Pensioen.
nummer 1, maart 2013
Bart Voorn & Norbert Klein Het Nederlands pensioenstelsel: steengoed of op sterven na dood?
In dit nummer: 04
10
16
20
3
Redactioneel Nederlands pensioenstelsel? Juist, ga internationaal!
4
Het Nederlands pensioenstelsel: steengoed of op sterven na dood?
10
Zichtbare zekerheid en verantwoording in de pensioenketen. Nieuwe vormen van assurance
15
Kavelaars’ column
16
De versobering van ons pensioenstelsel, een zegen of een vloek?
20
Meer mensen worden oud maar niet ouder
24
Naar een vernieuwd, stabiel pensioenstelsel (deel 1)
30
Korten van pensioenaanspraken: hoe komt dat in de jaarrekening?
Redactioneel
Nederlands pensioenstelsel? Juist, ga internationaal! De crisis in pensioenland heeft tot veel extra regelgeving geleid. Al deze extra regeltjes hebben de uitvoering van onze pensioenen alleen maar duurder gemaakt. Met de hogere uitvoeringskosten blijft er steeds minder over voor de pensioenopbouw en daar was het ons juist allemaal om te doen. Meer governance, dus meer kosten, minder pensioenopbouw, dus minder inkomsten! Waar moet het toch naartoe met ons veel geprezen pensioenstelsel? Juist, ga internationaal! De negen premiepensioeninstellingen (PPI’s) die thans over een vergunning beschikken, beperken hun activiteiten tot de Nederlandse markt. Hun business model lijkt met name gericht te zijn op zo laag mogelijke kosten en behoud van het Nederlandse marktaandeel. Wat dan vergeten wordt, is dat de basis van de PPI in Europese wetgeving ligt, met als doel schaalvergroting en daardoor lagere kosten. Het internationale bedrijfsleven lijkt er klaar voor te zijn. Overal zijn er op pensioenterrein brandjes te blussen, moet worden bijgesprongen bij defined benefitregelingen of voelen werknemers zich in de kou staan bij de defined contribution-regelingen. De ons omringende landen kennen verschillende methodes om de crisis het hoofd te bieden, maar duidelijk is dat Europa het zoekt in nog meer toezicht.
binnen Europa te gaan genieten. Fiscaal moet daar nog wat aan gesleuteld worden, maar de vestigingsplaats Nederland gooit de deur naar andere Europese landen open. En dan de grote niet-Europese bedrijven, ook die kijken uit naar de mogelijkheden die de thans nog nationaal gerichte PPI’s hun zouden kunnen bieden. Na de onbegrijpelijke lappendeken van nationale pensioenwetgevingen en de daar alsmaar wijzigende wetgeving, vragen ook zij zich af: kan het simpeler? Dus wetgever, rond het laatste struikelblok rond de algemene pensioeninstelling (API) af. Daarmee wordt het aantal internationale pensioenregelingen dat in Nederland kan worden uitgevoerd een stuk groter. Het is dan aan de PPI’s om zich klaar te maken voor de API en het sentiment van de gouden eeuw te laten herleven. We gaan van Nederlandse pensioenen naar globale pensioenen: uw toekomstige cliënt is er helemaal klaar voor (en er ook een beetje klaar mee).
Reacties: pensioen@deloitte.nl
Een andere breinbreker voor de internationale HR-manager zijn de offshore gelegen pensioengelden waarbij de fiscale kwalificatie ongewis is. De PPI is een uitstekend vehikel om de uitvoering van die regelingen binnen Europa te halen en vervolgens van de vrijheden
Pensioen nummer 1•maart 2013
3
Links: Norbert Klein, rechts: Bart Voorn
4
50PLUS en G500 in debat
Het Nederlands pensioenstelsel: steengoed of op sterven na dood?
Is het Nederlandse pensioenstelsel, zo nodig met updates, klaar voor de komende decennia? Of heeft het zijn beste tijd gehad en moeten we ervan af? Twee ‘partijen’, twee standpunten. G500, synoniem voor politieke verjonging, stuurt promovendus bedrijfskunde en analist Bart Voorn (1985) naar de debattafel van Deloitte. 50PLUS, sinds de verkiezingen de ‘jeune premier’ van de Tweede Kamer, laat zich verbaal representeren door jurist, oud-consultant en volksvertegenwoordiger Norbert Klein (1956). Fragmenten van een discussie die maar geen dialoog wil worden. Of toch?
Pensioen nummer 1•maart 2013
5
Bart Voorn: “Ons stelsel is fantastisch in die zin dat het risico’s die je als individu niet goed kunt inschatten, bijvoorbeeld het langlevenrisico, met een collectief deelt. En dat je daarin dus solidair bent. Als breed gedragen en zorgvuldig opgebouwd stelsel heeft het ook lang goed gefunctioneerd. In ieder geval tot in de jaren tachtig. Maar er wordt nu van alle kanten hard in gesneden en dat doet voor iedereen pijn. Wat ik het ergste vind is dat de les die we met z’n allen allang hadden moeten leren – namelijk: beloof niets wat je niet kunt waarmaken – nog steeds niet geleerd is. Open en transparante communicatie is daarom nog altijd geen vanzelfsprekendheid, zodat we de deelnemers – jongeren én ouderen – niet echt duidelijk kunnen maken wat ze mogen verwachten. Toch begint het besef door te druppelen dat wat generaties lang gold als zeker, niet meer zeker is. Of eigenlijk nooit geweest. Mensen worden gedwongen op een andere manier over hun toekomst na te denken en welke rol de diverse pensioenpijlers daarin spelen. G500 bepleit dat in tijden van een veranderende samenleving en arbeidsmarkt een fundamentele omvorming van het pensioenstelsel nodig is naar individuele rekeningen met keuzevrijheid. Wel verenigd in een collectief, dus zoals een ziektekostenverzekering. Deelnemers zijn daarbij verplicht om pensioen op te bouwen, maar waar en onder welke voorwaarden, dat is naar eigen keuze. Daarnaast stellen we
‘Wat ik het ergste vind is dat de les die we met z’n allen allang hadden moeten leren – namelijk: beloof niets wat je niet kunt waarmaken – nog steeds niet geleerd is’ 6
dat de rekenrente niet als politiek instrument ingezet mag worden en we niet langer onrealistische verwachtingen moeten wekken aangaande het pensioen.” Norbert Klein: “Ook wij zeggen: je kunt dat systeem meer individualiseren. Als het collectieve verplichtende karakter maar behouden blijft. Want als je jong bent heb je liever een leuke auto dan dat je iets wegzet voor later. Meer keuzevrijheid is eveneens welkom, want nu heb je geen keuze. Je zit in de metaal, of bij het ABP, of Zorg & Welzijn. En op het moment dat je van baan verandert, moet je weer met waardeoverdracht gaan werken. Prima plannen dus. Wel jammer dat G500 al te makkelijk de eerste en tweede pijler door elkaar gooit. Het probleem dat deelnemers onrealistische beloften krijgen voorgeschoteld geldt slechts voor de AOW, want daar is niet voor gespaard. Wat wij vandaag aan AOW-premie betalen, wordt direct uitgekeerd aan de gepensioneerden. Ons staatspensioen bevat vanaf de instelling ervan een weeffout. Toen Drees in 1956 de voorziening in het leven riep, zijn meteen alle binnenkomende premies uitbetaald. Sparen was er niet bij. Zolang je meer werkenden hebt dan 65-plussers, in combinatie met een – toentertijd – lagere levensverwachting, is er geen probleem. Er komt immers meer binnen dan er aan uitkeringen uitgaat. En het meerdere ging in de staatskas. Maar inmiddels stijgen de uitgaven ver boven de premie-inkomsten uit. Met als gevolg dat er uit de algemene middelen bijgepast moet worden om de AOW te kunnen betalen. Dat wordt duur, dus krijg je de discussie: verlagen we de uitkering of schuiven we het moment van ingang op?” Fact checking Voorn: “Over weeffouten gesproken: die zie ik evengoed in de tweede pijler. Meerdere zelfs. Zo is er een participatieverplichting, maar heb je geen inspraak in hoe fondsen hun besluiten nemen. Ik zit bij ABP en heb daar nul zeggenschap. Daarvoor moet ik eerst lid worden van een christelijke of socialistische vakbond. Dan kom ik in een deelnemersraad en heb ik feitelijk nog steeds niets te zeggen. Wel betalen, maar helemaal niets
kunnen bepalen is niet meer van deze tijd, daar wil ik niet aan meedoen. Daarnaast: fondsen die in onderdekking verkeren en gewoon blijven uitkeren, vormen een gevaar. Als daar niet wordt ingegrepen – volgens de regels die we jaren geleden hebben bedacht, omdat anders het systeem niet werkt –, zit er straks onvoldoende geld in de pot om al die aanspraken waar te kunnen maken. Wil ABP boven een dekkingsgraad van 105 procent en het liefst nog veel hoger uitkomen, dan moet zij uitermate risicovol gaan beleggen. Met als gevaar dat die pot nog meer slinkt. Dus maar blijven spenderen terwijl daar onvoldoende dekking tegenover staat is niet netjes. En het is ook niet conform de afspraken die zijn gemaakt toen we die tweede pijler zo optuigden. Ik zou daar het liefst meteen uitstappen en voor mezelf gaan opbouwen, in een collectief naar keuze. En met mij vele generatiegenoten.” Klein: “Die pot loopt niet leeg. Dat is een schijnprobleem. Er zitten wel fouten in het systeem, ook in het huidige kabinetsbeleid. Twee dingen zijn essentieel. Ten eerste: hoe ga je gedurende de looptijd sparen voor je pensioen; dat is wat we het opbouwpercentage noemen. De Tweede Kamer gaat hier onderzoek naar doen, met name of het verstandig is om dat percentage volgens het liggende voorstel te verlagen van 2.15 naar 1.75 procent. Wij zeggen: dat is onverstandig. Want het betekent simpelweg dat jongeren te weinig pensioen opbouwen. De tweede kwestie is: zit er wel genoeg geld in de pot? Is er de afgelopen jaren genoeg geld gespaard om, gegeven de gehanteerde rente, de komende tijd de huidige pensioenen op niveau te houden? Dus, om afstempelen te voorkomen en te kunnen indexeren? Daarvan heeft 50PLUS voorgesteld om dit door de Rekenkamer te laten becijferen. Fact checking in dezen is heel belangrijk, want daarmee voorkom je onnodige onrust onder de bevolking. Wel, dat voorstel is tegengehouden door VVD en PvdA.” Voorn: “Hier is een heel goede vakgroep onder leiding van Kees Goudswaard mee bezig, en die is redelijk ver in het doorrekenen van die effecten voor verschillende cohorten, met inbegrip van de waarde van de eigen
woning en andere relevante parameters. De richting waarin de uitkomsten gaan is niet prettig, dat weten we nu al. We hebben het over korten, wat pijn doet. Belangrijker is dat we ook verder kijken dan het afstempelen en het bestaansrecht van het stelsel in de huidige vorm heroverwegen.”
‘Ik zit bij ABP en heb daar nul zeggenschap. Daarvoor moet ik eerst lid worden van een christelijke of socialistische vakbond. Dan kom ik in een deelnemersraad en heb ik feitelijk nog steeds niets te zeggen’ Bart Voorn Slechte zet Klein: “De cruciale vraag is: zijn die kortingen wel nodig? Onze stelling is, dat het financieel kader waarbinnen pensioenfondsen opereren niet uitblinkt in helderheid. Onderdeel daarvan is de rekenrente. Tot 2007 werden alle pensioenen berekend op basis van 4 procent groei. Die vaste rentevoet heeft plaatsgemaakt voor marktrente, de ultimate forward rate. Wij vinden dat een slechte zet, want de effectieve rendementen van pensioenfondsen laten een hoger percentage zien; feitelijk wordt er veel meer gespaard. Allereerst kloppen de cijfers dus niet, vervolgens maakt men zich op grond van die cijfers druk om de dekkingsgraden. Ik zeg: haal die vaste rente weer terug, dan hoef je niet te korten.”
Pensioen nummer 1•maart 2013
7
Voorn: “Dit is nu waar G500 een heel ander geluid laat horen. We hebben in Nederland dingen afgesproken – zoals de rekenrentesystematiek – en als het dan even tegenzit, moet je daar niet aan gaan sleutelen. Ik pleit ervoor om die rekenrente zo objectief mogelijk, en niet politiek gemotiveerd, tot stand te brengen. In het laatste akkoord hebben de partijen daar afspraken over gemaakt.”
‘Als je 45.000 euro per jaar aan pensioen wilt overhouden met een middelloonregeling, dan moet je me toch een berg premie betalen! En een inkomen van drie- à viermaal modaal toucheren, vanzelfsprekend’ Norbert Klein
Klein: “Maar het is van het grootste belang hoe je de zaken actuarieel calculeert. Vóór 2007 werd de pensioenhoogte uitgerekend op basis van twee hoofdcriteria: welke rente heb je, en wat is de levensverwachting. Dan kun je heel eenvoudig becijferen hoeveel je straks in kas moet hebben om aan je verplichtingen te voldoen. Pas toen die norm is losgelaten is het fout gegaan en hebben deelnemers allerlei onhaalbare prognoses voorgespiegeld gekregen.”
8
Dubbel oneerlijk Voorn: “De rekenrente is één ding. Je hebt bijvoorbeeld ook de doorsneepremiesystematiek, waarbij de premie voor alle deelnemers een gelijk percentage van het salaris of de pensioengrondslag is, zonder rekening te houden met individuele verschillen in leeftijd, burgerlijke staat of geslacht. Deze systematiek resulteert in een overdracht van jong naar oud, en trouwens ook van arm naar rijk. Dubbel oneerlijk dus, vindt ook de AFM. Daarnaast is het voor mij ook tekenend dat het hele stelsel, dat opgebouwd is in de jaren vijftig, bij lange na niet in staat is om de uitdagingen van deze tijd het hoofd te bieden. De huidige arbeidsmarkt is in hoge mate geflexibiliseerd, met meer zzp’ers en veel meer beweeglijkheid. We leven in een nieuwe tijd waarin het werken opnieuw is ingericht, en daar is het bestaande pensioensysteem totaal niet op ingericht. Het piept en kraakt omdat het niet met de verandering kan omgaan.” Klein: “Die verandering is juist totaal niet relevant. Want het systeem bestaat uit drie pijlers, waarbij de derde pijler staat voor individueel. Wanneer je dus zzp’er bent, zit je niet in de collectieve tweede pijler maar kun je, fiscaal gefaciliteerd, in de derde pijler gaan opbouwen.” Voorn: “Maar je bent niet meer veertig jaar in dienst, dus een middelloonregeling is dan al een stuk ongunstiger. Als je vaker van werkgever wisselt, of enkele jaren zelfstandig bent voordat je weer in loondienst gaat – het is killing voor je pensioenopbouw.” Klein: “Niemand ontkent dat middelloon een behoorlijke stap terug is vergeleken bij eindloon. Maar als je 45.000 euro per jaar aan pensioen wilt overhouden met een middelloonregeling, dan móet je me toch een berg premie betalen! En een inkomen van drie- à viermaal modaal toucheren, vanzelfsprekend.” Individuele keuze Voorn: “Eigenlijk betalen we nu met de deelnemers van de fondsen de vutregelingen die destijds tot stand zijn gebracht om jongeren toegang te verschaffen tot
de arbeidsmarkt. Die regelingen zijn ontzettend duur geweest en hebben aardig in de pensioenpot gehakt. Extra wrang.” Klein: “Ook hier moet je goed kijken wat er aan de hand is. Vut en prepensioen vallen helemaal buiten het pensioenverhaal waar we over spreken. Bovendien zijn ze vrijwel allemaal afgeschaft. Het betreft aparte afspraken tussen werkgevers en werknemers om extra te sparen voor vervroegde uittreding. Op het moment dat ik meer ga sparen om met 62 jaar te kunnen stoppen met werken, dan is dat mijn individuele keuze.” Voorn: “U gelooft dus dat we met dit stelsel doorkunnen tot 2050, zonder het fundamenteel te hervormen? Ik denk dat we moeten heroverwegen wat het betekent om oud te worden en hoe we oud willen worden. Dan zal duidelijk worden dat dit stelsel niet meer past.” Klein: “Ik denk dat het in de basis een goed systeem is. Waar je wel voor moet zorgen is dat de mensen die rechten hebben opgebouwd, deze ook uitbetaald krijgen. En dat betekent dat je niet aan de vaste rekenrente komt, zodat je niet hoeft te korten terwijl de rendementen bovengemiddeld zijn. Het is een fictie dat fondsen als ABP nu het geld voor de jongeren aan het weggeven zijn. Berekeningen laten zien dat we in totaal zo’n duizendmiljard in de pot hebben, en dat groeit de komende jaren naar zo’n 1.600 miljard.” Echt vertrouwen Voorn: “De aanspraken zijn ook hoger dan ooit. Daarbij: het blijft een illusie dat mensen rechten hebben opgebouwd. Hun pensioen bestaat voor bijna 70 procent uit rendementen, niet uit inleg. Dat brengt risico met zich mee. Maar wat daaronder ligt en misschien wel veel belangrijker is: mensen moeten het proces op basis waarvan besluiten worden genomen over uitkeren, premie-inleg, indexatie enzovoort, als billijk ervaren. De geldende regels volgens welke we pensioen opbouwen en uitkeren, moeten eerlijk zijn. En vanuit een politiek oogmerk een rekenrente vaststellen vind ik niet eerlijk. Afspraken maken en die vervolgens loslaten, evenmin. Dat ondermijnt het vertrouwen in de pensioenvoorziening – en daarmee de solidariteit – en is echt gevaarlijk.” Klein: “Dat is precies wat er in 2007 is gebeurd, toen de vaste rekenrente is losgelaten ten gunste van de marktrente. Dat heeft het vertrouwen flink onderuitgehaald. Terwijl je mensen zoveel mogelijk
zekerheid wilt bieden. Pensioen is uitgesteld loon; men heeft er zelf voor gewerkt. Je hebt er recht op.” Voorn: “Feit blijft wel dat pensioen voor een belangrijk deel gebaseerd is op beleggingsresultaten, want de inleg is bij lange na niet voldoende om de beoogde uitkering voort te brengen. Er kan dus van alles beloofd worden, maar dat voedt alleen maar de illusie van zekerheid. Pensioen is lange tijd ten onrechte als recht verkocht. Nu moeten we heel veel mensen die hun hele leven keihard hebben gewerkt voor hun oudedag teleurstellen. Hun aanspraak op de pot is volkomen legitiem, maar er is hun nooit gezegd: ‘Jouw premie is maar een deel van je aanspraak. Wij gaan ons best doen om een hoog rendement te behalen, maar het kan vriezen en het kan dooien.’ Dat vind ik zuur voor die ouderen.”
‘Het blijft een illusie dat mensen rechten hebben opgebouwd. Hun pensioen bestaat voor bijna 70 procent uit rendementen, niet uit inleg. Dat brengt risico met zich mee’ Bart Voorn
Klein: “Er is echt wel gecommuniceerd dat indexatie voorwaardelijk is. Zo is ook de mogelijkheid van korten nooit uitgesloten. Maar dat zijn de kleine lettertjes die men niet leest. Echt vertrouwen komt van het doen van beloftes die kunnen worden waargemaakt. Daarom is het zo belangrijk om nu iets te doen. En daarbij denken wij echt niet alleen aan de 50-plussers, hoewel er de laatste jaren meer over dan met deze groep is gepraat. Het gaat juist om het toekomstbestendig maken van de oudedagsvoorziening als geheel. Daar profiteren ook de jongere generaties van.”
Pensioen nummer 1•maart 2013
9
Zichtbare zekerheid en verantwoording in de pensioenketen. Nieuwe vormen van assurance
10
De ontwikkelingen in de pensioensector volgen elkaar snel op. Ontwikkelingen op het gebied van wet- en regelgeving, interne processen en controles, risicomanagement en verantwoordingsinformatie. Als het gaat om het verstrekken en ontvangen van zekerheid en verantwoordingsinformatie is het goed om deze ontwikkelingen nog eens op een rijtje te zetten en de relevante (nieuwe) vormen van assurance te inventariseren.
P
ensioenfondsbesturen spelen dichter op de bal. Pensioenfondsen waren ooit een baken van rust en vertrouwen. Nu bevinden zij zich midden in de meest turbulente tijd van de laatste decennia. In de afgelopen periode zijn meer ontwikkelingen op pensioenfondsbesturen afgekomen dan in de twintig jaren daarvoor. Pensioenfondsbesturen staan onder druk, door de ontwikkelingen op de financiële markten, kortingen op uitkeringen, veranderende wet- en regelgeving en toenemende eisen vanuit de toezichthouder. Dit maakt de rol van pensioenfondsbestuurders intensiever en uitdagender. Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat pensioenfondsbesturen meer een countervailing power (compenserende kracht) moeten kunnen bieden aan hun uitvoerders. Pensioenfondsbesturen hebben daarom de behoefte om dichter op de uitvoering en de bijbehorende risico’s te gaan zitten. Zij zijn tenslotte verantwoordelijk voor de wijze waarop de risico’s
worden gemanaged in de totale pensioenketen (de keten van het pensioenfondsbestuur en het bestuursbureau via de pensioenuitvoerder tot en met eventuele onderaannemers). Het pensioenfondsbestuur kan echter niet alle uitvoeringsactiviteiten naar zich toetrekken. Deze rol is en blijft grotendeels belegd bij de uitvoerder. Om toch meer in control te kunnen zijn voor het totale risicomanagement in de keten, zal de vraag van het pensioenfondsbestuur naar verantwoording van risicomanagement door uitvoerders en onderaannemers toenemen. Toenemende eisen aan invulling integraal risicomanagement Daarnaast wordt vanuit de toezichthouder verwacht dat het pensioenfondsbestuur op een integrale wijze risicomanagement inricht. Dit zit opgesloten in de nieuwe toezichtmethodiek die door De Nederlandsche Bank wordt gehanteerd. Deze methodiek, FOCUS!, kijkt onder meer naar de wijze waarop een Pensioenfonds het totale risicospectrum beheerst, maar dan op een holistische,
Pensioen nummer 1•maart 2013
11
integrale wijze. Waar in het verleden vanuit FIRM voornamelijk werd gekeken naar de financiële kerncijfers, wordt door De Nederlandsche Bank nu ook expliciet gelet op kwalitatieve aspecten, zoals governance en cultuur. Een voorbeeld van een principe dat vanuit FOCUS! veel aandacht krijgt, is het aspect ‘risicobereidheid’. Het expliciet maken van de risicobereidheid van het pensioenfonds is een middel voor het
business continuity management is een onderwerp dat hoog op de strategische agenda staat van pensioenuitvoerders pensioenfondsbestuur om een geïntegreerd beeld te krijgen van de risico’s die het fonds acceptabel vindt ten opzichte van de risico’s die daadwerkelijk door het fonds worden gelopen. Het pensioenfondsbestuur bepaalt hiervoor een limietenstelsel. De moeilijkheid die een pensioenfondsbestuur echter heeft, is dat een deel van de risico’s buiten de eigen organisatie wordt gelopen, namelijk verderop in de pensioenketen door de pensioenuitvoerder. Toch is het pensioenfondsbestuur verantwoordelijk voor de evaluatie van deze risico’s ten opzichte van de limieten. De vraag is in hoeverre het pensioenfondsbestuur kan steunen op de risicomanagementinformatie vanuit de keten en de wijze waarop de limieten zijn doorvertaald naar de pensioenuitvoerder. Veranderende wet- en regelgeving Daarnaast neemt de wet- en regelgeving binnen de pensioensector toe. Recent is bekend geworden dat ook de nieuwe Europese richtlijn AIFMD (Alternative Investment Fund Managers Directive) de pensioensector gaat raken. Dit kan grote gevolgen hebben voor de procesinrichting en controles bij de fondsmanagers. Een andere ontwikkeling op het gebied van regelgeving
12
is dat De Nederlandsche Bank toestaat dat financiële instellingen hun dataverwerking mogen outsourcen in the cloud. De Nederlandsche Bank bracht op 6 december 2011 al een circulaire uit specifiek over het onderwerp cloud computing. De Nederlandsche Bank is van oordeel dat cloud computing waarbij gebruik wordt gemaakt van diensten van derden, bijvoorbeeld voor het opslaan en verwerken van data, feitelijk een vorm van uitbesteding is. Dit houdt in dat indien gebruik wordt gemaakt van cloud-diensten van derden de onderneming aan dezelfde wettelijke vereisten gehouden is als die gelden bij uitbesteding. Voor cloud computing dient hierbij expliciete aandacht besteed te worden aan de risico’s die samenhangen met onder meer de integriteit, vertrouwelijkheid en beschikbaarheid van data. Tevens dient inzichtelijk te zijn op welke locatie de bedrijfsdata worden bewerkt en opgeslagen. Al deze ontwikkelingen leiden ertoe dat pensioenfondsbesturen hun verantwoordingsvraag opnieuw evalueren en nagaan in hoeverre bestaande verantwoordingsinformatie en bestaande vormen van assurance voldoen aan de nieuwe behoefte. Bestaande assurance-standaarden en nieuwe vormen van assurance De ISAE 3402 service auditor’s rapportage (de internationale opvolger van de SAS nr. 70-standaard) is een bekend fenomeen binnen de pensioenwereld. Het is de de facto standaard om te rapporteren over uitbestede processen en controles bij en door de serviceorganisatie. Zo geeft het pensioenfondsbesturen zekerheid over de mate van beheersing van de processen die zij hebben uitbesteed aan de pensioenuitvoerder. De uitvoeringsorganisatie rapporteert aan het bestuur van het pensioenfonds. In feite is het een auditor to auditor-standaard, waarbij het uitgangspunt is dat wordt gerapporteerd over interne controlemaatregelen in het kader van de financiële verantwoording (de jaarrekening). De accountant van het pensioenfonds gebruikt het ISAE 3402-rapport van de uitvoeringsorganisatie bij de controle van de jaarrekening van het pensioenfonds. Om tegemoet te komen aan de toenemende behoefte aan nieuwe vormen van verantwoordingsinformatie en assurance zullen naast de bestaande ISAE 3402-service auditor’s rapportage ook nieuwe vormen van assurance
De moeilijkheid voor een pensioenfondsbestuur is dat een deel van de risico’s verderop in de pensioenketen wordt gelopen
een uitdaging om risicomanagement effectief in de organisatie te implementeren en de interne beheersing te verbeteren. Een belangrijke factor om een geïntegreerd beeld te krijgen is een goede dekking van het risicocontroleraamwerk over de gehele keten. Assurance over risicomanagement geeft meer zekerheid over het integrale risicomanagementproces, doordat een externe onafhankelijke auditor een mededeling afgeeft over de geschiktheid van het risicomanagementraamwerk, de implementatie van de integrale risicomanagementbeheersmaatregelen en de werking van de integrale risicomanagementbeheersmaatregelen bij de afzonderlijke ketenpartners.
worden gebruikt. Vanuit de beroepsgroep voor auditors is er een beperkt aantal standaarden te onderscheiden die relevant zijn in dit kader: – ISAE 3000 – standaard voor assurance-opdrachten anders dan opdrachten tot controle of beoordeling van historische informatie. In de praktijk is dit de meest voorkomende algemene standaard voor (third party) assurance-opdrachten. – ISAE 3402 – international standard on assurance engagements 3402. Een specifieke standaard voor third party assurance in het kader van uitbestedingsrelaties en zekerheid over interne controles in het kader van de financiële verantwoording bij serviceorganisaties. – COS 4400 – standaard voor een opdracht en rapportage op basis van specifiek overeengekomen werkzaamheden. Hieraan kan geen zekerheid worden ontleend en om conform deze standaard te mogen rapporteren, dient de scope van tevoren met alle betrokken partijen te zijn afgestemd. Toch wordt deze standaard regelmatig gehanteerd als alternatieve rapportage voor de reasonable assurancestandaarden, zoals ISAE 3000 en ISAE 3402. In het kader van de geschetste ontwikkelingen binnen de pensioensector onderkennen wij nieuwe toepassingen van deze standaarden of nieuwe vormen van assurance:
3. Assuring the cloud Trends zoals het verplaatsen van data naar de cloud introduceren nieuwe risico’s rondom security, privacy en datalocatie. Toezichthouders stellen specifieke eisen met betrekking tot outsourcen naar de cloud. Veel organisaties hebben nog geen oplossing gevonden hoe om te gaan met deze nieuwe risico’s. Assuring the cloud is een door Deloitte ontwikkelde oplossing die zekerheid geeft over de locatie van data in de cloud en biedt op deze manier comfort aan gebruikers van de cloudtoepassing.
1. Assurance over risicomanagement Toezichthouders stellen steeds strengere eisen aan een integraal risicomanagementproces verankerd in de organisatie. De Nederlandsche Bank past haar toezichtstrategie aan op onder meer de volwassenheid van het risicomanagementproces. Voor financiële instellingen en pensioenfondsbestuurders is het
4. Assurance over business continuity management Binnen met name de financial services industry zien wij een toenemende behoefte aan zekerheid bij de continuïteit van uitbestede processen en diensten, een trend die wij ook terugzien in de pensioensector waar pensioenfondsen business continuity management opnemen in hun service level agreements met hun
2. Assurance as a service De ontwikkelingen in de financiële markten hebben impact op de verantwoordelijkheden van het management van financiële instellingen en ook op die van bestuurders van pensioenfondsen. Door de verandering van de rol en de verantwoordelijkheden van het management ontstaat een toenemende behoefte naar solide verantwoordingsinformatie en naar een grotere frequentie van rapporteren. Op die wijze zou het management ook in staat moeten worden gesteld om tijdig uitzonderingen en risico’s te signaleren en adequate maatregelen te treffen.
Pensioen nummer 1•maart 2013
13
uitvoerders. Business continuity management is dan ook een onderwerp dat hoog op de strategische agenda staat van pensioenuitvoerders. Deloitte ziet goede mogelijkheden om business continuity management conform de best practice-standaarden, zoals BS 25999 en ISO 22301, te vertalen in concrete risico’s, beheersdoelstellingen en -maatregelen, zodat hierover ook verantwoording kan worden afgelegd en/of assurance kan worden gegeven. 5. Assurance over compliance Wet- en regelgeving in de financial services industry is complex en omvangrijk en de ontwikkelingen volgen elkaar hier snel op. Het is een uitdaging om continu inzicht te houden in de relevante wetten en regels en tegelijkertijd de impact te bepalen van die wetten en regels en daarover verantwoording af te leggen. Hier ligt een belangrijke overeenkomst met business continuity management. Assurance geven over compliance is lastig. Een onafhankelijke externe auditor zal niet snel kunnen verklaren over het al dan niet SEPA-, AIFMD- of Wft-compliant zijn van een organisatie. Maar zodra de specifieke eisen vanuit die wetten en regelgeving adequaat vertaald kunnen worden naar risico’s, beheersdoelstellingen en -maatregelen kan de effectiviteit daarvan ook worden getoetst. Mark Seekles Deloitte Risk Services Controls Assurance mseekles@deloitte.nl Evert van der Steen Deloitte Risk Services Pensioenen evandersteen@deloitte.nl Ronald van der Wal Deloitte Risk Services Controls Assurance rovanderwal@deloitte.nl Brune Riemeijer Deloitte Risk Services Pensioenen briemeijer@deloitte.nl
14
Kavelaars’ column
Pensioen in beweging
A
Prof. dr. P. Kavelaars is hoogleraar Fiscale Economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en directeur van het Wetenschappelijk Bureau van Deloitte Belastingadviseurs
fgelopen zomer heeft het kabinetRutte I de aanpassingen van de AOWen de pensioenleeftijd in een record tempo – minder dan twee maanden – door het parlement geloodst en heeft het bovendien voor elkaar gekregen dat een deel van de maatregelen reeds dit jaar in werking treedt. De AOW-leeftijd is in 2013 met een maand opgetrokken. De resterende verhogingen dalen de komende jaren op ons neer. Dat daarbij de eindfase op 67 jaar ligt, zal niemand meer willen geloven, tenzij we allen stevig aan de tabak en de alcohol gaan. Dat ligt echter niet voor de hand, al was het maar vanwege de (steeds) hoge(re) accijnzen op deze producten. Met deze ingrepen zijn we er echter nog lang niet. De toekomstvoorzieningen zijn met deze maatregelen op langere termijn nog steeds niet betaalbaar. Dat geldt met name voor de AOW. Oorzaak is uiteraard de vergrijzing en de wettelijke maximering van de premie AOW op 17,9%. Er zijn diverse oplossingen denkbaar. Het loslaten van dit maximum, waarbij het dan de komende jaren stevig gaat stijgen als we uitgaan van een volledige financiering via de premieheffing. In de tweede plaats kan de belastingdruk worden verhoogd. Het voordeel is dat dit een breed spreidingsgebied kan hebben en iedereen in sterk vergelijkbare mate bijdraagt. Een derde mogelijkheid – meest recent nog geopperd door de commissie-Van Dijkhuizen – is het laten betalen van premie AOW door de AOW-gerechtigden, overigens alleen voor zover het om het aanvullend pensioen gaat en alleen door de huidige AOW-gerechtigden en degenen die dat in de komende jaren worden, met een geleidelijke toename van de premie met 1%-punt per jaar. Het belangrijkste aangevoerde bezwaar tegen deze laatste variant – te weten dat alleen de 65-plussers worden getroffen – snijdt geen hout. De huidige 65-plussers en degenen die dat de eerstkomende jaren worden, worden door het
ingroeisysteem juist beperkt geraakt, terwijl daarnaast juist iedereen in de toekomst gaat meebetalen. (Vrijwel) iedereen wordt immers 65 jaar en gaat bijdragen aan deze premie. Het is daarmee een uiterst solidair systeem. Volstrekt ten onechte is het dan ook dat het kabinet-Rutte II dit voorstel niet heeft overgenomen. Hopelijk komt dat nog. Het kabinet-Rutte II heeft daarentegen wel de opbouw van aanvullend pensioen stevig aangepakt: het opbouwpercentage bij middelloonregelingen bedraagt in 2015 1,75% in plaats van de huidige 2,25% en voor eindloonregelingen is dat zelfs 1,5% in plaats van de huidige 2%. De beschikbare premieregelingen worden in overeenkomstige zin aangepast. Deze maatregel moet vooral fiscaal een voordeel opleveren, doordat minder fiscale premieaftrek ontstaat. Het voordeel is echter beperkt, doordat het hier om een cash flow-effect gaat. Bezwaar van deze aanpassingen is, wat mij betreft, dat deze de lagere inkomens relatief zwaarder raakt, hoewel daar voor de hogere inkomens tegenover staat dat deze vanaf 2014 te maken krijgen met een maximuminkomen van € 100.000 waarover fiscaal gefacilieerde pensioenopbouw mogelijk is. Dat is een prima regel die overigens is overgenomen van de commissie-Van Dijkhuizen. Er is geen reden hogere inkomens onbeperkt fiscaal te faciliëren. Anders dan wordt beweerd, leidt deze regel ook niet tot allerlei ingewikkelde splitsingsregels. Men zal eenvoudigweg niet meer opbouwen dan fiscaal is toegestaan. Degenen die meer pensioen willen opbouwen, zullen dat ‘in eigen beheer’ doen door te sparen of te beleggen. Tot slot zou er wat mij betreft nog wel een maatregel doorgevoerd mogen worden: fiscale faciliëring niet meer mogelijk maken voor eindloonregelingen. Waarom zou men een pensioen hebben over een incidenteel eindloon en niet over een loon wat men gemiddeld gedurende zijn leven heeft genoten? Dat is toch aanzienlijk redelijker.
Pensioen nummer 1•maart 2013
15
Het regeerakkoord stelt een maximering voor van de pensioengrondslag tot â‚Ź 100.000. Neem daarbij de vermindering van de pensioenopbouwpercentages en de versobering van de VPL-wetgeving, en de actuaris kan je voorrekenen dat in tien jaar tijd driekwart minder geld de pensioenpot in kan. Wat gaan werkgevers doen met geld dat niet langer fiscaalvriendelijk voor de oude dag gespaard kan worden? Het geld dat met VPL vrijkwam, is met name gebruikt voor volstorting van pensioengaten; de verlaging van de opbouwpercentages gaat waarschijnlijk deels gebruikt worden voor voorwaardelijke indexaties onder het reĂŤle pensioencontract bij de pensioenfondsen.
16
In dit artikel kijken we naar mogelijke andere bestemmingen voor het geld dat vrijkomt. Wat gaan de werkgevers en werknemers doen? Belast pensioensparen of juist gewoon netto uitkeren? Pensioensparen Pensioensparen kent een aantal voordelen. Inleg is belastingvrij, oprenting is ook belastingvrij. Een 33-jarige werknemer die vanaf 1 januari van dit jaar zeven jaar lang € 20.000 premie per jaar stort, kan vanaf zijn 67ste levenslang een jaarlijkse uitkering van circa € 15.279 netto tegemoet zien (uitgaande van een rekenrente van 3% en een belastingpercentage bij inleg en bij uitkering van 52%, nul kosten in de regeling). Zou hij dat bedrag niet belastingvrij sparen, dan is zijn jaarlijkse uitkering nog maar circa € 12.693 netto. Het verschil wordt veroorzaakt door de belastingheffing in box 3. Het voordeel in deze casus, te weten € 2.586 per jaar méér opbrengst bij pensioensparen, is veel (bijna 17% van die pensioenopbrengst), maar voor dat voordeel zit je wel in een strak keurslijf, met alle uitvoeringskosten en fiscaal geneuzel van dien. Netto sparen kent het nadeel van betaling van belasting aan de voorkant en een greep uit de kas wegens de heffing van 30% over een fictief rendement van 4%. Met de huidige spaarrentes geen fijn vooruitzicht. Pensioentoezegging of voorwaardelijke toezegging? De meest simpele oplossing voor belastingheffing in box 3 die het pensioenresultaat benadert en die reeds eerder in dit blad is beschreven, is de voorwaardelijke toezegging van een aandeel aan een werknemer. De voorwaarde is dat de werknemer tot zijn pensioengerechtigde leeftijd in dienst blijft. In de ogen van de Hoge Raad moet de werknemer nog werken voor dit aandeel en dat wordt gezien als recht op loon, te belasten op het moment van uitkering. Ook in oktober van het afgelopen jaar heeft Hof Amsterdam een interessante uitspraak gedaan in lijn met de visie van de Hoge Raad. Een werkneemster kreeg een bonus van de werkgever waarvan in rechte was vastgesteld dat ze die bonus alleen zou krijgen als ze op het moment dat ze met pensioen zou gaan nog bij de werkgever in dienst zou zijn. Daartoe administreerde de werkgever op een aparte kostenkaart (‘pot 60-65’ genaamd) jaarlijks de bonus van de werknemer en de
Bij netto uitkeren zit het nadeel ook in het lage rendement dat op individuele regelingen door banken wordt toegezegd werkgever verdubbelde dit bedrag vervolgens. Op die kostenkaart werd zelfs rente vergoed en wel een rente gelijk aan de rente die de werkgever aan een derde zou betalen voor de eigen financieringsbehoefte. Hof Amsterdam oordeelde dat belastingheffing niet moest plaatsvinden op het moment van reservering, maar pas op het moment van daadwerkelijke betaling van het geld, dus op het moment van pensionering. De oorzaak van het uitstel van belastingheffing was dat de werkneemster het geld pas zou krijgen als zij tot pensionering in dienst zou blijven. Zou de werkneemster eerder stoppen, dan zou zij met lege handen staan. Daarmee is het grote verschil met een pensioentoezegging duidelijk. Bij een pensioen weet de werknemer dat als hij voor de reguliere pensioendatum uit dienst gaat, hij zijn opgebouwde pensioen niet kwijtraakt. Zou de werkgever ervoor kiezen om ook bij ontslag de werknemer wat mee te geven, dan kan hij hiervoor gebruikmaken van artikel 3.3a. letter van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011. Een aanspraak op een uitkering bij ontslag anders dan wegens arbeidsongeschiktheid of pensioen behoort niet tot het loon. De aanspraak is vrij van loonbelasting, de uitkering is wel belast. Nu artikel 3.3a letter geen bepaling bevat omtrent de omvang van de ontslaguitkering, zou zelfs een loon/diensttijdformule zoals we die bij pensioen kennen, kunnen worden toegezegd. Dus met twee afzonderlijke toezeggingen, een voor als de werknemer in dienst blijft en een tweede voor als de werknemer vroegtijdig vertrekt, kan de werknemer een recht opbouwen dat qua fiscale heffing een pensioenaanspraak benadert. De vrijheid van het formuleren van voorwaarden is onbeperkt, bijvoorbeeld: bad leavers verliezen hun recht sowieso, het recht
Pensioen nummer 1•maart 2013
17
op de uitkering bij ontslag ontstaat eerst dan, als de werknemer een bepaald aantal jaren in dienst is geweest, en het bedrag van de bonus bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd wordt verdubbeld als het bedrijf een bepaalde winstgevendheid kent. Werknemersopties Een andere mogelijkheid zijn de bekende werknemersopties. De fiscale wet regelt dat dergelijke opties niet belast zijn bij toekenning, maar bij uitoefening. En zolang niet uitgeoefend is, hoeft er ook geen belasting betaald te worden. Het voordeel van een optietoekenning is dat er meer vrijheid bestaat met betrekking tot het moment van uitoefening en einde dienstverband zou zo’n moment kunnen zijn. Het nadeel van opties ten opzichte van pensioen is dat hetgeen bij uitoefening door de werknemer wordt gerealiseerd niet voor de vennootschapsbelasting aftrekbaar is. Dat betekent voor de werkgever een extra last in de toekomst van, uitgaande van het huidige tarief, 25%. Maar voor de 25% extra last krijg je wel veel terug: vrijheid en geen strak keurslijf van de Pensioenwet en fiscale maxima. Daarnaast geldt het fiscale uitstel alleen voor werknemersopties, en werknemersopties zijn gedefinieerd als opties op aandelen in de werkgever of in de met de werkgever verbonden vennootschap. Willen werkgever en werknemer de optietoekenning meer buiten het risico van de onderneming brengen, dan zou overwogen kunnen worden om een aparte vennootschap op te richten waarin de werkgever minimaal een derde van de aandelen houdt en welke vennootschap weer in andere vennootschappen belegt. Is dit een spel zonder nieten of zijn er wel kanttekeningen te plaatsen? De Pensioenwetkenner zal zeggen: ‘Ruikt dit niet erg naar pensioen en mag dit allemaal wel?’ De Pensioenwet schrijft niet voor niets een aantal zaken dwingend voor als het buiten de onderneming brengen van het pensioenvermogen, het recht op affinanciering, recht op waardeoverdracht bij ontslag en wat dies meer zij. De fiscalist zal zeggen: ‘Dit is een blijf- of bindpremie, geen pensioen.‘ Laten we eens even verder inzoomen op die Pensioenwet. Artikel 1 begint met definities. Achter het woord pensioen staat te lezen: ‘ouderdomspensioen, arbeidsongeschiktheidspensioen
18
of nabestaandenpensioen, zoals tussen werkgever en werknemer overeengekomen’. Ouderdomspensioen is gedefinieerd als ‘een geldelijke, vastgestelde uitkering voor de werknemer of de gewezen werknemer bij wijze van inkomensvoorziening bij ouderdom’. In de memorie van toelichting bij de Pensioenwet staat te lezen: ‘Een voorziening in een andere vorm dan geld is geen pensioen in die zin van dit wetsvoorstel.’ Of om nog duidelijker te stellen wat precies de bedoeling is: ‘Het kabinet is voornemens om in de Pensioenwet – in tegenstelling tot de huidige Pensioen- en spaarfondsenwet – het begrip pensioen inhoudelijk te definiëren, waarmee helder wordt wat precies wel en niet onder dit begrip moet worden verstaan. De elementen die in het voorstel voor de Pensioenwet essentieel zullen zijn om te kunnen spreken van pensioen zijn de koppeling aan de arbeidsrelatie, het feit dat pensioen een geldelijk vastgestelde uitkering is en het gegeven dat alleen sprake van pensioen kan zijn als het een uitkering betreft ter zake van ouderdom, overlijden of arbeidsongeschiktheid. (…) Met dit element van de definitie in het voorstel voor de Pensioenwet wordt tot uitdrukking gebracht dat alleen sprake kan zijn van pensioen als er uitkeringen in geld worden verstrekt, waarvan de hoogte in ieder geval op de ingangsdatum van de eerste uitkering definitief voor de deelnemer is vastgesteld. (…) Volgens de definitie die in het voorstel voor de Pensioenwet zal worden gehanteerd, zullen regelingen die uitkeren in beleggingseenheden of die in de uitkeringsfase gebaseerd zijn op beleggingseenheden dus niet meer als een pensioenregeling worden aangemerkt. Dit betekent dat materiële voorschriften in het voorstel voor de Pensioenwet, zoals gelijke uitkeringen voor mannen en vrouwen, en het recht op waardeoverdracht – die nu ook al in de Pensioen- en Spaarfondsenwet zijn opgenomen – niet meer voor deze regelingen zullen gaan gelden.’ Ik stel dan ook vast dat het ouderdomspensioen een uitkering in geld moet zijn. Een uitkering in natura is geen
pensioen in de zin van de Pensioenwet. Ook een uitkering in geld die je pas kunt genieten als je in dienst blijft, is geen pensioen, en daarmee is de Pensioenwet niet van toepassing. Belaste pensioentoezegging De werkgever zou ook kunnen besluiten de werknemer een belaste pensioentoezegging te doen. Groot nadeel is dat de werknemer voor iets wat geen geld is, namelijk in natura, wel belasting moet betalen, terwijl hij geen uitkering heeft waarop die belasting in mindering kan worden gebracht. Dit probleem zou opgelost kunnen worden door een lagere pensioentoezegging te doen, welke toezegging de werkgever aanwijst als zogenoemde werkkost onder de werkkostenregeling. Feitelijke heffing is dan 45,5%, 54,5% gaat box 3 in en de uitkering is belastingvrij. De financiële uitwerking in het voorbeeld is een jaarlijkse uitkering van circa € 14.457 netto. Een verschil van nog maar € 822 ten opzichte van belastingvrij pensioensparen. Bij netto uitkeren, het is al gezegd, zit het nadeel ook in het lage rendement dat op individuele regelingen door banken wordt toegezegd. Maar als de werkgever het geld nou eens terugleent van de werknemer, zoals in de casus van Hof Amsterdam? In de praktijk zijn dan hogere percentages mogelijk – er kan meer gekeken worden naar het percentage dat de werkgever bij derden moet betalen om geld te lenen. De belasting van feitelijk 1,2% over het vermogen in box 3 geeft ook aanleiding tot fiscale planning. Zolang een werknemer maar minder vakantiedagen heeft dan 50 weken, betaalt de werknemer over die aanspraak geen belasting in box 1 en ook niet in box 3. De werknemer zou dus bijna een jaarsalaris in tijd kunnen sparen, welke richting pensionering in geld wordt omgezet. Andere mogelijkheden zijn natuurlijk de vrijstellingen binnen box 3. Een mooie fiscale structuur kan gevonden worden in het over de grens brengen van vermogen. Vermogen buiten Nederland zou wel eens door de werking van een belastingverdrag lager belast kunnen zijn, of voor het echte rendement en niet voor het fictieve rendement. Een voorbeeld: stel de werknemer koopt met zijn spaargeld onroerend goed in Frankrijk. Het belastingverdrag wijst heffing over dat onroerend goed toe aan Frankrijk. Weliswaar hebben ze daar een hoger tarief voor
De fiscale wet regelt dat werknemersopties niet belast zijn bij toekenning, maar bij uitoefening vermogen, maar ook de vrijstelling is daar een stuk hoger. En bij een lagere heffing van het vermogen kruipt het rendement bij netto sparen langzaam richting het rendement van belastingvrij pensioensparen. Conclusie De Pensioenwet legt de werkgever een hoop verplichtingen op, met alle kosten van dien. De fiscale wetgeving geeft een hoop beperkingen. Met de VPL, de aanstaande korting op de opbouwpercentages en het regeerakkoord worden die beperkingen alleen maar groter. Met een juiste fiscale structuur is het verlies aan belastingheffing in box 3 te verminderen of te voorkomen. De versobering van ons pensioenstelsel, een zegen of een vloek? Ik kan daar kort over zijn: voor fiscalisten een zegen! Harm Prinsen TAX - Global Employer Services hprinsen@deloitte.nl
Pensioen nummer 1•maart 2013
19
Meer mensen worden oud maar niet ouder 20
In september 2012 is de prognosetafel 20122062 van het Actuarieel Genootschap (AG) uitgebracht. Deze prognosetafel geeft de verwachte sterftekansen weer voor mannen en vrouwen in de jaren tot en met 2062. In dit artikel gaan we eerst in op de veranderingen sinds de vorige prognosetafel en een schijnbare tegenstrijdigheid in het gebruikte prognosemodel. Vervolgens zullen we stilstaan bij de leidraad van De Nederlandsche Bank over ervaringssterfte en tot slot leggen we een koppeling met de verdere verhoging van de AOW-leeftijd en pensioenrichtleeftijd. Prognosetafel AG 2012-2062 In een prognosetafel wordt, in tegenstelling tot in een periodetafel, rekening gehouden met de toekomstige ontwikkeling van de levensverwachting. De eerste prognosetafel van het AG werd gepubliceerd in 2007 (AG 2005-2050), gevolgd door een tweede in 2010 (AG 2010-2060) en de meest recente in 2012. De belangrijkste wijzigingen in de nieuwe prognosetafel AG 2012-2062 ten opzichte van de vorige prognosetafel zijn het toevoegen van nieuwe waarnemingen (de CBS-data uit de jaren 2009, 2010 en 2011) en een aantal verfijningen in het prognosemodel. Deze verfijningen betreffen: – De jaarlijkse sterftekansen worden voor lagere leeftijden ‘doorgetrokken’ naar de hoge leeftijden, omdat er voor hoge leeftijden minder sterftewaarnemingen beschikbaar zijn. Dit zou
anders een ongewenste volatiliteit van de jaarlijkse sterftekansen op hoge leeftijden tot gevolg hebben. – De aanname dat de sterftekans van een vrouw altijd lager is dan de sterftekans van een man van dezelfde leeftijd is losgelaten. – De prognosetermijn van 50 jaar is constant gehouden, waardoor het eindpunt van de prognose is verlegd van 2060 naar 2062. Volgens de prognosetafel AG 2012-2062 neemt de levensverwachting de komende jaren voor mannen en vrouwen op alle leeftijden toe, zoals te zien is in Tabel 1. Ter illustratie: een 25-jarige man heeft in 2037 een resterende levensverwachting van 60,2 jaar, wat betekent dat de verwachting is dat hij 85,2 jaar wordt.
Pensioen nummer 1•maart 2013
21
De figuren 1 en 2 illustreren dat steeds meer mensen een steeds hogere leeftijd bereiken (de ‘piek’ verschuift in 2062 naar rechts vergeleken met 2012), maar ook dat de maximaal te bereiken leeftijd slechts beperkt toeneemt (voor leeftijden boven de 100 jaar komen de grafieken van 2012 en 2062 overeen). Er worden dus meer mensen oud, maar we worden niet ouder.
Loopt de fiscale pensioenrichtleeftijd net als met de verhoging naar 67 jaar al op de AOW-leeftijd vooruit?
1 Het regeerakkoord van het kabinet-Rutte II regelt een verdere versnelling van de verhoging van de AOW-leeftijd. Een logisch gevolg zou zijn dat ook de verdere verhoging naar 68 jaar eerder begint dan nu in de wet is opgenomen.
22
Schijnbare tegenstrijdigheid AG prognosetafel De waargenomen sterfte door het CBS gedurende de jaren 2009, 2010 en 2011 is toegevoegd aan de prognosetafel AG 2012-2062 en deze waarnemingen zijn over het algemeen hoger dan de jaarlijkse sterftekansen uit de prognosetafel AG 2010-2060. De levensverwachting in de prognosetafel AG 2012-2062 is echter verder gestegen ten opzichte van de prognosetafel AG 2010-2060. Dit lijkt tegenstrijdig met elkaar te zijn. De oorzaak hiervan ligt in het feit dat het prognosemodel met een korte- en een langetermijntrend werkt. Door de extra waarnemingsjaren 2009-2011 is de periode waarover de kortetermijntrend wordt bepaald met drie jaar verlengd. Hoewel de drie extra observatiejaren een minder sterke daling van de sterftekansen lieten zien dan de kortetermijntrend uit de prognosetafel AG 2010-2060, zorgt de dominantie van de kortetermijntrend in de aanvangsjaren toch voor een sterkere daling van de toekomstige sterftekansen in de komende jaren in de prognosetafel AG 2012-2062 dan in de prognosetafel AG 2010-2060. Ondanks dat de schijnbare tegenstrijdigheid hiermee kan worden verklaard, blijft het een opmerkelijke uitkomst van het prognosemodel. Het AG werkt daarom aan een nieuw (stochastisch) prognosemodel en verwacht in 2014 een nieuwe prognosetafel te presenteren, gebaseerd op een nieuw en verbeterd prognosemodel. Wij verwachten dat bij de volgende update van de prognosetafel de levensverwachting nog steeds zal stijgen, hoewel de sterfte mogelijk de huidige
voorspelling volgt. Bij het vaststellen van de voorziening per eind 2013 zouden pensioenfondsen al rekening moeten houden met deze te verwachte stijging. Ervaringssterfte Ervaringssterfte is het verschil in (verwachte) sterfte tussen de gehele bevolking en een gewogen gemiddelde van de deelnemers van een pensioenfonds of verzekeraar. Aangezien de prognosetafel van het AG gebaseerd is op sterftecijfers van de gehele bevolking, wordt de prognosetafel doorgaans gecorrigeerd met ervaringssterfte om aan te sluiten bij de deelnemers van het pensioenfonds of de verzekeraar. In de markt worden verschillende soorten ervaringssterfte gebruikt, bijvoorbeeld leeftijdscorrecties (alle deelnemers worden verondersteld een aantal jaren jonger te zijn) of vermenigvuldigingsfactoren voor de sterftekansen. Sekse- en leeftijdsafhankelijke vermenigvuldigingsfactoren worden de laatste jaren steeds vaker gebruikt en zijn, indien mogelijk, gebaseerd op de specifieke deelnemers van een pensioenfonds. De Nederlandsche Bank heeft een leidraad gepubliceerd voor het gebruik van ervaringssterfte en ook het AG werkt aan een leidraad voor ervaringssterfte. De leidraad van De Nederlandsche Bank (‘Good Practice Gebruik Fondsspecifieke Ervaringssterfte’, De Nederlandsche Bank N.V.) gaat in op de te gebruiken gegevens, het berekeningsmodel en de uitkomsten van de ervaringssterfte: – De gegevens moeten betrouwbaar zijn en betrekking hebben op voldoende jaren. Daarom moeten de gegevens die worden gebruikt voor het vaststellen van ervaringssterfte aansluiten op de gegevens die het pensioenfonds in eerdere jaren heeft gebruikt. – Een externe maatstaf voor ervaringssterfte kan worden gebruikt wanneer te weinig fondsspecifieke informatie beschikbaar is. Een goede onderbouwing en consistentie met andere leeftijden is vereist en de gebruikte externe maatstaf moet transparant zijn. – Het gebruikte model voor ervaringssterfte moet transparant zijn en robuust, ofwel ongevoelig voor kleine veranderingen in de gegevens. – Het pensioenfonds moet bandbreedtes of betrouwbaarheidsintervallen kunnen aangeven waarbinnen de uitkomsten kunnen bewegen en moet kunnen aangeven in hoeverre dit acceptabel is. AOW-leeftijd Vanwege de stijgende levensverwachting, wordt de AOW-leeftijd in de komende jaren tot 2021 geleidelijk
Tabel 1: Ontwikkeling van de levensverwachting volgens prognosetafel AG 2012-2062. Mannen Vrouwen Leeftijd 2012 2037 2062 2012 2037 2062 0 79,5 84,9 86,9 83,1 86,5 87,4 25 55,1 60,2 62,0 58,6 61,7 62,5 45 35,7 40,5 42,3 39,0 42,0 42,7 65 18,1 21,9 23,2 21,1 23,7 24,3 85 5,5 6,5 6,6 6,7 7,7 7,8
Figuur 1: Kans voor een nuljarige man om op een bepaalde leeftijd te overlijden in 2012 en in 2062 (bron: prognosetafel AG 2012-2062). Grafiek 1: kansverdeling overlijdensleeftijd mannen
kans
0,07 Grafiek 1: kansverdeling overlijdensleeftijd mannen 0,06 0,05 0,07 0,04 0,06 0,03 0,05 0,02 0,04 0,01 0,03 0 0,02
115
120
115
105
100
95
90
85
80
75
70
65
60
55
50
45
40
35
30
25
20
15
leeftijd
2062 2012 2062
Grafiek 2: kansverdeling overlijdensleeftijd vrouwen
65
70
75
80
85
90
95
100
105
110
115
120
65
70
75
80
85
90
95
100
105
110
115
120
60
55
50
45
40
35
30
25
20
15
10
5
60
55
50
45
40
35
30
25
20
15
leeftijd 10
0
0,01 0
5
0,05 0,07 0,04 0,06 0,03 0,05 0,02 0,04 0,01 0,03 0 0,02
0
kans
Figuur 2: Kans voor een nuljarige vrouw om op een bepaalde leeftijd te overlijden in 2012 0,07 en in 2062 (bron: prognosetafel AG 2012-2062). Grafiek 2: kansverdeling overlijdensleeftijd vrouwen 0,06
kans
Een interessant vraagstuk is wat er met de fiscale pensioenrichtleeftijd en de bijbehorende fiscaal toegestane opbouwpercentages gaat gebeuren als de AOW-leeftijd met stappen van drie maanden per jaar gaat stijgen. Loopt de fiscale pensioenrichtleeftijd net als met de verhoging naar 67 jaar al op de AOW-leeftijd vooruit? Zo ja, dan zouden we mogelijk al in 2019 met een verdere stijging van de pensioenrichtleeftijd kunnen worden geconfronteerd. De ontwikkeling van de levensverwachting heeft dus veel invloed op de (on)mogelijkheden binnen een pensioenregeling en de uitvoering daarvan. Daarom blijven wij u op de hoogte houden van nieuwe ontwikkelingen hierin.
120
110
105
110
95
100
90
85
80
75
70
65
60
55
50
45
40
35
30
25
20
15
5
10
2012
leeftijd 10
0
0,01 0
5
0
kans
verhoogd van 65 jaar naar 67 jaar. Het al dan niet verder verhogen van de AOW-leeftijd wordt vanaf 20241 jaarlijks vastgesteld. Dit besluit wordt jaarlijks vijf jaar voor de ingangsdatum genomen, waardoor een eventuele verdere verhoging van de AOW-leeftijd per 1 januari 2024 wordt vastgesteld per 1 januari 2019. Op dat moment wordt besloten of de AOW-leeftijd vijf jaar later wel of niet met drie maanden verhoogd wordt. Dit zijn de twee opties en vanaf 2024 wordt de AOW-leeftijd dus óf niet verhoogd, óf met drie maanden per jaar. De berekening is afhankelijk van de gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd (berekend door het CBS) en de AOW-leeftijd in het jaar voorafgaand aan het jaar waarvan de eventuele verhoging berekend wordt. Uitgaande van de toekomstige ontwikkeling van de levensverwachting van de prognosetafel AG 2012-2062 zou de AOW-leeftijd vanaf 2024 zeker tot 2031 elk jaar met drie maanden verhoogd worden, zodat de AOW-leeftijd mogelijk al in 2027 naar 68 jaar en in 2031 naar 69 jaar wordt verhoogd. Maar zoals gezegd, bepaalt het CBS deze verhoging pas vijf jaar voor de ingang van de (nieuwe) AOW-leeftijd met een eigen model en kan een en ander nog veranderen.
leeftijd
2012 2062 2012 2062
Deloitte Pension Advisory Remco Rijntjes RRijntjes@deloitte.nl Rogier Bouwman RoBouwman@deloitte.nl Maaike Schakenbos MSchakenbos@deloitte.nl
Pensioen nummer 1•maart 2013
23
Naar een vernieuwd, stabiel pensioenstelsel
24
(deel 1)1
1111
Er gaat geen dag voorbij of de media berichten over pensioenen. Als gevolg van de financiële crisis staan de dekkingsgraden onder druk en er zijn zelfs fondsen die op hun uitkeringen moeten korten. Dit heeft de discussie rondom de inrichting en houdbaarheid van ons huidige pensioenstelsel aangewakkerd. In dit artikel, dat in twee delen wordt gepubliceerd, gaan we in op de centrale problematiek en welke factoren daar debet aan zijn. Doel van onze bijdrage is de gezamenlijke pensioenfondsen op te roepen proactief, samen met politiek en toezichthouders, stappen te zetten om het maatschappelijk vertrouwen te herwinnen en de afbrokkelende solidariteit te repareren. We geven daarvoor een model voor een houdbaar en duurzaam pensioen op de lange termijn.
1
Deel 2 van dit artikel verschijnt in
Pensioen nr. 2, 2013.
Gebrek aan vertrouwen en solidariteit We hebben op het gebied van pensioenen (al langere tijd) te maken met twee negatieve ontwikkelingen: een almaar groter wordend gebrek aan vertrouwen en aan solidariteit. Wat het gebrek aan vertrouwen betreft, is de vraag of de pensioensector er voldoende in slaagt het vertrouwen van de diverse groepen deelnemers te herwinnen. Hierbij definiëren we vertrouwen als de bereidheid van mensen om afhankelijk te zijn van andermans handelingen, maar ook als de doorvoelde overtuiging dat anderen in de kern eerlijk zijn en handelen in het algemeen belang. Dit vertrouwen heeft natuurlijk aanzienlijke deuken opgelopen als gevolg van premieverhogingen, vroegtijdig uitkeren van pensioengelden, indexaties die niet worden toegekend, (dreigende) afstempelmaatregelen en andere hedendaagse pensioenfenomenen. De Nederlandsche Bank (hierna: DNB) sprak zich al in 2011 uit over het belang van het herwinnen van vertrouwen binnen het Nederlandse pensioendomein. De destijds door DNB aangedragen uitgangspunten, namelijk transparantie over wie welke risico’s loopt en transparantie over pensioenrechten, zijn weliswaar door de sector omarmd, maar nog niet consequent doorgevoerd en hebben derhalve niet geleid tot het noodzakelijke herstel van het vertrouwen. Wat solidariteit betreft, is de vraag of deze voldoende in stand blijft tussen ouderen en jongeren, werkgevers en werknemers, gepensioneerden en actieven. De vraag is ook of die solidariteit wel voldoende in stand kan blijven. Solidariteit vatten we op als de bereidheid van een groep mensen om welvaart, maar ook schaarste, samen te delen. De onderliggende overtuiging hierbij is dat risico’s met een lage waarschijnlijkheid en grote gevolgen het best kunnen worden gedeeld. Ingegeven door de oprukkende individualisering, versterkt door de wijze waarop wordt omgegaan met pensioengelden, zien we deze solidariteit stelselmatig afkalven. Dit effect wordt versterkt door de vergrijzing, waarbij door het ontbreken van solidariteit de mogelijkheid tot risicospreiding over generaties heen niet langer een mogelijkheid vormt, en door de toenemende mobiliteit van werkenden, wat de bereidheid van organisaties om solidariteit te organiseren doet bekoelen. Ook de structuur en volatiliteit van het
Pensioen nummer 1•maart 2013
25
teem wankelt door een ouwen en solidariteit pensioenstelsel (bijstorten, premiefluctuaties, vut- en prepensioenregelingen) hebben een negatieve impact op de solidariteit binnen het pensioendomein.
n we binnen het twee dominante
pensioensector er voldoende in de diverse groepen van deelnemers uwen wordt gedefinieerd als ensen om afhankelijk te zijn van gen, maar ook als de overtuiging dat erlijk zijn en handelen in het algemeen en heeft natuurlijk aanzienlijke deuken g van premieverhogingen, vroegtijdig ngelden, indexaties die niet worden 2 de) afstempelmaatregelen enJong, andere Zie onder meer F. de ‘Is enfenomenen. De Nederlandsche Bank mijn pensioen nog wel veilig? Over n DNB-president Klaas Knot, sprak sparen en beleggen voor later’, Rede er het belang het herwinnen van bij van aanvaarding hoogleraarschap Universiteit van Amsterdam, 2002. et Nederlandse pensioendomein. B aangedragen uitgangspunten, 3 Zie onder van e welke risico’s looptmeer en M.C.J. transparantie Rooij, C.J.M. en H.M. Prast, n, zijn weliswaar door Kool de sector ‘Risk-return preferences en in the niet consequent doorgevoerd pension domain: Are people able geleid tot het noodzakelijke to choose?’, Journal of Public Economics 91 (2007) 701-722.
olidariteit tussen ouderen en jongeren, 4 Zie onder meer D. Boeijen (PGGM), nemers, gepensioneerden en actieven, ‘Solidariteit is onmisbaar’, het lijven? En kan die voldoende in stand Dagblad van 29 juni atten we op Financieele als de bereidheid van een 2012. elvaart, maar ook schaarste, samen te nde overtuiging hierbij is dat risico’s 5 Onderzoek uit 2010 van L. Daalder, hijnlijkheid en grote gevolgen het best senior strategist bij Robeco. den. Ingegeven door de oprukkende sterkt door de wijze waarop wordt 6 Bron: www.pensioenfondsgbp. oengelden, zien we deze solidariteit nl/articles/76690/ . Dit effect wordt versterkt door de beleggennodigvoorgoedpensioen. oor het ontbreken van solidariteit de ospreiding over generaties heen niet eid vormt, en toenemende mobiliteit 26 de bereidheid van organisaties om
Naarmate het vertrouwen groeit, verschuift de opbouwmodus van sparen naar beleggen. Dat biedt op de lange termijn meer rendement. Bij toegenomen solidariteit zal men deze beleggingen eerder gezamenlijk Sparen of beleggen, individueel of collectief? oppakken, wat eveneens de opbrengsten verhoogt. In De vraagstukken van vertrouwen en solidariteit hangen het kort: beleggen is superieur aan sparen, maar vergt aldus voortdurend als donkere wolken boven de Vertrouwen en solidariteit; deze twee vraagstukken hangen vertrouwen; collectief is superieur aan individueel, maar pensioenmarkt. Uitgezet op twee assen levert dit de vergt solidariteit. Het kwadrant rechtsboven, met een voortdurend als donkere wolken boven de pensioenmarkt. volgende matrix op: collectief systeem van beleggen, is in macroperspectief Uitgezet op twee assen levert dit de volgende matrix op: dan ook de ideale situatie. Het vertrouwen is dermate hoog dat beleggen de plaats inneemt van sparen. De solidariteit is zodanig dat beleggingen collectief worden Collectief Sparen Collectief Beleggen Hoog georganiseerd. Bovendien is het zo mogelijk risico’s te verzekeren die individueel niet te dragen zijn. Het Herstel van Nederlandse pensioenstelsel zoals het was, is hier een Solidariteit exponent van. Laag
Individueel Sparen
Individueel Beleggen
Collectief beleggen blijft superieur Binnen de economie is weinig discussie over de Laag Hoog meerwaarde van beleggen boven risicovrij sparen voor Herstel van Vertrouwen de opbouw van een oudedagsvoorziening. Diverse studies bevestigen dat,4 zeker als de beleggingshorizon In de twee kwadranten waarbinnen het vertrouwen laag is, toeneemt.5 De risico’s van beleggen zijn wel hoger en zal de1:deelnemer (indien hij devan vrije keuze heeft) geneigd Figuur Matrix waarin de extremen (gebrek aan) vertrouwen en de resultaten voor aandelen dus volatieler dan voor zijn te sparen voor zijn pensioen. langere termijn toont sparen, maar over een periode van vijftien jaar worden de (gebrek aan) solidariteit tegen elkaar zijn Op afgezet. beleggen zich echter superieur aan sparen wat betreft het verliezen gecompenseerd, zelfs als men het desastreuze rendement 1. Voor een goed pensioen is het dus zaak het jaar 1929 meeneemt. vertrouwensniveau te verhogen. Solidariteit is een groot In de twee kwadranten waarbinnen het vertrouwen goedis,omdat vandebeleggen uiteindelijk laag zal decollectieve deelnemervormen (indien hij vrije keuze heeft) De gemiddelde deelnemer in een pensioenfonds schijnt meer opbrengst geven dan de individuele varianten. geneigd zijn te sparen voor zijn pensioen. Op langere Dat de voordelen van (collectief) beleggen niet te beseffen. 2 Voor termijn geeft beleggen echter meer rendement.eerder Uit recent onderzoek6 blijkt dat een meerderheid van de komt doordat individuen op beleggingsgebied een goed pensioen het dus zaak het vertrouwensniveau ondervraagde Nederlanders (61%) geen voorstander van emotionele en korteishorizonbeslissingen maken, die je bij 2 te verhogen. Solidariteit is een groot goed, omdat beleggen is. Sterker nog, men meent dat de problemen . Op de langere institutionele beleggers minder aantreft collectieve van keuzes beleggen uiteindelijk meer door de financiële crisis minder groot waren geweest termijn zijnvormen individuele zelden de beslissingen die opbrengst geven Verder dan deisindividuele varianten. Dat kennis als pensioenfondsen niet actief in aandelen hadden goed uitpakken. in de collectiviteit meer komt doordatenindividuen beleggingsgebied eerder belegd, maar het geld veilig op een spaarrekening voorhanden biedt eenop grootschaliger omgeving meer emotionele en kortehorizonbeslissingen maken,tot diedeje meer bij hadden gezet. Maar als pensioenfondsen alleen maar mogelijkheden tot spreiding, evenals toegang institutionele beleggers minder aantreft.3 Op de langere sparen, krijgt iedereen 40% minder pensioen óf moet de schaarse beleggingscategorieën. termijn zijn individuele keuzes zelden de beslissingen pensioenpremie tot 70% omhoog. die goed uitpakken. Verdergroeit, heeft een collectief Naarmate het vertrouwen verschuift de meer kennis voorhanden biedtnaar het meer mogelijkheden Naar onze mening ligt de oplossing voor een stabiel opbouwmodus vanen sparen beleggen, dat op de tot spreiding, toegang tot de meer schaarse pensioenstelsel niet in de overstap naar sparen, maar in lange termijn evenals meer rendement biedt. Bij toegenomen beleggingscategorieën. het herstel van vertrouwen in de financiële sector en in solidairiteit zal men deze beleggingen gezamenlijk een groeiende solidariteit. oppakken, wat eveneens risico en kosten verlaagd en opbrengsten verhoogd. In het kort: beleggen is superieur aan sparen, maar vergt vertrouwen; collectief is superieur aan individueel, maar vergt solidariteit. Het kwadrant rechtsboven, met een collectief systeem van beleggen, is in macroperspectief dan ook de ideale situatie. Het
onvoldoende onderkend wat de inante verschijnselen zijn die het ioensysteem ondermijnen
e beïnvloeding van het huidige pensioensysteem dieDeze ons pensioenstelsel hebben dominanteFactoren factoren. zijn de oorzaak van het ondermijnd het huidige pensioensysteem. Inzicht in deze factoren Het falen van het huidige pensioenstelsel wijten wij aan iaal belang, een alternatief te verbeeld onderzoeken achtom factoren, die we hebben in figuurvoor 2. aam pensioensysteem. Vertrouwen
Historisch lage rendementen & kostentransparantie Zolang de crisis aanhoudt, zal de rente (kunstmatig) laag worden gehouden. De extreem lage rentestand stuwt Ad 1 Kortetermijnstrategie en nominale ambities de verplichtingen naar ongekende hoogte, terwijl het Dooriswetgeving zijn pensioenfondsen gedwongen te moeilijk deze met beleggingsrendement te compenseren. Tegelijk is de kans opkorte inflatietermijn als gevolg van bezuinigingen focussen op de en nominale ambities in en belastingverhogingen wezenlijk, wat verlies aan 7 De plaats van op de lange termijn enhet reële ambities. rendement nog verder vergroot. Deze onzekerheid regulering is gericht op relatief volatiele dekkingsgraden resulteert risico-aversievan en de eenrekenrente toenemendeis vlucht in jaar tijd en de in systematiek in acht spaar- en renteproducten die lage rendementen kennen. maar liefst viermaal aangepast. Dekkingsgraden geven Een zichzelf versterkend proces.
eerder de waan van de dag weer dan dat ze een indicatie
Strategie & Ambitie
Rendement & Kosten
Politiek
Communicatie
Pensioen Systeem Demografie
Flexibilisering
Individualisering
Jong & Oud
Solidariteit
Momenteel bevindt het vertrouwen in de pensioensector (fondsen en dienstverlenende organisaties daaromheen) zich op een historisch dieptepunt. Verschillende trends dragen hieraan bij:
Figuur 2: Acht factoren die het pensioenstelsel ondermijnen.
van structurele ontwikkelingen op de financiële Na zijn onder meer de woekerpolisen DSB-affaire krijgen markten. Menig pensioenfonds ziet dan ook al tijdens behalve banken en verzekeraars ook pensioenfondsen het schrijven van zijn discussie herstelplan die te maken met de publieke overde watomstandigheden een tot dit schrijven hebben geleid, veranderen. acceptabel kostenniveau is. Deze discussie heeft in deNominaal pensioensector meer vorm gekregen onder aanvoering gedefinieerde pensioentoezeggingen geven op lange vantermijn de Pensioenfederatie, aanbevelingen geen indicatiedievan de feitelijkedoet koopkracht en ombieden de kosten pensioenfondsen voor de dedie deelnemer weinig betalen houvast. pensioenadministratie en het vermogensbeheer zichtbaar te maken. Fondsen en pensioenuitvoerders rekenen in Ad 2 Historisch lage rendementen en procentpunten van het totale pensioenvermogen, de kostentransparantie deelnemer kijkt echter naar absolute bedragen. Hiermee Zolang crisis aanhoudt, zal de rente (kunstmatig) ontstaat eendediscrepantie in de perceptie: deelnemers laagdeworden gehouden. De extreem lagefondsen rentestand vinden kosten van pensioenfondsen te hoog, stuwt de verplichtingen naar hoogte, vinden de kosten aanvaardbaar. Ookongekende berekeningen die terwijldat heteen moeilijk is deze met te aantonen kostenbesparing vanbeleggingsrendement 1 procentpunt op lange termijn resulteert in eenis toename het vermogen compenseren. Tegelijk de kans van op inflatie als gevolg metvan 30%, voeren de druk kosten te besparen op.wezenlijk, bezuinigingen enom belastingverhogingen De wat kostendiscussie toont volgens velennog aanverder dat na vergroot. de het verlies aan rendement Deze banken en verzekeraars ook de pensioenfondsen niet te onzekerheid resulteert in risicoaversie en een toenemende vertrouwen zijn. vlucht in spaar- en renteproducten die lage rendementen kennen. Een zichzelf versterkend proces.
Ondoorzichtige communicatie In het verleden hebben pensioenfondsen en werkgevers Na deelnemersuitingen onder meer de woekerpolisen DSB-affaire in hun de indruk gewekt dat hun krijgen behalve banken en verzekeraars pensioenfondsen toezeggingen hard waren, terwijl dit in ook werkelijkheid nooit maken met deDit publieke discussie over wat een hette geval is geweest. heeft onder deelnemers geleid tot acceptabel een pensioenopvatting in deis.sfeer vandiscussie rechten en kostenniveau Deze heeft in de garanties; een opvatting dievorm pas de laatste jaren, metaanvoering de pensioensector meer gekregen onder onderkenning van pensioen als een risicovolle voorziening, van de Pensioenfederatie, die aanbevelingen doet openlijk wordt ontkracht. Ondoorzichtige communicatie om de kosten die pensioenfondsen betalen voor de over ‘zekerheden’ in contrast met steeds hogere premies, pensioenadministratie en het vermogensbeheer zichtbaar Menig pensioenfonds ziet dan ook al tijdens het schrijven het uitblijven van indexatie en zelfs afnemende rechten te maken. Fondsen en pensioenuitvoerders rekenen in van zijn herstelplan de omstandigheden die tot dit schrijven hebben het deelnemersvertrouwen een zware slag Afnemend vertrouwen in een eerlijkegedefinieerde verdeling van risico’s toegebracht. procentpunten van het totale pensioenvermogen, de hebben geleid, veranderen. Nominaal en pensioentoezeggingen rendementen over degeven generaties doet de solidariteit deelnemer kijkt echter naar absolute bedragen. Hiermee op lange termijn geen indicatie vanDe defactoren feitelijke koopkracht, bieden dezijn: afbrokkelen. die hieraanen debet zijn, ontstaat een discrepantie in de perceptie: deelnemers weinig 5. deelnemer flexibilisering vanhouvast. de arbeidsmarkt; vinden de kosten van pensioenfondsen te hoog, fondsen
Momenteel bevindt het vertrouwen in de pensioensector Korte termijn strategie en nominale ambities (datDezijn zowel de pensioenfondsen als deeen focus wetgeving dwingt bij pensioenfondsen dienstverlenende organisaties daaromheen) zich op op korte termijn en nominale ambities af, ten koste vaneen . Zo is de benodigde langetermijnvisie en reële ambities6bijdragen, historisch dieptepunt. De factoren die hieraan zijn:regulering gericht op relatief volatiele dekkingsgraden werd de systematiek van rekenrente ambities; in acht jaar maar 1. en kortetermijnstrategie en nominale liefst viermaal aangepast. Dekkingsgraden geven eerder 2. historisch lage rendementen en kostentransparantie; de waan van de dag weer dan dat ze een indicatie zijn 3. ondoorzichtige communicatie; van structureler ontwikkelingen op de financiële markten. 4. politiek.
6. demografische ontwikkelingen; Zie bijvoorbeeld PGGM/Marianne van Gelder 2009: “de 7. 6individualisering van de maatschappij; toekomstbestendigheid van het pensioencontract” 8. wrijving tussen jong en oud.
vinden de kosten aanvaardbaar. Ook berekeningen die aantonen dat een kostenbesparing van 1 procentpunt op lange termijn resulteert in een toename van het vermogen met 30%, voeren de druk om kosten te besparen op.
Visie op het pensioensysteem Een verkenning van herstel in Vertrouwen en Solidariteit
7
Zie bijvoorbeeld PGGM/
Marianne van Gelder 2009: “de toekomstbestendigheid van het pensioencontract”
7
Pensioen nummer 1•maart 2013
27
houdt de onrust op de financiële markten aan met als Ad gevolg 4 Politiek een zieltogend consumentenvertrouwen. De Europese Unie heeft nog altijd geen definitieve oplossing voor deis financiële crisis.wat Elkeal genomen De vergrijzing een fenomeen decennia zichtbaar maatregel – de oprichting van een noodfonds of het is. Desondanks zijn de vroegpensioen regelingen pasop in touw zetten van eenDe reddingsactie – resulteert weliswaar 2006 afgeschaft. landelijke politiek heeft jarenlang het tijdelijke probleemopleving rondom de het huidige in een vanhoudbaarheid de financiële van markten, pensioensysteem voor zich maar één negatief bericht kanuitgeschoven. de stemmingHierdoor de volgende niet omslaan. alleen hetZolang vertrouwen een deuk, maar dagheeft al doen de marktpartijen hetook de solidariteit van de consument. vertrouwen niet weten te herwinnen, houdt de onrust op de financiële markten aan met als gevolg een zieltogend Afnemend vertrouwen in een eerlijke verdeling van risico’s consumentenvertrouwen. en rendementen over de generaties doet de solidariteit de volgende trends die De afbrokkelen. vergrijzing isWij eenidentificeren fenomeen wat al decennia zichtbaar hieraan debet zijn: is. Desondanks zijn de vroegpensioenregelingen pas in
2006 afgeschaft. De landelijke politiek heeft jarenlang van de hetFlexibilisering probleem rondom dearbeidsmarkt houdbaarheid van het huidige De laatste jaren tekent zich een duidelijke flexibilisering pensioenstelsel voor zich uit geschoven. Hierdoor heeft van de arbeidsmarkt af. Bedrijven vullen een groeiend niet alleen het vertrouwen een deuk opgelopen, maar deel van het werknemersbestand in met zzp’ers, die ook de solidariteit. geen onderdeel uitmaken van een bedrijfstak- of ondernemingspensioenfonds maar hooguit individuele Ad 5 Flexibilisering van de arbeidsmarkt voorzieningen treffen. Dit holt het collectieve De laatste jaren tekent zich een duidelijke flexibilisering pensioensysteem uit. Daarnaast zijn werknemers eerder van de arbeidsmarkt af. Bedrijven vullen een groeiend geneigd tot jobhoppen. Dit verkort de gemiddelde deel van het werknemersbestand in met zzp’ers, die duur van het dienstverband, waardoor werknemers een geen onderdeel aan uitmaken van een bedrijfstaklappendeken pensioenrechten opbouwen.ofDe meeste ondernemingspensioenfonds, hooguit individuele traditionele fondsen zien hunmaar deelnemersbestand ouder voorzieningen Dit holtvergrijzing, het collectieve worden doortreffen. de algemene maar zeker ook pensioensysteem uit. Daarnaast zijn werknemers als gevolg van deze flexibiliseringtrend. Hierdoor eerder komt de eerder genoemde risicospreiding onder generaties steeds verder onder druk te staan. 28
Zelfstandigen zonder personeel 800 600 400 200 0 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Q3 2012
Ad 3 Ondoorzichtige communicatie In het verleden hebben pensioenfondsen en werkgevers in hun deelnemersuitingen de indruk gewekt dat hun toezeggingen hard waren, terwijl dit in werkelijkheid nooit het geval is geweest. Dit heeft onder deelnemers Politiek geleid tot een pensioenopvatting in de sfeer van rechten De Europese Unie heeft nog altijd geen definitieve en garanties; een opvatting die pas de laatste jaren, oplossing voor de financiële crisis. met de onderkenning van pensioen als een risicovolle Elke genomen maatregel – de oprichting van een voorziening, openlijk wordt ontkracht. Ondoorzichtige noodfonds of het op touw zetten van een reddingsactie communicatie over ‘zekerheden’ in contrast metvan steeds – resulteert weliswaar in een tijdelijke opleving de hogere premies, het uitblijven indexatie en kan zelfsde financiële markten, maar éénvan negatief bericht afnemende hebben deelnemersvertrouwen stemmingrechten de volgende daghet al doen omslaan. Zolang de eenmarktpartijen zware slag toegebracht. het vertrouwen niet weten te herwinnen,
geneigd tot jobhoppen. Dit verkort de gemiddelde duur van het dienstverband, waardoor werknemers een lappendeken aan pensioenrechten opbouwen. De meeste traditionele fondsen zien hun deelnemersbestand ouder worden door de algemene vergrijzing, maar zeker ook als gevolg van deze flexibiliseringstrend. Hierdoor staat de eerder genoemde risicospreiding onder generaties steeds verder onder druk.
Aantal in 1.000-en
De kostendiscussie toont volgens velen aan dat na de banken en verzekeraars ook de pensioenfondsen niet te vertrouwen zijn.
Demografische ontwikkelingen Figuur 3: Toename aantal Hierdoor zzp’ers (bron: CBS). We leven langer envan we het vergrijzen. nemen de kosten van pensioen en zorg toe. De sterk verhoogde levensverwachting van de laatste decennia heeft Ad Demografische ontwikkelingen niet6 direct geleid tot een passende verhoging van We langer en we vergrijzen (zie figuur 4).inHierdoor de leven pensioneringsleeftijd; dit veroorzaakt hiaten de nemen de kosten van pensioen en zorg toe. De sterk financiering van de pensioenen. Inmiddels wordt de AOW-leeftijd verhoogd naar 67van jaarde – een verhoging die verhoogde levensverwachting laatste decennia zijn hoogtepunt waarschijnlijk nog niet heeft bereikt. heeft niet direct geleid tot een passende verhoging van Gebaseerd op de recente Dit prognosetafel het Actuarieel de pensioneringsleeftijd. veroorzaaktvan hiaten in de Genootschap is de verwachting dat de AOW-leeftijd financiering van pensioenen. Inmiddels wordt de structureel zalverhoogd stijgen totnaar 203467naar leeftijd van 69 AOW-leeftijd jaareen en die leeftijd wordt jaar. De discussie over de financiering zwelt aan, waarschijnlijk nog verder verhoogd. Gebaseerd waarbij op de het steeds duidelijker wordt datActuarieel het de jongeren zijn die is recente prognosetafel van het Genootschap deze kosten moeten opbrengen. Zij zullen langer leven de verwachting dat de AOW-leeftijd tot 2034 structureel – dus langer moeten werken – en betalen extra premie, zal stijgen naar een leeftijd van 69 jaar. De discussie over zonder enige garantie ze zwelt hun inleg Jongeren de financiering van de dat AOW aan,terugzien. waarbij het steeds zijn dan ook steeds minder bereid te betalen voor een duidelijker wordt dat het de jongeren zijn die deze kosten voorziening waarvan zij in de toekomst niet of nauwelijks moeten opbrengen. Zij zullen langer leven – dus langer zullen profiteren. Recent onderzoek toont aan dat ruim moeten werken – en betalen extra premie, zonder enige 60% van de actieven niet (langer) bereid is om enige vorm garantie dat ze hun inleg terugzien. Jongeren zijn dan van premieverhoging, zonder harde garanties omtrent ook steeds minder bereid te betalen voor een voorziening uitkeringen, te accepteren. waarvan zij in de toekomst niet of nauwelijks zullen profiteren. Recent onderzoek toont aan dat ruim 60% van de actieven (niet langer) enige vorm van premieverhoging, zonder harde garanties omtrent uitkeringen, accepteert.
Het aantal ouderen neemt verder toe: 90 jaar 80 jaar 70 jaar 60 jaar 50 jaar 40 jaar 30 jaar 20 jaar 10 jaar 0 jaar
200000 100000
0
90 jaar 80 jaar 70 jaar 60 jaar 50 jaar 40 jaar 30 jaar 20 jaar 10 jaar 0 jaar
0
100000200000 200000100000
Figuur 4: Het aantal ouderen neemt toe (bron: CBS).
0
90 jaar 80 jaar 70 jaar 60 jaar 50 jaar 40 jaar 30 jaar 20 jaar 10 jaar 0 jaar
0
100000200000 200000100000
0
0
100000 200000
Bron: CBS Ad 7 Individualisering van de maatschappij De industriële ontwikkelingen in de twintigste eeuw hebben welvaart en technologie gebracht. Dit heeft er, samen met de democratiseringsbeweging in de jaren zestig, toe geleid dat bepaalde groepen in de samenleving onafhankelijker van elkaar werden. Arbeiders kregen meer rechten en vrouwen waren niet langer economisch afhankelijk van hun man. Mensen durfden, dankzij de opkomst van de massamedia, buiten hun eigen vertrouwde (levensbeschouwelijke) zuil te kijken en ontdekten dat wat voor hen normaal was, ook anders kon. Passend in diezelfde lijn komt binnen het pensioendomein de solidariteit en het subsidiëren tussen inkomensgroepen ter discussie te staan. Naarmate de groep jongeren die het pensioen van ouderen moeten financieren slinkt, zal deze discussie in hevigheid toenemen.
(Deel 2 van dit artikel verschijnt in Pensioen nr. 2, 2013.)
Individualisering van de maatschappij Arthur Kilian Senior Manager FSI De industriële ontwikkelingen in de twintigste eeuw Consulting hebben welvaart en technologie gebracht. Dit heeft er, Remco Rijntjes samen met de democratiseringsbeweging in de jaren Senior Manager FSI Pension Advisory zestig, toe geleid dat bepaalde groepen in de samenleving Johan Septerkregen onafhankelijker werden van elkaar. Arbeiders Senior Manager FSI meer rechten en vrouwen waren niet langer economisch Financial Risk Management aangewezen op hun man. Mensen durfden, dankzij de Evert van der Steen opkomst van de massamedia, buiten hun vertrouwde Senior eigen Manager FSI Financial Risk Management (levensbeschouwelijke) zuil te kijken en ontdekten dat Ad 8 Wrijving en oud was, ook anders kon. Passend wat voortussen hen jong normaal Discussies tussen de generaties die publiekelijk worden in diezelfde binnen het uitgevochten, dragenlijn niet komt bij aan het vertrouwen in pensioendomein de ons pensioenstelsel als fair deal. Hetzelfde geldt voor solidariteit en het subsidiëren tussen inkomensgroepen discussies rondom gedwongen premieverhogingen enerzijds en gedwongen op pensioenuitkeringen ter discussie te korten staan. Naarmate de groep jongeren die de anderzijds; die vergroten de afstand tussen actieve ouderen moeten financieren slinkt, zal deze discussie in deelnemers en gepensioneerden. Daarnaast heeft de vroege pensionering van deelnemers (in de jaren hevigheid toenemen. tachtig en negentig) ten koste van jongere generaties de bereidheid om te betalen voor een collectief systeem ondermijnd. Zo leeft bij jongeren onder meer het idee dat zij hogere premies betalen om de indexatie voor ouderen te bekostigen.
Wrijving tussen jong en oud Discussies tussen de generaties die publiekelijk worden uitgevochten, dragen niet bij aan het vertrouwen in ons pensioensysteem als ‘fair deal’. Hetzelfde geldt voor
Pensioen nummer 1•maart 2013
29
Korten van pensioenaanspraken: hoe komt dat in de jaarrekening?
30
Als gevolg van de economische ontwikkelingen en het steeds ouder worden van de deelnemers in pensioenfondsen is de financiĂŤle positie van een groot aantal pensioenfondsen fors verslechterd. Die hebben daarom herstelplannen moeten indienen bij De Nederlandsche Bank (hierna: DNB), om te bereiken dat ze binnen vijf jaar weer uit onderdekking komen en beschikken over een minimaal vereiste dekkingsgraad van 105%. Als een pensioenfonds geen dekkingsgraad van minimaal 105% heeft, beschikt het over onvoldoende vermogen om in de toekomst pensioenuitkeringen te kunnen verrichten. Doordat de verplichtingen een lange looptijd hebben, leidt dit niet direct tot continuĂŻteitsproblemen, maar op termijn wordt wel het vermogen uitgehold. Daardoor leiden de huidige uitkeringen tot schade voor de toekomstige uitkeringen. Nu de herstelplannen van veel pensioenfondsen inmiddels een aantal jaren lopen, wordt duidelijk dat een aantal pensioenfondsen onvoldoende herstelkracht heeft om de dekkingsgraad aan het einde van het herstelplan op 105% te brengen. Dat betekent dat gekort moet worden op pensioenrechten en pensioenaanspraken. Korten bij onvoldoende herstelkracht Als wordt gewacht met korten op pensioenrechten en pensioenaanspraken tot de einddatum van het herstelplan, komen de toekomstige uitkeringen te veel in gevaar. Daarom moesten de fondsen er in februari 2012 melding van maken als zij vermoedden over onvoldoende herstelkracht te beschikken. In dat geval moeten zij per 1 april 2013 de aanspraken korten. De finale afweging daarbij moet worden gemaakt op basis van de vermogenspositie per 31 december 2012. In de jaarrekening 2011 van de pensioenfondsen die dit betreft is dit helder toegelicht en in de controleverklaring bij de jaarrekening 2011 hebben de accountants verwezen naar deze belangrijke gebeurtenis na balansdatum. Uiteraard is er in de jaarrekening 2011 nog geen sprake van het verwerken van de korting, want het besluit tot korten is pas genomen na jaareinde. De vraag is nu hoe er met deze voorgenomen korting moet worden omgegaan bij het opmaken van de
jaarrekening 2012 van het pensioenfonds. Hier zou men op twee manieren kunnen redeneren, waarvan elke redenering leidt tot een andere wijze van verwerken in de jaarrekening 2012. Methode 1: korting nog niet verwerken De beslissing om te korten wordt genomen op basis van de vermogenspositie van het pensioenfonds per 31 december 2012. Dit betekent dat de beslissing wordt genomen na 31 december 2012 en dat de korting dus nog niet in de balans per 31 december 2012 verwerkt zou moeten worden. Methode 2: korting wel verwerken In dit geval ga je ervan uit dat de oorzaak van de korting in 2012 ligt en dat het aangekondigde voornemen om te gaan korten dus automatisch leidt tot het doorvoeren van de korting per 1 april 2013, zodat er geen verdere besluitvorming meer nodig is in 2013. Dit betekent dat je de korting zou moeten verwerken in de balans per 31 december 2012. Voordeel methode 1 Het voordeel van de eerste methode is dat er een jaarrekening wordt gepubliceerd die de vermogenspositie toont die uiteindelijk heeft geleid tot de beslissing om te korten. De deelnemers kunnen dus deze positie vaststellen aan de hand van een gecontroleerde en vastgestelde jaarrekening en zij kunnen op eenvoudige wijze volgen op welke gronden de finale beslissing heeft plaatsgevonden. Uiteraard zal de beslissing om te korten inmiddels zijn genomen als de jaarrekening wordt vastgesteld, dus de doorgevoerde korting zal als een gebeurtenis na balansdatum moeten worden toegelicht.
Pensioen nummer 1•maart 2013
31
DNB: RJ-uiting heeft geen invloed op de aanlevering van de decemberrapportage en de laatste kwartaalrapportage over 2012
32
Voordeel methode 2 Bij het gebruik van de tweede methode zal de balans van het pensioenfonds er beter uitzien, doordat de korting van de pensioenaanspraken erin verwerkt is. Daardoor zijn de pensioenverplichtingen verminderd. De deelnemers zijn geïnformeerd dat de finale afweging gemaakt wordt op basis van de vermogenspositie per 31 december 2012, maar dat is de vermogenspositie vóór het verwerken van de korting van de aanspraken. Deze vermogenspositie zien de deelnemers niet terug in de balans zoals opgenomen in de jaarrekening 2012, want daarin is de korting al verwerkt. Ook de meerjarenoverzichten zullen in 2012 een duidelijke verbetering laten zien. In dit geval zal in de toelichting op de jaarrekening uiteraard omschreven worden dat er een korting op de pensioenaanspraken is doorgevoerd, maar over het algemeen wordt de toelichting op de jaarrekening niet zo goed gelezen. Het zal dan voor de deelnemers moeilijk zijn om, gelet op de vermogenspositie per 31 december 2012 zoals opgenomen in de gecontroleerde jaarrekening 2012 en op de ontwikkeling van de dekkingsgraad in het meerjarenoverzicht, te begrijpen dat er in 2012 toch een noodzaak was de pensioenaanspraken te korten. Keuze door Raad voor de Jaarverslaggeving De Raad voor de Jaarverslaggeving ( RJ) heeft terecht gemeend dat over dit onderwerp duidelijkheid moet worden gecreëerd, want als er voor de pensioenfondsen een vrije keuze zou zijn tussen beide methoden van verwerken, worden de jaarrekeningen van pensioenfondsen niet meer vergelijkbaar en dat zou zeer betreurenswaardig zijn. De kortingen zijn immers een zeer belangrijk financieel gegeven. Daarom heeft de RJ op 9 januari 2013 de ‘RJ-uiting 2013-2: Verwerken van kortingen op pensioenaanspraken cq pensioenrechten’ uitgebracht. De RJ kiest hierbij voor methode 2: de korting moet verwerkt worden in de balans per 31 december 2012. Hiertoe wordt in ‘richtlijn 610 pensioenfondsen’ een additionele paragraaf 610.215A ingevoegd die als volgt luidt:1 ‘Voor het pensioenfonds kan sprake zijn van een herstelplan en per balansdatum kan zich dan een dekkingstekort voordoen.
Bij de tweede methode ziet de balans er beter uit, doordat de korting van de pensioenaanspraken erin verwerkt is Voor het bepalen van de omvang van de pensioenverplichting dient in deze situatie te worden uitgegaan van de onvoorwaardelijk opgebouwde pensioenrechten en -aanspraken per balansdatum. Met kortingen op die pensioenrechten en -aanspraken die verband houden met een dekkingstekort dat gedurende de herstelperiode niet of onvoldoende is ingelopen, dient rekening te worden gehouden indien per balansdatum een onvoorwaardelijk besluit door het bestuur daartoe is genomen.
1
Door in de richtlijnen
onderscheid te maken tussen stellige uitspraken (vet gedrukt) en aanbevelingen beoogt de RJ de betekenis van de richtlijnen voor de praktijk van de jaarverslaggeving te nuanceren. Dit houdt in dat aan de vet gedrukte stellige uitspraken een extra gewicht is toe te kennen. De RJ
Als er per balansdatum door het bestuur nog geen onvoorwaardelijk besluit tot korting van de pensioenaanspraken op balansdatum is genomen, dient in overeenstemming met hoofdstuk 160 Gebeurtenissen na balansdatum bij de bepaling van de pensioenverplichting toch met een dergelijke korting op de pensioenaanspraken rekening te worden gehouden indien en voor zover het per balansdatum zeker is dat na balansdatum een onvoorwaardelijk kortingsbesluit zal worden genomen op basis van de per balansdatum geldende wet- en regelgeving en er ter zake van dit kortingsbesluit voor of uiterlijk op de datum van het vaststellen van de jaarrekening geen discretie meer is voor het bestuur van het pensioenfonds om een ander besluit te nemen. In de toelichting dient te worden uiteengezet wat het effect van deze kortingsmaatregel is alsook hoe deze is bepaald. Discretie kan bijvoorbeeld voortkomen uit per balansdatum redelijkerwijs te voorziene effecten uit de evaluatie van het herstelplan, zoals additionele stortingen door de werkgever. Tot deze discretie behoort niet het feit dat het bestuur de kortingsmaatregel op meerdere wijzen kan toerekenen aan de deelnemers.’
pretendeert niet dat de stellige uitspraken in de (definitieve) richtlijnen bindende kracht hebben, zoals de voorschriften van de wet.
Pensioen nummer 1•maart 2013
33
Het feit dat er nog discretie bestaat over de wijze van toerekening van de korting aan de verschillende belanghebbenden, is dus geen reden om te veronderstellen dat het besluit pas in 2013 is genomen; ongeacht deze discretie zal de korting in de jaarrekening 2012 verwerkt moeten worden. Wel kan rekening worden gehouden met de situatie waarin sprake is van een andere situatie dan verondersteld was op het ogenblik van het besluit van de voorgenomen korting. Dit doet zich bijvoorbeeld voor als de werkgever oorspronkelijk niet genegen was om additioneel bij te storten, zodat een korting onvermijdelijk leek. Als nu voor het opmaken van de jaarrekening 2012 (dus zelfs nog in 2013) blijkt dat de werkgever toch bereid is bij te storten, is er dus geen noodzaak meer tot een korting per 1 april 2013 en hoeft deze uiteraard ook niet verwerkt te worden. Duidelijk is ook dat als er op grond van een betere financiële positie per 31 december 2012 slechts een gedeelte van de voorgenomen korting hoeft te worden doorgevoerd, uitsluitend het te korten deel hoeft te worden verwerkt. In de uiting van de RJ wordt niet duidelijk hoe wordt omgegaan met eventuele verschillen tussen de berekende niet gecontroleerde dekkingsgraad per 31 december 2012 en de finale gecontroleerde dekkingsgraad zoals die blijkt uit de finale gecontroleerde jaarrekening, die mogelijk pas na 1 april 2013 bekend wordt.
Ongeacht de discretie zal de korting in de jaarrekening 2012 verwerkt moeten worden
34
Mogelijke consequentie op andere onderdelen van RJ 610 In RJ 610.251 staat het volgende: ‘Bij de berekening van de pensioenverplichtingen dienen aanspraken en rechten te worden gewaardeerd naar het niveau dat zij op balansdatum hebben. Dit houdt in: • dat uit een besluit tot indexatie genomen na de balansdatum op balansdatum geen verplichting voortvloeit; • dat financiële verplichtingen voortvloeiende uit besluiten die voor balansdatum zijn genomen worden verantwoord (ook al wordt de toezegging pas in het volgend boekjaar verwerkt) en • dat per balansdatum onvoorwaardelijke verplichtingen voortvloeiend uit het voldoen aan ex ante condities, die niet aan een bestuursbesluit onderhevig zijn, worden opgenomen. Voorts wordt aanbevolen toe te lichten in hoeverre per balansdatum is voldaan aan ex ante condities waarvoor nog een bestuursbesluit moet worden genomen.’ Daar waar in januari 2013 een indexatiebeslissing wordt genomen op basis van een tabel in de actuariële en bedrijfstechnische nota (Abtn) van het pensioenfonds, zou volgens deze richtlijn deze indexatie niet verwerkt moeten worden in de balans per 31 december 2012. Als je ervan uitgaat dat deze tabel in principe dwingend is, is het verschil met de verwerking van de kortingen zoals nu voorgesteld in de RJ Uiting 2013-2 opvallend; mogelijk zou de RJ moeten overwegen om RJ 610.251 hiermee consistent te maken. Uiteraard is het interessant te zien hoe de RJ – in het licht van deze uiting – zal omgaan met pensioenverplichtingen als die gebaseerd zullen zijn op reële verwachtingen in plaats van op nominale bedragen. Rapportering aan de DNB Naast de verplichtingen van de jaarrekening op grond van titel 9 Burgerlijk Wetboek (nader uitgewerkt in RJ 610) hebben pensioenfondsen de verplichting om te rapporteren aan DNB. Dit betreft in ieder geval (ongecontroleerde) maand- en kwartaalstaten en gecontroleerde jaarstaten. Naar aanleiding van het verschijnen van de RJ-uiting over de verwerking van kortingen van pensioenrechten en -aanspraken heeft DNB op dezelfde dag een nieuwsbericht verspreid waarin zij
stelt dat de publicatie van de RJ geen invloed heeft op de wijze waarop de maandrapportage voor december en de kwartaalrapportage voor het vierde kwartaal van 2012 moeten worden aangeleverd. Dit betekent dat hierin de korting niet moet worden verwerkt. Dit is dus niet consistent met de wijze van verwerking van de korting die door de RJ wordt voorgesteld. De DNB doet in dit nieuwsbericht nog geen uitspraak over de jaarstaten, maar het is voor de pensioenfondsen te hopen dat deze mogen worden opgesteld conform de regels van de RJ, zodat de jaarstaten en de jaarrekening dezelfde cijfers zullen tonen.
DNB heeft nog niet aangegeven hoe de korting moet worden verwerkt in de jaarstaten, maar komt daar vermoedelijk mee zodra de RJ-uiting definitief is gemaakt. Het is duidelijk dat dit zeer laat en met terugwerkende kracht bekend worden van de wijze van verwerking van de korting op pensioenrechten en -aanspraken in de jaarrekeningen 2012 – die de pensioenfondsen nu al aan het opstellen zijn – geen schoonheidsprijs verdient.
Tijdstip definitieve standpunten RJ en DNB De RJ-uiting die hiervoor is beschreven, is een conceptuiting die verschenen is op 9 januari 2013 en geldt voor boekjaar 2012 (dus met terugwerkende kracht). Tot en met 9 februari 2013 (de datum dat dit artikel geschreven is) kon deze conceptuiting becommentarieerd worden. De RJ zal zo spoedig mogelijk na 9 februari 2013 de definitieve uiting vaststellen.1
Marc van Luijk MvanLuijk@deloitte.nl
1
Op 25 februari 2013 heeft
de RJ via RJ Uiting 2013-6 de ontwerp bepalingen van RJ Uiting 2013-2 ongewijzigd definitief gemaakt.
Audit Johannes Penon JPenon@deloitte.nl
Colofon
Redactie Robert-Jan Hamersma, Deloitte Financial Advisory Services Carl Luijken, Deloitte Pension Advisory Johannes Penon, Deloitte Accountants Harm Prinsen, Deloitte Belastingadviseurs Roderik van Sluis, Deloitte Belastingadviseurs
Contactadres Deloitte T.a.v. Marcia van Zundert-Oosse Postbus 4506 3006 AM Rotterdam telefoon: (010) 880 11 39 e-mail: pensioen@deloitte.nl www.deloitte.nl
Interview Vincent Peeters
Drukwerk Tuijtel, Hardinxveld-Giessendam
Ontwerp Deloitte Communicatie, BCCR
Abonnement Wilt u dit magazine kosteloos ontvangen? Gebruik dan bijgevoegde antwoordkaart of mail naar: pensioen@deloitte.nl.
Coördinatie & realisatie Deloitte Communicatie, MCBD
Aan dit nummer werkten mee Bart Voorn, Norbert Klein, Mark Seekles, Evert van der Steen, Ronald van der Wal, Brune Riemeijer, Remco Rijntjes, Rogier Bouwman, Maaike Schakenbos, Arthur Kilian, Johan Septer, Evert van der Steen, Johannes Penon, Marc van Luijk.
Eindredactie Paulina Damen, Willemstad
Fotografie Tom Pilzecker
ISSN: 1873 - 3921
Deloitte refers to one or more of Deloitte Touche Tohmatsu Limited, a UK private company limited by guarantee, and its network of member firms, each of which is a legally separate and independent entity. Please see www.deloitte.com/about for a detailed description of the legal structure of Deloitte Touche Tohmatsu Limited and its member firms. © 2013. For information, contact Deloitte Touche Tohmatsu Limited.
1601 52520
Pensioen. is het kwartaalmagazine van Deloitte over actuariële, financiële, juridische, fiscale en verzekeringsaspecten van pensioen.
Masterclass Investment Management “De rollen van de moderne Financial Professional” Today’s Financial Professionals are expected to play four diverse and challenging roles. The two traditional roles are steward, preserving the assets of the organization by minimizing risk and getting the books right, and operator, running a tight finance operation that is efficient and effective. However it’s increasingly important for Financial Professionals also to be strategists, helping to shape overall strategy and direction, and to be a catalysts, instilling a financial approach and mind set throughout the organization to help other parts of the business perform better. These varied roles make a Financial Professionals job more complex than ever. In this Masterclass Investment Management for Financial Professionals, controllers and other financial professionals these four faces are highlighted. Op 5 en 6 juni 2013 organiseert Deloitte Academy de Masterclass ‘The four faces of the Financial Professional’, een tweedaagse cursus speciaal ontwikkeld voor CFO’s, financial managers/ directors, risk managers, internal auditors, controllers en andere financiële specialisten werkzaam in de pensioen en investment management sector. Tijdens deze twee dagen worden de deelnemers intensief onderricht door verschillende topspecialisten van Deloitte over de veeleisende rollen van strategist, catalist, operator en steward, die de hedendaagse FINANCIAL PROFESSIONAL moet kunnen beheersen.
© 2013. For information, contact Deloitte Touche Tohmatsu Limited.
Doelgroep Deze masterclass is ontwikkeld voor CFO’s, financial managers/ directors, risk managers, internal auditors, controllers en andere financiële specialisten werkzaam in de pensioen en investment management sector. In verband met het interactieve karakter van de masterclass kunnen maximaal 25 personen deelnemen. Kosten De kosten van de masterclass bedragen € 1.795, - per persoon, exclusief btw. In deze kosten zijn onder andere inbegrepen: lesmateriaal, lunch, diner en een overnachting. Locatie De Masterclass vindt plaats in Regardz Berghotel te Amersfoort. De ontvangst is vanaf 09.00 uur. Om 09.30 uur start het officiële programma. Dag 1 wordt afgesloten met een diner. Meer informatie Voor meer informatie over deze cursus verwijzen wij u naar onze website, www.deloitte.nl/academy.