4 minute read

Hoe is 't gesteld met onze fanfares?

Over vallen, opstaan en weer muziek maken…

Muziek verzacht de zeden, zegt het spreekwoord. En gelukkig wordt er in onze gemeente veel gemusiceerd. Meerdere koren, concerten en optredens in kerken en zalen en grootse musicalspektakels zijn daar sprekende voorbeelden van. Vanaf het ontstaan van ons land zijn de fanfares en harmonieën een constante in de muziekgeschiedenis, ook in onze gemeente en zijn toenmalige kerkdorpen zagen ze al vroeg het levenslicht. Hun ontstaan, hun geschiedenis en hun evolutie geven ons een goed inzicht in het reilen en zeilen van het dorp en van de mensen die er leefden en leven. Want een mens leeft niet van brood alleen.

Maar corona en vooral de lockdown joegen een schok door onze maatschappij en zeker door ons verenigingsleven. Voor de muziekmaatschappijen was het bijzonder nefast, want niet meer mogen samenkomen betekent niet meer samen musiceren. Laat net dat het wezenskenmerk van een muziekvereniging zijn... Stilaan is het leven terug op gang gekomen. Tijd om eens te kijken hoe onze fanfares, harmonieën en brassbands de coronacrisis doorstaan hebben, of en hoe ze de draad weer opgepikt hebben, waar ze nu staan en hoe ze hun toekomst zien.

We gingen daarvoor langs bij elke muziekmaatschappij in onze grote gemeente en legden ons oor te luisteren. Het werd een lang verhaal, we brengen het u noodgewongen in twee afleveringen. In deze editie een blik op de geschiedenis en de verhalen van St.-Cecilia, St.-Catharina, St.-Jan Baptist, St.-Rosalia, De Eendracht en Borderbrass. Volgende editie schotelen we u de verhalen van De Marckezonen, De Pierebloazers en Voor Eer en Deugd voor. (jaf/fh)

Hafabra

Fanfare en harmonie zijn geen synoniemen, ze hebben een andere bezetting. Een fanfare bestaat uit koperblazers, saxofoons en slagwerk. Bij een harmonie horen ook houtblazers. Na de Tweede Wereldoorlog komt de brassband op, bestaande uit koperblazers en slagwerk. Deze drie types van blaasorkesten worden vandaag samen de ‘hafabra’s’ genoemd. Sinds 2020 is de fanfarecultuur officieel erkend als ‘Immaterieel Cultureel Erfgoed’ dat men wil bewaren voor toekomstige generaties. Waar vonden deze muziekverenigingen hun oorsprong?

Patriotten

De historische wortels van het harmonieorkest liggen in het herdenkingsfeest een jaar na de val van de Bastille. Het daar opgevoerde ‘Te Deum’ van componist Gossec met koor en orkest bleek zo succesvol dat hij er een beroepsmuziekkorps aan over hield. Dit kreeg druk navolging, want muziek bleek ideaal om patriottische gevoelens tot uiting te brengen en het prestige van het leger te vergroten. Overal zagen militaire orkesten het levenslicht. Elk regiment kreeg zijn kapel, geen gelegenheid bleef onbenut voor openluchtconcerten of parades.

Ook voor de politieke machtsblokken waren orkesten ideale marketinginstrumenten. Tot in de kleinste dorpen moesten die de grootsheid van de partij illustreren. En in de jonge liberale natiestaten benadrukt en versterkt de welgestelde burgerij haar maatschappelijke positie door een rijk sociaal-cultureel leven uit te bouwen met een grote rol voor muziek. De militaire muziekkorpsen zijn zo populair dat muziekverenigingen deze militaire stijl overnemen. Ze spelen dus marsmuziek en dragen militair geïnspireerde kostuums.

Zuilen

De namen van fanfares en harmonies zijn gelinkt aan de tijdsgeest. Muziekkorpsen die opgericht worden in de jonge Belgische natie dragen de onafhankelijkheid vaak in hun naam: ‘De Eendracht’, ‘De Ware Belgen’ of ‘Vrijheid en Onafhankelijkheid’.

Vanaf het einde van de 19e eeuw wordt ook de verzuiling zichtbaar. Katholieke korpsen krijgen vaak heiligennamen, met Sint-Cecilia, de patroonheilige van de muziek, als de populairste. De socialistische fanfares laten zich inspireren door de arbeiderssstrijd: ‘Arbeid en Kunst’, ‘Vermaak na Arbeid’ of ‘de Werkmanszonen’. En dat vrijheid het stok-

paardje is van de liberale verenigingen zie je in namen als ‘Vrank en Vrij’, de ‘Vrije burgers’ of ‘De vrijheidsvrienden’.

Na de Eerste Wereldoorlog vinden heel wat arbeiders, bedienden en landbouwers muzikaal vertier in de verenigingen. Voor de zuilen is dit een vorm van volksverheffing. Op hun hoogdagen zoals het Feest van de Arbeid en Rerum Novarum zijn de fanfares dan ook steevast van de partij.

Majoretten

Hoewel het in onze dorpen nog meevalt, krijgen muziekverenigingen het na de Tweede Wereldoorlog moeilijk. Ontzuiling, de toegenomen levensstandaard en vrijetijdsmogelijkheden doen hun populariteit dalen. Om te overleven moeten ze verjongen, vervrouwelijken en hun repertoire moderniseren.

Eind jaren 1950 zoeken heel wat fanfares daarom hun heil in majorettes naar Amerikaans model. Ze lopen voor de fanfare uit en trekken de aandacht met glitter en spektakel. Het maakt fanfares weer jonger en hipper. Maar ook deze hype is eindig. Vanaf de jaren 1980 zien ze zich genoodzaakt vooral in te zetten op jeugdorkesten. Daarin zijn ook meisjes toegelaten. Van gemengde orkesten, los van de vrouwelijke majorettes, was voordien geen sprake.

Vandaag verleggen heel wat fanfares en harmonies hun focus van de straat naar een meer professionele concerttraditie. Al blijven er gelukkig nog die de straat op gaan bij belangrijke evenementen in stad en dorp.

(Bronnen: boek ‘En avant, marche!’ van Jan Matthys over majorettes, harmonies, fanfares en andere blaasorkesten - website ‘Huis van Alijn’ het museum van het dagelijks leven, Gent).

This article is from: