6 minute read

Natuurwetgeving

Natuurwetgeving bij sloop, (ver)bouw en renovatie

Marielle van Gemeren, werkgroep Ruimtelijke Ordening, i.s.m. Stefan van der Heijden, coördinator uilenwerkgroep

Advertisement

Het is geen nieuws meer als we horen dat het met veel vogel-, dieren- en plantensoorten niet goed gaat in de wereld. Dit komt grotendeels door de menselijke invloed op de natuur. Om deze soorten en de leefgebieden te beschermen zijn er Europese en nationale wetgevingen gemaakt. In Nederland zijn deze Europese regels en de nationale regels m.b.t. natuur vastgelegd in de Wet natuurbescherming. In dit artikel licht ik een stukje uit de Wet natuurbescherming toe, die van toepassing is op sloop, bouw, verbouw en renovatie. D

Wanneer u een nieuwe schuur laat bouwen is meestal een omgevingsvergunning benodigd van de gemeente. De gemeente zal bij de aanvraag altijd om een natuurtoets vragen. Wanneer u echter een oude schuur wilt slopen, een dak wilt laten vernieuwen of de spouwmuren gaat isoleren, is daar niet altijd een vergunning van de gemeente voor nodig. Toch is dan ook de Wet natuurbescherming van toepassing. Onderzoek naar gebouwbewonende soorten kan uitsluitsel geven of er sprake is van deze soorten en hoe daar rekening mee kan worden gehouden. Dit is niet altijd bij iedereen bekend en daardoor kunnen dieren die afhankelijk zijn van het gebouw soms in het gedrang komen.

Er zijn drie belangrijke artikelen in de wet natuurbescherming die bij sloop of renovatie een rol spelen: Artikel 3.1 Het is verboden vogels van de Vogelrichtlijn: * opzettelijk te doden of vangen (lid 1) * opzettelijk vernielen of verstoren nestplaatsen, rustplaatsen en eieren of nestplaatsen wegnemen (lid 2) * eieren rapen en onder zich hebben (lid 3) * opzettelijk verstoren vogels (lid 4) indien wezenlijke invloed op staat van instandhouding (lid 5) Artikel 3.5: Het is verboden Europees beschermde soorten * opzettelijk te doden of te vangen (lid 1) * opzettelijk te verstoren (lid 2) * eieren opzettelijk te vernielen of te rapen (lid 3) * voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen (lid 4) * planten opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, ontwortelen of te vernielen (lid 5) Artikel 3.10, lid 1: Andere soorten (Alleen nationaal beschermd, alle inheemse soorten) * opzettelijk te doden of te vangen (a) *vaste voortplantings- of rustplaatsen opzettelijk te beschadigen of te vernielen (b) * planten opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, ontwortelen of te vernielen (c)

Huismussen, uilensoorten (en dan met name bos-, kerk- en steenuil), vleermuizen, gierzwaluwen, huis- en boerenzwaluw en zelfs de steenmarter, kunnen hun verblijfplaats in een gebouw hebben. Deze vogels en dieren zijn beschermd onder de verschillende hierboven genoemde artikelen. De ene soort is wat zwaarder beschermd dan de andere. Wanneer een onderhoudsbedrijf of aannemer de verbouwing, sloop of renovatie uitvoert, dan is het bedrijf verplicht rekening te houden met beschermde soorten en mag pas met de werkzaamheden worden gestart als aantoonbaar onderzoek is uitgevoerd. Om vast te stellen of er in het gebouw daadwerkelijk dieren voorkomen kan een ecoloog een zogenaamde natuurtoets of een quickscan uitvoeren waarbij hij aan de hand van sporenonderzoek en gebouwkenmerken in kaart brengt welke soorten kunnen voorkomen in het gebouw. De ecoloog maakt voor zijn onderzoek ook gebruik van bronnen om te kijken welke beschermde soorten er in de omgeving voorkomen. De Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) is de belangrijkste bron voor de ecoloog. Hierin worden alle tellingen van waarneming.nl, Sovon, Floron, Eis en andere natuurorganisaties ontsloten in een grote databank. De hoofdleverancier voor de NDFF is waarneming.nl en dan alleen de gevalideerde (goedgekeurde) waarnemingen. Het is dus van belang om waarnemingen goed (volledig, bij voorkeur met foto/ geluid etc) in te voeren. Ook die misschien wel heel erg algemene, voor u overbekende huismus of gierzwaluw in uw straat. Een huismus is vaak goed zichtbaar, maar of en hoeveel broedplaatsen er daadwerkelijk zijn, wordt in een nader soortenonderzoek verder in kaart gebracht. Bij vleermuizen is het lastiger te zien. Een onderzoek naar vleermuizen neemt veel tijd in beslag. Een vleermuis gebruikt namelijk verschillende verblijfplaatsen op verschillende manieren. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van zomer- of voorplantingsverblijfplaatsen. Zo kan het dus zijn, dat vleermuizen maar een aantal weken per jaar in een gebouw aanwezig zijn. Om het precieze gebruik van het gebouw vast te kunnen stellen moet een ecoloog dus door het jaar heen op verschillende tijdstippen komen onderzoeken of er in het gebouw functies voor deze soorten aanwezig zijn. Dit kan leiden tot vertraging van een plan. Het is daarom van belang om op tijd te beginnen met onderzoek.

De Wet natuurbescherming schrijft voor dat wie wil gaan renoveren of slopen, een ontheffing nodig heeft als er beschermde soorten in het gedrang komen. Door op tijd onderzoek te (laten) verrichten komen eventuele risico’s op tijd in beeld. Wanneer blijkt dat er daadwerkelijk verblijfplaatsen in het gebouw zijn en deze worden als gevolg van de sloop of renovatie verstoord of vernietigd, is dit zonder maatregelen een overtreding van de wet. Om dit te voorkomen moet een ontheffingsprocedure worden doorlopen. De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming. De omgevingsdiensten zijn belast met de uitvoering van de beoordeling van ontheffingsaanvragen. Ook dit is weer een langdurig proces. De procedure duurt gemiddeld 20 weken plus nog 6 weken ter inzagelegging. In een ontheffingsaanvraag, die men bij de omgevingsdienst moet

indienen zal om een activiteitenplan gevraagd worden. Hierin worden de maatregelen beschreven die ervoor zorgen dat de soorten niet geschaad worden. De eisen uit de wet zijn bijna altijd in te passen in een sloop-, bouw- of onderhoudsproject. Soms vraagt dat wel een aanpassing in de planning of het maken van voorzieningen zoals het plaatsen van vleermuiskasten of nestkasten voor huismus of steenuil op een plek in de buurt van de oorspronkelijke verblijfplaats. Een ecoloog kan dit proces begeleiden. Wanneer u gaat slopen moet u dit zelf regelen, maar wanneer u een bedrijf inhuurt, zijn zij samen met u verantwoordelijk hiervoor. Er is een makkelijke checklist om te beoordelen of zo’n onderzoek benodigd is, zie onder aan deze pagina.

Hoe gaat het in dan in praktijk binnen onze werkgroepen? Als voorbeeld de uilenwerkgroep. De uilenwerkgroep plaatst en controleert diverse uilenkasten die voor kerk- en steenuil bedoeld zijn. In totaal circa 160 stuks. Bij broedgevallen worden de jongen, en eventueel aanwezige ouders, geringd. De bosuil is vrij algemeen en een soort die het goed doet. Hiervoor worden niet actief kasten geplaatst en gecontroleerd. Wel wordt geprobeerd de bosuil zo veel mogelijk in kaart te brengen, zonder daarvoor standaardtellingen te houden. Jaarlijks worden er op diverse locaties (zowel in natuurlijke broedplaatsen of in bosuilkasten die mensen of organisaties zelf hebben opgehangen) diverse bosuilen geringd. Voor ransuilen geldt min of meer hetzelfde als voor bosuil. Bij ransuilen ligt de focus ’s winters op inventariseren (zoeken) van de roestplekkenen en in het late voorjaar of zomer op het opsporen van locaties waar gebroed is door roepende jongen te zoeken. Het ringen van jongen is bij ransuilen een zeldzaamheid. Meldingen die binnenkomen en waarnemingen die we zelf doen van bos- en ransuilen worden zo veel als mogelijk ingevoerd op waarneming.nl, al dan niet vervaagd/onder embargo.

Van alle broedgevallen waarbij geringd wordt, houden we nestkaarten bij die we naar Sovon insturen. We dachten daarmee de NDFF ook te vullen. Recent ontdekten we dat dit niet zo is. Sovon heeft met de landelijke uilenwerkgroepen STONE (Steenuil Overleg Nederland) en KWN (stichting Kerkuilen Werkgroep Nederland) afgesproken om de gegevens van de nestkaarten niet in de NDFF over te nemen. Dit is vooral ter bescherming van locatiegegevens. Overigens is hierover vanuit STONE of KWN geen ruggespraak hierover met (uilenwerkgroep van) NVWK geweest. Niet direct en ook niet indirect: via de uilencoordiantor van Zuid-Holland waar de uilenwerkgroep goede contacten mee heeft. Hier hebben we dus een manco: de uilenwerkgroep weet veel, registreert keurig de gegevens en levert die aan aan Sovon, maar deze data worden door Sovon vervolgens niet beschikbaar gesteld aan de NDFF en zijn dus ook niet inzichtelijk voor een ecoloog die een natuurtoets moet doen voor een bouwproject.

Gelukkig is de NDFF niet de enige bron die een ecoloog (of de initiatiefnemers) in zijn/hun bronnenonderzoek kan/kunnen raadplegen. Steeds vaker weten ecologische adviesbureaus, maar bijvoorbeeld ook de provincie Zuid-Holland zelf, de uilenwerkgroep te

This article is from: