Beperkte verspreiding
(Contract 1510131)
EINDRAPPORT
MEETCAMPAGNE VOOR DE BEPALING VAN GEUREMISSIEFACTOREN VOOR ZEUGEN I. Bilsen, N. Moonen m.m.v.: W. Aerts, B. Baeyens, J. Van Laer, snuffelploeg Studie uitgevoerd in opdracht van de dienst Milieueffectrapportage van de Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en -projectendienst van het Departement Omgeving 2017/MRG/R/1082 Mei 2017
Samenvatting
SAMENVATTING Bij de berekening van de geuremissie en de geurimpact van veeteeltbedrijven wordt gebruik gemaakt van emissiefactoren die de geuruitstoot per dier of per dierplaats weergegeven. De in Vlaanderen te gebruiken factoren worden opgelijst in het richtlijnenboek landbouwdieren. De emissiefactoren die momenteel gehanteerd worden voor varkensstallen werden in 2002 bepaald aan de hand van meetcampagnes in verschillende stallen. Bij de evaluatie van de huidig gehanteerde emissiefactoren werd vastgesteld dat voor kraamzeugen en guste en dragende zeugen de in Vlaanderen gehanteerde emissiefactoren beduidend hoger zijn dan de factoren die in Nederland bepaald werden. Wanneer de Vlaamse emissiefactoren de huidige werkelijkheid niet weerspiegelen, betekent dit dat de effectvoorspelling ook foutief kan zijn en dat bij de dispersiemodellering een grotere impact berekend wordt dan reëel het geval is. Om de geuremissiefactoren te actualiseren voerde VITO in opdracht van de dienst Milieueffectrapportage van de Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en -projecten van het Departement Omgeving een uitgebreide meetcampagne uit bij zeugenstallen. Om de variatie tussen verschillende bedrijfslocaties in kaart te brengen, werden de metingen uitgevoerd binnen verschillende varkenshouderijen. Om de variatie van de geuremissies in de tijd in kaart te brengen, werd op iedere bedrijfslocatie minstens 6 keer, verdeeld over een jaar, een meting uitgevoerd. In de periode van december 2015 tot maart 2017 werden geur- en debietsmetingen uitgevoerd bij vier representatieve traditionele kraamafdelingen en vier representatieve traditionele dek- en drachtafdelingen. Op basis van de meetresultaten en het aantal zeugen in de stal werd per meting een emissiefactor bepaald. Voor de guste en dragende zeugen varieerde deze emissiefactor van 4,4 tot 70,4 ouE/s per dier. Voor de kraamzeugen was dat van 26,2 tot 131 ouE/s per dier. De gemeten emissiefactoren verschillen enerzijds per stal (verschillende meetperiodes) en anderzijds tussen de verschillende stallen. Variaties binnen één stal kunnen veroorzaakt worden door een aantal invloedsfactoren zoals seizoensfactoren (stalklimaat, ventilatiedebiet), het al dan niet recent leegpompen van de mestkelder voor de uitvoering van de metingen, een eventueel verschil tussen de tijdsspanne tussen het voederen van de dieren en het ogenblik van de meting,… De verschillen die optreden tussen de stallen kunnen veroorzaakt worden door verschillen in een aantal staltechnische aspecten of managementaspecten,… zoals de stalinrichting, het voederregime, de voedersamenstelling, de leeftijd en de grootte van de mestkelder, het onderhoud aan de mestkelder, de frequentie van mestafvoer, de bedrijfshygiëne, de leeftijd van de stal, het ventilatietype en -management,… De gemiddelde geuremissiefactoren zijn, samen met de emissiefactoren die momenteel in Vlaanderen gehanteerd worden en de Nederlandse emissiefactoren, weergegeven in onderstaande tabel.
Guste en dragende zeugen Kraamzeugen (incl. biggen)
Emissiefactor [ouE/s per dier] Meetcampagne Vlaanderen 2015-2017 Richtlijnenboek (2002) 18,6 57,0 50,6 84,4
Nederland (2010) 18,7 27,9
Uit de resultaten blijkt dat de gemeten geuremissiefactoren beduidend lager zijn dan deze die momenteel in het richtlijnenboek zijn opgenomen. Voor guste en dragende zeugen bedraagt de
I
Samenvatting
emissiefactor 18,6 ouE/s per dier. Deze waarde komt overeen met de waarde die in Nederland bepaald werd. Voor kraamzeugen bedraagt de gemeten emissiefactor 50,6 ouE/s per dier. Deze waarde is hoger dan de Nederlandse waarde, maar lager dan de momenteel in Vlaanderen gehanteerde waarde.
II
Inhoud
INHOUD SAMENVATTING ..........................................................................................................................I INHOUD ................................................................................................................................... III LIJST VAN TABELLEN ................................................................................................................. IV LIJST VAN FIGUREN .................................................................................................................... V STUURGROEP ........................................................................................................................... VI HOOFDSTUK 1 ALGEMENE INLEIDING: SITUERING VAN DE OPDRACHT EN HET DOEL VAN DE METINGEN.................................................................................................................................. 1 HOOFDSTUK 2 OVERZICHT MEETLOCATIES ................................................................................. 3 2.1 VEREISTEN MEETLOCATIES .............................................................................................................. 3 2.2 SELECTIE VAN DE STALLEN............................................................................................................... 4 2.3 OVERZICHT GESELECTEERDE STALLEN ................................................................................................ 6 HOOFDSTUK 3 MEETSTRATEGIE ................................................................................................. 8 3.1 ALGEMEEN .................................................................................................................................. 8 3.2 MEETSTRATEGIE PER STAL .............................................................................................................. 9 HOOFDSTUK 4 MEETMETHODES .............................................................................................. 13 4.1 GEUR ........................................................................................................................................ 13 4.1.1 Bemonstering van geurstalen ...................................................................................... 13 4.1.2 Olfactometrische analyse ............................................................................................ 14 4.2 VENTILATIEDEBIET ....................................................................................................................... 16 4.3 DRUK, TEMPERATUUR EN RELATIEVE VOCHTIGHEID ........................................................................... 17 4.4 CO2 .......................................................................................................................................... 17 HOOFDSTUK 5 MEETRESULTATEN ............................................................................................ 18 5.1 UITGEVOERDE METINGEN ............................................................................................................. 18 5.2 RESULTATEN STAL 1 .................................................................................................................... 18 5.3 RESULTATEN STAL 2 .................................................................................................................... 24 5.4 RESULTATEN STAL 3 .................................................................................................................... 29 5.5 RESULTATEN STAL 4A .................................................................................................................. 32 5.6 RESULTATEN STAL 4B .................................................................................................................. 35 5.7 OVERZICHT BEREKENDE EMISSIEFACTOREN ...................................................................................... 38 5.7 EMISSIEFACTOREN PER STALOPPERVLAKTE ....................................................................................... 42 HOOFDSTUK 6 BEREKENING JAARGEMIDDELDE EMISSIEFACTOREN .......................................... 44 6.1 METHODE ................................................................................................................................. 44 6.2 RESULTATEN .............................................................................................................................. 45 6.2.1 Dek- en drachtstal ........................................................................................................ 45 6.2.2 Kraamstal ..................................................................................................................... 46 6.3 VERGELIJKING MET EMISSIEFACTOREN RICHTLIJNENBOEK LANDBOUWDIEREN EN EMISSIEFACTOREN NEDERLAND ............................................................................................................................... 48 REFERENTIES ........................................................................................................................... 49
III
Lijst van tabellen
LIJST VAN TABELLEN Tabel 1: Emissiefactoren voor varkens zoals opgenomen in het Richtlijnenboek Landbouwdieren (Vlaanderen)........................................................................................................................... 1 Tabel 2: Emissiefactoren voor varkens volgens de Regeling geurhinder en veehouderij (Nederland) 1 Tabel 3: Belangrijkste karakteristieken van de geselecteerde dek- en drachtstallen .......................... 7 Tabel 4: Belangrijkste karakteristieken van de geselecteerde kraamstallen ....................................... 7 Tabel 5: Overzicht meetdata bij de verschillende stallen .................................................................. 18 Tabel 6: Vergelijking debiet meetwaaier – meting (stal 1)................................................................. 20 Tabel 7: Vergelijking debietsmeting met koker en vleugelradanemometer en debietsmeting met groot vleugelrad (stal 1) ....................................................................................................... 21 Tabel 8: Overzicht meetresultaten + berekening emissiefactoren stal 1 .......................................... 23 Tabel 9: Vergelijking debiet meetwaaier – meting (stal 2)................................................................. 25 Tabel 10: Vergelijking debietsmeting met koker en vleugelradanemometer en debietsmeting met groot vleugelrad (stal 2) ..................................................................................................... 26 Tabel 11: Vergelijking debietsmeting met groot vleugelrad en debietsmeting met flowgrid en verschildruktransmitter (stal 2) ......................................................................................... 26 Tabel 12: Overzicht meetresultaten + berekening emissiefactoren stal 2 ........................................ 28 Tabel 13: Vergelijking debiet meetwaaier – anemometer (stal 3) ..................................................... 30 Tabel 14: Overzicht meetresultaten + berekening emissiefactoren stal 3 ........................................ 31 Tabel 15: Vergelijking debiet meetwaaier – anemometer (stal 4A) .................................................. 33 Tabel 16: Overzicht meetresultaten + berekening emissiefactoren stal 4A ..................................... 34 Tabel 17: Vergelijking debiet meetwaaier – anemometer (stal 4B)................................................... 36 Tabel 18: Overzicht meetresultaten + berekening emissiefactoren stal 4B...................................... 37 Tabel 19: Overzicht mogelijke staltechnische invloedsfactoren (dek- en drachtstal)........................ 38 Tabel 20: Overzicht mogelijke staltechnische invloedsfactoren (kraamstal) ..................................... 39 Tabel 21: Overzicht gemeten emissiefactoren dek- en drachtstallen................................................ 40 Tabel 22: Overzicht gemeten emissiefactoren kraamstallen ............................................................. 41 Tabel 23: Overzicht gemeten emissiefactoren per m² voor de dek- en drachtstallen....................... 42 Tabel 24: Overzicht gemeten emissiefactoren per m² voor de kraamstallen .................................... 43 Tabel 25: Berekening van de jaargemiddelde geuremissiefactoren .................................................. 46 Tabel 26: Berekening van de jaargemiddelde geuremissiefactoren .................................................. 47 Tabel 27: Overzicht emissiefactoren gehanteerd in Vlaanderen en Nederland ................................ 48
IV
Lijst van figuren
LIJST VAN FIGUREN Figuur 1: Bemonsteringopstelling geur .............................................................................................. 14 Figuur 2: Olfactometrische analyse.................................................................................................... 15
V
Stuurgroep
STUURGROEP Inge De Cat, Departement Omgeving- Afdeling GOPP, Milieueffectrapportage Annelies Hoebeeck, Departement Omgeving- Afdeling GOPP, Milieueffectrapportage Chris Colaert, Departement Omgeving, Afdeling GOP, Milieuvergunningen Evelien De Bel, Departement Omgeving, Afdeling GOP, Milieuvergunningen Yves De Regt, Departement Omgeving, Afdeling GOP, Milieuvergunningen Ilse De Vreese, Departement Omgeving, Afdeling GOP, Milieuvergunningen David Rabaey, Departement Omgeving, Afdeling GOP, Milieuvergunningen Robrecht Vermoortel, Departement Omgeving, Afdeling GOP Geert Keppens, Departement Omgeving, Afdeling Handhaving Gunther Van Broeck, Departement Omgeving, Afdeling BJO Eva Brusselman, Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO) Ingrid Zwertvaegher, Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO) Katrijn Van Huffel, Universiteit Gent, Vakgroep Duurzame Organische Chemie en Technologie
VI
1 Inleiding
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE INLEIDING: SITUERING VAN DE OPDRACHT EN HET DOEL VAN DE METINGEN
Bij de berekening van de geuremissie en de geurimpact van veeteeltbedrijven wordt gebruik gemaakt van emissiefactoren die de geuruitstoot per dier of per dierplaats weergegeven. In het richtlijnenboek landbouwdieren is een tabel opgenomen waarin deze factoren worden opgelijst (zie Tabel 1). De in de tabel opgenomen emissiefactoren werden bepaald aan de hand van meetcampagnes in Vlaanderen (Van Langenhove & Defoer (2002) en De Bruyn et al. (2001)) en in Nederland (Ogink & Lens (2001) en Mol & Ogink (2002)). Voor conventionele varkensstallen wordt bij het opstellen van milieueffectrapporten gebruik gemaakt van de emissiefactoren die in 2002 door Van Langenhove en Defoer werden afgeleid, d.w.z. de emissiefactoren zoals weergegeven in de eerste rij van Tabel 1. Zoals blijkt uit Tabel 1, zijn deze factoren vooral voor kraamzeugen en guste en dragende zeugen beduidend hoger dan de factoren die in Nederland bepaald werden. Tabel 1: Emissiefactoren voor varkens zoals opgenomen in het Richtlijnenboek Landbouwdieren (Vlaanderen)
In 2007-2009 werden in een Nederlands onderzoek met de focus op fijn stof ook geuremissiefactoren bepaald (zie Tabel 2). Er blijkt dat de recent in Nederland bepaalde emissiefactoren voor kraamzeugen iets hoger zijn dan de emissiefactoren die vroeger in Nederland bepaald werden. De waarden zijn echter nog steeds veel lager dan de Vlaamse emissiefactoren. Tabel 2: Emissiefactoren voor varkens volgens de Regeling geurhinder en veehouderij (Nederland)
Ogink (2010)
Emissiefactor in ouE/s per dier Kraamzeugen (inclusief biggen tot Guste en dragende zeugen spenen) emissiearme en overige emissiearme en overige huisvesting huisvesting 27,9 18,7
Het Vlaamse beleid is op zoek naar uniforme afspraken om geurstudies bij veeteeltbedrijven te beoordelen en deze bedrijven te kunnen vergunnen. Bij de evaluatie van de huidig gehanteerde emissiefactoren werden een aantal noden tot actualisatie vastgesteld. Het optreden van de (hierboven beschreven) grote verschillen in de emissiefactoren die enerzijds in Vlaanderen en anderzijds in Nederland bepaald werden, verdient hierbij verdere aandacht. Indien de Vlaamse 1/49
1 Inleiding
emissiefactoren de huidige werkelijkheid niet zouden weerspiegelen, zou de effectvoorspelling immers ook foutief zijn en wordt bij de dispersiemodellering een grotere impact berekend dan reëel het geval is. Om deze reden wordt in opdracht van de dienst Milieueffectrapportage van de Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en -projecten een uitgebreide meetcampagne uitgevoerd bij zeugenstallen. Op basis van de resultaten van de metingen zullen de emissiefactoren geactualiseerd worden. De resultaten van de meetcampagne zijn weergegeven in voorliggend rapport. Indien in dit rapport verwezen wordt naar een testcode met structuur MIM-OL-… of MIM-LU-…, behoort deze test tot het toepassingsgebied van de accreditatie overeenkomstig NBN EN ISO 17025, cfr. BELAC accreditatie-certificaat nr. 045-TEST. Bijkomende informatie betreffende de meetonzekerheid van de resultaten zal op verzoek ter beschikking gesteld worden door de betrokken projectverantwoordelijke van VITO.
2/49
2 Overzicht meetlocaties
HOOFDSTUK 2 OVERZICHT MEETLOCATIES
Om bij de bepaling van de emissiefactoren de variatie tussen verschillende bedrijfslocaties in kaart te brengen, worden de metingen uitgevoerd binnen verschillende varkenshouderijen. Deze moeten voldoen aan een aantal staltechnische en praktische vereisten. 2.1
VEREISTEN MEETLOCATIES
De metingen worden uitgevoerd in representatieve conventionele praktijkstallen. Het al dan niet representatief zijn van de stallen gebeurt o.a. door evaluatie van volgende parameters, waarvan er een aantal getoetst worden aan de landbouwkundige vereisten zoals opgenomen in bijlage II artikel 3.2 van het MB ammoniak-emissiearme stalsystemen dd 19/3/2004: -
-
-
-
-
-
het stalklimaat o temperatuur (voorwaarden MB): kraamstal: optimaal 24 °C (bandbreedte (°C): okt/ma – apr/sept: 7/6) guste en dragende zeugen: optimaal 18 °C (bandbreedte (°C): okt/ma – apr/sept: 5/5) o CO2-concentratie: de zeugen en biggen worden onder zodanige omstandigheden gehouden dat de CO2-concentratie in de lucht van de afdeling lager is dan 3000 ppm. het type ventilatie: o wegens de hogere meetonzekerheid en de vereiste nauwkeurige registratie van de benodigde inputparameters bij het gebruik van de tracergasmethode voor de bepaling van het debiet bij natuurlijk geventileerde stallen, worden, in overleg met de stuurgroep, tijdens de meetcampagne enkel mechanische beluchte stallen beschouwd de tijd gedurende dewelke de afdeling reeds gebruikt wordt als huisvesting voor de beschouwde diercategorie o kraamzeugen: de afdeling moet minstens één ronde in gebruik zijn voor de huisvesting van kraamzeugen o guste en dragende zeugen: de afdeling moet minstens vier weken in gebruik zijn voor de huisvesting van dragende zeugen de bezetting van de stal: (voorwaarden MB) o kraamzeugen: minimaal 6 zeugen met biggen per afdeling; de minimale hokbezetting tijdens de meetperiode bedraagt 90%. o guste en dragende zeugen: het minimaal aantal dierplaatsen bedraagt 20; de minimale hokbezetting tijdens de meetperiode bedraagt 95%. het voeder (voorwaarden MB): o kraamzeugen: 15-17 % ruw eiwit (gem. 16 %) o guste en dragende zeugen: 14-15 % ruw eiwit (gem. 15 %) de gezondheidstoestand van de dieren eventuele beïnvloeding van de metingen door andere nabijgelegen stallen …
3/49
2 Overzicht meetlocaties
Bovendien moeten de stallen beschikken over afdelingen met de verschillende diercategorieĂŤn (dekafdeling, drachtafdeling en kraamafdeling) en moeten de meetpunten bereikbaar zijn voor het uitvoeren van de metingen. 2.2
SELECTIE VAN DE STALLEN
In een eerste fase werden door ILVO en het Innovatiesteunpunt 9 varkenshouderijen geselecteerd. Drie van deze bedrijven waren niet geschikt (natuurlijke ventilatie) of niet bereid om mee te werken aan het onderzoek. Aan de 6 overige bedrijven werd een plaatsbezoek gebracht. Bijkomend werd contact opgenomen met 13 via DLV, de dienst Mer, AMV en VITO geselecteerde stallen, waarvan er 8 niet geschikt waren (wegens (gedeeltelijke) AEA-uitvoering) of niet bereid waren om mee te werken aan het onderzoek. In totaal werden 11 bedrijven bezocht. De belangrijkste karakteristieken en vaststellingen van tijdens de bezoeken zijn hieronder weergegeven. -
Stal A: o o o o o o
-
-
-
4/49
traditionele stal met afzuiging naar luchtwasser bouwjaar 2013 dek- en drachtafdeling: 930 zeugen; 8 ventilatoren kraamafdeling: 96 zeugen; 4 ventilatoren grootte van de stal zorgt voor een aantal onzekerheden (bezetting stal,‌) en een aantal beperkingen bij de uitvoering van de metingen meetpunten bereikbaar via centraal afzuigkanaal
Stal B: o o o o o
traditionele stal met afzuiging naar luchtwasser bouwjaar 2006 dek- en drachtafdeling: 316 zeugen; 5 ventilatoren kraamafdeling: 84 zeugen (= 6*14); 6 ventilatoren meetpunten bereikbaar via centraal afzuigkanaal
Stal C: o o o o o o
stal gedeeltelijk traditioneel en gedeeltelijk AEA bouwjaar 1990, renovatie in 2014 dekafdeling: 130 zeugen; 3 ventilatoren drachtafdeling: 100 zeugen; 2 ventilatoren kraamafdeling: 64 zeugen; 2 ventilatoren ventilatiekokers niet bereikbaar in stal of via dak
Stal D: o o o o o o
stal gedeeltelijk traditioneel en gedeeltelijk AEA bouwjaar 1990, renovatie in 2010 traditionele dek- en drachtafdeling (1ste 8 weken): 110 zeugen; 2 ventilatoren AEA-drachtafdeling (2de 8 weken) traditionele kraamafdeling: 48 zeugen (= 6*8); 6 ventilatoren ventilatiekokers bereikbaar in stal of via dak
2 Overzicht meetlocaties
-
-
-
-
-
Stal E: o o o o o
traditionele stal met afzuiging naar luchtwasser bouwjaar 2010; uitbreiding in 2015-2016 dek- en drachtafdeling: 800 zeugen; 8 ventilatoren kraamafdeling: 152 zeugen (= 2*72 + 8); 5 ventilatoren meetpunten bereikbaar via centraal afzuigkanaal
Stal F: o o o o o o
traditionele stal bouwjaar 1994 dek- en drachtafdeling: 130 zeugen; 2 ventilatoren kraamafdeling: 60 zeugen (=4*10 + 4*5); 6 ventilatoren representativiteit stal? 1 ventilatiekoker dek- en drachtstal niet bereikbaar via stal of dak
Stal G: o o o o o o o
stal gedeeltelijk traditioneel en gedeeltelijk AEA bouwjaar: kraamafdeling 2001, dek- en drachtafdeling 2010 AEA-dekafdeling: 80 zeugen; 1 ventilator traditionele drachtafdeling: 200 zeugen; 2 ventilatoren traditionele kraamafdeling: 60 zeugen (= 6*10); 6 ventilatoren geen luchttechnische scheiding tussen AEA dekafdeling en niet AEA drachtafdeling ventilatiekokers niet bereikbaar in stal of via dak
Stal H: o o o o o
traditionele stal met afzuiging naar luchtwasser bouwjaar 1984, renovatie in 2010 dek- en drachtafdeling: 164 zeugen; 4 ventilatoren kraamafdeling: 140 zeugen (= 2*70); 2 ventilatoren ventilatiekokers niet bereikbaar via centraal afzuigkanaal
Stal I: o o o o o o
traditionele stal bouwjaar: 1994-1995 dekafdeling: 1 week; 30 zeugen; 1 ventilator drachtafdeling: 14 weken; 214 zeugen; 6 ventilatoren kraamafdeling: 94 zeugen (= 6*14 + 1*10); 7 ventilatoren ventilatiekokers bereikbaar in stal of via dak
-
Stal J: o traditionele stal met afzuiging naar luchtwasser o ventilatiekokers niet bereikbaar via stal of centraal afzuigkanaal
-
Stal K: o o o o o o
stal gedeeltelijk traditioneel en gedeeltelijk AEA bouwjaar: 1988 traditionele dekafdeling: 4 weken traditionele drachtafdeling: 12 weken; 264 zeugen; 11 ventilatoren AEA-kraamafdeling ventilatiekokers drachtafdeling bereikbaar in stal of via dak
5/49
2 Overzicht meetlocaties
2.3 OVERZICHT GESELECTEERDE STALLEN Op basis van de vaststellingen tijdens de plaatsbezoeken werden vijf bedrijven geselecteerd voor de uitvoering van de metingen: -
stal 1: stal B: dek- en drachtstal + kraamstal stal 2: stal I: drachtstal + kraamstal stal 3: stal E: dek- en drachtstal + kraamstal stal 4A: stal K: drachtstal stal 4B: stal D: kraamstal
Aangezien de meeste bezochte stallen beschikken over een gezamenlijke dek- en drachtafdeling, werd in samenspraak met de stuurgroep, beslist om de metingen uit te voeren in vier kraamstallen en in vier dek- en drachtstallen. De belangrijkste karakteristieken van de verschillende stallen zijn weergegeven in Tabel 3 en Tabel 4. Stal 2 en stal 4A beschikken over een afzonderlijke dekafdeling waar de zeugen respectievelijk één en vier weken verblijven. Na navraag bij ILVO konden de drachtafdelingen van beide stallen, gezien de korte verblijfperiode in de dekafdeling, als representatief beschouwd worden voor ‘dek- en drachtafdeling’.
6/49
2 Overzicht meetlocaties
Tabel 3: Belangrijkste karakteristieken van de geselecteerde dek- en drachtstallen Bouwjaar Aantal dierplaatsen Oppervlakte stal [m²] Type vloer Ventilatiesysteem Aantal ventilatoren Debiet uitleesbaar? Type luchtinlaat Type voer Verblijfperiode Hokbevuiling
Stal 1 2006
Stal 2 1994-1995
316 960 beton Hotraco 5 ja combiventilatie korrels 16 +
214 525 beton Fancom 6 ja plafondventilatie korrels 15 0/+
Stal 3 2010 (uitbreiding in 2015-2016) 820 2390 beton Fancom 8 ja Tulderhofventielen korrels 16 ++
Stal 4A 1988 264 (=11*24) 74 m² per 24 zeugen beton, wafelrooster Fancom 1 ja centrale luchttoevoer brijvoer 12 +
0 = matige bevuiling; + = weinig hokbevuiling; ++ = zeer weinig hokbevuiling
Tabel 4: Belangrijkste karakteristieken van de geselecteerde kraamstallen Bouwjaar Aantal dierplaatsen Oppervlakte stal [m²] Type vloer Ventilatiesysteem Aantal ventilatoren Debiet uitleesbaar? Type luchtinlaat Type voer Verblijfperiode Hokbevuiling
Stal 1 2006
Stal 2 1994-1995
84 (=6*14) 68 m² per 14 zeugen gietijzer + metaal Hotraco 6 ja frisse neus korrels 4-5 +
94 (=6*14 + 1*10) 77 m² per 14 zeugen beton Fancom 6 ja plafondventilatie korrels 4-5 +
Stal 3 2010 (uitbreiding in 2015-2016) 152 (=2*72 + 8) 233 m³ voor 72 zeugen gietijzer + kunststof Fancom 5 ja kanaalventilatie korrels 3-4 ++
Stal 4B 1990; renovatie in 2010 48 (=6*8) 35 m² per 8 zeugen gietijzer + kunststof Fancom 6 ja centrale luchttoevoer korrels 4-5 +
+ = weinig hokbevuiling; ++ = zeer weinig hokbevuiling
7/49
3 Meetstrategie
HOOFDSTUK 3 MEETSTRATEGIE
3.1 ALGEMEEN De meetstrategie beschrijft op welke plaatsen en welke ogenblikken de metingen uitgevoerd worden en wordt zodanig opgezet dat de gemiddelde geuremissie zo nauwkeurig mogelijk kan bepaald worden. Om de (eventuele) variatie van de geuremissies in de tijd in kaart te brengen, worden de metingen verdeeld over de periode van een volledig jaar. Om de variatie tussen verschillende bedrijfslocaties in kaart te brengen, worden de metingen uitgevoerd binnen verschillende varkenshouderijen. Voor het bepalen van de emissiefactoren wordt volgende globale meetstrategie, gebaseerd op het Nederlandse protocol voor de bepaling van de geuremissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij (Ogink, 2011) en het VERA-testprotocol voor de veehouderij (VERA, 2011), gehanteerd: -
-
-
-
8/49
per diercategorie worden de metingen uitgevoerd op meerdere bedrijfslocaties. Concreet wordt gemeten bij vier verschillende dek- en drachtstallen en bij vier verschillende kraamstallen. Iedere bedrijfslocatie moet voldoen aan een aantal landbouwkundige voorwaarden. op iedere bedrijfslocatie wordt minstens 6 keer, verdeeld over een jaar, een geurmeting uitgevoerd. De aanvang van de metingen mag hierbij verschillen per locatie. de verdeling van de metingen over het jaar is afhankelijk van het verwachte emissiepatroon van de beschouwde diercategorie: o guste en dragende zeugen (dek- en drachtstallen): uit eerder uitgevoerde metingen blijkt dat het emissiepatroon bij guste en dragende zeugen stabiel is. De metingen bij deze diergroepen worden daarom uitgevoerd in opeenvolgende tijdvakken van twee maanden. De meetdag binnen deze tijdvakken kan at random gekozen worden. o kraamzeugen (kraamstallen): op basis van de resultaten van eerder uitgevoerde metingen wordt verwacht dat het emissiepatroon bij kraamzeugen een rechtlijnig toenemend patroon vertoont tijdens de productie- of groeiperiode (deze periode bedraagt ongeveer 40 weken). De metingen bij deze diergroep worden daarom uitgevoerd in opeenvolgende tijdvakken van twee maanden waarbij de meetdagen (bij iedere bedrijfslocatie) zodanig gekozen worden dat de helft van de metingen in het eerste deel en de andere helft in het tweede deel van de productieperiode valt. De metingen in het tweede deel van de productieperiode worden gelijkmatig verdeeld over de jaarkwartalen. tijdens iedere geurmeting wordt tijdens één bemonsteringsperiode van 30 minuten een geurstaal bemonsterd aan de uitgaande luchtstroom. Om de betrouwbaarheid van de resultaten te verhogen wordt hierbij steeds gewerkt met drie stalen die simultaan bemonsterd worden. Om de eventuele invloed van nabijgelegen bronnen,… te kunnen inschatten, wordt eveneens een duplo staal genomen van de ingaande lucht (ter bepaling van de achtergrondgeurconcentratie). alle metingen worden uitgevoerd tussen 9u en 15u
4 Meetmethodes
Tijdens iedere meetperiode moet voldaan zijn aan de vereiste landbouwkundige voorschriften in de stal. 3.2 MEETSTRATEGIE PER STAL 3.2.1 Stal 1 Kraamstal: -
-
-
de metingen worden uitgevoerd in/aan één compartiment (14 zeugen) geur: o bemonstering geurstalen in de ventilatiekoker o één bemonsteringsperiode van 30 minuten o simultaan worden drie geurstalen bemonsterd o bijkomend: bemonstering van de ingaande lucht (30 minuten; 2 geurstalen); de luchtinlaat bevindt zich onder de dakrand debiet: o controle debiet meetwaaier m.b.v. verschildrukmetingen of anemometer o meting wordt uitgevoerd in de verlengde ventilatiekoker die uitkomt in het centraal kanaal naar de luchtwasser o om de gemeten ventilatiedebieten te kunnen omrekenen naar normaalomstandigheden, worden eveneens de temperatuur, de omgevingsdruk en de relatieve vochtigheid gemeten CO2: o bepaling van de CO2-concentratie in de kraamstal tijdens de uitvoering van de meting
Dek- en drachtstal: -
-
-
de metingen worden uitgevoerd in/aan de 5 aanwezige ventilatiekokers geur: o bemonstering mengstalen aan de 5 ventilatiekokers o één bemonsteringsperiode van 30 minuten o simultaan worden drie geurstalen bemonsterd o bijkomend: bemonstering van de ingaande lucht (30 minuten; 2 geurstalen); de luchtinlaat bevindt zich onder de dakrand debiet: o 5 ventilatoren die samen gestuurd worden (1 meetwaaier) o metingen worden uitgevoerd in de verlengde ventilatiekokers die uitkomen in het centraal kanaal naar de luchtwasser o controle debiet meetwaaier + bepaling debieten andere ventilatiekokers m.b.v. anemometer of m.b.v. verschildrukmetingen (1ste meting: meting debiet aan de 5 ventilatiekokers; afhankelijk van het resultaat kan dit bij de volgende metingen aangepast worden) o om de gemeten ventilatiedebieten te kunnen omrekenen naar normaalomstandigheden, worden eveneens de temperatuur, de omgevingsdruk en de relatieve vochtigheid gemeten CO2: o bepaling van de CO2-concentratie in de dek- en drachtstal tijdens de uitvoering van de meting
9/49
3 Meetstrategie
3.2.2 Stal 2 Kraamstal: -
-
-
de metingen worden uitgevoerd in/aan één compartiment (14 zeugen) geur: o bemonstering geurstalen in de ventilatiekoker o één bemonsteringsperiode van 30 minuten o simultaan worden drie geurstalen bemonsterd o bijkomend: bemonstering van de ingaande lucht (30 minuten; 2 geurstalen); de luchtinlaat bevindt zich onder de dakrand debiet: o controle debiet meetwaaier m.b.v. anemometer of m.b.v. verschildrukmetingen o meting wordt uitgevoerd in de verlengde ventilatiekoker o om de gemeten ventilatiedebieten te kunnen omrekenen naar normaalomstandigheden, worden eveneens de temperatuur, de omgevingsdruk en de relatieve vochtigheid gemeten CO2: o bepaling van de CO2-concentratie in de kraamstal tijdens de uitvoering van de meting
Drachtstal: -
-
-
-
10/49
de metingen worden uitgevoerd in/aan de 3 van de 6 in werking zijnde ventilatiekokers (opmerking: tijdens de volledige studie zullen maar 6 van de 8 ventilatoren in gebruik zijn; hiervan zijn drie ventilatiekokers bereikbaar) geur: o bemonstering mengstalen aan 3 ventilatiekokers o één bemonsteringsperiode van 30 minuten o simultaan worden drie geurstalen bemonsterd o bijkomend: bemonstering van de ingaande lucht (30 minuten; 2 geurstalen); de luchtinlaat bevindt zich onder de dakrand debiet: o 6 ventilatoren die samen gestuurd worden o metingen worden uitgevoerd in de 3 verlengde ventilatiekokers die via een hoogwerker bereikbaar zijn o controle debiet meetwaaier + bepaling debieten andere ventilatiekokers anemometer of m.b.v. verschildrukmetingen (meting debiet aan 3 ventilatiekokers; afhankelijk van het resultaat kan dit bij de volgende metingen aangepast worden) o om de gemeten ventilatiedebieten te kunnen omrekenen naar normaalomstandigheden, worden eveneens de temperatuur, de omgevingsdruk en de relatieve vochtigheid gemeten CO2: o bepaling van de CO2-concentratie in de drachtstal tijdens de uitvoering van de meting
4 Meetmethodes
3.2.3 Stal 3 Kraamstal: -
de metingen worden uitgevoerd in/aan één compartiment (72 zeugen) geur: o bemonstering geurstalen in de (verlengde) ventilatiekoker in de drukkamer o één bemonsteringsperiode van 30 minuten o simultaan worden drie geurstalen bemonsterd o bijkomend: bemonstering van de ingaande lucht (30 minuten; 2 geurstalen); de luchtinlaat bevindt zich aan de zijkant van de stal (Tulderhof-ventielen) - debiet: o controle debiet meetwaaier + bepaling debiet andere ventilatiekoker m.b.v. vleugelradanemometer of m.b.v. verschildrukmetingen o meting wordt uitgevoerd aan het uiteinde van de ventilatiekokers die uitkomen in de drukkamer voor de luchtwasser o om de gemeten ventilatiedebieten te kunnen omrekenen naar normaalomstandigheden, worden eveneens de temperatuur, de omgevingsdruk en de relatieve vochtigheid gemeten - CO2: o bepaling van de CO2-concentratie in de kraamstal tijdens de uitvoering van de meting o Dek-en drachtstal: -
-
-
geur: o o o o
bemonstering mengstalen aan de 8 ventilatiekokers in de drukkamer één bemonsteringsperiode van 30 minuten simultaan worden drie geurstalen bemonsterd bijkomend: bemonstering van de ingaande lucht (30 minuten; 2 geurstalen); de luchtinlaat bevindt zich aan de zijkant van de stal (kanaalventilatie)
debiet: o 8 ventilatoren die samen gestuurd worden o metingen worden uitgevoerd aan de ventilatiekokers die uitkomen in de drukkamer voor de luchtwasser o controle debiet meetwaaier + bepaling debieten andere ventilatiekokers m.b.v. vleugelradanemometer (1ste meting: debietsmeting aan minstens 4 ventilatiekokers; afhankelijk van het resultaat kan dit bij de volgende metingen aangepast worden) o om de gemeten ventilatiedebieten te kunnen omrekenen naar normaalomstandigheden, worden eveneens de temperatuur, de omgevingsdruk en de relatieve vochtigheid gemeten CO2: o bepaling van de CO2-concentratie in de dek- en drachtstal tijdens de uitvoering van de meting
11/49
3 Meetstrategie
3.2.4 Stal 4A Drachtstal: -
-
-
de metingen worden uitgevoerd in/aan één compartiment (24 zeugen) geur: o bemonstering geurstalen in de ventilatiekoker o één bemonsteringsperiode van 30 minuten o simultaan worden drie geurstalen bemonsterd o bijkomend: bemonstering van de ingaande lucht (30 minuten; 2 geurstalen); de luchtinlaat bevindt zich onder de dakrand debiet: o controle debiet m.b.v. anemometer of m.b.v. verschildrukmetingen (volledige oppervlakte) o meting wordt uitgevoerd aan het uiteinde van de ventilatiekokers o om de gemeten ventilatiedebieten te kunnen omrekenen naar normaalomstandigheden, worden eveneens de temperatuur, de omgevingsdruk en de relatieve vochtigheid gemeten CO2: o bepaling van de CO2-concentratie in de kraamstal tijdens de uitvoering van de meting
3.2.5 Stal 4B Kraamstal: -
-
-
12/49
de metingen worden uitgevoerd in/aan één compartiment (8 zeugen) geur: o bemonstering geurstalen in de ventilatiekoker o één bemonsteringsperiode van 30 minuten o simultaan worden drie geurstalen bemonsterd o bijkomend: bemonstering van de ingaande lucht (30 minuten; 2 geurstalen) debiet: o controle debiet m.b.v. anemometer of m.b.v. verschildrukmetingen (volledige oppervlakte) o meting wordt uitgevoerd aan het uiteinde van de ventilatiekokers o om de gemeten ventilatiedebieten te kunnen omrekenen naar normaalomstandigheden, worden eveneens de temperatuur, de omgevingsdruk en de relatieve vochtigheid gemeten CO2: o bepaling van de CO2-concentratie in de kraamstal tijdens de uitvoering van de meting
4 Meetmethodes
HOOFDSTUK 4 MEETMETHODES
De geuremissiefactor wordt bepaald op basis van volgende gegevens: -
geurconcentratie ventilatiedebiet aantal dieren
Bij het bepalen van de geurconcentraties en de ventilatiedebieten zal gebruik gemaakt worden van volgende meetmethoden. 4.1 GEUR 4.1.1
Bemonstering van geurstalen
De bemonstering van de lucht gebeurt statisch met behulp van nalofaanzakken die in bemonsteringstonnen geplaatst worden. Via een teflonleiding wordt de zak verbonden met de te bemonsteren lucht. Vervolgens wordt met behulp van een pomp in het vat een onderdruk gecreëerd waardoor de monsternamezak gevuld wordt met geurhoudende lucht (= long principe). Bij de metingen in de stallen wordt steeds gedurende 30 minuten 30 tot 60 liter van de uitgaande stallucht bemonsterd, en dit bij een constant bemonsteringsdebiet. Bij emissiestromen op hoge temperatuur of met een hoog watergehalte wordt, om condensatie van de gassen in de zakken te voorkomen, gebruik gemaakt van een dynamisch verdunningssysteem. De bemonstering van de geurstalen wordt beschreven in procedure MIM-OL-001 ‘Geurmonstername’ van het Kwaliteitshandboek van de unit Milieurisico en Gezondheid van VITO. Tijdens de stalmetingen gebeurt de bemonstering van de lucht rechtstreeks in de ventilatiekoker, op enige afstand van de inlaatrand. Wanneer meerdere ventilatiekokers aanwezig zijn, wordt per situatie beoordeeld of er verschillen in geurconcentratie te verwachten zijn tussen de verschillende kokers, bijvoorbeeld door de evaluatie van de stalinrichting en de luchtaanvoer en -afvoer in de stal. Wanneer geen verschillen verwacht worden, worden mengstalen genomen, waarbij de lucht uit de verschillende ventilatiekokers via een verzamelleiding naar de monsternamezak geleid wordt. Wanneer wel verschillen in geurconcentratie verwacht worden, wordt geen gebruik gemaakt van een verzamelleiding, maar gebeurt de bemonstering in de afzonderlijke ventilatiekokers. Om het diergedrag tijdens de metingen zo weinig mogelijk te beïnvloeden, worden de monsternamevaten en pompen buiten de te onderzoeken dierafdeling geplaatst. Wanneer er kans is op condensatievorming in de leidingen die vanuit de stal naar de monsternametonnen lopen, wordt gewerkt met verwarmde leidingen. Om de eventuele invloed van nabijgelegen bronnen,… te kunnen inschatten, worden tijdens de metingen eveneens stalen genomen van de ingaande lucht, en dit ter bepaling van de achtergrondconcentratie. Om de betrouwbaarheid van de resultaten te verhogen wordt tijdens de bemonstering aan de ingaande luchtstroom steeds gewerkt met drie geurstalen die simultaan bemonsterd worden. Voor
13/49
4 Meetmethodes
de bepaling van de achtergrondconcentratie wordt gewerkt met dubbelstalen (die simultaan bemonsterd worden met de geurstalen van de stallucht).
Figuur 1: Bemonsteringopstelling geur 4.1.2
Olfactometrische analyse
Binnen de 30 uur na de bemonstering wordt in het labo de geurconcentratie van de monsters bepaald d.m.v. olfactometrie. Dit is een sensorische meetmethode, waarbij gebruik gemaakt wordt van de menselijke neus als meetinstrument. Met behulp van een olfactometer wordt een reeks verdunningen van het geurmonster aan een panel van waarnemers aangeboden. Deze verdunningen worden aangemaakt met behulp van geurvrije perslucht. Ieder panellid beschikt over twee ruikbekers. Uit één van deze ruikbekers stroomt de verdunde geurlucht, uit de andere stroomt geurvrije lucht. Uit welke van de twee geurbekers de verdunde geurlucht stroomt, wordt willekeurig bepaald. Van elk geurmonster worden verschillende afnemende verdunningen aan de panelleden aangeboden. Deze moeten steeds aangeven uit welke ruikbeker de geurhoudende lucht stroomt. Ze moeten eveneens aangeven hoe zeker ze zijn van hun resultaat (gok – vermoeden – zeker). Op basis van hun antwoorden wordt de geurconcentratie van het monster berekend. Deze berekening gebeurt als volgt: voor de geurmonsters wordt het gemiddelde van de individuele geurdrempels van de waarnemers bepaald. Hierna vindt een retrospectieve screening plaats. Deze houdt in dat na afloop van de analyse door middel van statistische analyse beoordeeld wordt of alle panelleden voor het betreffende monster voldeden aan de gestelde kwaliteitseisen. Indien dit niet het geval is, wordt de score van het betreffende panellid niet meer meegenomen in de berekening van de geurconcentratie. De concentratie die door 50 % van de panelleden met zekerheid geroken wordt, wordt per definitie gelijk gesteld aan 1 geureenheid per m3. Om aan de Europese norm (NBN:EN 13725) te voldoen moeten alle metingen uitgevoerd worden met minstens vier panelleden na retrospectieve screening. Bij de olfactometer van VITO kunnen gelijktijdig vier panelleden aan de analyses deelnemen. De panelleden worden geselecteerd op basis van hun reukvermogen voor het referentiegas n-butanol. Alleen wanneer zij aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen, mogen ze deelnemen aan de geuranalyses.
14/49
4 Meetmethodes
De olfactometrische analyse is weergegeven in Figuur 2.
Figuur 2: Olfactometrische analyse De olfactometrische analyses worden uitgevoerd volgens de Europese norm (NEN:EN 13725, Odour concentration measurement by dynamic olfactometry). De geurconcentraties worden uitgedrukt in Europese geureenheden per m³. Enkele kenmerken van het toestel zijn: -
type: Ecoma TO9 aanbiedingsmethode: gedwongen keuze materialen: inox 316, Teflon verdunningsbereik: 8 - 130 000 verhouding tussen twee opeenvolgende verdunningsstappen: 2 luchtdebiet per beker: ≥ 20 l/min panel: geselecteerd volgens de Europese norm EN 13725
De herhaalbaarheid (r) en de juistheid (Aod) worden bepaald conform de bepalingen uit de Europese norm. De olfactometrische analyse wordt beschreven in procedure MIM-OL-002 ‘Bepaling van de geurconcentratie van luchtmonsters m.b.v. dynamische olfactometrie’ van het Kwaliteitshandboek van de unit Milieurisico en Gezondheid van VITO. Bewaartijd stalen Volgens de bepalingen uit de EN13725 moeten de olfactometrische analyses uitgevoerd worden binnen een periode van 30 uur na de bemonstering. Uit recent onderzoek bij o.a. varkenshouderijen blijkt dat omwille van effecten zoals diffusie,… de samenstelling van de lucht in de monsternamezak tijdens de periode van bewaring (meestal 24 tot 30u) soms kan wijzigen en dit in een aantal gevallen een invloed kan hebben op de geurconcentratie. Bijkomend onderzoek is nodig om na te gaan welke invloedparameters hierbij een rol spelen. Ook bij metingen die uitgevoerd werden in het kader van de taak ‘opstellen van een compendiummethode voor geurrendementsbepaling bij gaswassers een varkens- en pluimveestallen’ die VITO 15/49
4 Meetmethodes
uitvoerde in het kader van haar referentietaken Lucht, werd bij verschillende metingen, waarbij de geurstalen zowel de dag van de bemonstering als de dag nadien geanalyseerd werden, een daling in de geurconcentratie vastgesteld. Om de potentiële afname van de geurconcentratie tijdens het bewaren van de geurstalen te vermijden, worden de olfactometrische analyses uitgevoerd worden op de dag van de bemonstering. 4.2 VENTILATIEDEBIET Afhankelijk van het stalsysteem en de lokale situatie in de verschillende geselecteerde bedrijfslocaties, wordt voor de bepaling van het ventilatiedebiet gebruik gemaakt van volgende meetmethodes: -
meetventilator of meetwaaier pitotbuis, anemometer of verschildruktransmitter
Meetventilator of meetwaaier Meetventilatoren of meetwaaiers zijn grote anemometers waarvan de diameter gelijk is aan de diameter van de ventilatiekoker of luchtuitlaat. De meetwaaier wordt op de ventilatiekoker geplaatst en wordt aangedreven door de luchtstroom in de koker en is niet gekoppeld aan de motor van de ventilator. De meetwaaier wordt stroomopwaarts gemonteerd worden. Het toerental van de ventilator wordt continu gemeten en geregistreerd. De berekening van het ventilatiedebiet gebeurt op basis van een ijklijn waarin de relatie tussen het toerental en het debiet werd vastgesteld. Alle geselecteerde stallen beschikken over meetwaaiers (meestal één per compartiment). Tijdens de metingen worden de door de meetwaaiers gemeten debieten uitgelezen op de ventilatiecomputer. Pitotbuis, mobiele anemometer of verschildruktransmitter Voor de controle van het debiet bij stallen waarbij de lucht doorheen een gesloten ventilatiekoker met voldoende lengte wordt afgezogen, kan gebruik gemaakt worden van gekalibreerde pitotbuizen of anemometers om het debiet in/aan de koker te meten. De bepaling van het debiet m.b.v. een pitotbuis gebeurt volgens methode ‘Meting van gassnelheid en volumedebiet in een gaskanaal’ van het Compendium voor de monsterneming, meting en analyse van lucht en is beschreven in procedure MIM-LU-001: “Bepaling van het volumedebiet van een gas in een leiding met behulp van een Pitotbuis” van het kwaliteitshandboek van de unit Milieurisico en gezondheid. Het afgasdebiet wordt berekend door de gemiddelde snelheid te vermenigvuldigen met de oppervlakte van de doorsnede van het meetkanaal. De differentieeldruk doorheen het meetkanaal wordt gemeten met een geijkte Pitotbuis van het Stype, verbonden met een uitleeseenheid voor druk en temperatuur. De bepaling van het aantal en de positie van de meetpunten in het meetkanaal gebeurt conform de norm NBN T95-001. De lokale rookgassnelheid in elk van de meetpunten wordt berekend volgens de formule:
16/49
4 Meetmethodes
v
2 p
waarbij: v = gassnelheid in m/s = ijkfactor Pitotbuis p = drukverschil over de Pitotbuis in Pa = volumemassa van het gas in kg/m3 Met behulp van vleugelradanemometers wordt de snelheid in/aan het afgaskanaal rechtstreeks gemeten. Het afgasdebiet wordt berekend door de gemiddelde snelheid te vermenigvuldigen met de oppervlakte van de doorsnede van het meetkanaal. Omdat tijdens de uitvoering van de studie bleek dat vooral bij lage snelheden afwijkingen werden vastgesteld tussen het debiet dat gemeten werd met de anemometers en het debiet dat gemeten werd met de meetwaaier, werd een flowgrid met gekalibreerde verschildruktransmitter aangekocht voor het uitvoeren van debietsmetingen bij lage ventilatiesnelheden. Net zoals bij de pitotbuis, gebeurt de debietsmeting door middel van de meting van de verschildruk. Dankzij de fijne gradatie van de meetcelbereiken en de kleine meetafwijking kunnen nauwkeurige debietsmetingen uitgevoerd worden (nauwkeurigheid van 0,3 Pa). Door gebruik te maken van het flowgrid wordt de snelheid bovendien over de volledige oppervlakte gemeten en rechtstreeks uitgemiddeld. 4.3 DRUK, TEMPERATUUR EN RELATIEVE VOCHTIGHEID Voor het omrekenen van de gemeten ventilatiedebieten naar normaalomstandigheden, worden eveneens de temperatuur, de omgevingsdruk en de relatieve vochtigheid gemeten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van volgende meettoestellen: -
temperatuur: gekalibreerde thermokoppel uit het kwaliteitssysteem van de groep Luchtkwaliteitsmetingen omgevingsdruk: gekalibreerde Airflow manometer uit het kwaliteitssysteem van de groep Luchtkwaliteitsmetingen relatieve vochtigheid: gekalibreerde Testo dauwpuntsmeter uit het kwaliteitssysteem van de groep Luchtkwaliteitsmetingen
4.4 CO2 Voor de controle van de CO2-concentratie in de stal wordt gebruik gemaakt van een CO2-sensor die jaarlijks gekalibreerd wordt m.b.v. een CRM en een gekalibreerde NDIR CO2-monitor.
17/49
5 Meetresultaten
HOOFDSTUK 5 MEETRESULTATEN
5.1
UITGEVOERDE METINGEN
Op volgende dagen werden metingen uitgevoerd bij de verschillende stallen: Tabel 5: Overzicht meetdata bij de verschillende stallen
Stal 1 Stal 2 Stal 3 Stal 4A Stal 4B
Meting 1 11/12/2015 07/12/2016 08/12/2015 09/12/2016 18/05/2016 26/05/2016 26/05/2016
Meting 2 Meting 3 Meting 4 Meting 5 Meting 6 05/02/2016 13/04/2016 08/06/2016 09/08/2016 30/09/2016 19/10/2016 04/02/2016 15/04/2016 09/06/2016 08/08/2016 07/10/2016 28/10/2016 04/07/2016 12/09/2016 02/11/2016 27/01/2017 13/3/2017 04/08/2016 14/09/2016 18/11/2016 11/01/2017 21/3/2017 04/08/2016 14/09/2016 18/11/2016 11/01/2017 21/3/2017
De resultaten van de metingen worden hieronder per stal weergegeven. 5.2
RESULTATEN STAL 1
Er werden metingen uitgevoerd op volgende dagen: -
11 december 2015 5 februari 2016 7 maart 2016 (debiet) 13 april 2016 13 mei 2016 (debiet) 8 juni 2016 9 augustus 2016 30 september 2016 19 oktober 2016 7 december 2016
De metingen op 19 oktober 2016 en 7 december 2016 waren herhalingsmetingen voor de metingen van respectievelijk 30 september 2016 en 11 december 2015. Geur Zoals hoger beschreven, werden tijdens iedere meetdag volgende geurstalen genomen: -
18/49
drie geurstalen aan één ventilatiekoker van de kraamafdeling (simultane bemonstering) één tot twee geurstalen van de ingaande/verversingslucht van de kraamafdeling (simultaan met bemonstering stallucht)
5 Meetresultaten
-
drie geurstalen aan de vijf ventilatiekokers van de dek- en drachtafdeling (mengstalen, simultane bemonstering) één tot twee geurstalen van de ingaande/verversingslucht van de kraamafdeling (simultaan met bemonstering stallucht)
De geurstalen werden telkens op de dag van de bemonstering geanalyseerd m.b.v. olfactometrie. Een overzicht van de gemeten concentraties is weergegeven in Tabel 8. Zoals hoger vermeld, werden, om de betrouwbaarheid van de resultaten te verhogen, tijdens iedere meting steeds simultaan drie geurstalen genomen. Uit de resultaten blijkt dat de spreiding tussen de geurconcentraties van de drie simultaan bemonsterde stalen beperkt is. De bepaling van de geuremissiefactor zal gebeuren op basis van de gemiddelde geurconcentratie van de drie stalen. Omdat bij de waarneming van geur wordt uitgegaan van een log-normale verdeling, wordt de gemiddelde geurconcentratie als volgt berekend: n
logCi
logCgem i1
n
met: Cgem = gemiddelde geurconcentratie [ouE/m3] Ci = gemeten geurconcentratie van monster i [ouE/m3] n = aantal geurmonsters Aangezien tijdens de eerste meetdagen bleek dat de geurconcentratie van de ingaande lucht zeer laag was (niet of enkel waarneembaar bij de laatste verdunningsstap van de olfactometer), werd bij de volgende metingen de ingaande lucht niet steeds meer olfactometrisch geanalyseerd, maar werd als volgt te werk gegaan: tijdens de bemonstering van de stallucht, werd eveneens een staal van de ingaande lucht bemonsterd. Om te beoordelen of dit staal al dan niet geanalyseerd moest worden, werd aan het geurpanel gevraagd om aan de (onverdunde) zak te ruiken. Wanneer door het geurpanel geen geur werd waargenomen, werd geen olfactometrische analyse uitgevoerd. Debiet Tijdens de uitvoering van de geurmetingen werd het debiet enerzijds gemeten m.b.v. meetwaaiers en uitgelezen op de ventilatiecomputers, en anderzijds gemeten m.b.v. een vleugelradanemometer in de verlengde ventilatiekokers. Door de ventilatiekokers te verlengen, wordt voldaan aan de afstandsvereisten voor het uitvoeren van debietsmetingen conform NBN EN ISO 16911-1. In de kraamstal werden de metingen steeds uitgevoerd aan de ventilatiekoker van één compartiment, in de dek- en drachtstal aan de vijf aanwezige ventilatiekokers. Een vergelijking tussen de ventilatiedebieten die afgelezen werden op de ventilatiecomputer en de gemeten waarden is weergegeven in Tabel 6. De debieten zijn hier steeds uitgedrukt bij 20 °C. Aangezien tijdens de metingen verschillen werden vastgesteld tussen de debieten die gemeten werden m.b.v. de meetwaaiers en de debieten die gemeten werden in de verlengde ventilatiekokers, werden op 7 maart 2016 bijkomende debietsmetingen uitgevoerd (zonder bijhorende geurmetingen). Tijdens deze metingen werd het debiet in de verschillende (verlengde) ventilatiekokers gemeten en vergeleken met de waarden die uitgelezen werden op de ventilatiecomputers. Uit de resultaten van de metingen bleek dat bij de verschillende compartimenten van de kraamstal een goede overeenkomst bestond tussen beide meetwaarden. Enkel bij compartiment 1 werd een grotere afwijking vastgesteld, en dit mogelijk ten gevolge van de grotere meetfout (van beide 19/49
5 Meetresultaten
meetmethodes) die optreedt bij het meten van lage debieten/snelheden. Ter hoogte van de ventilatiekokers van de dek- en drachtstal werd, bij een eerste indicatieve meting zonder het gebruik van de verlengde koker, vastgesteld dat bij het optreden van lage ventilatiedebieten via de ventilatiekokers zowel instroming als uitstroming van lucht plaatsvond. Dit kan niet gecontroleerd worden tijdens de metingen m.b.v. de verlengde koker, waardoor bij lage debieten instromende lucht potentieel verkeerdelijk beschouwd wordt als uitstromende lucht en hierdoor de meetwaarden eventueel overschat worden. Het optreden van instroming van de lucht kan wel gedetecteerd worden wanneer het debiet m.b.v. een anemometer gemeten wordt aan het bovenoppervlak van de ventilatiekoker. Om deze reden werden de snelheids- en debietsmetingen bij de volgende metingen uitgevoerd met een (grote) mobiele vleugelradanemometer ter hoogte van de uitgang van de (niet verlengde) ventilatiekokers. Een ander voordeel van het gebruik van deze methode is dat, waar bij de debietsmetingen in de verlengde koker de snelheid gemeten wordt over twee assen, dit met de meting met het grote vleugelrad gebeurt over de volledige oppervlakte. Vooral bij niet homogene luchtstromen kunnen beide meetmethoden een verschillend resultaat opleveren. Op 13 mei werden beide meetmethodes vergeleken tijdens metingen aan zowel de dek- en drachtstal als de kraamstal. Het resultaat van deze vergelijking is weergegeven in Tabel 7. Hieruit blijkt dat (bij de toen optredende ventilatiedebieten) een goede overeenkomst bestond tussen de resultaten van beide meetmethodes. Bij de verdere metingen werd steeds gebruik gemaakt van het vleugelrad en werd de snelheid over de volledige oppervlakte gemeten. Om nog nauwkeurigere debietsmetingen te kunnen uitvoeren, werd een verschildruktransmitter aangekocht. Deze werd gebruikt voor de debietsbepalingen tijdens de metingen in oktober en december 2016 (meting december 2016 = herhaling van meting december 2015). Tabel 6: Vergelijking debiet meetwaaier – meting (stal 1) Datum
Ventilatiekoker
DEK-EN DRACHTSTAL 11/12/2015 Koker 3 05/02/2016 Koker 3 13/04/2016 Koker 3 13/05/2016 Koker 3 08/06/2016 Koker 3 09/08/2016 Koker 3 30/09/2016 Koker 3 19/10/2016 Koker 3 07/12/2016 Koker 3
Afgelezen debiet meetwaaier % Debiet [m³/h] 37 16 32 69 71 53 46 41 26
4255 1840 3680 7935 8165 6095 5290 4715 2990
Meetwaarde debiet [m³/h] Koker + vleugelrad
Groot vleugelrad
2119 2593 3634 7496 7176 6575 5799
Tabel 6 (vervolg): Vergelijking debiet meetwaaier – meting (stal 1) 20/49
Flowgrid
4933 3020
Debiet meetwaaier/ meetwaarde debiet 2,01 0,71 1,01 1,06 1,14 0,93 0,91 0,96 0,99
5 Meetresultaten
Datum
KRAAMSTAL 11/12/2015 05/02/2016 07/03/2016 07/03/2016 07/03/2016 07/03/2016 07/03/2016 07/03/2016 13/04/2016 13/05/2016 08/06/2016 09/08/2016 30/09/2016 19/10/2016 07/12/2016
Ventilatiekoker
Afdeling 1 Afdeling 1 Afdeling 2 Afdeling 3 Afdeling 4 Afdeling 5 Afdeling 6 Afdeling 6 Afdeling 2 Afdeling 6 Afdeling 2 Afdeling 1 Afdeling 1 Afdeling 1
Afgelezen debiet meetwaaier % Debiet [mÂł/h] 30 16 13 43 32 40 46 47 60 38 32 66 99 36 8
960 512 416 1376 1024 1280 1472 1504 1920 1216 1024 2112 3168 1152 256
Meetwaarde debiet [mÂł/h] Koker + vleugelrad
Groot vleugelrad
Flowgrid
1555 695 634 1044 960 1322 1454 1535 1268
1665 1259 993 2161 3604 1251
1090 426
Debiet meetwaaier/ meetwaarde debiet 0,62 0,74 0,66 1,32 1,07 0,97 1,01 0,98 1,15 0,97 1,03 0,98 0,88 1,06 0,60
Tabel 7: Vergelijking debietsmeting met koker en vleugelradanemometer en debietsmeting met groot vleugelrad (stal 1) Datum
Ventilatiekoker
13/05/2016 Kraamstal afdeling 2 13/05/2016 Dek- en drachtstal koker 4
Meetwaarde debiet [mÂł/h] Koker + Groot vleugelrad vleugelrad 1268 1259 9810 9681
Debiet koker/debiet groot rad 1,01 1,01
Uit Tabel 6 blijkt dat bij lage debieten (< 20% van het maximum debiet) het debiet dat gemeten werd met de anemometer (in de verlengde ventilatiekoker) hoger is dan het debiet dat gemeten werd met de meetwaaier. Dit kan het gevolg zijn van het instromen van lucht via de ventilatiekoker en/of het optreden van een niet homogene luchtstroming. Bij de hogere debieten werd meestal een goede overeenkomst gevonden tussen het gemeten debiet (in de verlengde ventilatiekoker of aan het uitstroomoppervlak van de ventilatiekoker) en het afgelezen debiet (= debiet meetwaaier). Enkel op 11 december 2015 werd een grote afwijking tussen beide waarden vastgesteld. Een mogelijke oorzaak van deze afwijking op 11 december 2015 is het optreden van een niet homogene stroming, waardoor het gebruik van een anemometer op een beperkt aantal meetpunten op twee meetassen, aanleiding kan geven tot een onderschatting of overschatting van het debiet. Het gebruik van een vleugelrad-anemometer met een grotere diameter (en meting over het volledige uitstroomoppervlak) zal hier leiden tot een meer nauwkeurige debietsmeting. Op 7 december 2016 stond de ventilator in de kraamstal ingesteld op het minimale debiet. Hierdoor is de meetonzekerheid op de afgelezen waarde hoger.
21/49
5 Meetresultaten
Berekening emissiefactor Op basis van de gemeten en geurconcentraties wordt als volgt de emissiefactor bepaald: EFi
qi * C i, gem ni
met: EFi = gemiddelde geuremissie per dier tijdens meetdag i [ouE/s per dier] qi = gemiddeld ventilatiedebiet bij 20 °C en 1013 mbar tijdens meetdag i [m³/s] Ci,gem = daggemiddelde geurconcentratie van de uitstromende lucht tijdens meetdag i [ouE/m³] ni = aantal aanwezige dieren tijdens meetdag i De berekening van de emissiefactoren is weergegeven in Tabel 8. Gezien de onzekerheid i.v.m. de gemeten debieten tijdens de eerste twee metingen, werd voor deze metingen de emissiefactor berekend op basis van de debieten van de meetwaaiers. Voor de andere metingen gebeurde de berekening op basis van de debieten die aan de verschillende ventilatoren gemeten werden. Wanneer het debiet zowel met de vleugelradanemometer als met de flowgrid gemeten werd (19 oktober, kraamstal), werd bij de berekening uitgevoerd op basis van het gemiddelde van beide meetwaarden. Voor de guste en dragende zeugen varieert de emissiefactor van 10,5 tot 70,4 ouE/s/dier, voor de kraamzeugen is dat van 26,2 tot 196 ouE/s/dier. De emissiefactoren die bepaald werden tijdens de metingen die op 11 december 2015 en 30 september 2016 werden uitgevoerd in de kraamstal zijn hoog in vergelijking met de andere waarden. Voor beide metingen werd een herhalingsmeting uitgevoerd, tijdens de welke beduidend lagere emissiefactoren werden gemeten. De oorzaak van het optreden van de hoge emissiefactoren is niet gekend. Mogelijke factoren hierbij zijn het al dan niet recent leegpompen van de mestkelder voor de uitvoering van de metingen, eventuele schommelingen in het debiet tijdens de meting, waardoor de uitgelezen waarde (meetwaaier) niet representatief was voor de volledige meting (meting 11 december 2015), een eventueel verschil tussen de tijdsspanne tussen het voederen van de dieren en het ogenblik van de meting,… Opmerking: tijdens de laatste meting in de kraamstal was de CO2-concentratie hoger dan 3000 ppm.
22/49
5 Meetresultaten
Tabel 8: Overzicht meetresultaten + berekening emissiefactoren stal 1 Datum
Geurconc. Staal 1 [ouE/m³]
Geurconc. Staal 2 [ouE/m³]
Geurconc. Staal 3 [ouE/m³]
DEK- EN DRACHTSTAL (staloppervlakte = 960 m²) 11/12/2015 2580 2170 2170 05/02/2016 1290 1448 1218 13/04/2016 1024 1290 1367 08/06/2016 1367 1218 1218 09/08/2016 1625 1218 1290 30/09/2016 3251 2435 2435 19/10/2016 2170 1290 1367 07/12/2016 4096 4096 5793 KRAAMSTAL (staloppervlakte = 68 m²) 11/12/2015 7298 6889 6502
Gem. Geurconc. [ouE/m³]
Geurconc. Ingaande lucht [ouE/m³]
Debiet [m³/h]
Aantal zeugen (aantal biggen)
Tschouw [°C]
Tomgeving [°C]
CO2-conc. [ppm]
Emissiefactor [ouE/s/dier]
2299 1315 1218 1266 1367 2681 1564 4598
<=7 <=6 <=6 ng 11** ng ng ng
17020* 9200* 17888 38128 34123 30235 23933 15100
320 320 308 315 318 320 300 300
21 21 22 23 22 23 22 19
5 11 15 22 20 20 14 12
2058 2560 1250 1760 1508 2110 1120 2735
34,0 10,5 19,6 42,6 40,7 70,4 34,7 64,3
6889
<=7
960*
14 (145; 3w) 14 (150; 2w) 14 (147; 3,5w) 13 (150; 1w) 14 (150; 3w) 14 (154;2w) 14 (154;1w) 14 (153;3w)
23
5
2308
131
21
11
2110
26,2
22
15
1295
33,8
22
22
1390
26,4
23
20
2317
54,3
24
20
1850
196
23
14
980
38,1
23
12
>5000
58,2
05/02/2016
2734
2580
2435
2580
<=6
512*
13/04/2016
1024
1085
967
1024
<=6
1665
08/06/2016
1218
1218
1290
1242
ng
993
09/08/2016
1290
1290
1218
1266
45**
2161
30/09/2016
2299
3069
2896
2734
ng
3604
19/10/2016
1625
1448
1878
1641
ng
1170
07/12/2016
6889
6889
6889
6889
ng
426
ng = niet olfactometrisch geanalyseerd wegens geen geur aan onverdund staal; *: debiet meetwaaier; **: waargenomen geur = uitlaatgassen (van tractor die materiaal kwam ophalen)
23/49
5 Meetresultaten
5.3
RESULTATEN STAL 2
Er werden metingen uitgevoerd op volgende dagen: -
8 december 2015 4 februari 2016 15 april 2016 9 juni 2016 8 augustus 2016 23 augustus 2016 (debiet) 7 oktober 2016 28 oktober 2016 9 december 2016
De metingen van 28 oktober 2016 en 9 december 2016 waren herhalingsmetingen voor de metingen van respectievelijk 7 oktober 2016 (zeer lage emissiefactor in de drachtstal) en 11 december 2015 (onvoldoende bezetting in de kraamstal). Geur Zoals hoger beschreven, werden tijdens iedere meetdag volgende geurstalen genomen: -
drie geurstalen aan één ventilatiekoker van de kraamafdeling (simultane bemonstering) drie geurstalen aan de 6 ventilatiekokers van de dek- en drachtafdeling (mengstalen, simultane bemonstering) één tot twee geurstalen van de ingaande/verversingslucht van de kraamafdeling (simultaan met bemonstering stallucht) één tot twee geurstalen van de ingaande/verversingslucht van de kraamafdeling (simultaan met bemonstering stallucht)
De geurstalen werden binnen de 30 uur na de bemonstering geanalyseerd d.m.v. olfactometrie. De resultaten van de olfactometrische analyses zijn weergegeven in Tabel 12. Net zoals bij stal 1, werden na de uitvoering van de eerste metingen de stalen van de ingaande ventilatielucht wel nog steeds bemonsterd, maar enkel geanalyseerd wanneer door het geurpanel geur werd waargenomen aan het onverdunde staal. Debiet Net zoals bij stal 1 werd bij stal 2 het ventilatiedebiet tijdens de uitvoering van de geurmetingen enerzijds uitgelezen op de ventilatiecomputer van de aanwezige meetwaaiers, en anderzijds gemeten m.b.v. een vleugelradanemometer in de verlengde ventilatiekokers. In de kraamstal werden de metingen steeds uitgevoerd aan de ventilatiekoker van één compartiment, in de dek- en drachtstal aan de drie bereikbare ventilatiekokers. Een vergelijking tussen de ventilatiedebieten die afgelezen werden op de ventilatiecomputer en de gemeten waarden is weergegeven in Tabel 9. Aangezien in de drachtstal geen meting kon uitgevoerd worden aan de ventilatiekoker met de meetwaaier, maar alle ventilatoren samen (en op eenzelfde stand) gestuurd worden, gebeurde de vergelijking tussen beide debietswaarden hier als volgt: het debiet werd gemeten aan de drie ventilatiekokers, het gemiddelde van de drie meetwaarden werd vergeleken met de waarde van de ventilatiecomputer.
24/49
5 Meetresultaten
Wanneer het debiet zowel met de vleugelradanemometer als met de flowgrid gemeten werd, de verhouding berekend op basis van het gemiddelde van beide meetwaarden. Aangezien tijdens de eerste metingen verschillen werden vastgesteld tussen de debieten die gemeten werden m.b.v. de meetwaaiers en de debieten die gemeten werden in de verlengde ventilatiekokers, werden de latere metingen (vanaf 9 juni) uitgevoerd met een vleugelrad aan het uitstroomoppervlak van de ventilatiekokers. Op 8 en 23 augustus werden beide meetmethodes met elkaar vergeleken tijdens metingen aan zowel de drachtstal als de kraamstal. Het resultaat van de vergelijking is weergegeven in Tabel 10. Tijdens de metingen bleek dat de luchtstroming in de ventilatiekokers (zeer) inhomogeen is, waardoor bij gebruik van de verlengde ventilatiekoker en het meten van de snelheden over twee assen, het resultaat sterk afhangt van de gekozen meetassen (en de bijhorende meetpunten). Tijdens de vergelijkende metingen bleek dat het debiet dat gemeten werd in de verlengde koker lager was dan het debiet dat gemeten werd met het groot vleugelrad (aan het uitstroomoppervlak van de ventilatiekoker), terwijl deze laatste meetwaarde goed overeen kwam met de waarde die op de ventilatiecomputer werd afgelezen (Tabel 9). Bij de verdere metingen werd, wegens het optreden van de inhomogene luchtstromen, steeds gebruik gemaakt van het vleugelrad (meting over de volledige oppervlakte) of van een flowgrid en een verschildruktransmitter. Op 7 en 28 oktober 2016 werden deze twee meetmethodes met elkaar vergeleken tijdens metingen aan zowel de drachtstal als de kraamstal. Het resultaat van de vergelijking is weergegeven in Tabel 11. Uit de resultaten bleek dat een goede overeenkomst bestond tussen de debieten die gemeten werden met de vleugelradanemometer en de debieten die gemeten werden met de flowgrid en de verschildruktransmitter. Beide meetwaarden kwamen ook goed overeen kwam met de waarde die op de ventilatiecomputer werd afgelezen (Tabel 9). Tabel 9: Vergelijking debiet meetwaaier – meting (stal 2) Datum
Ventilatiekoker
DEK-EN DRACHTSTAL 08/12/2015 gem.3 kokers 04/02/2016 gem.3 kokers 15/04/2016 gem.3 kokers 09/06/2016 gem.3 kokers 08/08/2016 gem.3 kokers 23/08/2016 gem.3 kokers 07/10/2016 gem.3 kokers 28/10/2016 gem. 3 kokers 09/12/2016 gem.3 kokers
Afgelezen debiet meetwaaier % Debiet [m³/h] 37 32 48 42 68 68 40 50 40
2220 1920 2880 2520 4080 4080 2400 3000 2400
Meetwaarde debiet [m³/h]
Koker + vleugelrad
Groot vleugelrad
Flowgrid
Debiet meetwaaier/ meetwaarde debiet
2365 3032 2298
0,65 1,27 1,93 1,07 0,92 0,93 1,02 0,99 1,04
3429 1508 1490 2357 4412 4380 2346 3028
Tabel 9 (vervolg): Vergelijking debiet meetwaaier – meting (stal 2)
25/49
5 Meetresultaten
Datum
KRAAMSTAL 08/12/2015 08/12/2015 04/02/2016 15/04/2016 09/06/2016 08/08/2016 23/08/2016 07/10/2016 28/10/2016 09/12/2016
Ventilatiekoker
Afgelezen debiet meetwaaier % Debiet [m続/h] 33 33 50 54 94 90 85 85 75 65
1386 1386 2100 2268 3948 3780 3570 3570 3150 2730
Meetwaarde debiet [m続/h]
Koker + vleugelrad
Groot vleugelrad
Flowgrid
Debiet meetwaaier/ meetwaarde debiet
4018 3337 2719
0,72 0,73 1,66 1,88 1,06 1,10 1,00 0,98 0,97 1,00
1936 1901 1267 1208 3725 3448 3581 3262 3126
Tabel 10: Vergelijking debietsmeting met koker en vleugelradanemometer en debietsmeting met groot vleugelrad (stal 2) Datum
08/08/2016 23/08/2016 08/08/2016 08/08/2016 08/08/2016 23/08/2016 23/08/2016
Ventilatiekoker
kraamstal kraamstal drachtstal koker 1 drachtstal koker 3 drachtstal koker 4 drachtstal koker 3 drachtstal koker 4
Meetwaarde debiet [m続/h] Koker + Groot vleugelrad vleugelrad 1769 3448 1804 3581 3831 4799 2763 3244 3571 4891 2617 3944 3949 4306
Debiet koker/debiet groot rad 0,51 0,50 0,80 0,85 0,73 0,66 0,92
Tabel 11: Vergelijking debietsmeting met groot vleugelrad en debietsmeting met flowgrid en verschildruktransmitter (stal 2) Datum
07/10/2016 07/10/2016 07/10/2016 07/10/2016 28/10/2016 28/10/2016 28/10/2016 28/10/2016
26/49
Ventilatiekoker
kraamstal drachtstal koker 1 drachtstal koker 3 drachtstal koker 4 kraamstal drachtstal koker 1 drachtstal koker 3 drachtstal koker 4
Meetwaarde debiet [m続/h] Groot Flowgrid vleugelrad 3262 4018 2253 2245 2425 2425 2360 2425 3126 3337 3330 3305 2697 2750 3057 3040
Debiet groot rad/ debiet flowgrid 0,81 1,00 1,00 0,97 0,94 1,01 0,98 1,01
5 Meetresultaten
Emissiefactor De berekening van de emissiefactoren is weergegeven in Tabel 12. Gezien de grote meetonzekerheid op de gemeten debieten tijdens de eerste drie metingen, werd voor deze metingen de emissiefactor berekend op basis van de debieten van de meetwaaiers. Voor de overige metingen gebeurde de berekening op basis van de debieten die aan de verschillende ventilatoren gemeten werden. Bij de drachtafdeling werd het totale debiet van de 6 aanwezige ventilatoren hierbij steeds berekend als het dubbel van de som van de debieten aan de drie ventilatoren waarop de metingen konden uitgevoerd worden. Wanneer het debiet zowel met de vleugelradanemometer als met de flowgrid gemeten werd, werd bij de berekening uitgevoerd op basis van het gemiddelde van beide meetwaarden. Voor de dragende zeugen varieert de emissiefactor van 6,1 tot 51,2 ouE/s/dier, voor de kraamzeugen is dat van 50,7 tot 122,5 ouE/s/dier. De emissiefactor die bepaald werd op 7 oktober 2016 tijdens de metingen in de drachtstal is laag in vergelijking met de andere waarden. Tijdens de herhalingsmeting op 28 oktober werd een hogere emissiefactor gemeten. De oorzaak van het optreden van de lage emissiefactor is niet gekend. Mogelijke factoren hierbij zijn het al dan niet recent leegpompen van de mestkelder voor de uitvoering van de metingen, een eventueel verschil tussen de tijdsspanne tussen het voederen van de dieren en het ogenblik van de meting,â&#x20AC;Ś Opmerking: tijdens twee metingen in de kraamstal en ĂŠĂŠn meting in de drachtstal was de CO 2concentratie hoger dan 3000 ppm. Tijdens deze metingen waren de berekende emissiefactoren van dezelfde grootte-orde als tijdens de overige metingen.
27/49
5 Meetresultaten
Tabel 12: Overzicht meetresultaten + berekening emissiefactoren stal 2 Datum
Geurconc. Staal 1 [ouE/m³]
Geurconc. Staal 2 [ouE/m³]
DRACHTSTAL (staloppervlakte =525 m²) 08/12/2015 967 861 04/02/2016 1290 1218 15/04/2016 1448 1218 09/06/2016 861 1218 08/08/2016 1534 1448 07/10/2016 323 287 28/10/2016 1448 1722 09/12/2016 1218 1024 KRAAMSTAL (staloppervlakte =77 m²) 08/12/2015 1722 1085
Geurconc. Staal 3 [ouE/m³]
Gem. Geurconc. [ouE/m³]
Geurcon. Ingaande lucht [ouE/m³]
Debiet [m³/h]
Aantal zeugen (aantal biggen)
Tschouw [°C]
Tomgeving [°C]
CO2-conc. [ppm]
Emissiefactor [ouE/s/dier]
861 1448 967 967 1290 342 1625 1534
895 1315 1195 1005 1420 316 1594 1241
35 28 <=6 ng ng ng ng ng
13320* 11520* 17280* 14142 26470 14133 18180 13788
208 211 200 211 204 204 204 204
20 19 20 22 24 19 21 16
7 9 14 22 20 14 14 12
2780 4121 1225 1580 1376 1920 2189 3538
15,9 19,9 28,7 18,7 51,2 6,1 39,5 23,3
1367
1367
49
1386*
6 (78; 4w) 14 (205; 2w) 14 (196; 3w) 14 (196;1,5w) 14 (189; 3,5w) 13 (169;2w) 13 (179;1w) 14 (189;3w)
19
7
2460
87,7
19
9
3882
57,0
19
14
1970
50,7
24
22
1612
85,8
26
20
1756
122,5
22
14
2850
76,6
20
14
1871
118,2
16
12
1950
64,4
04/02/2016
1722
1290
1149
1367
25
2100*
15/04/2016
1149
1149
1085
1127
<=6
2268*
09/06/2016
1085
1290
1117
1161
ng
3725
08/08/2016
2048
1448
1933
1790
ng
3448
07/10/2016
861
1085
1024
985
ng
3640
28/10/2016
2048
1420
1722
1711
ng
3232
09/12/2016
1367
1085
1149
1194
ng
2719
ng = niet olfactometrisch geanalyseerd wegens geen geur aan onverdund staal; *: debiet meetwaaier
28/49
5 Meetresultaten
5.4 RESULTATEN STAL 3 Er werden metingen uitgevoerd op volgende dagen: -
18 mei 2016 4 juli 2016 12 september 2016 2 november 2016 27 januari 2017 13 maart 2017
Geur Zoals hoger beschreven, werden tijdens iedere meetdag volgende geurstalen genomen: -
-
drie geurstalen aan één of twee ventilatiekoker(s) van de kraamafdeling (simultane bemonstering): o tijdens de eerste meting was nog maar de helft van de kraamafdeling in gebruik (andere helft volledig luchttechnisch afgescheiden) en werd de meting uitgevoerd aan één koker o tijdens de tweede meting was de volledige kraamafdeling in gebruik en werd de meting uitgevoerd aan twee kokers één tot twee geurstalen van de ingaande/verversingslucht van de kraamafdeling (simultaan met bemonstering stallucht) drie geurstalen aan de 8 ventilatoren van de dek- en drachtafdeling (mengstalen, simultane bemonstering) één tot twee geurstalen van de ingaande/verversingslucht van de dek- en drachtafdeling (simultaan met bemonstering stallucht)
De geurstalen werden telkens op de dag van de bemonstering geanalyseerd m.b.v. olfactometrie. Een overzicht van de gemeten concentraties is weergegeven in Tabel 14. Uit de resultaten blijkt dat de spreiding tussen de geurconcentraties van de drie simultaan bemonsterde stalen beperkt is. In de dek- en drachtstal werden iets hogere geurconcentraties gemeten dan in de kraamstal. Net zoals bij stal 1 en stal 2 werd, aangezien tijdens de eerste meetdag bleek dat de geurconcentratie van de ingaande lucht zeer laag was (niet waarneembaar bij de laatste verdunningsstap van de olfactometer), bij de volgende meting de ingaande lucht wel bemonsterd, maar niet steeds meer olfactometrisch geanalyseerd, maar werd als volgt te werk gegaan: tijdens de bemonstering van de stallucht, werd eveneens een staal van de ingaande lucht bemonsterd. Om te beoordelen of dit staal al dan niet geanalyseerd moest worden, werd aan het geurpanel gevraagd om aan de (onverdunde) zak te ruiken. Aangezien door het geurpanel geen geur werd waargenomen, werd geen olfactometrische analyse uitgevoerd. Tijdens de analyses van 13 maart 2017 werd aan de stalen die bemonsterd werden ter hoogte van de ventilatiekokers van de kraamstal een overheersende eucalyptusgeur waargenomen. Na navraag bij de eigenaar bleek dat hij net voor de meting DryCare poeder in de biggennestjes had gestrooid. Aangezien de varkensgeur niet werd waargenomen, zullen deze analyses niet verder gebruikt worden voor de berekening van de gemiddelde emissiefactor.
29/49
5 Meetresultaten
Debiet Tijdens de uitvoering van de geurmetingen werd het debiet enerzijds uitgelezen op de ventilatiecomputers, en anderzijds gemeten m.b.v. een vleugelradanemometer of met een flow grid en een verschildruktransmitter. In de dek- en drachtstal werden de metingen steeds uitgevoerd aan de 8 ventilatiekokers. Een vergelijking tussen de afgelezen waarden en gemeten waarden is weergegeven in Tabel 13. Uit de resultaten blijkt dat er een goede overeenkomst bestaat tussen het debiet dat gemeten werd met de meetwaaier en het debiet dat gemeten werd met de vleugelradanemometer en/of het flowgrid en de verschildruktransmitter. Tabel 13: Vergelijking debiet meetwaaier – anemometer (stal 3) Datum
Ventilatiekoker
DEK-EN DRACHTSTAL 18/05/2016 Koker 6 04/07/2016 Koker 6 12/09/2016 Koker 6 02/11/2016 Koker 6 27/01/2017 Koker 6 13/03/2017 Koker 6 KRAAMSTAL 18/05/2016 Koker 1 04/07/2016 Koker 1 12/09/2016 Koker 1 02/11/2016 Koker 1 27/01/2017 Koker 1 13/03/2017 Koker 1
Afgelezen debiet meetwaaier [m³/h]
Meetwaarde debiet [m³/h] Groot Flowgrid vleugelrad
2931 6500 6375 2363 1125* 2138
2856 5926 6280 2648 (2414) 1978
3505 3700 5955 3215 2200 2866
3366 3927 5652 3685 2303 2637
1179
3447 2575
Debiet meetwaaier /meetwaar de debiet 1,03 1,10 1,02 0,89 0,95 1,08 1,04 0,94 1,05 0,90 0,90 1,09
*: minimum ventilatie
Emissiefactor De berekende emissiefactoren zijn weergegeven in Tabel 14. De berekening gebeurde hierbij op basis van de debieten die aan de verschillende ventilatoren gemeten werden. Voor de guste en dragende zeugen varieert de emissiefactor van 4,4 tot 20,3 ouE/s/dier, voor de kraamzeugen is dat van 14,9 tot 35,6 ouE/s/dier. Opmerking: tijdens drie metingen in de dek- en drachtstal en één meting in de kraamstal was de CO2-concentratie hoger dan 3000 ppm.
30/49
5 Meetresultaten
Tabel 14: Overzicht meetresultaten + berekening emissiefactoren stal 3 Datum
Geurconc. Geurconc. Geurconc. Staal 1 Staal 2 Staal 3 [ouE/m³] [ouE/m³] [ouE/m³]
DEK- EN DRACHTSTAL (staloppervlakte =2390 m²) 18/05/2016 1534 1367 1290 04/07/2016 1218 1085 912 12/09/2016 1149 861 1149 02/11/2016 1290 1625 1149 27/01/2017 1367 1218 1085 13/03/2017 1534 1218 967 KRAAMSTAL (staloppervlakte =104/233 m²) 18/05/2016 1290 1290 1085
Gem. Geurconc. [ouE/m³]
Geurcon. Ingaande lucht [ouE/m³]
Debiet [m³/h]
Aantal zeugen (aantal biggen + leeftijd)
Tschouw [°C]
Tomg. [°C]
CO2conc. [ppm]
Opp. Stal [m²]
Emissiefactor [ouE/s/dier ]
1393 1064 1044 1340 1218 1218
<=6 ng ng ng ng ng
22957 46808 58850 21184 10970 23371
784 816 842 855 840 835
25 25 25 24 22 24
16 21 25 9 4 14
2900 2958 2395 3480 4800 4315
2390 2390 2390 2390 2390 2390
11,3 17,0 20,3 9,2 4,4 9,5
1218
<=6
3366
32 (450; 2w) 72 (970; 2,5w) 72 (936; 3w) 72 (1008; 1,5w) 72 (1005;3w) 72 (1080; 0,5w)
26
16
2436
104
35,6
25
21
2146
233
32,9
26,5
25
1661
233
33,8
25
9
2333
233
32,6
24
4
3762
233
14,9
25
15
1397
233
(39,3)
04/07/2016
912
1024
1367
1085
ng
7854
12/09/2016
1149
912
683
894
ng
9793
02/11/2016
1367
1448
1367
1393
ng
6073
27/01/2017
683
861
724
752
ng
5144
13/03/2017
1722*
1933*
2299*
1971
ng
5166
ng = niet olfactometrisch geanalyseerd wegens geen geur aan onverdund staal; *: geur van eucalyptus
31/49
5 Meetresultaten
5.5 RESULTATEN STAL 4A Er werden metingen uitgevoerd op volgende dagen: -
26 mei 2016 4 augustus 2016 14 september 2016 18 november 2016 11 januari 2017 21 maart 2017
Geur Tijdens de verschillende meetdagen werden volgende geurstalen genomen: -
drie geurstalen aan de ventilatiekoker van één compartiment van de drachtafdeling (simultane bemonstering) één tot twee geurstalen van de ingaande/verversingslucht van de drachtafdeling (simultaan met bemonstering stallucht)
De geurstalen werden telkens op de dag van de bemonstering geanalyseerd m.b.v. olfactometrie. De resultaten van de olfactometrische analyses zijn weergegeven in Tabel 16. Debiet Tijdens de uitvoering van de geurmetingen werd het debiet uitgelezen op de ventilatiecomputer, en gemeten m.b.v. een vleugelradanemometer (volledige uitstroomoppervlakte). Tijdens de meting van 11 januari 2017 werd eveneens gebruik gemaakt van een flowgrid en verschildruktransmitter. Een vergelijking tussen de afgelezen waarden en gemeten waarden is weergegeven in onderstaande tabel. Aan de ventilatiecomputer wordt het ventilatiedebiet afgelezen in procenten; de afgelezen waarde wordt nadien omgerekend naar een debiet in m³/h, op basis van de maximale ventilatiecapaciteit zoals doorgegeven door de eigenaar (8000 m³/h). Een vergelijking tussen de ventilatiedebieten die afgelezen werden op de ventilatiecomputer en de gemeten waarden is weergegeven in Tabel 15. Hieruit blijkt dat tijdens de meeste metingen een goede overeenkomst bestond tussen het uitgelezen debiet en de gemeten waarde. Op 11 januari 2017 stond de ventilator in ingesteld op het minimale debiet. Hierdoor is de meetonzekerheid op de afgelezen waarde en op de meetwaarde hoger en werd een grotere afwijking tussen beide waarden vastgesteld.
32/49
5 Meetresultaten
Tabel 15: Vergelijking debiet meetwaaier – anemometer (stal 4A) Datum
Ventilatiekoker
DRACHTSTAL 26/05/2016 04/08/2016 14/09/2016 18/11/2016 afdeling 2 11/01/2017 afdeling 3 21/03/2017
Afgelezen debiet meetwaaier % Debiet [m³/h] 18 37 53 14 7*
1440 2960 4240 1120 560 1357
Meetwaarde debiet [m³/h] Groot Flowgrid vleugelrad 1564 3320 4917 1127 968 1385
928
Debiet meetwaaier/ meetwaarde debiet 0,92 0,89 0,86 0,99 0,57 0,98
*: minimum ventilatie
Emissiefactor De berekening van de emissiefactoren is weergegeven in Tabel 16. De berekening gebeurde hierbij op basis van de gemeten debieten. Wanneer het debiet zowel met de vleugelradanemometer als met het flowgrid gemeten werd, werd bij de berekening uitgevoerd op basis van het gemiddelde van beide meetwaarden. De emissiefactor varieert van 9,3 tot 35,6 ouE/s/dier. Opmerking: tijdens één meting was de CO2-concentratie hoger dan 3000 ppm. Tijdens deze meting was de berekende emissiefactor van dezelfde grootte-orde als tijdens de overige metingen.
33/49
5 Meetresultaten
Tabel 16: Overzicht meetresultaten + berekening emissiefactoren stal 4A Datum
Geurconc. Geurconc. Geurconc. Staal 1 Staal 2 Staal 3 [ouE/m³] [ouE/m³] [ouE/m³]
DRACHTSTAL (oppervlakte stal = 70 m²) 26/05/2016 1218 861 04/08/2016 813 967 14/09/2016 456 609 18/11/2016 912 543 11/01/2017 1149 1149 21/03/2017 575 406
813 575 724 861 431
Gem. Geurconc. [ouE/m³]
Geurconc. Ingaande lucht [ouE/m³]
Debiet [m³/h]
Aantal zeugen
Tschouw [°C]
Tomg. [°C]
CO2-conc. [ppm]
Emissiefactor [ouE/s/dier]
948 887 543 710 1044 465
<=6 ng ng ng ng ng
1564 3320 4917 1127 948 1385
24 23 25 24 24 24
22 21 28 20 20 22
16 20 25 8 6 11
1843 2510 851 1780 3990 2390
17,2 35,6 29,6 9,3 11,5 7,5
ng = niet olfactometrisch geanalyseerd wegens geen geur aan onverdund staal
34/49
5 Meetresultaten
5.6 RESULTATEN STAL 4B Er werden metingen uitgevoerd op volgende dagen: -
26 mei 2016 4 augustus 2016 22 augustus 2016 (debiet) 24 augustus 2016 (debiet) 14 september 2016 18 november 2016 11 januari 2017 21 maart 2017
Geur Tijdens de verschillende meetdagen werden volgende geurstalen genomen: -
drie geurstalen aan de ventilatiekoker van één compartiment van de kraamafdeling (simultane bemonstering) één tot twee geurstalen van de ingaande/verversingslucht van de kraamafdeling (simultaan met bemonstering stallucht)
De geurstalen werden telkens op de dag van de bemonstering geanalyseerd m.b.v. olfactometrie. De resultaten van de olfactometrische analyses zijn weergegeven in Tabel 18. Opmerking: tijdens de olfactometrische analyses op 11 januari 2017 werd aan de stalen naast de varkensgeur een geur waargenomen die door de panelleden werd omschreven als munt/eucalyptus. Na navraag bij de eigenaar bleek dat hij net voor de meting Drycare poeder in de biggennestjes had toegevoegd. Dit product heeft volgens de eigenaar een muntgeur. Debiet Tijdens de uitvoering van de geurmetingen werd het debiet enerzijds uitgelezen op de ventilatiecomputer, en anderzijds gemeten m.b.v. een vleugelradanemometer (volledige uitstroomoppervlakte) en/of een flow grid en verschildruktransmitter. Aan de ventilatiecomputer wordt het ventilatiedebiet afgelezen in procenten; de afgelezen waarde wordt nadien omgerekend naar een debiet in m³/h, op basis van de maximale ventilatiecapaciteit zoals doorgegeven door de installateur van de ventilatie. Het debiet dat door de installateur werd doorgegeven bedroeg hierbij 8800 m³/h. Aangezien tijdens de eerste twee metingen een grote afwijking werd vastgesteld tussen de afgelezen en de gemeten debieten (tot 35 %), werden op 22 augustus en 24 augustus bijkomende debietsmetingen uitgevoerd, om na te gaan waardoor deze verschillen veroorzaakt werden. Aangezien ook tijdens deze metingen gelijkaardige afwijkingen werden vastgesteld tussen het afgelezen debiet en het gemeten debiet, werd nogmaals contact opgenomen met de leverancier van de ventilatie-installatie; hieruit bleek dat de maximale ventilatiecapaciteit lager was dan eerst meegedeeld (5700 m³/h). Een vergelijking tussen de afgelezen waarden en gemeten waarden is weergegeven in Tabel 17. Hieruit blijkt dat bij de meeste metingen een goede overeenkomst bestaat tussen de uitgelezen waarde en de gemeten waarde. Op 11 januari 2017 stond de ventilator in de kraamstal ingesteld op een zeer laag debiet. Hierdoor is de meetonzekerheid op de afgelezen waarde en op de meetwaarde hoger.
35/49
5 Meetresultaten
Tabel 17: Vergelijking debiet meetwaaier – anemometer (stal 4B) Datum VentilatieAfgelezen debiet Meetwaarde debiet koker meetwaaier [m³/h] % Debiet Groot Flowgrid [m³/h] vleugelrad KRAAMSTAL 26/05/2016 39 2223 2012 04/08/2016 40 2280 2267 22/08/2016 afdeling 2 44 2508 2649 22/08/2016 afdeling 4 61 3477 3598 22/08/2016 afdeling 2 43 2451 2557 22/08/2016 afdeling 4 59 3363 3337 24/08/2016 afdeling 2 100* 5700 5269 24/08/2016 afdeling 4 100* 5700 5289 24/08/2016 afdeling 2 100* 5700 5333 24/08/2016 afdeling 4 100* 5700 5463 14/09/2016 afdeling 4 51 2907 2825 18/11/2016 afdeling 1 32 1824 1886 11/01/2017 afdeling 1 10 570 403 422 21/03/2017 34 1938 1781
Debiet meetwaaier/ meetwaarde debiet 1,10 1,01 0,95 0,97 0,96 1,01 1,08 1,08 1,07 1,04 1,03 0,97 1,38 1,09
* ventilatie door eigenaar op maximale stand gezet
Emissiefactor De berekening van de emissiefactoren is weergegeven in Tabel 18. De berekening gebeurde hierbij op basis van de gemeten debieten. Wanneer het debiet zowel met de vleugelradanemometer als met de flowgrid gemeten werd (11 januari 2017), werd bij de berekening uitgevoerd op basis van het gemiddelde van beide meetwaarden. De gemeten emissiefactor varieert van 26,7 tot 122,6 ouE/s/dier. Deze waarden zijn hoger dan de waarden die in de andere stallen gemeten werden.
36/49
5 Meetresultaten
Tabel 18: Overzicht meetresultaten + berekening emissiefactoren stal 4B Datum
Geurconc. Geurconc. Geurconc. Staal 1 Staal 2 Staal 3 [ouE/m³] [ouE/m³] [ouE/m³]
Gem. Geurconc. [ouE/m³]
Geurcon. Ingaande lucht [ouE/m³]
Debiet [m³/h]
Aantal zeugen (aantal biggen + leeftijd)
Tschouw [°C]
Tomg. [°C]
CO2-conc. [ppm]
Emissiefactor [ouE/s/dier]
8 (108; 1,5w) 8 (112; 3w) 8 (112; 1w) 8 (112;3w) 8 (112;1,5w) 8 (112; 3w)
22
17
1419
122,6
22
20
1760
111,9
26
24
950
63,3
21
10
1808
91,3
18
7
2511
26,7
22
8
2390
87,8
KRAAMSTAL (staloppervlakte = 35 m²) 26/05/2016 2435 1625
1367
1755
<=6
2012
04/08/2016
1825
1290
1218
1421
ng
2267
14/09/2016
813
683
483
645
ng
2825
18/11/2016
1625
1218
1367
1393
ng
1886
11/01/2017
1933
1722
1933
1860
ng
413
21/03/2017
1625
1290
1367
1420
ng
1781
ng = niet olfactometrisch geanalyseerd wegens geen geur aan onverdund staal
37/49
5 Meetresultaten
5.7
OVERZICHT BEREKENDE EMISSIEFACTOREN
Een overzicht van de gemeten emissiefactoren is weergegeven in Tabel 21 en Tabel 22. Hieruit blijkt dat de gemeten emissiefactor voor guste en dragende zeugen tijdens de metingen varieerde van 4,4 tot 70,4 ouE/s/dier. Voor de kraamzeugen was dat van 26,2 tot 196 ouE/s/dier. De waarde van 196 ouE/s/dier vormt hierbij statistisch gezien een outlier. Wanneer deze waarde niet mee in rekening gebracht wordt, varieert de emissiefactor voor de kraamzeugen van 26,2 tot 131 ouE/s/dier. De gemeten emissiefactoren verschillen enerzijds per stal (verschillende meetperiodes) en anderzijds tussen de verschillende stallen. Variaties binnen één stal kunnen veroorzaakt worden door volgende invloedsfactoren: seizoensfactoren (stalklimaat, ventilatiedebiet), het al dan niet recent leegpompen van de mestkelder voor de uitvoering van de metingen, een eventueel verschil tussen de tijdsspanne tussen het voederen van de dieren en het ogenblik van de meting,… Bij de verschillende eigenaars werd informatie opgevraagd in verband met het leegpompen van de mestkelders. Aangezien bij vier van de stallen de mest grotendeels voor eigen gebruik gebruikt wordt, bestaat er geen volledig register van het pompen, en kon geen verband gezocht worden tussen de geuremissiefactor en het al dan niet recent leegpompen van de mestkelder. De verschillen die optreden tussen de stallen kunnen veroorzaakt worden door verschillen in een aantal staltechnische aspecten of managementaspecten,… zoals de stalinrichting, het voederregime, de voedersamenstelling, de leeftijd en de grootte van de mestkelder, het onderhoud aan de mestkelder, de frequentie van mestafvoer, de bedrijfshygiëne (hokbevuiling), de leeftijd van de stal, het ventilatietype en -management,… Een overzicht van enkele mogelijke invloedsparameters is weergegeven in onderstaande tabellen. Vooral bij de kraamafdeling worden grote verschillen tussen de verschillende stallen waargenomen. Tabel 19: Overzicht mogelijke staltechnische invloedsfactoren (dek- en drachtstal)
Leeftijd stal (bouwjaar) Type ventilatie
Type luchtinlaat Aantal zeugen (per compartiment) Hokbevuiling Type voeder Ruw eiwitgehalte voeder Voederregime Leeftijd mestkelder Oppervlakte mestkelder [m²] Oppervlakte mestkelder/zeug
38/49
Stal 1 2006
Stal 2 1994-1995
centrale luchtafzuiging (naar wasser) combiventilatie
individuele afzuiging plafondventilatie
316
214
+ droogvoer 14 2 keer per dag 2006
0/+ droogvoer 13 2 keer per dag 1994-1995
960 3,0
Stal 3 2010 (uitbreiding 2015-2016) centrale luchtafzuiging (naar wasser) inlaatventielen in zijgevel 820
Stal 4 1988
individuele afzuiging centrale luchttoevoer 24 + brijvoer 13,5 1 keer per dag 1988
525
++ droogvoer 14 1 keer per dag 2010 (uitbreiding 2015) 2390
2,5
2,9
3,1
74
5 Meetresultaten
Tabel 19 (vervolg): Overzicht mogelijke staltechnische invloedsfactoren (dek- en drachtstal)
Oppervlakte mestdoorlaat [%] Diepte mestkelder [m] Frequentie uitrijden mest
Stal 1 <10
Stal 2 <15
Stal 3 <15
Stal 4 <15
2,2 onvoldoende informatie
1,3 onvoldoende informatie
1,65 onvoldoende informatie
1,5 onvoldoende informatie
Tabel 20: Overzicht mogelijke staltechnische invloedsfactoren (kraamstal)
Leeftijd stal (bouwjaar) Type ventilatie
Type luchtinlaat Aantal zeugen (per compartiment) Hokbevuiling Type voeder Ruw eiwitgehalte voeder Voederregime Leeftijd mestkelder Oppervlakte mestkelder [m²] Oppervlakte mestkelder/zeug Diepte mestkelder [m] Frequentie uitrijden mest
Stal 1 2006
Stal 2 1994-1995
centrale luchtafzuiging (naar wasser) frisse neus
individuele afzuiging
14
plafondventilatie + frisse neus 14
+ droogvoer 14 2 keer per dag 2006
+ droogvoer 13 2 keer per dag 1994-1995
68
Stal 3 2010 (uitbreiding 2015-2016) centrale luchtafzuiging (naar wasser) kanaalventilatie 72
Stal 4 1990 (renovatie in 2010) individuele afzuiging centrale luchttoevoer 8 + brijvoer 13,5 1 keer per dag 1996
77
++ droogvoer 14 1 keer per dag 2010 (uitbreiding 2015) 233
4,9
5,5
3,2
4,4
1,8 onvoldoende informatie
1,6 onvoldoende informatie
1,25 onvoldoende informatie
1,2 onvoldoende informatie
35
Uit tabel 21 en tabel 22 blijkt dat de laagste geuremissiefactoren gemeten werden in stal 3. Deze stal werd het meest recent gebouwd. Tijdens het bedrijfsbezoek/de metingen werd vastgesteld dat er (zeer) weinig hokbevuiling was. Voor de kraamafdeling werden de hoogste waarden gemeten in stal 2 en stal 4 (= oudste stallen).
39/49
5 Meetresultaten
Tabel 21: Overzicht gemeten emissiefactoren dek- en drachtstallen Datum
q [mÂł/s] DEK- EN DRACHTSTAL Stal 1 11/12/2015 4,73 05/02/2016 2,56 15/04/2016 4,97 08/06/2016 10,59 09/08/2016 9,48 30/09/2016 8,40 19/10/2016 6,65
Cgem [ouE/mÂł]
n
EF [ouE/s per dier]
2299 1315 1218 1266 1367 2681 1564
320 320 308 315 318 320 300
34,0 10,5 19,6 42,6 40,7 70,4 34,7
07/12/2016
4,19
4598
300
64,3
Stal 2 08/12/2015 04/02/2016 15/04/2016 09/06/2016 08/08/2016 7/10/2016 28/10/2016
3,70 3,20 4,80 3,93 7,35 3,93 5,05
895 1315 1195 1005 1420 316 1594
208 211 200 211 204 204 204
15,9 19,9 28,7 18,7 51,2 6,1 39,5
9/12/2016
3,83
1241
204
23,3
6,38 13,00 16,35 5,88 3,05 6,49
1393 1064 1044 1340 1218 1218
784 816 842 855 840 835
11,3 17,0 20,3 9,2 4,4 9,5
0,43 0,92 1,37 0,31 0,26 0,38
948 887 543 710 1044 465
24 23 25 24 24 24
17,2 35,6 29,6 9,3 11,5 7,5
Stal 3 18/05/2016 04/07/2016 12/09/2016 02/11/2016 27/01/2017 13/03/2017 Stal 4A 26/05/2016 04/08/2016 14/09/2016 18/11/2016 11/01/2017 21/03/2017
40/49
Opmerkingen
= herhalingsmeting van 30/9 = herhalingsmeting van 11/12/2015
CO2 > 3000 ppm
= herhalingsmeting van 7/10 = herhalingsmeting van 8/12; CO2 > 3000 ppm
CO2 > 3000 ppm CO2 > 3000 ppm CO2 > 3000 ppm
CO2 > 3000 ppm
5 Meetresultaten
Tabel 22: Overzicht gemeten emissiefactoren kraamstallen Datum
q [mÂł/s]
Cgem [ouE/mÂł]
n
EF [ouE/s per dier]
KRAAMSTAL Stal 1 11/12/2015
0,27
6889
14
131
05/02/2016 13/04/2016 08/06/2016 09/08/2016 30/09/2016
0,14 0,46 0,28 0,60 1,00
2580 1024 1242 1266 2734
14 14 13 14 14
26,2 33,8 26,4 54,3 (196)
19/10/2016
0,33
1641
14
38,1
07/12/2016
0,12
6889
14
58,2
Stal 2 08/12/2015
0,39
1367
6
(87,7)
0,58 0,63 1,03 0,96 1,01
1367 1127 1161 1790 985 1711
14 14 14 14 13 13
57,0 50,7 85,8 123 76,6 118
09/12/2016
0,90 0,76
1194
14
64,4
Stal 3 18/05/2016 04/07/2016 12/09/2016 02/11/2016 27/01/2017 13/03/2017
0,94 2,18 1,63 1,68 1,43 1,44
1218 1085 894 1393 752 1971
32 72 72 72 72 72
35,6 32,9 33,8 32,6 14,9 (39,3)
Stal 4B 26/05/2016 04/08/2016 14/09/2016 18/11/2016 11/01/2017 21/03/2017
0,56 0,63 0,78 0,52 0,11 0,49
1755 1421 645 1393 1860 1420
8 8 8 8 8 8
123 112 63,3 91,3 26,7 87,8
04/02/2016 15/04/2016 09/06/2016 08/08/2016 07/10/2016 28/10/2016
Opmerkingen
hoger dan bij andere metingen in de stal; reden niet gekend
hoger dan bij andere metingen in de stal; reden niet gekend ; outlier = herhalingsmeting van 30/9 CO2 > 3000 ppm; = herhalingsmeting van 11/12/2015 stalbezetting < 90 % (42%) CO2 > 3000 ppm
= herhalingsmeting van 7/10 = herhalingsmeting van 8/12/2015
CO2 > 3000 ppm vnl. geur van eucalyptus; niet representatief
41/49
5 Meetresultaten
5.7 EMISSIEFACTOREN PER STALOPPERVLAKTE De hierboven berekende emissiefactoren werden uitgedrukt in geureenheden per dier per tijdseenheid. Alternatieven hiervoor zijn een geuremissiefactor per m², een geuremissiefactor per kg leven gewicht,… In Tabel 23 en Tabel 24 wordt voor de verschillende uitgevoerde metingen de emissiefactor per m² staloppervlakte berekend. Uit de tabel blijkt dat deze voor de guste en dragende zeugen varieert van 2,4 tot 23,5 ouE/s/m² en voor de kraamzeugen van 4,6 tot 28,0 ouE/s/m². Tabel 23: Overzicht gemeten emissiefactoren per m² voor de dek- en drachtstallen q [m³/s] DEK- EN DRACHTSTAL Stal 1 11/12/2015 4,73 05/02/2016 2,56 15/04/2016 4,97 08/06/2016 10,59 09/08/2016 9,48 30/09/2016 8,40 19/10/2016 6,65
Cgem [ouE/m³]
Oppervlakte [m²]
EF [ouE/s.m²]
2299 1315 1218 1266 1367 2681 1564
960 960 960 960 960 960 960
11,3 3,5 6,3 14,0 13,5 23,5 10,8
07/12/2016
4,19
4598
960
20,1
Stal 2 08/12/2015 04/02/2016 15/04/2016 09/06/2016 08/08/2016 7/10/2016 28/10/2016
3,70 3,20 4,80 3,93 7,35 3,93 5,05
895 1315 1195 1005 1420 316 1594
525 525 525 525 525 525 525
6,3 8,0 10,9 7,5 19,9 2,4 15,3
9/12/2016
3,83
1241
525
6,38 13,00 16,35 5,88 3,05 6,49
1393 1064 1044 1340 1218 1218
2390 2390 2390 2390 2390 2390
3,7 5,8 7,1 3,3 1,6 3,3
0,43 0,92 1,37 0,31 0,26 0,38
948 887 543 710 1044 465
74 74 74 74 74 74
5,6 11,1 10,0 3,0 3,7 2,4
Stal 3 18/05/2016 04/07/2016 12/09/2016 02/11/2016 27/01/2017 13/03/2017 Stal 4A 26/05/2016 04/08/2016 14/09/2016 18/11/2016 11/01/2017 21/03/2017
42/49
9,1
Opmerkingen
= herhalingsmeting van 30/9 = herhalingsmeting van 11/12/2015
CO2 > 3000 ppm
= herhalingsmeting van 7/10 = herhalingsmeting van 8/12; CO2 > 3000 ppm
CO2 > 3000 ppm CO2 > 3000 ppm CO2 > 3000 ppm
CO2 > 3000 ppm
5 Meetresultaten
Tabel 24: Overzicht gemeten emissiefactoren per m² voor de kraamstallen Datum
q [m³/s]
Cgem [ouE/m³]
Oppervlakte [m²]
EF [ouE/s.m²]
KRAAMSTAL Stal 1 11/12/2015
0,27
6889
68
27,0
05/02/2016 13/04/2016 08/06/2016 09/08/2016 30/09/2016
0,14 0,46 0,28 0,60 1,00
2580 1024 1242 1266 2734
68 68 68 68 68
5,4 7,0 5,0 11,2 40,3
19/10/2016
0,33
1641
68
7,8
07/12/2016
0,12
6889
68
12,0
Stal 2 08/12/2015
0,39
1367
77
6,8
0,58 0,63 1,03 0,96 1,01
1367 1127 1161 1790 985 1711
77 77 77 77 77 77
10,4 9,2 15,6 22,3 12,9 19,9
09/12/2016
0,90 0,76
1194
77
11,7
Stal 3 18/05/2016 04/07/2016 12/09/2016 02/11/2016 27/01/2017 13/03/2017
0,94 2,18 1,63 1,68 1,43 1,44
1218 1085 894 1393 752 1971
104 233 233 233 233
11,0 10,2 10,4 10,1 4,6
233
12,1
Stal 4B 26/05/2016 04/08/2016 14/09/2016 18/11/2016 11/01/2017 21/03/2017
0,56 0,63 0,78 0,52 0,11 0,49
1755 1421 645 1393 1860 1420
35 35 35 35 35 35
28,0 25,6 14,5 20,9 6,1 20,1
04/02/2016 15/04/2016 09/06/2016 08/08/2016 07/10/2016 28/10/2016
Opmerkingen
hoger dan bij andere metingen in de stal; reden niet gekend
hoger dan bij andere metingen in de stal; reden niet gekend ; outlier = herhalingsmeting van 30/9 CO2 > 3000 ppm; = herhalingsmeting van 11/12/2015 stalbezetting < 90 % (42%) CO2 > 3000 ppm
= herhalingsmeting van 7/10 = herhalingsmeting van 8/12/2015
CO2 > 3000 ppm vnl. geur van eucalyptus; niet representatief
43/49
6 Berekening van de gemiddelde emissiefactoren
HOOFDSTUK 6 BEREKENING JAARGEMIDDELDE EMISSIEFACTOREN
6.1
METHODE
De methode voor de berekening van de jaargemiddelde geuremissiefactoren is gebaseerd op het Nederlandse protocol voor de bepaling van de geuremissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij (Ogink, 2011) en het VERA-testprotocol voor de veehouderij (VERA, 2011). Bij de berekening worden de meetresultaten van alle metingen (d.w.z. alle daggemiddelde waarden) in rekening gebracht, met uitzondering van: -
resultaten van metingen waar meer dan 20 % van de gegevens ontbreken ten gevolge van technische defecten resultaten van metingen waarbij niet voldaan wordt aan de landbouwkundige voorwaarden resultaten van metingen die na statistische analyse van de daggemiddelden van de volledige dataset als outlier kunnen beschouwd worden
Voor de berekening van de gemiddelde geuremissiefactor per locatie moeten minstens 4 van de 6 metingen bruikbaar zijn. Voor de berekening van de gemiddelde geuremissiefactor (per diersoort) moet minstens 80 % van de resultaten van het totaal aantal metingen beschikbaar zijn. Op basis van de berekende daggemiddelde emissiefactoren (van de geldige metingen) wordt per onderzochte meetlocatie een jaargemiddelde emissiefactor berekend (geometrisch gemiddelde). De globale emissiefactor per diersoort wordt tenslotte berekend als de gemiddelde waarde van de gemiddelde emissiefactoren per meetlocatie. Meer specifiek wordt de gemiddelde emissiefactor berekend door het gemiddelde van de logaritmes van de emissiefactoren van de verschillende locaties te berekenen en van dit gemiddelde de inverse te bepalen. Opmerking: Tijdens een aantal metingen werden CO2-concentraties gemeten die groter waren dan 3000 ppm. In principe zouden deze resultaten verworpen moeten worden bij de berekening van de gemiddelde emissiefactoren (wegens het niet voldoen aan de vereisten i.v.m. het stalklimaat), maar deze resultaten werden, in overleg met ILVO, omwille van volgende redenen toch mee in rekening gebracht: - tijdens de metingen werd de normale bedrijfsvoering niet gewijzigd door de eigenaars. De metingen zijn dus uitgevoerd bij reĂŤle omstandigheden die optreden in de stallen (zeker bij koud weer). - bij de verschillende stallen zijn de berekende emissiefactoren tijdens de metingen met en zonder overschrijding van de concentratie van 3000 ppm meestal ook van dezelfde grootte-orde - bij stal 3 werden (omwille van bedrijfshygiĂŤnische redenen) de metingen van de CO2concentratie door de eigenaar uitgevoerd. Hierbij werd de CO2-logger aan de uiteinden van de stal geplaatst, waar waarschijnlijk minder luchtverversing was dan in de rest van de stal. De gemeten waarden zijn dus mogelijk geen weerspiegeling van de reĂŤle situatie in de volledige stal.
44/49
6 Berekening van de gemiddelde emissiefactoren
6.2
RESULTATEN
6.2.1 Dek- en drachtstal Tabel 25 geeft het resultaat weer van de berekening van de gemiddelde geuremissiefactor per bedrijfslocatie. Hierbij gelden volgende bemerkingen: -
stal 1 o
o
o -
stal 2 o
o o -
-
stal 3 o
stal 4 o
in totaal 8 werden metingen uitgevoerd, waaronder twee herhalingsmetingen. Aangezien bij geen van de metingen technische storingen of afwijkingen in de bedrijfsvoering werden vastgesteld, worden alle resultaten in rekening gebracht. om te voorkomen dat een bepaalde tijdsperiode/seizoen meer zou doorwegen bij de berekening van de gemiddelde emissiefactoren, wordt wanneer een herhalingsmeting werd uitgevoerd, eerst de gemiddelde emissiefactor van de twee metingen berekend. Op deze manier wordt het aantal emissiefactoren herleid tot 6 (= één per periode van twee maanden). concreet werden de resultaten van de metingen van 11/12/2015 en 7/12/2016 en ook de resultaten van de metingen van 30/9/2016 en 19/10/2016 uitgemiddeld in totaal werden 8 metingen uitgevoerd, waaronder twee herhalingsmetingen. Aangezien bij geen van de metingen technische storingen of afwijkingen in de bedrijfsvoering werden vastgesteld, worden alle resultaten in rekening gebracht. net zoals bij stal 2 werden de resultaten van de herhalingsmetingen uitgemiddeld vooraleer de jaargemiddelde geuremissiefactor berekend de resultaten van de metingen van 7/10/2016 en 28/10/2016 (= herhalingsmeting) werden uitgemiddeld de resultaten van de 6 uitgevoerde metingen werden in rekening gebracht (ook al was bij enkele metingen de CO2-concentratie hoger dan 3000 ppm; zie ook punt 6.1) de resultaten van de 6 uitgevoerde metingen werden in rekening gebracht (ook al was bij één meting de CO2-concentratie hoger dan 3000 ppm; zie ook punt 6.1)
Uit de resultaten blijkt dat de jaargemiddelde geuremissiefactor per locatie varieert van 10,7 tot 30,6 ouE/s/dier. De globaal gemiddelde emissiefactor bedraagt 18,6 ouE/s/dier.
45/49
6 Berekening van de gemiddelde emissiefactoren
Tabel 25: Berekening van de jaargemiddelde geuremissiefactoren Datum
Stal 1 11/12/2015 + 7/12/2016 5/02/2016 13/04/2016 8/06/2016 9/08/2016 30/09/2016 + 19/10/2016 Stal 2 8/12/2015 + 9/12/2016 04/02/2016 15/04/2016 09/06/2016 08/08/2016 7/10/2016 + 28/10/2016 Stal 3 18/05/2016 04/07/2016 12/09/2016 02/11/2016 27/01/2017 13/03/2017 Stal 4A 26/05/2016 04/08/2016 14/09/2016 18/11/2016 11/01/2017 21/03/2017
Emissiefactor [ouE/s per dier]
Gemiddelde emissiefactor [ouE/s per dier] (stdev)
46,8 10,5 19,6 42,6 40,7 49,4
30,6
19,2 19,9 28,7 18,7 51,2 15,5
23,4
11,3 17,0 20,3 9,2 4,4 9,5
10,7
17,2 35,6 29,6 9,3 11,5 7,5
15,6
Globale gemiddelde emissiefactor [ouE/s per dier] (stdev) 18,6
6.2.2 Kraamstal Tabel 26 geeft het resultaat weer van de berekening van de gemiddelde geuremissiefactor per bedrijfslocatie. Hierbij gelden volgende bemerkingen: -
stal 1 o o o
-
46/49
stal 2 o
in totaal 8 werden metingen uitgevoerd, waaronder twee herhalingsmetingen. het resultaat van de meting van 30/9/2016 is statistisch gezien een outlier en wordt niet verder mee in rekening gebracht. de resultaten van de metingen van 11/12/2015 en 7/12/2016 (= herhalingsmeting) werden uitgemiddeld in totaal werden 8 metingen uitgevoerd, waaronder twee herhalingsmetingen.
6 Berekening van de gemiddelde emissiefactoren
o o -
stal 3 o o
o -
stal 4 o
aangezien bij de meting van 8/12 de stalbezetting maar 42 % bedroeg, werd het resultaat van deze meting niet verder in rekening gebracht. de resultaten van de metingen van 7/10/2016 en 28/10/2016 (= herhalingsmeting) werden uitgemiddeld in totaal werden 6 metingen uitgevoerd aangezien aan de stalen die bemonsterd werden op 13/3/2017 een eucalyptusgeur werd waargenomen, en deze meting dus niet representatief is, werd het resultaat van deze meting buiten beschouwing gelaten de resultaten van de overige 5 metingen werden in rekening gebracht de resultaten van de 6 uitgevoerde metingen werden in rekening gebracht
Tabel 26: Berekening van de jaargemiddelde geuremissiefactoren Datum
Stal 1 11/12/2015 + 7/12/2016 5/02/2016 13/04/2016 8/06/2016 9/08/2016 19/10/2016 Stal 2 04/02/2016 15/04/2016 09/06/2016 08/08/2016 7/10/2016 + 28/10/2016 09/12/2016 Stal 3 18/05/2016 04/07/2016 12/09/2016 02/11/2016 27/01/2017 Stal 4A 26/05/2016 04/08/2016 14/09/2016 18/11/2016 11/01/2017 21/03/2017
Emissiefactor [ouE/s per dier]
Gemiddelde emissiefactor [ouE/s per dier]
87,4 26,2 33,8 26,4 54,3 38,1
40,2
57,0 50,7 85,8 123 95,2 64,4
75,6
35,6 32,9 33,8 32,6 14,9
28,6
123 112 63,3 91,3 26,7 87,8
75,5
Globale gemiddelde emissiefactor [ouE/s per dier] (stdev) 50,6
De jaargemiddelde geuremissiefactor per locatie varieert van 28,6 tot 75,6 ouE/s/dier. De globaal gemiddelde emissiefactor bedraagt 50,6 ouE/s/dier. 47/49
6 Berekening van de gemiddelde emissiefactoren
6.3
VERGELIJKING MET EMISSIEFACTOREN RICHTLIJNENBOEK LANDBOUWDIEREN EN EMISSIEFACTOREN NEDERLAND
Ter vergelijking worden in Tabel 27 nogmaals de emissiefactoren weergegeven die momenteel in Vlaanderen en Nederland gehanteerd worden. Hieruit blijkt dat zowel voor de guste en dragende zeugen als voor de kraamzeugen tijdens de in 2015-2017 uitgevoerde metingen lagere emissiefactoren gemeten werden dan de waarden die momenteel in Vlaanderen gehanteerd wordt. Voor de guste en dragende zeugen is de emissiefactor vergelijkbaar met de factor die in Nederland gehanteerd wordt. Voor de kraamzeugen is de in 2015-2017 gemeten factor groter dan de factor die momenteel in Nederland wordt gehanteerd. Tabel 27: Overzicht emissiefactoren gehanteerd in Vlaanderen en Nederland
Guste en dragende zeugen Kraamzeugen (incl. biggen)
48/49
Emissiefactor [ouE/s per dier] Meetcampagne Vlaanderen 2015-2017 Richtlijnenboek (Van Langenhove& Defoer, 2002) 18,6 57,0 50,6 84,4
Nederland (Ogink, 2010)
18,7 27,9
Referenties
REFERENTIES
Brusselman E & Demeyer P (2014), Evaluatie van de emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof zoals opgenomen in het MER Richtlijnenboek Landbouwdieren, Wetenschappelijk Rapport R_2014_02 ILVO De Bruyn G. & Van Langenhove H. (2001), Ontwikkeling van een eenvoudige procedure voor de bepaling van geur- en ammoniakemissies van agrarische constructies ten behoeve van een aangepaste milieureglementering in Vlaanderen. Deel 2: Meetprocedure voor ammoniak- en geuremissies van agrarische constructies, Studie uitgevoerd in opdracht van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. De Bruyn G. & Van Langenhove H. (2001), Ontwikkeling van een eenvoudige procedure voor de bepaling van geur- en ammoniakemissies van agrarische constructies ten behoeve van een aangepaste milieureglementering in Vlaanderen. Deel 3: Voorstel beoordelingsrichtlijn, Studie uitgevoerd in opdracht van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap EN 13725 Air quality – Determination of odour concentration by dynamic olfactometry. Mol G. en Ogink N.W.M. (2002), Geuremissies uit de veehouderij II: Overzichtsrapportage 20002001, IMAG-rapport 2002-09, IMAG, Wageningen. Ogink N.W.M. en Lens P.N. (2001), Geuremissies uit de veehouderij. Overzichtsrapportage van geurmetingen in de varkenshouderij, pluimveehouderij en rundveehouderij. IMAG-rapport 200114, IMAG, Wageningen. Ogink N.W.M. (2010), Vaststelling van geuremissiefactoren in de Regeling geurhinder en veehouderij op basis van geuremissie-onderzoek, Wageningen UR Livestock Research, rapport 391, Wageningen. Ogink N.W.M. (2011), Protocol voor meting van geuremissie uit huisvestingssystemen in de veehouderij 2010, Wageningen UR Livestock Research, rapport 491, Wageningen. Van Langenhove H. & Defoer N. (2002), Valideren van de meetprocedure voor de bepaling van geur- en ammoniakemissies van referentiestallen als voorbereiding op de implementatie van de beoordelingsrichtlijn voor emissiearme stalsystemen. Partim geur, Studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Landmaatschappij, afdeling Mestbank en van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid. VERA (2011), Test Protocol for Livestock Housing and Management Systems version 2, http://www.veracert.eu//media/DS/Files/Downloads/Artikler/VERA/VERA_protokol_online_02.pdf Willems E., Monseré T. & Dierckx J. (2011), Geactualiseerd richtlijnenboek milieueffectrapportage “Basisrichtlijnen per activiteitengroep – Landbouwdieren”, opgesteld in opdracht van de dienst Mer van de Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid van Departement Leefmilieu, Natuur en Energie.
49/49