Donald E. van Ruiten Masterproef
De stad in de stad
De stad in de stad
De stad in de stad Donald E. van Ruiten Masterproef Academiejaar 2013 - 2014 Open studio Christian Kieckens Master in de architectuur Faculteit Ontwerpwetenschappen Universiteit Antwerpen Copyright Š 2014 Donald E. van Ruiten Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieÍn, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de eigenaar van het auteursrecht.
Inhoud
Proloog
5
Beginselen voor goede architectuur
7
Onofre & de architect Grootstedelijk huis Mein Haus [Campanile] Gestalt Ambition & utopia
15 17 18 21 22
De stad in de stad
25
Epiloog
43
Literatuurlijst Afbeeldingenlijst
45 46
3
Proloog
Dit boekje omvat de conceptnota van werk gemaakt binnen de masterproef. Het bestaat uit drie delen: het vooronderzoek, de inleidende oefening en het uiteindelijke project. Het vooronderzoek, welke plaatsvond in het laatste deel van het vorige academiejaar, is een eerste fase in de zoektocht naar persoonlijke ambities en fascinaties. Vervolgens startte het huidige academiejaar met een inleidende oefening bestaande uit een reeks vraagstukken. Deze twee werken worden in dit boekje in een samengevatte vorm behandeld. Tenslotte is er het ontwerpproject als de culminatie van het eindwerk. De titel De stad in de stad – ontleend aan zowel O.M. Ungers’ manifest The city in the city - Berlin: a green archipelago als Leon Krier’s The city within the city – heeft een tweeledige betekenis voor het eindwerk. Het slaat allereerst op de naam van het ontwerpproject. Anderzijds betreft het ook de zoektocht naar de essentie binnen het domein van de architectuur. Het streven fundamentele waarden en constante elementen van de architectuur te achterhalen.
5
Een theoretisch werk als vooronderzoek voor de masterproef
Beginselen voor goede architectuur
Als vooronderzoek voor de masterproef stel ik mezelf de fundamentele vraag wat goede architectuur is. Het is belangrijk dat we als ontwerpers leren te weten te komen waarom we dingen wel of niet doen zodat we niet willekeurig en impulsief zijn. Het leren van architectuur is een levenslang proces. Naast kennis van techniek, is het cruciaal een houding te ontwikkelen. Vaak ontbreekt er een bewuste samenhang tussen hetgeen we denken en wat we doen, wat maakt dat we ons grotendeels onbewust zijn van eventuele herhalende elementen in onze architectuur. Mezelf deze vraag stellen biedt de kans na te denken over mijn acties en constante factoren te achterhalen om zo een coherente mening te vormen over architectuur. Het neerschrijven in de vorm van beginselen weerspiegelt de nood een beredeneerde basis te creĂŤren voor het ontwerpen. Het werk dient vervolgens als onderlegger voor het masterproef project.
8
â„–0 Goede architectuur is duidelijk gefundeerd. Architectuur maken is gelegen in de relatie tussen heden en verleden. De gebouwde werken om ons heen, afkomstig uit alle tijdperken, zijn de betekenisdragers van de architectuur. Hierin zijn de grondslagen voor altijd in vastgelegd, ze vormen de definitie van de architectuur. Door deze te herleiden tot haar primaire elementen kunnen er constante regels, waarden of principes ontdekt worden. Deze kunnen een logisch fundament scheppen voor het ontwerpen en gebruikt worden als beoordelingscriteria. Zodoende krijgt nieuw werk betekenis, een betekenis samenhangend met de voorwaarden van de hedendaagse architectuur en de traditie van het vak.
9
№1 Goede architectuur is functioneel in al zijn aspecten. De term ‘functie’ beschrijft een relatie en heeft op geen enkele wijze een beperkende betekenis. Architectuur staat op verschillende manieren in relatie tot de mens. Zo zal het een programma bevatten dat bruikbaar moet zijn. Het heeft tevens een visuele, esthetische functie, zowel tegenover de mens als zijn omgeving. Verder zijn er nog diverse andere functies waaraan het moet voldoen. Hoe exacter de definitie, hoe duidelijker de eisen en hoe beter het resultaat. Het is belangrijk de functionaliteit te overstijgen door een kwalitatief ruimtegevoel te laten vergroeien met de functies. De architect heeft het vermogen om functies ruimte te laten worden, ruimte door functies te articuleren, vormen naar functies te richten. Als architectuur voldoet aan al zijn functies, dan bevat het tevens een kwalitatief ruimtegevoel.
10
â„–2 Goede architectuur heeft een logische constructie. Traditioneel gezien als de kunst van het bouwen, bestaat de kunst er in een harmonie te bereiken door middel van goede proporties en composities. De methode van constructie dient te streven naar helderheid, orde en evenwicht. Er dient op logische wijze, rationele gronden en analytische te werk te worden gegaan om de architectuur zo te legitimeren. Het tektonische karakter moet tot uiting worden gebracht en een zo zuiver mogelijke geometrie toegepast te worden met behulp van een grid. Op vlak van vorm en materialiteit dient er tussen de dragende en de ruimtescheidende elementen een onderscheid te zijn. Dus ook tussen constructie en huid, deze mogen niet kunnen worden verward met elkaar. Een spel van verhullen en onthullen.
11
â„–3 Goede architectuur heeft een eerlijke en esthetische vorm. De taak van de architect is niet om vormen uit te vinden maar om met feiten een waarheid te achterhalen en zo een vorm te bekomen die aan die waarheid voldoet. De schoonheid van architectuur komt niet voort uit kunstgrepen maar is een synthese van het tijdloze en het hedendaagse. Architectuur moet eenvoudig zijn, zich afzetten van stijlen door het constante na te streven, gefundeerd worden op het geheugen en de traditie, maar ook op nieuwe hedendaagse behoeftes. In het dagelijkse leven dient de verschijningsvorm van architectuur op de achtergrond te vallen en zich geruisloos in de gewoontes van de mens te mengen. Orde en repetitie kunnen architectuur normaalheid en neutraliteit bieden zodat de focus op hun aanwezigheid in grote mate kan vervagen.
12
â„–4 Goede architectuur roept een betekenisvolle ervaring op. Tussen architectuur en het menselijk lichaam bestaat er een elementair verband. De zintuiglijke ervaring is de belangrijkste maatstaf voor het slagen van architectuur. Dit gebeurd wanneer programma, constructie en vorm samenkomen in een gebouwd werk. Architectuur is dus het verlengde van onze perceptie en rechtstreeks verbonden met de zintuiglijke ervaring. Van alle kunstvormen is enkel architectuur in staat alle zintuigen gelijktijdig te prikkelen. Een ontwerp moet aanzetten zowel de innerlijke intellectuele als de uiterlijke zintuiglijke perceptie te stimuleren. Het moet zich in de zintuiglijke waarneming verdiepen en tegelijk een betekenis overbrengen. Architectuur is succesvol als het ons raakt en leidt naar de plekken waarnaar we volgens de architect moeten gaan.
13
Een architectonisch discours tussen een stedeling en een architect
Onofre & de architect
Als een inleidende oefening op het masterproef project, neemt Christian Kieckens de rol van Onofre Bouvila op zich, een stedeling wie gedurende een periode van drie maanden vijf ontwerpvraagstukken opstelt gebonden door een verhaal. De vraagstukken zijn vervolgens een interpretatie gegeven door mijzelf, de architect. Het is bedoeld als een oefening over architectonisch denken en als de prelude voor het uiteindelijke ontwerpvoorstel. Op de volgende pagina’s zijn vier van de vijf vraagstukken samengevat. Deze hebben namelijk de grootste relevatie voor het uiteindelijke masterproef project. Ze zijn voorgesteld in hun originele vorm als dialoog. Elk antwoord van de architect is zowel tekstueel als visueel onderbouwd. Op die manier is het discours tussen Onofre Bouvila en de architect gemakkelijk te volgen.
16
Grootstedelijk huis
Onofre Bouvila wil een vaste plek om zijn ervaringen aan over te dragen. Hij vraagt de architect om te helpen bij zijn zoektocht naar elementaire en essentiële ruimten en te komen met een aantal richtlijnen voor het vormgeven van een geheel van bij elkaar gebrachte gebouwen. De architect denkt dat de ‘urban collage’ en de traditie, samen met de dagdagelijkse functies van het stedelijke leven te vinden in een stadskwartier moeten dienen als basis voor het ontwerp van een grootstedelijk huis. Een cluster van diverse ‘typegebouwen’ zijn samengebracht rondom een publieke binnentuin. De begrenzing van het blok en de unificatie van de gebouwen wordt benadrukt door een ‘galleria’. Op die manier is het genereus en vormt het een meerwaarde voor de stad en het blok zelf. Het geheel functioneert als het ware als een ‘stad in de stad’.
17
Mein Haus [Campanile]
Onofre realiseerde zich dat een verticaal huis, een toren de enige mogelijkheid was om een manifest te bouwen. Een verticale stadswoning, een aanwezige onopvallende woning in de stad. Een huis met de nodige familiariteit, bruikbaar maar overdraagbaar en dus duurzaam. Met een vorm als een harnas en gebaar in een eigen taal naar de stad. Zoals historische architectuur in zijn ogen steeds geweest was. De traditionele stad heeft uiteindelijk moeten wijken voor de ‘cultuur van de congestie’. Door de enorme snelheid waarmee de verstedelijking zich ontspint, is de traditionele stad in korte tijd gemuteerd tot een metropool. De hemel is de enige resterende vorm van natuur, maar helaas maakt een permanente smogwolk dat zelfs deze verborgen blijft. De zon kan nog amper de stad van daglicht voorzien. De ooit zo aangename stad is nu een enge en donkere plek geworden. Verlangend kijken de stedelingen op naar de hemel, op zoek naar frisse lucht, tijd en ruimte. Bouwen in de hoogte biedt nog de enige vrijheid. Hoe hoger, hoe verder Onofre zich kan verwijderen van de (bewoonde) wereld en hoe dichter hij zich bevindt bij de natuur. De toren baant zich een weg door de smog, weg van de grauwe metropool, tot in een zonovergoten hemel. Onofre heeft de mogelijkheid trapsgewijs te ontsnappen aan de stedelijke chaos binnen hetzelfde gebouw met het uitzicht op het omliggende landschap veranderend naarmate hij klimt. Bovenop kan hij eindelijk mentale en lichamelijke afzondering vinden en nieuwe horizonnen verkennen. De verticale stadswoning is een architectuur dat het dagelijkse leven opwaardeert. Een huis dat de noden van het stedelijk existeren combineert met de mogelijkheid eraan te ontsnappen. Een bevrijdend gebaar naar de volgebouwde stad. Een utopische oplossing voor een dystopische situatie.
18
19
20
Gestalt
Eén van de meest tot Onofre’s verbeelding sprekende schilderijen is ongetwijfeld De Toren van Babel van Pieter Breughel. De weg die zich als een spiraal naar de top beweegt deed hem afvragen wat er aan de hand zou zijn in het allerbinnenste van de ‘toren’. Bijgevolg vraagt hij de architect op zoek te gaan naar die ultieme ervaring van een trappenhuis binnen een kubus met een zijde van 10 meter. Identiteit wordt verkregen door een proces van transformaties van het kubus-gestalt. Hij vraagt om een ‘model’ te maken zowel in de theoretische als de pragmatisch-beeldvormende zin. De Toren van Babel van Pieter Breughel diende als basis. Zowel leegte als massa uiten zich in een spiraal en eindigen beide in een sublimatie aan de top. Massa en leegte kunnen dus verwisselbaar zijn. Een negatieve vorm, een spiraal rondom een centrale leegte kan zodoende gevormd worden. De top van de spiraal is niet per se het eindpunt maar kan het ook een begin zijn. Begin en einde zijn hier nogmaals inwisselbaar en dus gelijk aan elkaar. Aansluitend dient zich het idee aan van een ‘eindeloze kronkel’, zonder begin of einde. Met deze ideeën is een trappenhuis gecreëerd bestaande uit meerdere trajecten doorheen massa en leegte. Rondom een centrale ruimte, een atrium, bewegen trajecten zich zowel aan de buiten- als aan de binnenkant van de kubus. Het atrium is zichtbaar langs buiten, maar enkel bereikbaar door het bestijgen en afdalen van het trappenhuis. Door het gebruik van beton wordt de zwaarte van masse benadrukt en is de kubus zowel een schaalmodel van een architectuur als een permanent sculptuur op zich.
21
Ambition & utopia
De discussies met de architect deden Onofre beseffen dat hij concreet naar iets op zoek was, wat hij tot dan nog niet had kunnen formuleren. Hij wil de wereld, een nieuwe wereld, in zijn project bevat zien zonder de eigen afkomst te verloochenen. Was de architect nu niet al die tijd zelf Onofre? Of was hij enkel een fictief persoon ingebeeld door de architect? De architect, Onofre zelf, besloot om een nieuwe visie te ontwikkeling, een nieuwe stad, iets van vandaag om te zetten naar morgen dat niet gisteren zou worden. Een soort ultieme droom over de werkelijkheid dat architectuur is: een stuk stad, of een nieuwe stad als een stuk architectuur. Een eigen ambitie, misschien een utopie. Als een stad vol wonderen.
22
De architect zijn origine ligt in de hedendaagse traditionele Europese stad. Maar in zijn reizen naar Azië zag de architect echter hoe de stad hier het westen al met enige voorsprong voorbij gestreefd heeft in zowel grootte, hoogte en densiteit. De globalisering en hyperurbanisatie maken dat dit voor de Europese stad in de nabije toekomst tevens aan de orde zal zijn. De zoektocht van de architect finaliseert zich in de ambitie een architectuur te maken in deze context van globalisering: een grootstedelijk ‘huis’ ter grootte van een bouwblok dat naast wonen ook andere gebruiken toelaat. Een huizengeheel, een samengaan van architecturen. Een nieuwe wereld vervat in een project dat functioneert als een stad in de stad. Een huis ter grootte van een kleine stad en een stad ter grootte van een groot huis.
23
Een visie voor de huisvesting van een generatie kosmopolieten ten tijde van hyperurbanisatie
De stad in de stad
De beginselen gevormd in het vooronderzoek en de inleidende oefeningen hebben geleid tot een uiteindelijk ontwerpvoorstel. Deze werken dienen tevens als beoordelingscriteria en een onderlegger voor het masterproef project. Het ontwerp bevindt zich in de context van de globalisering en omvat een grootstedelijk en verticaal ‘huis’ ter grootte van een bouwblok dat naast wonen ook andere gebruiken toelaat. Een huizengeheel, een samengaan van architecturen. Een nieuwe wereld vervat in een project dat functioneert als een stad in de stad. Een huis ter grootte van een kleine stad en een stad ter grootte van een groot huis.
26
De wereld bevindt zich momenteel in een versneld proces van globalisering. Door de hoge snelheid van economische, sociale, culturele en technologische ontwikkelingen zijn mensen meer dan ooit in een verhoogde staat van mobiliteit en interconnectiviteit. De verregaande schaalvergroting van internationale integratie brengt mensen, culturen en markten steeds dichter bij elkaar resulterende in een grotere culturele diversiteit en onderlinge verbondenheid. Tegenwoordig hebben vele mensen universele, mondiale en multiculturele bezittingen én identiteiten. De samenleving neemt een nieuwe vorm aan: een geglobaliseerde samenleving van een kosmopolitisch volk. De stad herbergt de essentie van de samenleving. Door de alsmaar grotere mix van volken en culturen wordt het een universele plek. Een belangrijk fenomeen dat de hedendaagse globalisering met zich meebrengt is de wereldwijde hyperurbanisatie. Nooit eerder breidde de stedelijke bevolking zo snel uit. De stadwaartse migratiestroom brengt een onvermijdelijke opkomst van hyperdense en verticale megasteden teweeg. Een hoge bevolkingsdensiteit – met name verticale densiteit – in combinatie met openbare infrastructuur draagt bij aan de efficiëntie, gezondheid, welvaart en duurzaamheid van de stad. Infrastructurele knooppunten worden de katalysatoren van verstedelijking wat gepaard gaat met de teloorgang van het centrum als kern van het stedelijk leven. Deze polycentriciteit en het ontbreken van een stedelijk centrum is karakteristiek voor de grootsteden van deze tijd. De stad bekomt dusdanig een polycentrisch gebied van autonome enclaves – een archipelago van op zichzelf functionerende eilanden. Het afzonderlijk zoneren van stedelijke functies wordt tegenwoordig eveneens steeds vaker terug vervangen door een mix van wonen, werken en ontspannen binnen éénzelfde wijk of zelfs gebouw. De architectuur bevindt zich onder invloed van de globalisering evenzeer in een veranderingsproces. Opvattingen over de internationale toepasbaarheid van architectuur, die hun oorsprong hebben bij de International Style, hebben een nieuwe betekenis gekregen. Het lijkt zich te bewegen richting een architectuur van het neutrale, het uniforme en
27
het onbestemde – een beweging weg van de postmoderne symboliek en metaforen. Een zoektocht naar het absolute nulpunt van de architectuur, de afwezigheid van stijl. Voor deze nieuwe fase in de architectuur – te beschrijven als de supermoderniteit – schijnen noties als plaats, context en identiteit hun betekenis te verliezen. Het ooit specifieke en lokale is uitwisselbaar en globaal geworden. Er vormt zich het idee dat juist de karakterloosheid van de architectuur de beste leefomgeving kan bieden. Architectuur ondergaat eveneens een schaalvergroting. Het bekomt een dusdanige ‘bigness’ waardoor het een autonoom gegeven wordt, een stad op zichzelf, concurrerend met de stad waarin het plaatsneemt. London wordt beschouwd als de meest vooraanstaande internationale stad van Europa en is een uitstekende context voor het vormen van een voorstel voor huisvesting binnen dit fenomeen van globalisering. De stad is één van de belangrijkste economische en financiële centra in de wereld en heeft het grootste aantal inwoners in de Europese Unie. De internationale positie heeft een grote invloed op de bevolkingssamenstelling van de stad. Circa tweeëndertig procent van de inwoners is buiten het Verenigd Koninkrijk geboren en vrijwel alle rassen, nationaliteiten, culturen en religies worden er vertegenwoordigd. Daarmee is het duidelijk één van de meest kosmopolitische steden. De stad wordt evenzeer getroffen door een hevige urbanisatie. Naar verwachting zal het inwonersaantal binnen minder dan tien jaar met meer dan een miljoen stijgen. Daarom heeft het een toekomstgerichte herontwikkeling ingezet om deze huisvestingsgroei op te vangen waarbij het bouwen in de hoogte een aanzienlijk onderdeel van uitmaakt. Er is overigens een duidelijke correlatie tussen de Europese steden die wolkenkrabbers toestaan en die succesvolle economieën hebben. “London – its only identity a lack of clear identity – is perpetually becoming even less London, more open, less static...”1 – Rem Koolhaas, “Generic City,” in S, M, L, XL. Typerend voor deze stad is het ontbreken van een enkel centrum. In plaats daarvan is het een verzameling van kleine steden: het heeft een
28
tiental centra die door een complex netwerk van infrastructuur met elkaar verbonden zijn. Dit draagt bij aan de afwezigheid van een enkele identiteit, het gebrek eraan kan de facto als identiteit beschouwd worden. Op vlak van infrastructuur en mobiliteit is London een zeer prominente stad. Beschikkende over ‘s werelds grootste vlieghavensysteem is London dé luchtvaart-hub voor de wereld. Daarnaast heeft de stad ook een centrale positie in het Britse spoorwegnetwerk. Met achttien treinstations is London het belangrijkste spoorwegknooppunt van het Verenigd Koninkrijk en heeft het, samen met Parijs, het drukste en grootste spoorwegnetwerk van Europa. Waterloo station, gesitueerd nabij de South Bank in de wijk Lambeth, behoort tot één van de locaties die in de toekomst een herontwikkeling verordend krijgt en geschikt is voor hoogbouw. Het is het drukste en grootste treinstation van het Verenigd Koninkrijk. Het complex en zijn omgeving hebben een invloedrijke rol in de stad London: het is een belangrijk knooppunt van trein-, metro-, bus en autoverkeer, beschikt over een toenemende woongemeenschap en bezit een culturele functie van wereldniveau. Het treinstation kent zijn ontstaan in 1848, maar de huidige structuur werd pas ingehuldigd in 1922. Een deel van het gebouw, namelijk Victory Arch, is een beschermd monument. Het voorstel dat het project De stad in de stad representeert situeert zich boven het infrastructurele knooppunt van Waterloo station in London. De hedendaagse stad als polycentrisch gebied van op zichzelf functionerende wijken vormt de belangrijkste onderlegger. De stad in de stad is zowel architectuur als stad. Het is een architectuur die de complexiteit van de stad bevat. Een stad op de schaal van architectuur. Het project gedraagt zich net zo autonoom als de stad en zijn delen: alle essentiële functies van het stedelijk leven – verkeer, wonen, werken, leren en ontspannen – zijn verenigd. Deze worden aangevuld door de meest generieke accommodatie van eenentwintigste eeuwse metropool: het hotel. Het kortstondige verblijf staat in relatie met de hedendaagse verhoogde staat van mobiliteit en is karakteristiek voor de kapitalistische samenleving.
29
Waterloo station London, Verenigd Koninkrijk.
30
31
De stad in de stad ontwikkelt zich verticaal met de superpositie van de delen. Het kan in dit opzicht gelezen worden als een continuatie van de mixed-use ideeën van Ludwig Hilberseimer in de eerste helft van de twintigste eeuw, van ontwerpers in het na-oorlogse London en van de hedendaagse luchthaven. In 1927 kwam Hilberseimer met Hochhausstadt, een ontwerp voor de ‘ideale’ kapitalistische stad. Hij stelde voor de belangrijkste stedelijke functies te superponeren binnen mixed-use blokken in plaats van ze te scheiden in verschillende zones. Het resultaat was een stad gevormd door de eindeloze herhaling van een generiek blok bestaande uit een verticaal gestapeld programma op een grid van transportsystemen. In het na-oorlogse London ontwikkelde men een bijna identiek concept als oplossing voor de beoogde stijging van automobiliteit in de binnenstad: een commercieel podium met daarboven torens voor wonen en werken, gecombineerd met autoverkeer op het maaiveld en voetgangersverkeer op verhoogde voetpaden. Hiervan is The Barbican een gerealiseerd voorbeeld. Terwijl dit project succesvol was, waren anderen dat niet. De verwachte drukte in de binnenstad werd namelijk niet vervuld vanwege de suburbanisatie die in die tijd plaatsvond. Hoewel het idee in het Verenigd Koninkrijk al snel verworpen werd, sloeg het wel enorm aan in Vancouver en via Hong Kong en Singapore in Azië. Het mixed-use concept in de vorm van een torencluster op een podium wordt gezien als dé oplossing voor het huisvestingsprobleem van de eenentwintigste eeuwse metropool. Het biedt een dense omgeving voor het onderbrengen van de verschillende stedelijke functies. Nadelen dat er echter bij deze typologie kunnen worden vastgesteld is de eenduidige circulatie en de grote scheiding van publieke en private functies. Een toren laat enkel een verticale circulatie toe, wat maakt dat er enkel via het podium een horizontale verbinding bestaat tussen verschillende torens en dus verschillende functies. Dit resulteert vaak in monofunctionele torens, niet toegankelijk voor het publiek. Enkel het podium bevat zodoende een mix van publiek toegankelijke functies. Dit gegeven werkt het idee van een ware stad in de stad tegen.
32
Hochhausstadt Ludwig Hilberseimer - Berlijn, Duitsland, 1927.
33
De toren-op-podium typologie dient aangepast te worden wat betreft de horizontale en verticale componenten zodat er betere relaties tot stand kunnen komen zowel met de stad als tussen de functies onderling. Terwijl het zelf functioneert als een verticale stad, dient het tevens een uitbreiding te zijn van het bestaande stedelijke weefsel. De cluster van torens met elkaar laten vergroeien tot een geheel resulteert in de mogelijkheid op meerdere niveaus horizontaal te circuleren. Hierdoor kunnen publieke functies mee de hoogte in. De uitkomst is een betere mix van publiek en privaat samengaand met een hogere densiteit en complexiteit. In Beginselen voor goede architectuur wordt er gesteld dat architectuur maken gelegen is in de relatie tussen heden en verleden. In tijden van hyperurbanisatie is dit gegeven van immens belang. De stad is een continu mechanisme dat voortdurend transformeert en evolueert. Het slopen van oud voor de realisatie van nieuw is vaak niet alleen inefficiënt, oneconomisch, niet duurzaam, etc. maar ook een mes in de rug van het ontwikkelingspatroon van de stad. De hedendaagse stad dient te worden voorzien van een groot aantal nieuwe woningen. Door het toepassen van de techniek van superpositie kunnen deze worden toegevoegd terwijl zoveel mogelijk van de bestaande stad kan worden behouden. Ville Spatiale uit 1969 van Yona Friedman is zo’n visie waarbij het niet noodzakelijk was om oudere stadsdelen te slopen om plaats te kunnen maken voor nieuwe architectuur en verstedelijking. Zijn voorstel bestaat uit een ruimtelijke, driedimensionale structuur opgehoogd op palen waarin volumes konden worden gemonteerd en vrijelijk ‘wijken’ worden gevormd. De structuur was bedoeld om gebruikt te worden boven bestaande volgebouwde steden. Met dit idee kon de groei en de verdichting van de stad mogelijk worden gemaakt, grondgebruik worden beperkt en de buitenwaartse uitbreiding van de stad worden tegengehouden. Waterloo station is een bouwwerk dat de tijdsgeest omvat van een specifieke periode zowel in de architectuur als in de geschiedenis van de stad. Daarnaast heeft het al meer dan honderd jaar een immense betekenis in het dagelijkse leven van de stedeling als poort van en
34
Ville Spatiale Yona Friedman - Parijs, Frankrijk, 1969.
35
naar de stad en als ontmoetingsplek. Als gebouw dat nog steeds aan hedendaagse en toekomstige eisen kan voldoen, is het meer dan evident deze te preserveren en te integreren in het voorstel van De stad in de stad. Het voorstel speelt zich aldus af boven het bestaande. Binnen het concept van superpositie kan de stationshal met zijn commerciële programma en infrastructurele functie dienen als een podium of plint voor de overige stedelijke functies die zich erboven afspelen. Belangrijk is de minimale doorboring van het nieuwe in het oude zodat (na voltooiing van het nieuwe) in het dagelijkse verkeer van het station hiervan zo weinig mogelijk obstructies ervaren worden. Het oude bouwwerk wordt daarom van het nieuwe gescheiden door middel van drie grote rechthoekige kolommen, die dienen als verticale circulatiekernen. Deze kernen houden het nieuwe deel op een hoogte van veertig meter boven de stationshal. Op deze manier wordt een minimale doorboring van het oude bereikt en kan de stationshal nog steeds worden voorzien van natuurlijk daglicht via de glazen dakconstructie. Waterloo station bekomt zo een nog uitgebreider knooppunt van verkeer door de additie van de verticale infrastructuur. In 1962 kwamen Aldo Rossi, Luca Meda en Gianugo Polesello met Locomotiva 2, een wedstrijdontwerp voor een ‘Centro Direzionale’ in Turijn, te omschrijven als een geconcentreerd kantoren-district. Met hun voorstel kwamen de ontwerpers met een radicaal antwoord: de constructie van het district als een enkel, unitair gebouw op metropolitaanse schaal. Het belichaamt het moderne concept van de centralisatie van faciliteiten en verticaal transport. Het gebouw bestaat uit twee delen. Het eerste is een plint met publieke functies en verkeersaders. Het tweede deel is het ‘Centro Direzionale’, bestaande uit vier schijven die samen een vierkant vormen, dat op een hoogte van 30 meter wordt gehouden door acht enorme cilindervormige kolommen waar de verticale circulatie zich in bevindt. Het gebouw geeft een limiet aan en heeft dus een niet-uitbreidbare vorm. Gezien de mix van functies, hoogte, breedte en densiteit is de circulatie binnen De stad in de stad net zo complex als in de stedelijke context waarin het zich bevindt, gebruikmakend van verschillende schalen van
36
Locomotiva 2 Aldo Rossi, Luca Meda & Gianugo Polesello Turijn, ItaliĂŤ, 1962.
37
verticaal en horizontaal transport. Bouwblokken, straten en pleinen zijn de belangrijkste elementen in de compositie en organisatie van de stedelijke ruimte en zijn functies. Het is op een overeenkomstige manier dat in De stad in de stad functies worden georganiseerd. Via publiek toegankelijke horizontale straten worden de blokken waarin zich de functies bevinden georganiseerd. Deze straten, of beter forums, vormen het hart van de verticale stad en zijn spectaculaire open plekken voor ontmoeting, tentoonstellingen, terrassen, groen, etc. Mensen zijn hier altijd in beweging en de forums hebben een dynamiek vergelijkbaar met de stad of de luchthaven. De middelste circulatiekern fungeert als een verticale metro en heeft enkel haltes aan deze publieke forums. Van daaruit begeeft men zich naar één van de andere twee circulatiekernen waar een locale lift de mensen naar de desbetreffende functie brengt. Vergelijkbaar met de hedendaagse stad bekomt infrastructuur dus een apparaat voor het vaststellen van hiërarchieën, ritmes en hier dus een nieuwe manieren waarop stedelingen de stedelijke ruimte ervaren. Een nieuw soort typologie komt tot stand waarbij verticaliteit en horizontaliteit in gelijke verhoudingen aanwezig zijn. De circulatiekernen zijn letterlijk en figuurlijk de fundamentele structurele elementen van De stad in de stad. Deze dragen op hun beurt de constructie van de blokken: een stalen exoskelet. Deze structurele huid bestaat uit een geheel van kolommen en balken die samen een stijf driedimensionaal vierendeel frame vormen. De openingen tussen de kolommen en balken zijn van variërende groottes gedicteerd door de axiale krachten in het frame. Naargelang de oriëntatie zijn de gevel-elementen in deze openingen dieper geplaatst voor optimale energieprestaties. “To the size of cities there is a limit as is the case with everything, with plants, animals, tools; because none of these can retain its natural power if it is too large or too small, for it then loses its nature or it is spoilt”2 – Aristoteles, Politics. Een stad is nooit oneindig groot. Door de opdeling in kwartieren wordt duidelijk gemaakt waar het stedelijke eindigt en het sub-stedelijke begint. Een stadskwartier werkt als een stad op zich en bevat een eigen
38
Infrastructuur van de verticale stad
39
De stad in de stad Donald van Ruiten - London, UK, 2014.
40
centrum en grens. De inperking van de groei heeft een dense en efficiënte stad tot gevolg. De begrenzing is dus een fundamenteel gegeven voor het functioneren van de stad. De stad in de stad heeft een duidelijke begrenzing – het vierkant – welke de unificatie van de verschillende blokken binnenin benadrukt. Op die manier stelt het een absolute grens voor welke aldus de eigenlijke vorm van de verticale stad definieert. De stad in de stad representeert een stedelijk model dat tracht om de stad architecturaal te kaderen. De vorm is een synthese van het tijdloze en het hedendaagse. De visie streeft een architectuur na zonder stijl, zonder kenmerken, bevrijd van enige buitensporigheid en nutteloze vorminventie. Orde en repetitie kunnen architectuur normaalheid en neutraliteit bieden. Het mengt zich geruisloos in de gewoontes van de mens en geeft ruimte aan de expressie van het individu. De verticale stad biedt de mogelijkheid trapsgewijs te ontsnappen aan de stedelijke chaos binnen hetzelfde gebouw. Hier kan mentale en lichamelijke afzondering gevonden worden en nieuwe horizonnen verkend. Een huis dat de noden van het stedelijk existeren combineert met de mogelijkheid eraan te ontsnappen. Een bevrijdend gebaar naar de eenentwintigste eeuwse stad.
1 Rem Koolhaas. “Generic city,” in S, M, L, XL. (New York: Monacelli Press, 1998): 498. 2 Leon Krier. ‘‘The City Within the City,’’ A+U (1977): 69-152.
41
Epiloog
Het verhaal van het ontwerpproject De stad in de stad wordt in dit boekje niet afgerond. De reden hiervoor is dat het ontwerp nog niet klaar is. Bovendien wordt er door het open einde een nieuwsgierigheid gestimuleerd naar het definitieve resultaat op de jury.
43
Literatuurlijst
Boeken Ábalos, Iñaki et al. This is hybrid: an analysis of mixed-use buildings. Vitoria-Gasteiz: a+t architecture publishers, 2014. Aureli, Pier Vittorio. The Possibility of an Absolute Architecture. Cambridge: MIT Press, 2011. Aureli, Pier Vittorio, Martino Tattara. Dogma: 11 projects. London: AA Publications, 2013. Frampton, Kenneth. Modern architecture. London: Thames and Hudson, 1985. Grassi, Giorgio. De logische constructie van de architectuur. Nijmegen: Uitgeverij SUN, 1997. Heynen, Hilde, André Loeckx, Lieven De Cauter, Karina Van Herck. ‘Dat is architectuur’: sleutelteksten uit de twintigste eeuw. Rotterdam: Uitgeverij 010, 2009. Ibelings, Hans. Supermodernism: Architecture in the Age of Globalization. Rotterdam: NAi Publishers, 2002. Koolhaas, Rem, Bruce Mau. S, M, L, XL. New York: Monacelli Press, 1998. Krier, Leon. Rational Architecture, 1978: The Reconstruction of the European City. Brussel: Archives d’architecture moderne, 1978.
Steele, Brett. Architecture Words 5: Form, Function, Beauty = Gestalt. London: AA Publications, 2010. Zumthor, Peter. Atmospheres. Basel: Birkhäusen, 2006. Artikels Grassi, Giorgio. ‘‘Een mening over het onderwijs en de voorwaarden van ons vak.’’ Oase Journal 28 (1990): 52 - 63. Holl, Steven. ‘‘Spreken door de stilte van zintuiglijke verschijningsvormen.’’ Oase Journal 90 (2013): 98 - 100. Krier, Leon. ‘‘Urban Components,’’ Architectural Design 54 (1984): 48. Krier, Leon. ‘‘The City Within the City,’’ A+U (1977): 69-152. Lampugnani, Vittorio Magnago. ‘‘The City of Tolerant Normality,’’ Crossover (2006): 304. Ronner, Elsbeth. ‘‘Ronddwalen.’’ Oase Journal 90 (2013): 120 - 124. Van Reeth, Bob. ‘‘Goede architectuur?.’’ Oase Journal 90 (2013): 118 - 120. en.wikipedia.org/wiki/Tour_Sans_Fins.
Mendoza, Eduardo. De Stad der Wonderen. Amsterdam: Uitgeverij Meulenhoff, 2013. Rossi, Aldo. De architectuur van de stad. Nijmegen: Uitgeverij SUN, 2002.
45
Afbeeldingenlijst
30-31 Wikipedia. “London Waterloo station,” http:// en.wikipedia.org/wiki/London_Waterloo_ station. 33 Alter Réalités. “Metropolis ou l’architecture de Fritz Lang,” http://alterrealites.wordpress. com/2011/12/22/metropolis-ou-larchitecturede-fritz-lang/. 35 Yona Friedman. “Paris Spatiale,” http://www. yonafriedman.nl/?page_id=431. 37 Exit Modernity. “LECTURE: Rossi and Neo-Rationalism,” http://exitmodernity. blogspot.be/2012/10/lecture-rossi-and-neorationalism.html. Alle afbeeldingen, tenzij anders gecrediteerd, © Donald van Ruiten.
46