1 minute read
Leestekens op zinsniveau
Leestekens helpen me juist te lezen. Ik ken de leestekens in een zin en de leestekens in een woord. Ik schrijf een …
leesteken naam wanneer? . punt … op het einde van een zin waarin ik iets zeg of meedeel. Vandaag is het mooi weer. Deze middag is er een wedstrijd in Duffel. Ik loop de vier maal zestig meter met drie vriendinnen. Hopelijk kunnen we winnen. ? vraagteken … op het einde van een zin waarin ik iets vraag. Denk je dat we zullen winnen? Wat zegt onze trainer? Heb je veel geoefend? ! uitroepteken … na een uitroep. … op het einde van een zin waarin ik iets uitroep of beveel. Goed zo! Hoera! Concentreer je! Start snel! Los elkaar flink af! Loop zo hard mogelijk!
: dubbele punt
… voor een gewone opsomming. Er bestaan heel veel soorten sport: atletiek, tennis, pingpong, voetbal, handbal, fietsen, judo, karate en nog veel meer. , komma … tussen de woorden van een opsomming. Mijn vriendin doet mee met de vijfkamp. Ze moet sprinten, verspringen, hoogspringen, 600 meter lopen en kogelstoten. … tussen twee vervoegde werkwoorden. Als de vijfkampers rusten, liggen ze lui in het gras. ; puntkomma … voor een ingewikkelde opsomming. Vandaag lopen we in Duffel; overmorgen in Lier; zondag in Merksem; volgende maand in Brugge; daarna in Gent.
dubbele punt aanhalingstekens … voor een zin of een stuk van een zin die iemand letterlijk uitspreekt. Hij vraagt: ‘Wie heeft gewonnen?’ ‘Op de vier maal zestig meter hebben we goud gewonnen’, antwoord ik. Opa zegt: ‘Dat vind ik bijzonder goed. Gaan jullie binnenkort naar de Olympische Spelen?’