Pç/jfJ Dutch Birding
Internationaa l tijdschrift over Palearctische vogels
Hoofdredacteur Arnoud van den Berg (023-378024) Redactie: Outch Birding, Postbus 116, 2080 AC Santpoort-Zuid, Nederland (fax 023-376749)
Adjunct hoofdredacteur Enno Ebels (030-961335 ) Uitvoerend redacteur André van Loon (020-6997585)
fotoredactie: 'Outch Birding, p/a René Pop, floris Burgwal 54, 2907 PH Capelle aan den Ijssel, Nederland
Fotografisch redacteur René Pop (01 0-4508879) Redactieraad Marc Argeloo, Ferdy Hieselaar, Graham Holloway, Peter Meininger en Frank Rozendaa l Redactie-adviesraad Chri stine Barthel (Duits land), Peter Barthel (Duitsland), Gerald Driessens (België), Klaas Eigenhuis (Nederland), Dick Forsman (Finl and), Ted Hoogendoorn (Nederland), Lars Jonsson (Zweden), Killi an Mullarney (Ierland), Hans Schekkerman (Nederland ), H adoram Shirihai (Israë l) en Peter Symens (Saudiarab ië)
Abonnementenadministratie: Outch Birding Association, pla Anja Nusse, Symfoniestraat 21,1312 ET Almere, Nederland Bestuur: Outch Birding Association, Postbus 75611, 1070 AP Amsterdam, Nederland Commissie Owaalgasten Nederlandse Avifauna: CONA, Postbus 45, 2080 AA Santpoort-Zuid, Nederland
Redactiemedewerkers Ruud van Dongen, Gera ld Driessens, Hans Gebui s, Hans va n der Meu len, Peter de Rouwen Jaap Schelvis Productie en lay-out And ré van Loon en René van Rossum Advertenties Peter Meijer (03480-31905, fax 03480-20394) Abonnementen 1994: N LG 52.50 (Nederland), BEF 11 50.00 (België), NLG 60.00 (overige landen binnen Europa) en NLG 70.00 (landen buiten Europa, lu chtpost). Girorekening (Nederl and) Ol 50 697; giroreken ing (België) 000 1592468 19; bankrekening 54 93303 48 van ABN+AM RO (B ilthoven). Alle rekeni ngen zijn ten name van de Dutch Birding Association. Dutch Birding is een tweemaandelijks tijd schrift met nummers in februari, april , juni , augustus, oktober en december. H et pub liceert originele artikelen en mededelingen over morfologie, systematiek, voorkomen en verspreid ing van voge ls in de Benelux, Europa en elders in het Pa lea rctische geb ied. Het publiceert tevens bijdragen over vogels in het Az iatisch-Pac ifi sche geb ied en andere gebieden . De Nederlandse, Enge lse en wetensc happelijke vogelnamen vo lge n: de Lijst van Nederlandse vogelsoorten 1994 door A B van den Berg (1994, Sa ntpoort-Zuid); The 'British Birds' list of English names of Western Palearctic birds door British Birds (1993, Blunh am); de door C S Roselaar samengestelde lij st in de Geïllustreerde encyclopedie van de vogels door C M Perrins (199 1, Weert); en Oistribution and taxonomy of birds of the world door C G Sibley & B L Monroe Jr (1990, New Haven). Manuscripten behoren te worden uitgevoerd in machineschrift met een dubbele regelafstand en een ruime marge aa n beide zijden. De tekst dient bij voorkeur tevens op di skette te word en ingeleverd (i n Macintosh of in MS-DOS format). Meer informatie hierover is verkri jgbaar bij de redactie. Een lij st met tarieven voor de beta li ng van auteurs, fotografen en tekenaars is verkrij gbaar bij de redactie.
Dutch 8irding Association Bestuur G ij sbert va n der Bent (voorzitter, 01718-13606), Chris Q ui spel (secretaris, 071-124825 ), Arn old Veen (penningmeester), Arn oud va n den Berg, Roy de Haas en Peter Meijer Bestuursmedewerkers Theo Ad miraa l, Gerald Driessens, Ron va n den Enden, H ans Gebui s, Ger Meesters, An ja N usse, Ferry Ossendorp, Wim van der Schot en Kees Tiemstra Dutch Birding Travel Reports Service (DBTRS) Ib Huysman, Postbus 737, 9700 AS Gronin gen, Nederl and, telefoo n 050-145925, fax 050-144717 Telefoonl ijnen
ederland: 06-320 321 28 (vogellijn 50 cpm); 078-180935 (inspreeklijn); Belgie: 03-4880194 (vogel- en inspreeklijn)
Commissie Dwaalgasten Nederlandse Avifauna (CDNA) Leden Edward van Ij zendoorn (voorz itter, 023-39 1446), Karel Ma uer, Jan van der Laan, Kees Roselaar, Jelle Scha rrin ga (sec retaris, 030-532801), H ans Schekkerman, Gerard Steinhaus en Wim W iegant (a rchivaris) De CDNA is een commissie van de Dutch Birding Association en de Nederlandse Orn ithologische Unie
© 1994 Stichting Dutch Birdin g Association. Het copyri ght va n de foto's en tekeningen blijft bij de fotografen en tekenaa rs. ISSN 0 167-2878. Drukkeri j Albédon/K lop BV, Postbus 32 11 , 2220 CE Katwijk, Nederland
D'''J~n
NLG
& LOMB ELITE LEVE SLANGE GARA TIE
BEL VOOR PRIJSOPGAVE BEL VOOR PRIJSOPGAVE
30 JAAR GARANTIE 10 x 42 BGA (rubber) + spec iale tas
BEL VOOR PRIJSOPGAVE
ZEISS WEST 30 JAAR GARANTIE 10 7 8 15 10
x x x x x
40 42 56 60 25 8 x 20
BGA T (rubber) + specia le tas BGA T (rubber) BGA T (rubber) BGAT (rubber) komp leet B + spec iale tas
BELVOOR PRIJSOPGAVE
B
BEL VOOR PRIJSOPGAVE
BEL VOOR PRIJSOPGAVE BEL VOOR PRIJSOPGAVE BEL VOOR PRIJSOPGAVE BEL VOOR PRIJSOPGAVE
YTH 30 JAAR GARANTIE -----....;. Alpi n 10 x 40 (rubber) + speciale etui
845 950 970 745
Alpin 10 x 50 (ru bber) + etu i Alp in 12 x 50 (rubber) + etui Alpin 8 x 40 (rubber) + specia le tas Touring 10 x 40 BGA (rubber) + specia le tas Touring 7 x 42 BGA (rub ber) + speciale tas Royal 9 x 63 (rubber) Telescoop TBS 80 (groen rubber) body 20 x WA lens 30 x WA lens 22 x 60 zoom Telescoop TBS 80 (groen rubber) fluorite
BEL VOOR PRIJSOPGAVE BEL VOOR PRIJSOPGAVE
1495 1626 425 485
577 BEL VOOR PRIJSOPGAVE
OPTICRON 5 JAAR GARANTIE OAPANS) 10 x 40 ZWCF (rubber) WA 10 x 50 ZWCF (rubber) WA 8 x 42 ZCF Dioptron WA 10 x 42 ZCF Dioptron WA 10 x 50 ZCF Dioptron WA Te lescoop (45째, 60 mm) + 20-60 x zoom lens
355 365 595 595 625 1045
JAPANSE / RUSSISCHE VERREKIJKERS 8 x 30 Tento USSR + etui 20 x 70 ZCF + etu i 7-1 5 x 35 ZCF + kompas 8 x 21 mini (ru bber) + kompas
110 625 335 315
STATIEVEN Slik SL 67 505 QF (3800 gram) Slik SEC 16 (met pistoolgreep, 2800 gram) Autoraamstatief
495 538 415 135
Prijzen miv. BTW en porto
INFORMATIE:
Wijzigingen voorbehouden
ROY DE HAAS
g
036 - 5362819
Bovenstaande artikelen kunnen besteld worden door het vereiste bedrag over te maken op giro 4148343 tnv Dutch Birding Association, Postbus 75611, 1070 AP Amsterdam, Nederland, ovv het/de gewenste artikel(en). De bestelling wordt binnen drie weken goed verpakt per post thuisbezorgd.
VEEL BUITEN IN REGEN OF STORM? In een Beveruitrusting blUf je warm en droog bij: • Waterdichte en toch ventilerendejacks en broeken • Behaaglijke, sterke fleecetruien • Speciale steungevende rubberlaarzen • Rugzakken voor zware tochten of dagtourrugzalYes • Lichtgewicht tenten • Boeken, landkaarten, reisgidsen, slaapzakken, bergschoenen, fototassen, fietstassen, etc. • Meer informatie of de katalogus bel dan even 070-3883700 Den Haag 2521 AB Calandplein 4, Rotterdam 3031 AA A. de Ruyterweg 33-35, Utrecht 3521 GR BalDelaan 12, Arnhem 6811 L5 Utrechtsestraat 5, Haarlem 2013 DC
OIJ'I'noou INNO"l"''''OUS
ZDlweg 63, Breda 4818 5G Wilhelminastraat 22, Apeldoorn 7311 LA Brinklaan 45, Hilversum 1211 KL Havenstraat 16, Bever Boek en Kaart 2521 AB Calandplein 4, 5teenwDk Bike & Hike Centre 8332 JE Woldmeentherand 11
11
11
Op dit moment een uitgebreide verkoop tentoonstelling van T & AD Poyser/ Academic Press vogelboeken nivo 0
Donner
Boeke~)
Lij/lb(J(f/1150Rotft'rdaln (010) 41 3 20 70
11
11 I1
Identification of Tickell's and Buff-throated Warblers Per Aiström & Urban Olsson
T
his paper deals with the identification of the c10sely related and difficult to identify Tickell's Warbier Ph ylloscop us affin is and Buffthroated Warbier P subaffinis and is largely based on Aiström & Olsson (1992). This subject has previously been discussed by, eg, Ticehurst (1938), Williamson (1967), King (1975), Etchécopar & Hüe (1983) and Meyer de Schauensee
Tickell's and Buff-throated are very similar, and no single morphological character is diagnostic. However, there are differences in structure, head pattern, colour of underparts and bill pattern, which, taken together, give each species a characteristic appearance. Moreover, the cal Is and songs differ significantly.
(1984).
Size and shape Tickell's Warbier is slightly larger and heavier than Buff-throated Warbier and has a proportionately shorter tail, giving it a more front-heavy appearance. With experience, this is often quite obvious in the field. In the hand, the proportionately shorter tail of Tickell's is evident from the wingltail ratio which in Tickell's is in the range of 1.22-1.44 (mean 1.34) in males and 1.16-1.41 (mean 1.33) in females, whereas in Buff-throated it is 1.11-1 .29 (mean 1.18) in males and 1.091.29 (mean 1.17) in females (maximum wing length; Svensson 1992).
Tickell's and Buff-throated Warblers have variously been treated as separate species (eg, Ticehurst 1938, Vaurie 1959, Cheng 1987) or as conspecific (eg, Williamson 1967, Watson et al 1986, Howard & Moore 1991, Sibley & Monroe 1991). We have presented evidence supporting the view that they should be considered separate species (Alström & Olsson 1992). Tickell's breeds from Pakistan and Kashmir, India, eastwards along the Himalayas to Yunnan province, China, and from there northwards to Qinghai province, China. It winters chiefly on the Indian subcontinent. Buff-throated breeds in China, from Yunnan and Sichuan provinces eastwards to Fujian province and winters in southern China and adjacent parts of Burma, Thailand and Indochina. The subspecies P 5 arcanus of Buffthroated is said to occur in Nepal but arcanus is in fact synonymous with Aberrant Bush Warbier Cettia flavolivacea flavolivacea (Alström et al 1993). Accordingly, the two species are partly sympatric, with breeding ranges overlapping in a large area in China, covering parts of Gansu, Sichuan and Yunnan provinces. During the breeding season, Tickell's usually occurs at higher altitude than Buff-throated, although there is a broad overlap.
Identification Tickell ' s and Buff-throated Warblers are both grey-brown above, with a more or less obvious greenish tinge, and yellowish-tinged below. They have fairly distinct yellowish-tinged supercilia but lack wing-bars. Both species are chiefly found in low vegetation, although at least Tickell's has occasionally been observed in winter in the canopy of rather tall trees. [Dutch 8irding 16: 89-94, juni 1994]
Plumage The supercilium of Tickell's Warbier generally looks more prominent and, especially in front of the eye, more weil defined and often more buiging than in Buff-throated Warbier, and is on average slightly longer. The colour of the supercilium is a cleaner, clearer yellow in Tickell ' s than in Buff-throated. Moreover, in Tickell's the supercilium often becomes paler, sometimes almost whitish, towards the rear, whereas in Buff-throated the supercilium is generally more uniformly coloured . Tickell's frequently shows a faint darker line above the supercilium, which is only rareIy present in Buff-throated. The eye-stripe of Tickell's is usually more weil defined and contrasts more c1early with paler and more yellowish ear-coverts than in Buffthroated. Normally, Buff-throated has rather dusky ear-coverts and, consequently, an indistinct eye-stripe, but the latter may be quite weil defined and similar to that of Tickell's. The loral stripe tends to be narrower in Tickell ' s than in Buff-throated. The u nderparts are more lemon-yellow, less
89
Identification of Tickell's and Buff-throated Warblers
90
Identification of Tickell's and Buff-throated Warblers buffish in Tickell's than in Buff-throated. However, Tickell's often shows a distinct brownish hue to the breast and, particularly, the flanks, but still the belly is more lemon-yellow than in Buffthroated . The colour of the upperparts is very similar in the two species and is usually of no importance for identification. However, in fresh plumage, Tickell's is sometimes clearly brighter green above than Buff-throated.
Bare parts Tickell ' s Warbier has little or no dark at the tip of the lower mandible, whereas in Buff-throated Warbier the tip of the lower mandible is extensively dark. There is, however, a slight overlap. The legs are on average somewhat paler in Tickell's than in Buff-throated but can be identical in the two species.
Vocalizations The song of Tickell's Warbier is a short, quick series of 50ft notes, almost invariably preceded by a call note: chep-chi-chi-chi-chi-chi. The speed varies to some extent, but is typically rather rapid; often the song has an almost explosive character. The number of chi-notes is also somewhat variabie, normally 5-6, sometimes 810 (when fast). The song of Buff-throated Warbier is clearly distinguishable from th at of Tickel 1'5. It is distinctly slower and weaker, and the voice is softer. Moreover, it does not begin with the chep, although sometimes with a short, subdued trr or trr-trr. A commonly heard phrase could be transcribed as tuee-tuee-tuee-tuee-tuee. The callof Tickell's is a rather hard and sharp chep or ch(r)ep, somewhat reminiscent of one of the calls of House Sparrow Passer domesticus. There appears to be some local variation, as the usual call heard in south-west India in winter is a
softer chüp or chip. The callof Buff-throated, a 50ft, rather weak, trrüp or trrip, is easily separable from that of Tickell's, and resembles House Cricket Acheta domestica. For sonograms of songs and cal 15, see Aiström & Olsson (1992).
Behaviour When agitated during territory defence, Buffthroated Warbier frequently adopts a posture with drooping and continuously quivering wings . We have not seen this behaviour in Tickell's Warbier.
Possible confusion species Sulphur-bellied Warbier Tickell ' s Warbier can be confused with the partly sympatric Sulphur-bellied Warbier P griseolus which breeds in the western Himalayas and adjacent areas and winters on the Indian subcontinent. Sulphur-bellied generally gives a darker impression than Tickell's. The upperparts of Sulphur-bellied are grey-brown, lacking the greenish tinge of Tickell's (greenish may be vèry difficult to discern in worn Tickell's, though). The underparts look more dingy yellow, less pale, bright and clear yellow than in Tickell's. In some Sulphur-bellieds, the underparts even look greybuff with just a little yellow admixed, chiefly on the belly. In Sulphur-bellied, the yellow supercilium is more contrasting than in Tickell's and, usually, there is a distinct contrast between the bright yellow supercilium and the greyish-buff throat (in Tickell's, there is little difference in colour between the supercilium and the throat). Moreover, the ear-coverts are more uniformly dark in Sulphur-bellied than in Tickell's, with a much less well-marked eye-stripe than in Tick-
63 Tickell ' s Warbier / Himalayaboszanger Phylloscopus affin is, Wolong, Sichuan Province, China, June 1990 (Urban Olsson). Note indistinct dark tip to lower mandible, distinct dark stripe on ear-coverts, clear-cut, somewhat buiging supercilium in front of eye, and slightly more lemon-yellow, less buffish colour of supercilium and underparts than in Buff-throated Warbier 64 Buff-throated Warbier / Chinese Boszanger Phylloscopus subaffinis, Wolong, Sichuan Province, China, June 1990 (Urban Olsson) 65 Tickell's Warbier / HimalayaboszangerPhylloscopus a ffin is, Koko Nor, Qinghai Province, China, June 1987 (Urban Olsson). Very bright yellow individual - clearly more lemon yellow than any Buff-throated Warbier. Note also indistinct dark tip to lower mandible and very prominent supercilium, buiging in front of eye (dark stripe on ear-coverts unusually indistinct in this in,dividual) 66 Buff-throated Warbier / Chinese Boszanger Phylloscopus subaffinis, Wolong, Sichuan Province, China, June 1990 (Urban Olsson) (not same individual as in plate 64) 67 Tickell ' s Warbier / Himalayaboszanger Phylloscopus affinis (Ieft) and Buff-throated Warbier / Chinese Boszanger Phylloscopus subaffinis, Wolong, Sichuan Province, China, June 1990 (Urban Olsson). Note difference in colour of underparts and supercilium and pattern of bill and earcoverts 68 Sulphur-bellied Warbier / Steenboszanger Phylloscopus griseolus, Ladakh, India, June 1983 (Urban Olsson). Compare with Tickell's Warbier and note bright yellow supercilium contrasting with dull grey-buff underparts and rather dark ear-coverts with poorly defined eye-stripe
91
Identifieation of Tiekell's and Buff-throated Warb/ers el I's. The lower mandible is compl etely pale in Sulphur-belli ed, whereas many Tickell's show a distinct, although smalI , dark tip on the lower mandible; this is, however, not an important character. The songs and calls of Sulphur-bellied are clearIy different from th ose of Tickell's. The song of Sulphur-bellied is slower and softer th an that of Ticke ll 's and is more rem iniscent of the song of Buff-throated; it often begins w ith one or two ca ll notes but never with the ehep-note of Ti cke ll 's. The common ca l/ of Sulphur-bellied is more remini sce nt of that of Radde's Warbier P sehwarzi. It ca n be transcribed as a rath er subdued soft tüpp, often repeated in stuttering series. The behaviour of Sulphur-bellied is very characteristic and is a good distinction from Tickell's. The species has a preference for rocks, w here it often climbs about in a manner resembling a Rock Nuthatch Sitta neumayer. Also, when feed in g in wooded areas, it is frequently seen creepin g on tree trunks and branches like a nuth atc h.
spec ies. The song of Yellow-streaked is faste r and more vari ed th an that of Buff-throated and also includes fast trilIs unlike Buff-throated; it resembi es a hi gh-pitched Radde's. The ca ll of Yellowstreaked is a sharp ziek o r züek, very unlike th at of Buff-throated (for so nag rams of song and ca ll of Yellow-streaked Warbier, see Scharringa 1984).
Ye //ow-streaked Warb/er
HERKENNING VAN HIMALAYABOSZANGER EN CHINESE BosZANGER In dit artikel wordt de herkenn in g besproken va n Himalayaboszanger Phylloscopus affinis en Chinese Baszanger P subaffinis. Beide soorten werden in het verleden oo k we l als conspecifiek beschouwd. De Himalayaboszanger broedt va n Pakistan oostwaarts via de Himalaya tot Yunnan, China, en va n daar noordwaarts tot Q in ghai, China, en overwintert voo rn amelijk op het Indi ase subco ntinent. De Chin ese Boszanger broedt in Chin a, va n Yunnan en Sechwan oostwaarts tot Fuji an, en ove rw intert in Zuid -C hina en aangrenze nde delen va n Birma, Thailand en Indoc hin a. Beide soorten hebben grij sb ruine bovendelen met een min of meer groen ige waas, geen v leuge lstrepen, geelacht ige onderde len en een vrij opva llende geelachti ge wenkbra uwstreep. Hoewel beide soorten vee l op elkaar lij ke n zijn er enkele ke nmerken die, samen genomen, beide soorten een karakteristiek ui te rlijk geven: structuur, koppatroon, kleur van de onderd elen en snavelpatroon. Bovendien z ijn er duidelijke ve rsc hillen in roep en zang. Himalayaboszanger is iets groter en zwaa rd er dan Chinese Boszanger en heeft een relatief kortere staart, waardoo r het zwaa rtepunt va n de voge l aan de voo rkant lijkt te li ggen. In de hand komt di t tot uiting in de grotere vleugel/staart ratio va n Himalaya bosza nger. De we nkbrauwstreep van Himalayaboszanger is opva ll ender, gem iddeld iets langer, meestal duidelijker begrensd (voo ral vàà r het oog) en helderder en zuive rder geel dan bij Chinese Boszanger; naar achter wo rdt de wenkbrauwstreep meesta l bleker, bijna w itac htig (meesta l eenkleuri g bij Chinese Boszanger); Himal ayaboszanger vertoon t bovendien een vage donkere lijn boven de wenkbrau wstreep (ze ld en bij Chinese Bosza nger). De oogstreep va n Himalayaboszanger is meesta l duidelijker en co ntrasteert meer met de geel-
Buff-throated Warbier is confusab le with the partly sympatric Yellow-streaked Warbier P arm andii which breeds in central China and winters in sou thern China and adjacent countries. However, Yellow-streaked is larger and has a stron ge r bill and proporti o natel y lon ger tail th an Buff-throated. Th e bill tends to look paler in Yellow-strea ked than in Buff-throated (as a result of the larger size of the bill and on ave rage less dark on th e tip of th e lower mandibl e in Yell owstreaked; unlike in Buff-throated, the lower mandible is sometimes all pa Ie in Yellow-streaked), and the legs also tend to look paler in Yell owstreaked. The superci lium of Yellow-streaked is buffish in front of the eye and paler above and behind the eye, while it is more unifo rmly buffish in Buff-throated. Moreover, the superc ilium is generally lon ger and more prominent in Yellowstreaked, and th e eye-stripe is usu ally better defined than in Buff-throated. Often there is also a diffu se narrow darker lateral crown-stripe in Yellow-streaked, lack in g in Buff-throated. Yellow-streaked shows a more contrastingly pale throat and gene rally more co ntrastingly buffish undertail-coverts th an Buff-throated, and as a w ho ie, the underp arts tend to be paler and less yellowish than in Buff-throated. At close range, it is appa rent th at the undersid e of Yellow-streaked is streaked with yellow rather than more uniformly buffish as in Buff-throated. Vocalizations differ cl ea rl y between these two
92
Acknowledgements We are grateful to th e ed itor of th e Bulletin of the British O rnithologists' Club for al/owing us to use much of th e text from our paper in that j o urnal and to the staffs of th e Natural History Museum at Tring, Britain, the American Museum of Natural History, New Vork, USA, and th e Zoological Institute, Academia Sinica, Beijing, Ch in a, for givin g us access to their co llections. Th anks to Göran Ekström, Eva Helgesson, Markku H uhtaKoivisto, Pekka Nikander and Anders Paulsrud for the loan of photos. Samenvatting
Identification of Tickell's and Buff-throated Warblers
69 Ye ll ow-streaked Warbier / Père Oavids' Boszanger Phylloscopus armandii, Hebei Province, Chin a, May 1992 (Urban O lsson) . Compare w ith Buff-throated Warbier and note heavier, paler bill , distinctly b i-
co loured superc ilium, more distinct dark eye-stripe and w hiter throat 70 Tickell's Warbier / Himalayaboszanger Phylloscopus a ffin is, Koko Nor, Q in ghai Province, Chin a, May 1990 (Pekka ) Nikander}. Note bright lemon-yell ow, prominent superc ilium, d isti nct dark eye-stripe, faint dark smudge on t ip of lowe r mandible and rather front-heavy, short-ta iled appearance 71 Buff-throated Warbier / Chin ese Boszanger Phylloscopus subaffinis, Emei Shan, Sich uan Province, China, May 1992 (Urban Olsson) 72 Sulphur-bellied Warbier / Steenboszanger Phylloscopus griseolus, Rajahstan , Indi a, February 1993 (A nders Paulsrud). Compare w ith Ti cke ll's Warb ier and note bright ye ll ow superci lium contrastin g with dul l grey-buff underparts and more poorly defined eye-stripe 73 Yellow-streaked Warbier / Père Oavids' Boszanger Phylloscopus armandii, Badalin g, Hebei prov ince, Chin a, 20 May 1993 (Cöra n Ekström). Compare with Buff-throated Warbier and note especially superc ilium (more buffish in front of eye than behind), fa int dark lateral crown-stripe and co ntrastin gly w hiti sh throat. Underparts of thi s indi vidual less ye ll owish than in norma l Buff-throated Warbi er
93
Identification of Ticke//'s and Buff-throated Warb/ers achtige oorstreek dan bij Chinese Boszanger, die een donkerdere oorstreek heeft. De teugelstreep is bij Himalayaboszanger smal ler dan bij Chinese Boszanger. De onderdelell van Himalayaboszanger z ijn meer citroengeel, m inder bru ingeel, dan bij Chin ese Boszanger, echter we l vaak met een bruinacht ige waas op borst en flanken; de buik is dan nog steeds meer citroengeel. Hoewel er en ige overlap is, heeft Hima layaboszanger we ini g tot geen donker op de punt van de ondersnave l; Chinese Boszanger heeft een uitgebreide hoevee lheid donker op de ondersnave l. Himalayaboszanger kan mogelijk verward worden met de gedeelteli jk sympatr isc h voo rkome nd e Steenboszanger P griseolu s, en Chi nese Boszanger met de daarmee gedee lte li jk sympatri sc h voo rkomende Père Davids' Boszanger P armandii. De gele wenkb rauwstreep van Steenboszanger is opva ll end er en con trasteert duidelijk met de gri js-gee lbruine keel (we ini g con trast bij Himalayaboszanger); bovendien is de oorstreek vrij we l egaa l donker waa rdoor de oogstreep minder opva lt dan bij Himalayaboszanger. Steen boszanger is op de bovende len grijsbru in en mist de groene waas va n een (ongesleten) Himalayaboszanger. De o nderd elen zijn m inder held er geel, meer grij sac htig geelbru in. Naast duideli jke versch ill en in roep en za ng is er ook een ve rsc hil in gedrag : Steenboszanger is vaak op rotsen en boomstronken te vinden, in ged rag en igsz in s l ijkend op een Rotsklever Sitta neumayer. Père Davids' Boszanger is groter dan Chinese Bosza nger met een stev igere snave l en langere staart. De we nkbrauwstreep is geelbruin vóór, en li chter boven en ac hter het oog (egaa l geelbru in b ij Chin ese Boszanger) en is langer; de oogstreep is duidelijker begrensd . Père Davids' Boszanger heeft ee n li chte keel , contrasterend e geel bru i ne onderstaartdekveren en I ichtere, minder geelac hti ge o nderdelen ; van d ichtbij zijn
gele streepjes op de li chte onderde len z ichtbaar (egaa l geelbruin in Ch inese Boszanger).
References A iström, P & O lsson, U 1992. On the taxonomic status of Phylloscopus affinis and Phylloscopus subaffinis. Bu ll Brit Ornitho l Club 112 : 111-1 25. Aiström, P, Rip ley, S 0 & Rasmussen, P C 1993. Reeva lu ation of the taxonomic status of Phylloscopus subaffin is arcanus. Bu ll Br Orn itho l Club 113 : 207-
209. Cheng, T-h 1987. A sy nops is of the avifauna of Chin a. Beijing. Etchécopar, R 0 & Hüe, F 1983 . Les o iseaux de Chin e, Passereaux. Paris . Howard, R & Moore, A 1991. A comp lete check li st of birds of the wo rld. Second ed ition. London. King, B, Woodcock, M & D ick in so n, E C 1975. A f ield guide to the birds of south-east As ia. London. Meyer de Schauensee, R 1984. The birds of Chin a. Wash ington. Scharringa, J 1984. Identification of Radde's and Buffbrowed Leaf Warb ier by vo ice . Dutch Birding 6: 22-
23. Sibley, C G & Monroe, B L Jr 1990. Di str ibution and taxonomy of birds of the wo rld. New Haven. Svensson, L 1992. Identifi cation guid e to Eu ropean passerines. Fourth ed ition. Stockho lm. Ti ce hurst, C B 1938. A systemati c review of th e gen us Phylloscopus. London . Vaurie, C 1959. The bird s of th e Pa lea rctic fauna : Passeriformes. Lo ndon. Watson, G E, Tray lor, M A Jr & Mayr, E 1986. Famil y Sylviid ae, Old World Warblers. In : Mayr, E & Cottreil , G W (editors), Check li st of bird s of the wo rld 11. Cam bridge, Mass. Willi amson, K 1967. Identification for rin gers 2. The gen us Phylloscopus. Second ed ition. Tring.
Per A /ström, Kungsga tan 3, 462 33 Vänersborg, Sweden Urban O /sson, University of Göteborg, Department of Zo%gy, Section of Morph%gy and Systematics, Medicinaregatan 18, 413 90 Göteborg, Sweden
94
Occurrence of Blue-cheeked Bee-eater in Europe Enno B Ebels & jan van der Laan
O
ne of the most charismatic birds breeding in the Western Palearctic is the Blue-cheeked Bee-eater Merops persicus. Three spec ies of bee-eaters Meropidae occur in the Western Palearctic: the wel l-known and widespread European Bee-eater Map iaster, breeding around the Mediterranean Sea and occasional ly north to Scotland, Finland and Sweden (outside the Western Palearctic from Iran east to Pakistan , central As ia and western Ch in a and in South-Africa and Namibia); th e large ly resid ent Little G reen Beeeater M orienta lis, breeding in southern Israel, Jordan and the N il e Va ll ey, Egypt (outside the Western Palearctic from tropical Africa and Arabia through Ind ia to South-East As ia); and the Blue-cheeked Bee-eater which breeds in northern Africa, south -eastern Turkey, Syria, Iraq and along the Casp ian Sea (outside the Western Palearctic from Senegal to Chad and from Oman east to centra l Asia and Indi a, Fry et al 1992). In thi s articl e th e occu rrence of Blue-cheeked Bee-eater as a vagrant in Europe is d iscussed, as weil as some recent topics on taxonomy and identification. Distribution The two subspecies of Blue-cheeked Bee-eater currently recognized both breed in the Western Palearctic. The nominate M p pers icus breeds from Egypt and the Midd le-East east to Kazakhstan and north-western Ind ia. M p chrysocercus breeds in the western Sahara from south-eastern Morocco and centra l A lgeria to Mauritan ia, Mali and N igeria (C ramp 1985). Both races are highly migratory, with persicus wintering in eastern Africa, from Eth iopia and eastern Sudan to SouthAfrica and chrysocercus wi nteri ng i n western Africa from Senega l, the Gambia, Gu inea Bissau and Sierra Leone east to Nigeria (C ramp 1985, Fry et al 1992). Being a lon g-distance migrant, it is not surprising that the Blue-cheeked Bee-eater regularly occurs as a vagrant in Europe, north and west of the breeding areas. Because of its beauty, its rarity and the relatively low escape risk, this spec ies is highly rated among birders as one of the most IDuteh Birding 16: 95-101. juni 19941
wanted vagrants in Europe. Until 1993, at least 47 accepted records have been reported, w hi ch are listed below. Figure 1 shows the geograph ica l distribution of all European records . Figure 2a shows the monthly distribution of records in southern Europe (Bu lgaria, France, Gibra ltar, Greece, Italy, Malta, Spain and (former) Yugos lavia) and figure 2b the monthl y distribution in northern and north-western Europe (Den mark, Finland, Germany, Great Britain ,the Netherlands and Sweden) . The records are taken from Cortés et al (1980), Sultana et al (1982), Dymond et al (1989), Breife et al (1990), Glutz von Blotzheim & Bauer (1990), Rogers & The Rarities Comm ittee (1990), Jännes et al (1991), de Juana et al (1991), Lewington et al (199 1), Dubois & Yésou (1992), van den Berg (1994), Brian Rasmussen (in litt), Philippe Dubois (in litt), Fulvio Fraticelli (in litt), and Tommy Tyrberg (in litt). Records in southern Europe (32 +) (outside the breeding areas along the Casp ian Sea)
Bulgaria (1) May 1988 An unco nfirmed report of three birds at Atanasovska Lake, Burgas, on 19 September 1993 (Birding World 7: 137, 1994) is not included in the ana lys is.
France (4) 11 May 1832, two b irds, Embouchure du Lez, Hérau lt May 1875, Marsei ll e, Bouches-du-Rh6ne 1914, Camargue, Bouches-du-Rh6ne 25 Apri l 1927, Camargue, Bouches-du-Rh6ne The record of a b ird reported at Ouessant, Finistère, on 15 October 1993 (Birding World 6: 391, 1993) is sti ll under consideration by the French rarities committee (CHN) (P hilippe Dubois in litt) and therefore not included in the ana lys is .
Gibraltar (1) 9 September 1973
Greece (7+) 'severa l' before 1850 1874
95
Occurrence af Blue-cheeked Bee-eater in Europe around 1880, Attika 1890, Attika 1965, Kárpathos 1966, Rhodos (K in ze lbac h & Martens 1965) 6 Apr il 1990, Timbaki, Crete (Bass in et al 1990) The reco rd of three birds at Ká rpathos from 30 April -3 May (D utch Birding 15: 183, 1993) is not vet co nfirmed and therefore not in c luded in the analys is.
30 June-l Jul y 1987, Budleigh Sa lterton, Devon 1 June 1989, Kennack Sands and Cadgw ith, Co rn wa ll 8- 10 Jul y 1989 (poss ibl y from 25 June), Cowden, Humberside (Ga ntl ett 1989, plate 76) and 12 July 1989, Leverton Marsh, Lin co ln shire (p resumed same) 18 July 1989, Church Hougham, Kent
Netherlands (7)
Italy (7)
30 September 196 1, De Cocksdorp, Texe l, Noord ho lland (Meeth 1962, plate 77-79)
May 1834, two birds, near Genua, Ligura Apri l 1874, Bari, Puglia about 1890, Mess in a, Sic il y June 1899, Penne, Abruzzo May 1912, Caste lvetrano, Sicil y 12 September 1932, Sesto Fiorentino, Tuscany May 1979, Siracusa, Sic il y
2 Aug ust 196 1, Stockv iken, Hamra, Gotland (Cedergren 1962) and 9 August 196 1, Klintehamn, Gotl and (p res um ed same) 2 Jul y 1978, Ab isko, Torne Lappmark 27 May 1985, Eskilstorps ängar, Skäne
Malta (70) September 1 840 end of May 1871, G irgenti 18 Ap ril 1921, two birds, Gozo (Despott 1923) 27 Ap ril 1952 25 May 1955 May 1958, Gozo late Apri l 1968, Madliena 9 May 1968, G haj nsielem 10 May 1968, Comino 20 May 1973, Wardija
Spain (7) 15 June 1989, Remolar lagoon, Ll ob regat ri ve r delta, Barcelona
(fa rmer) Yugaslavia (7) May 1953
Records in north-western and northern Europe (15)
Oenmark (2) 21-22 June 1989, Chri st ians0, Bornholm (p late 74) 29 June 1993, Vesterlund Kro, Jyll and The 1993 record has not vet been accepted by the Danish rarities comm itttee (Peter Lyngs in li tt) but is included in the ana lysis o n the basis of the pub li cation of a convin cin g photograp h (DOF Nyt 1993 (3): 4).
Finland (7) 9 July 1991, Sodankylä, Lappi (photograph in Jännes et al 1992)
Cermany (7) 19 June 1993, Hamburg, Schi eswich-Ho iste in
Creat-Brita in (7) 13 Jul y 192 1, St Mary's, Sc ill y (p late 75) 22 June 195 1, St Agnes, Sc ill y (Qu ick 1952) 17 September 1982, Peterborough, Cambr idgeshire
96
Sweden (3)
Discussion Of the 47 records, eight could not be specified to month or date; therefore they are not included in the discussian. Two distinct peaks can be recognized for the remainin g 39 records ; in April and May in southern Europe (21 reco rds: 54%) and from late May and June to early August in northwestern and no rth ern Europe (13 record s: 33%). The five September records (13%) are divided between northern and southern Europe. The first peak suggests birds overshooting from the breeding areas or stragg ling from th e main migration routes after th eir return from the wintering ground s, whereas the second peak suggests non-breedin g bird s wanderin g far northwest of their regular breeding areas. Thi s second peak is remarkable; the Blue-cheeked Bee-eater is one of the very few vagrants with such astro ng mid-summer bias in its pattern of records in north-weste rn Europe. The September records could refer to wanderin g indi vidu als as weil as to immature birds which have left th e breeding area in the w ron g direction . If accepted by the French rarities comm ittee, the record of an imm ature bird at O uessant, France, in October 1993 becomes the first record for this month and thus th e latest record of all, 'beating' the Dutch record of 30 September 196 1 by more than two weeks. A lthou gh it is known th at some northern African Blue-cheeked Bee-eaters migrate no rth just after the breed ing season (July to September) and cou ld thu s account for a number of summer and autumn records in Europe, support in g records from the northern African coast are appa rentl y very scarce (C ramp 1985) . Interestin gly, only two reco rd s are known from the Canary Islands: 25 Ap ril 1890, La Lagun a, Tenerife, and one shot in May of probab ly the same year (Bannerman
Occurrence of B/ue-cheeked Bee-eater in furore 1963). A recent record of six birds reported at Costa del Silencio, Tenerife, on 8-12 September 1991 (cf Birding Word 4: 361) has not yet been cons idered by the Iberian rarities committee Uuan GutiĂŠrrez in li tt). The Gibra ltar record in September 1973 is one of the few records that could be indicative of post-breeding dispersal by northern African birds (of the subspecies chrysocercus) reaching Europe. However, this record cou ld just as wei l refer to a disoriented persicus bird, trying to find its way back after wandering through Europe. In Cyprus, the subspecies persicus is a fairly regular migrant from late March to May, mostly
in Apri l (F lin t & Stewart 1992). These must be birds returning from the wintering grounds to th e western limits of their breed ing areas in southern Turkey or on their way to the breeding areas along the Casp ian Sea. In Egypt, birds arrive at the breeding sites in the first half of April and passage of considerable numbers can be noted in mid-April , with much lower numbers from early May onwards (Hans Schekkerman pers obs, in litt). The birds recorded at Malta cou ld be long to persicus (cf Sultana et al 1982) but th e occurrence of chrysocercus can not be excl uded, given the fact that April migrants through Kufra, Lybia, resembie chrysocercus (Cramp & Conder 1970).
FIGURE 1 Records in Europe (.) and breeding ranges (hatched) of Blu e-cheeked Bee-eater / Groene Bijeneter Me-
raps persicus (breeding ranges after (ramp 1989) 111111111111111111
breed in g range of M p chrysocercus breeding range of M p persicus
. f/
...............: .... .
... ,,
Ulljl~1I1I ,'IIWHHIIlUJillll'II I ,'I ......._.
:
97
Occurrence of 8lue-cheeked 8ee-eater in furore The relative scarcity of vagrants of northern African origin to Europe compared to the large number of species from the south-eastern part of the Western Palearctic regularly record ed as vagrants in north-western Europe (eg, Bimaculated Lark Melanocorypha bimaculata, White-throated Robin Irania gutturalis, Pied Wheatear Oenanthe pleschanka, Desert Warbier Sylvia nana of the subspecies 5 n na na, Isabelline Shrike Lanius isabellinus) could suggest that all vagrant records of Blue-cheeked Bee-eater in Europe refer to Mp persicus. All Ital ian records are accepted as belonging to M p persicus (Fulvio Fraticelli in litt); the first Swedish record and the Danish record are also attributed to this subspecies (Cedergren 1962, Brian Rasmussen in litt). Examination of available photographs of European records revealed no characters strongly indicative of the subspecies chrysocercus, such as a very long projection of the central rectrices . Given the neat pattern of occurrences in Europe, it is likely that most or all records in Europe refer to genuine vagrants, especially since beeeaters seem to be rarely kept in captivity.
14
12
10
6
4
o MAM
A
o
N
0
FIGURE 2a Monthly distribution of records of Bluecheeked Bee-eater / Groene Bijeneter Merops persicus in southern Europe
4
o MAM
A
o
N
0
FIGURE 2b Monthly distribution of records of Bluecheeked Bee-eater / Groene Bijeneter Merops persicus in north-western and northern Eu rope
98
Taxonomy Blue-cheeked Bee-eater forms a superspecies with Blue-tailed Bee-eater M superciliosus philippinus I Madagascar Bee-eater M 5 superciliosus (including M 5 alternans). Following Fry et al (1992), these taxa are treated as subspecies of one species, with Blue-cheeked Bee-eater being specifically distinct. Until recently, all forms were often treated as belonging to one species, M superciliosus (eg, Cramp 1985). Some authors prefer to treat M (5) philippinus and M (5) superciliosus (including M 5 alternans) as two separate species (see Cramp 1985 for references). A summary of the taxonomic history of the species group is given by Harrap (1991). Madagascar Bee-eater breeds in Madagascar, Comoro Islands, Somalia and the eastern African seaboard and occasionally in western Kenya and Zimbabwe, with limited local movements outside the breeding season. The subspecies M 5 alternans breeds in a restricted area along the border of Namibia and Angola. Blue-tailed Beeeater breeds in northern Pakistan and India to Indochina, the Philippines, Sulawesi and Papua New Guinea, overlapping (but not interbreeding) with Blue-cheeked Bee-eater in north-western India and eastern Pakistan (Roberts 1991). Bluetailed Bee-eater is migratory, with northern birds moving to southern parts of the breeding areas in winter (Fry et al 1992).
Occurrence of 8/ue-cheeked 8ee-eater in furope The recent splitting urges any observer in Europe to be cautious when observing a 'green beeeater'. Although Madagascar and Blue-tailed Bee-eater are extremely unlikely to reach Europe as genuine vagrants, the (remote) possibility of an escape justifies careful scrutiny of every green bee-eater reported. Identification Although the identification of Blue-cheeked Beeeater may look straightforward, the taxonomic changes described above mean that special attention should be paid to this subject. Apart from the separation from Blue-tailed and Madagascar Bee-eater, confusion with European Beeeater is sometimes possible. Finally, the separation of the two subspecies persicus and chrysocercus is problematic and therefore discussed . Not much attention has been given to this point in recent literature. Subspecific identification is important to learn more about the geographical origins of Blue-cheeked Bee-eaters in Europe. European Bee-eater always shows extensive brownish-red on the upperparts (green on Bluecheeked) and a clear yellow throat, bordered below by a thin black line (throat brown on Blue-cheeked, lacking the black line). The underparts are bluish on European Bee-eater rather than greenish, and the elongated tail-streamers of European Bee-eater project much less (up to 24 mm) than those of Blue-cheeked (45-104 mm). The billof European Bee-eater (36-45 mm) is usually shorter than that of Blue-cheeked (42-51 mm, Fry et al 1992). The latter two characters can be important identification clues when a bird is seen in strong backlight. In flight, the extensive coppery or cinnamon underwing of Blue-cheeked Bee-eater differs from the paler whitish underwing with pale cinnamon underwing-coverts of European Bee-eater. High-flying birds can cause serious identification problems and may be impossible to identify. Immature birds are less brightly coloured and have no elongated tailstreamers; identification requires careful observati on of plumage pattern and coloration. The flight call of Blue-cheeked Bee-eater, a rolling diririp, sounds rather like the familiar pruik of European Bee-eater but is 'harder, shorter and more definitely polysyllabic' (Fry et al 1992). Separation on call only, however, is diffjcult. Madagascar Bee-eater is separated by the white (to slightly yellowish, greenish or pale bluish) forehead, supercilium and ear-coverts (blue-white on Blue-cheeked), narrower superci-
lium, more limited and duller yellow chin, olivebrown or olive-green cap (bright-green on Blu echeeked), duller bronzy-green plumage and paler rufous underwing-coverts. Especially in non-breeding plumage, separation from Bluecheeked can be diffjcult. Blue-tailed Bee-eater shows a green forehead and supercilium (with narrow or almost absent pale line above and narrow pale blue line below dark eye-stripe, giving darker-faced impression), blue or greenish-blue tertials, rump, uppertailcoverts and tail (green on Blue-cheeked) and pale blue undertail-coverts (green on Bluecheeked). Differences in measurements are slight; voices and behaviour are identical (Cramp 1985, Fry et al 1992). The two subspecies of Blue-cheeked Bee-eater differ mainly in the length of the tail-streamers. Streamers of male persicus are 43-67 mm longer than the tail, of male chrysocercus 65-105 mm; of female persicus 35-52 mm and of female chrysocercus 46-64 mm (Cramp 1985). Since sexing is not possible on other plumage characters, only very long-tailed birds can be attributed to chrysocercus safely in the field. Very short-tailed birds are presumably persicus, but the possibility of broken or growing rectrices makes this identification feature unrel iable (unless checked in the hand). In comparison, M p chrysocercus normally shows less or sometimes almost no white on the forehead, a narrower pale blue supercilium and band on the forehead and often lacks any white below the dark eye-streak. The upperparts, centra I rectrices and outer webs of the primaries are slightly more yellow-green or golden-green (grass-green on persicus; Cramp 1989, Fry et al 1992). However, differences in plumage are very slight and unreliable, due to changes through wear, abrasion and differences between breeding and nonbreeding plumages. In the hand, both subspecies can usually be separated (and sexed) by a combination of measurements (cf Cramp 1985). Acknowledgements The following people were of great help to collect information on the various European records: Peter Barthel, Hans-Martin Berg, Jen Christensen, Andrew Clarke, LuÎs Costa, Philippe Dubois, Fulvio Fraticelli, Juan Gutiérrez, Igor Gorbán, Hannu Jännes, Eduardo de Juana, Petras Kurlaviè'ius, Vilju Lilleleht, Peter Lyngs, Piet Meeth, Michael Nikiforov, Brian Rasmussen, Karel Stastny, Tadeusz Stawarczyk, Joe Sultana
99
Occurrence of 8/ue-cheeked 8ee-eater in furore
/
74 Blue-cheeked Bee-eater / Groene Bijeneter Merops persicus, Christianso, Bornholm, Denmark, June 1989 (Peter Lyngs) 75 Blu e-cheeked Bee-eater / Groene Bij eneter Merops persicus (co llected on Sci ll y, Engeland, 13 July 1921 l, Isles of Scil ly Museum, St Mary's, Scilly, England, October 1992 (Pau/ Knol/e) 76 Blue-cheeked Bee-eater / Groene Bijeneter Merops persicus, Cowden, Humberside, England , July 1989 (David M Cottridge) 77-79 Blue-cheeked Bee-eater / Groene Bijeneter Merops persicus, Texe l, Noordholl and, Netherlands, 30 September 1961 (Piet Meeth)
100
Occurrence of B/ue-cheeked Bee-eater in Europe and Tommy Tyrberg. We thank the Isles of Scilly Museum on St Mary's for their kind permission to take photographs of the bird in their co ll ection. Samenvatting VOORKOMEN VAN GROENE BIJENETER IN EUROPA Een van de meest tot de verbee lding sprekende dwaalgasten in Europa is de Groene Bijeneter Merops persicus. Deze soort is buiten de broedgebieden in het Midden-Oosten, Zu id west-Rusland en Egypte (ondersoo rt M p pers icus) en Noordwestafrika (ondersoort M p chrysocercus) in de meeste Europese landen als dwaalgast vastgeste ld. In dit artikel worden all e aanvaarde Europese waarnemingen buiten de broedgebieden ve rm eld. Het gaat om tenminste 47 gevall en: 32+ in Zuideuropa en 15 in Noord- en Noordwesteuropa. De Zuideuropese waarnemingen komen voornamelijk uit april en mei (figuur 2a); de Noordeuropese vrijwel all emaa l uit de periode eind mei-begin augustus, met een piek in juli (figuur 2b). Er zijn v ijf verspreide waarnemingen uit september. Op grond van het patroon van de waarnemingen en het fotografische materiaal wordt geconc lu deerd dat all e Europese geva ll en waarschi jnlijk betrekking hebben op M p persicus. Er z ijn geen zekere Europese geval len van de ondersoort M p chrysocercus. Naast een ana lyse van de waa rnem in gen wordt aandacht besteed aan de taxonomie van de Groene Bijeneter en de determinatie, zowe l in relatie tot Bijeneter Mapiaster als tot nauw verwa nte soorten van de Groene Bijeneter die buiten het Westpalearctische gebied voo rkomen. Ook wordt in gegaan op de verschi ll en tussen beide ondersoorten van de Groene Bijeneter.
References Bannerman, D A 1963. Birds of the Atlantic is lands 1. Ed inburgh. Bassin, P, Hallman, B, Juillard, M & Langenegger, A 1990. Un Guêpier de Perse, Merops superciliosus, en Crète. Nos Oiseaux 40: 430-431. van den Berg, A B 1994. Lijst van Nederlandse vogelsoorten 1994. Santpoort-Zu id. Breife, B, Hirschfeld, E, Kjellén, N & UIIman, M 1990. Sä ll synta faglar i Sverige. Var Fagelvärld supp lement 13. Lund. Cedergren, A 1962. Blakindad biätare (Merops superciliosus persicus) för första gangen paträffad i
Sveri ge. Var Fägelvärld 21: 1-4. Cortés, J E, Finlayson, J C, Garcia, E F J & Mosquera, M A J 1980. The birds of Gibra ltar. Gibraltar. Cramp, S 1985. The birds of the Western Palearctic 4. Oxford. Cramp, S & Conder, P J 1970. A visit to the oasis of Kufra, spring 1969. Ibi s 112: 261-263. Despott, G 1923. Cattura di due Gruccione Egiziani Merops persicus Pall a Malta. Riv Ital Ornithol 6 (2): 37-38. Dubois, P J & Yésou, P 1992. Les o iseaux rares en France. Chabaud. Dymond, J N, Fraser, PA & Gantlett, SJ M 1989. Rare birds in Britain and Ireland . Calton. Flint, P & Stewart, P 1992. The birds of Cyprus. BOU check- list 6. Second edition. Tring. Fry, C H, Fry, K & Harris, A 1992 . Kingfishers, beeeaters & rollers: a handbook. London. Gantlett, SJ M 1989. Blue-cheeked Bee-eater in Humberside. Birding World 2: 242-243. Glutz von Blotzheim, U N & Bauer, K M 1980. Handbuch der Vögel Mitteleuropas 9. Wiesbaden. Grant, P J 1982. Birds new to Britain and Ireland. Calton. Harrap, S 1991. The Blue-cheeked Bee-eater by any other name. Birding World 4: 127-129. Jännes, H, N ikander, P J & Numm in en, T 1992. Vu ioden 1991 harvinaisuushavainnot. Lintumies 27: 253273. de Ju ana, E & Comi té Ibérico de Rarezas 1991. Observaciones homologadas de aves raras en Espaiïa y Portugal. Informe de 1989. Ardeola 38: 149-166. Kinzelbach, R & Martens, J 1965. Zur Kenntniss der Vöge l von Karpathos (Süd li che Ägäis). Bonn Zoo l Beitr 16 : 50-91. Lewington, I, A iström , P & Co lston, P 1991. A field guide to the rare birds of Britain and Europe. London. Meeth, P 1962. Waarneming van een Groene Bijeneter (Merops persicus) in Nederland. Limosa 35: 219 223. Quick, H M 1952. Blue-cheeked Bee-eater in Sc ill y : a new British bird. Br Birds 45: 225-227. Roberts, T J 1991. The birds of Pakistan 1. Karachi. Rogers, M & Rarities Comm ittee 1990. Report on rare birds in Great Britain in 1989. Br Birds 83: 439-496. Su ltana, J, Gauci, C & Beaman, M 1982. A new gu id e to the birds of Malta. Valletta.
Enno B Ebe/s, Lessing/aan 11-2, 3533 AN Utrecht, Nether/ands Jan van der Laan, Marco P%straat 206-1 , 1057 WZ Amsterdam, Nether/ands
101
Dwergarenden bij Leersumse Veld in mei 1992 en bij Keersluisplas in april 1993 AlbertJ Dees, Edwin P Russer, Hans R Russer, Hein Prinsen & Mark Snethlage
I
n mei 1992 werd het eerste geval van de Dwergarend Hieraaetus pennatus voor Nederland vastgesteld bij het Leersumse Veld, Utrecht. Nog geen jaar later, in apri l 1993, vo lgde het tweede geval bij de Keersluisplas, Flevoland. In dit artikel worden beide waarnemingen beschreven.
leersumse Veld Op zaterdag 30 mei 1992 was Albert Dees voge ls aan het kijken op het Breeveen, een hei develd ten zuidwesten van het Leersumse Veld, Utrecht. Om c 13 :00 werd zijn aa ndacht getrokken door een roofvogel die ten noorden van het Breeveen aan het cirkelen was samen met een Buizerd Buteo buteo. De vogel werd even uit het oog verloren maar kort daarna weer boven het Breeveen teruggevonden . Na vaststel ling van een aanta l belangrijke kenmerken kon AD, die vermoedde met iets bijzonders te maken te hebben, in totaal zes dia's maken, op een afstand van c 200 m. Na c 5 min verdween de vogel in zu idoostelijke richting en werd daarna niet meer teruggezien. Thuisgekomen meende AD na raadpleging van enke le vogelgidsen dat de vogel een donkere vorm Dwergarend betrof. Na het ontwikke len van de dia's leken deze de determinatie te ondersteunen. Vanwege de geringe vergroting en de vrij grote afstand bleken de afbee ldin gen op de dia's zeer klein te zijn. Drie dia's waren echter zo scherp dat een aantal belangrijke kenmerken op boven- en onderzijde redelijk tot goed zichtbaar was, waarmee de determinatie zeker geste ld kon worden. Als beheerders van het archief van de Vogelwacht Utrecht ontvingen Edwin Russer en Hans Russer een beschrijving en de dia's van de Dwergarend. ER en HR bevestigden de determinatie en zonden de gegevens door naar de Commissie Dwaalgasten Nederlandse Avifauna (CDNA), die de waarneming aanvaardde als het eerste geval voor Nederland.
102
De beschrijving is gebaseerd op de notities en dia's va n AD. GROOTIE & BOUW Ongeveer even groot als Buizerd,
waarmee samen cirke lend gezien. Vleugels vr ij kort met brede punt. Staart vr ij lang en recht afgesneden. KOP & HALS Lichtbruin. BOVEN DELEN Mantel en rug bruin. Geen w itte banen over zijkant mantel vastgeste ld of op dia's te z ien. Witte v lek boven staart. ONDERDELEN Borst, buik en flanken donkerbruin. Onderstaartdekveren licht. BOVENVLEUGEL Armpennen, hand pennen en grote vleugeldekveren zeer donker, bijna zwart. Kleine v leugeldekveren kastanjebruin. Middelste v leugeldekveren roomwit, als li chte band over v leugel zichtbaar. Aan voorz ijde van v leugels naast kop twee duidelijke witte vlekken ('koplampen') . ONDERVLEUGEL Ondervleugeldekveren donkerbruin. Armpennen en handpennen zwartbru in met lichte doorschijnende binnenste handpennen. STAART Bovenstaart donkerbruin. Onderstaart va naf li chte onderstaartdekveren geleidelijk donkerder wordend tot aan geheel donker uiteinde. NAAKTE DELEN Door grote afstand niet in veld waargenomen noch op dia's z ichtbaar. VLUCHT Rustige vlucht als van arend Aquila of buizerd Buteo. V leugels in v lucht enigszins naar voren gehouden met vleuge lpunten naar achteren gericht. In gli jv lucht v leugels iets naar beneden gebogen.
De combinatie van formaat (ongeveer als Buizerd), relatief lange en recht afgesneden staart, overwegend bruin verenk leed met lichte diagonale baan over de bovenvleugel, li chte onderstaartdekveren, naar het uiteinde toe donker wordende staart en lichte 'koplampen' op de voorv leuge l duiden op een donkere vorm Dwergarend (cf Porter et al 1982, GĂŠnsb01 1989, jonsson 1992). Vanwege het feit dat deze soort niet eerder in Nederland was vastgesteld en gezien de beperkte inform atie op de dia's besloot de CDNA om het beschikbare materiaal voor te leggen aan de Finse roofvogel kenner Dick Forsman alvorens een definitieve beslissing te nemen. Na bestudering van dia's en beschrijving [Dutch Birding 16: 102-105, juni 19941
Dwergarenden bij Leersumse Veld in mei 1992 en bij Keersluisplas in april 1993
80-81 Dwergarend / Booted Eagle Hieraaetus pennatus, donkere vorm, Leersumse Ve ld, Utrecht, 30 mei 1992 (A lbert JOees)
82 Dwergarend / Booted Eagle Hieraaetus pennatus, lichte vorm, Keersluisplas, Flevoland, 24 april 1993 (Hein Prinsen)
kwam OF tot de vo lgende reactie: 'Good to see th e slides in original. My judgement is mainly based on si ides 1, 2 and 4, w hi ch show most plumage details and it is: Booted Eagle! The shape of the b ird is right for Booted, w ith lo ngish and square-cut tail and rather short w ings with amp le tip. The co loration of the upperparts fits perfectly with Booted (upperwin g and tail) and from below the pale inner primaries can be seen. Comb inin g all the slides I think you can safely identify the bird as a Booted Eagle, despite th e low quality of the slides. The plumage is OK for Booted and all the slid es together show the shape of the bird reli ably enou gh to rule ou t any similarl y plumaged Buzzard or Honey Buzzard. In add iti on the observer has seen the w hite 'head-li ghts' at the w ing bases, w hi ch can not be seen in the slides. ' Op basis van de lange staart zonder dwarsbanden kunnen Buizerd en Wespendief Pernis apivorus worden uitges loten. De recht afgesneden staart en teken ing op de bovendelen sluit ook Zwarte Wouw Milvus migrans uit. De grootte sluit andere are ndsoorten uit, met uitzondering we lli c ht van een kleine Schreeuwarend A pomarina of Bastaa rd arend A clanga, die echter beide een kortere staart hebben en ande re tekening op v leuge l en staart. De grotere maar qua postuur met Dwergarend verge lijkbare Havikarend H fasciatus mist de li chte band over de bovenvleugel en heeft lichtere, gr ijze armpennen op de ondervleugel. Op gro nd van de iets afhange nde vleuge ls en de plaats van de li c hte teken in g in het verenk leed komen ook kiekendieven Circus ni et in aanmerking, al heeft de teken ing van de onderzijde we l iets weg va n een vrouwtje of onvo lwassen Bruine Kiekendief C aerugin osus.
Op zaterdag 24 april 1993 insta ll eerden Hein Prinsen en Mark Snethlage zic h rond 11 :00 bij de Keersluisplas, Flevoland, in de hoop wat trek van roofvogels waar te nemen. Het was ru stig weer met een zwakke z uidoostenw ind. Na o ngeveer een kwartier zagen z ij va nuit het oostn oordoosten boven de Holl andse Hout een 'verdachte' roofvogel die samen met een Buizerd op hen kwam aa nvliege n. De kenmerken die in eerste instanti e opvielen, terwijl de vogel in vooraa nzicht door verrek ijker en telescoop werd bekeken, ware n de afhangende vleuge lpunten, de zwa rt-w it tekening op de ondervleugel en de li chte kop. Terwijl de voge l naderd e, waardoor de onderz ijde beter zichtbaar werd, werd aan de hand van het silho uet en het karakteristieke patroon op de onderdelen duidelijk dat het een lichte vorm Dwergarend was. HP en MS schreeuwden dit onmidde l ijk door naa r vijf andere voge laars die in de buurt waren. De Dwergarend v loog vervo lgens op een hoogte van 80- 100 m over de waa rn emers heen. HP slaagde erin zes dia's te maken . Boven de Keersluisplas begon de voge l op thermiek te c irkelen waarbij de bovenzijde goed kon word en waa rgenomen. Deze maakte een noga l bonte indruk door de I ichte diagonale baan over het armdee l van de voorv leuge l, co ntrasterend met de donkere pennen en verder bruine bovenvleugel. Na c 5 min ze ilde de arend in westzu idweste lijke richting over de Keersluisplas, waar hij nog c 5 min bleef rondcirkelen en nog goed kon worden waarge nome n door vier voge laars die uit observatieh ut De Kluut kwamen toegesneld, zodat in totaal 11 waarneme rs de voge l hadden gez ien voordat deze definitief uit beeld verdween.
Keersluisplas
103
Dwergarenden bij Leersumse Veld in mei 1992 en bij Keersluisplas in april 1993 Door de CDNA is dit geva l aa nvaa rd als het tweede geva l voor Nederl and . De besc hrijvin g is gebaseerd op veldnotities en dia's van HP. GROOTIE & POSTUUR Ongeveer even groot als Buizerd,
waarmee direct te vergelijken, met smallere en mogelijk iets langere vleugels, waa rva n voo r- en achterrand evenwijdig lopend en langere, recht afgesneden staart. Brede duidelijk vooru itstekende kop. Lichaam niet opva llend zwaarder dan b ij Buizerd. Vrij zware snave l. KOP Licht geelbruin, contrasterend met lichte onderdelen. BOVENDELEN Mantel en ru g (donker)bruin met crèmekl eurige schouderdekveren . Eveneens crèmek leurige bovenstaartdekveren li chte sikkelvorm ige vlek vormend op bovenstaart, op bovenste deel va n zij staart 'rond lopend ' en ook sc huin va n onderen zic htbaar. Stuit donker. ONDERDELEN Borst, buik en onderstaartd ekveren roomw it. BOVENVLEUGEL Voorv leugel bruin. Grote dekveren, arm- en handpennen donkerbruin tot zwa rt. Middelste vleugeldekveren crèmek leurig, contrasterende diagonale baan (va naf lichaam sc huin naa r voren lopend) over armdeel va n vleugel vormend. 'Koplampen ' op voorrand van vleugel niet opgemerkt en op dia's niet zichtbaar. ONDERVLEUGEL Tweekleurig. Achterrand zwa rt, c 1/3 deel va n vleugel breed. Handpennen zwart, binnenste (dri e?) handpennen iets lichter venster vormend. Armpennen donkerbruin tot zwart. Bases van buitenste armpennen donkere wig in w itachti ge ondervleugeldekveren vormen d. Toppen va n armpennen licht doorschijnend, smalle en waz ige w itte achterrand vormend. STAART Donkergrijsbruin met iets donkerdere eindband. Toppen van staartpennen doorschijnend w it. NAAKTE DELEN Snavel op dia geelachtig lijkend, waa rsc hijnlij k effect va n zon licht. VLUC HT G lij vlucht met hori zo ntaal gehouden vleugels met afhangende achterwaarts gehouden v leugelpunten. Tijdens cirke len v leugels niet boven lichaam uitstekend . SLEET & RUI Geen sleet of rui zichtbaar.
Op grond van de zwart-w it tekening op de on derv leugel en het ontb reken van polsvlekken in combin atie met grootte, postuur (met name de vrij lange recht afgesnede n staa rt), li c hte diagonale baan over de voorvleugel, brede li chtbruine kop en naa r het uiteinde toe donker worden de staart zonder dwarsbanden kon de voge l eenvoud ig als li chte vorm Dwergarend gedete rmineerd word en, temeer omdat de meeste aanwez ige waarnemers deze soort al kenden uit Zu ideu ropa. Vergeleken met het geva l va n Leersum leverde de determin atie aanz ien lijk minder prob lemen op omdat Dwergarenden va n de lichte vorm vr ijwe l onmiskenbaar z ijn , in tegenstellin g tot de wat minder uitgesproken getekende 104
donkere vorm en vanwege het feit dat de afbeelding op de dia' s aa nmerkelijk groter was. Andere roofvogels, waaronder 'suggestief' getekende Buizerds, kond en worden uitges loten op grond van zowe l structurele kenmerken als de tekening va n het vere nkl eed. Een versc hil met de besc hrijving van de voge l van Leersum is dat bij die voge l de vleugels 'v rij kort met brede top' worden genoemd en bij de voge l va n de Knardi jk 'small er en mogelijk iets langer dan b ij Buizerd ' . Vergeleken met Buizerd zijn de vleuge ls bij een Dwergarend verhoudingsgew ij s iets langer. Door de vrij brede vleugelpunt en de wat in getrokken houdin g va n de vleugels tijden s het zweven kunnen de vleugels ec hter ook vrij kort lijken Uonsson 1992). Voorkomen en verspreiding De Dwergarend is een redelijk algemene broedvogel in Spanje, delen van Frankrijk (noordelijk tot vlak onder de Belgische grens), Noordwestafrika, delen va n Oosteuropa, de Balkan, Turkij e, en delen van de GOS-landen ten noorden en oosten va n de Zwarte Zee via Kazac hsta n oostelijk tot Noord-Indi a en Centraal-Siberië. In het centrale deel va n het gebied ten noorden van de Middellandse Zee ontbreekt de soort als broedvogel. In Zuid-Afrika bevindt z ich een afzonderlijke broedpopul atie. De soort ove rwintert in Afrika ten zuiden va n de Sahara, met uitzonderin g van de resid ente popul atie op Menorca (Balea ren ) en inc identele overwinteraars rondom de Middellandse Zee. De wegtrek vindt hoofdzakelijk pl aats in september en vogels keren teru g in maart-april (C ramp 1980, Jon sso n 1992). In Europa is de li c hte vorm overwegend algemener dan de donkere (verhouding c 7:3) maar in Rusland is de verhoudin g meer in eve nwi c ht (Cramp
1980). Als dwaalgast is de soort in Europa vastgeste ld in België, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Finland, Ital ië, Malta, Zweden en Zw itserl and (C ramp 1980, Génsb01 1989). Twee geva ll en di e eni ge tijd op de Nederland se av ifau nisti sche lij st hebben gestaa n (Oostvoo rn e, Zuidholland, 1974, en Kerkrade, Limburg, 1979) zijn bij de herziening va n deze lijst niet langer acceptabel geb leken (va n Ijzendoorn & de Heer 1985). Op gro nd va n bovengenoemde waarnem ingen ten noord en va n de broedgebieden, het trekgedrag en de relatieve nabijheid van een deel van het broedgebied was het te ve rwac hten dat deze soort ooit als dwaalgast in Nederland zou worden vastgesteld. Dat het tweede geva l zo snel volgde op het ee rste was opmerkelijk.
Dwergarenden bij Leersumse Veld in mei 1992 en bij Keersluisplas in april 1993 Dankzegging Wij wi ll en Arnoud van den Berg, Enno Ebels en Klaas Eigenhuis danken voor hun raadgevingen en hun hulp bij het tot stand komen van dit artikel, Oick Forsman voor het bestuderen van het materiaal van de vogel van het Leersumse Veld en RenĂŠ Pop voor zijn pogingen de dia's zo goed mogelijk uit te vergroten.
Within a year from the first record the second Booted Eagle, a pale morph, was observed and photographed in flight over the Keersluisplas, Flevoland, on 24 April 1993; it was seen by 11 observers. Identifi cation was straightforward, because of size (as Buzzard); longish, square-cut tail; two-toned black-and-white underw in g; pale creamy-white underparts; contrasting ye llow-brown head; dark upperparts with pale diagonal on forew in g; pale mantie patches; pale uppertail-patch; and darkish tail, gradua ll y darkening towards the tip.
Summary BOOTED EAGLES AT LEERSUMSE VELD IN MAY 1992 AND AT KEERSLUISPLAS IN APRIL 1993 On 30 May 1992, a dark morph Booted Eagle Hieraaetus pennatus was observed and photographed by a sing le observer over the Leersumse Veld, Utrecht. Despite the poor quality of the slides, they proved to be conclusive to establish the id entity of the bird, together with the written description. Identification was based on: size (as Buzzard Buteo buteo); longish, square-cut tail; shortish wings w ith amp le tip; pale diagonal on forewing; paler tail, darkening to the tip; pale uppertail-patch; pale 'headli ghts' on wingbends; and pale inner primaries. This observation constitutes the first accepted record for the Netherlands.
Verwijzingen Cramp, S 19 80. The birds of the Western Palearctic 2. Oxford. GĂŠnsbol, B 1989. Collins photo guide to the birds of prey of Britain and Europe, North Africa and the Middle East. Herziene uitgave. Londen. Jon sson, L 1992. Birds of Europe w ith North Afr ica and the Middle East. Londen. Porter, R F, Christensen, S, N ielsen, B P & Willis, I 1982. Vliegbeelden van Europese roofvogels. Baarn. van /jzendoorn, E J & de Heer, P 1985. Herzien ing van de Nederlandse Avifaunistische Lijst. Limosa 58: 6572.
Albert JOees, Willem va n Abcoudelaan 44, 3971 AB Driebergen, Hein Prinsen, Johan Willem Frisostraat 20, 3583 JT Utrecht, Edwin P Russer, Bisonspoor 230, 3605 JL Maarssen, Hans R Russer, Duivenkamp 282, 3607 AN Maarssen, Mark Snethlage, Willem de Zwijgerstraat 1, 3583 HA Utrecht,
Nederland Nederland Nederland Nederland Nederland
Corrigendum _ _ __ _ _ _ __ _ In het artike l over twee Roodoogvireo's Vireo o/ivaceus op Vlieland, Friesland, in september en oktober 1991 (Dutch Birding 16: 64-66, 1994) is helaas een verkeerde foto afgedrukt. De op plaat 45 afgebeelde voge l betreft niet de Roodoogvireo van 24 septembe r 1991 maar een Noordse Boszanger Phylloscopus borea/is die eveneens op Vlieland door Kees Terpstra werd gevangen en gefotografeerd op 19 september 1989. De bedoelde foto van de Roodoogvireo drukken w ij hierbij alsnog af. Wij bieden voor deze betreurenswaardige verg issing onze verontschuld igin gen aan. REDACTIE
83 Roodoogvireo / Red-eyed Vireo Vireo o/ivaceus, Vlieland, Friesland, 24 september 1991 (Kees Terpstra)
In the paper on two Red-eyed Vireos Vireo o/ivaceus on Vlieland, Friesland, in September and October 1991 (Dutch Birding 16: 64-66, 1994), unfortunately, a wrong photograph was printed. Plate 45 does not show the Red-eyed V ireo of 24 September 1991 but an A rctic Warbier Phylloscopus borea/is wh ich was also trapped and photographed on Vlieland by Kees Terpstra on 19 September 1989. The Red-eyed V ireo photograph is printed here. We apo log ize for this regrettab le mistake. EDITORS
105
Roze Pelikanen in Nederland in november 1987-februari 1988 en mei 1990 Jan Zwaaneveld & Enno B Ebels
V
an 9 tot 13 november 1987 verb leef een adu lte Roze Pelikaan Pelecanus onocrotalus in we il anden nabij Havelte, Drenthe. Aanvankelijk veroorzaakte het verblijf we ini g beroering onder vogelend Nederland maar na en ige t ijd besloten veel mensen toch een kijkje te nemen. Op de eerste dag va n een massale 'twitch', 14 november, bleek de voge l echter verdwenen te zijn. Op 29 november dook vermoede lijk dezelfde vogel op in de kleiputten in de Meinerswijk bij Elden, direct ten zuiden van Arnhem, Gelderland. Hier konden vee l vogelaa rs de pelikaan alsnog te z ien krijgen. Na 13 december werd de vogel hi er niet meer gezien maar wel weer van 5 janu ari tot 7 februari 1988. Voor een uitvoerige beschrijving van de waarnem in g bij Elden word t verwezen naar Lensink (1988). Op 8 februar i 1988 werd tenslotte een ad ulte Roze Pelikaan v li egend waargenomen boven Valkenburg, Limburg. Naast bovengenoemde door de CDNA aanvaarde waa rn em in gen waren er meldingen op andere data (waaronder eerd ere en latere data) en andere plaatsen in Drenthe, Friesland, Gelderland en Limburg. Voor een overzicht van all e meldingen wordt verwezen naar van der Burg et al (1988). Volgens een artikel (met foto) in de Arnhemse Courant van vrijd ag 27 november bevond zic h eerd er in die week een exemplaar in een v ij ver aa n de Veerpolderstraat in een nieuwbouwwijk in Arnhem-Zuid, vlak bij de Meinerswijk. Op 6 mei 1990, na een ochtend vogelen bij de Oostvaardersplassen, Flevoland, gingen René Lieverse, Sander Lieverse, Koert Mulder en Jan Zwaa neve ld om 13:30 zitten langs de Knardijk bij de Keersluisplas, Flevoland, in de hoop nog wat doortrekkende roofvogels te zien. Om 13:45 richtte JZ zijn telescoop op een grote voge l die hoog zwevend vanuit het zuiden de Keersluispias naderd e. Groot was de verbazing en het enthousiasme toen de vogel een Roze Pelikaan bleek te z ijn . JK waarschuwde direct zijn metgeze llen en enkele andere aanwezige vogelaars die de vogel allemaa l zagen. Terwijl de voge l op c 106
500 m afstand begon te cirke len boven de Keerslu isp las en aansta lten maakte om te gaan landen, arriveerden Max Ber lijn, Enno Ebels, Ted Hoogendoorn, Gerard Steinhaus en enke le anderen . Om 13:55 landde de pelikaan op het gras land aan de overzijde van de Keersluisplas waar hij door de afstand en door de warmtetrilI in g slecht te zien was. Enkele vogelaars, waaronder EE en TH, zagen de vogel daarna nog op grote afstand vanaf de Praamweg op het land zitten. Doordat de pelikaan minutenlang boven de Keersluisplas cirke lde, was deze (hoewel van respectabele afstand) in vluc ht van al le kanten goed te bekijken. De geva ll en van Havelte, Elden en Valkenburg werden te za men aa nvaard als eerste geval voor Nederland; de CDNA vond onvo ldoende aanw ijzingen dat er meer dan één Roze Pelikaan in deze periode in Nederl and heeft verb leven. De waarnem ing in Flevoland is aanvaard als het tweede geval voor Nederland.
Havelte/E1den/Valkenburg De beschrijving is gebaseerd op notities van Rob Lensink op 1 december en van Enno Ebels op 12 december en op foto's van Leo Boon uit november. GROOTTE & POSTUUR In zit als zwaan Cygnus of grote gans Anser. Indien ineengedoken kleiner lij kend. In v lucht als ooievaar Ciconia of groter met hals in getrokken en poten niet voorbij staart stekend . KOP & HALS Wit, met spoor van w itte ku if op achterkop en roze gloed op voorhoofd . BOVEN DELEN Vuilwit. ONDERDELEN Vu il wit, borst met vage roze gloed. VLEUGEL Bovenvleugel wit, met geheel zwarte handen buitenste armpennen. Binnenste armpennen 'vager' zwart getekend. Ondervleugel w it met zwarte hand- en armpennen, zwarte band vormend tot op bin nenste armpennen. STAART W it. NAAKTE DELEN Bovensnavel roze-oranje, naar basis toe grijs. Keelzak okergee l met bruine zweem. Poot vleeskleurig tot oranje. Oog donker. Naakte huid rondom oog li cht rozegrijs. Poten ongeringd.
[Ou/eh Birding 16 : 106-11 0, juni 1994[
Roze Pelikanen in Nederland in november 1987-februari 1988 en mei 1990 RUI & SLEET Ve renkleed gaaf maa r arm pennen sma ller en gesleten lij kend. Enkele hand- en armpennen niet geheel vo lgroeid (RL). GEDRAG Meesta l in wei land (Have lte) of aan rand van kleiputten (Elden) verblij vend. Foeragerend op vis. Soms benaderbaar tot op c 50 m, meestal op afstand van meer dan 100 m opv liegend.
Flevoland Typische pelikaa n: in v lucht zeer groot, zwaar gebouwd met brede sterk 'gevingerde' vleuge ls. Met ingetrokken hals (in S-vorm) v liegend. Kop duidelijk hoger gehouden dan lichaam. Snavel groot, lang en met keelzak, t ijdens vlucht schuin naar beneden gehouden. Tijdens zweefv lucht vleugels vr ijwe l sti l en v lak gehouden, met iets naar boven gebogen handpennen. Poten in vlucht niet voorbij staart uitstekend . In zit ongeveer tweemaa l zo 'zwaar' overkomend als nabije Blauwe Reigers Ardea cinerea. KOP & HALS Wit, met afhangende w itte kuif op achterkop. BOVEN DELEN W it. ONDERDELEN Wit. VLEUGE L Bovenvleugel w it, met geheel zwa rte handen buitenste armpennen; meer v lekkerig en 'vervagend ' naar binnenste armpennen toe. Ondervleuge l wit met zwarte hand- en armpennen, zwarte band van c halve vleugel breed vormend tot op binnenste armpen nen. STAART W it. NAAKTE DELEN Snavel vri j licht lij kend, althans niet duidelijk afstekend. Af en toe geel of geli g 'oplichtend', afhanke lij k van lichtval (ook in v lucht zichtbaar); vanwege afstand kleu r ni et met zeke rheid vastgeste ld. Poot niet gezien. RUI & SLEET Linkervleugel enkele armpennen of b innenste handpennen missend. GROOTIE & BOUW
Determinatie De voge l van 1987-88 kon ee nvoud ig gedeterm ineerd worden op grond van het zwa rt-w it patroon op boven- en o ndervleugel, de roze gloed op de borst, de kleur van de snave l en de kleur en vorm van de naakte huid rondom het oog. De vogel van Flevoland werd op grond van de zwarte kleur van de hand- en armpenne n op boven- en ondervleuge l, het overigens witte verenkleed en de afhangende witte kuif als adu lte Roze Pelikaan gedetermin eerd. De en ige andere in Europa broedende pelikaan , de Kroeskoppelikaan P crisp us, heeft in adu lt kleed all een aan de bovenzi jde van de v leuge l zwarte hand- en armpe nn en . De ondervleuge l is bij deze soort I icht met all een aan de toppen van hand- en armpennen enig zwart. De kleur van de snave l en de vorm en kleur van de naakte huid rond het oog z ijn anders dan bij Roze Pelikaan en de kuif is korter en rommeliger. De Kleine Pelikaan P rufescens, waarvan in Europa soms (naar
meestal wordt aangenomen o nts napte) exemp laren word en gezien, kan worden uitgesloten op grond va n het kleine formaat, de roze kleur van de rug (voora l in vlu cht zic htbaar) en de grij ze staa rt. Bovendien maakt verge leken met Roze Pelikaan het hele verenk leed van Kleine Pelikaan een grij zere indruk; de zwart-wit tekening op boven- en ondervleuge l is vee l minder contrastrijk. Van dichtbij zijn de brede w itte oogring (aa n de voorz ijde begrensd door een donkere v lek) en de bleekroze snave l met oranje nagel ke nmerkend . Er zijn nog drie andere 'zwart-witte' pelikaansoorten die moge lijk in gevangensc hap worden gehouden en als onts napte voge ls in Nederland zouden kunnen opduiken. De Witte Pelikaan P erythrorhynchos (uit Noord- en Middenamerika) kan worden uitgesloten op grond van de zwa rte tekening op de onderv leuge l die bij deze soort slechts doorloopt tot op de buitenste armpennen; de Grijze Pelikaan P philippensis (uit Oostaz iĂŤ) heeft op de ondervleuge l alleen enig zwart aan de toppen van de slagpenn en, de rest van de vleugel is grij s; en de Austral ische Pelikaan P conspicillatus heeft een volkomen afwi jkende v leuge lteken in g: de vleuge ls zijn zwa rt met een ovale w itte plek rond de bases van de handpen nen (cf H arrison 1985). Voorkomen in Nederland Het geva l uit 1987-88 betrof aanva nkelijk het eerste aa nvaa rde geva l voor Nederland. Naar aan leiding van deze waarnem in g werd echter een geva l va n 12 september tot 25 oktober 1974 te Bloemendaal , Noordholland, alsnog in gediend en aanvaard als eerste geva l voor Nederland (cf Blankert et al 1988); het was een adu lte vogel die onder andere ook in Spaarnwoude, Noordholland, werd gezien en waa rvan een v luchtfoto in het Haarlems Dagblad werd gepubliceerd (Arnoud van den Berg pers meded). De voge l van Flevoland betrof derhalve aanva nkelijk het derde geva l. Recent z ijn all e geva ll en op ni euw door de CDNA behandeld en is het geva l van Bloemendaal va n de Nederlandse lijst afgevoerd omdat de geringe sc huwheid van de voge l en plaats van waarnem ing in de bebouwde kom waar hij steeds terugkeerde in een visr ijke v ijver va n het Wildhoefplantsoen (Arnoud van den Berg pers meded) sterke aanw ij zingen vormden voor een herkomst u it gevangenschap (Gerard Steinhaus pers meded). Hoewel bij de beide andere geva ll en niet is uit te sluiten dat het om ontsnapte voge ls gin g, concludeerde de CDNA dat hiervoor onvo ldoende overtu igende aan-
107
Roze Pelikanen in Nederland in november 1987-februari 1988 en mei 1990 w ijz ingen waren (Gerard Ste inhaus pers meded) . Gez ien het verbl ijf va n de voge l uit 1987-88 in ee n vij ver in een ni euwbouwwi jk zou men bij dat laatste naa r o nze mening we l enkele vraagtekens kunnen zetten. Mogelijk speelde hi er het tijdelijk gebrek aan ope n water door inva ll ende vorst ec hter een ro l; dit was voor de CDNA reden de ongebruikelijke plaats van waa rn emin g bij dit geva l niet te zwaar te laten wege n (Gera rd Ste inh aus pers meded ). De voge l was vo lgens het artike l in de A rnh emse Courant in ieder geva l niet ontsnapt uit Burgers Dierenpark in Arnhem; ook uit het Noorderdi erenpark in Emmen, Drenthe, werd in november geen Roze Pelikaan vermist (Bert de Bru in pers meded). Het is niet uitges loten dat deze lfde voge l eerder door Noordeuropa heeft gezwo rve n: va n 220 oktober 1987 verb leef minimaal één exemplaar ('presumed escape') op drie plaatsen in Zuid-Zweden (Elmberg 1990, Jo han Elmberg in litt). Deze voge l bewoog zich van noord naar zuid en werd het laatst gez ien op 19-20 oktober bij de uiterste zu idpunt va n Zweden. Op 27 oktober we rd een Deens geva l vastgeste ld te Dovnskl int, Langeland (Anonym us 1988). Kort na de waarnemi ng bij Valkenburg werd op 11 en 12 febru ari 1988 ee n pelikaan, waa rschijnlijk ee n Roze, gez ien en gefotografeerd b ij Wittl ich, Trier, Duitsland (Ka rl-H ei nz Heyne in litt). Door de rev isie va n het geva l van Bloemendaa l staat het geva l va n 1987-88 nu als eerste aanvaarde geva l gereg istreerd en dat van 1990 als tweede. De waarneming van Flevoland past wellicht het beste in het patroon va n waarnem in gen dat men van een wi lde vogel zou verwac hten, namelijk als 'doorschi eten ' van een voge l die uit Afrika terugkeert naar Zu idoosteuropa. Het fraaie weer met zuidooste lijke w ind tijdens deze waa rneming vergroot de ge loofwaard igheid van het geva l als w il de voge l, evena ls het fe it dat in 1990 tenm in ste 12 geva llen werd en geme ld in Frankrijk, twee in Spanje en minstens drie in Polen (D ubo is & Yésou 1991, Edua rd o de Ju ana in litt, Tadeusz Stawarczyk in litt). Waarnemingen in het late najaa r en met name de w inter lijken welli cht minder voor de hand te liggen. Het afdwalen va n voge ls in het najaar (het vertrek uit de broedgeb ieden in de Donau-delta vindt plaats van september tot beg in november) kan echter leiden tot het uitzwerven van voge ls in noordelijke richting . Verder staan andere soorten uit overeen komsti ge broedgeb ieden jui st bekend als dwaa lgasten naar W este uropa in het late najaar of de winter, zoa ls Zwarte Ibi s Plegadis fa lcinel108
lus en Kleine Trap Tetrax tetrax; O nze kennis van de potenties van Roze Pelikanen (en andere peli kanen) om als dwaalgast Westeuropa te bereiken sch iet (nog) tekort om een duidelijk oordee l te ve llen over wat wel en niet goede perioden zijn om eventuele w ilde voge ls te verwachten . Voorkomen elders in Europa De dichtstbijzijnde broedgebieden va n de Roze Pelikaan zijn ge legen in Roemenië, Grieken land en Turkije. Deze voge ls ove rwinterd en in het begin va n de 20e eeuw nog in de Nijldelta, Egypte. Daar z ijn ze echter door grootsc halige ontw ikkelin g van het gebi ed inmiddels verd wenen en aa ngenomen wordt dat ze nu verder zu idelijk overw interen, moge lijk langs de kusten va n de Rode Zee, in tropisch Oost-Centraalafrika of in Zu id-Soeda n. Het precieze huidi ge overw interin gsgeb ied van de 70-80 000 Palearctische Roze Pelikanen is ni et bekend maar het zee r uitgestrekte Sudd in Zuid-Soedan is wellicht het meest waa rsc hijnlijke (C ri ve lli et al 1991). In maart-april keren de meeste vogels terug naa r de broedgebieden (Cra mp & Simmons 1977). In vee l West- en Noordeuropese landen zijn pelikanen vastgeste ld maar de behandeling per land verschilt noga l. In Duitsl and worden waarnemi ngen va n zowel Roze als Kroeskoppelikaan wel als vo lwaa rdi ge geva ll en opgenomen in het jaa rverslag van de Duitse ze ldzaamhede ncommissie maar er wordt bij verm eld dat aa ngenomen wordt dat alle geva ll en vrijwel zeker op onstnapte voge ls betrekking hebben, met uitzondering van oude waa rnemin ge n va n groepen die zeker als wi ld worden besc houwd (cf Niethammer 1938). In Finland zijn twee voo rj aa rsgeva llen bekend va n Roze Pelikaan (be ide gesc hoten) ui t 1839 en 1925 ('considered possible escapes') (Han nu Jännes in litt). In Frankrijk sta an oude geva ll en van Roze Pelikaan geregistreerd o nder de categor ie 'soorten van w ilde herko mst' omdat bij deze geva ll en aa n een w ilde herkom st ni et getw ijfeld wo rdt. De laatste waa rn em in g va n 'o nverdac hte' voge ls betreft een groep van 12 in mei of juni 1865 in de Cama rgue. M ee r rece nte waa rnemin gen en de drie geva ll en va n Kroeskoppelikaan staa n gereg istreerd onder 'soorten waa rvan een wi lde herkom st twijfelachtig is' (Dubois & Yésou 1991 ). In Groot-B rittan nië staan zowe l Roze als Kroeskoppelikaan op de lij st van 'Categori e D-soorten ', als zijnde waa rschijnlijk uit geva ngenschap o ntsnapt (Dymond et al 1989). In Noorwegen z ijn tot 1990 éé n geva l van de Roze Pelikaan uit juli 1974 en maa r li efst zes geva ll en van de Kroeskoppel ikaan, uit 19 76-78
Roze Pelikanen in Nederland in november 1987-februari 1988 en mei 1990 (m in stens twee vogels), aanvaard. Hoewel de geval len aa nvaa rd zijn voor de Noorse A-lijst is de herkomst onzeker. Een zeker ontsnapte Kroeskoppelikaan werd in 1973 gez ien (Andrew Clarke in litt). In Polen z ijn tot en met 1990 ruim 40 Roze Pelikanen gezien, in de vorige eeuw voora l in het najaar maar in de laatste decennia vooral in het voorjaar, met een piek in mei. In de zomer va n 1990 werden in Zu id-Po len minstens drie geval len vastgesteld. Aangenomen wordt dat all e geva ll en (van al le drie in Polen vastgestelde soorten pelikanen) op w ilde vogels betrekking hebben (Tadeu sz Stawarczyk in litt). In 1990 werd de eerste Kroeskoppelikaan voor Polen gedocumenteerd (Tadeusz Stawarczyk in litt). In Spanje z ijn c 12 geva llen va n pelikanen bekend, vermoedelijk alle van Roze Pelikaan . Twee geva ll en betreffen met zekerh eid ontsnapte voge ls, de andere geva ll en kunnen op w ilde vogels betrekking hebben. In 1990 werden drie geva ll en gemeld va n tenminste twee versc hillende indi viduen (Ed uardo de Juana in litt). In Zweden zij n vier geva ll en van de Roze Pelikaan bekend uit de vori ge eeuwen twee uit deze eeuw, waaronder de eerd er genoemde drie waarnemi ngen va n één vogel in het naj aar van 1987. De Zweedse ze ld zaam hedencom missie beschouwt geen van de geva ll en als va n w ilde herkomst en de soort staat niet op de officiële Zweedse lij st. Andere soorten pelikanen z ijn in Zweden tot 1990 niet waa rgenomen (Johan Elmberg in litt). In Zw itserland is één geva l va n de Roze Pelikaan uit deze eeuw bekend, van 14 juni 1902 op het Lago Maggiore (W inki er 1987, Niklaus Zbinden in litt). Dat w ild e pelikanen vroeger in Zwitserland voorkwamen bewijst de waarn em in g op 8 juli 1768 van 130 ongedetermineerde pelikanen (vermoede lijk Roze) die vanuit de Zwitserse bergen neerstreken op het Bodenmeer bij Lind au, Oostenrijk (W inki er 1987). Ook in Zuid-Duitsland, Oostenrijk (Neusied lersee) en Hongarije werd en in de 17e en 18e eeuw met en ige regelmatig groepjes pelikanen gezien (Ba uer & Glutz von Blotzheim 1966). Op grond va n bovenstaande gegevens lijkt het (nog steeds) zeer goed mogelijk dat inc identee l w ilde Roze Pelikanen afdwalen naar Westeuropa . Gez ien de sterk teruggelopen broedpopulatie is de kans op (met name groepjes) zwervende voge ls echter we li swaar aanz ien lijk kleiner geword en maar daartegenover staat dat de toegenomen waarnemersintensiteit kan bijdragen aan een toename van het aa ntal meldingen . Hoewel ontsnapte voge ls zeker vera ntwoordelijk kunnen zijn voor recente geva llen in Westeuropa, ac hten
84 Roze Pelikaan / White Pelican Pelecanus onocrota lus, H avelte, Drenthe, november 1987 (LeoJ R Boon)
w ij het raadzaam geva ll en in deze streken in principe seri eus te nemen als dwaalgast en all een in ev idente geva ll en van niet-wilde herkomst waa rn emingen af te wi jzen. Van de eeuwen ge leden in Nederland (en ook in Denemarken, Duitsland en Engeland) voorkomende Kroeskoppelikaan (cf H atting 1963, Kraak 1978, van Mensch 1978, Clason & Prummel 1979, Anneke Clason in litt) bestaan in Nederland diverse meldin gen waarvan er echter gee n vo ldoende werd gedoc umenteerd voor aanvaarding va n de dete rmin atie (CDNA in litt). Bij deze soort is de kans dat w ilde voge ls Westeuropa bereiken vee l kleiner dan bij de Roze Pe likaan omdat de Europese en Westaziatische broedpopulatie tegenwoordig niet meer dan en ige 100en paren omvat en omdat deze soort minder trek- en zwerfgedrag vertoont dan de Roze Pe l ikaan (cf Bauer & Glutz von Blotzheim 1966). De Kleine Pelikaan wordt in somm ige Westeuropese landen als uit gevangensc hap ontsnapt en in andere als dwaalgast beschouwd (eg, cf Bundesdeutsche Seltenheitenausschu~ 1991). Van deze soort bestaan in Nederland twee goed gedocumenteerd e geva ll en: Lauwersmeer, Gron ingen, 22 tot eind september 1989 en Nu ldernauw, Gelderland/ Flevoland, 25-29 oktober 1990 (cf va n den Berg et al 1992). Van het laatste geva l is de determinatie aanvaard, het eerste geva l is (nog) niet in ged iend bij de CDNA. De CDNA (in litt) neemt aa n dat all e geva llen betrekking hebben op onts napte exemp laren. Een ev ident ontsnapte Kleine Pelikaan (tam en met één sterk ge havende vleuge l) bevond zic h in 109
Roze Pelikanen in Nederland in no vember 7987-februari 7988 en mei 7990 o ktober-n ovembe r 1993 bij Aalsmee r, Noo rdho ll and (Dutc h Bird in g 15: 275, 1993; Enno Ebels pers obs). De laatste j aren is deze soort onder andere vastgesteld in D enemarken, Duitsland , En ge land, Frankrijk, Oostenrij k, Po len en Spa nj e.
Dankzegging Wij bedanke n Peter Barth el, Andrew Cl arke, Anneke Claso n, Philippe Dubo is, Johan Elmberg, Karl-H einz Heyne, H annu Jänn es, Eduardo de Ju ana, Aart Noorlander, Peter M eininger, Kl aus Ma ilin g O lse n, Gerald O reel, Mike Rogers, Tadeusz Stawa rczy k en N ikl aus Zbinden en anderen voor het leveren va n materi aa l en gegeve ns voor dit artikel. Paul Knoll e wordt bedankt voor zi jn eerd ere in spa nnin gen om uit verschillende landen gegevens te ve rza melen di e bij dit arti ke l gebruikt konden worden en voo r z ijn nutti ge bijdrage n aa n d it art ikel.
Summary WHITE PELIeANS IN THE NETHERLANDS IN NOVEMBER 198 7FEBRUARY 1988 AN D M AY 1990 From 9 November 1987-8 February 1988, a W hite Peli ea n Peleca nus onocrota lus was see n at three different pl aces in the Netherl ands (H avelte, D renthe; Elden, Gelderl and ; and Va lke nburg, Limburg). O n 5 May 1990, a White Pelica n was observed at the Keerslui spl as, Fl evo land. Both records have been accepted by the D utc h rariti es co mmittee (C ONA). A previously accepted record from Bloeme ndaa l, Noordho ll and, from 12 Septembe r-25 Octobe r 1974 has bee n rejected after review because of the bird's relati ve tameness and its visits to a suburban pond. Identifica ti on was based on upperw ing and un derw in g pattern and ba re part co lorati on. The occ urrence of W hi te Peli ca n and oth er peli ca n spec ies (Dalmatian P crisp us and Pin k-backed P rufescens) in va ri ous Europea n countries is di sc ussed . It is co nc lu ded that gen ui ne vagra ncy to north- western Europe is (st ill) poss ible for W hite Pe lica n but the escape risk is probab ly rat her hi gh; the chances fo r gen uine vag ran cy of Da lm ati an and Pin k-backed Peli ca n are co nsidered much lower. Th e authors advise to treat every reported pe li ca n as a possible vag rant and stress th e im po rtance of documentin g reco rds. Identi ficat ion should be made carefully beca use in ma ny cases in the past pelica ns have been m isidentified or in suffic ientl y doc umented .
Verwijzingen Anonymu s 1988. European news . Br Birds 81: 330340. Bauer, K M & G lu tz vo n Blotz heim, U N 1966. Handbuch der Vöge l Mitteleuropas 1. Fra nkfurt am Ma in. va n den Berg, A B, de By, R A & CDNA 1992. Rare bird s in th e Neth erl and s in 199 0. Du tc h Birding 14 : 73 -90. Blankert, J J, de By, R A & CD NA 1988. Rare bird s in the Netherl and s in 1987 . Dutc h Bi rding 10: 167 177 . Bundesdeutsc he Se lte nh e ite n a u ssc hu~ 199 1. Selte ne Voge larten in der Bundesrepu blik Deutsc hl and 1989. Limi co la 5: 186-220. va n der Bu rg, E, va n Dongen, R M , D ri essens, G & de Rou w, P W W 1988. Recente meldingen. Dutc h Birdin g 10: 36-44, 102-108. Clason, A T & Prumm el, W 1978 . Een glimp va n de Nederlandse avifaun a uit het verl eden. Vogelj aar 26: 209-2 17. Cramp, 5 & Simmons, K E L 1977. Th e bird s of the W estern Palea rcti c 1. O xford . Cri ve lli , A J, Les hem, Y, Mitc hev, T & Jerrentrup, H 199 1. Wh ere do Palearcti c Grea t White Peli ca ns (Pelecanus onocrotalus) present ly ove rw inter? Rev Eco l (Terre V iel 46 : 145-171. Dubois, P J & Yésou, P 199 1. Les o isea ux rares en France . Chabaud. Dymond , J N, Fra se r, P A & Gantl ett, 5 J M 1990. Rare bird s in Britain and Ireland. Ca lton. Elm berg, J 199 0. Sä ll sy nta fag lar i Sveri ge 1989. Va r Fägelvä rld 49 : 463 -480. Harri son, P 1985 . Seabird s: an identification guide. Second edition. Londen. Hattin g, T 1963. O n subfoss il find s of Dalm ati an Peli ca n (Pelecanus crisp us Bru c h) from Denm ark . V idensk Medd fra Dan sk naturh Foren 125 : 33735 1. Kraak, W K 1979 . De Kroeskoppelikaa n in Nederl and in de Romein se tijd. Vogelj aa r 27: 293 . Lensin k, R 1988 . Rose Pelikaa n bij A rnhem. V lerk 5 : 67- 70. va n Mensc h, P J A 1978 . Archeolog ie en voge ls. Voge ljaar 26 : 2 19-223 . N iethammer, G 1938 . Handbu ch der Deutschen Voge lkunde 2. Leipzig. Winki er, R 1987 . Av ifa un a der Schwe iz, eine komm enti erte Artenli ste 11. Non-Passe ri formes . O rnithol Beob, Beiheft 6.
Jan Z waaneveld, M esdaglaan 77 , 2 782 58 Hillegom, Nederland Enno 8 Ebels, Lessinglaan 77-2, 3533 A N Utrecht, Nederland
11 0
Species concepts and systematics CJ Hazevoet
T
here appears to exist a widespread notion among naturalists that the 'species' is the basal evolutionary unit, and that it is at the 'species' leve l that evolution is manifested most clearly - it is the 'species' th at speciates, or rather, is speciated. Therefore, we may ask what exactly is this entity commonly called a 'species'?
The biological species concept Under the biologicalor M ayrian species concept (BSC)l species are defined as "groups of actually or potentially interbreeding natural populations which are reproductively isolated from other such groups" (Mayr 1942)2. Variations on this definition have appeared from time to tim e (Mayr 1970, 1963, 1969, 1982, Mayr & Ashlock 1991). Thus, th e BSC asks the systematist to evaluate whether individuals from presumably closely related allopatric populations are potentially able to interbreed. This, in practice, can almost never be tested in nature and consequently a decision of this sort can only be taken subjectively. Mayr (1942) noted th at the BSC was designed to apply only to sexually reproducing organisms existing sympatrically and Mayr & Short (1970) stated that "the BSC has a meaning only for populations that coexist or are contiguous in space and time; here it is self-operationall y defined and it is only here that its application is truly important". In such a contiguous situation, however, the sa me conclusions would probably be drawn under any species concept. Thus, th e BSC is essentially a one-dimensional idea which may function weil in your backya rd but runs into operational difficulties when factors as tim e and space become involved . Most biologists wou Id ca ll a popu lation that has evolved one or more apomorphous (derived) characte rs a 'unit of evo lution ', as th e primary characteristic of evo lution (ie, the evolutionary
modifi cation of primitive characters) is satisfied. There is no consistent or predictab ie relationship between the leve l or quality of phenotypic or genotypic differences and reproductive isol ation (eg, Ayala 1982). This immediately raises the question whether or not biological species are evolutionary units. The answer must obviously be, 'May be yes, may be no'. The polytypic biological species represents, in fact, a potpourri of possibilities : 1 it may indeed be equivalent to a single evo lutionary unit; 2 it may comprise two or more of such units; or 3 it may contain a collection of evolutionary units each of which is, for one reason or the other, not considered worthy of specific rank . As a consequence, it will not be hard to find polytypic biological species that are actually polyphyletic or paraphyletic. To accept that biologi ca l species can be non-monophyletic i mplies, de facto, admission that biological species are not units of evolution. Consequently, by using biological species in analyses of speciation patterns, history will be obscured. Also, beca use under the BSC the recognition of pattern is process-dependent, that pattern may not reveal alternative processes. Much has been written about the so cal led 'speci es problem' and many different species concepts have been proposed over the past decades (for rev iews see, eg, Cracraft 1989b, Templeton 1989, Sluys 1991). Most of these are, howeve r, modifications of the BSC, designed to circumvent th e BSC's inherent problems in space and tim e. Each may serve some purpose when applied to a particular problem in evo lutionary biology and each worker may, of course, choose the particular species concept which serves his purpose best. All BSC-derived species concepts are, however, equally process-based as the BSC itse lf and consequently suffer from the same operation al problems . Th e alleged 'species problem '
1 The BSC has, probably more appropriately, been termed the 'isolation species concept' (Paterso n 1985, Lambert et al 1987 , Temp leton 1989). 2 Undoubted ly, the BSC is the spec ies concept most wide ly applied in ornithology, but most botanists and many non-orni thologica l zoo logists have either ignored or rejected the BSC.
IDutch Bird ing 76: 777 -77 6, juni 79941
111
Species concepts and systematics is prim arily the result of the theory- Ioaden assumptions of the BSC and its derivatives. As noted by Soka l & Crove ll o (1970), the BSC tries "to bring organic diversity into an order conform ing to an abstract ideal".
The phylogenefic species concept The definition of a species under the phylogenetic species concept (PSC) is stra ightforwa rd : "A species is the sma llest d iagnosab le cluster of indi vidual organisms within w hi ch there is a parenta l pattern of ancestry and descent" (C racraft 1983, 1987). More or less simi lar definitions have recently been proposed by N ixon & Wheel er (1990, 1992) and Sluys (1991). Thus, phy logenetic species are irreducible, term in al (basal) taxa that can not be subdivided into sma ll er groups that are themselves discrete, d iagnosab ly distinct taxa. A phylogenetic spec ies can, by definition, never be non-monophyletic (except through unintended error). In contrast to the BSC, the PSC does not use data on observed or presumed reprod uctive iso lation to define spec ies but strictly recognizes them in terms of being diagnosably distinct taxa. This is not to say that reproductive iso lation is an uninteresting phenomenon, but on ly th at under the PSC reproductive iso latio n is thought to be of littl e, if any, help in recognizing evo luti onary units. Reproductive isolation is not the cause of evo lutionary diversity but rather maintains it and it is an incidental by-product of geographi ca l (or eco logica l) iso latio n. Interbreeding between individuals of taxonomically differentiated populations merely indi cates the ex istence of one particular symp lesiomorp hous (shared primitive) cha racter state, viz. genetic compatibili ty, and does not necessarily indicate a sister taxon relationship. Th e PSC is co ncern ed with the observab le resu lts of history and does not specu late about what might happen o r not happen in a hypothetica l situation in some d istant future. In contrast, such a speculative approach is inherent to th e BSC, particularly w here all opatric populations are concerned. Because phylogenetic species are irreducible, basa l taxa, the PSC provides a better tooi for assess ing biologica I diversity and all ows for an objective analysis of historical patterns of speciation and thus the phylogeny of taxa. It shou ld be noted that the PSC is no less 'b iologi-
ca l' than the Mayr ian species concept because diagnosability cou ld be based on any intrinsic attribute. The objection has sometimes been raised that the PSC leads to 'too many spec ies'. Apart from the fact that there does not seem to exist a theoretical limi t to the number of species, many ornithologists do not seem to be aware that the BSC first arose, some 100 years ago, to deal w ith the overwhelm in g number of names th at had eme rged during the 19th century 1. Many of these names were synonym ized or transferred to the newly introduced subspecies category of so ca lled po lytypic species. This may have been a usefu l exerc ise at the time, but it has ultimately led to an approach in taxonomy in wh ich workers often look for the most 'co nvenient' classification rather than search in g for distinct evolutionary units. Many of such units are often treated as subspec ies of a polytypic biological spec ies together with barely distinct geograph ica l races, but subjected to th e same hi erarc hi cal leve l through the use of trinomials. Consequently, the BSC has canal ized thinking about the historical pattern of b io log ica l differentation in a direction where it is merely looked upon as a serva nt of a given (ie, Linnaean) c lass ifi cation system. Moreover, the fear of 'too many spec ies' seems to be large ly unjustified w hen we also cou nt those names presently given to subspec ies - a category in wh ic h a significant number of distinct evo lutionary units are buried. For examp le, Craeraft (1992) appl ied the PSC to the Birds of Paradise Paradisaeidae and as aresu it postulated 90 phylogenetic species. The number of biological species recognized by traditional workers has been c 40-43 but these were subdivided into 110-115 subspec ies. Craeraft (1992) synonymized 35 of the subspecies because no diagnostic characters could be identified. As aresu it, the tota l number of names app lied in the Paradisae id ae deereased by one third . It is hard to understand w hy orn itho logists shou ld object to, say, c 20 000 phylogenetic spec ies instead of c 9000 bio logical spec ies. Indeed th is appears to be a sma ll pri ce to pay when it offers us a more accurate picture of the units of biologica I diversity. It seems also highly preferab ie to a species concept which simply sh ifts the burden of counting evo lutionary diversity to a subspecies catego-
1 The 'polytyp ic species' on ly became 'theoretica lly leg itimi zed' - and named the 'biologica l species concept' - during the rise of the so-ca lled 'synthetic theory of evo lution' and 'new systematics' in the 19405.
112
Species concepts and systematics ry compnslng a vague potpourri of entities of unclear ontological status. At the risk of labouring the obvious, it should be stressed that the recognition of phylogenetic species has nothing in common with the arbitrary practice of 'splitting' and ' Iumping' as often employed by adherents of the BSC. The PSC seeks to distinguish terminal (basa l) evolutionary units. If we have any hope of elu cidatin g the phylogeny of biological diversity at the 'species' level, we should start with emp loy in g basal evolutionary units as the entities of phylogenetic analyses instead of the taxonomie artifacts of a spec ies concept based on potential i nterbreed i ng and created with the primary rationa le of simpl ifying the naming of biological diversity, commonly bringing together paraphyletic taxa under a single spec ies name, and ultimately leading to a gross underestimation of biological diversity. Of course, for the purpose of phylogenetic analysis (ie, the ana lysis of historical relationships between diagnosably distinct taxa) other non-processbased definitions could do equal ly we il , eg, that by Nelson & Platnick (1981): "Spec ies are simply the sma llest detected samp les of self-perpetuating organ isms th at have unique sets of characters" . Readers who w ish to become more familiar with the underlying theory and ph ilosophy of spec ies concepts in genera l, and the PSC in particu lar, are referred to Eldredge & Cracraft (1980), Cracraft (1983, 1987, 1989ab, 1992), Donoghue (1985), McKitrick & Zink (1988), LidĂŠn & Oxelman (1989), Nixon & Wheeler (1990, 1992), Sluys (1991) and O'Hara (1993). These authors discuss wide-ranging aspects of species concepts and related topics, both theoretica I and practical; Cracraft (1983, 1986, 1989a), in particular, deals with spec iation patterns in birds.
The ontological status of subspecies Under the BSC, slight differences in the mean values of various morphometric data are often used to separate subspecies, but such measurements are not considered of great im portance for the d iagnosis of phylogenetic species, unless the differences are so pronounced as to be interpreted as diagnostic characters. Morphometrics are distance data wh ich can on ly be used in phenetic clustering; they yield no intrinsic phylogenetic informat ion. The subspecies category has always fulfilled an ambiguous role under the BSC, w itness the fru itl ess and seemingIy never end ing d isputes whether taxa X and Y should be considered 'subspecies' or 'spec ies'.
Mayr (1942) wrote that "geographic speciation is thinkable only, if subspecies are incipient species", but at the same time he maintained that "it is, in many cases, entirely dependent upon the judgment of the individual taxonomist how many of these [phenotypically distinct] populations are to be inc luded in one subspecies". Decades later, his view of the subspecies had become rather different: "The primary use of subspec ies is as a sorting device in collections, that is as an index to populations that differ from each other 'taxonom ica ll y' " (Mayr 1982). Mayr & Ashlock (1991) remarked that every geographically isolated population, regardless of its taxonom ie rank, is an incipient spec ies and an important unit of evo luti on, often suffic iently differentiated to be ranked as a subspecies, but these authors also stated th at the subspec ies is on ly a category and not an evo luti onary unit. They fail to explain how these two rather different lines of thought are linked to each other. In practice, more often than not, the polytypic biological spec ies represents a mixture of randomly de limited popu lations within a continuous distribution that show 'some' degree of phenetic variation (ie, traits, not characters) and diagnosable distinct evolutio nary units. One may rightfully conclude that the subspec ies is su eh a confusing idea that it is, in fact, a meaningless category. More than 35 years ago, Moreau (1957) remarked that continued app li cat ion of the subspecies concept actua ll y impedes understanding of geograph ic variation and of faunal diversity and Selander (1971), whi le strugg l ing w ith the subspec ies category, found that "if the qual ity of avian systematics at the intraspec ific leve l is to be improved substantia ll y, it w il l be necessary to d iscourage the practitioners of impressionistic, typo log ieal, and 'intuitive' systematics". Regrettably, it appears that these fores ighted views have been large ly ignored . Under the PSC trinomials can perhaps still serve a minor role in identifying populations with in a continuum showing clina l or otherwise geographica l variation. However, it should be clear ly understood that the geographical limits of such populations will in most cases be entirely arbitrary and do not indicate a distinct evolutionary unit. Nevertheless, it seems inevitable that the use of trinomials will continue to suggest more than is intended, especia ll y among nonsystematists. It wil l, therefore, probab ly be better to abandon the subspecies category altogether and look for other ways of describing intraspecific variation. Multivariate analys is and computerized contour mapping are among the appropriate
113
Species concepts and systematics means for the study of intraspec ifi c va ri atio n. The goa l of such studies should be to estab li sh and study the patterns of intraspec ifi c variation, not merely to differentiate 'subspec ies'. A thorough discussion of the investigation (both theoretical and practical) of geograp hica l vari ati o n and suggesti o ns for a meth odo logica l approac h have been presented by Z ink & Remsen (1986).
Systematic methodology In the traditional ('evo lutionary') school of systemati sts, classification is based o n a comb i nation of overall (phenetic) similarity and presumed common descent. The methods emp loyed are often unclea r and imposs ibl e to verify, and conclusions are appa rently largely based on ad hoc assumption s and 'a uthority'. In the phylogenetic sc hoo l of systematists, cladistic methodo logy is used for ana lyses of the phylogeny and relationships of taxa. This demands a rigorous character analysis, eg, a cl ea r distinction must be made between synapomorphous (shared derived) and symplesiomorphous (shared primitive) condition s and o ut-group comparison shou ld be emp loyed in the eva luation of character states (see Henni g 1950, 1966, Eldredge & Cracraft 1980, Nelson & Platnick 1981 , Wil ey 1981 , Maddison et al 1984). Follow ing this procedure, every step that has led to the systematist's conc lusion s can be verified by subsequent workers. During the last decades, phylogenetic systematics (c ladisti cs) has become the dominant methodology in systemati c biology. Large parts of theornithologica l community, however, still seem to be unaware of these developments. It must be stressed that th e contemporary phylogenetic (clad isti c) outlook is fundamentally different from older systematic perspectives. It would be entirely inapprop ri ate to comb ine th e resu lts of cladistic analysis w ith the i nterpretations of any other systematic methodology. For eva lu ations of th e methods empl oyed by different schoo ls of systematists see, eg, Cracraft (1974) and Raikow (1985) . Over the past decades, the main platform fo r discussio ns on spec ies concepts and systematic methodology has been the jo urn al Systematic Zoology (now Systematic Biology), and this provides those w ho w ish to pursue th e subject further w ith a wea lth of literature.
Samenvatting SOORTBEGRIPPEN EN SYSTEMATI EK Er bestaat onder natuurliefhebbers kennelijk een wi jd verb reid geloof dat de 'soort' de basale evolu tio naire een heid is. We kunnen ons daarom afvragen wat het begrip 'soort' inhoudt. In de orn ithol og ie wordt het Mayriaanse of 'biolog ische'
114
soortbegrip (BSC) ongetwij fe ld het meest toegepast, hoewe l de meeste botan ici en ve le niet-ornithologische zoö logen het hebben genegeerd of verworpe n. Onder het BSC wordt een 'soort' gedefi niëerd als 'groepen van natuurlijke populaties die z ich fe itel ijk of potentieel met elkaar (kunnen) vermenigvu ldi gen en die reproductief gesc heiden z ijn van andere dergelijke groepen'. Deze definitie verlangt du s va n de systemati cus om het vermogen tot gemeenschappelijke ve rm eni gvu ldi ging te beoordelen van allopatri sc he populaties die we llicht verwant z ijn maar versch illen in morfologische, ethologisc he of moleculaire eigensc happen. In de praktijk za l d it ze ld en of nooit mogelijk z ijn en een dergelijke beoordeling kan dan ook all een op subjecti eve en arb itraire gronden gedaan wo rd en. Het BSC is een ééndimensionaal id ee dat prima werkt op lokaa l ni veau maar in operationele moeilijkheden raakt wanneer de facto ren tijd en ruimte een rol spe len. Er bestaat echter geen rechtstreeks ve rband tussen de mate van fenetisc he of genetisc he differentiatie en reproductieve iso latie en de meeste biologen z ullen een populatie die één of meer apomorfe (afge leid e) eigensc happen ontwikkeld heeft d an ook als een 'evolut ionaire eenheid' opvatten. Veel zogenaamde polytypische 'biol og isc he' soorten bestaan uit meerdere 'evo lutiona ire eenheden' en het is niet moe ilijk om 'biologische' soorten te vinden die polyfyletisch of parafyletisch zi jn. Accepteren dat 'biol og isc he' soorten niet-monofyletisch kunnen zi jn betekent exp lic iet dat deze 'soorten' geen evoluti onaire eenheden z ijn. Door dergelijke 'b io log isc he' soorten te gebrui ken in fylogenetische stud ies wo rdt de hi stori sc he loop der speciatie vertroebeld of gefa lsificeerd. O md at onder het BSC de herkenn in g van spec iatie-patronen bovendien afh ankelijk is va n vooronde rstellingen over bepaalde processen, zu llen alternatieve processen niet gemakkelijk herkend worden. Het BSC tracht de organ isc he diversiteit te ordenen naar een abstract ideaal. Onder het fy logenetisc h soortbegrip (PSC) wordt een soort gedefini eerd als 'de kleinste diagnostiseerbare groep van individuele organ ismen die een gemeenschappelijk vooro uderschap en afstamm in g gemeen hebben'. Een fy loge netisc he soort kan dus per definitie nooit niet-monofyletisch z ijn. In tegenste llin g tot het BSC wo rdt onde r het PSC geen gebru ik gemaakt van gegevens aangaande waarge nomen of veronderstelde reproductieve iso latie, maar worden soo rten uitsluitend ondersc heiden als diagnostiseerbare taxa. Reproductieve iso latie is niet de oorzaak van evoluti onaire diversiteit maar houdt deze slechts in sta nd ; het is een inciden teel bijproduct van geografische of eco logische iso lati e. Vermen igvu ldi ging tu ssen indi viduen van taxonomisch gedifferentieerde popu laties dui dt slechts op de aanwez igheid va n één bepaa lde symples iomorfe (gemeenschappe lij k prim itieve) eigenschap, namelijk genetische compatibiliteit en dit duidt niet noodza kelij kerw ij s op een zuster-taxon re latie. Het PSC beperkt z ich tot de waarneembare res ultaten van de evolutionaire geschiedenis en specu leert, in tegenstelling tot het BSC, niet over wat er wel of niet zou kunnen gebeu ren in de ve rre toekomst. Het PSC versc haft daar-
Species concepts and systematics om ee n beter instrument om de feitelijke biodiversiteit vast te stell en en om de hi stori sc he patronen va n spec iatie en de fy logen ie van taxa op het 'soort' -niveau te analyseren. Het bezwaar is soms geu it dat het PSC tot 'teveel soorten' leidt. Behalve dat er geen theoretische limi et lijkt te bestaan voor het aantal soorten, lij ken ve le natuurliefhebbers ni et te weten dat het BSC in eerste i nstantie werd geconstru ee rd om het overwe id igende aanta l namen te stroom lijnen die in de 1ge eeuw opga ng hadden gemaakt. Vele van deze namen werden ondergebracht in de nieu we catego ri e van 'ondersoorten' va n zogenaamde 'polytyp isc he soorten'. De 'theo retische onderbouwing' van deze exerc iti es vo lgde ec hter pas vee l later, in de 30er en 40er jaren. Het BSC heeft er toe geleid dat het historische patroon van spec iatie vaak slechts gezien wo rdt als dienaar va n één bepaald (name lijk het door Linnaeus ontworpen) classificatie-systeem. Het va lt moeilijk te begrijpen waarom ornithologen bezwaar zoude n moeten hebben tegen bijvoorbeeld c 20 000 fy logeneti sc he soo rten in plaats van c 9000 biologische soorten als ons dat een acurater beeld versc haft va n de werke lijk bestaande biodiversi teit. Dit lijkt ve rre te prefereren boven een soortbegrip dat primair ontworpen is om naamgeving te vereenvoudi gen en dat een groot aantal evo luti o naire een heden onderbrengt in de catego ri e va n 'ond ersoorte n'. Wellicht ten overvloede zij gezegd dat de toepassing va n het PSC niets gemeen heeft met de w illeke urige praktijk va n 'splitten' en ' Iumpen' zoa ls toegepast door aanhangers va n het BSC. Onder het BSC wo rden vaa k geringe ve rsc hill en in de gem idd elde waarden va n morfometrische gegevens gebruikt om 'on dersoorten' te o nderscheid en. Zulke gegevens z ijn va n we ini g of geen belang om fy logenetische soorten te herkennen, tenzij de ve rschill en zo uitgesproken zi jn dat ze als diagnostisch kenmerk opgevat kunn en worden. De 'ondersoo rt' heeft altijd ee n halfsl ac hti ge rol gespeeld in het BSC, getu ige de vru chteloze en blijkbaar nooit ei ndi gend e discussies of taxa X en Y'soorten' dan we l 'ond ersoorten' z ijn. De categorie 'ondersoort' bestaat uit een vage potpourri va n zowe l di ag nosti see rbare taxa (evo lution aire ee nh eden) als nauwe lijks te onderscheiden en geografisc h w ill ekeu ri g omlijnde 'rassen' zon der ontologische statu s. Men mag met rec ht concluderen dat de 'ondersoo rt' zo iets troebe ls ve rtegenwoo rdi gt dat het in fe ite een betekenisloze catego ri e is. Het lijkt daarom beter om deze catego rie af te schaffen en intraspec ifi eke var iatie op andere manieren te bestuderen, bijvoorbeeld door middel va n multivariatie-analyse en gecomp uterisee rde contourkaarten. Het doel van dergelijke studi es moet het vaststell en va n intraspecifieke . var iatiepatronen z ijn, ni et slechts het benoeme n va n 'ondersoorten' . In de traditi o nele ('evolutionaire') sc hoo l der systematiek is classificatie gebaseerd op een combinatie va n feneti sc he ge lijkeni s en vero nd ersteld e gezamenlijke afstamm in g. De gebru ikte methodieken zijn vaak onduidelijk en onmogelijk te verifi ëren en conclu sies zijn kennelijk grotendee ls gebaseerd op ad hoc vero n-
derstellingen en 'autoritei t'. In de fy logenet isc he sc hool der systemati ek worden cladistische methoden toegepast in ana lyses van de fyloge ni e en verwantsc happen va n taxa. Dit vere ist een rigoreuze ana lyse van kenmerken. Er moet bijvoorbeeld een duidelijk ondersche id worde n gemaakt tussen synapomorfe (gemeensc happe lijk afge leid e) en sympl esiomorfe cond iti es en een ve rgelijking met 'out-gro ups' moet gemaakt worden om de kenmerken te eva lu eren. Deze methode laat toe dat iedere stap die tot de concl usies van een systematicus heeft geleid later geverifi eerd kan worden. Gedurende de laatste 25 jaar is de fy logeneti sc he systemati ek (c1 adi st iek) de dominante methodiek geworden in de biologische systemati ek, maar in de ornithologie is dit nog maar mondjesmaat doorgedrongen.
References Ayala, F J 1982. Gradualism vers us punctualism in speciati on : Reproductive iso lation, morphology, genet ics . In: Barrigozze, C (editor), Mechanisms of speciation, New Vork, pp 51-66. Cracraft, J 1974. Phylogenetic models and c1assification. Syst Zoo l 23: 71-90. Cracraft, J 1983. Species concepts and speciation analys is. Current Ornithol 1: 159-187. Cracraft, J 1986. Origin and evo lution of continen tal biotas: Speciation and hi stor ica l co ngruence within the A ustrali an av ifauna. Evolution 40: 977-996. Cracraft, J 1987. Species concepts and th e onto logy of evo lution. Biol Phil os 2: 63 -80. Crac raft, J 1989a. Speciation and its ontology: The empe rical co nseq uences of altern ative spec ies concepts for und ersta nding patterns and processes of differentiation. In: Otte, D & En di er, J A (ed itors), Speciation and its consequences, Sunderland, Massac husetts, pp 28-59. Cracraft, J 1989b. Species as entiti es of biologica I th eory. In: Ruse, M (ed itor), What the philosophy of biology is, Dordrecht, pp 31-52. Cracraft, J 1992. The spec ies of the birds-of-paradise (Paradi saeidae): App ly ing the phylogenetic species concept to a comp lex pattern of diversification. Cladistics 8: 1-43. Donoghue, M J 1985. A critique of the biologica I spec ies concept an d recommend atio ns for a phylogenet ic alternative. Bryologist 88: 172- 181. Eldredge, N & Cracraft, J 1980. Phylogenetic patterns and the evo lution ary process. New Vork. Henn ig, W 1950. Grundzüge ein er Theor ie der phylogeneti sc hen Systematik. Berlin. Henni g, W 1966. Phylogenetic systematics . Urbana, Illinois. Lambert, D M, Michaux, B & Wh ite, C S 1987. A re spec ies self-defining? Syst Zool 36: 196-205. Lidén, M & Oxelman, B 1989. Species - pattern or process? Taxo n 38 : 228-232. Maddison, W P, Donoghue, M J & Maddison, D R 1984. Outgroup analys is and parsimony. Syst Zoo l 33: 83-103. Mayr, E 1942 . Systematics and the origin of spec ies.
115
Species concepts and systematics New Vork. Mayr, E 1963. Anima l spec ies and evo luti on . Cambr id ge, Massachusetts. Mayr, E 1969. Princ ip les of systematic zoo logy. New Vork. Mayr, E 1970. Popu lations, species and evo lu tion . Cambr idge, Massachusetts. Mayr, E 1982. The growth of b io log ica l thought. Cambr id ge, Massachu setts. Mayr, E & Ash lock, P D 1991. Principles of systematic zoo logy. Second ed iti on . New Vork . Mayr, E & Short, L L 1970. Species taxa of North American birds : A contribution to comparative systema tics. Publ Nuta ll Ornitho l Club 9: 1-127. McK itri ck, M C & Zink, R M 1988. Spec ies concepts in ornithology. Condor 90: 1-1 4. Moreau, R E 1957 . Variat ion in the weste rn Zosterop idae (Aves). Bull Bri t Mus Nat Hist (Zoo l) 7: 309-433. Ne lson, G J & Platni ck, N I 1981. Systematics and biogeography: Cladistics and vicariance . New Vork . N ixon , K C & Whee ler, Q D 1990. A n amp lification of the phy logenetic species concept. Clad istics 6: 211-
223. N ixon , K C & Wheeler, Q D 1992. Extinction and the orig in of spec ies. In: Novacek, M J & Wheeler, Q D
(editors), Extinct ion and p hy logeny, New Vork, pp 119-143. O' Hara, R J 1993. Systematic genera li zatio n, hi storica l fate, and the spec ies problem. Syst Bio142: 231-246. Paterson, H E H 1985. The recogn ition concept of spec ies . In: Vrba, E S (ed itor), Species and speciation. Transvaa l Museum Monograp h 4: 21-29. Ra ikow, R J 1985. Problems in av ian classificat ion. Cu rrent Orn itho l 2 : 187-212. Selander, R K 197 1. Systematics and spec iati o n in birds. Av ian Biol 1: 57- 147. Sluys, R 1991. Species concepts, process ana lys is, and the hierarchy of nature. Experientia 47: 1162-1170. Soka l, R R & Crove ll o, T J 1970. The bio log ica l spec ies co ncept: A crit ica I eva lu ation. Amer Nat 104: 127153 . Templeton, A R 1989. The mean in g of spec ies and speciation : A genetic perspective. In: Otte, D & End ier, J A (edito rs), Spec iation and its co nsequences, Sunderland, Massachu setts, pp 3-27 . Wiley, E 0 198 1. Phylogenetics: The theory and practice of phylogenetic systematics . New Vork. Zink, R M & Remsen, J V 1986. Evo luti onary processes and patterns of geograp hi c variat ion in birds. Current Ornitho l 4 : 1-69.
C J Hazevoet, Institute of Systematics and Population Biology, University of Amsterdam, PO Box 94766, 7090 CT Amsterdam, Netherlands
Mededelingen _ _ _ _ _ _ _ __ Etymology of some wildfowl names 'Tea l' and 'ta ling' are the English and Dutch names for some sma ll species of dabbling duck Anas. English books on etymo logy (for examp le Lockwood 1993) fa il to give a co nvin c in g explanation or refer to Middle Dutch 'tee ling'. Also in Dutch works o n etymo logy (eg, de Vri es 1992) it is stated th at the origin of thi s word is uncl ea r. The names used for Common Teal A crecca in the Dutch provi nces Friesland and Groningen are 'tji llin g' (or 'tsjilling') and 'tiel nk', respective ly. The pronunciation of these words is remarkably similar to th e Norwegian ' kylling' (pronounced as 'ch illin g') w hi ch means 'c hi cken' (Swed ish 'kyck ling'). In v iew of the small size of teais, it seems appropriate to accept asemanti c link between these words. Engli sh 'tea l' may be influenced by 'attea l', an
116
obsolete name from Orkney and Shetland, denotin g some kind of small duck w interin g on the is lands. Attestations sta rt in 1599 'Teillis, Atteilis' and include 1652 'tea les and awtea ls', 1653 'Ta il e or Ataile', 1809 'A-tea l', 181 3 'Attea l', indicating that it were different kinds of duck originally (Lockwood 1993). In view of the Nordic invasions once of these island s, it is noteworth y to rem ember that Danish and Swedish names for Ga rganey A querquedula are Atling and Ă rta, respectively. It is tempting to understand the Swedish name as an imitative of th e drake's rattlin g courtship ca ll. There can be I ittl e doubt that the meaning of Dutch 'smi ent', Fri sian 'Smj (e)unt', Groningian 'Smaint' and loca l Germ an 'Schmeiente' (a ll names for Wigeon A penelope) must be 'smal I duck' and not (contra Lockwood 1993) 'whi stling dl!ck'. Neither is 'wh istling duck' an appropri ate IDutch Birding 16: 716-121 , juni 1994J
Mededelingen interpretati on fo r loca l Engl is h 'S mee Duck' for Smew M ergus a/bel/us since thi s spec ies never makes a w hi stling sound . If 'S mew' is not a corrupti o n of Middl e Engli sh 'sea mew', as suggested by G ru son (1972) and suppo rted by the loca l Dutch name 'Meeuwtje', it seems best to associate with the w o rd s mea ning 's mall duck' as advocated by W ool f (1980) w ho gives M iddl e Hi gh Ge rm an 'smiehe' (= smew) as an akin term. It may be assumed th at the we ll-known and w ide-spread M all ard A platyrh ynchos has been th e standard fo r describin g th e si ze of other
ducks. Thi s name stems fro m French 'malard', li te rall y ' male duck', alo ng w ith 'ca nard', possibl y o ri gin all y o nl y th e female d uck whi c h makes the well-know n cacklin g ca-ca -ca sound . References Gru so n, E S 1972 . Wo rd s fo r b irds. New Yo rk. Loc kwood, W B 1993 . Th e Oxfo rd dicti o nary of Bri tish b ird names. Oxford . de V ri es, J 1992 . Nederl and s etymolog isc h woo rdenboek . Leiden. W oolf, H B (edi tor) 1980 . Webster's new co ll eg iate dictionary. Sprin gfield .
K/aas j Eigenhuis, Seringenstraa t 6, 143 1 Bj Aa lsm eer, Nethe rlands
Cirlgors te Breskens in mei 1992 O p 16 mei 1992 was op 'de Bosporu s va n Nederl and ', de trektelpost Breskens, Zee land, een groot aa ntal voge laars present. De vrij hard e noordenw ind zorgde deze dag voor een mati ge trekacti viteit. Paul va n Tuil en Erik Sanders bes loten daa rom enkele interessa nte terreintjes ten z uidwesten va n de tel post af te speuren. Tijdens deze zoektoc ht we rd om 0 7:3 0 een 'tikkende' gors Emberiza ontdekt. De voge l w erd slec hts kort waargenomen en er we rd in eerste in stantie gedacht aa n een Bosgors E rustica. De overi ge tell ers werd en gew aarsc huwd maa r de gors vloog kort daa rn a over de tel post zonder herkend te kunn en word en. O nmiddellijk staakte een aa ntal voge laa rs de tellin g en gin g op zoek naar de voge l. O p c 250 m ten oosten va n de te l post vond Eddy Ni euwstraten de go rs eve n later teru g in de binnenduinrand. De voge l was moe ilijk waa rn eembaa r en vloog weg zo nder dat hij goed in bee ld was gew eest. EN kon ec hter genoeg va n de voge l z ien o m vast te stell en dat het geen Bosgors wa s en meende in eerste in sta ntie met ee n Geelgors E citrinel/a te doe n te hebben. Bij de landing in de berm werd ec hter duidelijk ee n grij zige stuit gez ien : een Gee lgo rs w as het du s ni et! De wa re identiteit b leek toen de vogel, op de ru g gez ien, de opva ll end getekende kop boven het gras uitsta k en direct als Cirl gors E cirlus ko n word en gedetermin eerd . De ontdekkin g we rd gevolgd door een periode va n betrekkelij ke chaos. Aa nsto rm ende vogelaa rs, in combin ati e met ee n schu we vli eggrage gors vormen doorgaans geen idea le om standigheden voor langd uri ge w aa rn emingen. Slec hts
14 ge lukki gen aa nscho uw den de voge l voor een korte tijd en bevestigden de determin ati e. Ge lukki g hield Jaap van 't Hof het hoofd koe l en maa kte éé n foto, waarop de belangrijkste kenmerken z ichtbaar zijn. O p bas is va n met name deze foto is de waa rn eming door de CDNA aanvaa rd (Ed ward van Ij ze ndoorn pers meded). De o nderstaande besc hrij ving is gebasee rd op veld notiti es en de foto. Beschrijving Zowe l in vlucht als op gro nd typ isc h gorsac hti g. In v lucht iets forse r da n Ri etgors E schoen ic/us. Snavel vrij fors. KOP Zee r opva llende koptekenin g. Kruin en oog- en snorstreep donker, co ntrasterend met geli ge we nkbrauw - en wa ngstreep en li chtgele baa n op bove nborst. Keel en teugel donker. Nek grij z ig. BOVEN DELE N Mantel rood bruin met enke le donkere en lichte lengtestrepen doorl ope nd over rug tot stui t. Stui t grij z ig, in v lucht opva llend door contrast met brui ne rug en donkere staa rt. Terti als lichto mrand. Staart donke rbruin met w itte buitenste staartpennen . ON D ERDE LEN Slec ht te z ien. Fl anken eni gsz in s gestreept. Op foto donke re borstba nd z ichtbaar, aan bovenka nt begrensd doo r small e li chtgele baa n op bove nbo rst; li chte baan co ntrasterend met donkere kee l en borstband . NAAKTE DE LEN Snave l kleur niet gezien. Oog donker . Poot oranjerood. G EL U ID Opva ll end kort éénlettergrepig ts ik of tsip. A lleen roepend va nuit dekkin g in strui ken, ni et in vlucht. GED RAG Erg sc hu w, opv li egend b ij gerin gste benaderin g. Op grond in gedrukte houding z itte nd. GROOTTE & BOUW
Determinatie De soortbepaling leve rd e, toen de voge l ee nm aa l redelij k gez ien werd , we ini g probl emen op.
11 7
Medede/ingen
85 Cirl gors / Ci rl Bun ting Emberiza cirlus, Breskens, Zee land, 16 mei 1992 (jaap van 't Hof)
Geen enke le andere gors heeft een verge l ij kbaa r koppatroon. De grijz ige, met de bruine ru g en staa rt contrastere nde stui t past all een op ( irl gors. De waa rge nomen roep ko mt ook overeen met beschrij vingen van de contactroep . Een v ro uwtje Gee lgors, waa r de ( ir/ gors het meest op lijkt, kan op bas is va n deze ke nmerken worden uitges loten. De bepa ling va n het ges lac ht leverde meer probl emen op, temeer o mdat de voge l slec hts kort werd gez ien. Bovend ien ve rtonen de dive rse veld gid se n grote va ri aties in de besc hrijvingen en afbeeld ingen va n v ro uwtj es. O p de foto zijn echte r kenmerken z ichtbaa r d ie duidelijk make n dat het een mannetje was: een don kere kee l, een I ichte baa n tusse n borst en kee l, een do nkere borstband, ee n donkere te uge l, ee n grij ze nek en een do nke re snorstreep d ie naa r de nek toe smaller word t. Het du idelij ke co ntrast tussen de grijzige stui t en de bruine ru g en staa rt w ij st evenee ns o p een mannetj e. In het Zoö log isch M useum te Amsterd am, Noordho ll and, onderzochte ba lgen va n mannetjes vertoonden va ri ati e, met name in de breed te va n de do nkere kee lvlek, de kleur en breedte va n de borstband en de hoevee lheid geel in het kl eed. Mogelij k is hi er sp rake van leefti jdsgebonden va ri atie in kleed zoa ls d ie oo k bij de O rto laan E hortu/ana beke nd is (S mall 1992). Verspreiding en voorkomen Het broedgebied va n de ( ir/ go rs strekt z ich uit va n Marokko en A lgerij e in het z uiden via Z uid-
11 8
Enge land en Noord -Frankrij k in het noorden tot Noord-Turkije in het oosten (Voous 1960). In Be lgië en Luxembu rg heeft de soort vermoedelij k noo it een grote ve rsp reid ing gehad en is thans als broedvogel ui tgestorven (Melc hi or et al 1987, Dev ill ers et al 1988). De (Zui d-)D uitse popu latie we rd in 1980 gesc hat o p c 100 paa r; hi er wordt de ( ir/ gors bescho uwd als een rode-lij stsoort d ie met uitste rven wordt bed reigd (Fede rsc hmi dt 1988). De noo rde lijke broedpopul aties verto nen alle een d uidelij ke afname, verm oede lijk vooral veroorzaakt door veranderin gen in landbouw meth odes (G ibbo ns et al 1993). De ( ir/ gors is in vrij we l het ge hele broedgebied gedee lte lij k trekvogel gedee ltelij k sta ndvoge l met ee n beperkte neig ing tot rondzwe rven in de w interm aa nden , vaak in de d irecte nab ijheid va n het broedgeb ied (Bezze i 1993) . In Frankrij k is de soo rt ook in de w inter aa nwez ig in het grootste dee l va n het broedgeb ied, ze lfs in het noordwesten, op een afsta nd van c 100 km va n Breskens (Yeatm an- Berthelot 199 1). De waa rn eming bij Breskens betreft het derde aa nvaa rd e geva l voo r Nederl and. Voor het tweede geva l moete n we 91 j aar te ru g: een va ngst te Hard erw ij k, Ge lderl and, op 28 ap ril 1901 (S nouckae rt van Sc hauburg 1927); de eerste waa rn eming betreft ee n vo ndst op 30 december 1883, eveneens te H ard erw ij k (cf va n den Berg 199 4). And ere op ve rsc hill ende mo menten in av ifa uni stische overzic hte n gepu bl iceerd e waa rneminge n, vangsten en vond sten zijn b ij rev isie va n de Nederl and se I ij st afgevoe rd (Ed wa rd va n Ij zendoo rn pe rs meded). In België z ij n si nd s 1968 24 waa rn emingen va n in totaa l 33 exemp laren aanvaa rd : 17 waa rnemin ge n (25 exemp laren) in W all o ni ë en zeven waa rn eminge n (ac ht exemplaren) in V laa nderen. De Be lgisc he waa rn em ingen zijn als vo lgt over de maa nde n ve rdee ld: maart (3), april (3), mei (5), juni (4), juli (2), september (2) en o ktober (3) . Sinds 1987 zi jn er gee n waa rn emingen meer bekend ui t Be lgië (Ge raid D ri esse ns in litt) . Dankz egging W ij da nken Henk va n de Jeugd voor het toezenden va n literatuurgegevens, Kees Rose laa r voor hul p bij ba lgeno nderzoek in het Zoö logisch M useum te Amste rda m, Ge rald Dri essens en A rn o ud va n den Berg voo r het besc hi kbaar stellen va n gegevens over het voorkomen va n de ( irl gors in Be lgië en Nederl and en Klaas Eigenhui s voo r zijn commentaa r op ee n ee rdere ve rsie va n deze mededeling.
Mededelingen Summary ClRL BUNTING AT BRESKENS IN MAY 1992 On 16 May 1992, a mal e Cirl Buntin g Emberiza cir/us was bri efly see n and photographed at Breskens, Zeeland. This const itutes th e th ird record for the Netherl and s and the first si nce 1901. Th e first and second records were on 30 December 1883 and 28 Apr il 190 1, both at Harderw ijk, Gelderland.
Verwijzingen va n den Berg, A B 1994. Lijst va n Nederl and se vogelsoorten 1994. Santpoort-Zuid. Bezze l, E 1993. Kompendium der Vöge l M itteleuropas . Passeres-Singvögel. Wiesbaden. Dev ill ers, P, Roggeman, W, Tri cot, J, Del Marmol, P, Kerwi jn, C, Jacob, J-p & Anse lin, A 1988 . Atlas va n de Belgisc he broedvoge ls. Brussel. G ibbons, D W, Reid, J B & Chapman, R A (redacti e)
1993. The new atlas of breeding birds in Britain and Ireland: 1988-199 1. Lo nd en. Federsc hmidt, A 1988. Z ur Verbreitung und H ab itatwa hl der Zaunamme r (Emberiza cir/usJ in Südbaden. Ökol Vögell0 : 151 -1 64. Melchi o r, E, Mentgen, E, Peltzer, R, Schmitt, R & Wei ss, J 1987. Atlas der Brutvögel Lu xemburgs. Luxemburg. Sma l I, B 1992 . Age in g and sex in g O rto lan and Cretzsc hm ar' s Buntings in the field. Birding Wo rl d 5: 223 228 . Sn o uckaert va n Schauburg, R 1927. Ornitho log ie van Nederland. Jaarber Club Ned Voge lk 17: 104-11 3. Voous, K H 1960. At las va n de Europese voge ls. Amsterdam. Yeatman-Berthe lot, D (redactie) 1991. Atlas des oiseaux de France en hi ver. Pa rij s.
Eddy Nieuwstraten, Bagijnenstraat 46, 74 77 PV Deventer, Nederland Paul van Tuil, Evertsenstraat 72, 437 7 BE Koudekerke, Nederland Erik Sanders, ) va n Reigersbergstraat 267, 4336 XH Middelburg, Nederland
Maskergors Op Schiermonnikoog in okto5er 1993 Van 24 tot 31 oktober 1993 wa ren A nton Con ings en Wi ll y Bruins in het Groene Glop op Schiermonnikoog, Fries land, voge ls aan het vange n en ringen met de mistnetopstelling van het Vogelringstation Schiermonnikoog. Op 28 oktober om 10:1 5 troffen z ij ee n 'aparte' voge l in de netten aan. Toen deze nog in het net hing was op enke le meters afstand de eerste indru k d ie van ee n bruine vogel met een grij ze kop, lijkend op een Heggemu s Prunella modularis. Uit het net gehaa ld bleek ec hter meteen dat het op grond va n de dikke snave l en het wit op de buitenstaart een gors Emberiza moest zijn . Het was echter ni et een van de rege lmati g in Nederland voorkom ende gorzen en de vangers konden niet tot een bevredi gende determin atie komen. De op Sch iermonnikoog wonende journali st Bouke Henstra werd gevraagd foto's va n de voge l te maken. Ook werd telefo nisch André va n Loon benaderd die eve neens dee l uitmaa kt va n de rin gg roep. Op grond van de vragen en antwoord en over verenkleed, vleuge lstructuur en maten kwam AvL tot de voorlop ige determinatie als Maskergors E spodocephala, waa rschijnlijk een eerste-winter mannetje. Hiern a werd de vogel ge rin gd (Arn hem B883318) en losge laten.
Een paa r dagen late r, nadat AvL de foto 's had gez ien, werd de determinatie definiti ef. De beschrijving is gebaseerd op notiti es gemaa kt met de voge l in de hand , aa ngevuld met op de foto's zic htbare kenmerken. KOP Voo rhoofd en kruin donkergrij s met bruinzwarte v lekken. Vaag begrensde li chte bruin grij ze we nkbrauwstreep. Oogstreep donkerbruin, voor oog breed en opva ll end donker, achter oog small er en o nduidelij k wo rd end. Oogring o nd er oog w itac hti g. Oorstreek bruingrijs gevlekt, aan voorz ij de begrensd door dunne donkere snorstreep . Opvallende brede crèmewitte mo nd streep, doorlope nd tot onder oorstreek. Baardstreep bijna zwa rt, naa r onder breder wordend . BOVENDELEN Rug en mantel bruin tot roestbruin met zwa rte lengtestrepen. Stuit grij sb ruin , ongestreept, contrasterend met zwaar geteken de rug en donkere staa rt. Bovenstaartdekve ren grijsbruin met donker vee rce ntrum. ONDERDE LE N Kin tussen baardstrepen crèmewi t, als mo ndstreep, aan onde rzijde begrensd door rijtj e losse, bi j na zwarte v lekjes d ie onderkant va n baard strepen ve rbind en. Bovenborst li cht met do nkere lengtestrepen (maar lichter dan baardstreep!) d ie aan onderz ijde abrupt op ho uden . Borst en bu ik li chti zabe lkl eu ri g, ongevlekt. Flanken li chtizabelk leuri g met hee l licht, moeil ijk waarneembaar geelzweem en bru ine lengtestreepj es. VLE UG EL Arm - en handpen nen do nkerbruin, bu itenv laggen met roestbruine rand; rand op handpennen sma ll er en va ler dan op arm pennen; rand op arm-
11 9
Mededel i ngen pennen v ia top naa r binnenvlag doorlopend. Terti als zwartb ruin , buitenvlaggen met brede roestbruine rand, halve rwege veer met punt in donkere veercentrum steken d; rand via top naa r binnenvlag doorl opend. Randen van tertials en armpennen opvallend roestbruin vleugelpanee l op gesloten v leugel vormend. Handpendekveren donkerbruin. Grote vleugeldekveren zwa rt met brede li chtbrui ne tot roestbruin e randen, toppen iets lichter bruin of beige. Middelste vleugeldekvere n zwart met brede beige toppen . Kleine vleugeld ekveren grij sbruin. STAART Middelste staartpennen (tl) bruin met brede roestbruin e rand. Overige staa rtpenn en zwart, buitenste twee met w it: t5 w it op di stale eind e va n binnenviag, w it in punt naar veersc hacht lopend tot op helft van veer; t6 w it op distale einde va n binnenvlag, wit naar veersc hac ht lope nd maar halverwege veer ook ove rgaand op buitenvlag, vrij we l doo rl opend tot op basis. NAAKTE DELEN Iris donker. Snavel opvallend tweekleurig: bovensnavel donkerhoorn, ond ersnave l roze met klein donker v lekj e op punt. Poot licht. BIOMETR IE V leuge ll engte 74 mmo P3-6 (handpennen van buiten naar binnen genumm erd) met ve rsmalde buitenvlag. Tarsuslengte 20.5 mmo Vetgraad 0 (cf Busse & Kania 1970). RUI & SLEET Geen rui. Staartpenn en sp its, licht gesleten.
De grijsac htige kop, het koppatroon met de opvallende mondstreep, de ongestreepte grijsbruine stuit, de roestbruin e randen op de slagpennen en terti als, het patroon va n het wit op de staart, de tweek leuri ge snavel en de versmalde buitenvlaggen van p3-6 passen all een op ee n ad u It vrouwtje of eerste-wi nter (mannetje of vrouwtje) Maskergors (cf Lewin gton et al 1991, Bradshaw 1992, Svensson 1992). De vrij uitgebreide hoevee lheid grijs op de kop en ook de zee r donkere teu ge l wijzen op een mannetje; de vleuge l lengte bevestigt dat (Svensson 1992, Guido Keijl in litt) . De spitse en li cht ges leten staa rtpen nen wijzen op een eerstejaars vogel. Omdat de rest va n de koptekenin g nog is als bij een vrouw tj e of eerste-w inter voge l betreft het derhalve ee n ee rste-w inter mannetje. Bij een adu lt man netje zo u in het najaar de typische donkere kop met het markante zwa rte masker zichtbaar moeten zijn , zij het dat in het verse kleed in oktober de veren nog li chte toppen kunnen vertonen. De Maskergors broedt in Oostazië, vanaf de bovenloop van de Ob oostwaarts tot de Zee va n Ok hotsk en de japanse Zee en z uidwaa rts tot Mantsjoerije en Noord-Korea (E s spodocephala), Centraa l- en Oost-Chin a (E s sordida) en op de Koerilen, Sakhalin en in j apa n (E spersonata). De eerste twee ondersoorten overwinteren in China, Indoc hina en Taiwan, de laatste in het z uiden 120
va n j apan (cf kaarten in Bradshaw 1992, Hough 1994; zie ook van Ree & van den Berg 1987). Deze ondersoorten zijn vooral onderscheiden op basis van de kleden van adulte mannetjes. Op grond van de verspreiding lijkt een herkomst van de vogel va n Schiermonnikoog uit het gebied van de ondersoort E s spodocephala het meest voor de hand te liggen maa r eerstejaars vogels zijn (vooralsnog) op grond van het kleed niet nader te determineren (Bradshaw 1992, Guido Keijl in litt) . Dit is het tweede geva l van de Maskergors voor Nederland. De eerste betrof ook een eerstewinter mannetje dat werd gevangen op 16 november 1986 te Westenschouwen, Zeeland (van Ree & van den Berg 1987). Eerd ere gevallen in Eu·ropa betroffen een eerste-wi nter vrouwtje op 5 november 1910 (vondst) en een niet op leeftijd gedetermineerd mannetje op 23 mei 1980 (vangst), beide op Helgo land, Duitsland (Moritz 1984), en een niet op leeftijd gedetermineerd mannetje (vangst) in Dragsfj ärd, Finland, op 2 november 1981 (Mikkola 1982, van Ree & van den Berg 1987). Van 8 maart tot tenminste eind april 1994 verbleef een ee rste-winter mannetj e in Pennington Flash, Greater Manchester, Engeland (A lker 1994, cf Dutc h Birding 16 : 7783, plaat 56, 1994). Wij danken Bouke Henstra voor het maken en opsturen van de foto 's en Guido Keijl en Kees Roselaar voor de toezending van het manuscript over de Maskergors voor 8irds of the Western Palearctic 9.
Summary BLACK-FACED B UNTING ON SCHIERMONNIKOOG IN OCTOBER
1993 On 28 October 1993, a first-winter male Blackfaced Bunting Emberiza spodocephala was trapped on Schi ermo nnikoog, Fri es land. The amount of grey o n the head, the blackish lo re and the wi ng length (74 mm) indi cated th at it was a male; the pointed and sli ghtl y worn rectri ces and the rema inder of th e hea d pattern w ith a conspicuous w hiti sh sub-moustac hi al stripe indi cated th at it was a first-w inter. This is the second record of Black-faced Buntin g for the Neth erland s. Th e first was a first-winter male trapped at Westenschouwen, Zee land, on 16 November 1986.
References A lker, P 1994. The Black-faced Bunting at Pennington Fl as h: a new British bird. Birding World 7: 94-97. Bradshaw, C 1992. Fi eld identificati on of Black-faced Bunting. Br Birds 85: 653-665. Busse, P & Kania, W 1970. Operation Baltic 196 11967. Working methods. Acta Ornithol 12 : 233 -267 . H o ugh, J 1994. Identifi cation and sta tu s of Black-faced Buntin g. Birding World 7: 98- 101.
M ededel i ngen
86-88 Maskergors / Bl ac k-faced Buntin g Emberiza spodocephala, eerste-winter mann etj e, Schi ermonnikoog, Fri es land, 28 oktober 1993 (Bouke Henstra)
Lewi ngton, I, A istrĂśm, P, & Colston, P 199 1. A field gui de to the ra re b irds of Britain and Europe. Londen. Mikko la, K 1982. Report on rare birds in Finl and in 1981. Lin tumi es 17: 16 1-1 74 . Moritz, D 1984. Die von 1976 bis 1982 auf Helgoland nachgewiesen und in der Bundesrepublik Deutsc h-
land als A usnahm ee rsc heinun g bzw. In vas io nsvoge l geitenden Voge larten. Voge lwe lt 105: 60-70. va n Ree, L & va n den Berg, A B 1987 . Maskergors te Westenschouwen in november 1986. Dutch Bird in g 9: 108-113. Svensson, L 1992. Identification guid e to Eu ropea n passeri nes . V ierde druk . Stockho lm .
Anton M E Conings, Schubertlaa n 8, 7522 jR Enschede, Nederland AndrĂŠ j van Loon, Do /inga dreef 199, 1102 WT Amsterdam, Nederland
121
Brieven ________ _____ New Palearctic birds described since 1920 In his fascinating notes on the recently described Sillem's Mountain Finch Leucosticte sillemi, Roselaar (1994) lists seven species of truly Palearctic birds as having been described since 1920. These were (in chronological order of discovery) Pink-rumped Rosefinch Carpodacus eos, Sichuan Partridge Arborophila rufipectus, Afghan Snowfinch Montifringilla theresae, Vaurie's Nightjar Caprimulgus centralasicus, Aigerian Nuthatch Sitta leda n ti, Chinese Leaf Warbier Phylloscopus sichuanensis and Sillem's Mountain Finch. An eighth species, however, Relict Gull Larus relictus, was not included in this list (by unfortunate mistake; Kees Roselaar pers meded). The type specimen was collected in 1929 at Tsondol (41 :53N, 101 :06E), Inner Mongolia, China, and was described by Lönnberg (1931) as a subspecies of Mediterranean Gull L melanocephalus. Later, the taxon was dismissed as an aberrant Brown-headed Gull L brunnicephalus or a hybrid between Brown-headed and Great Black-headed Gull L ichthyaetus (cf Vaurie 1962, Kitson 1980). Not until the almast simultaneous discovery in 1969 of a second specimen (Stubbe & Bolod 1971) and a breeding colony in Kazakhstan (Auèzov 1970) was the matter resolved. Relict Gull is
a true Palearctic species. All known breeding sites and all but a few non-breeding records lie weil within the Palearctic (Duff et al 1991). Interestingly, the type locality of Relict Gull is not far (Iess than 500 km) from the border of Xinjiang (Sinkiang) Province in China which, together with Sichuan, was the origin of five of the seven species in Roselaar's list. It was also a case like Sillem 's Mountain Finch where specimens lay misidentified in collections for many years. References Auèzov, E M 1970. [Discovery of a colony of Relict Gulls Larus relictus.] J Kazakh Acad Sci Alma Ata 1: 59. [In Russian.] Duff, D G, Bakewell, D N & Williams, M D 1991. The Relict Gull Larus relictus in China and elsewhere. Forktail 6: 43-65. Kitson, A R 1980. Larus relictus - a review. Bull Br Ornithol Club 100: 178-185. Lönnberg, E 1931. A remarkable gull from the Gobi desert. Arkiv Zool 23B (2) : 1-5. Roselaar, C 5 1994 . Notes on Sillem's Mountain-finch, a recently described species from Tibet. Dutch Birding 16: 20-26. Stubbe, M & Bolod, A 1971. Möwen und Seeschwalben (Laridae, Aves) der Mongolei. Mitt Zool Mus Berlin 47: 51-62. Vaurie, C 1962. The status of Larus relictus and other hooded gulls from centra I Asia. Auk 79: 303-309.
Daniel C Duf(, LaurentiusstraBe 72, 57465 Bergisch Cladbach, Cermany
House Sparrow x Tree Sparrow hybrids m Kent, England I read with interest Henry Lehto's letter on hybrid House Sparrow x Tree Sparrow Passer domesticus x montanus in Finland (Lehto 1993). My experience with these hybrids, however, does not support the conclusion drawn that hybrids occur where one of the two species is much scarcer. Where I have observed hybrids, at Wierton Hili Farm , near Maidstone, Kent, bath species are present in good numbers. In all cases it concerned males and they associated with the sparrow flocks which were sometimes mixed and sometimes separate. The habitat was farmland
122
with mature hedgerows dividing set aside fields. In November 1991, October-November 1992 and again in February 1993, I observed House Sparrow x Tree Sparrow hybrids. The birds, possibly the same individual, compared closely to Lehto's bird in Turku , Finland. It was close to House Sparrow in size and showed a grey forehead and crown-stripe. The side of the head was rich chestnut, like a male House Sparrow, but there was a smal I black chin and a grey smudgy cheek-patch - not as contrasting as in Tree Sparrow. The col lar, however, was noticeably white, like in Tree Sparrow. On 25 August 1993, I was able to study a different hybrid. This bird was closer to Tree SparIDutch 8irding 16: 122·123, juni 1994)
Brieven row in size and had a bright chestnut crown, a restricted grey forehead and a very narrow pale grey coronal stripe which was only visible at close range. The dark cheek patch was smudgy rather than contrasting but the cheek and the collar were very white. The chin and throat area mainly consisted of dark-centred feathers with greyish fringes, producing quite an extensive darkish throat-patch.
Unfortunately, I was unable to take any photographs of these birds to support my descriptions which are restricted to those features that I found most useful in diagnosing the mixed hybrid characters. Reference lehto, H 1993. House Sparrow x Tree Sparrow hybrids in Finland. Outch Birdin g 15: 264-265.
Don Tay/or, 1 Rose Cottages, O/d Loose Hili, Loose, Maidstone, Kent ME15 OBN, UK
Recensies ____________ G J CAREY (EDITOR) 1993. The Hong Kong 8ird Report 1992. The Hong Kong Bird Watching Society, Hong Kong. 199 pp. ISSN 1017-1118. Available from: C M Ho Tan, Postbus 227, 3500 AE Utrecht, Netherlands. NLG 31.25 (Netherlands) or NLG 32.00 (other European countries). Also available from: SAnstruther, Barlavington Estate 1, Petworth, West Sussex GU28 OlG, UK. GBP 10.75 (UK) or GBP 11.75 (other European countries), incl p & p. The Hong Kong Bird Report 1992 keeps up to the very high standard of its predecessors (cf Outch Birding 15: 178, 1993). Again our Far-Eastern col leagues have managed to produce a very nice report, filled with records, lists, articles, 45 colour photographs (no blackand-white) and one colour plate. As in previous reports, just over half of the report is devoted to regular features such as the monthly summaries, the systematic list (listing 380 species recorded in 1992 in Category A, one in Category B, six in Category C and six in Category 0 , as weil as 19 presumed escapes in Category E), reports on the waterfowl count, bird ringing, breeding birds on Tai Po Kau , the Christmas Count and the 1992 Bi g Bird Race. The second half of the report starts with four articles describing five new species recorded in Hong Kong in 1992 (A leutian Tern Sterna aleutica, Russet 8radypterus seebohmi and Brown Bush Warbl ers 8 luteoventris, Carrion Crow Corvus corone and Red/B lack-headed Bunting Emberiza bruniceps/melanocephala). No less than 190 Aleutian Terns we re recorded during August-September, a most unexpected addition of this little-known species to the Hong Kong list. The four photographs include two of birds attaining winter plumage, which has rarely (or never?) been observed because the wintering range of this species is still a mystery! The identification articles deal with status and field identification of three species of snipe Callinago (Co m-
lDutch Birding 76: 723-724, juni 79941
mon C gallinago, Pintail C stenura and Swinhoe's Snipes C megala), giving more insight in this notoriously difficult group; field identification of Arctic Phylloscopus borealis, Two-barred Greenish P (trochiloides) plumbeitarsus, Eastern Crowned P coronatus and Palelegged leaf Warblers P tenellipes (without photographs and with a somewhat disappointing plate by Allan Harris); and hybrid males Wigeon x American Wigeon Anas penelope x americana, showing th at any vagrant American Wigeon should be checked very carefully for possible indications of hybrid origin (although, personally, I find it hard to believe th at the bird in plate 41 is not a pure American Wigeon). Other papers deal with birds new to the Kunming area, Yunnan , China, and the feeding behaviour of little Egret Egretta garzetta. The reports ends with four short notes on various subjects. The 1992 report contains some very instructive photographs (eg, of first-winter Relict Gull Larus relictus) and is well-produced. It offers several hours of interesting reading for any birder and will serve as a valuable source of reference for those interested in birds of this region. ENNO B EBELS
HAMLYN ORNITHOLOGY GUIDES. Hamlyn Species Cuides, Hamlyn 8ird 8ehaviour Cuides & Hamlyn Young Ornithologists ' Cuides. Hamlyn Publishing Group Ltd, Michelin House, 81 Fulham Road , london SW3 6RB, UK. GBP 9.99, GBP 14.99 and GBP 6.99 (w ithin the respective series). Oe Engelse uitgeverij Hamlyn is onlangs gestart met een drietal nieuwe series vogelboeken: Hamlyn Species Cuides (soo rtmonografieĂŤn), Hamlyn 8ird 8ehaviour Cuides (over biologie en gedrag van vogelgroepen) en Hamlyn Young Ornithologists' Cuides (a lgemene boeken over het vogelen speciaal voor
123
Recensies jonge beginnende vogelaars in de leeftijd van 8-14 jaar). In de ser ie Hamlyn Species Guides zijn nu delen verschenen over Torenvalk Falco tinnunculus, V isdief Sterna hirundo, Koo lmees Parus major, Kramsvogel Turdus pilaris, Kerkuil Tyto alba en Boerenzwaluw Hirundo rustica. De Hamlyn Bird Behaviour Gu id es omvat nu delen over zeevoge ls ('Seabirds'), watervogels ('Waterfowl') en roofvogels ('B ird s of prey'), en in de serie Hamlyn Young Orn ithol og ists' Guides zijn besch i kbaar een boek over het v i nden, herken nen en bestuderen van voge ls ('Bird identification & fieldcraft'), en een over vogeltrek ('Migra nts & migration') . AI deze deeltjes z ijn zeer leesbaa r en informatief geschreven door bekende Engelse orn itho logen, fraai verzo rgd met kleurenfoto's en kleurenplaten en tekeningen van bekende artiesten. Bovendien zijn de prijzen voor deze boeken ve rrassend laag . ANDRÉ J VAN LOON
P CLEMENT, A HARRIS & J DAVIS 1993. Finehes & sparrows: an identification guide. Christopher Helm/A&C Black, 35 Bedford Row, London WCl R 4JH, UK. 500 pp. ISBN 0-7136-8017-2. GBP 29.99. Dit boek is het zesde in de degelijke Chri stopher Helm serie en behandelt de 128 soorten 'echte' v inken Fringillidae, 128 soorten prachtvinken Estrildidae en 34 soorten mussen en sneeuwvinken Passeridae van de wereld. Per soort worden meerdere kleden en/of onde r-
DBA-nieuws
-------------------------------------------------------
Aandacht voor vertaalde lars Jonsson-gids bij boekhandel Donner Op vrijdag 29 apri I 1994 werd in het literaire café van de grootste boekhandel van Nederland, Donner, op de Lijnbaan te Rotterdam, Zu idholland, sti lgestaan bij het ve rsch ijn en van de Nederlandse verta lin g en bewerking van Lars Jonsson's ve ldgid s
Vogels van Europa, Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Ongeveer 50 belangstellenden bezochten de met hulp van de DBA georgan iseerde bijeenkomst. Achte reenvo lgens kwamen Gerard Ouweneel, en de bewe rkers en verta lers Arnoud van den Berg en Ger Meesters aan het woord . Gerard Ouweneel gaf een overzicht van de vogel gidsen in Nederland en hun evo luti e vanaf Zien is kennen. De nieuwe gid s z iet hij als een soortgelijke mijlpaal als 'de Kist' dat destijds was. Arnoud van den Berg wees, ondersteund met dia's, op de goede samenwerking tussen de DBA en Lars Jonsso n en liet doorschemeren dat van alle bewerkingen van de nieuwe gids de Nederlandse waarsch ijnlijk wel de beste is, niet alleen door de talenkennis van Ger Meesters maar ook door een verregaa nde aanpas-
124
soorten afgebeeld op in totaal 73 prachtige kleurenp laten van A lan Harris en John Davis. Op de p laten z ijn de soorten zoveel mogelijk per genus gerangschikt (en daardoor meestal ook geografisc h) maar waar nodig worden sterk gel ijkende en ook in de betreffende regio voorkomende soorten van andere genera direct ter vergelijkin g afgebee ld. Door dit principe, dat ook in de andere boeken uit de serie vaak wordt toegepast, krijgt men een goed overzicht van de soorten in een gebied. In de tekst wordt onder meer aandacht besteed aan ve ldkenmerken, beschrijvingen, geografische var iatie, geluid, status, habitat, verspreiding (u iteraard aangevu ld met kaartjes) , trek en gedrag. Het boek is nadrukkelijk bedoeld als determinatiegids en behandelt alleen gedrag dat relevant is voo r de herkenning. Zo worden balts en broedgedrag niet besproken zodat het boek voor kwekers van bijvoorbeeld prachtvinken mogelijk niet zo interessant is als de schrij ver hoopt. Recent ware n Estrildid finehes of the world van Derek Goodwin en The Sparrows van Denis SummersSmith verkr ij gbaar. Finehes & sparrows behandelt beide groepen en de vinken in één boek maar in een handzamer formaat en met fraaiere platen. Voor degenen die een determinatiewerk voor deze voge ls zoeken of gewoon van mooie voge lboeken houden is dit een goede keuze. De kwaliteit van tekst en platen maken dit boek tot een determinatiegids die de normale ve ldgidsen overvleugelt. Samen met de andere delen uit de serie schept het het lu xeprob leem dat de reizende voge laar met talloze kilo's op pad moet. HANS ROERSMA
sing aan de Belgisch-Nederlandse situatie. Ger Meesters wees op het hoge ornithologische niveau van het qua in wonerta l kleine Zweden, waar de jonge Lars Jonsson de randvoorwaarden aantrof om uit te groeien tot een ornitholoog van were ldformaat. De kleurenplaten van sterns die hij I iet z ien maakten nieuwsgierig naar het eerstkomende boek van Klaus Mailing O lsen, uit te geven door Ger Meesters Boekprodukties. pelagic trip naar Friesche Front op 10 september
1994 Er zi jn nog plaatsen vrij op de MS Mercuur voor de pelagic trip die op 10 september 1994 zal voeren naar het Friesche Front (cf Dutch Birding 16: 75-76, 1994). U kunt z ich opgeven door het ove rmaken van NLG 40.00 op postbankrekening 297 05 81 tnv Wim E M van der Schot, Oostenburgervoorstraat 79-hs, 1018 MP Amsterdam, Nederland, onder verme ldin g van 'Friesche Front' en uw telefoonnummer. In de loop van augustus zu llen de deelnemers nadere details over de tocht ontvangen.
[Ou/eh Birding 16: 124-125, juni 19941
DBA-nieuws DBTRS ondergebracht bij Stichting Natuurschool速 Vanaf 1 mei 1994 wordt de Dutch Birding Travel Reports Serv ice (DBTRS) verzo rgd door de Stichting Natuurschool in Groningen, Groningen. Dirk de Moes, die met steun van de DBA de DBTRS en ige jaren geleden had opgezet en deze service in enkele jaren (met steun van Irene de Moes) tot een fenomeen in binnen- en buitenland maakte, had enige tijd geleden aangegeven met de tijdversl indende werkzaamheden voor de DBTRS te wi llen stoppen. Vanwege de overname van een natuurvoedingswinkel heeft Dirk de Moes on langs de DBTRS overgedragen aan de Stichting Natuurschool. De DBA hoopt met deze organ isatie dezelfde goede relatie aan te gaan als die z ij met Dirk had. Voor de manier waa rop Dirk met de DBTRS serv ice verleende aan reislustige vogelaars in Nederland en daarbuiten verd ient hij onze we lgemeende comp limenten . Wij wensen hem veel succes met zijn nieuwe werkzaamheden. Stichting Natuurschool & DBTRS De Stichting Natuurschooi is per 1 mei 1994 begonnen met de verzo rging van de Dutch Birding Travel Reports Service (DBTRS) . Sinds v ijf jaar ontwikkelt en presenteert de Natuurschool速 natuur-educatieve programma's voor, onder andere, scholen uit het basis- en voortgezet onderwijs en ook voor groepen vo lwassenen . De stichting ziet de DBTRS als een verbreding van haar bestaande activite iten. Initiatiefnemer van de Natuurschool, Ib Huysman, is enthousi ast voge laa r, studee rde biologie en Engels aan de lerarenopleiding in Groningen en is sinds de opr ichting directeur van de Natuurschool. De Natuurschool za l de huidige kwaliteit van de DBTRS handhaven en waar nodig verbeteren. Enkele vernieuw in gen die voor het einde van 1995 moeten z ijn gereali seerd zi jn, bijvoorbeeld, het omzetten van handgeschreven vers lagen in een getypte vorm, verva ngen van onduidelijke kaartmaterialen door actuele en duidelijk te lezen kaarten en het verta len van alle belangrijke Nederlandstalige vers lagen in het Engels. Ook de bestelwijze is vanaf 1 mei 1994 enigszins gewijzigd. Om de adm ini stratieve handelingen zovee l mogelijk te beperken zu ll en de bestelde verslagen eerst vooraf betaald dienen te worden. Na een telefonische, schrifte lijke of fax-bestelling (z ie het nieuwe adres hieronder) van de gewenste verslagen vo lgt een schriftel ijke bevestiging, inclusief prijsopgave, aan de klant. Na
ontvangst van de betaling wordt de bestelling per ommegaande naar de klant verstuurd. Tijdig bestellen is daarom noodzakelijk. Om de band met de DBA te benadrukken krijgen begunstigers van de DBA een korting van 15 procent op de prijs van het verslag! Er wordt uiteraard gecontroleerd of iemand daadwerkelijk abonnee is. De DBTRS za l alle bestaande contacten verstev igen en nieuwe gaan opbouwen. Nieuw aan te leveren verslagen zullen voortaan aan enkele belangrijke eisen moeten voldoen . De inhoud van de ve rslagen is in de meeste geva llen we l goed maar aan de optische kwaliteit (voor de klant) kan vaak nog vee l verbeterd worden. Daarom worden handgeschreven vers lagen niet meer geaccepteerd. Verslagen op diskette (WordPerfect of Word for Windows) hebben de voorkeur, waa rbij het kaartmateriaal en tekeningen apart, op A4-formaat kunnen worden aangeleverd. Uiteraard z ijn getypte of uitgeprinte verslagen ook prima, mits het een originele uitdraai is en niet een kopie van een uitdraai! Lever uitgeprinte ve rsl agen aan op losse ve llen, zonder nietjes of perforaties. Tijdens de DBA-week op Texel in oktober 1994 za l de nieuwe DBTRS-catalogus worden gepresenteerd. Aanwezige DBA-Ieden kunnen dan hun gratis exemplaar ophalen. De Stichting Natuurschool .staat al v ijf j aar voo r kwaliteit, en de nieuwe loot aan haar stam, de DBTRS, za l daar geen uitzondering op zi jn! Het nieuwe ad res luidt: DBTRS, Ib Huysman, Postbus 737, 9700 AS Groningen, Nederland, telefoon 050-145925, fax 050-144717. New address of Dutch Birding Travel Reports Service The Dutch Birding Travel Reports Service (DI;lTRS) has a new owner and, therefore, a new address. From 1 May 1994, the DBTRS, wh ich was formerly run by Dirk de Moes, has come under the care of Ib Huysman. Trave l reports can now be ordered at the new address; the orders will be confi rmed and wi ll be sent after the payc ment has been received. New reports can also be sent but on Iy type-written or pri nted reports or reports on computer-diskette (WordPerfect or Word for Windows) w ill be accepted . The new address is: DBTRS, Ib Huysman, Postbus 737, 9700 AS Groningen, Netherlands, telephone +31-50145925, fax +31-50144717.
WP reports _ _ _ _ _ _ _ _ __ This issue w ill not feature the regular WP reports. In the last issue (Dutc h Birding 16: 77-84, 1994), WP reports covered the period January-March 1994. The next issue wi ll cover April-July 1994. EDITORS
125
Recente meldingen _ _ _ _ __ _ Dit ove rz icht va n recente meldingen va n ze ldza me en in te ressa nte voge ls in Nederl and en België bes laat voo rn amelijk de maanden maart en april 1994. De ve rmelde geva ll en zijn merendee ls niet geverifieerd en het overz icht is ni et vo ll ed ig. A lle voge laars die de moeite namen om hun waa rnemin gen aan ons door te geve n wo rd en hartelijk bedankt. W aa rn emers va n soorten in Nederl and die w orden beoo rdee ld door de Commi ss ie Dwaa lgasten Nederland se Av ifa un a wo rd t verzoc ht hun waa rnemin gen zo spoedi g mogelijk toe te zenden aan: CD NA, Postbu s 4 5, 2080 AA Santpoo rt-Zuid, Nederl and. Hiertoe gelieve men gebruik te maken va n CD NA-waa rn emingsformul ieren die eveneens ve rkrij gbaar zijn bij bovenstaand adres.
Nederland DUIKERS TO T VA LKEN Bij Ijmuiden, Noordholl and, ve r-
bl eef tot 17 maart een IJsduiker Cavia immer. Ve rd er we rd deze soort waa rgenomen op 21 maart bij Sc hevenin gen, Zuidholl and, en op 4 april bij de M aasvlakte, Z uidh oll and. Een dode Geelsnavelduiker C adamsii w erd op 15 april op Texel, Noordholl and, gevonden. Naast kl eine aa ntallen Roodhalsfuten Podiceps grisegena en Geoorde Futen P nigricol/is, wa ren er vrij vee l meldin gen va n Kuifduikers P auritus. C 75 exempl aren we rd en doorgegeven, waa rva n all een al 30 beg in april op het Oostvoorn se M eer, Zuidholl and. Vale Stormvogeltjes Ocea nodroma /eucorhoa we rd en uitsluitend gez ien bij Ca mperduin , Noordh oll and, en we l twee op 16 maart en één op 24 maart. Minimaa l twee Kuifaalscholvers Pha/acrocorax aristote/is w erd en tot 25 april gez ien in de om gevin g va n V li ss in gen, Zee land, en er wa ren exempl aren op 5 maart bij Bres kens, Zee land, op 6 maa rt bij Ijmuiden, op 26 maa rt en 4 april bij Den O eve r, Noordholl and, op 10 april op het O ostvoorn se M eer en op 16 april op de Maasvlakte. Kwakken Nycticorax nycticorax we rden waa rgenomen op 19 maa rt bij Delft, Zuidho ll and, op 4 april bij Ri tthem, Zee land, op 11 april bij Noordhoek, Noordbraba nt, op 21 april bij Breskens, op 25 april bij Bakkeveen, Fri es land, en op 26 april op Schi erm onni koog, Fries land. Er we rden Kleine Zilverreigers Egretta garzetta gez ien op 29 april zeve n 0) langs Bres kens, waa rond er een groepj e va n v ijf, en op 30 april twee in de AW -duinen bij De Z ilk, Zuidh o ll and. Grote Zilverreigers E a/ba ve rbl even op 10 maa rt in de G rote Pee l, Limburg, va naf 11 maart in het O ostvaa rd ersp lassengebied, Fl evoland, op 20 maart bij W oe rd ense Ve rl aa t, Utrec ht, op 29 maa rt bij Westervoo rt, Gelderl and, op 16 april bij het M uiderzand, Fl evoland, en op 21 april bij Di emen, Noord ho ll and. Naast een w aarnemin g op 27 maart bij Breskens, we rden er va naf 22 april wee r enke le doo rtrekkende Purperreigers Ardea purpurea gemeld. V roege Zwarte Ooievaars Ciconia nigra werden opgemerkt op 5 maart
126
bove n Den Haag, Zuidh oll and, op 27 maart b ij Camperduin en op 23 april in de Wi erin germeer, Noo rdh oll and . Slechts c 40 Ooievaars C ciconia we rden ve rspreid ove r de gehele peri ode gemeld. V ier à v ijf Flamingo' s Phoenicopterus ruber roseus bl even tot 22 maart aanwez ig bij de Phili psdam, Zee land, waa rn a er nog slechts één ove rbleef. In de Lauwersmeer, Gronin gen, we rd en tu ssen 7 en 10 april vijf voge ls geteld. Een Dwerggans Anser erythropus v loo g op 4 maart ove r bij Vee nend aa l, Utrec ht. Van 19 ma art tot 4 april zaten er maximaa l zeve n bij A njum, Fri es land, en va n 10 tot 18 maa rt twee aan de oostkant va n de Lauwe rsmee r. Sneeuwganzen A caeru/escens w aren op 5 en 6 maart nog aa nwez ig b ij Stell end am, Zuidho lland, op 20 maart in de Lauwe rsmeer, va n 26 maa rt tot 10 april twee bij O ldehove, Gronin gen, en op 28 april bij Anjum. Naast de Ross' Gans A ross i i va n Ste llend am, die daar tot 18 april zat, was er een waa rn emin g va n een mogelijke bl auwe fase va n deze soort in de Lauwe rsmeer op 1 en 18 april. Een kl eine ondersoort va n de Canadese Gans Branta ca nadensis ss p w erd op 4 april in een groep met dri e hybrid e Canadese x Brandganzen B ca nadensis x /eucopsis w aargenomen in de Lau w ers mee r. Twee Witbuikrotganzen B bern ic/a hrota zaten tot ze ker 15 april op Tersc hellin g, Fri es land, en max im aa l acht exempl aren ve rbl eve n tot 6 maa rt bij Hippol ytu shoef, N oordh oll and. Tw ee Zwarte Rotganzen B b nig rica ns we rd en de gehele peri ode gez ien op Tersc hellin g en op 28 maart ve rble ven er nog eens twee bij A njum . Roodhalsganzen B ru ficol/is we rden op 25 en 26 maart (twee) gez ien bij Hindeloopen , Friesland, op 26 maart bij Koudum, Fri es land, op 27 maart (twee) bij Ez um az ijl , Friesland, va n 2 tot 5 april (twee) in de Lauwersmeer en op 4 april bij Het Ve rdronken Land va n Saeftin ge, Zeel and. De Amerikaanse Smient Anas america na va n W ijk bij Duurstede, Utrec ht, bl eef daar tot 20 maart. Een Bronskopeend A fa /ca ta met w itte plasti c rin g om de rechterpoot ve rbl eef op 30 april in het Haaksbergervee n, Overij sse l. Een Amerikaanse Wintertaling A crecca ca ro/in ensis we rd op 3 april opgemerkt in de Bandpolder, Fri es land . Op 25 april zo u een Ringsnavel eend Ayth ya col/aris bij de Cani sv liet, Zee land, gez ien z ijn . Een Witoogeend A nyroca we rd op 10 en 18 april waa rgenomen bij En sc hede, Overij sse l. Bij De Coc ksdorp op Texel we rd de gehele maand ma art het vrouw tj e Koningseider Somateria spectabi/is gez ien en oo k op 1 mei werd deze voge l daar nog opgemerkt. Tot de eerste week va n maart werden nog c 50 IJseenden Cla ngu/a hyema lis geteld b ij de Brouwe rsdam, Zuidh o ll and. Op 10 maart zwo m nog steeds een Kokardezaagbek Mergus cucul/atus bij de Brouwe rsdam . Hoofdz akelij k va naf 18 april werden Zwarte Wouwen Mi/vus m igra ns gemeld, in totaa l 35 exempl aren, met een topdag van 11 exemplaren op 24 april. Van de 38 gemelde Rode Wouwen M m i/vus werd ook
IDutch Birding 16: 126-130, juni 1994J
Recente meldingen het merendee l na 18 april gemeld . Op 10 maa rt v loog een Zeearend Haliaeetus albicilla ove r Bakkeveen. Va n de 14 gem elde Grauwe Kiekendieven Circus pyga rgus wa s er één op 16 april en de rest na 23 april. De vermeende Steppebuizerd Buteo buteo vulpinus va n A lmere, Fl evo land, werd daar oo k nog op 27 maart gez ien. Verd er is er een meldin g va n een exempl aa r over Het Rutbeek bij En sc hede, op 11 april. Een Schreeuwarend Aquila pomarina was op 3 mei aa nwezi g op Schi erm onnikoog. C 40 Visarenden Pandion haliaetus trokken voo rn amelijk va naf half april doo r, met all een op 24 april al negen gemelde exempl aren. Roodpootvalken Fa/co vespertinus we rd en reed s gemeld op 21 april bij Gronin gen, Gronin gen, en de Lau wersmeer, op 28 april bij Velp, Gelderl and, op 29 april bij het Robbenoordbos, Noordholl and, en op 30 april bij Veenendaa l. Op di verse pl aatse n in het land werden voorn amelijk in april in totaa l c 40 Slechtvalken F peregrinus doo rtrekkend of pl eisterend waargenomen. RA LLE N TOT A LK EN Op 15 april zo u een Kleinst Waterhoen Porz ana pusilla hebben z itten roepen bij Oud ega, Fri es land . In het zuidoostelijke deel va n het land trokken begin maart ve le 1000en Kraanvogels Crus grus door, waa rva n het overgrote deel in het zuiden va n Limburg. Dubbelte llin gen z ullen het beeld we li swaa r vertroebeld hebben, maar een dagtotaal op 5 maart va n 2500 exempl aren bij Geleen, Limburg, is we l indicati ef voo r de sterkte en con ce ntratie va n de doortrek. Na deze dag we rden nog slechts enkele la-ta ll en doo rtrekkers gemeld. Het exempl aa r van de Slikken va n Fl akkee, Zuidholland, bl eef daa r nog tot 4 april. O p 30 maa rt w as al een Steltkluut Him antopus himantopus aanwez ig op het Ramm egors, Zee land, en de gehele maa nd april verbl even er daar twee . Ve rder z ijn er nog waa rn emingen op 23 april in de Lepelaarsp lassen, Fl evol and, en op 24 april bij Bakkeveen. Een vroege Kleine Strandloper Ca lidris minuta we rd op 6 maart bij Oph eusden, Gelderl and, gemeld. Ijslandse Grutto's Limosa limosa islandica we rd en opgemerkt op 4 en 9 april bij Beusichem, Geld erland, op 9 april bij Sc halkw ijk, Utrecht, en op 23 april bij Lopik, Utrecht. Va naf half maart kwa men Zwartkopmeeuwen Larus melanocephalus Nederl and binn endruppelen. Een goede pla ats om de soo rt waar te nemen is de w ijde om gev ing va n de mondin g va n de Steenbergsche V liet, Noordbrabant. O p één van de eilandj es in het Krammer- Volkerakgebi ed, Noordbrabant, we rden vo ri g jaar 110 nesten va n deze soort gevond en. Eind april was er sterke doortrek va n Dwergmeeuwen L minutus, met op versc hillende pl aatse n groepen va n 100en exempl aren va naf 24 april. O p 13 maa rt zou bij Camperduin een Vorkstaartmeeuw L sa bini gez ien z ijn. Kleine Burgemeesters L glaucoides verbl even op 4 maa rt bij W eurth, Gelderl and, en van 30 maa rt tot 22 april in V li ss in gen. Ook werd een la-tal Grote Burgemeesters L hyperboreus ges ignaleerd. Een adulte Ross' Meeuw Rhodostethia rosea werd op 24 maart opgemerkt langs Camperduin en moge lijk dezelfde voge l v loog op 26 maa rt langs de noo rdpunt va n Texel. Lachsterns Celo-
chelidon nilotica we rd en gez ien op 10 april twee en 30 april één op Texel, op 17 april langs de Oostvaardersdijk, Fl evo land , en op 23 april twee bij de Eemshave n, Gronin gen. Reuzensterns Ste rna caspia werden gemeld op 10 april bij Pi aam, Fri esland, op 16 april twee bij Bres kens, o p 17 april bij Camperduin en langs de Oostvaa rdersdijk, op 24 april twee in de Braba ntse Bi esbosc h, Noordbrabant, en op 29 april drie bij OostSoubu rg, Zee land . Op 30 maa rt was er een meld in g va n twee Dougalls Sterns S douga llii lan gs Breskens. O p 4 april werd bij Schevenin gen een Papegaaiduiker Fratercula arctica gemeld. KO EKO EKEN TO T GORZ EN Een lan gverw achte aanvullin g op meni ge lijst vormde de Kuifkoekoek CIam ator glandarius di e va n 26 maart tot 27 april ve rbl eef aan de noordkant va n het Zuidl aa rdermeer, G roningen. O p 30 april v loog een Alpengierzwaluw A pus m elba in westelijke ri chting langs Nummer Eén en Breskens. Op 29 april werd hier een Bijeneter Merops apiaster gehoord. Een Scharrelaar Coracias garrulus zou z ich op 30 april in een tuin te N ij Beets, Fri esland, hebben vertoond. Hoppen Upupa epops w erd en waa rgenomen op 20 maart bij Hontenisse, Zee land , va n 31 maa rt tot 2 april ten zuiden van Ki evitswaard , Noordbrabant, op 8 april op Tersc hellin g, op 9 april bij Bud el-Dorp lein, Noordbrabant, op 22 april in de M akkumern oordwaa rd , Fri esland, op 25 april bij O mmeren, Gelderland, en op 30 april op Schiermonnikoog. Vanaf 3 april , maar voo rn amelijk va naf de laatste wee k va n april we rd en enkele Draaihalzen jynx to rquila gemeld. De eerste Roodstuitzwaluw Hirundo daurica va n het voorj aar v loog op 30 april ove r Texel. Er is één melding van een Grote Pieper Anthus richardi, en we l op 31 maart bij de Eemshaven. Van af 21 april we rd en reeds 20 Duinpiepers A campestris waargenomen. Roodkeelpiepers A cervinus wa ren er al op 21 april bij Velp, op 23 april tw ee bij de Eemshaven en één over het W estduinpark, Zuidholland, op 25 april bij Ritthem, op 29 april bij Breskens en in de HW-duinen, Zuidholland, en op 30 april bij het Bovenwater, Fl evoland . Tot beg in april trokken nog Rouwkwikstaarten Mo tacilla alba yarrellii door Nederl and. De Waterspreeuw Cinc/us cinc/us va n het Robbenoordbos zat daar nog tot 2 april. Verd er we rd deze soo rt op 2 maa rt in park Sonsbeek te A rnh em, Ge lderl and, en va naf 2 april in de omgeving van Epen, Lim burg, gez ien. Het keuri g melden va n alle Beflijsters Turdus torquatus geeft een aardi g bee ld van de doo rtrek va n deze soo rt. De eerste va n de c 37 5 exe mpl aren werden gemeld op 27 maart en de 'bulk' passee rd e tussen 20 en 30 april on s land. A lleen al op Tersc helling wist een fanatieke waa rn emer er in april c 140 te 'verzamelen' . Een Baardgrasmus S ylvia ca ntillans was op 30 april en 1 mei aa nwez ig in D e M uy op Texel. In het zuiden va n Limburg we rden op enkele pla atsen weer Taigaboomkruipers Certhia fa miliaris z in gend en nestbouwend aangetroffen. Va naf 27 maart werd en al wee r enkele la-tall en Buidelmezen Remiz pe ndulinus aangetroffen. Na enkele waarn emin gen in maa rt, begon de doortrek va n de Europese Kanarie Serinus serinus rond
12 7
Recente meldingen
89 ' Kuifkoekoek ! G reat Spotted Cuckoo Clamator glandarius, Zuid laardermeer, Gron in gen, april 1994 (Harm Niessen) 90 Kl eine Burgemeester! leel and G ull Larus g laucoides, V li ssingen, Zee land, april 1994 (Tob i Koppejan) 91 O rtolaan! O rto lan Bunt in g Emberiza hortulana, Breskens, Zee land, 3 mei 1994 (Hans Cebu is)
128
Recente meldingen 30 maart en voora l va naf 22 april werden er vee l gemeld (met in totaal 73 doorgebelde exemplaren). Tot 6 maart trokken nog I)sgorzen Ca /carius /apponicus door, met op 5 maart 19 exemplaren langs Breskens. Op 21 en 28 april werden nog enkele exemplaren van deze soort gezien. Mogelijk de v ierde en vi jfde Cirlgors Emberiza cirlus voor de Nederl andse lij st werden op 23 april waa rgenomen. Eén exemplaar bevond z ic h bij de Westplaat op de Maasvlakte en een an der zong
kortstond ig in een groeve bij Cad ier en Keer, Limburg. Vanaf 21 april werden c 20 Ortolanen E hortu/ana gemeld. Een Bosgors E rustica werd in de laatste week van apri l ergens in Zeeuws-Vlaanderen, Zee land, waargenomen . Dwerggorzen E pusil/a werden gez ien op 24 april in de Kennemerduinen, Noordho ll and, en op 26 april bij Lauwe rsoog, Groningen . Opva llend is de gestage doortrek van Grauwe Gorzen M i/iaria ca /andra bij Breskens, waar er vanaf 19 april 13 werden geteld.
Ruud M van Dongen, Albertusstraat 4, 5267 AD Vught, Nederland Hans Cebuis, Boogschutter 30, 3328 KB Dordrecht, Nederland Peter WW de Rouw, Warande 23, 3705 ZB Zeist, Nederland
België DUIKERS TOT VA LKEN Enkele late binnenland-duikers wa ren een Roodkeelduiker Gavia stel/ata te Doel , Oostvlaanderen, op 16 april en te Harchi es, H ain aut, op 30 april , en een onvolwassen Parelduiker C arctica te Duffel -Rum st, Antwe rpen, van 8 tot 16 april. Op 19 maart werd te Oostende, Westvlaanderen, een langsvliegende adulte Kuifaalscholver Pha/acrocorax aristote /is opgemerkt en we rd een exemp laar gerin gd te Putte, Antwerpen. V roege mannetjes Woudaap Ixobrychus minutus zaten op 19 apri l te Li er, A ntwerpen, en op 23 april te Wachtebeke-Overslag, Oostvlaanderen. Bij Dudzele, Westvlaanderen, was op 3 april een onvo lwassen Kwak Nycticorax nycticorax aanwez ig. Een adult exempl aar vloog over Drongen, Oostvlaanderen, op 29 april. De eni ge Kleine Zilverreiger Egretta ga rzetta trok over de Uitkerkse Polders, Westvlaanderen , op 30 april. Grote Zilverreigers E a/ba zaten te Harchies- Hensies op 4, 6 en 9 maart en op De Blankaert, Westvlaanderen, op 5 maart. Overtrekkende Purperreigers Ardea purpurea werden gez ien te BaarIeDrongen; Blokkersdijk, A ntwerpen; Brecht, A ntwerpe n; Bredene, Westvlaanderen (dri e); Herentals, Antwerpen; Knokke, Westvlaanderen (zes) en Wijnegem, Antwerpen. Het tellen van een groep Kraanvogels Crus grus te V irton, Lu xembo urg, op 5 maart, werd be loo nd met een meetrekkende Zwarte Ooievaar Cicon ia nigra. Waarnemingen va n Ooievaars C ciconia gebeurden te A ntwerpen-L inkeroever; Assenede, Oostvlaanderen; Blokkersdijk (twee); Diest, Limburg; Dudze le-Zeebrugge (ac ht); Duffel-Lier (v ij f); Lochri sti , Oostvlaanderen; Ekeren, Antwerpen; Geel, A ntwe rpen; Gent, Oostv laanderen; Kallo, Oostvlaanderen (v ier); Kruibeke, Oostvlaanderen (drie); Lozen-Bocholt, Limburg; Meer, Antwerpen; N ijl en, Antwerpen (twee); Ronse, Oostvlaanderen; Schulen, Limburg; Turnhout, A ntwe rpen (twee); en Wolvertem, Brabant. Bij Doel pleisterde op 5 en 6 maart een adulte Roodhalsgans Branta ruficol/is; vermoede lijk bleef deze voge l ook daarna nog in het gebied Doel-Saeftinge. Tevens op 5 maart streek er één neer tu ssen Bergeenden Tadorna tado rna b ij Eeklo, Oostvlaanderen; ontsnapp in g lij kt hier niet uitgesloten.
Het mannetje Amerikaanse Wintertaling Anas crecca carolinensis dat va naf 11 maart bi j Borsbeek, Antwe rpen, werd waa rgenomen, was gepaard met een tamme eend en liet zic h lokke n met brood ... Krooneenden Netta rufina waren aanwezig te Gent (drie); Eeklo (twee); Hofstade, Brabant; Muizen, Antwerpen (twee); Terdonk, Oostvlaanderen en Waasmunster, Oostvlaanderen. Het ad ul te vrouwtje Ringsnaveleend Aythya co //aris zwom nog bij Terdonk-Doornze le tot 22 apri l. Een mannetje (we llicht dat va n Blokkersdijk) was op 15 april aanwez ig te Heusden, Limburg en op 21 april te Doornzele, Oostvlaanderen; op 22 april ontmoette hij daar het vrouwtj e en van 24 tot 29 april zat hij (weer all een) bij Ze lzate, Oostvlaanderen. Op 6 maart zwom een mannetje Witoogeend A nyroca te Chertal, Li ège. Een hyb rid e Witoogeend x Tafeleend A nyroca x ferina verb leef op 5 maart bij Boorsem, Limbu rg. Er we rden drie mannetjes Kuifeend x Tafeleend A fu/igu/a x ferina opgemerkt. Twee I)seenden Clangu/a hyemalis zaten va n 20 janu ari tot 5 april bij Duffel. De onvo lwassen Kokardezaagbek Mergus cuccu/atus had zich verp laatst naar de Ac hterhaven van Zeebrugge en bleef daar tot ten minste 16 april. Een vrouwtje Rosse Stekelstaart Oxyura jamaicensis zat te Blokkersdijk tot 3 apri l, te Zelzate va n 7 tot 10 april en terug te Blokkersdijk van 16 tot 19 april. De eerste Zwarte Wouw Mi/vus migrans vloog over Ze lli k, Westv laanderen, op 28 maart. Daarna vo lgden exemp laren over Antwerpen, Antwerpen; Blokkersdijk; Brecht (drie); Bredene; Broechem, A ntwerpen; Diepenbeek, Li mburg; Ekeren; Antwerpe n; Harchies; Heve rl ee, Brabant; Kaprijke, Oostv laanderen; Kluizen , Oostvlaanderen ; Kruibeke (d ri e); Li er (v ier); Mechelen, A ntwerpen; Oostende; Schul en (v ijf); Semmerzake, Oostvlaanderen ; Sint-Pieters-Kape lIe, Westvlaanderen (twee); Za ndvoorde, Westv laanderen (twee) en Zeebrugge (twee) . Rode Wouwen M mi/vus werden gezien te Asse nede, Oostvlaanderen; Genappe, Brabant; Kallo; Li er; Longchamps, Namur; N ijlen; Mechelen; Sint-P ieters-Kapelle; Ursel, Oostvlaanderen en Wellen, Limburg. Er vlogen Grauwe Kiekendieven Circus pygargus ove r Blokkersdijk; Brecht; Genappe; Heist, Westvlaanderen; Heusden en Li er. Ongedetermineerde arenden Aqu i/a vlogen over
129
Recente meldingen Pommeroeul, Hainaut, op 18 april en over Gent op 24 apri I. Visarenden Pandion haliaetus waren er te Bredene; Gastuche, Brabant; G labbeek; Harchies; Heist-opden-Berg, Antwerpen; Heu rn e, Oostvlaanderen; Lier (vier), Mechelen, Mol, Antwerpen (twee); Nazareth, Oostvlaanderen; Neerijse, Brabant; Oostakker, Oostvlaanderen; Oostende, Oudenaa rd e, Oostvlaanderen; Schu len (drie), Tessenderlo, Limburg; Ti enen, Brabant; Virton en Zandvoorde. Een vroeg vrouwtje Roodpootvalk Fa/co vespertinus vloog op 12 april over Li er en op 30 april was er één te Jabbeke, Westvlaanderen. Trekkende of pleisterende Slechtvalken F peregrinus werden gezien te Blokkersdijk; Broechem; Diepenbeek; Dikkelvenne, Oostvlaanderen (twee); DuffelRumst; Harch ies (twee); Kruibeke; Lier; Maaseik, Limburg; Sint-Andries-Brugge, Westv laanderen; Terdonk (twee), Zeebrugge en Ze lzate. KRAANVOGELS TOT STERNS Ook in België was 5 maart een piekdag van Kraanvogels Grus grus, met waa rnemingen te Diepenbeek (570), in de Limburgse Maasva llei (233), te Longchamps (1500), Testelt, Limburg (20), en V irton (650). Een onvolwassen vogel was aanwez ig te Lombardsijde, Westvlaanderen, op 20 maart en v loog de dag nadien over Wenduine, Westvlaanderen. Op 23 maart was er een auditieve waarnemi ng te Ka lmthout, Antwerpen, en op 24 april pleisterde een exemplaar te Brecht. Er verbl even Steltkluten Himantopus himantopus te Kluizen op 22 april, te DudzeleZeebrugge op 23 en 29 apri l (te lkens twee), te Obigies, Hain aut, op 26 april en te Uitkerke op 29 april (twee) . Verrassend was de versc hijnin g van een Griel Burhinus oedicnemus te Kallo-Doel op 28 apri l. Een adulte Breedbekstrandloper Limico/a {a/cinel/us in w interkleed werd gemeld te Obigies op 19 april. Op 23 april pleisterden vijf Ijslandse Grutto's Limosa /imosa is/andica te Dudzele-Zeebrugge, va n 24 tot 29 april groe ide hun aantal tot 11. In dezelfde periode verb leef één exemplaar bij Turnhout. Dit waren pas de eerste ve ldwaarnemingen voor België. Een vroege Poel ruiter Tringa stagnati/is zat op 20 april te Reninge, Westvlaanderen. De waarnem ingen van een donkere, adu lte Kleine Jager Stercorarius parasiticus over Mechelen op 2 april en van een Grote Jager S skua over Blokkersdijk op 16 april zijn leuk voo r het b innenland . Een Ringsnavelmeeuw Larus de/awarensis in tweede zomerk leed werd waargenomen op 20 en 21 april op een niet toegankelijke p las te Kluizen en werd zodoende door slechts een handvol, plaatselijke voge lkijkers bevestigd (en gedocumenteerd). Op 19 maart v loog een adu lte Grote
Burgemeester L hyperboreus langs Oostende en op 26 maart passeerde hier een exemp laar in tweede zomerkleed. Te H eist ve rbleef van 24 tot 29 april een Grote Burgemeester in eerste zo merkleed . Een vermoede lijke hybride Grote Burgemeester x Zilvermeeuw L hyperboreus x argentatus in tweede zomerk leed was op 26 maart aanwez ig te Kluizen. De eni ge Lachstern Ge/oche/idon ni/otica zat op 29 april langs het dok te Dudzele-Zeebrugge. Twee Reuzensterns Sterna caspia trokken via Ermalle-sous-Argentaire, Liège, richting Nederl and op 22 april. GIERZWALUWEN TOT GORZEN
Een Alpengierzwaluw
Apus me/ba flitste op 25 april over Jette, Brabant. Hoppen Upupa epops zaten te Gaurain-Ramecroix, Hainaut, op 18 ap ri I, te Moerbeke, Oostvlaanderen, op 23 en 28 april en te Bredene op 29 april. De eerste Draaihals jynx torquil/a versc heen op 15 april te Vilvoorde, Brabant, gevolgd door waarnemingen te Knokke (d rie) en te Oostakker. Een Duinpieper Anthus campestris v loog op 13 april over Zw ijnaa rd e, Oostvlaanderen. Later werde n exemplaren gez ien bij Brecht; Bred ene (twee); Genappe; Knokke (d ri e) en Oostakker (v ijf). De voorlop ig enige Roodkeelpieper A cervinus trok over Lier op 30 april. Beflijsters Turdus torquatus bereikten een totaal van 125 meldingen, met Bredene (48), PaalBeringen, Limburg (c 16), Vilvoorde (negen) en Gent (ac ht) als en ige uitschieters. Aa n een melding va n een (ve rmoedelijk vrouwtje) Roodborstlijster T migratorius te Brasschaat-Klein Schietveld, Antwerpen, op 29 april we rd vee l geloof gehec ht maar hoort vo lgens som migen in het reeds lange lijstje w ilde claims. Buidelmezen Remiz pendu/in us waren aanwez ig te GaurainRamecroix; Genk, Limburg (twee); Harchies (max imaal zeven à acht); Li er (dr ie) en Oostakker (met Franse ri ng). Een z in gend mannetje Roodmus Carpodacus erythrinus bij Gervoort, Antwerpen, op 28 april werd later niet teruggevonden. Ortolanen Emberiza hortu/ana vlogen over Bredene (10), Dudzele-Zeebrugge, Genappe en Moerbeke. Deze waarnem ingslij st kwam tot stand met medewerk in g van Yves Baptiste (Harelbeke), Hugues Dufourny (Ha in aut), Koen Leysen (Sc hulen), Philippe Smets (Ti enen), Dirk Symens (VLAVICOl, Erik Vanloo (Oostendse), Willy Versc hueren (Linkeroever), en Frederik Willemyns (Mergus) . Ook de hulp va n diegenen di e (hun) waarnemingen meedeelden op de Belgische Dutch Birding-vogellijn (03-4880194) was hier onontbeerlijk.
Cerald Driessens, Bosstraat 44, 2500 Lier, België
130
DB Actueel _ _ _ _ _ _ __ _ Rode Rotslijster bij Noordburen O p donderd ag 12 mei 1994 probee rden Raymon d en Wim va n Splunder en ik ons big day- record va n vo ri g jaar sc herper te stellen. O mstreeks 11 :30 arri veerd en we bij het gehucht Noordburen, Noo rdh o ll and, om de Zwarte Rood staa rt Phoenicurus ochruros aan de dag lij st toe te voegen. AI snel we rd een z in gend mannetj e geloca li see rd dat na een pa ar second en wegv loog. Toen we enkele minuten later op het punt stonden te vertrekken, zag ik uit mijn ooghoek dat de ' rood staart' weer op z ijn sc huur zat. Ik keek nog even en zag dat deze voge l we l erg dik was voor een Zwa rte Rood staart, om nog ma ar te zw ij gen van de forse sn avel. 'Vol gen s mij z it daar een vrou w tj e Rode Rotslij ster', stam elde ik. 'Ah joh, dat kan toc h helemaal niet, laten we ve rdergaan', antw oordd e Wim. Toc h wa ren we er na enkele minuten va n ove rtui gd dat het inderd aad een vrou w tj e Rode Rotslij ster Monticola saxa ti/is was . Het lij sterac htige postuur, forse snavel, korte rode staart en geschubde mantel en ond erdelen sloten iedere andere soort uit. Het nieuws we rd snel doorgegeven en na een uur arri veerd en vogelaa rs uit all e hoeken van het land. (Naa r ve rluidt zijn op Breskens twee kl apstoe len, een th ermoskan, een ' Lars Jonsson ' en versc hill ende trui en achtergebl even: voor nadere informati e kan men zich w enden tot Pim Wolf. )
~
O mstreeks 14 :00 z ijn we ve rder gegaan met on ze big day en z ijn we - ond anks meer dan twee uur vertraging - toc h nog op 161 soorten gekom en. Ook op vrijd ag 13 mei liet de voge l zich fraa i bekijken, vaak ru sti g foe ragerend tot op korte afsta nd . Ond anks intensief speurwerk kon de vogel zaterdag ni et meer teru ggevonden w ord en. Volgens om wo nenden w as de vogel al va naf zo nd ag 24 april op deze pl aats aa nwez ig. Naa r sc hatting hebben c 200 vogelaa rs de vogel gez ien . De Rode Rotslij ster broedt in bergachti ge gebieden va naf het Iberisc h Schiereil and en Noordwestafrika tot in MongoliĂŤ. De bel angrijkste ove rw interingsgebi eden li ggen in Oostafrika. Va naf maart tot in mei arri veert de soort in de Europese broedgebied en, die va naf eind augustu s weer ve rlaten w ord en. In Noordeuropa is de soort een dwaal gast met de meeste gevall en van half april tot in juni. Deze w aarnemin g betekende het tweede geval voor Nederland. Het eerste betrof een on volw assen mannetj e dat op 22-2 3 april 1951 werd gez ien bij Borger Compagni e, Gronin gen. SAN DER LAGERVELD Niet iedereen blij met Rode Rotslijster De Rode Rotslijster Montico/a saxatilis die op 12 mei 1994 werd ontdekt w erd diezelfde dag door c 200 snelle bes I isse rs
92 Rode Rotslij ster / Rock Thrush Montico/a saxati/is, Noordburen, Noordholland, 13 mei 1994 (RenĂŠ van Rossum)
[Ou/eh Birding 16: 13 1-132, juni 1994[
131
OB Actueel uitvoerig gevierd en zeer gewaardeerd . Na een, in grote opw in ding, iets verkeerde interpretatie van plaatsnaam en atlasblok, waren binnen 1 uu r de eerste en bin nen 3 uur de 'verste' voge laars op de juiste plaats. Boodschappen op de 06- lijn en de semafoons zo rgden voor een vlotte communicatie. Na een eerste dag is er dikwijls (soms) ook een tweede, die achterblijvers of nog niet verzad igden een nieuwe kans biedt. Dat was ook nu het geval maar d it b leek pas later en voor ve len te laat. Wat was het geva l ? Uw trouwe 06-in formant bleef op 13 mei speciaa l lang thuis om eventu eel b innenkomend nieuws nog snel te kunn en versp reiden. Tot 10:00 kwam twee maal een bericht binnen dat de voge l was verdwenen of althans niet meer was te v inden. Eénmaal was de inspreker anoniem, de andere naam bleek onverstaanbaar. De informatie was dus niet te contro leren. De negatieve informatie werd toc h maar op de 06-lijn gezet. De rest van de dag was ik ze lf onbere ikbaar en ik merkte tot mijn grote schrik bij thui sko mst 's avonds dat de voge l we l degelijk vanaf de vroege ochtend aanwez ig was. Deze inform atie werd pas om 13 :00 (1) op de in sp reeklijn en op twee van de drie semafoongroepen bekend gemaakt. Een om 17:00 door mij gep laatste correctie leverde voo r een klein aantal mensen toch nog de rotslijster op; voo r een groot aanta l mensen kwam het ni euws echter te laat en zi j moesten op een vo lgende dag gokken. De vo lgende dag b leek al snel dat de voge l nu echt was vertrokken, een grote groep wanhop igen op Wieringen achterl atend. Dat deze voge l mij, buiten vee l plezier, ook ve le uren be llen en boze fam ilieleden op leverd e is va n ondergesc hikt belang aan het missen van de soort door een flink aantal voge laars door het ontbreken van jui ste informatie. Dat van een groep 'gelukki gen' niemand de moeite neemt om zo sne l mogelijk even een telefoontje te p legen om het systeem in werk in g te stel len v ind ik een onbegrijpelijke en teleurstellende zaak. Met 06-lijn en drie semafoongroepen lij ke n we een bi jna onfeilbaar systeem voor snelle informatieverspreid in g te hebben; het systeem faa lt ec hter wanneer we het ze lf niet goed van informatie voorz ien! Het bovenstaande is helaas geen incident en ik kan moeiteloos ve rsch illende recente voo rbeelden va n gebrekkige, niet verstrekte of fo utieve informatie geven. Wat nu uit dit all es te leren ? Ik w il hier graag p leiten voor een aanta l eenvoudige 'gedragsregels': 1 Spreek luid en duidelijk alle relevante feiten in. Een plaatsnaam kan voo r de inspreker zo klaar als een kl ontje zijn, voor anderen (en voor mij) is het vaak een topografisch raadse l. Verme ld daarom als het even kan het jui ste atlasblok. 2 Vermeld alt ijd naam en telefoonnummer waar je (eventueel) te bereiken bent; er kunnen m ijnerzijds altijd vragen openb lij ven. 3 Semafoonbez itters wo rd en uitdrukkelijk verzoc ht ook de inspreeklijn even te bellen (wat maken die paar kwartjes nu uit bij een goede soort?). 4 Zorg bij het doorgeven van een negatief bericht altijd dat je er (vrijwe l) zeker van bent dat de voge l niet
132
meer aanwezig is en dat je niet, bijvoorbeeld, op de verkeerde p laats hebt gezocht. 5 Toets een semafoonboodschap uiterst zorgvu ldi g in en contro leer de boodschap na het verzenden . Eén cij fer maakt soms een were ld va n versch il ! Verzend zonodig meteen een correctieboodschap. 6 Geef herhalingen altijd zo snel mogelijk door en denk niet 'dat doet een ander we l'. Spreek o nderlin g af wie even inspreekt en w ie de semafoons bed ient. A ls iedereen z ich aan deze afspraken houdt kan er straks, zeker bij de toekomstige ve rbeterde in spreek- en 06-apparatuur, niets meer misgaan en kan echt iedereen 'scoren'. HANS GEBUIS Alpengierzwaluw langs Nummer Eén en Breskens Op zaterdag 30 april 1994 fietste ik va nuit Terneuzen, Zeeland, naar de beroemde trektelpost Breskens, Zee land. Er waa ide een noorde lij ke w ind, wat doorgaans minder spectacu lai re trek op levert. Afgez ien van een W ielewaa l Orio/us aria /us b ij de Braakman was er on derweg dan ook weinig te z ien, totdat om 07 :20 ter hoogte van Nummer Eén (c 10 km ten oosten van de telpost Breskens) plotseling een A lpengierzwa luw Apus me/ba laag over de zeedi jk sc heerde. De voge l kwam va naf de Westerschelde aanvliegen en draaide boven mijn hoofd een rondje, zodat ik hem prachtig kon z ien. Daarna verdween hij in weste lijke ri chting. Bij aankomst op de tel post hoorde ik dat de voge l hier om 07 :35 was gepasseerd en verd wenen in zuidweste lijke ri c htin g. De afstand van c 10 km werd derhalve in c 15 min overbrugd, hetgeen betekent dat de voge l minim aa l een sne lheid va n c 40 km/u had. Het betrof de 240e voge lsoort die op Breskens werd vastgeste ld en de 1ge A lpengierzwa lu w voor Nederl and. ALEX WIELAND Amerikaanse Goudplevier bij Grijpskerke Dinsdagavond 24 mei 1994 ontdekte Jan Goedbloed, fietsend door de we il and en tusse n M iddelburg en G rijpskerke, Zee lan d, een Ame rikaanse Goudplevier P/uvia/is dominica. De voge l werd in v lucht ontdekt maar streek daarna neer op een akker en kon daar goed bekeken worden. Het betrof een voge l in bijna vo ll ed ig zomerkleed; het ontbreken van een w itte flankstreep en vooral de zee r lange vleugels (ve r voo rbij de staart stekend) met een handpenprojectie va n en ige centimeters maakte de determinatie relatief eenvoud ig. Diezelfde avond konden nog enkele voge laars de voge l zien en ook de vo lgende oc htend was de voge l op dezelfde plek aanwez ig. Na een afwezigheid van ve le uren dook de voge l 's midd ags en 's avonds wee r op en werd in ieder geval in de oc htend van 26 mei nog gez ien. Na het geva l uit 1901 en de twee waarnem in gen uit 1989 betreft dit de vierde Ame ri kaanse Gou dplevier voor Nederl and. Dit is de zovee lste dwaalgast rond Grijpske rke, na onder andere de 'kleine goudplev ier' P dominica/fu/va van september 199 1, de Roze Spreeuw Sturnus roseus van oktober 1992 en de Kleine Trap Tetrax tetrax van december 1993. Blij kbaar heeft het gebied een grote aantrekki ngskracht op ze ldzaam heden en z ijn daar op lettende voge laars actief. Overi gens was Jan Goedbloed ook al de ontdekker va n de Roze Spreeuwen de Kleine Trap! ENNO B EBELS
Aankondigingen & verzoeken _ _ _ Polish Bird Festival 1995 In mid-May 1995, Bird Service, a tourist agency in Poland spec ialized in organizing nature and cu ltu re trips in Poland, will organize the Polish Bird Festival. Close to the Bialowieza Forest and the Narew marshlands and not far from Biebrza, a newly built hotel wi ll be ava il able for foreign b irders. People gatherin g for this event w ill receive extensive information and wi ll have a huge range of opportunities. They may go the ir own way or join guided groups, spend more time in the forest or the marshes or go in search of their favourite spec ies. A we ll -organized catering service, styli sh bar w ith Polish folk music and many other surprises w ill make the stay interesting and enjoyable. After reaching a solution w ith the airline companies, a one-week stay including return fl ight (london Warsaw), transfers, accommodation and full board is now estimated to amount to no more than GBP 200.00-250.00. For further information, please contact: Bird Service, Popieluszki 105, 15 641 Bialystok, Poland, te lephone & fax +48-85616768.
Neotropical Bird Club De laatste jaren is een groeien de interesse waarneembaar in de voge ls van Middenen Zuidamerika en het Caribi sch Gebied, waar bijna 3000 voge lsoorten voorkomen waarvan c 10% in het voortbestaan wordt bedreigd. In Engeland is recent de Neotropical Bird Club (NBC) opgericht die zich ten doel stelt de bescherming van deze vogels te verbeteren. Om dit te bereiken geeft de NBC tweemaal per jaar Cotinga uit met artikelen en mededelingen over determinatie van soorten, recente waarnem in gen, gebieden, bedreigde soorten en activiteiten van locale natuurbeschermers. Daarnaast wo rdt een netwerk van actieve vogelaars in de regio opgezet waa rdoor contacten, samenwerking en uitwisseling van informat ie verbeterd worden en loca le natuurbeschermingsorganisaties effic iënter kunnen werken . Iedereen kan lid worden van de NBC; de kosten z ijn GBP 10.00 per jaar. Voor meer informatie of een aanmeldingsformulier kan men terecht bij: Neotropical Bird Club, c/o The lodge, Sandy, Bedfordsh ire SG19 2Dl, UK; of Rob ter Ellen, van Weede van Dijkveldstraat 12d, 2582 KV Den Haag, Nederland, telefoon 070-3555815.
lID (JJ) Lr cr: era 1J[RAW~[L
[]3 a [R [IJ) a ~ CG
lR~fP@[RLr~
~~[RWacr:~
• When you are planning a birding trip or holiday abroad, ask for recent reports by fellow birders • More than 1000, worldwide, reports available, in English and Dutch • Quality, birding- and general nature-, travel reports urgently required • Members of the Dutd} Birding Association receive 15 % discount on published prices For a free, p&p only, catalogue and other information please contact: II»l]3iJ[R~ NEW ADDRESS ! Ib Huysman Postbus 737 9700 AS Groningen The etherlands
Telephone 050-145925 (+31-50145925 from abroad) Fax 050-144717 (+31-50144717 from abroad)
BIRDS & BIRDERSTM, WE CARE FOR BOTH ! 111
"AUDUBON SOCIETY" de int. Ornithologen vereniging heeft Swift toestemming gegeven de naam "Audubon" te gebruiken , mits deze kijkers voldoen aan de specificaties voor een ideale natuurkijker. Verkrijgbaar in respectievelijk 8,5 x 44 BWCF, 7 x 35 DCF (waterproof) en 10 x 50 BWCF.
architectura +natura international booksellers Leliegracht 44 - 1015 DH Amsterdam-C Telefoon 020-6 23 61 86 Holland • The Bi rdwalcher's Handbaak - a guide la Ihe nalu ral hislory of Ihe bi rds of Brilain and Europe Paul R Ehrlieh, David S Dobkin, Darryl Wheye & Stuart L Pimm f 45 .60 • New World Warblers Jon Curson, David Ouinn & David Beadle
f 82.25
• Where la walch birds in soulhern Spai n Emest Gareia & Andy Paterson
f 45 .60
• Where la walch birds in Yorkshi re and Nart Humberside John Mather
f 45.60
• A field guide la Ihe birds of Auslralia Ken Simpson & Nieolas Day
f 63 .25
• The RSPB Reserves visiling guide RE Seolt (editor)
f 29.00
~
~ ' ïJt ,~
*"
THE HONG KONG BIRD WATCH ING SOCIETY GPO BOX 12460, HONG KONG. i!Î'i1<tm~ r.; f>;"12460Ïl't
technolyt
HONG KONG BIRD REPORT
Industrieweg 35 1521 NE Wormerveer Tel . 075-282204/285767 Fax 075-21 3663
199 pp 43 c% ur p /ates 5n ipe and Ph ylloscopus ID papers A /eutian Terns and Bradypterus Warb /ers Hybri d W igeon and Kunming birds A nnotated systematic li st of 1992 HK birds
DUT C H 8lRDIN G
TweemÇ;;:J;j~~h,;rt voo,elke
Ava ilable (rom : M rs CM. Ho Ta n, Postbus 227, 3500 AE Utrec ht. N LG 31.25 (to Europe N LG 32 .00)
7e
ogela.,
. chrijf oor informatie naar: Dutch Sir. in ostbus 75611, 1070 AP Amsterdam IV
Chief editor Arnoud van den Berg (+31-23378024) Editors: Dutch Birding, Postbus 116, 2080 AC Santpoort-Zuid, Netherlands (fax +31-23376749)
Deputy chief editor Enno Ebels (+31-30961335) Executive editor André van Loon (+31-206997585) Photographic editor. René Pop (+31-104508879) Editorial board Marc Argeloo, Ferdy H ieselaar, Graham Holloway, Peter Meininger and Frank Rozendaal
Photographic editor: Dutch Birding, c/o René Pop, Floris Burgwal 54, 2907 PH Capelle aan den Ijssel, Netherlands Subscription administration: Dutch Birding Association, c/o Anja Nusse, Symfoniestraat 21,1312 ET Almere, Netherlands
Editorial advisory board Christine Barthel (Germany), Peter Barthel (Germany), Gerald Driessens (Be lgium), Klaas Eigenhuis (Netherlands), Dick Forsman (Fin land), Ted Hoogendoorn (Netherlands), Lars Jonsson (Sweden), Killian Mullarney (Ireland), Hans Schekkerman (Netherlands), Hadoram Shirihai (Isra el) and Peter Symens (Saud i Arabia)
Board: Dutch Birding Association, Postbus 75611, 1070 AP Amsterdam, Netherlands Dutch Rarities Committee: CDNA, Postbus 45, 2080 AA Santpoort-Zuid, Netherlands
Editorial assistants Ruud van Dongen, Gerald Driessens, H ans Gebuis, Hans van der Meulen, Peter de Rouwand Jaap Schelvis Production and lay-out André van Loon and René van Rossum Advertising Peter Meijer (+31-34803 1905, fax +31-348020394) Subscriptions 1994: NLG 52.50 (Netherlands), BEF 11 50.00 (Be lgium), NLG 60.00 (other countries inside Europe) and NLG 70.00 (countries outside Europe, airmail). Giro account (Netherlands) 0150697; giro account (Belgium) 000 1592468 19; bank account 54 93 30 348 of ABN+AMRO (Bilthoven). All accounts are in the name of the Dutch Birding Association. Payment mayalso be made by credit card (Access, Eurocard, MasterCard or Visa). Please indicate the account number and expi ry date and append a signature. Note: This method of payment is not app licable to subscribers resident in the Netherlands and Belgium. Dutch Birding is a bimonthly journal w ith issues in Febru ary, April , June, August, October and December. It publishes original articles and notes on morphology, systematics, occurrence and distribution of birds in the Benelux, Europe and elsewhere in the Palearctic regi on. It also publishes contributions on birds in the Asian-Pacific region and other regions. The Dutch, English and scientifi c bird names follow: the List of Outch bird species 1994 by A B van den Berg (1994, SantpoortZuid); The 'British Birds' list of English names of Western Palearctic birds by British Birds (1993, Blunham); the list compiled by C S Roselaar in the Dutch edition of The illustrated encyclopedia of birds of the world by C M Perrins (1991 , Weert); and Oistribution and taxonomy of birds of the world by C G Sibley & B L Monroe Jr (1990, New Haven). Manuscripts should be typewritten or printed with double line-spacing and wide margins on both si des. Word-processed manuscripts should preferably also be submitted on diskette (either in Macintosh or MS-DOS format). More information is available from the ed itors. A sched ule of payment rates for authors, photographers and artists is available from the editors.
Dutch 8irding Association Board Gijsbert van der Bent (president, +31-171813606), Chri s Quispel (secretary, +31-71124825), Arnold Veen (treasurer), Arnoud van den Berg, Roy de Haas and Peter Meijer Board assistants Theo Admiraal, Gerald Driessens, Ron van den Enden, Hans Gebuis, Ger Meesters, Anja Nusse, Ferry Ossendorp, Wim van der Schot and Kees Tiemstra Dutch Birding Travel Reports Service (DBTRS) Ib Huysman, Postbus 737, 9700 AS Groningen, Netherlands, telephone +3150145925, fax +31-50144717
Dutch Rarities Committee (CDNA) Members Edward van Ijzendoorn (cha irman , +31-23391446), Karel Mauer, Jan van der Laan, Kees Roselaar, Jel le Scharringa (secretary, +31-30523801), Hans Schekkerman, Gerard Steinhaus and Wim Wiegant (archiv ist) The CDNA is a comm ittee of the Dutch Birding Association and the Netherlands Ornithological Union
© 1994 Stichting Dutch Birding Association. The copyright of the photographs and drawings remains with the photographers and artists. ISSN 0167-2878. Printed by Albédon/Klop BV, Postbus 32 11 , 2220 CE Katwijk, Netherl ands
~utCh
Birding
Jaargang 16 nummer 3 jun i 1994 Volume 16 number 3 june 1994 Artikelen 89 Identification of Tickell 's and Buff-throated Warb lers Per A iström & Urban O lsson 95 Occurrence of Blu e-c heeked Bee-eater in Europe Enno B Ebels & j an van der Laan 102 Dwergarend en bij Leersumse Ve ld in mei 1992 en bij Keersluisp las in april 1993 A lbert JOees, Edwin P Russer, Hans R Russer, Hein Prin sen & Mark Snethlage 106 Roze Pelikanen in Nederland in november 1987-februari 1988 en mei 1990 j an Zwaaneveld & Enno B Ebels 111 Spec ies concepts and systematics C j Hazevoet Mededelingen 116 Etymo logy of some w ildfowl names Klaas j Eigenhuis 117 Cirl gors te Breskens in mei 1992 Eddy Nieuwstraten, Paul van Tuil & Erik Sanders 119 Maskergors op Schiermonnikoog in oktober 1993 Anton M E Conings & André j van Loon Brieven 122 New Palearctic birds described sin ce 1920 Daniel C Duff 122 Hou se Sparrow x Tree Sparrow hybrids in Kent, England Don Taylor Recensies 123 The Hong Kong Bird Report 1992 by G J Carey (editor) Enno B Ebels 123 Hamlyn Species Cuides, Hamlyn Bird Behaviour Cuides & Hamlyn Young Ornithologists' Cuides door Ham lyn Pub li shing André j van Loon 124 Finches & sparrows: an identification guide door P Clement, A Harris & J Davis Hans Roersma DBA-nieuws 124 Aandac ht voor vertaa ld e Lars Jonsson-gids bij boek hande l Don ner; Pe lagic trip naar Fri esc he Front op 10 september 1994; DBTRS onde rgebracht bij Stichtin g Natuurschoo l; Stichting Natuursc hoo l & DBTRS; New ad dress of Dutch Birding Travel Reports Service Recente meldingen 126 Nederland: maart en april 1994 Ruud M van Dongen, Hans Cebuis & Peter WW de Rouw 129 België: maa rt en apr il 1994 Cera ld Driessens DB Actueel 131 Rode Rotslij ster bij Noordburen; N iet iedereen blij met Rode Rots lij ster; A lpengierzwa lu w langs Nummer Eén en Breskens; Amer ikaanse Goudplevier bij Grijpskerke
105 Corrigendum 111
Aankondigingen & verzoeken Neotropica l Bird C lub; Pittas; Polish Bird Festi va l 1995
Voorp laat: Alpensneeuwhoen Lagopus mutus, Anchorage, A laska, VS, 11 juni 1991 (A rnold Meijer) Front cover: Pta rm igan Lagopus mutus, Anchorage, A laska, USA, 11 Ju ne 199 1 (A rnold Meijer)
Abstracted/indexed in: Auk, Ecological Abstracts, Emu, GEOBASE (Geo Abstracts Database), Ibi s, Ornitho logische Schriftensc hau, Wi ld li fe Review, Zoo logica l Record