FORUM Geschiedenis voorbeeldkatern gymnasium/vwo+ opdrachtenboek 1

Page 1


FO R U M OPDRACHTEN

ONDERBOUW GYMNASIUM/VWO+

Veel plezier met het gebruik van dit voorbeeldkatern.

We zijn benieuwd wat jullie ervan vinden.

Uitgeverij & auteurs,

Arie Wilschut

Dick van Straaten

Marcel van Riessen

Inhoud

Onderbouw gymnasium /vwo+, opdrachtenboek, deel 1

A Wat is geschiedenis ?

1 Verhalen over mensen van vroeger en nu 8

2 Reizen in de tijd 14

B Tijdvakken — sociaal-economisch

1 Jagers & boeren 22

Geschreven en ongeschreven bronnen

2 Grieken & Romeinen 32

Bronnen en historische vragen

3 Monniken & ridders 42

Verandering en continuïteit

4 Steden & staten 52

Beschrijvende en bewijzende bronnen

5 Ontdekkers & hervormers 62

Snelle en langzame veranderingen

6 Regenten & vorsten 72

Betrouwbaarheid van bronnen

7 Pruiken & revoluties 82

Betrouwbaarheid van bronnen beoordelen

8 Burgers & stoommachines 94 Waarom dingen veranderen

9 Wereldoorlogen & crisis 106

Historische feiten vaststellen

10 Televisie & computer 118

Plotselinge veranderingen

C Onderzoeken & vergelijken

1 mysterie

De ondergang van het Romeinse Rijk 132

Waarom dingen wel of niet veranderen

2 mysterie

De moord op graaf Floris V 138

Beschrijvende en bewijzende bronnen

3 vergelijking

Chinezen en Europeanen op wereldreis 144 Waarom dingen wel of niet veranderen

4 vergelijking

Kinderarbeid voor en na de Industriële

Revolutie 162 Tijden vergelijken

5 mysterie

De verdwijning van Amelia Earhart 180

Historische feiten vaststellen

6 door de tijd heen

Arm & rijk 186

Lange continuïteit

1 Verhalen over mensen van vroeger en nu

doel → Je leert wat geschiedenis is en waarom geschiedenis belangrijk is.

Voorbereiden

1 Lijkt geschiedenis je een leuk vak?

Kies een getal:

2 Drie meningen over geschiedenis :

A Wie niets over het verleden weet, blijft voor altijd een kind. — cicero , Romeins filosoof

B Geschiedenis is één en al misdaden en ongeluk. — voltaire , Frans filosoof

C Geschiedenis is eigenlijk onzin. We willen in het heden leven. De enige geschiedenis die nog een beetje wat waard is, is de geschiedenis die we nu maken. — ford , autofabrikant

Met welke mening ben jij het het meest eens? Leg je keuze uit.

3 Kom je buiten de school wel eens iets tegen wat met geschiedenis te maken heeft? Zo ja, wat is dat dan?

Verwerken

v Mensen op aarde Leerboek, p. 8

4 Stel dat je het hele bestaan van de aarde (4,5 miljard jaar) vergelijkt met een dag van 24 uur. Hoeveel seconden zijn er dan mensen op aarde geweest? Gebruik een rekenmachine. t2

5 De soort mensen waartoe wij behoren heet homo sapiens. Leg uit waarom mensen zo genoemd worden. r

6 Je kunt de 4,5 miljard jaar waarin de aarde bestaan heeft ‘het verleden van de aarde’ noemen, maar niet ‘de geschiedenis van de aarde’. Leg uit waarom niet. t1

7 Dinosaurussen zijn 230 miljoen jaar geleden ontstaan en 66 miljoen jaar geleden weer uitgestorven. Horen zij volgens jou in een geschiedenisboek? Kies een getal en leg je antwoord uit: t2

8 Stel dat je een boek zou maken over de Veluwe in Gelderland. Er komen verschillende hoofdstukken in: één over geschiedenis, één over biologie en één over aardrijkskunde.

a Waar zou het geschiedenishoofdstuk over gaan? t2

b Waar zouden het hoofdstuk biologie en het hoofdstuk aardrijkskunde over gaan? t2

9 afbeelding 1

Koeien hebben geen geschiedenis. Bedenk een reden waarom zij tóch in een geschiedenisboek kunnen voorkomen. i

v Belangrijke verhalen

Leerboek, p. 9

10 ‘Wij kunnen de toekomst niet voorspellen, maar we weten wel hoe de geschiedenis is verlopen; mensen van vroeger hadden dat ook kunnen weten.’ Klopt dit? Leg je antwoord uit. t2

11 Stel dat je wél alles zeker zou kunnen weten wat er in de toekomst met je gaat gebeuren. Zou je daar blij mee zijn? Leg je antwoord uit. i

12 Als je bang bent dat er misschien een oorlog komt, vraag je je af hoe oorlogen in het verleden zijn ontstaan en verlopen. Weet je dan zeker hoe het nu verder zal gaan? Leg je antwoord uit. i

13 Het lijkt raar dat je naar het verleden moet kijken om iets over de toekomst te kunnen zeggen. Leg in je eigen woorden uit waarom dat tóch zo is. t2

14 afbeelding 2

Deze afbeelding is gemaakt in 1930. De tekenaar dacht toen dat onze tijd er zo zou uitzien.

a Noem iets uit de tekening wat wel is uitgekomen en iets wat niet is uitgekomen. Licht je antwoord toe. t2

b Leg uit dat je kunt zien dat deze tekening in 1930 is getekend en niet later. Gebruik in je antwoord iets wat je ziet. t2

c In het leerboek wordt uitgelegd dat mensen de toekomst niet kunnen voorspellen. Is deze tekening daar een goed bewijs voor? Leg je antwoord uit. t2

v Betrouwbare verhalen

Leerboek, p. 9–10

15 afbeelding 3

a Kun je al deze zeven dingen gebruiken als bronnen? Leg je antwoord uit. t2

b Deel de dingen die je als bron kunt gebruiken in twee soorten in: zijn het geschreven bronnen of ongeschreven bronnen? t2

16 afbeelding 3

Tussen de plaatjes zie je oude huizen (D) en een oud schip (F).

a Bedenk wat je te weten kunt komen als je deze twee als ongeschreven bronnen gebruikt. i

b Stel dat je ook de volgende geschreven bronnen zou hebben: [ 1 ] een scheepsjournaal, [ 2 ] een koopcontract van het huis, [ 3 ] brief geschreven door de eigenaar van het huis, [ 4 ] brief geschreven door een bemanningslid van het schip, [ 5 ] het bevolkingsregister van de plaats waar de huizen staan. Leg per geschreven bron uit wat je dan méér te weten zou kunnen komen dan alleen met de ongeschreven bronnen. i

17 Bij welke soort bronnen is het belangrijker om je af te vragen of ze betrouwbaar zijn: bij geschreven of bij ongeschreven bronnen? Leg je antwoord uit. t2

18 De stoommachinefabrikant Boulton zei omstreeks 1800 over zijn producten:

In mijn machinefabriek maak ik iets dat de hele wereld wil hebben. Het is ook iets dat de arbeiders van de wereld zal bevrijden. Door mijn stoommachines zal voor de beschaving meer gedaan kunnen worden dan in alle tijden tot nu toe.

Leg aan de hand van de volgende vragen uit hoe betrouwbaar de bron is: t2

a Wist Boulton waar hij het over had?

b Had hij genoeg informatie over stoommachines?

c Was hij een ooggetuige of had hij zijn informatie van horen zeggen?

d Wilde hij de waarheid spreken of wilde hij ergens propaganda voor maken?

v Vragen aan het verleden

Leerboek, p. 10

19 Neem onderstaande tabel over in je schrift en schrijf de woorden in de juiste kolom . t2

boerderij / wetten / mode / vriendschap / geld handel / oorlog / president / armenzorg / muziek tv-serie / ziekenhuis

Economie Sociaal

Cultuur Politiek

20 afbeelding 4

Stel dat je in een onbekend land komt waarvan je nog nooit gehoord hebt. Je wilt dit land gaan onderzoeken en daarom bedenk je vragen. Je ziet bijvoorbeeld grote beelden en je vraagt: Zijn die beelden goden die de mensen vereren? Die vraag gaat over wat mensen bedenken en waar ze in geloven: een culturele vraag. Je ziet schepen varen en je vraagt je af : … Wat voor vraag is dat? Doe het nu verder zelf. t2

a Bedenk een economische vraag die je zou kunnen stellen.

b Bedenk een sociale vraag die je zou kunnen stellen.

c Bedenk een culturele vraag die je zou kunnen stellen.

d Bedenk een politieke vraag die je zou kunnen stellen.

is geschiedenis? A

v Dit geschiedenisboek

Leerboek, p. 11

21 Kijk in de inhoudsopgave van het leerboek bij

deel B en deel C. Teken een tabel in je schrift zoals hieronder. Schrijf in de linkerkolom alleen de nummers van de vragen. Kies de bijbehorende hoofdstukken uit het lijstje hieronder. Noteer in de rechterkolom alleen de letters. t2

A Monniken & ridders

B De moord op graaf Floris V

C Ontdekkers & hervormers

D Ontdekkingsreizen van Chinezen en Europeanen

E De ondergang van het Romeinse Rijk

F Regenten & vorsten

G Arm & rijk

H De verdwijning van Amelia Earhart

Vragen Hoofstuk(ken) die erbij horen

1 Welke tijden zijn er geweest van vroeger tot nu?

2 Hoe heeft dit zo kunnen gebeuren?

3 Waarom is het in het ene land anders gegaan dan in het andere?

4 Hoe gingen mensen vroeger om met dingen die nu nog steeds belangrijk zijn?

v Begrippen & woorden

Leerboek, p. 11

22 Zoek bij de volgende zinnen een woord uit de lijst dat erbij hoort. t2

a Als er veel werkloosheid is, gaat het slecht met het land.

b Als je je niets meer van je geleerde huiswerk kunt herinneren, is dat erg onhandig.

c Je kunt niet van tevoren weten wat voor cijfer je voor een toets zult halen.

d Je schoolboeken zijn een middel waarmee je veel te weten kunt komen.

e Tussen mensen met veel macht kan gemakkelijk ruzie ontstaan.

Terugblikken

23 Werk samen. Controleer of je onderstaande acht dingen kunt. Overhoor elkaar.

1 Ik ken de betekenis van de begrippen en woorden in de begrippenlijst. r

2 Ik kan uitleggen dat er eigenlijk nog maar heel kort mensen op aarde zijn. t1

3 Ik kan uitleggen waarom alleen mensen van de soort homo sapiens een geschiedenis kunnen hebben. t1

4 Ik kan uitleggen waarom je geschiedenis nodig hebt om iets over de toekomst te kunnen zeggen. t1

5 Ik kan uitleggen waarom het belangrijk is betrouwbare bronnen te gebruiken. t1

6 Ik kan de begrippen en woorden uit de begrippenlijst in een zin gebruiken. t2

7 Ik kan voorbeelden geven van ongeschreven en geschreven bronnen en het verschil uitleggen. t2

8 Ik kan uitleggen dat er vroeger veel dingen zijn gebeurd die toch niet bij geschiedenis horen. i

24 Werk samen. Gebruik het werkblad. Hieronder staan negen woorden. Elk woord heeft iets met twee of drie andere woorden te maken. Vul in elk vakje van het schema  een van de negen woorden in. Het woord dat in het midden komt, heeft met vier andere woorden te maken. Om je te helpen zijn alvast vier vakjes ingevuld. i

v betrouwbaar v bron v cultuur v geheugen v geschiedenis v geschiedkundige v geschreven /ongeschreven v homo sapiens v verhalen

1 Het woord homo sapiens heeft te maken met geheugen omdat alleen denkende mensen zich dingen kunnen herinneren Verhalen over

25 Leg uit wat de woorden in het schema van opdracht 24 met elkaar te maken hebben. Dat doe je door bij elke genummerde pijl een uitleg te geven. Dit moet je alleen kunnen, zonder overleg met een medeleerling. t2

voorbeeld

homo sapiens geheugen

geschreven / ongeschreven

geschiedkundige

2 Reizen door de tijd

doel → Je leert over jaartellingen, eeuwen, perioden en tijdvakken.

Voorbereiden

1 Maak een tijdlijn (tijdbalk) van je eigen leven.

Zet links je geboortejaar en rechts het jaar waarin je nu leeft. Noteer daar tussenin twee belangrijke gebeurtenissen uit je leven met de juiste jaartallen erbij.

2 Vind je het belangrijk om jaartallen te leren of juist niet? Leg je antwoord uit.

3 Hoeveel eeuwen geleden vonden volgens jou de volgende gebeurtenissen plaats?

a De Tweede Wereldoorlog.

b De ontdekking van Amerika.

c De stichting van het Romeinse Rijk.

d De bouw van piramiden in Egypte.

Verwerken

v Reizen in de tijd Leerboek, p. 12

4 Bedenk een belangrijk verschil tussen reizen in de ruimte en reizen in de tijd. i

v De jaartelling Leerboek, p. 12

5 Zet de volgende jaartallen in de goede volgorde van vroeger naar later: t1

a 1950 n. C. e 235 v. C.

b 435 v. C. f 1950 v. C.

c 1677 n. C. g 1122 n. C.

d 235 n. C. h 2325 v. C.

6 Op de website van de Israëlische Bar­Ilan Universiteit ( https : // www1.biu.ac.il / indexE.php ) staat de datum op twee manieren, bijvoorbeeld: 23 Heshvan 5781 | 10 November 2020.

a Leg uit waarom dit zo wordt gedaan. t2

b Bereken in welk jaar (volgens onze jaartelling) de jaartelling begint die op de website wordt gebruikt. t2

7 Tijdens de Franse Revolutie werd een nieuwe jaartelling ingevoerd vanaf 22 september 1792. Dat was de dag waarop de Franse Republiek was uitgeroepen na het afzetten van de koning. De Fransen noemden deze dag : dag 1 van maand 1 van jaar 1, en telden zo verder.

a Reken uit in welk jaar we nu zouden leven volgens deze jaartelling. t2

b Bedenk een reden waarom de Fransen een nieuwe jaartelling invoerden. i

v Eeuwen

Leerboek, p. 13

8 Noteer van elk van de volgende jaartallen in welke eeuw ze thuishoren: t1

a 435 v. C. c 2325 v. C. b 79 n. C. d 1122 n. C.

9 Volgens de Romeinen begon hun geschiedenis in 753 v. C. De laatste Romeinse keizer werd in 476 n. C. afgezet. Hoeveel eeuwen heeft de Romeinse geschiedenis dan geduurd? t2

10 a Hoe oud is iemand nu die in het laatste jaar van de twintigste eeuw is geboren? t1 b Denk je dat het veel uitmaakt of iemand vlak voor of vlak na het jaar 2000 geboren is? Leg je antwoord uit. i

v Perioden

Leerboek, p. 13

11 Neem het schema hieronder over. Zet links de vijf perioden onder elkaar. Zet in de rechterkolom de volgende woorden bij de juiste periode : t2

fabrieken / jager-verzamelaars / kastelen / miljoenensteden / ongeschreven bronnen / ontdekkingsreizen / opgravingen / oude beschavingen / piramiden / Romeinen / slavenhandel / stadsmuren / techniek / Vikingen / wereldhandel

Periode Woorden die erbij horen

12 Leg uit wat belangrijker is: het begin van een nieuwe eeuw, of het begin van een nieuwe periode. t2

13 Het woord ‘prehistorie’ betekent: vóórgeschiedenis. Letterlijk betekent dat dat de prehistorie ‘voor de geschiedenis’ was en dus niet bij de geschiedenis hoort. Ben je het daarmee eens? Leg je antwoord uit. i v Keerpunten

Leerboek, p. 13

14 Bedenk van de volgende jaartallen of ze een keerpunt geweest zijn of niet: t2

1901 De twintigste eeuw begint.

1937 De Duitse autofabrikant DKW (Deutsche Kraft Wagen) brengt het model F7 op de markt.

1939 In Europa begint de Tweede Wereldoorlog.

1957 In Nederhorst den Berg wordt Dieuwertje Blok (presentatrice van het Sinterklaasjournaal) geboren.

1989 In Berlijn verdwijnt de muur die de oosthelft van de stad scheidt van de westhelft. Hierdoor komt er een eind aan het communisme in Duitsland.

1991 Twee onderzoekers uit Genève beginnen het wereldwijde web (www).

2005 Het aantal inwoners van Almere groeit tot 175 000.

15 a Leg aan de hand van het voorbeeld van de uitvinding van de computer in 1943 uit dat je pas later kunt zeggen of iets een keerpunt is geweest. t2

b Soms ook is veel sneller duidelijk dat iets een keerpunt is. Wijs zo’n gebeurtenis aan in vraag 14 en leg je keuze uit. t2

v Tijdvakken

Leerboek, p. 14–17

16 Neem het schema hieronder over in je schrift.

Zet eerst links de namen van de vijf perioden onder elkaar, van vroeger naar later. Zet dan rechts de namen van de tijdvakken die bij de perioden horen.

Als een tijdvak bij twee perioden hoort, gebruik dan de naam van dat tijdvak twee keer. t2

Periode Tijdvakken die erbij horen

17 Gebruik het werkblad met de figuur hieronder.

a Reken uit hoeveel jaar elk tijdvak duurde. Kleur dan de vakjes zó dat je kunt zien hoe lang een tijdvak heeft geduurd. Voor tijdvak 5 is dat alvast voorgedaan. t1

b Voor welk tijdvak is het schema niet groot genoeg? Reken uit hoe groot het schema zou moeten zijn om dat tijdvak erin te passen. t2

c De tijdvakken worden korter naarmate je dichter bij het heden komt. Bedenk een reden waarom dat zo gedaan is. i

d Sommige mensen vinden dat het tijd wordt om een elfde tijdvak te maken. ‘Er is na 2000 al zo veel gebeurd!,’ zeggen zij. Ben je het daarmee eens? Leg je antwoord uit. i

18 Bedenk van elke afbeelding bij welk tijdvak deze hoort en leg telkens je keuze uit. t2

v Begrippen & woorden

Leerboek, p. 17

19 Neem de nummers uit de volgende tekst over en gebruik de lijst begrippen en woorden. Noteer bij elk nummer het juiste woord of begrip. Sommige woorden moet je meer dan één keer gebruiken. t1

De oudste ………… [ 1 ] uit de geschiedenis van de mensen heet ………… [ 2 ] , die honderdduizenden jaren geduurd heeft.

De tijd voor het begin van de ………… [ 3] is ook veel langer dan de tijd erna, omdat mensen pas laat begonnen zijn jaren te nummeren. Dat nummeren is begonnen in de tweede ………… [ 4 ] van de geschiedenis die ………… [ 5 ] heet. Vanaf toen zijn er twintig ………… [ 6 ] voorbijgegaan. Bij elkaar is dat tweeduizend jaar omdat een ………… [ 7 ] een tijd is die honderd jaar duurt. Bij ………… [ 8 ] kijken we naar belangrijke veranderingen. Het invoeren van stoommachines en industrie is bijvoorbeeld een verandering aan het begin van de ………… [ 9 ]. Om de geschiedenis nog preciezer in te delen zijn er tien ………… [ 10 ] ingevoerd.

Terugblikken

20 Werk samen. Controleer of je onderstaande acht dingen kunt. Overhoor elkaar.

1 Ik ken de betekenis van de begrippen uit de begrippenlijst. r

2 Ik kan de vijf perioden van de geschiedenis noemen in de juiste volgorde. t1

3 Ik kan de tien tijdvakken van de geschiedenis noemen in de juiste volgorde. t1

4 Ik kan met een voorbeeld uitleggen waarom er in de wereld ook andere jaartellingen bestaan dan de onze. t2

5 Ik kan jaartallen voor en na het begin van de jaartelling in de juiste volgorde zetten. t2

6 Ik kan jaartallen bij de juiste eeuw indelen. t2

7 Ik kan bij elk tijdvak minstens één onderwerp bedenken en uitleggen hoe het erbij hoort. t2

8 Ik kan uitleggen dat er veel meer dan twintig eeuwen geweest zijn, hoewel het nu de eenentwintigste eeuw is. i

9 Ik kan met een voorbeeld uitleggen wat bedoeld wordt met een ‘keerpunt’ in de geschiedenis. t2

21 Werk samen.

a Gebruik het werkblad met het schema hieronder. Schrijf in de drie vakjes van de binnenste cirkel de volgende uitdrukkingen: t2

v vóór en ná Christus v honderd jaar v Vroegmoderne Tijd 1500 – 1800

b Schrijf in de drie vakjes van de buitenste cirkel de volgende woorden zó, dat ze goed passen bij de uitdrukkingen in de binnenste cirkel: t2

v jaartelling v eeuw v tijdvak 6 en 7

22 Gebruik het ingevulde schema van opdracht 21. Leg uit wat de woorden in de buitenste cirkel te maken hebben met de begrippen in de binnenste cirkel. Bij elk woord uit de buitenste cirkel horen dus twee begrippen uit de binnenste cirkel. Dit moet je alleen kunnen, zonder overleg met een medeleerling. t2

voorbeeld

1 Jaartelling heeft te maken met vóór en ná Christus, want in de christelijke jaartelling wordt geteld vanaf de geboorte van Christus, maar daarvóór zijn er ook veel jaren geweest

2 Jaartelling heeft ook te maken met ……… , want  ………………

3 Eeuw heeft te maken met ……… , want  ………………

4 Eeuw heeft ook te maken met ……… , want  ………………

5 Tijdvak 6 en 7 hebben te maken met ……… , want  ………………

6 Tijdvak 6 en 7 hebben ook te maken met , want  ………………

23 In de volgende zinnen betekenen de begrippen nét iets anders dan in dit hoofdstuk:

1 Het was een mindere periode in zijn loopbaan als zanger.

2 De Amerikaanse generaal Curtis Le­May zei in 1965 over zijn tegenstanders in Vietnam: ‘We bombarderen ze terug naar de prehistorie.’

3 Dat uur in de wachtkamer van het ziekenhuis leek wel eeuwen te duren.

4 Keerpunt in de wedstrijd was de driepunter van LeBron James.

5 Ik klaag niet snel, maar op die camping zag je echt middeleeuwse toestanden.

Geef van elke zin aan wat anders is in de betekenis van het cursieve woord dan de betekenis die in dit hoofdstuk wordt bedoeld. t2

tijd

Steden & staten 1000–1400

doel → Je leert over de groei van middeleeuwse steden, het werk van ambachtslieden, handelaren en bankiers in die steden, en de trots van rijke stadsburgers. 4

Voorbereiden

1 Leerboek, afbeelding 1 t/m 8

Bekijk de afbeeldingen. Neem de onderstaande tabel over in je schrift en noteer de nummers van de afbeeldingen in de juiste kolom. Eén afbeelding past in twee kolommen.

2 Leerboek, afbeelding 1 t/m 8

De afbeeldingen hebben allemaal iets te maken met economie. Geef aan welke afbeeldingen je ook kunt gebruiken als het zou gaan over :

v politiek (besturen en besluiten) v cultuur (geloof, kunst en wetenschap)

Leg per afbeelding je keuze uit.

3 Leerboek, p. 44–48

Bekijk de tussenkopjes. Noteer drie dingen die je al weet over economie in een middeleeuwse stad zonder dat je dit hoofdstuk gelezen hebt. t1

Verwerken

v De groei van steden Leerboek, p. 44

4 De stad Zutphen is omstreeks het jaar 1000 gesticht. Zoek op hoeveel inwoners Zutphen tegenwoordig heeft. Leg uit hoeveel keer zo groot Zutphen (ongeveer) geworden is tussen 1100 en nu. t2

5 Leerboek, afbeelding 1

In de stad zijn vier opvallende gebouwen te zien.

a Noem twee gebouwen met een cultureelreligieuze functie. t2

b Noem een gebouw met een sociaaleconomische functie. t2

c Noem een gebouw met een politieke functie. t2

6 Leg uit welke rol ontwikkelingen in de landbouw speelden bij de groei van de steden. t1

7 Leg uit waarom een stad nooit een autarkie kon zijn. t2

8 Leerboek, afbeelding 1 en 2

a Vergelijk de stad van afbeelding 1 met het kaartje ernaast (afbeelding 2). Gaat het om dezelfde stad? Leg je antwoord uit. t2

b Naast de stad op afbeelding 2 ligt een kasteel. Wat was er eerder: het kasteel of de stad? Leg je antwoord uit. t2

9 afbeelding 1 + leerboek, afbeelding 1

De oude afbeelding hierboven is omstreeks 1450 gemaakt voor een vorst die wilde weten welke steden er in zijn gebied lagen. Afbeelding 1 in het leerboek is gemaakt door een tekenaar uit onze tijd.

a Vergelijk afbeelding 1 hierboven met afbeelding 1 in het leerboek. Noem twee overeenkomsten en twee verschillen tussen de afgebeelde steden. t2

b Op welke stad lijkt de stad die hierboven is afgebeeld het meest: die van afbeelding 1 of die van afbeelding 2 in het leerboek? Leg je antwoord uit. t2

c De oude afbeelding hierboven komt uit een boek dat omstreeks 1450 is gemaakt voor een vorst die wilde weten welke steden er in zijn gebied lagen. De maker van dit boek schrijft op de eerste bladzijde aan de koning voor wie het boek gemaakt is: ‘Ik heb al uw steden, kastelen en burchten laten uitbeelden, zodat u ze naar wens kunt zien.’ Bedenk of dit boek betrouwbare informatie geeft als je wilt weten hoe de bezittingen van deze koning er omstreeks 1450 uitzagen. t2

v Ambachten en gilden

Leerboek, p. 44

10 Kies uit het volgende lijstje de beroepen die een ambacht zijn. (Als je een woord niet kent, zoek het dan op.) t2

A schoenmaker F slager

B kastelein G bierbrouwer

C korendrager H rentmeester

D kuiper I barbier

E zilversmid J bankier

11 Neem onderstaande tabel over in je schrift en vul in welke dingen de gilden deden voor gildeleden en hun gezinnen. t1

Economische dingen Sociale dingen Educatieve dingen

12 Leerboek, afbeelding 3

a Noem drie verschillende soorten werk die zijn afgebeeld. t1

b Bedenk een voordeel en een nadeel van werkverdeling. i

13 a Bedenk een reden waarom gilden de regels rond de meesterproef hebben ingesteld. i

b Wat is in onze tijd vergelijkbaar met een meesterproef? i

c Bedenk meesterproeven voor de volgende ambachten: schoenmaker, zilversmid en bierbrouwer. i

v Markten, handel en geld

Leerboek, p. 46

14 a Waarom hadden boeren in de stad geld nodig en in hun eigen dorp niet? r

b Bedenk wat voor invloed het op het leven van de boeren kan hebben gehad dat ze over geld beschikten. i

15 Leerboek, afbeelding 4

Leg met behulp van de afbeelding uit :

a dat de markt een economische functie had. t2

b dat de markt een sociale functie had. t2

c dat de markt een culturele functie had. t2

16 Leg met behulp van de tekst in het leerboek uit :

a dat de stad een economische functie had. t2

b dat de stad een sociale functie had. t2

c dat de stad een cultureel­religieuze functie had. t2

17 Graaf Thibault II van Champagne (een landstreek in Frankrijk) was kwaad geworden toen hij hoorde dat geldwisselaars op weg naar de jaarmarkt waren beroofd. Hij schreef in 1148: ‘Ik zal zulk onrecht niet straffeloos laten plaatsvinden. Dit leidt tot niets minder dan de ondergang van mijn markten.’

a Leg uit wat de graaf bedoelde met ‘zulk onrecht niet straffeloos laten plaatsvinden’. t2

b Leg uit waarom de graaf zijn maatregel belangrijk vond. t2

18 a Leg uit hoe het reizen naar een jaarmarkt vóór 1148 was en wat er daarna langzamerhand veranderde. t1

b Leg uit waarom je 1148 een keerpunt kunt noemen. t2

c Beredeneer of dat keerpunt gold voor héél Europa of een kleiner gebied. t2

19 a Leg uit hoe de jaarmarkten van Champagne de Europese handel hebben beïnvloed. t2

b Bedenk waarom dat belangrijk was. i

20 a Bedenk wat er zou kunnen gebeuren als het stadsbestuur geen stadsrekeningen bijhield. i

b Leg uit dat een bron als een stadsrekening niet uit de tijd van monniken en ridders kan komen. t2

c De informatie uit een stadsrekening is meestal betrouwbaar. Bedenk waarom. i

21 Leerboek, afbeelding 5

Vergelijk in het stukje over Willem van de Korenmarkt de oude letters met letters van nu. Noem twee voorbeelden van letters die nog erg hetzelfde zijn en twee voorbeelden van letters die toen heel anders werden geschreven. t2

22 afbeelding 2

Op bovenstaande afbeelding uit de 13de eeuw worden de gevaren van het reizen in beeld gebracht. Je ziet vijf gewapende en één ongewapende man. De ongewapende man is een reiziger. Het is een soort stripverhaal met twee plaatjes.

a Beschrijf wat er in de strip gebeurt. t1

b Beschrijf wat een vorst kon doen om dit te voorkomen. t1

c Bedenk een voordeel dat een vorst daar zelf bij had. i

23 Leerboek, afbeelding 6

a Bedenk wat de papieren briefjes op de achtergrond kunnen zijn. Leg je antwoord uit. t2

b Bedenk hoe bankiers konden helpen om de handel veiliger te maken. i

24 Tussen 1100 en 1300 werd de stad Brugge (tegenwoordig in België) een belangrijk handelscentrum. Bedenk hoe je dat zou kunnen merken als je in 1200 door de straten en over de pleinen van Brugge zou lopen. i

v Trotse burgers

Leerboek, p. 48

25 a Beschrijf wie de derde stand gingen vormen en wie daar buiten bleven. t1

b Succesvolle ambachtslieden en kooplieden vonden zichzelf net zo belangrijk voor de samenleving als de adel en de geestelijkheid. Bedenk een reden waarom zij dat vonden. i

c Leg uit wat kenmerkend is voor een standenmaatschappij en in welk opzicht een standenmaatschappij het tegenovergestelde is van onze samenleving tegenwoordig. t2

26 afbeelding 3 + leerboek, afbeelding 7

Afbeelding 7 in het leerboek is een deel van een grote muurschildering in het stadhuis van Siena (Italië), gemaakt in 1338. Het schilderij heet : ‘Resultaat van een goed bestuur’.

a Zoek afbeelding 7 in het leerboek op in het grotere schilderij hierboven. Geef de plaats aan met de juiste combinatie van letters en cijfers. t1

b Gebruik afbeelding 7 in het leerboek om uit te leggen wat ‘neerkijken op’ betekent. t1

c Zoek op bovenstaande afbeelding de plaatsen waar je het volgende ziet en geef telkens de juiste combinatie van letter en cijfer: t1

v Dansende meisjes v Winkels waar ambachtslieden hun spullen verkopen

v Bepakte ezels van een koopman v De stadspoort

v Een boer die zijn nieuw gekochte schapen naar de stadspoort drijft v Een nieuw huis in aanbouw

d Bedenk wat het doel was van dit schilderij (‘Resultaat van een goed bestuur’) op een muur van het stadhuis. i

27 Leerboek, afbeelding 8

a Waarom steekt de kathedraal zo boven alle andere gebouwen uit? t1

b Is wat je op deze foto ziet iets bijzonders, of kom je dit in veel andere steden tegen? Leg je antwoord uit. t2

h i j k l m n

v Geschiedenis nu Leerboek, p. 49

28 a Zoek op de website https: // explorista.nl / mooiste-steden-nederland / op welke steden worden beschouwd als de mooiste van Nederland. Zet ze in een lijstje onder elkaar. t1

b Zoek voor elke stad op (bijvoorbeeld op Wikipedia, en dan onder ‘Geschiedenis’) hoe oud die is. Je kunt bijvoorbeeld letten op het jaar van de ‘oudste vermelding’ of het jaar wanneer een stad stadsrechten kreeg. t1

c Klopt de volgende uitspraak? De mooiste steden van Nederland zijn allemaal middeleeuws en hebben allemaal een oud centrum. Leg je antwoord uit. t2

d Zoek een paar beoordelingen op van ‘Citymall Almere’ (in Google intikken: beoordeling Citymall Almere). Wat voor verschillende meningen zijn er? t1

e Klopt de volgende stelling? Oude historische steden worden meestal leuker gevonden dan moderne steden. Leg je antwoord uit. t2

29 a Gebruik het werkblad met daarop de kaart van Rotterdam. De gracht die in de Middeleeuwen om de stad lag, wordt vaak ‘singel’ genoemd. Kleur het gebied dat vroeger de middeleeuwse stad was. t2

b Geef met een duidelijke lijn aan waar de stadsmuren hebben gestaan. t2

c Omcirkel op de kaart het gebouw dat in de Middeleeuwen het belangrijkst was. t1

v Begrippen & woorden

Leerboek, p. 49

30 Maak telkens een zin over de Middeleeuwen waarin alle woorden voorkomen. i

A geld / bankier / specialiseren / handel

B burger / handel / ambacht / derde stand

C standenmaatschappij / neerkijken / voorrecht

D gilde / gezel / meesterstuk

Historisch denken

v Lees de tekst ‘Beschrijvende en bewijzende bronnen’ en bestudeer bron 1 en bron 2.

Beschrijvende en bewijzende bronnen

Er zijn bronnen waarin iemand iets vertelt over wat hij / zij heeft meegemaakt of van een ander gehoord heeft. Bijvoorbeeld een brief waarin iemand schrijft: vandaag heb ik een mooi huis gekocht.

Er zijn ook bronnen waarin géén verhaal verteld wordt, maar die toch iets laten zien. Bijvoorbeeld een koopcontract van een huis: daarin staat wie welk huis van wie heeft gekocht voor hoeveel geld, maar er is niemand die de gebeurtenis beschrijft.

De eerste soort bronnen noemen we beschrijvende bronnen, de tweede soort noemen we bewijzende bronnen. In beschrijvende bronnen staan vaak veel meningen. Ook weet je niet zeker of iemand iets goed heeft gezien of gehoord, en of hij / zij het zich goed herinnert. Bij bewijzende bronnen is dat niet zo. Het koopcontract bewijst dat de koop heeft plaatsgevonden. Niets meer en niets minder.

v Bron 1

Enkele bepalingen van het schoenmakersgilde in Nijmegen.

v De gildebroeders zijn verplicht de begrafenis van een broeder bij te wonen met de kovel (een met zilver beslagen muts) op het hoofd.

v De gildebroeders moeten het feest van St. Chrispijn (hun beschermheilige) bijwonen.

v Het is verboden een knecht te huren die bij een andere meester zijn contract niet is nagekomen.

v De leerjongens hebben een leertijd van twee jaar. Pas daarna kunnen zij gaan verdienen.

v De werktijd loopt van ’s morgens vijf uur tot ’s avonds acht uur. Langer werken is verboden.

v Weduwen van schoenmakers blijven leden van het gilde.

v Bron 2

Abt Guibert van Nogent over de opstand in Laon in 1116. De Franse stad Laon werd geregeerd door een bisschop. De burgers waren ontevreden over zijn bestuur en kwamen in opstand. Een abt (geestelijke, hoofd van een klooster) uit diezelfde tijd schrijft erover :

‘Een vreselijke bende viel de bisschop aan en stond te brullen voor zijn paleis. Hij probeerde ze weg te krijgen door stenen te slingeren en pijlen af te schieten. Want hij was altijd een dappere strijder.

Maar omdat hij niet op kon tegen de woeste aanvallen van het volk, trok hij de kleren van één van zijn knechten aan en vluchtte naar de gewelven onder de kerk. Hij dacht dat hij daar veilig was. Het volk rende heen en weer op zoek naar de bisschop. Ze grepen één van zijn bedienden om te weten te komen waar hij was, maar deze man wilde zijn meester niet verraden. Toen grepen ze een andere knecht die met een hoofdknik aanduidde waar ze de bisschop moesten zoeken. Zo gingen ze de gewelven binnen en zochten daar overal, tot ze de bisschop vonden.’

31 a Noem twee dingen die door de regels van bron 1 werden verboden. r

b Noem twee dingen die gildeleden volgens bron 1 juist wél moesten doen. r

32 Leg uit wat bron 1 voor soort bron is. t2

33 a Wijs in bron 2 enkele woorden (bijvoeglijke naamwoorden) aan waaraan je kunt zien dat de schrijver een duidelijke mening had. t1

b Leg uit wat bron 2 voor soort bron is. t2

c Vind je de schrijver van bron 2 partijdig? Zo ja, voor wie kiest hij dan partij? i

34 a Vergelijk bron 1 met bron 2. In welke bron staan de meeste meningen? t2

b Als je wilt weten hoe het leven in middeleeuwse steden was, welke bron is dan het betrouwbaarst? Leg je antwoord uit. t2

c Bedenk welke soort bronnen meestal  betrouwbaarder zijn : beschrijvende of bewijzende. Leg je antwoord uit. i

35 Leerboek, afbeelding 1 t/m 7

a Op welke afbeelding in het leerboek is een bron te zien die lijkt op de twee bronnen hiernaast? t1

b Is de afgebeelde bron in het leerboek een beschrijvende of bewijzende bron? Leg je antwoord uit. t2

Door de tijd heen

36 a Gebruik het werkblad met het schema hieronder en vul het in. Geef de stellingen  voor elk tijdvak een score tussen 1 en 10. i

b Leg uit welke twee van de drie tijdvakken sociaal en economisch het meest op elkaar leken. t2

c Leg uit welke tijdvakken sociaal en economisch het meest van elkaar verschilden. t2

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

zo was het precies

A De boeren produceerden samen meer voedsel dan ze zelf opaten.

B Er waren veel verschillende beroepen.

C Er werd veel handel gedreven.

D Veel mensen leefden in steden.

zo was het niet 4 2 6

E Mensen behandelden elkaar als gelijken.

Terugblikken

37 Aan het begin van dit hoofdstuk stelden we de volgende vraag :

Hoe werkten ambachtslieden en handelaars en hoe was het leven in een middeleeuwse stad?

Geef een antwoord op deze vraag in drie delen:

a Leg uit hoe ambachtslieden hun werk deden. t2

b Leg uit hoe handelaars hun werk deden. t2

c Geef voorbeelden van wat je kon meemaken als je in een middeleeuwse stad leefde. i

38 a Bedenk iets wat mensen in de Middeleeuwen beschouwden als een voordeel van het leven in een stad. i

b Bedenk iets wat mensen toen als nadeel van het stadsleven zagen. i

c Een bewering: De stad in de Middeleeuwen had ongeveer dezelfde functies als de stad nu. Geef een argument voor en een argument tegen deze bewering. t2

39 a Werk samen. Gebruik het werkblad met het schema rechtsboven. Schrijf in de drie vakjes van de binnenste cirkel de volgende woorden: kooplieden / ambachtslieden / markt i

b Schrijf in de drie vakjes van de buitenste cirkel de volgende woorden, zó, dat ze goed passen bij de woorden in de binnenste cirkel: gilden / handelscentrum / specialiseren i

handel & ambacht

40 Werk samen. Controleer of je onderstaande negen dingen kunt. Overhoor elkaar.

1 Ik ken de betekenis van de begrippen en woorden van tijdvak 4. r

2 Ik kan een keerpunt noemen uit de geschiedenis van de handel. r

3 Ik kan beschrijven hoe vanaf het jaar 1000 nieuwe steden ontstonden en oude steden weer groeiden. t1

4 Ik kan voorbeelden noemen van middeleeuwse ambachten. t1

5 Ik kan uitleggen hoe in dit tijdvak een derde stand ontstond. t1

6 Ik kan met voorbeelden uitleggen wat gilden betekenden voor het sociale en economische leven van middeleeuwse stadsbewoners. t2

7 Ik kan uitleggen hoe sommige steden uitgroeiden tot handelscentrum voor het hele gebied eromheen. t2

8 Ik kan uitleggen waarom de bouw van een grote kerk voor de burgers van een stad belangrijk was. t2

9 Ik kan tijdvak 3 vergelijken met tijdvak 4 door uit te leggen wat hetzelfde gebleven was en wat veranderd was. i

Mensen uit dit tijdvak

Leerboek, p. 50–51

41 Zet de volgende uitspraken van Franciscus in goede volgorde, van vroeger naar later. t1

1 Nu ben ik echt een kind van onze vader in de hemel.

2 Groot nieuws! Volgende maand komt mijn vader om mij vrij te kopen.

3 Op deze plaats begin ik de bouw van een nieuw klooster.

4 Door mijn eigen ziekte zie ik hoe slecht leprozen behandeld worden.

5 Het liefst zou ik ridder worden.

6 Ik moet dit scheefgezakte kerkje repareren.

7 Nu weet ik het zeker: je moet al je bezittingen weggeven. Dat ga ik doen.

42 Noem drie gebeurtenissen waardoor Franciscus besloot zijn rijke leven in te ruilen voor een leven in armoede. t1

43 Niet iedereen zou doen wat Franciscus deed. Toch waren zijn keuzes te begrijpen. Bedenk welke reden(en) Franciscus zelf voor zijn keuzes zou hebben gegeven. i

44 a In het schema rechtsboven staan twaalf gebeurtenissen uit het leven van Jacques Coeur. Zet ze in de goede volgorde, van vroeger naar later. t1

b Kies drie gebeurtenissen die goed passen in de tijd van steden en staten. Leg je keuze uit. t2

c Met het verhaal van Jacques Coeur kun je goed uitleggen waarom burgers vonden dat zij een derde stand moesten zijn. Leg uit waarom. t2

Twaalf gebeurtenissen uit het leven van Jacques Coeur

1 Jaloerse edelen zeggen dat hij de minnares van de koning vermoord heeft.

3 Hij reist naar het Midden­Oosten op zoek naar nieuwe handel.

5 Hij leidt een militaire expeditie tegen de Turken.

7 Hij wordt in de adelstand verheven.

9 Hij opent een vestiging in Montpellier.

11 Hij laat in Bourges een enorm paleis voor zichzelf bouwen.

2 Al snel is hij de rijkste man van heel Frankrijk.

4 Hij wordt door de koning een soort minister van financiën gemaakt.

6 Hij leert van zijn vader het vak van koopman.

8 Hij opent een vestiging in Marseille.

10 Hij vlucht naar Italië.

12 Hij wordt opgesloten in de gevangenis.

45 a Noem twee overeenkomsten tussen het leven van Franciscus en dat van Jacques Coeur. t1

b Hieronder staan vijf gezegden. Leg uit welke daarvan het beste past bij Franciscus, welke bij Jacques Coeur, en welke bij geen van beiden. i

A Wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in.

B Hoge bomen vangen veel wind.

C Wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd (waard).

D Geld is de bron van alle kwaad.

E Waar twee honden vechten om een been, gaat een derde ermee heen.

46 a Welke van de twee levensbeschrijvingen past het best bij het onderwerp van dit tijdvak?

Leg je antwoord uit. t2

b Welk van de twee rijkeluiszonen vind jij het meest interessant? Licht je antwoord toe. i

2 Historisch mysterie

De moord op graaf Floris V

doel → Je leert hoe je de beste verklaring kunt vinden voor een belangrijke gebeurtenis als de moord op een middeleeuwse graaf.

Voorbereiden

Graaf Floris leefde in de tijd van steden en staten. Nieuwe steden groeiden en de handel bloeide op. Er waren ook nog steeds edelen in burchten die het liefst hun eigen gang gingen. Ze hielden de horige boeren op hun domeinen zo veel mogelijk in hun macht.

1 Wat zou jij doen als je graaf was van een land met steden, boeren en edelen: helpen met de groei van de steden en de handel, of proberen goede vrienden te blijven met je edelen? Leg uit waarom.

2 Bedenk wat misschien een probleem zou kunnen zijn van de keuze die je bij opdracht 1 gemaakt hebt. Leg het probleem uit.

Verwerken

v A — De moord

Leerboek, p. 108–110

3 Het verhaal van de moord wordt in het leerboek precies beschreven. Er staat bijvoorbeeld dat de graaf ‘zich de maaltijd goed liet smaken’. Hoe weten we dat eigenlijk? De belangrijkste bron over de moord is de Rijmkroniek van Holland De schrijver daarvan was Melis Stoke (1235–1305), een trouwe ambtenaar van graaf Floris die goed op de hoogte was. Hij schreef over de maaltijd:

Men at en dronk daar heel verblijd, de maaltijd was uitstekend bereid.

De herbergier stond goed bekend, Die middag was een mooi moment.

Vind je deze bron een goed genoeg bewijs om te kunnen zeggen dat Floris V ‘zich de maaltijd goed liet smaken’? Leg je antwoord uit. t2

4 Leerboek, afbeelding 2

a Noem de drie namen van de samenzweerders en beschrijf wat ze precies deden bij de moord op Floris V. t1

b Op de afbeelding zie je in het midden vier mannen te paard: één met een blauwe, één met een groene, één met een gele en één met een rode mantel. Bedenk wie de graaf was en wie Herman van Woerden. Leg je antwoord uit. t2

5 a Het plan van de edelen was om Floris te ontvoeren, niet om hem te doden. Noem drie dingen waaruit dat blijkt. t2

b Toch werd Floris V vermoord. Beschrijf hoe dat zo gebeurde. t1

6 Leerboek, afbeelding 1

Leg uit waarom het Muiderslot gunstig lag als het de bedoeling was de graaf naar het buitenland te vervoeren. t2

v B — Verklaringen

Leerboek, p. 111–113

7 Werk samen in een drietal. Verdeel de taken :

v Leerling 1 leest (stil / voor zichzelf) verklaring 1

v Leerling 2 leest (stil / voor zichzelf) verklaring 2 v Leerling 3 leest (stil / voor zichzelf) verklaring 3

Leg jouw verklaring uit aan de andere twee. Vertel daarbij of je het een goede verklaring vindt of niet. t2

verklaring 1

De graaf bevoordeelde boeren en stedelingen

verklaring 2

De koning van Engeland zat erachter

verklaring 3

De graaf had ruzie met Gerard van Velsen

Bronnen die erbij horen

8 Met de 7 bronnen op de pagina’s hierna moet je uitzoeken welke verklaring het best bewezen kan worden. Verdeel de taken:

v Leerling 1 leest (stil / voor zichzelf) bron 1, 2 en 3

v Leerling 2 leest (stil / voor zichzelf) bron 4 en 5

v Leerling 3 leest (stil / voor zichzelf) bron 6 en 7

Zoek bij elke bron een antwoord op deze drie vragen:

A Met welke verklaring heeft de bron te maken: 1, 2 of 3?

B Hoe betrouwbaar komt de bron op je over?

Hoe komt dat?

C Levert de bron bewijs vóór of juist tégen de verklaring?

Leg aan je medeleerlingen uit wat je gevonden hebt. Luister naar hun conclusies. t2

9 Lees de tekst ‘Beschrijvende en bewijzende bronnen’ op de volgende bladzijde. Neem dan het schema hieronder over in je schrift en vul het samen in. i

Beschrijvende of bewijzende bron?

Is de bron betrouwbaar? Is de bron een goed bewijs vóór of tégen?

10 Bekijk het ingevulde schema bij opdracht 9. Bespreek welke verklaring jullie de beste vinden. Leg je keuze uit. t2

11 Presenteer de volgens jullie beste verklaring voor de moord. Luister naar de presentaties van anderen. i

12 De verklaring met de meeste stemmen is volgens de klas het meest waarschijnlijk. Kunnen we nu zeggen dat het mysterie rond de moord op Floris V is opgelost? Bespreek dit met de hele klas of in je groepje. t2

Historisch denken

Beschrijvende en bewijzende bronnen

In sommige bronnen vertelt iemand iets wat hij heeft gezien of meegemaakt. Hij geeft een beschrijving. Zulke bronnen noem je beschrijvende bronnen. Er zijn ook bronnen die iets bewijzen zonder vertelling, bijvoorbeeld een wet, een contract of een kassabon. Er wordt niets beschreven, maar toch is het een bewijs. Bij de bronnen hierna zijn sommige beschrijvend en andere bewijzend. Lees eventueel nog eens de tekst over beschrijvende en bewijzende bronnen op pag. 58 van dit opdrachtenboek. Ga dan na welke bronnen over Floris beschrijvend en welke bewijzend zijn.

1

Aan oorkonden hing de graaf een zegel, zodat iedereen zeker wist dat het document van hem afkomstig was.

Bronnen

v Bron 1

In zijn Rijmkroniek van Holland zegt Melis Stoke niets over de verkrachting van de vrouw van Gerard van Velsen door Floris V. Tientallen jaren later heeft een andere schrijver de Rijmkroniek overgeschreven. Toen heeft hij er een paar regels aan toegevoegd :

Al deed Gerard van Velsen kwaad,

Dat kwam alleen door deze daad,

Dat zijn vrouw jammerlijk was verkracht.

De graaf toonde hiermee zijn macht

En bezoedelde 1 zijn goede wijf 2

Die hij 3 meer lief had dan zijn lijf.

1 bezoedelen = te schande maken

2 wijf = vrouw

3 hij = Gerard

v Bron 2

In zijn Rijmkroniek van Holland vertelt Melis Stoke over een geheim overleg tussen Gijsbrecht van Amstel, Hendrik van Woerden en Gerard van Velzen met de Heer van Cuijk in het voorjaar van 1296. De Heer van Cuijk was de belangrijkste raadgever van de hertog van Brabant. Het geheime overleg was in Bergen op Zoom in Brabant. Melis Stoke schrijft:

De heer van Cuijk beloofde hun daar

Dat zij hulp zouden krijgen, echt waar,

Van de heer hertog van Brabant

En van de graaf van Vlaanderenland

En van de koning van Engeland mede 1 .

Ook beloofde hij ter zelfder stede 2

Dat heer Jan, graaf Floris’ zoon,

Op hen later geen wraak nemen kon.

Al deze dingen, dit hele verhaal

Heb ik begrepen uit Gerards taal 3 .

1 mede = ook, eveneens

2 ter zelfder stede = op diezelfde plaats

3 uit Gerards taal = uit wat Gerard (van Velsen) vertelde (tijdens zijn verhoor)

v Bron 3 afbeelding 1

Graaf Floris heeft tijdens zijn regering honderden besluiten genomen. Die zijn opgeschreven in ‘oorkonden’. Dit is een voorbeeld van zo’n besluit, uit 1285:

Floris, graaf van Holland, maakt aan iedereen die deze brief zal zien of horen lezen bekend: Ik heb de goede lieden van mijn land toegestaan om een water af te dammen geheten Spaarne, omdat daar de wilde zee in vloeide en steeds een groot deel van het land verwoestte. Verder heb ik toestemming gegeven om de ringdijk om het land zo lang, zo breed en zo hoog te maken als nodig is. Als iemand deze dijk zou beschadigen of schade zou toebrengen aan de sluizen die daarin liggen of aan de ringdijk, dan zal ik hem dat aanrekenen in zijn lijf en goed.

Ik zal hem dan zodanig straffen dat hij zoiets niet nog een keer zal wagen. Dit alles heb ik vastgesteld en beloofd aan onze lieden die bij het Spaarne wonen. Gegeven in het jaar van onze Heer duizend tweehonderd en vijf en tachtig op maandag na Sint Valentijnsdag in onze woning te Den Haag.

v Bron 4 afbeelding 2

Op een prent uit de zeventiende eeuw zie je hoe Floris zich vergrijpt aan de vrouw van Gerard van Velsen. Maar is dit echt gebeurd? Als je een hekel aan iemand had, ging je lelijke leugens over hem verspreiden. Dat gebeurde wel vaker. Het volk trapte er graag in, want zulke verhalen over seks worden beter begrepen dan verhalen over politiek.

v Bron 5  afbeelding 3

Graaf Floris heeft tijdens zijn regering honderden besluiten genomen. Die zijn opgeschreven in ‘oorkonden’. Dit is een voorbeeld van zo’n besluit, uit 1275 :

Floris, graaf van Holland, aan allen die deze brief zullen lezen, gegroet. Ieder van u zal weten dat ik de mensen die wonen in Amsterdam van nu af en in het vervolg vrij houd van alle tolbetalingen. Dit geldt voor henzelf en voor hun eigen goederen die zij vervoeren of zullen vervoeren in heel mijn gebied. Als bewijs hiervoor heb ik dit geschrift met mijn zegel laten bekrachtigen. Gegeven te Leiden op de zondag voor de dag van de apostelen Simon en Judas, in het jaar van onze Heer 1275.

Dit is de oorkonde waarvan de tekst in bron 5 staat. Het is het oudste document waarin de naam Amsterdam voorkomt.

v Bron 6 afbeelding 4

Koning Edward van Engeland liet voor elk jaar een overzicht bijhouden van zijn inkomsten en uitgaven. Voor het jaar 1296 komt deze tekst daarin voor:

Aan Jan, hertog van Brabant, aan de Heer van Cuijk 1 , aan Gijsbrecht van Amstel en aan de Heer van Woerden, wat betreft de oplossing van ons probleem:

Honderdvijftig ponden 2 aan de Heer van Cuijk in Antwerpen op de zevende dag van mei.

Honderdvijftig ponden aan de Heer van Amstel — via onze dienaar Hendrik, de kapelaan — in Brugge op de zesentwintigste dag van juni.

Honderdvijftig ponden via Hendrik de kapelaan aan de Heer van Woerden.

Honderdvijftig ponden aan de eerder genoemde hertog van Brabant en aan de Heer van Cuijk nog eens driehonderd ponden.

In totaal negenhonderd Franse ponden, dat is in Engelse ponden tweehonderdzevenendertig.

1 De Heer van Cuijk was de belangrijkste raadgever van de hertog van Brabant.

2 Ponden zijn een muntsoort.

Koning Edward van Engeland

v Bron 7 afbeelding 5

Graaf Floris heeft tijdens zijn regering West­Friesland (= het noorden van Noord­Holland) definitief veroverd.

De West­Friezen waren daar niet blij mee. Melis Stoke vertelt erover in zijn Rijmkroniek :

De graaf leek het nu goed te wezen

Dat hij liet maken na deze 1

Te Medemblik een kasteel

Waarmede hij al in ’t geheel

West­Friesland kon houden in bedwang.

Hij hield zijn leger daar net zo lang

Tot het bouwwerk geheel was voltooid

Zodat geen West­Fries zich hierna nog ooit

Kon verzetten. Maar vanaf toen

Begonnen de Friezen te bespreken

Hoe zij die burcht weer af konden breken.

1 na deze = hierna, namelijk : nadat hij

West­Friesland had veroverd

Terugblikken

13 Werk samen. Controleer of je onderstaande zes dingen kunt. Overhoor elkaar.

1 Ik kan drie verschillende verklaringen geven voor de moord op Floris V. r

2 Ik kan beschrijven hoe Floris V werd vermoord. t1

3 Ik kan bij elke verklaring uitleggen of er goede, betrouwbare bronnen voor zijn. t2

4 Ik kan uitleggen welke verklaring ik het meest waarschijnlijk vind. t2

5 Ik kan uitleggen waarom dit onderwerp in tijdvak 4 past. t2

6 Ik kan uitleggen hoe het komt dat er nog steeds historische mysteries zijn. i

14 Het mysterie over Floris V laat zien hoe je bronnen kunt gebruiken als puzzelstukjes om achter de waarheid te komen. Maar nog steeds weten we niet alles. Bedenk wat je hiervan leert over geschiedenis. i

Kasteel Radboud in Medemblik is een voorbeeld van een burcht die Floris V liet bouwen om de West­Friezen in bedwang te houden.

AUTEURS

ARIE WILSCHUT

DICK VAN STRAATEN

MARCEL VAN RIESSEN

boomvoortgezetonderwijs.nl

December 2020

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.