4. NOVEMBER 1992 Het tafeltje snijdt in Karins dikke buik. Ze haat het wanneer ze beperkt wordt in haar bewegingen. Nu valt het nog meer op, ook al draagt ze losse truien‌ Ongemakkelijk schuift ze wat naar achteren op haar stoeltje. Die stomme stoeltjes ook, het helpt niet. Ze duwt nog eens met haar handen tegen het tafeltje, maar verschuiven doet het niet. Ze zit in de aula, te wachten tot de professor aan zijn college gaat beginnen. Ongeduldig kijkt ze op haar horloge. Het is lawaaierig in de aula. Studenten komen druppelsgewijs binnen en schuiven in de rijen met stoelen en tafeltjes. Het valt haar op hoe iedereen zich in groepjes beweegt. Meisjes die elkaar misschien nog kennen van het middelbaar en samen verder studeren. Jongens die vriendschappen gesloten hebben op een cantus of een ander studentenfeestje. De eerste koppeltjes die gevormd zijn of kliekjes die samen in een studentenhuis wonen. Ze zucht. Ze zit alleen. Ze is de enige van haar middelbaar die rechten is gaan studeren, ze gaat niet naar studentenfeestjes en woont nog gewoon thuis. Ze behoort niet tot een groepje, maar ze vindt het beter zo. Ze wil geen vragen krijgen of uitleg geven. Het is wat het is. Ze is net zoals iedereen hier een studente rechten, dat is het belangrijkste. En daarbij is ze zwanger, maar dat duurt nog maar drie maanden. Daarna kan ze weer gewoon verdergaan met haar leven. Meer heisa wil ze daar niet rond maken. Opnieuw schuift ze heen en weer op het stoeltje. De meeste studenten hebben nu plaatsgenomen, een student loopt nog snel naar binnen. Karin schrikt. Het had Steven kunnen zijn. Hij heeft hetzelfde silhouet als hij, maar hij is het niet. Hij kan het niet zijn. Steven zit in Canada en ze heeft heel bewust voor een andere universiteit gekozen dan diegene waar hij werkte. Een herinnering dringt zich op, hoe ze zich moest bedwingen om niet steeds zijn blik te zoeken toen ze samen met hem in een aula zat. Het enige wat overblijft van hem is haar steeds dikker wordende buik. Het maakt haar kwaad. En waar blijft die professor? Ze mompelt. Godverdomme. Het valt haar zwaar, vandaag. 67
Ze wil zelfs hier niet zijn. Ze was liever naar het buitenland getrokken om haar studies aan te vatten. Ver weg van alles en iedereen. In New York bijvoorbeeld, waar haar papa ook ooit zat. Met de zwangerschap is dat nu echter geen optie. Die zwangerschap heeft wel meer opties in haar leven weggenomen, vindt ze. Ze rolt met haar ogen. Misschien later. Die gedachte moet haar geruststellen. Na de bevalling kan alles weer, dan is ze niet gebonden. Aan niets of niemand. De deur van de aula slaat dicht en de professor gaat vooraan staan. Het college begint. ‘Dit semester gaan jullie nog een groepswerk maken. Na het college hang ik de lijsten aan de muur, zodat jullie kunnen zien met wie jullie gaan samenwerken.’ De studenten fluisteren onder elkaar, Karin ziet dat ze panikeren omdat ze niet zelf kunnen kiezen met wie ze samenwerken. De professor gaat verder. ‘Als jullie dachten dat groepswerken gelijkstaan aan een gezellige tijd met jullie vrienden, denken jullie best nog eens opnieuw.’ Karin gniffelt. Voor haar maakt het niet uit met wie ze moet samenwerken. Ze doet toch gewoon haar ding, de andere moet maar volgen. Zo heeft ze het het liefst. Zij maakt alles wel alleen, de rest moet dan niet eens meer veel doen. Na het college loopt iedereen zo snel mogelijk naar beneden, terwijl Karin worstelt om zich uit de rij te wringen. Ze hijgt wanneer ze de trapjes afdaalt om vooraan in de aula te geraken. Haar benen voelen zwaar aan. Ze wil haar lijf terug. Er staat nog een groepje van zes studenten wanneer ze bij de papieren komt. ‘Oh nee, niet met haar!’ hoort ze een meisje roepen. ‘Dat is die zwangere. Ik ga geen luiers verversen tijdens een groepswerk hoor.’ De rest lacht. Met haar. 68
Karin blijft staan, beledigd door wat ze hoort. Heeft dat meisje dat nu echt gezegd? Ze stapt naar voren en gaat recht achter het meisje staan om haar op haar schouder te tikken. Geschrokken kijkt ze achter zich, zonder iets te zeggen. De rest staat er schaapachtig bij. ‘Zorg dan maar dat je op tijd naar het toilet gaat, want ik ben ook niet van plan luiers te verversen tijdens dat groepswerk.’ Ze moet haar punt maken, ze kan dat niet zomaar laten passeren. De anderen blijven ongemakkelijk om zich heen kijken. Karin geeft geen krimp. ‘Je hoeft niet zo uit de hoogte te doen’, zegt het meisje dan. ‘Of wat denk je? Dat je dit jaar zomaar gaat slagen? Wie hou je eigenlijk voor de gek?’ Het maakt Karin razend, woest. Ze balt haar vuisten uit frustratie en bijt op haar tong. Ze moet zich inhouden, de controle over zichzelf houden. Voor ze echt kan reageren, pakken de andere meisjes dat arrogante mens bij de arm om haar mee naar buiten te nemen. Een meisje blijft achter bij Karin. ‘Gaat het een beetje?’ vraagt ze. ‘Het moet klote zijn, hé?’ Karin zucht. Het laatste wat ze na zo’n belediging wil, is medelijden. Dat meisje moet haar met rust laten. Ze verwacht sowieso niet dat iemand toenadering tot haar zoekt. Zeker niet iemand uit een groep waarvan ze zichzelf afzondert. ‘Het spijt me van de andere meisjes’, zegt het meisje dan. Ze trekt haar schouders op. ‘Ze moeten stoppen met staren. En gewoon hun mond houden. Maar niemand kan zich er wat bij voorstellen, hé. Aangenaam lijkt het me alleszins niet.’
69
‘Dat is het ook niet’, flapt Karin eruit. Ze kijkt het meisje niet aan en hoopt dat ze het daarbij houdt. ‘Hoelang moet je eigenlijk nog, voor de bevalling?’ Nu kijkt ze het meisje wel aan, verrast. Ze is de eerste die haar rechtuit een vraag durft te stellen over de zwangerschap. Al de rest negeert het, of praat erover achter haar rug. Alsof ze niet hoort dat het plots stil wordt wanneer ze groepjes studenten passeert. Alsof ze niet ziet dat alle hoofden haar richting uit draaien wanneer ze door de gangen wandelt.
iets te zeggen hebben over haar eigen lijf, over haar emoties. Ze verafschuwt haar tranen, beschouwt ze als het ultieme teken van zwakte. Haar leven is nu zoals ze het ziet, hier in de gangen van de universiteit. Zij, die achter hobbelt op de rest, met een constante herinnering aan wat allemaal gebeurd en gevoeld is. Het frustreert haar enorm. Nog even, prent ze zichzelf in. Nog even en het is allemaal voorbij. Dan hoeft ze dat kind niet meer te dragen en kan ze verder met haar leven. Doen wat ze wil doen. Of wat ze moet doen. Misschien is bij willen en moeten het ene wel het gevolg van het andere, denkt ze. Hoe dan ook wil ze vooruit. Zonder rekening te houden met iets of iemand anders dan zichzelf. Zo doet de rest het uiteindelijk ook allemaal, denkt ze verbitterd.
‘Een maand of twee?’ gokt het meisje. Op antwoord wacht ze niet. ‘Weet je eigenlijk al wat het wordt, een jongen of een meisje? Veel meisjes willen zelf ook een meisje. Zelf weet ik eigenlijk niet of ik een voorkeur heb. Ik heb natuurlijk nog tijd. Niet dat ik jou daarmee wil veroordelen, maar…’ Karin staat er verward bij. Moet ze nu antwoorden: nog drie maanden en ik weet het niet, nog veel te lang en ik wil het niet weten? Ze hoort het meisje nog even verder ratelen en dan besluiten. ‘Hoe dan ook. Als ze moeilijk doet, wil ik dat groepswerk wel met jou doen. Bekijk het maar. Doei!’ Karin blijft alleen in de aula achter. Ze wil hier weg. Ze wil die buik weg. Ze heeft het echt helemaal gehad, met alles. Op een afstandje volgt ze enkele andere studenten door de gangen. Ze lijken zo onbezorgd, zo naïef ook. Ze kan zich amper voorstellen dat ze zou meegaan met zo’n groep. Ze doet geen moeite om hen bij te benen, ze heeft hen niet nodig. Die mantra herhaalt ze in haar hoofd. Maar dan krijgt ze het plots moeilijk. Alweer een emo-aanval. Hatelijk vindt ze het wanneer haar emoties het overnemen. Ze wil opnieuw 70
71