7 minute read
Na gedane arbeid is het goed feesten
De Betuwe is van oudsher een vooral agrarisch gebied. Dat betekent, dat de bevolking veel meer met de seizoenen leefde dan tegenwoordig. Daarbij waren de lente en de zomer vooral tijden waarin hard gewerkt moest worden. Die werkmaanden gingen ten einde op het moment van de oogst. Het hing natuurlijk van de specifieke producten af, wanneer die oogst binnengehaald kon worden. Maar als die binnen was, dan was er tijd voor ontspanning. Dat kon in kerkelijk verband leiden tot een oogstdankdag, maar vaak was het ook tijd voor de dorpskermis of een soortgelijk feest. Zulke feesten zijn er ook nog wel in de huidige tijd. Wat vroeg in het jaar – maar wel in de tijd van de kersenoogst – is er bijvoorbeeld een kersenfeest als in Gendt. Later in het jaar pronkt Tiel met het uitbundige Fruitcorso. Een andere reden waarom specifiek het najaar tot feesten leidt, heeft wellicht al een oudere oorsprong. Het licht wordt minder en het naar buiten komen met lichtjes, fakkels of lampions is natuurlijk het mooist als de avonden het langst zijn. Er zijn meerdere oude christelijke feestdagen die – soms vanuit een voorchristelijke oorsprong – in het najaar vallen. Allerheiligen is zo’n feest. Op 1 november worden de heiligen in de katholieke kerken vereerd. Een dag later worden alle gestorvenen op Allerzielen herdacht. Dat gaf in elk geval in middeleeuwse tijden een paar vrije dagen. Dat de protestante hervormingsdag precies een dag eerder, op 31 oktober valt, heeft ook alles met die twee katholieke dagen te maken. Op de avond van die dag heeft Maarten Luther in 1517 in Wittenberg zijn 95 stellingen tegen de aflaathandel vastgespijkerd aan de kerkdeur.
Kermis in de negentiende eeuw Collectie auteur
Advertisement
Sinterklaas gooit snoepgoed in een schoorsteen (1866). Rijksmuseum Amsterdam Een typisch Betuwse afbeelding op een speculaasplank uit 1838. Collectie auteur
Hij wist immers, dat de volgende dag honderden kerkgangers zouden komen en zijn stellingen konden lezen. Nog wat meer naar de huidige tijd toe, is het uit Amerika overgewaaide Halloween. Ook dat staat voor All Hallows Eve (de avond van Allerheiligen). Kort daarna valt Sint-Maarten op 11 november. Deze heilige was patroon van het bisdom Utrecht, maar ook van diverse kerken in de Betuwe. Misschien nog belangrijker was, dat boeren vaak op die datum hun pacht moesten afdragen en daarna gerust de winter in konden. De feestdag werd lang uitbundig gevierd, maar de calvinistische predikanten hielden niet van uitbundig feestvieren en zo verplaatste het vieren zich merendeels naar de huiselijke kring. Kinderen die langs de deuren gingen op zoek naar snoep waren lang in de Betuwe niet te vinden. Tot vanuit westelijk Nederland de traditie in het laatst van de twintigste eeuw weer de Betuwe in waaide. Sinterklaas op 5 en 6 december is eigenlijk nooit helemaal weggeweest, hoewel ook dat door de predikanten te vuur en te zwaard bestreden werd. Wel waren er in dorpen als Beusichem en IJzendoorn nog lang maskerades. Vanaf het midden van de negentiende eeuw werd de ‘Goede’ Sint wel veel gebruikt om kinderen aan te zetten tot het brave. Sint-Nicolaas was niet altijd even aardig. Wel kwam hij steeds meer letterlijk op straat en in de huizen in zicht. Opmerkelijk is het dat in Nederland Sinterklaas voor alle leeftijden is, terwijl hij in Vlaanderen toch echt een kinderheld is gebleven. Tot de specifieke gebruiken rond Sinterklaas hoort beslist ook het speculaas bakken. Een notitieboekje van een Huissense bakker laat zien, dat in het begin van de twintigste eeuw de eerste speculaas in oktober in de winkels kwam en dat het eind november vrijwel dagelijks werd gebakken. Om vervolgens na 6 december ook direct weer te verdwijnen. Het najaar is een tijd van feest en tradities. Maar tradities blijven eigenlijk nooit lang volledig hetzelfde. Daarvan zijn de discussies rond ‘importtradities’ als Halloween en Black Friday een bewijs om hier maar te zwijgen over de kleur van Pieterbaas…
Wie wandelt verlaat voor even de bekende wereld, schuift zorgen en besognes opzij om het hoofd vrij te maken. Een nieuw perspectief, ontspannen, inspirerend. Een ideale toestand om een ander in alle openheid te ontmoeten en te leren kennen. Wandel je mee?
OP PAD MET EDWIN BARENDRECHT, TUINONTWERPER VAN DE VLINDERTUIN IN TIEL Wat is dat toch met tuinen, dat iedereen er opgewonden van raakt, in een staat van verwondering komt en zich uitlaat in oh en ah. Bloemen, kleuren, zachte combinaties, deinende aren en sierlijke grassen vragen allemaal om aandacht en wie door de Vlindertuin in Tiel wandelt, tussen Theater Agnietenhof en Cultuurhuis Zinder, komt ogen te kort. Is de hoogste kunst van een tuin niet dat hij de bezoekers laat vergeten waar ze zijn, en ze zich enkel ter plaatse voelen. Pure tovenarij. Tuinontwerper Edwin Barendrecht (53) verwezenlijkte dat op dit voormalig bleekveld, volgens hem ooit nog kruidentuin van een klooster. We wandelen tussen zijn plantencombinaties – met hier en daar een andere bezoeker – in wat zijn eerste opdracht was voor de openbare ruimte, zijn werkveld is eerder privétuinen en dat in heel het land. Alle denkbare tuinen, maar bekent hij, het meeste plezier kan soms een piepklein tuintje geven met een beperkt budget, wanneer ik de wensen van de mensen erin verwezenlijk en het ze gelukkig maakt.
“Wandelen leerde ik als jongetje al, we deden thuis alles met de trein en de fiets en wandelen hoorde daar als vanzelf bij, de Hoge Veluwe zit zo in mijn herinnering geklonken.” Later ging hij zelf op stap, ontdekte het land, Oostenrijk en Zwitserland waar hij stageliep tijdens zijn opleiding aan de Agrarische School. En het wandelen is gebleven, op zoek naar de rust in het landschap, dikwijls met zijn vrouw Jeanette, open leren kijken, de lucht, de vogels, niet enkel met het hoofd omlaag speurend naar de plantjes. “Wat ik zo inspirerend vind in de natuur is dat op elk moment alles verandert, niet enkel de seizoenen, ook de wolken, het licht na een regenbui, een doorkijkje. Dat moet in een tuinontwerp ook gebeuren, het verrassende, dat het elke dag weer aanspreekt.” Hij vertelt over zijn lievelingsplek de Wetlands langs rivier de Waal, liefst in de herfst, met zilver en brons, de contrasten, de natuurlijke kleuren, de dynamiek, die brengt hij terug in zijn beplantingsplannen. Het zijn lessen die hij leert, door het kijken – de reden waarom hij ook een fervent fotograaf is, om te kijken – naar het landschap en de natuur, door alles wat hij ziet in zich op te nemen. “In de Vlindertuin heb ik de omgeving betrokken, de St. Maartenstoren als historie, de Agnietenhof als cultuur, tegen de gevel van Zinder reflecteert het geel in de border. Ik heb bewust heesters geplaatst op de randen, om het gevoel van geborgenheid te krijgen. De dorpse opzet tegenover de wereld, de kleine schaal die in de tuin hoort, de cirkels, de ovalen.” In totaal staan er 20.000 planten in de tuin, dichtgeplant om een geheel te vormen, waar onkruid minder kans heeft. Oogstrelend, contrasterend, bewegend. Waar straks – hopelijk volgend jaar al – de vlinders uit de eitjes komen, de waardplanten staan voor de rupsen: de eerste koninginnenpage is gesignaleerd. Door al die schoonheid is het een sociale plek geworden, met veel bezoekers, vrijwilligers voor het beheer, waar mensen praten, verhalen over de plek worden verteld. Openbare ruimte die functioneert en iets toevoegt aan de stad, laat verwonderen en inspireert. Tot diep in de herfststijl, wanneer voor hemzelf de tuin op zijn mooist is. We praten over wandelen, de eenvoud van het wandelen, de traagheid, waarin het leven zelf meer aan bod kan komen in plaats van de sensaties. “Ik was vroeger best prestigegericht” bekent hij, “dat is met het wandelen veranderd.” En op mijn vraag of hij in wandelen ook een religieus aspect herkent antwoordt hij bevestigend, vanuit zijn eerbied voor de schepping. “Ik wandelde eens naar de Matterhorn, de beroemde berg, zag hem in de verte liggen, toen ik overvallen werd door mist, en geen meter verder kon, verloren in een land dat ik niet kende. Wat nu? Ik heb me er toen aan overgegeven, gewacht tot het wegtrok. Een bewuste keuze, gemaakt als mens, alleen onderweg.”