artikelen De Architect

Page 1

44 de Architect, juli - augustus 2001

Centrum Blixembosch in Eindhoven door de Architectengroep

45

Stedelijk brandpunt

Centrum Blixembosch in Eindhoven door de Architectengroep Door de aanleg van uitbreidingswijken waaieren de steden alsmaar verder uit over het omringende land. Verder is er weinig veranderd: al honderd jaar worden deze uitbreidingen opgevat als oases van rust. Om dit waar te maken wordt steeds vaker ingespeeld op nostalgische gevoelens uit de kindertijd. Dit biedt echter geen antwoord op de nieuwe dimensies van de stad. Te midden van een aantal themawijken realiseerde Gert-Jan Hendriks een centrum, dat door zijn heldere organisatie en doeltreffend materiaalgebruik de verschillende functies samenbalt en zo juist stedelijk leven mogelijk maakt.

rechts Op de verdieping van het civic center bevindt zich de sportzaal achter houten lamellen (rechts). onder In de gevels van zowel de woningen als de openbare gebouwen is hout gebruikt. De houten panelen bij de woningen zijn verschuifbaar. rechterpagina Centrum Blixembosch met links het civic center en rechts de woontoren. Op de achtergrond het plein met winkels.

Olv Klijn Foto’s Christian Richters Het stedelijke leven in Amerika wordt gekenmerkt door ‘verlies’ van gezinswaarden, teloorgang van het gemeenschapsgevoel, gebrek aan veiligheid en verlies aan individualiteit.1 Deze ontwikkeling kan van repliek worden gediend door het gedachtegoed van een andere Amerikaan, Walt Disney. Een voor de hand liggende gedachtegang, omdat in de door Disney gecreëerde ‘Magic Kingdoms’ geen sprake is van verlies. De realiteit is hier geraffineerd buitengesloten. Voor Blixembosch II, de meest recente uitbreidingswijk van Eindhoven ontwierp bureau Wissing een stedebouwkundig plan dat is opgebouwd uit Disney-achtige themawijken en reproducties van karakteristieke fragmenten. Een Engelse, Franse, Amerikaanse en Italiaanse wijk moeten gezamenlijk het beeld van het nieuwe stadsdeel bepalen. Tegenover deze kakofonie van geforceerde identiteiten realiseerde Gert-Jan Hendriks een aangenaam ‘stil’ en anoniem centrumgebied. Hendriks legt met zijn plan voor Blixembosch de makke van de stedebouw-

kundige context bloot. Terwijl de omringende wijken geboetseerd zijn rondom verschil, is in dit project moeite gedaan de verschillende functies tot een samenhangende identiteit te smeden. Structurerende gedachte hierbij is, dat men op elk niveau van het plan een notie zou moeten hebben van de ‘ander’. Deze opvatting staat in schril contrast met de ‘what you see is what you get’benadering waarmee de omringende Engelse, Franse, Amerikaanse en Italiaanse wijken zijn vormgegeven. Daar eist ieder huis de volle aandacht op en weet de bezoeker nauwelijks nog waar te kijken. In het centrumgebied waar werkelijk sprake van verschil is met betrekking tot programma, worden de blikken echter niet verstrooid, maar gericht en gebundeld. Het programma omvat 180 woningen, 3000 m2 commerciële ruimte, 1000 m2 medische voorzieningen en een ‘civic center’. Door de introductie van een parkeergarage was het mogelijk het hart van het gebied als een leeg plein te ontwerpen. Dit plein speelt een sleutelrol in de enscenering van de gevraagde stedelijke functies. Alle commerciële en openbare functies zijn aan het plein gelegen en er door ontsloten. Gezamenlijk vormen zij tevens de voet


46 de Architect, juli - augustus 2001

Centrum Blixembosch in Eindhoven door de Architectengroep

rechts Doorsnede over het ‘civic center’ 1 sportzaal 2 vrijetijdsaccomodatie 3 foyer 4 kinderopvang 5 ontmoetingsruimte onder Overdekte tuin bij de woningen. rechterpagina linksmidden Principe plattegrond bovenverdieping linksonder Plattegrond begane grond rechtsmidden Winkels aan de noordkant van het plein. rechtsonder Veel aandacht is uitgegaan naar de inrichting van de publieke ruimte. Hier de ingang van de parkeergarage.

2

4

3

1 1 plein 2 park 3 winkels 4 kinderopvang 5 ontmoetingsruimte 6 commerciële ruimtes 7 medisch cluster 8 woningen

5

3

3

3 3

7

van een U-vormig woonvolume dat het plein aan drie zijden omsluit. Opgesloten in dit volume ligt de wintertuin als onderdeel van de ontsluitingsstructuur. Aan de open zijde van het plein zijn het civic center en een ‘groen plein’ gesitueerd. De horizontale beweging van het U-volume is aan één zijde omgevouwen tot een verticale beweging met een woontoren. Brandpunt van het gebied is het civic center dat aan de open zijde subtiel het plein is opgeschoven. In dit gebouw zijn een peuterspeelzaal, een dubbele gymzaal (voor de basisscholen elders in de wijk), een vrijetijdsaccommodatie en de ruimtes van het buurtcentrum opgenomen. De verweving van functies en het inherente besef met verschillende mensen en activiteiten van doen te hebben, blijft niet beperkt tot het interieur van dit gebouw. Doordat vrijwel alle woningen gericht zijn op het plein en de verschillende functies van het civic center door grote ramen en een glazen volume aan de gevels afleesbaar zijn, ontstaat op stedelijk niveau een spel van kijken en bekeken worden. Dit spel wordt geïntensiveerd door verrijdbare louvredeuren waarmee bewoners zelf de transparantie van hun woning kunnen bepalen. De ontsluiting van het

plein door middel van een doorgaande weg langs een van de zijden garandeert, dat ook bewoners uit de omringende wijken aan dit eindeloze spel deelnemen. De aanpak van Gert-Jan Hendriks getuigt, in tegenstelling tot Disney’s concept, van aandacht voor de realiteit. Met een zakelijk idioom dat appelleert aan Brinkman / Van der Vlugt en Bijvoet, geeft Hendriks het stedelijk leven in Blixembosch op een vernieuwende manier vorm. Vergelijkbaar met de wijze waarop Van Eesteren in zijn beroemde lezingen het publiek de stad ‘opnieuw leerde kennen‘, maakt Hendriks ons met Blixembosch opnieuw bewust van de kracht van een centrum als brandpunt, als concentratie van de aandacht en als logische ontmoetingsplek. Aangenaam verschil tussen beide is, dat Hendriks overtuigt met een gebouw, terwijl Van Eesteren dat met dia’s deed. NOOT 1 De grote sprong achterwaarts: ‘New Urbanism in America’, Kelly Shannon, Archis nr. 3, 1998, pag. 3.

1

3 5 6 8 4

2

CENTRUMGEBIED BLIXEMBOSCH, EINDHOVEN Opdrachtgever Projektontwikkelingsburo Haagdijk bv Opdracht 1996 Architect de architectengroep Rijnboutt Ruijssenaars Hendriks van Gameren en Mastenbroek bv. Projectarchitect Gert-Jan Hendriks Medewerkers Peter Cammermans, Gini Corso, Koen Heslenveld, Thomas van Schaick, Ted Schulten, Joost Verheus Constructeur Adviesbureau Tielemans bv Adviseur installaties Adviesbureau Tielemans bv Hoofdaannemer Ballast Nedam woningbouw/utiliteit Bouwjaar 1999-2001 Bouwkosten civic center ‘Blixems’ ƒ5.500.000,- (excl. btw en honorarium) Bouwkosten parkeerkelder/comm. ruimte/woningen ƒ37.000.000,- (excl. btw en honorarium) Bruto vloeroppervlak ‘sociaal cluster’ 2800 m2 Bruto vloeroppervlak ‘overig’ 33.500 m2

47


48 de Architect, september 2001

Het werk van Christian Kieckens

Een stelsel van verhoudingen Het werk van Christian Kieckens Voor Christian Kieckens is elke ontwerpopgave een onderzoek naar de inzet van het complete spectrum aan architectonische middelen. Dit resulteert in gebouwen en installaties die niettemin zeer vanzelfsprekend en schijnbaar eenvoudig overkomen. Ze onderscheiden zich van hun context, zonder er afstand van te nemen. Tegelijkertijd vallen de ruimtelijke oplossingen zonder enige frictie samen met het beoogde functioneren. De aangename efficiency van deze doordachte esthetiek, kan nader bestudeerd worden aan de hand van een tentoonstelling, die deze maand in zijn woonplaats Aalst geopend wordt. Olv Klijn Foto’s Reiner Lautwein Het werk van de Vlaamse architect Christian Kieckens bestrijkt uiteenlopende disciplines die elkaar wederzijds beïnvloeden en versterken. Het is hier onmogelijk alle verschillende disciplines volledig te behandelen, iets wat bovendien al door anderen is geprobeerd. Ik zal het architectonisch referentieveld van Kieckens belichten om zijn oeuvre te plaatsen. Dit omvat naast bouwwerken ook grafisch werk, meubelen, foto’s en tijdelijke installaties. Het oeuvre wordt naast diversiteit vooral gekenmerkt door directheid en helderheid. Naar analogie met een van zijn eigen tentoonstellingsinstallaties is het referentieveld van Kieckens het best met een aantal hoekpunten –hoekstenen zo men wil– te definiëren.1 Het is evident dat met deze opzet de gelaagdheid van het werk te kort wordt gedaan. De assemblage van de door Kieckens verzamelde ansichtkaarten uit de catalogus ‘De plaats en het gebouw’ biedt als referentiekader immers ook meer dan woorden kunnen zeggen. Wat echter wel naar voren treedt is de directheid van het werk. Vergelijkbaar met de door Kieckens bewonderde foto van Joachim Koester van de resten van een negentiende-eeuwse wetenschappelijke nederzetting op Groenland (alleen de hoeken staan nog overeind) zal ik vier hoekpunten in zijn oeuvre bespreken: onderzoek, tijdelijke installaties, nieuwbouw en verbouw.

boven Joachim Koester, Beechy Island #1. rechterpagina rechtsboven Uit de publicatie Licht beelden/ Lantern Views, 1998. foto Christian Kieckens onder Textuur van ansichtkaarten. foto Luc Schrobiltgen

Christian Kieckens maakt deel uit van de generatie architecten uit de jaren zeventig in Vlaanderen, die is opgeleid in een klimaat dat gekenmerkt wordt door een brede culturele interesse.2 In die tijd werd het internationale architectuurdebat aangevoerd door mensen als Aldo Rossi en Giorgio Grassi. De oorsprong van architectuur werd in de stad gezocht en het collectieve verleden van de architectuur werd benadrukt. Kieckens verwerft aanvankelijk bekendheid als promotor van (jonge) Belgische architecten. Met de oprichting van de Stichting Architectuurmuseum (s/am) in 1983 slaagt hij er in een grote maatschappelijke interesse voor architectuur in België te wekken. Een van de eerste activiteiten van het s/am, een ideeënprijsvraag voor het ontwerp van architectuurmusea, werd ingegeven door de actualiteit van het Duitse Architectuurmuseum van O.M. Ungers en diens thematisering van de architectuur. Met de s/am bracht Kieckens niet alleen Belgische architectuur naar buiten, maar ook buitenlandse voorbeelden naar binnen. Hij stelde onder andere werk van Siza, Arets en Van den Bergh tentoon. De belangrijkste bijdrage van de s/am aan het Belgisch architectuurklimaat blijft echter de podiumfunctie die zij Belgische architecten bood. Hoogtepunt hiervan was de Belgische bijdrage aan de architectuurbiënnale van Venetië in 1991, waarvoor Kieckens het ruimtelijk concept leverde. Naast de organisatie en het ontwerp van tentoonstellingen is Kieckens verantwoordelijk voor het uitgroeien van de infofolder van het s/am tot een volwaardig architectuurtijdschrift. Een aantal jaren later zijn ook de lay-outs van de eerste twee edities van het Jaarboek Architectuur Vlaanderen van zijn hand. De activiteiten die Kieckens in de jaren tachtig ontplooide waren niet louter het gevolg van een verlangen om in verschillende disciplines actief te zijn, maar hadden ook een economische oorzaak. Tot medio jaren tachtig waren er immers nauwelijks opdrachten binnen te halen. Hoewel mede uit economische nood geboren, omschrijft Kieckens de functie van deze activiteiten achteraf als die van een laboratorium. Ze waren noodzakelijk om zijn houding als architect te vormen. Vooral de notie van Ungers dat er een noodzaak is om als architect zelf thema’s te introduceren om zo

het louter functionele te overstijgen, sprak Kieckens aan. Wanneer hij in 1981 de Godecharleprijs, een reisbeurs voor jonge architecten, ontvangt grijpt hij deze mogelijkheid aan om een van de grootste thema’s in de architectuurgeschiedenis te onderzoeken: het perspectief. Onderzoek Kieckens begon zijn onderzoek in de barokke kerken van Beieren en Bohemen. Zijn aandacht ging vooral uit naar de ruimtelijke opbouw van de interieurs en in het bijzonder van de koepels. Stelselmatig fotografeerde hij de diverse koepels vanuit het centrum. Wat begon als louter documentatie groeide in 1998 uit tot de tentoonstelling ‘Licht-Beelden/Lantern-Views’.3 Hierin werd de geleidelijke overgang van een vaste naar een gasvormige toestand van architectuur getoond. Tevens legt Kieckens met zijn onderzoek bloot wat de kracht is van het gecombineerd gebruik van systematiek en verhoudingen. Hij laat zien hoe een architect als Borromini gelijktijdig in plan en doorsnede dacht. Deze strategie spreekt Kieckens sterk aan, omdat “ondanks de cerebrale structuren deze architectuur ook in directe zin functioneert, zonder feitelijke uitleg”.4 Even elementair als het perspectief is voor de architectuur, is de tafel dat voor het interieur. Ze is een symbool van huiselijke collectiviteit. Regelmatig duikt dit symbool in het werk van Kieckens op; het meest pregnant in de tentoonstelling ‘De plaats en het gebouw’. Belangrijk onderdeel van deze tentoonstelling was een object dat het midden hield tussen een tafel en een landschap: een Tafel-landschap. Op de hellende vloer van de tentoonstellingsruimte ontwierp Kieckens een object dat begon als een architectonische ruimte, maar eindigde als een tafel. Deze constructie bracht Kieckens fascinaties met betrekking tot ritme, schaal, perspectief en labyrint samen. Dit is slechts één voorbeeld van een tijdelijke installatie die grote impact had, maar ook zijn tentoonstelling ‘Form is one Function too’, zijn bijdragen aan de reeds genoemd Biënnale en de tentoonstelling ‘Arquitectura de Flandes’ hadden dit, zeker voor Kieckens zelf. “Alle vier de installaties waren uiterst tijdelijk maar blijven toch het meest in de herinnering achter. Ze zijn misschien wel de meest beklijvende werken.”5

49


50 de Architect, september 2001

Het werk van Christian Kieckens

links Interieur woning Van Hover-De Pus Baardegem, 1991, 1994-1996. Zicht richting keuken. midden onder Woonkamer gezien vanaf de tuingevel. linksonder Woning in Baardegem. rechtsonder Zijgevel woning in Baardegem met insnede en kruisvorm.

uiterst boven Plattegronden woonhuis Brits Pad Knokke-Heist 1998-1999. boven Zicht op omgeving vanuit woonhuis in KnokkeHeist. foto Niels Donckers rechts Woonhuis in Knokke-Heist, 1997. foto Niels Donckers uiterst rechts Noord- en oostgevel woonhuis KnokkeHeist.

51


52 de Architect, september 2001

Het werk van Christian Kieckens

links Doorsnede dakserre in Brussel, 1998, 2000. onder Dakserre.

boven Drukkerij Salto, Rekem 1994, 1995-1996 links Voor de gevel van een bestaand bakstenen gebouw is een tweede, glazen gevel geplaatst. onder Hal drukkerij met uitzicht.

53


54 de Architect, september 2001

Het werk van Christian Kieckens

rechts Tafel-Landschap van linksonder gezien, deSingel, Antwerpen 1996/1997. rechterpagina Tafel-Landschap gezien vanuit de middenas, deSingel, Antwerpen 1996/1997.

Nieuwbouw Wellicht het bekendste werk van Kieckens is zijn woning voor Van Hover-De Pus. Het bestaat uit een eenvoudig wigvormig volume met een smalle, twee verdiepingen hoge voorkant en een brede, één verdieping hoge achterkant. In het vlak van de smalle voorgevel zijn twee openingen uitgespaard: één voor de roldeur van de garage en één voor het bandvenster van de slaapkamer. In de zijwanden zijn grote rechthoekige openingen gemaakt, die zijn gevuld met een betonnen kruis en verdiepte glasgevels. Ook de achtergevel ligt verdiept, zodat twee vrijstaande kolommen ontstaan. In de plattegrond zijn alle voorzieningen geconcentreerd in een tweede wigvormig volume dat door de spiraalbeweging van de trap bij elkaar wordt gehouden. Naast de directheid waarmee het geheel is ontworpen, is vooral de verbinding tussen locatie en programma treffend. William Mann schrijft in dit verband: “In de spanning tussen autonomie en verbondenheid met de locatie die voortkomt uit de perspectivische opbouw, komt niet alleen de architectonische preoccupatie met het karakter van de plek tot uiting. Ze heeft ook te maken met de spanning tussen gehechtheid en ontworteling die eigen is aan de levensstijl van de forens.”6 Een minder bekend project staat in het kustplaatsje Knokke, waar de historische context schril afsteekt tegen het zo onwaarschijnlijk chaotisch Vlaamse stedelijk landschap.7 Kieckens werd gevraagd een ‘echte’ villa te ontwerpen. Gezien de uitzonderlijke stedebouwkundige situatie waren de voorschriften gericht op aanpassing. Bouwlijnen, dakhoogte, dakvorm en ook het materiaal- en het kleurgebruik waren voorgeschreven. Kieckens praktische besluit om aan al deze voorschriften gehoor te geven leverde evenwel grote problemen op. “Het ‘beeld’ stemde niet overeen met het cliché van de cottagewoning en stuitte op verzet van de beleidsmakers en de bewoners van Knokke.’’8 Na een lang traject is het ontwerp er toch gekomen. De villa onderscheidt zich inderdaad, maar op een subtiele manier. Alles klopt zonder saai te worden. De villa is aan de rand van de kavel gesitueerd, zodat een bruikbare tuin overblijft. De uitsneden uit de zijgevels veroorzaken een dynamisch spel en de toegevoegde, Dan Graham-achtige (groene) glasplaten filteren het inkomende licht en kleuren de uitgaande blik.

Verbouw Bij de verbouwing van een wasserij van een voormalige psychiatrische inrichting tot drukkerij werd Kieckens gevraagd te voldoen aan hoge klimatologische eisen. Zijn antwoord op deze vraag is even eenvoudig als poëtisch. Door het gebouw te voorzien van een tweede glazen huid ontstaat naast een klimatologische buffer wederom een Graham-achtige en eindeloze structuur. De nieuwe huid bestaat ter plaatse van de oorspronkelijke ramen uit gezandstraald glas, zodat zonlicht geweerd wordt. De blik naar buiten is echter niet volledig geblokkeerd. Het translucente glas meet niet de totale hoogte van dakrand tot vensterbank, waardoor een strook met uitzicht vrij blijft. Eenzelfde pragmatische houding kenmerkt een recent project in Brussel. Het gaat hier om een bescheiden ingreep die van een plat dak een dakterras maakt met behulp van een serre. Wat het project bijzonder maakt is zowel de context waarin, als de middelen waarmee het is gerealiseerd. Te midden van de chaotische stedelijke context introduceert Kieckens de heldere typologie van het platteland: de kas. Terwijl deze typologie in haar normale context nauwelijks opvalt, vormt ze in de stad een dissonant. Dit effect is nog eens versterkt doordat Kieckens haar symmetrische geometrie aantast. Belangrijkste reden voor deze ‘afsnijding’ vormt de aanwezigheid van een schoorsteen op het dak die anders door de serre zou voeren. Een nieuwe trap tussen rubber wanden verschaft toegang tot het dak. Door een acid-geel glaspaneel is het geheel tenslotte in een fris licht gehuld. “It will always be a sunny day.”9 Verhoudingen Kieckens heeft met zijn werkzaamheden rondom het werkelijke bouwen naar eigen zeggen gewerkt aan een onderzoek dat ruim twintig jaar heeft geduurd. Nu de ‘echte’ opdrachten zich aandienen, kan hij bogen op een weloverwogen verhoudingenstelsel in de ruimste zin van het woord. Hij heeft een manier van denken ontwikkeld waarin projecten conceptueel zijn, maar tegelijkertijd neutraal en direct herkenbaar op de plek aanwezig. Kunst, architectuur, materialiteit en context bestaan naast elkaar in afgewogen verhoudingen. Het werk is door iedereen te lezen en te gebruiken zonder dat sprake is van minimalisme of eenvoud.

Hoewel er in letterlijke zin sprake is van een zekere leegte is deze nooit als afwezigheid te karakteriseren. Eerder moet met de woorden van Jean-Paul Robert worden gedacht aan een echo.10 Het vormt daarmee een steeds opnieuw terugkerende mengeling van directheid, intelligentie en de poëzie van het alledaagse.

De tentoonstelling Zoeken Denken Bouwen is van 29 september tot 16 december te zien in Stedelijk Museum Oud Hospitaal, Oude Vismarkt 13 te Aalst. (tel. 0032 53.73.23.40). Bij Ludion verschijnt tegelijkertijd een monografie met dezelfde titel. NOTEN 1 Gedoeld wordt op de installatie voor de tentoonstelling ‘Form is one Function too’ in de galerie S65 te Aalst in 1993. Gebaseerd op Bachelards schrijven over ‘Les Coins’ (de hoeken) werden in deze tentoonstelling vier identieke hoekelementen in de witgeschilderde ruimte aangebracht. Een eenvoudige ingreep die echter gelijktijdig een labyrintische ervaring mogelijk maakte door een ‘nieuwe’ ordening. 2 Anderen van deze generatie zijn: Marie-José Van Hee, Paul Robbrecht, Hilde Deam, Marc Dubois, Wim Cuyvers en Dirk De Meyer. 3 Het was kunstenaar Peter Tollens die Kieckens overtuigde om zijn reeks op grootformaat tentoon te stellen. Kieckens haast zich echter om te zeggen dat het hier geen kunst betreft. “Mijn thematieken, hetzij in de koepelreeks, de perspectivische reeksen, de zichtas reeksen of de ‘nature morte’ reeksen, blijven voornamelijk geënt op een bouwpraktijk. En daarvoor dienen ze dan ook, ter informatie van mijn uiteindelijke bouwbeslissingen.’’ Christian Kieckens, ‘met CK’, interview door Peter Swinnen, in Zoeken Denken Bouwen, blz. 18, Ludion 2001. 4 Idem. blz. 21. 5 Idem. blz. 18. 6 William Mann, ‘Tussen Memling en Descartes’, Archis nr. 1, 1997, blz. 10. 7 De wijk werd in 1909 door de Duitse stedebouwkundige Joseph Stüben in Engelse landschapsstijl ontworpen. Zie voor een gedetailleerde beschrijving ‘Sleutelen aan het Belgische stadslandschap’, Bruno De Meulder, Jan Scheurs, Annabel Cock en Bruno Notteboom, Oase nr. 52, 1999. 8 Katrien Vandermarliere, Jaarboek Architectuur Vlaanderen 1998/1999, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap 2000, blz. 137. 9 Installatie van Ugo Rondinone op de Biënnale Berlin/Berlin 1998, door Christian Kieckens op zijn dakserre van toepassing verklaard. 10 Jean-Paul Robert omschrijft de schijnbare leegte van veel ruimtes van Christian Kieckens met het begrip ‘echokamer’, in l’Architecture d’Aujourd’hui, februari 1998.

55


54 de Architect, oktober 2002

Onderzoeksthema in het werk van Annette Gigon/Mike Guyer

55

De diepte van kleur Onderzoeksthema in het werk van Annette Gigon/Mike Guyer Met de hernieuwde belangstelling voor de ervaring van architectuur komt ook het experimenteren met architectonische middelen weer in de belangstelling. Het Zwitserse duo Gigon/Guyer bijvoorbeeld, gaat steeds verder in de kleurtoepassingen. Deze versterken niet alleen ruimtelijke effecten in de interieurs, maar worden ook ingezet om stedebouwkundige ensembles tot een samenhangend geheel aaneen te smeden. Volgens Olv Klijn onderzoeken de architecten fenomenen als ambivalentie, transparantie, reflectie en het suggereren van diepte met behulp van kleur.

links Museum Liner in Appenzell. Plattegrond waarin enkele eenvoudige ingrepen de rechthoekige structuur verrijken. linksmidden Differentiatie in reflectie is kenmerkend voor de huid bestaande uit gezandstraalde rvs platen. onder Het uitzicht maakt deel uit van het interieur.

categorie zijn in samenwerking met kunstenaars ontworpen. maar hebben een andere functie dan het ‘dienen’ van kunst. Max Wechsler signaleerde aan de hand van de musea het streven naar ‘transparantie’ en het effect van kleur.3 Het begrip transparantie is immers in de zeventiger jaren op overtuigende wijze door Robert Slutzky en Colin Rowe in verband gebracht met diepte en kleur in de architectuur. Zij spreken van letterlijke transparantie die alleen leidt tot helderheid, en fenomenologische transparantie die kan leiden tot wat zij noemen een ‘continuous fluctuation of interpretation’.4 In het tweede geval ontstaat een dialectische situatie tussen suggestie en werkelijkheid waarin het prettige ambivalente gevoel opgeroepen kan worden dat architectuur zo eindeloos interessant maakt. Hoewel Slutzky en Rowe hun betoog op het niveau van de architectonische ruimte met diverse gebouwde voorbeelden illustreren, leunen zij waar het gaat om het oproepen van diepte door kleur sterk op de

Olv Klijn Foto’s Heinrich Helfenstein Het Zwitsers architectenduo Annette Gigon/Mike Guyer heeft in het afgelopen decennium vooral bekendheid verworven met een aantal opmerkelijke musea. De ontwerpers verzetten zich tegen modieuze opvattingen over expositieruimtes als ‘event space’ waarin de ruimte meer aandacht vraagt dan het tentoongestelde. Hun museale ruimtes zijn ogenschijnlijk ouderwets, slechts bedacht om de kunst tot zijn recht te laten komen. De bedrieglijke eenvoud van volume, interieur en materiaalgebruik leidde er aanvankelijk toe dat het

werk van Gigon/Guyer in de Zwitserse context werd geplaatst. Mede daardoor is het werk relatief onopgemerkt gebleven. Met het gereedkomen van een aantal recente projecten is aan deze situatie een eind gekomen. Tien jaar na de oplevering van het eerste museum lijkt sprake te zijn van een on-Zwitserse koerswijziging. Het werk van Gigon/Guyer blijkt nu verre van eenduidig te zijn en omvat bovendien niet alleen musea. Met de introductie van kleur als ruimtelijk middel vestigt het duo de aandacht op een actueel thema binnen het architectonisch kennisgebied. In het recente werk van Gigon/Guyer is met

name het begrip ambivalentie van belang. Een begrip met tenminste twee betekenissen: dubbelwaardigheid en gelijktijdigheid. Met name de tweede betekenis van gelijktijdigheid komt terug in het gebruik van verschillende kleuren. Hoewel het toepassen van kleur zo oud is als de architectuur zelf, is de kennis met betrekking tot kleur en kleurmenging onder architecten beperkt. In het meest gunstige geval wordt voor een project het advies van een kleurendeskundige gevraagd. Van het opbouwen van eigen architectonische kennis op dit terrein is meestal geen sprake. De gelijktijdige aanwezigheid van kleuren en het door menging oproepen van

‘diepte’ blijft daardoor voorbehouden aan de abstracte schilderkunst.1 Gigon/Guyer combineert architectonische kennis en kennis met betrekking tot kleur en textuur, meestal ingebracht door kunstenaars. Dit resulteert in gebouwen waarbij de kleurtoepassing haar vluchtige en additieve karakter verliest en de dieptewerking van volumes en vlakken beïnvloedt. Annette Gigon/Mike Guyer deelt het werk in twee categorieën in: ‘Architecture for Art’ en ‘Art for Architecture’.2 Projecten uit de eerste categorie hebben een dienende relatie tot de kunst, zoals musea. Projecten uit de tweede

abstracte schilderkunst. Met de recente productie van Gigon/Guyer kan er echter een extra alinea aan de tekst toegevoegd worden. Liner Museum, Appenzell Het Liner Museum is gewijd aan het werk van Carl Liner junior en senior.5 De opzet is eenvoudig: een serie rechthoekige expositieruimtes zijn door middel van een sheddakconstructie van licht voorzien. Hoewel op het eerste gezicht sprake is van een repetitieve structuur is in de doorsnede zichtbaar dat de sheds in de noordzuidrichting in de breedte toenemen. De ingang aan de zuidzijde heeft de grootste breedte die vervolgens over zes traveeën is verkleind. Door de centrale wand van het gebouw naast de lengteas van de plattegrond te plaatsen is een serie kapel-achtige ruimtes ontstaan die variëren in afmeting. De afwisselende plaatsing van deuropeningen op de diagonaal of in elkaars verlengde bewerkstelligt een meanderende circulatieroute. Ramen ondersteunen de oriënta-


56 de Architect, oktober 2002

onder Sportcentrum in Davos met kleuradvies van Adrian Schiess. midden onder Gevel met tribune. uiterst onder Plattegrond begane grond rechterpagina Gang op de tweede verdieping met reflecterende kleuren.

tie. De ramen op de noord- en zuidkant van het gebouw zijn tot erkers uitvergroot, zodat het omringende landschap vanuit het interieur begin- en eindpunt van het werk van de Liners wordt. Het exterieur wordt bepaald door drie elementen: het zaagtandsilhouet, de schubbenhuid en de verschillende mate van reflectie. De afwerking is geïnspireerd op de traditionele dak- en gevelbekleding in Appenzell uitgevoerd in leien. De totale huid van het museum is bekleed met gezandstraalde rvs platen. Het matte oppervlak van deze platen maakt het gebouw tot een diffuse reflector. Uitzondering vormen de glasplaten van de erkers die afhankelijk van de zonnestand een spiegel voor het dorp of een inkijk in het museum zijn. Zo wordt een reeks van veranderende dieptes –gedaanteveranderingen zo men wil– opgeroepen.6 Sportcentrum Davos Voorafgaand aan het museum in Appenzell, realiseerde Gigon/Guyer in 1996 een sportcentrum in Davos. Het oorspronkelijke gebouw van Rudolf Gaberel was door brand verwoest en de opgave was om dit modernistische icoon een waardige opvolger te geven. Het oorspronkelijke bouwvolume fungeerde als inspiratiebron. Gigon/Guyer bracht opnieuw alle functies in één volume onder. Dit volume moest in de gevelindeling de veelvoud en verdichting aan interne activiteiten tonen. Het zou een visueel ‘landmark’ worden voor sport en vitaliteit. Om dit te bereiken onderzocht Gigon/Guyer het gebruik van kleur in binnen- en buitenruimtes. Besloten werd de deskundigheid van kunstschilder Adrian Schiess in te roepen. Centraal in zijn werk staan zogenaamde ‘Flache Arbeiten’. Series panelen die Schiess, afgestemd op een locatie, monochroom, hoog glanzend beschildert en horizontaal tentoonstelt. Door het samenspel van verf, zonlicht en reflectie ontstaan kleurvelden die de omgeving eindeloos veranderlijk weergeven. Schiess stelde voor om het exterieur in drie kleuren –oranje, geelgroen en blauw– en het interieur in vijf afgeleide kleuren te schilderen. Broëlberg 1 & 2 Het gebruik van trefzekere kleurcontrasten is inmiddels ook toegepast op twee woongebouwen op Broëlberg, buiten Zürich. Het voorstel


58 de Architect, oktober 2002

Onderzoeksthema in het werk van Annette Gigon/Mike Guyer

links Plattegrond onderbouw Broëlberg 2 linksmidden Exterieur bouwblok Broëlberg 2 met een kleur die sterk contrasteert met de omgeving. rechtsmidden Galerij met kleurreflectie. onder Plastisch spel met kleuren in de trappenhuizen. foto’s Harald F.Müller

rechts Begane grond Broëlberg 1 midden onder Reflectie van de kleuren in de speciaal voor dit project onwikkelde ramen. uiterst onder Het exterieur van de blokken is aardebruin geverfd.

van Gigon/Guyer om in plaats van villa’s op deze locatie woonblokken in een parklandschap toe te passen, kreeg in 1994 de voorkeur. Twee van de in totaal zes blokken zijn inmiddels gerealiseerd. Bij Broëlberg 1 zijn op de randen van de parkeergarage drie woonblokken geplaatst, zodat een gemeenschappelijk binnenplein ontstaan is. Alle woningen zijn vanaf dit plein ontsloten en sommige woningen grenzen er met hun buitenruimte aan. Om het individuele karakter van elke woning te benadrukken en tegelijk een optimale (visuele) consumptie van het schilderachtige landschap mogelijk te maken, zijn voor dit complex speciale ramen ontworpen.7 De dure ramen lieten een beperkt budget over voor de gevels, die in stuc zijn uitgevoerd. Om het complex in zijn omgeving te verankeren zonder het een traditioneel wit uiterlijk te geven is kunstenaar Harald F. Müller geraadpleegd. Hij stelde voor om de buitengevel van het complex bruin te maken en de binnenzijde oranje. Bruin verwijst in dit geval naar de omringende landbouwgronden en hun omgeploegde aarde. Het oranje geeft een ‘stralend’ binnenplein dat onder invloed van het zonlicht van intensiteit wisselt. In Broëlberg 2 heeft Annette Gigon/Mike Guyer hetzelfde programma op een door het landschap nauwer ingekaderde locatie gesitueerd. Ingegeven door de beperkte ruimte tussen de bestaande helling(en) en de bomen is het programma hierin tot één complex volume geconcentreerd. De ‘vrijheid’ die in Broëlberg 1 aanwezig is in de vorm van gedifferentieerde buitenruimtes, wordt in Broëlberg 2 binnen de woningen geboden. Er is sprake van slechts één woningtypologie waarin alleen de keuken, de loggia en de badkamer zijn vastgelegd. Onderling verschillen de woningen alleen in afmeting en oriëntatie. Doel van de met ijzeroxide gekleurde betonnen gevel van dit complex is de introductie van een complementaire kleur in een ‘groene’ locatie. De langgerekte raamopeningen zijn als een onregelmatig raster over de gevels verdeeld. De raamkozijnen zijn in het binnenvlak van de gevel geplaatst, zodat er een spel van schaduwen over het volume ontstaat. In de entree en de trappenhuizen zijn met behulp van oranje beton, glanzend transparant gelakte beton en gele plafond- en wandvlakken diffuus gekleurde ruimtes gemaakt.

59


60 de Architect, oktober 2002

Onderzoeksthema in het werk van Annette Gigon/Mike Guyer

rechts Museum Albers-Honegger in Mouans-Sartoux in Frankrijk. Evenals in het Liner Museum is het interieur een samenspel van routing, ruimtereeksen en vensteropeningen. onder Ontwerp.

Susenbergstrasse Voor een kavel op Zürichberg ontwierp Gigon/Guyer een configuratie van drie appartementenblokjes. De typologie van de villa –waar de individuele blokken aan doen denken– is in deze omgeving de meest gangbare woonvorm. Alle villa’s op Zürichberg staan echter op zich en hebben een minimale onderlinge relatie. Door de plaatsing van drie vrijwel identieke blokken in elkaars nabijheid, ontstaat bij Gigon/Guyer een duidelijke samenhang. De onderlinge draaiing van de blokken suggereert een gezamenlijke beweging en het kleurenschema van geel, grijs, abrikoos en blauw verbindt de blokken in een spel van gekleurde schaduwen.

Museum Albers-Honegger Het nog niet gerealiseerde Albers-Honegger Museum is ontworpen om de kunstcollectie te tonen en omvat verder een conferentieruimte. De situering op een steile helling in Frankrijk maakt het mogelijk beide programmaonderdelen onafhankelijk van elkaar te ontsluiten en te gebruiken. Het museum is het bovenste gedeelte en wordt vanaf maaiveld ontsloten; de conferentieruimte ligt hieronder en is lager op de helling ontsloten. De verschillende expositieruimtes vormen met hun getrapte schakeling en doorgaande route een opgaande spiraal. Langs deze beweging zijn op verschillende plaatsen ramen aangebracht. Deze ramen geven de bezoeker de mogelijkheid zich te

midden onder Susenbergstrasse. Een driediemensionale kleurcompositie verbindt de volumes. linksonder Situatie woonblokken Susenbergstrasse. rechtsonder De afwisseling van zon en schaduw verlevendigt de kleurendifferentiaties.

oriënteren en bieden door hun plaatsing in de wanden ook de mogelijkheid om kunstwerken onder invloed van veranderend daglicht te bekijken. Het museum krijgt een volledig betonnen huid. Om het gebouw een eigen ‘lichtsterkte’ te geven in het omringende donkergroene mediterrane bos en te anticiperen op de groenkleuring van het beton door mosgroei, is besloten het volume geelgroen te schilderen. Deze ingreep zal het gebouw zowel meer zichtbaar als onzichtbaar maken. Door de veranderende kleuren van het omringende bos in combinatie met het felle zonlicht zal het museum door het jaar heen verschijnen en verdwijnen. Het spel van gelijktijdige aanwezigheid en de hieraan ontleende diepte lijkt met dit gebouw van Gigon/Guyer een nieuwe speler te krijgen. Voor het eerst maakt ook de context van het gebouw deel uit van het (kleuren)spel. NOTEN 1 Bekende historische voorbeelden van kleurexperimenten in relatie tot architectuur zijn onder andere Van Doesburgs café Aubette in Straatsburg en El Lissitzky’s Prounenraum. Om verschillende redenen overstijgen deze pogingen echter niet het niveau van het driedimensionale schilderij. De vernieuwende invloed op de architectuur is daardoor beperkt. 2 The 2000 Charles & Ray Eames Lecture, gegeven aan het A. Alfred Taubman College of Architecture + Urban Planning, The University of Michigan, Michigan Architectural Papers 8, 2000. 3 Max Wechsler, Beauty is Admissible: architecture as visual event, p. 364, Gigon Guyer Architects: works & projects 1989-2000, Gustavo Gili, Barcelona, 2000. 4 Definitie is ontleend aan een heruitgave van de originele tekst ‘Transparency: Literal and Phenomenal’, van Colin Rowe en Robert Slutzky, Architecture and Urbanism, no. 365, 2001/02. 5 Vader en zoon Liner hebben beiden in Appenzell geleefd en gewerkt. 6 Gigon/Guyer beschrijft zelf impliciet deze gedaanteveranderingen met: “With their identical materialization, the facades couple with the diversely sloping roofs to form a small ‘volumetric mountain range’– before the background of the alpine panorama.” Liner Museum, Appenzell, p. 173, Gigon Guyer Architects: works & projects 1989 – 2000, Gustavo Gili, Barcelona, 2000. 7 Gigon/Guyer zegt: “Like the windows of luxury cars, the panes of glass have no frames on the outside. Instead, only black printed stripes are visible where the inner wooden frames are glued to the glass. Like the bezelled setting of an aluminium frame which holds metal roller blinds surrounds the window”. p. 78, Gigon/Guyer the 2000 Charles & Ray Eames Lecture, Michigan Architectural Papers 8, 2000.

61


76 de Architect, november 1999

Centrum voor Koreaanse gemeenschap in New York door FORM

Met het oog van de computer

Centrum voor Koreaanse gemeenschap in New York door FORM, onder leiding van Greg Lynn De verbouwing van een industrieel complex tot een multifunctioneel Koreaans centrum was de eerste grote opdracht die Greg Lynn met behulp van een netwerk van collega’s gerealiseerd heeft. Het omzetten van een computerontwerp in een gebouw verloopt nog niet vlekkeloos. Vormen en volumes die beweeglijk over het scherm vloeien, blijken na realisering gesegmenteerde ruimtes op te leveren. Een extra complicatie is de aanwezigheid van het bestaande monumetale complex, waar de nieuwe functies als aliens ingeschoven zijn.

Olv Klijn en Joks Janssen Foto’s Jan Staller New York wordt altijd gezien als de stad met een onbegrensde stedelijke cultuur, die in haar dynamiek een veelheid aan ruimtes genereert. Haar structuur lag echter al bij de implementatie van het ‘grid’, opgetekend door Simeon deWitt, John Rutherford en gouverneur Morris (1807), in grote lijnen vast. Zij verdeelden Manhattan in 12 avenues noord-zuid en 155 straten oostwest, resulterend in een grid van 2028 blokken. In feite was met dit idee van het grid de uiteindelijke vorm van de stad al vastgelegd. De enige ontsnappingsmogelijkheid lag nog in de hoogte: only the sky is the limit. Tegenwoordig kan New York in architectonisch opzicht als af en historisch beschouwd worden. De huidige architectonische vernieuwingen kunnen niet meer gedacht worden binnen een omkaderd ‘tabula rasa’, maar vinden plaats in de niches van de ‘urban canyon’. Hoewel op het eerste gezicht geen in het oog springende nieuwbouw wordt gerealiseerd, dient zich wel een interessante, onderhuidse vernieuwbouwopgave aan. Het signaleren hiervan vergt echter een andere manier van kijken. Zo heeft op een volkomen amorfe en isotrope plek in Queens, net buiten Manhattan, een opvallende metamorfose plaatsgevonden. Het ontwerpteam form, onder leiding van Greg Lynn, heeft in (virtuele) samenwerking met Michael MacInturf en Douglas gharofalo, de oude ‘Knickerbocker Laundry Factory’ getransformeerd tot een multifunctioneel centrum voor de Koreaanse gemeenschap van New York. Het meest centrale element van het ontwerp is een kerk (Presbetarian Church), die is omgeven door een veelheid aan ruimtes met diverse functies, zoals een cafetaria, een bibliotheek, kinderopvang, kantoren en klaslokalen. Het ontwerp is gemaakt door drie relatief

kleine bureaus die er op verschillende plekken aan hebben gewerkt (Hoboken (NJ), Cincinatti (OH), Chicago (IL)). In de virtuele wereld van het internet werd de complexe ontwerpopgave over deze bureaus verdeeld, waardoor de opdracht toch kon worden gerealiseerd. De bestaande fabriek is ontworpen in 1932 door Irving Fenichel. Zij werd door de architectuurcriticus Lewis Mumford eens omschreven als “America’s best example of misplaced monumentality”. Dit wat log ogende complex sluit echter naadloos aan bij haar perifere omgeving. Het monumentale gevelfront is parallel geplaatst aan een naastgelegen spoorzone. Bij het hergebruik en de uitbreiding van de fabriek is ingespeeld op het bestaande industriële vocabulaire van de omliggende gebouwen. Het gehele complex is derhalve ondergedompeld in een matgrijze kleur. Geprobeerd is de uitbreiding een nieuwe identiteit te geven die kan worden begrepen als een mutatie van de omgeving: Alien Novelty. In het ontwerpproces is gebruik gemaakt van zogenaamde ‘Meta-blob’-software om de relatie tussen het bestaande en het toe te voegen deel te onderzoeken. In dit proces worden externe factoren en beperkingen voortkomend uit de situatie, in de computer gecombineerd met verschillende programmaonderdelen en tot continue en ononderbroken volumes gemodelleerd. Het volume van de kerk (kerklichaam) is als nieuwe entiteit in de bestaande fabriekshal geschoven. Doordat de uitbreiding verschoven is ten opzichte van de fabriek ontstaat ruimte voor een spievormig trappenhuis. Dit wringt zich als het ware tussen de fabriek en de kerk omhoog. Het snijdt het kerklichaam zijwaarts open waardoor een entree ontstaat. In de kerk is alles gericht op het altaar. De richting van het geschubde plafond, de gesegmenteerde wanden en de opstelling van het meubilair regisseren de blik naar deze heilige plek. De ruimte vertoont door haar dynamiek haast Alvar Aalto-achtige trekken. Loopt men aan de andere zijde via de overkapte processietrappen naar buiten, dan kijkt men uit over Manhattan. Dit uitzicht geeft de bezoeker een onverwachte oriëntatie die in de rest van Queens afwezig lijkt. Hierin schuilt wellicht de grootste kracht van het gebouw. Virtualiteit versus realiteit “His architecture cannot be understood except through an experience of visual motion along a temporal axis”.1 Traditioneel wordt de ‘route architecturale’ ingezet om een dynamische beleving van statische ruimtes te bewerkstelligen. Greg Lynn draait deze verhouding bijna om. In zijn geval wordt de ruimte geacht dynamisch en veranderlijk te zijn, waardoor bewegen haast overbodig wordt. In theorie is een minimum aan beweging gekoppeld aan een maximale ruimtelijke ervaring. Doordat het vloeiende computermodel van Lynn echter gesegmenteerd is tot bouwbare elementen is het resultaat weinig meer dan een reeks tweedimensionale doorsneden. Getracht is een vloeiende ruimtelijke ervaring te creeëren, maar het blijft een te schokkende en gefragmenteerde ruimte om dat gevoel op te roepen. Het ontwerp is wel in drie dimensies gedacht, maar helaas (nog) niet gebouwd. Alle ontwerpbeslissingen die het gebouw aantasten komen voort uit de parameters die Lynn aan de specifieke plek heeft toegekend: (site) parameterbased design. Deze parameters worden door de toepassing van bepaalde software als generatoren van de uiteindelijke vorm ingezet. Lynn spreekt zelf over endogene en exogene differentiatie van de vorm.2 Onder endogeen wordt dan het opsporen van interne, ongemotiveerde verlangens verstaan, en exogeen staat voor inpassing en gebruik van externe krachten. Onderkenning

linkerpagina Het complex in zijn weinig gecultiveerde omgeving. onder Zicht vanaf de processietrap op Manhattan.

77


78 de Architect, november 1999

rechts Noordgevel, grenzend aan een immense parkeerplaats. onder Voorzijde met hoofdentree.

rechterpagina boven De langgerekte, bestaande gevel langs de spoorlijn.

Centrum voor Koreaanse gemeenschap in New York door FORM

79


80 de Architect, november 1999

Centrum voor Koreaanse gemeenschap in New York door FORM

rechterpagina Interieur grote kerkzaal.

van dit krachtenveld leidt tot complexe volumes die door de onomkeerbaarheid van het proces niet meer tot enkelvoudige vormen te reduceren zijn. De parameters en de daaruit voortkomende data verkrijgen in Lynns optiek een zekere objectieve geldigheid waardoor de uiteindelijke vorm haast wiskundig te verklaren lijkt. Zijn wetenschappelijke fascinatie voor vorm leidt echter in veel gevallen tot een te krampachtige zoektocht naar ‘verklaring’. De intuïtie die in de werkwijze van Aalto van belang is bij het ontwerpen van de vloeiende vormen is door Lynn ingeruild voor een methodiek van over elkaar heen tuimelende vormgenererende principes. Lynn is dan ook eerder te beschouwen als een organisator van vormgenererende processen. In zijn poging tot objectivering en verwetenschappelijking van het ontwerp lijkt de intuïtieve kant van het proces onderbelicht te raken. In feite geeft Lynn de meer intuïtieve ontwerpbeslissingen over aan de anonimiteit van de computer. Het is slechts de keuze voor een softwarepakket die rest. Bij de ontwikkeling van het ontwerpproces is Lynn bijzonder geïnteresseerd in ambiguïteit en complexiteit. Hij probeert in architectonische zin om te gaan met traditioneel elkaar uitsluitende begrippen. Zoals hij zelf formuleert in zijn essaybundel Folds, Bodies and Blobs: “The law of contradiction announces that two different statements, A and B for instance, cannot be identical, so that A cannot be identical to B without being B”.3 Wanneer men er echter in slaagt A, B te laten zijn zonder dat het zijn identiteit als A verliest, dan ontstaat er volgens Lynn een nieuwe kijk op indifferente en niet-exacte vormen van organisatie. Lynn ziet in de interferentie van exogene en endogene ordenende principes een voorbeeld van zo’n organisatie. De werkwijze is een mogelijkheid om aan rigiditeit te ontsnappen. Zo hoopt hij een wereld van flexibele, aanpasbare en generatieve vormen te ontsluiten, waarin de computer voor vervreemding en verrassing kan zorgen, zonder dat de controle op het proces verloren gaat. In de woorden van Lynn: “Novelty, rather than some extrinsic effect, can be conceived as the catalyst of new and unforseeable organizations that proceed from the interaction between freely differentiating systems and their incorporation of external constraints”.4 Greg Lynn kijkt via de computer. De muis is zijn potlood en het scherm zijn venster op de wereld. Lynn geeft de computer ogen. Binnen de virtuele realiteit levert deze manier van werken fantastische computermodellen op. Het gevaar schuilt echter in het feit dat de blik van de maker zich niet meer kan onderscheiden van die van de computer. Het virtuele kijken wordt dan verward met het werkelijke kijken. Beide vormen van perceptie blijken echter niet straffeloos uitwisselbaar te zijn. Lynn maakt met zijn kerk in Queens duidelijk dat de computer in conceptuele zin bijdraagt aan de vernieuwing van het architectonisch denken, maar dat ze nog altijd blind is voor de zintuiglijke ervaring.

Bovenaanzicht: de nieuwe entree wringt zich tussen twee volumes.

Plattegrond op het niveau van de grote kerkzaal.

NOTEN 1 ‘Cyber Soldier Greg Lynn’, Akiko Watanabe, A+U 321. 2 The renewed novelty of symmetry’, Greg Lynn, Assemblage 19, 1992. 3 Greg Lynn, Folds, Bodies and Blobs, La lettre volée, Brussel, 1998. 4 Idem als 2. De grote kerkzaal is in het bestaande volume geschoven.

Doorsnede over de processietrappen.

Langsdoorsnede over meerdere kerkzalen.

81


82 de Architect, november 1999

Centrum voor Koreaanse gemeenschap in New York door FORM

links Ruimte bovenaan de processietrappen. onder In de schubben bevindt zich de processietrap die de directe verbinding vormt tussen de parkeerplaats en de grote zaal. rechterpagina Trappen naar de kerkzaal

83


58 de Architect, september 2002

Ongedwongen machine in het Mediapark

Commissariaat voor de Media in Hilversum door Koen van Velsen Villa vpro van mvrdv introduceerde tien jaar geleden een nieuwe opvatting over de verhouding tussen kantoor en landschap. Aan het Hilversumse Mediapark voegt Koen van Velsen een gebouw toe, dat het bestaande parklandschap versterkt. Het nieuwe Commissariaat voor de Media biedt een over twee lagen uitgespreid kantoor, dat dankzij door- en uitzichten continu met het landschap in contact staat. De controlerende instantie die hier huist, wordt op deze manier tegelijkertijd zelf aan de controle van kijkers blootgesteld. Olv Klijn Foto’s Duccio Malagamba Koen van Velsen wordt vaak gezien als een architect in de klassieke zin van het woord, wars van theoretiseren en gericht op het maken. Zijn goede gevoel voor materialisering, zijn diagram-achtige uitleg en zijn uitspraken met betrekking tot architectuur bezorgden hem al vroeg het predikaat van ‘nuchtere maker’.1 Deze titel is sindsdien door critit vaak gebruikt om het werk te plaatsen, maar verhult eveneens de essentie ervan. Het recent gerealiseerde Commissariaat voor de Media neemt volgens Van Velsen zelf een sleutelpositie in zijn werk in. De ontstaansgeschiedenis van de opgave is eenvoudig. De oude behuizing van het Commissariaat –de waakhond van de Nederlandse media– was door het stijgende media-aanbod en de uitbreiding van taken te klein geworden. Omdat de wet voorschrijft dat het Commissariaat in Hilversum gevestigd moet zijn, was het zoekgebied beperkt. Bovendien is de verhouding tussen commissariaat en mediamakers in de afgelopen jaren sterk verbeterd. Met de locatiekeuze voor een terrein dat grenst aan het Hilversumse Mediapark is in fysieke zin hier uitdrukking aan gegeven. Van Velsen ontwierp een gebouw van 2000 m2, voor 50 werknemers, georganiseerd over twee verdiepingen met uitzicht op en als deel van het landschap. Het gebouw grenst aan het ontluikende parklandschap van het Hilversumse Mediapark. Formeel buiten het terrein van de nob, maar landschappelijk gezien deel uitmakend van dezelfde helling waar ook de villa vpro en het rvu gebouw van mvrdv op liggen. Aangezien op deze plek twee duidelijke statements ten aanzien van landschap aanwezig zijn, bleef er in de ogen van Van Velsen slechts één mogelijkheid open: het volgen van de helling. Dit gegeven, gecombineerd met het streven zoveel mogelijk het bestaande landschap –lees de bestaande bomen– intact te houden, leverde de belangrijkste ontwerpuitgangspunten. Het gebouw is een balkvormig volume dat lui op de gegeven helling rust. Uit dit volume zijn op diverse plaatsen patio’s gesneden, zodat het landschap ver in het volume doordringt. Door de kantoren en vergaderzalen rond deze patio’s te groeperen, ontstaan er werkplekken die minimaal aan één kant aan het landschap raken. Het stelsel van patio’s maakt het gebouw transparant en

laat begin- en eindpunt in het landschap verdwijnen. Op strategische plaatsen in het interieur en op de gevels van de patio’s zijn kleurvlakken aangebracht. Heldere blauwe vlakken leggen een relatie met de hemel, groene en rode vlakken verwijzen juist naar landschappelijke elementen. Het gebouw wordt voor het publiek ontsloten door een hellingbaan aan de langsgevel en door een luie trap aan de andere langsgevel. De kantoren worden dwars op deze richting met smalle gangen ontsloten. Doordat deze kantoorgangen in donkere materialen zijn uitgevoerd, wordt de aandacht gericht op het wisselende uitzicht op het landschap. Het exterieur wordt gekenmerkt door een blinkende huid van aluminium en glas, doorsneden door bomen. De riante overstek van het dak bij de entree maakt dat de parkeerplaatsen deel uitmaken van het gebouw. Duidelijk is zo geprobeerd de scheiding tussen binnenen buitenwereld te doen vervagen. Deze vervaging wordt door Van Velsen zelf vanuit het interieur uitgelegd: het gebouw lijkt er groter door. Toch is ze ook niet los te zien van de veranderende opvatting met betrekking tot controle door de overheid. Het Commissariaat voor de Media is op te vatten als een gebouwgeworden wandeling. Als antwoord op de veranderende relatie tussen controleurs en gecontroleerden zet Van Velsen het idee van kijken en bekeken worden in.2 Het mechanisme lijkt het meest op de werking van een van de bekendste parklandschappen: Central Park. Kunstenaar Robert Smithson merkte over dit park eens op: “Central Park is a ground work of necessity and change, a range of contrasting viewpoints that are forever fluctuating, yet solidly based in the earth”.3 In het Commissariaat ontstaat op veel kleinere schaal eveneens een soort machine. Deze wordt niet gekenmerkt door voorspelbaarheid en doelmatigheid, maar door toeval, zo lijkt het. Een lichtinval geeft een toevallige reflectie en een raamopening geeft een toevallig doorzicht. Zoals Janny Rodermond al eens opmerkte: “De ‘dingen’ krijgen steeds minder een vanzelfsprekende samenhang; gebruikers moeten zich de gebouwen zelf eigen maken. Ze worden niet gekoesterd in een voorgeprogrammeerde wereld. Er is alleen een setting met een specifieke atmosfeer”.4 Daarom is het nieuwe Commissariaat voor de Media met recht een sleutelwerk. Van Velsen heeft getoond ruimte, kleur, materiaal en landschap zo te beheersen dat anders dan in eerdere ontwerpen het toeval in dit gebouw kan worden toegelaten. 1 Van Velsen lijkt nog altijd achtervolgd te worden door zijn eigen statement: “Over architectuur is niets te zeggen”, in: Archis, 1991, nr. 9, p. 9. 2 Door de recente moord op Pim Fortuyn is het Mediapark provisorisch met hekken afgesloten. Dit betekent dat het ontluikende parklandschap waarop Van Velsen zijn gebouw heeft laten aansluiten voorlopig onderbroken is. Wanneer de gemoederen wat zijn bedaard, zal het gebied hopelijk weer zijn oorspronkelijke karakter terug krijgen, zodat zij die de media bespieden ook zelf door het publiek bekeken kunnen worden. 3 Robert Smithson: The Collected Writings, University of California Press, 1996, p. 165. 4 Janny Rodermond: ‘Over de grenzen van het realisme: Amsterdamse gebouwen van Koen van Velsen’, in de Architect, maart 2000, p. 52.

links Situatie. Aan de noordoostkant tegenover het commissariaat staat de Villa VPRO, iets ten zuiden het RVU-gebouw. rechterpagina boven Entreegebied, met links de personeelsgang. onder Het interieur kenmerkt zich door transparantie.


60 de Architect, september 2002

Commissariaat voor de Media in Hilversum door Koen van Velsen

61

COMMISSARIAAT VOOR DE MEDIA, HILVERSUM Opdrachtgever Commissariaat voor de Media, Hilversum Architect Koen van Velsen Medewerkers Gero Rutten, Marcel Steeghs, Gideon de Jong, Chris Arts, Merijn de Jong, Tom Bergevoet Constructie D3BN Den Haag Adviseur installaties Huisman en van Muijen, ‘s Hertogenbosch Aannemer E.A van den Hengel B.V., Soest Aannemer installaties Lingestreek B.V., Gorinchem Ontwerp 1998 Oplevering 2001 Bouwkosten € 3.420.000,00 (incl. installaties en liften) Bruto vloeroppervlak 3372 m2

onder Zicht op de luie treden van de personeelsgang langs de oostgevel. rechtsonder Patio. rechterpagina boven Kantoorruimte, grenzend aan een patio.

Doorsnede over middendeel met kantoren en patio’s.

Verdieping 1 kantoor

2 kijkcabine 3 patio

Begane grond 1 overdekte parkeerplaats 2 entree 3 hal 4 gang voor personeel 5 gang voor publiek 6 receptie

4 vide 5 technische ruimte

7 garderobe 8 spreekkamer 9 kantoor 10 archief 11 bibliotheek 12 hoorzaal 13 regiekamer

14 patio 15 opslag 16 technische ruimte 17 containerruimte


26 de Architect, juni 1999

Nieuw werk van Sulan Kolatan en William MacDonald

27

De grenzen van het maken

rechts en onder Lobbyingforbitsparts, Anglika Film Centre, 1995

Nieuw werk van Sulan Kolatan en William MacDonald Wat Kolatan en MacDonald onderscheidt van de hoofdstroom van de hedendaagse vloeiende architectuur, is hun gelijktijdige belangstelling voor concept en detail, constructie en materiaal. Door deze koppeling worden grenzen gesteld en de door de computer gegenereerde vormenrijkdom verder doordacht. Tegelijkertijd krijgt het werk ook een enigszins dwingend karakter en een zekere schaalloosheid. De argeloze combinatie van objecten met gebruiksdoelen roept de vraag op hoe ver de architect kan gaan in het vastleggen van ruimtes en materialen. Joks Janssen en Olv Klijn De New Yorkse architecten Sulan Kolatan en William MacDonald, beiden verbonden aan Columbia University, zijn representanten van een stroming in de hedendaagse architectuur die geïnteresseerd is in de theoretische implicaties van moderne technologie voor de architectonische discipline. Wat hun benaderingswijze onderscheidt van die van de mainstream is de serieuze poging die zij ondernemen om een nieuwe logica tussen het denken en het maken te formuleren. Het gaat bij hen niet om de cultivering van de door de computer geïntroduceerde vormenrijkdom, maar om het stellen van grenzen binnen generieke systemen. Vormenrijkdom suggereert totale vrijheid maar is op zichzelf niet interessant. Juist door het stellen van grenzen wordt men uitgedaagt deze te onderzoeken en te overdenken. Door het koppelen van externe data (met betrekking tot fabricagetechnieken, materiaaleigenschappen en produktiemethoden) aan generieke computerprogramma’s worden werkbare randvoorwaarden geschapen. Bovendien is hiermee een interessant verband tot stand gebracht tussen denken (genereren) en maken. Immers de eigenschappen van materialen en produktieproces stellen op deze manier continu beperkingen aan de te genereren computermodellen. Waar veel computerboys blijven steken in holle frases en papieren retoriek proberen Kolatan & MacDonald ‘het maken’ als proces op eenzelfde niveau als ‘het denken’ in het ontwerp te integreren. De projecten van Kolatan & MacDonald studio zijn uiteenlopend van schaal en situatie, maar stellen vergelijkbare problemen aan de orde. Vanwege het vermogen van de computer gelijktijdig instrumentaal en ruimtelijk te zijn, vraagt haar ingrijpen in het veld van de architectuur volgens Kolatan & MacDonald om een herinterpretatie van vaststaande ontwerpmethodologieën en daaraan gekoppelde opvattingen over de ruimte en haar grenzen. Hun projecten onderzoeken in verschillende mate de mogelijkheden van de computer met wisselende nadruk op programma en morfologie. Binnen de grenzen van elk project worden de wetmatigheden van constructie en produktietechnologie afgetast. De gelijktijdige ontwikkeling van digitale technieken, elektronisch gestuurde gereed-

schappen en nieuw samengestelde materialen openen de mogelijkheid traditioneel elkaar uitsluitende zaken als massa-produktie en individuele aanpasbaarheid met elkaar te combineren. De software waarmee gewerkt wordt is zodanig opgezet dat vlakken, met hun beperkingen en toleranties voor verandering, zijn gekoppeld aan gecomputeriseerde en gerobotiseerde fabricagetechnieken. De mogelijkheden van de gebruikte produktietechnologie strekken zich uit van het driemensionaal frasen van samengestelde materialen tot stereolithografisch uitsnijden van modellen uit kunsthars. Conceptuele strategieën Kolatan en MacDonald onderscheiden op conceptueel niveau twee aanvullende strategieën. De eerste is die van de ‘Co-citation mapping’, een methode waarbij relaties tussen verschillende objecten in kaart gebracht worden. Dit naar analogie van de normale gang van zaken in de ‘wetenschap’, waarin teksten en citaten aan elkaar worden gekoppeld door middel van een notenapparaat. Op deze manier wordt een tekst op basis van bepaalde inhoudelijke overeenkomsten onderdeel van een groter geheel. De tweede, aanvullende strategie is die van de ‘Chimera’. ‘Chimera’ is van oudsher de naam voor een monster met hybride eigenschappen, dat deels leeuw, of geit en of slang is. Met de term ‘Chimera’ wordt door Kolatan & MacDonald verwezen naar een proces waarbij het gaat om het scheppen van een fundamenteel nieuwe entiteit uit bekende delen. Het eindresultaat van een dergelijk proces kan niet meer als een optelsom van de afzonderlijke delen begrepen worden. In een essay, getiteld ‘The Chimera herself’, schrijft Ginevra Bompiano hierover: “Chimera is a composite but an unstable composite that tends to decompose and recompose in a thousand different ways”. De morphing-techniek van de computer maakt het volgens Kolatan & MacDonald nu daadwerkelijk mogelijk ‘Chimera’ in het ontwerpproces in te zetten. Bij deze techniek is, in tegenstelling tot die van bijvoorbeeld de collage en de montage, de onderlinge relatie tussen de samenstellende delen niet meer met het blote oog waarneembaar. De grenzen verdwijnen en de samenstellende delen nemen eigenschappen van elkaar over. Het werken met 3D software brengt volgens


28 de Architect, juni 1999

Nieuw werk van Sulan Kolatan en William MacDonald

rechts O/K-appartement, eethoek met keuken onder O/K-appartement, kastenpartij, annex sanitaire voorziening rechterpagina boven O/K-appartement, woonruimte met rechts de kastenpartij, annex sanitaire voorziening onder OK-appartement, bad- en slaapkamer

Kolatan & MacDonald bovendien een belangrijke verandering in de traditionele ordening van schaalniveaus teweeg. Gewoonlijk is het zo, dat schaal betrekkelijk laat in het ontwerpproces zijn intrede doet en een starre top-down hiërarchie in de hand werkt. De culminatie van alle in het ontwerp gemaakte keuzes vindt traditioneel in het detail haar ultieme uitdrukking: ‘God is

in the detail’. Deze door Mies gedane uitspraak onderstreept zijn streven naar de beheersing van het totale ontwerp in de vorm van het detail. Derhalve kan het werk van Mies ook aan de hand van de afzonderlijke details worden ‘gelezen’. In de opvatting van Kolatan en MacDonald wordt de hiërachie echter omgezet in een meer

horizontale organisatie. Hun computermodellen bieden informatie op elk gewenst schaalniveau. Het is slechts een kwestie van in- en uitzoomen op de verschillende onderdelen. Er is geen lineaire hiërarchie te onderkennen tussen grote en kleine schaal en als zodanig kunnen alle onderdelen van het ontwerp elkaar beïnvloeden. Dit levert ongekende mogelijkheden voor het ontwerpproces op, of zoals zij zelf zeggen: “Thought provoking new kinds of relationships within the hierarchy of scale”.1 Schaalloze combinaties Het in 1995 tot stand gekomen werk ‘Lobbyingforbitparts’ is de uitkomst van een manifestatie, getiteld ‘Architecture of Display’, waarin vijf architectenteams werden gekoppeld aan vijf kunstenaars. Ieder team moest een ontwerp leveren voor een plek met commerciële functies in de New Yorkse wijk Soho. Kolatan en MacDonald werkten samen met K. Wodizcko van het Anglika Film Centre. Hun voorstel behelst een onderzoek naar de mogelijkheden van een netwerk van relaties tussen bezoeker, voorbijganger en internetgebruiker. Daarvoor werd in de lobby van het filmcentrum speciaal ontworpen meubilair geplaatst, uitgerust met monitoren en een op afstand aangestuurd systeem van camera’s. Deze meubels zijn het resultaat van computerbewerkingen van Victoriaanse meubels, zoals de ‘chair-and-a-half’, ‘the-watcherschair’ en de ‘roundabout’. Door verschaling, splitsing, verdubbeling, verdrievoudiging en rotatie van de originele typologieën zijn haast schaalloze objecten gegenereerd. De getransformeerde objecten houden het midden tussen meubilair en architectuur. De gedachte hierachter is dat door verschaling en verbinding van vertrouwde objecten een nieuw object ontstaat dat uitdaagt tot inbezitname door de toevallige passant. De relatie van deze objecten tot de andere elementen (camera’s en beeldschermen) kan daardoor ongedefinieerd blijven en zal door de gebruiker zelf bepaald (moeten) worden. Synthetisch woonlandschap Het o/k appartement behelst een interieurverbouwing uit 1997 voor een echtpaar uit Manhattan. Twee voormalig van elkaar gescheiden appartementen moesten met elkaar verbonden, maar ook afzonderlijk bewoond kunnen wor-

29


30 de Architect, juni 1999

Loft in Antwerpen door Fokkema Architecten

30

Nieuw werk van Sulan Kolatan en William MacDonald

31

linkerpagina O/K-appartement, corridor links O/K-appartement, cross-profile referencing en co-citation mapping onder O/K-appartement, plattegrond

den. Dit project is een miniatuur-stedebouwkundige opgave die bestaat uit drie afzonderlijke fasen. In de eerste is het individu gekoppeld aan de verschillende objecten in de ruimte (domestic scapes). Deze laatste zijn vervolgens in de computer gecombineerd (cross-profiling). Tenslotte zijn de overeenkomstige gebruiks- en vormeigenschappen in kaart gebracht (co-citation mapping). In dit ontwerp zijn doorsneden van alledaags meubilair elektronisch met elkaar verbonden, ongeacht de oorspronkelijke schaal of gebruiksvorm, met het doel vorm- en gebruiksovereenkomsten vast te leggen en zo nieuwe relaties en gebruikspatronen te genereren. Net als bij de Lobbyingforbitparts is de veronderstelling, dat door de schaalloze combinatie van bekende elementen bij de gebruikers automatisch nieuwe gedragsvormen worden uitgelokt. In de ogen van Kolatan & MacDonald ontstaat op deze manier een eindeloos synthetisch landschap (domestic scape) dat ongekende vrijheden biedt. In het aldus gecreëerde synthetische woonlandschap van het o/k appartement kun je je echter niet aan de indruk onttrekken dat de bedoelde vrijheid omslaat in onbedoelde bedilzucht. Het appartement kan als subliem worden beschouwd, maar evengoed worden opgevat als een overladen zeventiende-eeuws genrestuk, zoals Koolhaas eens stelde in een beschouwing over het Rietveld Schröderhuis. “Het Schröderhuis zit vol vondsten, vol bedoelingen en bedoelinkjes, het is vol wensen, het is vol dingen, het is vol kleur of althans verf, het is vol abstracte toeters en gesublimeerde bellen [..] Je zou je af kunnen vragen of het inderdaad allemaal zo bevrijdend is.”2 Met een beetje kwade wil kunnen beide woningen opgevat worden als oversized meubelstukken. Elk deel van de ruimte is optimaal benut, elke ruimte is volledig afgestemd op de functie die deze geacht wordt te vervullen, waarbij elke hoek, elk raam en elke deur zo in elkaar gepast zijn dat het geheel haast onopgemerkt opgaat in het meubilair. De vergelijking tussen Schröderhuis en o/k appartement gaat verder dan alleen het beeld en gaat ook op voor de houding waarmee de opgave is uitgewerkt. Zoals Rietveld tegen alle conventies in in staat bleek een hoekraam zonder ondersteuning te maken en daarmee grenzen doorbrak, slagen Kolatan en MacDonald erin de

discrepantie tussen computerbeeld en gebouwde werkelijkheid op te heffen door werkelijk naadloze elementen te maken die bijvoorbeeld wastafel met kast en badkuip met bed samen doen vloeien. Organische hybride Het Raybould huis is gesitueerd op een landgoed van 2,2 hectare in Connecticut, dat bestaat uit bos en open grasland. Naast het eigenlijke huis (een traditioneel Amerikaans ‘saltbox’type) bevinden zich op het terrein ook een zwembad en een schuur. Bovendien loopt er nog een smalle beek over het terrein. Kolatan en MacDonald moesten een uitbreiding ontwerpen, waarmee het vloeroppervlak van het

bestaande huis verdubbeld wordt. Zij beperken zich echter niet alleen tot een aanbouw, maar ontwerpen ook een masterplan voor het gehele terrein. De bedachte ‘chimera’ of ‘organische hybride’ komt voort uit de logica van zowel het bestaande huis als het terrein. Door een proces dat ze zelf betitelen als ‘crossreferencing’ (vgl. cross-profiling) brengen zij in de computer verschillende data van het huis en het landschap met elkaar in verbinding. Hierdoor ontstaat een nieuwe ruimtelijke entiteit die weliswaar deel uitmaakt van de bestaande structuren, maar ook los daarvan gezien kan worden. Het resultaat is een huis dat landschap wordt en andersom.


32 de Architect, juni 1999

Nieuw werk van Sulan Kolatan en William MacDonald

rechts Raybould House, constructie onder Raybould House, doorsnedes

rechterpagina boven Raybould House, situatie onder Raybould House, interieur

Dwingend karakter Uit alle projecten spreekt naast de theoretische grondhouding ook een duidelijke interesse voor de te maken objecten. Er wordt onderzoek gedaan naar de mogelijkheden constructie en materiaal één te laten zijn. Niet langer wordt er gezocht naar een methode van bekleding en ‘verhulling’, maar naar het bereiken van een zekere dikte en homogeniteit van het oppervlak. Zowel in letterlijke als in conceptuele zin ontstaat zo een continuüm. Een doorsnede van een willekeurig object bestaat hierdoor uit louter ‘werkbare’ massa. De massa wordt bepaald door hetgeen waarvoor het wordt gebruikt. Het materiaal (oppervlak) suggereert niet alleen dikte maar is het ook! De intensieve houding die Kolatan & MacDonald wat betreft ‘het maken’ aan de dag leggen heeft als negatieve bijwerking, dat in alles de hand van de architecten doorschemert en de bedoeling(en) haast dwingend voelbaar zijn. Alles is vooropgezet en geconditioneerd, enige vorm van toeval is uitgesloten. In dit verband is een opmerking van de Franse filosoof Virilio zeer treffend: “De vraag bij programmeren is hoever je kunt gaan. Want een

overgeprogrammeerde gemeenschap is een totalitaire gemeenschap. Het gevaar van programmeren is dat er geen ruimte overblijft voor het recht op verschil, het recht op democratie. Totale programmering staat gelijk aan sturing.”3 Naast het soms dwingende karakter van het werk manifesteert zich in veel projecten van Kolatan & MacDonald studio tevens de problematiek van de schaalloosheid. Want hoewel het als gedachte-experiment zeer interessant is, schuilt het gevaar juist in de argeloze combinatie van objecten en gebruiksdoelen. Immers in de computer bestaat geen direct verband tussen de schaal en het object. Met andere woorden: in de computer kan moeiteloos en zonder consequentie een asbak aan een wasbak worden gekneed. Zo ontstaat een gemorphed schaalloos duo-object dat kenmerken en potenties van beide bezit plus de toegevoegde waarde van de nieuwe entiteit. Een soortgelijke tactiek werd toegepast in de Pop-Art. Hier ontstond door overdimensionering een schaalloosheid (zoals in de sculpturen van Claes Oldenburg), die een zekere vervreemding met zich meebracht en waarbij ironie een grote rol speelde. Maar de

ironie blijft in het geval van Kolatan & MacDonald vaak achterwege. De vraag die zich bij het bekijken van het werk opdringt is: waar ligt de grens van het maken? Hoever kun je gaan in de fysieke precisering van ruimte en materiaal voordat ze de fantasie van de gebruiker verlamt en als zodanig niet meer uitdaagt tot bewoning? Hoewel de oorspronkelijke opzet van Kolatan & MacDonald bedoeld lijkt te zijn om zaken vast te leggen die de bewoners vrijheid geven, ontstaat er in veel gevallen nu juist een vrijheid die vastlegt.

1 Sulan Kolatan en William MacDonald ‘God is in the Detail’, lezing Technische Universiteit Eindhoven, 14 december 1998. 2 Rem Koolhaas Hoe modern is de Nederlandse architectuur, Uitgeverij 010, Rotterdam 1990. 3 Paul Virilio, Archicréé, (1997)279.

LOBBYINGFORBITSPARTS – INSTALLATION AT THE ANGELIKA FILM CENTER IN NY AND THE WWW Team Sulan Kolatan/William J. MacDonald/Krzysztof Wodiczko m.m.v. F. Kolatan, B. Lonsway, S. Shahrokhi, D. Cook, S. Doub, J. Cichowski; J. Ellenger en T.L. Mizicko of Unexpurgated OST/KUTTNER APARTMENTS NEW YORK Team Sulan Kolatan/William J. MacDonald m.m.v. Erich Schoenenberger, Natasha Cunningham, Steve Doub, Matt Hollis, Rebecca Carpenter, Philip Palmgren en Patrick Walsch RAYBOULD HOUSE CONNECTICUT Team Ayse Sulan Kolatan/William Mac Donald met E. Schoenenberger (projectarchitect) Adviseurs Buro/Happold, André Chaszar en Angus Palmer

33


44 de Architect, januari 2001

Martine De Maeseneer bouwt aan veelzijdige kenniseenheid

45

Punten in een raamwerk

Martine De Maeseneer bouwt aan veelzijdige kenniseenheid Samen met de autodidact Dirk Van den Brande leidt Martine De Maeseneer een architectenbureau dat een ongebruikelijke fascinatie heeft voor de wisselwerking tussen taal, tekst, theorie, maatschappelijke ontwikkelingen en architectuur. De betekenis van kennis in de context van een ontwerpproces is een van de centrale thema’s. Naarmate er meer ontwerpen gerealiseerd worden, neemt de wisselwerking tussen theorie en praktijk toe en krijgen de specifieke eigenschappen van de eigen benaderingswijze helderder contouren.

Olv Klijn/Joks Janssen

Na haar opleiding is ze direct gestart met het eigen bureau. Hoewel in eerste instantie wellicht triviaal, getuigt deze beslissing van zelfverzekerdheid. De Maeseneer heeft een benadering ontwikkeld, waarin ze theorie en praktijk onlosmakelijk met elkaar verbindt. Ze wil ‘testen’ hoe haar architectonische fascinaties zich verhouden tot de werkelijkheid. In haar Londense periode werd de voedingsbodem gelegd voor een kritische, onafhankelijke en onderzoekende houding. Het op Bartlett geïnitieerde onderzoek naar het werk van Le Corbusier resulteerde in 1987 in het essay ‘How outside surfaces become inside ones – a design conception on the chapel of Ronchamp’. Het onderwerp is welbewust gekozen. De kapel van Ronchamp vormt in het oeuvre van Le Corbu-

If designing is an activity which tries to change existing situations to new expectations, then every design is an attempt to find out how things then should be.1

geweld op straat

Binnen zonder daglicht

Halfbuiten

Buiten

De Maeseneer is geschoold in twee tradities. Haar eerste kennismaking met architectuur vond plaats op het Architectuurinstituut St. Lucas in Gent, waar een intuïtieve ontwerphouding werd gepropageerd. Vervolgens continueerde De Maeseneer haar studie aan de Bartlett School of Architecture and Planning in Londen, waar een sterke methodische en analytische traditie heerste op het gebied van met name het stedebouwkundig onderzoek. ontwikkelingen/ historie

apparatuur/ kleding/ hulpmiddelen

Geweld opleiding en training

onder Maquette ontwerp Nederlands Politiemuseum.

sier een sleutelproject, waarin de esthetiek van het machinetijdperk werd verlaten.2 Le Corbusier richt zich in de jaren vijftig niet langer op een visionaire industriële architectuur, maar op de typologie van het gewijde bouwwerk en het refugium, respectievelijk de Cathedrale du Haute Rochamp en het Dominicanenklooster La Tourette. Deze ‘onverschillige’ opgaven zonder praktisch programma gaven hem de mogelijkheid met louter architectonische middelen ruimte(s) van opperste concentratie en meditatie te scheppen. Le Corbusiers breuk met zijn voorgaande werk appelleert in vormelijke zin echter ook aan een meer algemene tendens in de toenmalige (natuur)wetenschap, waarin het Newtoniaanse wereldbeeld ter discussie werd gesteld. Meer concreet werd door de introductie

verkeersplein

regels/ sancties

taken

politiebureau en cel (uitvalsbasis)

straffen

Fraude

gedragscodes

linkerpagina Conceptontwikkeling Nederlands Politiemuseum Apeldoorn.

Verkeer

preventie en straffen

oplichting

POLITIEMUSEUM Concept Martine De Maeseneer, Dirk Van den Brande Medewerkers Gunnar Degerlid, Geert Pauwels Maquette Stin Van Ende, Sandra Breyne, Griet Daelemans

7

straffen

plaats van onderzoek

4

Misdrijven

opsporing

onderzoek, methode en ontwikkeling

recherche

8

1

5

2

3

9

6

10

1 thematisch tentoonstellingsdiagram 2 concentrisch model 3 architecturaal model 4 het logo van een museum: Musée sans Fin van Le Corbusier 5 progressieve/regressieve maatvoering conform organisatie 6 twee verschillende mogelijkheden tot halvering diagram 7 een museumplein ontstaat door het uit elkaar draaien van de banden 8 torenvormig volume als zwaartepunt 9 gescheiden circuits publiek en privaat 10 middelste banden dynamiseren statische binnenste en buitenste band

van de onzekerheidsbeginsel van Heisenberg een nieuwe wereld geopend, die brak met vaststaande categorieën en relaties.3 Of in de woorden van De Maeseneer: “De ontdekking van het onzekerheidsbeginsel was het resultaat van een gedachtenexperiment dat uitgevoerd was in de besloten omgeving van een laboratorium. Het gevolg was, dat de autonomie van het visueleruimte-tijd continuum van Newton ter discussie kwam te staan. Tussen kennen en zien ontstond een kloof. Tegelijkertijd was de rationalisatie van de architectuur op gang gekomen. Hier kan men nauwelijks enige onzekerheid bespeuren”.4 In Ronchamp herkennen De Maeseneer en Van den Brande een poging differentiatie en complexiteit in architectonische termen te vertalen. Door de vervorming (lees: kromming of bui-

ging) van vlakken is afstand genomen van het zuivere object. Tevens signaleren De Maeseneer en Van den Brande een proces van de-objectificatie, dat ruimte biedt aan ‘omgevingsfactoren en druk van buitenaf, (..) waarmee de perceptuele dogmatiek voorgoed is ondermijnd’.5 In ruimtelijk opzicht verdringt Ronchamp de eendimensionaliteit en lineariteit van de Euclidische geometrie en stelt er ambiguïteit en onbepaaldheid voor in de plaats. Zien en weten Met de studie naar Ronchamp formuleren De Maeseneer en Van den Brande hun kritiek op het modernisme. Naast een nieuw architectonisch principe (de-objectificatie), dat als middel in het ontwerpproces kan worden ingezet, gaat de meer algemene kritiek op ‘het zien’ tegen-

over ‘het weten’ onderdeel uitmaken van een onderstroom aan gedachten (een kennislichaam) die continu wordt herhaald en herschreven in hun werk. Los van de condities en randvoorwaarden die in ieder afzonderlijk project meespelen, wordt welbewust gewerkt aan een raamwerk dat voorafgaat aan het zichtbare ontwerpwerk. Zoals Goethe’s uitspraak ‘Über alle Gimpfel gibt es Ruhe’ echter al doet vermoeden, bevindt deze onderstroom zich in meer rustig vaarwater. Men zou het kunnen zien als een kennislichaam dat afhankelijk van ‘onderzoekingen’ en ‘uitvindingen’ in de diverse projecten, in een trage beweging inkrimpt en uitdijt. De onderdelen die dit lichaam concipiëren, hebben zich in de afgelopen jaren consequent uitgebreid, niet volgens Karl Poppers principe


46 de Architect, januari 2001

Martine De Maeseneer bouwt aan veelzijdige kenniseenheid

links Doorsnede onder De ordening van de ruimtes vormt een circuit dat een chronologisch geordende tentoonstelling faciliteert.

van de accumulatie van kennis, maar eerder door een nevenschikking van teksten en gerealiseerde projecten. Geput wordt hierbij niet alleen uit architectonische bronnen, maar ook uit denkbeelden afkomstig uit de filosofie, literatuur, film en wetenschap. Inzet blijft in alle gevallen om de orde te verbinden met de wanorde en de rigiditeit van het polaire denken (of/of) te verruilen voor een denken waarin ‘onzekerheid’ een plek krijgt (en/of/als). ‘Zien’ is in de wereld van De Maeseneer immers niet per definitie ‘weten’. Het weinig vruchtbare dilemma van vorm versus functie blijkt hierdoor te kunnen worden vermeden. Deconstructie van het wonen Voor De Maeseneer vormt de sociale praktijk, en in het bijzonder die van het wonen, het punt van vertrek voor het architectonische handelen. Hierbinnen pleit ze voor een terugkeer naar het huiselijke en het gewone. Deur, raam, toilet en dergelijke zijn volgens haar elementen die als uiterst relevante bestanddelen van de architectuur door het postmoderne discours vaak tekort worden gedaan. In De Maeseneers terugkeer tot het gewone, verschijnt ook ‘de mens’ met zijn ‘gewoonten’ weer ten tonele. Het wonen en de sociale patronen die daarmee samengaan, worden echter niet zonder meer tot Leitmotiv verheven. De cultivering van het traditionele wonen, die door enkele postmodernisten wordt gepropageerd, baseert zich immers op bevestiging van bekende relaties. De Maeseneer wil het wonen juist ontdoen van zijn gewoonten, zijn vastgelegde hiërarchie en de programmatische inkadering. In de eerste werken zijn daarom formele en programmatische manipulaties uitgevoerd, teneinde hun effect op het wonen te achterhalen. Zo is in het Denishuis tussen het slaap- en het woongedeelte een openbaar niveau geïntroduceerd. De betekenis van het begrip privacy wordt hiermee op de proef gesteld. In het Recto-Verso huis is de achtergevel als een omgekeerde voorgevel gehanteerd. Deze ingreep leidt tot een non-hiërarchische en non-lineaire organisatie van de woning. De interne structuur is complex en niet meer in de gevel ‘afleesbaar’. In de op/zij woningen in Nieuw Sloten is een volledig huis op zijn kant gezet en naast een identiek exemplaar geplaatst. De zij-woning vormt een gekantelde versie van de op-woning. Hierdoor wordt hetgeen wat in

de ene woning als wand wordt geduid, in de andere woning als plafond of dak benoemd. Dit ‘topologische spel’ ondervraagt architectonische zekerheden als plattegrond en doorsnede. In alle gevallen valt ‘zien’ nauwelijks meer samen met ‘weten’. Met het boek Ideality-3-Lost, dat in 1997 verscheen, wordt de deconstructie van ‘het zien’ verbonden met de deconstructie van de taal.6 In een door Derrida geïnspireerde interpretatiewoede is gezocht naar herkomst, betekenis en associatie van woorden en begrippen. De projecten uit deze periode bevatten alle in meer of mindere mate een ‘derde weg’ die op een aanvullende manier de belevenis van het bouwwerk moet beïnvloeden. In het door/step huis bijvoorbeeld zijn binnendeuren vervangen door trappen en zijn de voor- en achterdeur uitwisselbaar geworden. De keuze van wat wat is, is op elk moment aan de bewoner. In het double-u huis zijn de stringente bouwvoorschriften die gelden voor huizen met een zadeldak, gecombineerd met wat De Maeseneer noemt ‘de inconsistentie van het wonen’. Door een interne schakeling van u-vormige kamers, waar een losse gevel omheen gedrapeerd is, onstaat een configuratie die associaties oproept met de ambigue uitspraak van de letter w – in het Engels als double u uitgesproken. Na Ideality-3-Lost wordt het samenklitten van woorden op basis van klank en/of spelling –resulterend in combinaties als: minimal/liminal, vitalist/re-lativist, gravity/graffity– beschreven als ‘het veld’ of ‘de wolk’. Immers: binnen het post-moderne denken is de roep naar nieuwe tussencategoriën groot. Hierbij wordt niet zozeer naar méér grote kaders of boomstructuren gezocht, maar naar ‘punten’/‘coördinaten’/‘plots’ binnen het raster.7 Dit complexe spel van zien versus weten in combinatie met taal geeft De Maeseneer een persoonlijk middel in handen om de ontweropgave te manipuleren en de realiteit van het alledaagse te ondervragen. Zien is geloven Met de realisatie van het meest recente bouwwerk van De Maeseneer –de transformatie van een ‘typmachinefabriek’ uit de jaren zestig tot een ‘glamourous’ it-kantoor voor het komend millenium– is het theoretisch woordenspel doorbroken: woorden worden daden, tekst

47


48 de Architect, januari 2001

Martine De Maeseneer bouwt aan veelzijdige kenniseenheid

49

onder Zicht op het museumplein dat ook voor buitenmanifestaties gebruikt kan worden. rechterpagina Ruimte voor wisseltentoonstelling met paddestoelvormige kolommen.

wordt gebouw. Het gebouw genereert nu zelf de verhalen die worden opgetekend door de gebruikers. Deze krijgen haast de rol aangemeten van Alice in Wonderland. In verschillende publikaties is reeds gewezen op de magische kwaliteiten van deze ‘toverdoos’.8 Door de strategische plaatsing van de verschillende elementen (de coördinaten zo men wil) zoals het auditorium, de parkeergarage, de vergaderruimte(s), de kantoren en het parkeerdak, ontstaan verrassende gebruiksmogelijkheden. Niet het object als beeld, maar zijn vermogen een coördinatenstelsel of een taxono-

mie te vormen, staat centraal. De enscenering van routing en functies zet ook in dit bouwwerk traditionele verhoudingen op zijn kop. Men kan zich immers levendig voorstellen welke onverwachte effecten mogelijk zijn, wanneer het auditorium slechts één druk op de knop verwijderd ligt van de parkeergarage of het buffet. Of wanneer het uitzicht van de vergaderzaal wordt doorsneden met auto’s die de spiralende hellingbaan naar het parkeerdak oprijden. Het gebouw lijkt zo onderdeel uit te maken van de verkeersspaghetti waarin het is gesitueerd. Veel nadrukkelijker dan in de voorgaande projecten

is hier een verbinding aangegaan met de stedelijke context. Dit levert een interessante voedingsbodem op voor verdere architectonische exploraties. De Maeseneer geeft aan in welke richting we daarbij moeten kijken: “In de postmoderne, postindustriële stad zijn fenomenen als tabula rasa (in al zijn varianten) niet langer verdedigbaar. Nieuw is een benadering waarmee men de meest kritische plaatsen van ineffectiviteit leert herkennen, ten einde daar in te grijpen met de meest geschikte functies, op zo’n manier dat de omgeving er door wordt versterkt.”9 De Maese-

neer lijkt in architectonische zin te willen sleutelen aan een draaiende motor.10 Het gebouw wordt hierbij opgevat als subtiele katalysator voor het in gang zetten van stedelijke verandering. Architectonisch onderzoek in de meest brede zin van het woord bezit per definitie een speculatief karakter. Immers met het architectonisch ontwerp wordt ingezet op een nog te realiseren werkelijkheid. Het bedoelde onderzoek is daardoor onlosmakelijk verbonden met de nieuwe werkelijkheid. Dit wil echter niet zeggen dat het zijn waarde verliest wanneer deze werkelijkheid niet gerealiseerd wordt. Integendeel, goed architectonisch onderzoek zal indirect altijd de werkelijkheid beïnvloeden en soms zelfs vormen.11 In de huidige architectonische cultuur lijkt de invloed van onderzoek echter in hoge mate afhankelijk van het type onderzoek en de gehanteerde marketingstrategie. In het geval van De Maeseneer is sprake van een fascinerend, maar hoogst persoonlijk architectonisch oeuvre, dat alleen in fragmenten de buitenwereld bereikt: teksten, tentoonstellingen en gerealiseerde bouwwerken. Haar uiterst precieze observaties, interventies en deconstructies leiden tot ‘beweringen’ met een lage waarschijnlijkheid.12 Deze karakteristiek van haar werk, gecombineerd met de inbedding ervan in een filosofisch en wetenschappelijk vertoog, maakt dat het moeilijk te ontsluiten is voor een

breed publiek. Ook De Maeseneer is van dit inzicht doordrongen. Ze zinspeelt in dit verband dan ook op het publiceren van een boek waarin de nu voornamelijk nog gefragmenteerde kennis in een zinvol verband tot uitdrukking kan komen.13 De verborgen lijnen van het werk zullen hierin zichtbaar worden gemaakt. Zo kan het al aangehaalde raamwerk worden ontsloten en krijgen de afzonderlijke projecten daarbinnen een duidelijke betekenis.

Noten 1 Jef van Oevelen en Lieven Achtergael, ‘Research by Design: a case study’, uit: Research by design: conference book, DUP Satelite, Delft, 2000 2 Le Corbusiers tanende vertrouwen in de rationalisatie en industrialisatie van de maatschappij wortelt vermoedelijk in de diepe economische crisis van de jaren dertig. 3 De in 1927 door Werner Heisenberg opgestelde ‘onzekerheidsbeginsel’ stelt kort gezegd dat we nooit alle benodigde gegevens van een subatomair deeltje exact kunnen bepalen. Hierdoor kunnen we ook nimmer exacte uitspraken over de toekomst doen. 4 Martine De Maeseneer, ‘Rear Window’, uit: The architect, reconstructing her practice, ed. Francesca

Hughes, The MIT Press, 1996. 5 Martine De Maeseneer, The indivisible space, deSingel, Antwerpen, 1993, blz. 27. 6 Titel komt voort uit de beslissing om aan Engelse voorzetsels een cijfer toe te kennen. ‘On’, ‘to’, ‘for’, wordt dan ‘one’, ‘two’, ‘four’, waarin 3 de verloren gegane idealiteit is: de ontbrekende derde. 7 Martine De Maeseneer, Retracings, publikatie bij de Supernova-tentoonstelling georganiseerd door Brussel 2000. 8 Zie: ‘Conceptueel en experimenteel tegelijk’, Janny Rodermond, de Architect, september 2000 of: ‘Bedrijfspand in Dilbeek van De Maeseneer’, Arthur Wortmann, Archis, oktober 2000. 9 Martine De Maeseneer, Ideality 3 Lost, La lettre volée, Brussel, 1997. 10 Ontleend aan Bernardo Secchi, ‘Sleutelen aan een draaiende motor’, Ed Taverne, Archis, 1992. 11 Dit geldt voor theoretisch, tekstueel en praktisch onderzoek. Het meest recente voorbeeld hiervan is wellicht de impact die S,M,L,XL heeft gehad op het architectonisch discours. 12 Karl Popper, De groei van kennis, Boom/Meppel, 1997, blz. 92: “De waarschijnlijkheid van een bewering is de inversie van de inhoud of deductieve kracht van een bewering en dus van haar verklarende kracht. Daarom moet elke interessante en sterke bewering een lage waarschijnlijkheid hebben en vice versa: een bewering met een hoge waarschijnlijkheid zal wetenschappelijk oninteressant zijn omdat zij weinig zegt en geen verklarende kracht heeft”. Hoewel deze uitleg van Popper is bedoeld voor wetenschappelijke beweringen is ze ruimer opgevat ook van toepassing op de architectuur. 13 Idem als 7, blz. 10: “We have arrived at the latest part/the new part. It hasn’t got the body yet of a new book. A few more projects have to be built; and covered by one or two ‘key’ texts”.


58 de Architect, maart 2001

Verbouwing klooster in Vught door Marx & Steketee architecten

Vervagende grenzen tussen groot en klein

Verbouwing klooster in Vught door Marx & Steketee architecten Een klooster is een open gebouw dat van oudsher veel contacten met de buitenwereld onderhoudt. Marx & Steketee heeft een klooster in Vught middels ongedwongen toevoegingen aan, naast en op de gebouwen geschikt gemaakt voor een meer eigentijdse, spirituele praktijk. Door assen en routes is een geheel gecreëerd dat meer is dan de som van de delen. Het ongedwongen samenspel van oude en nieuwe gebouwen leidt tot een zekere lichtheid in de architectuur. Olv Klijn en Joks Janssen Foto’s René de Wit Aan het eind van de negentiende eeuw werd met het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in Brabant een grote hoeveelheid kerkelijke instellingen gebouwd. Dit stelsel van door religie ingegeven typologieën bepaalt ook nu nog het landschap. Door ontkerkelijking en secularisering worden ze voor een nieuwe opgave gesteld. De aanwas van de kloosterbevolking is namelijk nihil. Te grote accomodaties moeten door te kleine gemeenschappen in stand worden gehouden. Er moet dan ook driftig gezocht worden naar mogelijke oplossingen om de complexen te kunnen laten voortbestaan. Het voormalig klooster van de fraters van Tilburg, huize Steenwijk te Vught, is gevestigd in een landgoed dat dateert uit 1557 en na de kerkelijke opleving in 1903 in bezit kwam van de orde. Het heeft nu een nieuwe bestemming gekregen in de vorm van een modern stiltecentrum, geëxploiteerd door de stichting ‘Zin’. Deze wil de postmoderne mens een mogelijkheid tot reflectie op zijn werkende bestaan bieden. Naast het feit dat het klooster vanuit architectonisch oogpunt weinig voorstelde, verkeerde het ook in een slechte staat van onderhoud. Hoewel het hier formeel een verbouwingsopgave betrof, was er in de praktijk sprake van een totale reconversie. Middels een besloten prijsvraag werd Marx & Steketee deze opdracht gegund. Zij vatten in hun ontwerp het klooster op als een open systeem. Tevens spelen ze in op het gegeven dat het complex in de loop van de tijd diverse transformaties heeft ondergaan. Door in de oriëntatie van de nieuwbouw gebruik te maken van reeds bestaande landschappelijke elementen, vormt het omringende landgoed een decor waarin het nieuwe programma zich afspeelt. De opgave is door Marx & Steketee opgevat als een gelegenheid om orde te scheppen in het ongestructureerde geheel. Voor de toevoeging van de nieuwbouw maken zij gebruik van drie plaatsingsprincipes. De volumes worden naast, op en aan het bestaande klooster geplaatst en steken als vingers het landschap in. Om het objectmatige karakter van deze volumes te benadrukken, zijn ze op verschillende manieren gematerialiseerd.

linkerpagina linksonder Axonometrie van het klooster met de bijgebouwen. links Plaatsing van de nieuwe elementen in het landschap aan de hand van assen. onder Het klooster op het landgoed. Links de houten opbouw met gastenverblijven, rechts de rieten gevel van het auditorium.

59


60 de Architect, maart 2001

Verbouwing klooster in Vught door Marx & Steketee architecten

midden onder De communiteit van de Fraters van Tilburg is een nieuw volume op het terrein. Op de achtergrond is de houten opbouw te zien. uiterst onder De houten brug tussen de oude achtergevel van het klooster en de nieuwe glasgevel. rechterpagina boven Exterieur van het auditorium. onder Interieur auditorium. De houten trap is het startpunt van een route die het hele complex doorkruist.

Op enige afstand van het hoofdgebouw is een volume uit metselwerk opgetrokken, waarin de woningen van de fraters zijn gesitueerd. Even verderop leunt een houten volume op een bestaande vleugel van het klooster. Aan de achterzijde van het complex is een andere vleugel uitgebreid. Dit met een mansarde-kap getooide volume de-materialiseert in de richting van het landschap. Het auditorium tenslotte, een glazen uitbouw met een gedeeltelijk rieten gevelbekleding, is naast de oude kapel geplaatst. Om de interne organisatie van het complex te verhelderen, is ingezet op een enscenering met behulp van diverse assen (zichtas, organisatie-as, studie-as). De routing is zichtbaar gemaakt door middel van een houten brug die het gehele complex in de dwarsrichting doorsnijdt. De ingrepen van Marx & Steketee monden nergens uit in een formeel keurslijf. Er is eerder sprake van een ongedwongen samenspel van bestaande en nieuwe elementen, dat het klooster verbindt met de lokale typologie van de aangrenzende boerenhoeve. De uiteindelijke compositie levert het beeld op van een spontane nederzetting. Analoog aan Aldo van Eycks uitspraak “A house is a house only if it’s also a tiny city”1, kan deze nederzetting worden opgevat als een groot huis of als een klein dorp. Ook in de afzonderlijke ruimtes vervaagt de grens tussen grote en kleine schaal: meubels worden ruimtes en ruimtes worden meubel. Zelfs het landschap ontkomt niet aan deze verschaling. De meest imponerende plek –achthonderd strak in het gelid opgestelde grafzerken– is door de beplanting met bomen teruggebracht tot menselijke proporties. Het spel van groot en klein, object en ruimte, binnen en buiten, levert een landschap zonder al te veel architectonische pretenties op. Door de nonchalante stedebouwkundige setting verkrijgt de architectuur een zekere lichtheid. Hierdoor is een comfortabele situatie gecreeërd waarin de gebruiker wordt opgenomen in een micro-kosmos. In deze wereld is comfort niet gebaseerd op luxe, maar op huiselijkheid. 1 Aldo van Eyck; werken, Vincent Ligtelijn (samenstelling), Uitgeverij Thoth, Bussum, 1999

HET KLOOSTER TE VUGHT Opdrachtgever Fraters van Tilburg Visieontwikkeling en architectuur Marx & Steketee architecten bv, Eindhoven Interieurontwerpen Wendi Bakker, Richard Hutten, Antonie Kleinepier, Ola Dele Kuku Kunstadvies Frank Eerhart, Stichting de Krabbedans Kunstenaars Monique Toebosch, Kapkar Landschapsarchitectuur DS landschapsarchitecten, Amsterdam Installatietechniek Stork installatietechniek, Tilburg Aannemer Bouwbedrijf Berghege bv, Oss Ontwerp 1998-1999 Oplevering december 2000 Bouwkosten ƒ 7900 000,Installatiekosten ƒ 1400 000,-

61


Prada New York van OMA

design & interieur Interieur voor een stad De hoogconjunctuur die de Westerse wereld aan het eind van de jaren negentig in haar greep had, plaatste het Italiaanse modehuis Prada voor een paradoxale opgave: hoe te groeien zonder exclusiviteit te verliezen? De toepassing van de beproefde vermenigvuldigingsmethode die eens CocaCola en McDonald’s tot wereldconcerns maakte, zou voor Prada de doodsteek betekenen, zo dacht men. Het succes van Prada was –en is– immers te danken aan de combinatie van exclusiviteit, persoonlijke aandacht en experimentele ontwerpen. Een uitweg uit deze impasse werd gevonden door een ‘outsider’ te vragen de ‘verkoopbeleving’ in de bestaande winkels onder de loep te nemen. Rem Koolhaas wist de aanvankelijke studieopdracht uit te bouwen tot een drievoudige opdracht voor het ontwerp van nieuwe Prada winkels in Noord Amerika, te weten in New York, Los Angeles en in San Francisco.1 Als eerste in deze reeks is medio december Prada New York geopend. Als antwoord op de problematiek van Prada ontwikkelde oma een aantal strategieën. Eén belangrijk uitgangspunt hierbij is, dat Prada kan groeien als men gebruik maakt van een permanente herdefiniëring van het merk. Wat hiervoor nodig is zijn nieuwe ‘epicentra’ –grote winkels– die, in combinatie met het reeds bestaande netwerk van de bekende groene winkels, Prada nieuwe identiteit(en) verschaffen.2 Deze epicentra breken met het bestaande beeld zonder daar een vast nieuw beeld voor in de plaats te stellen. Prada wordt in deze winkels gepresenteerd als een merk met vele gezichten en identiteiten. Met hun dubbelrol als animator en criticaster verschaffen de epicentra zich een centrale positie in de uitbreidingstrategie van het bedrijf. Zij zorgen ervoor dat exclusiviteit kan worden behouden, maar dat tevens nieuwe markten kunnen worden aangeboord. De traditionele notie van merkidentiteit die een zekere permanentie bezit, maakt in de opvatting van oma plaats voor een identiteit die voortkomt uit verandering. Binnen het voorspelbare winkelgedrag wordt de spanning van onvoorspelbaarheid geïntroduceerd.3 Veranderlijke leegte In New York dicteren de wetten van de vastgoedmarkt de architectuur. Hier geldt het adagium

79

midden onder Belangrijkste elementen voor een meervoudig gebruik zijn de verplaatsbare, hangende kooien en de golf die de verdiepingen verbindt. uiterst onder Lokatie


80 de Architect, februari 2002

Prada New York van OMA

linkerpagina boven Voorstelling op een podium, dat ontstaat door het openklappen van de vloer in de golf. foto Armin Linke midden (2x) De nog niet in gebruik genomen winkel. foto’s Armin Linke onder Kelderverdieping met lift/uitstalkast. links Onopvallende voorgevel. midden onder Verrijdbare kasten op onderste niveau. uiterst onder Hanging City in open en gesloten toestand.

van tijd is geld, maar ook van ruimte is programma en dus eveneens geld. Niet geprogrammeerde ruimte –open ruimte– geldt als luxe. Mies van der Rohe bewees in 1954 de rijkdom van ‘leegte’ in Manhattan door het Seagram Building dertig meter terug te zetten ten opzichte van Park Avenue. Op een kleinere schaal doet Koolhaas voor Prada hetzelfde, maar nu binnen de begrenzingen van de buitengevels. De eenvoudigste omschrijving van de winkel is een lege ruimte die met behulp van veranderlijke elementen snel van identiteit kan veranderen. De winkel beslaat de benedenverdieping, een strook op kelderniveau en de kelder van een naastgelegen pand in Soho.4 De voorkant van de winkel ligt aan Broadway, de achterkant aan Mercer- en de langsgevel aan Prince Street. Deze markante plaatsing op de kop van een bouwblok is voor oma geen aanleiding de winkel duidelijk in het straatbeeld te profileren. Eerder is er sprake van ingetogenheid. Alleen de oplettende voorbijganger of de kenner zal de winkel direct opmerken.5 De ruimtelijke configuratie in het pand was aanleiding voor de belangrijkste ontwerpinterventie, een golvende vloer die in één beweging begane grond en kelders met elkaar verbindt. Beginnend op straatniveau beweekgt de golf trapsgewijs naar beneden vanaf Broadway. Op het diepste punt is de verbinding gemaakt met de verschillende kelderruimtes. In een vloeiende beweging gaat de golf vervolgens richting Mercer Street om daar als vlakke vloer te eindigen. Naast verbindende kwaliteiten bezit deze vloer programmatische potenties. Hoewel ze in eerste instantie leeg lijkt, verbergt de vloer belangrijke dubbelfuncties. Zo is de trap tevens display voor schoenen. Het vloeiende gedeelte van de golf kan bovendien op een Thunderbird-achtige manier veranderen in een podium waardoor de displaytrap een tribune wordt. De leegte krijgt hiermee een dubbelfunctie als cultureel podium waarmee de reikwijdte van de winkel wordt vergroot.6 Aanvankelijk was het idee om de programmering van evenementen in de winkel te relateren aan het naast gelegen Soho Guggenheim, maar door interne problemen bij dit museum is dit niet gerealiseerd. Op de begane grond is ruimte voor Prada producten gereserveerd in een translucente wandkast langs de gevel van de Prince Street en in de aluminiumgaas kasten die aan het plafond han-

gen: ‘the hanging city’.7 Doordat deze kasten aan rails zijn bevestigd kunnen er, analoog aan het grid van Manhattan, verschillende configuraties worden gecreëerd. Het laatste veranderlijke element op het begane grondniveau is de scheidingswand met het aangrenzende pand. Deze kan periodiek veranderen door er een nieuw behang op aan te brengen. De ingang aan Broadway tenslotte wordt gedomineerd door een ronde glazen lift die verticaal door de displaytrap een verbinding maakt met de kelder. Naast transportmiddel is de lift tevens uitstalplaats voor damestassen. Het keldergedeelte van de winkel bevat een cosmeticawand van Kazuyo Sejima en een serie (tussen)ruimtes die worden gevormd door ‘archiefkasten’ met Prada producten. Dit zijn modificaties van de bekende bibliotheekkasten die met een draaihendel volledig tegen elkaar aan kunnen worden geschoven. Ook met deze kasten die als een van de weinige elementen het traditionele Prada groen dragen, kunnen verschillende ruimtes worden gecreëerd. Tenslotte bevat de kelder nog een serie zeer bijzondere glazen paskamers en informatiepunten. Met een keur aan technologische snufjes worden klanten en personeel op hun wenken bediend. Integratie van IT In aanvulling op het ruimtelijke concept door oma, is door amo een strategie ter integratie aangeleverd.8 Het belangrijkste uitgangspunt hierbij was de it-technologie in te zetten ter ondersteuning van bestaande gedragspatronen. Door voort te bouwen op bestaande verbindingen en relaties binnen het winkelen is geprobeerd een meer omvattende service te bieden. Het gaat om nieuwe technologieën die door middel van praktijktests in de winkel in New York tevens hun bruikbaarheid voor de andere winkels moeten bewijzen. Centrale gedachte voor de integratie van it is dat het ontwerpproces, de werkelijke productie, de communicatie naar klanten en de service achteraf alle deel uit maken van de complexiteit –lees identiteit– van Prada. Deze zaken zouden in de nieuwe epicentra daarom niet apart moeten worden belicht, maar als één geheel. Dit leidt in de winkel in New York tot een systeem van beeldschermen waaraan verschillende vormen van informatie kunnen worden ontleend. Personeelsleden kunnen met een afstandsbediening

81


82 de Architect, februari 2002

Prada New York van OMA

83

rechterpagina linksboven Lift die tegelijk als uitstalkast fungeert. linksmidden Detail trap naast de golf. linksonder Paskamers voorzien van ICT toepassingen. rechtsboven De trap kan fungeren als uitstalkast, pasplaats en tribune. rechtsmidden Winkel in gebruik als setting voor een stedelijk evenement.

–een ‘staff device’– op een willekeurig beeldscherm klanten identificeren en informatie opvragen over maten, vorige aankopen en voorraad. Tevens kunnen via de beeldschermen bestellingen worden geplaatst waarna de gevraagde producten bij de betreffende klant aan huis worden bezorgd. Deze heeft al eerder de mogelijkheid om de nieuwe collectie en de eventuele beschikbaarheid te ‘checken’ via een website en een eigen ‘klantenkaart’. Wanneer de schermen niet geactiveerd zijn als database worden zij gebruikt als display. Ze tonen afwisselend beelden van modeshows, productievideo’s, eigen films en opnamen die gemaakt zijn met bewakingscamera’s. Wanneer een klant besluit een product te passen, betreedt hij een van de glazen paskamers. Hier is hij opnieuw omringd door technische hulpmiddelen. Het transparante glas verandert met een druk op de knop in translucent en een ‘scan-kast’ herkent artikelen. Via een display kan men vervolgens alle gegevens aflezen. Tenslotte is er de ‘magic mirror. Hierin ziet men naast voorkant ook de eigen achterkant geprojecteerd.

Flexibele elementen.

Effect Deze winkel laat zien dat de winkeltypologie niet langer hoeft te worden ontworpen aan de hand van verkoopinzichten of logistieke eisen. Prada is niet alleen ver verwijderd van het traditionele verkooppunt, maar ook de formule van de ‘flagshipstore’ –zoals toegepast bij Nike-Town– wordt voorbijgestreefd. De wens een epicentrum voor multi-identiteit te creëren resulteert in een experiment met stedelijke implicaties: een interieur voor de stad. Winkelen en cultuur gaan een hybride relatie aan. Aan de ruimtelijke en technologische voorwaarden hiervoor is voldaan. Op een haast argeloze manier gaat winkelen over in bezoeken en bezoeken in bijwonen. Er ontstaat een sfeer van ’erbij geweest moeten zijn’, zeker in de eerste weken na de opening. De mogelijkheid om met dit interieur, analoog aan de werking van ‘events’, tijdelijke collectieven te smeden die over de werkelijke stad uitzwermen, lijkt in potentie aanwezig te zijn. De grote vraag is of dit alleen maar nieuwigheid is of een werkelijke vernieuwing betreft, iets wat alleen het gebruik op de lange duur zal uitwijzen. Op dit moment kan de winkel vooral worden opgevat als een praktijktest. De twee andere epicentra, in Los Angeles en San Francisco, zijn nog niet in aan-

bouw. De ervaringen in New York kunnen hierin worden verwerkt. Pas na voltooiing van deze epicentra valt op te maken of Koolhaas gelijk heeft met zijn stelling: “Perhaps the beginning of the twenty-first century will be remembered as the point where the urban could no longer be understood without shopping”.9 Olv Klijn Foto’s OMA

1 Een vierde epicentrum wordt in Tokyo ontworpen door Herzog & de Meuron. Zie voor een uitgebreide beschrijving van de oma ontwerpen: Projects for Prada part 1, Fondazione Prada Edizioni, 2001. 2 De zogenaamde groene winkels vormden tot voor

kort het beeld dat Prada wereldwijd kenmerkte. Bekend is deze ‘look’, o.a. uit de foto’s van Andreas Gursky. 3 Om de ‘mentale onvoorspelbaarheid’ te kunnen waarmaken is voor de Prada winkels door oma een uitgebreid materiaalonderzoek verricht. Zoals al te zien was op de tentoonstelling Prada Works in Progress (Milaan, 2001) is een scala aan buitengewone, haast onvoorstelbare materialen toegepast. 4 Soho is een wijk die zich bevindt ten noorden van het zakencentrum Down-Town. De wijk ontpopt zich de laatste jaren als het centrum voor dure mode en design boetieks. 5 Janny Rodermond maakte over de werking van de oma-ontwerpen voor Prada al eens de vergelijking met de werking van (illegale) dansmanifestaties die stedelijke collectieven weten te smeden. Wanneer een feest georganiseerd wordt, verspreidt dit nieuws zich snel binnen een selecte groep mensen. Op een dergelijke manier lijkt ook Prada is Soho te werken. Er zijn geen

uithangborden of uithangdoeken zoals gebruikelijk in Soho. Zie verder: ‘Identiteit vereist activiteit’, de Architect Interieur 4, maart 2001. 6 Er zal wel een onderscheid blijven tussen het gebruik van de ruimte als winkel en haar gebruik als ‘event space’. Het is dus bijvoorbeeld niet zo dat het verborgen podium tijdens winkeluren zal worden gebruikt voor optredens. 7 Dit is het begrip waarmee Koolhaas in beschrijvingen van het project naar deze kasten en hun potenties verwijst. 8 amo is de zogenaamde alter-studio van oma en richt zich op het onderzoeken van concepten die buiten het bereik van de conventionele architectuur liggen. Zie Harm Tilman, ‘amo en oma. Onderzoek zeker zo lucratief en relevant als bouwen’, de Architect, januari 2001, p. 30-37. 9 Rem Koolhaas, flaptekst in: Harvard Design School Guide to Shopping, Taschen 2001.


52 de Architect, juli-augustus 2000

Een oplichtende spons

Kantoorgebouw Het Oosten in Amsterdam van Steven Holl Om zich te voorzien van een huisvesting die recht doet aan de eigen idealen, heeft woningbouwcorporatie Het Oosten Steven Holl ingeschakeld, een architect die bekend staat om zijn zintuiglijke architectuur. Een monumentaal pand op de Sarphatikade, gelegen naast de Rijksakademie, is verbouwd tot een kantoor met een statige ambiance. Aan de Singel is een nieuw paviljoen toegevoegd met een semi-publieke functie. In dit door Holl op eigentijdse wijze gedecoreerde gebouw moet de wisselwerking met de stad plaatsvinden. Olv Klijn en Joks Janssen Foto’s Paul Warchol “The lamp in the window is the house’s eye and, in the kingdom of the imagination, it is never lighted out-of-doors, but is enclosed light, which can only filter to the outside.”1 De veronderstelling dat licht een eerste vereiste is voor onze waarneming wordt in het algemeen gezien als een vanzelfsprekendheid. Op verschillende vakgebieden is over licht nagedacht. Daardoor is haar magische karakter geneutraliseerd. Zo is de snelheid van het licht een constante in de natuurkunde en de dramatische effecten van licht vormen een constante in de kunsten. De de-mystificatie van licht is een geruststelling en een verarming tegelijkertijd. Immers, de werking van het licht wordt niet meer onderzocht en blijft daardoor in het dagelijkse leven onopgemerkt. Pas wanneer we buiten de constante van het dagelijkse leven treden en een ander landschap in een ander licht betreden, worden we de subtiele kwaliteiten van het fenomeen gewaar. Minder conventioneel is de opvatting dat niet het licht, maar de reflectie ervan op een object onze waarneming mogelijk maakt. Steven Holl vat licht op als dynamisch en context-specifiek van karakter. De oneindige hoeveelheid variabelen die de lokale werking van het licht bepalen, blijft hij in zijn werk voortdurend onderzoeken. Toen de Amsterdamse woningbouwcorporatie Het Oosten gedwongen werd na te denken over een uitbreiding van hun kantoor in Amsterdam-West, deed zich de mogelijkheid voor een monumentaal pand in de binnenstad te betrekken. Dit ‘Rijksmagazijn voor geneesmiddelen’ aan de Sarphatistraat, gebouwd in 1889, bestaat uit een U-vormig hoofdvolume met een aantal bijgebouwen op het achterterrein. Dit terrein, onderdeel van een diffuse urbane overgangszone, grenst direct aan de Singelgracht. Vanuit de tegenover gelegen Mauritskade hebben fietsers en automobilisten zicht op de intimiteit van deze stedelijke achtertuin. Het Oosten profileert zich als een organisatie met liefde voor de stad, niet alleen voor de formele voorkant ervan, maar ook voor de minder tot de verbeelding sprekende achterkant ervan. De afgelopen decennia is men bij Het Oosten steeds meer gaan inzien, dat het bouwen in en voor de stad niet enkel opgevat kan worden als een zuiver functionele huisvestingsopgave. Eerder gaat het om het scheppen van een stedelijk leefklimaat. Dit is een complexe opgave, waarbij onder meer het moeilijk te omschrijven begrip sfeer een belangrijke rol speelt. Doel is om een architectuur tot stand te brengen die betekenis heeft voor mensen, een architectuur die beklijft. De keuze van Het Oosten om een Rijksmonument te renoveren sluit aan bij hun opvatting over stedelijke kwaliteit. Het gaat daarbij echter niet alleen om de reconversie van het oude, maar ook om de toevoeging van een nieuwe, blijvende waarde. Volgens Het Oosten kan dit onder andere bereikt worden door in de architectuur opnieuw inhoud te geven aan ornamentiek, textuur en expressie. Dit was de reden om voor Steven Holl te kiezen. “One of my inspirations is to grasp the profound uniqueness of each specific place, its light, its air, its smell, its ambient color, its history, or, I should say, many histories”.2 Holl suggereert vooral vanuit de eigenheid van de plek tot nieuwe architectuur te komen. De situatie is het vertrekpunt voor zijn denken in diagrammen. Dit zou een architectuur op moeten leveren die idealiter van plek tot plek verschilt. Holl schijnt al bij de eerste confrontatie met het Rijksmagazijn opgemerkt te

hebben dat het gebouw licht nodig had en dat de ruimte moest worden opengewerkt. Het Stookhuis op het achterterrein diende bovendien plaats te maken voor een door Holl ontworpen paviljoen dat het noodzakelijke licht naar binnen kon brengen. Hij hanteerde hiervoor de analogie van de ‘Menger-Sponge’, een volume met maximale perforatie en minimale massa. Het sponsconcept krijgt gestalte in een conventioneel doosvormig volume met verschillende uitsneden voor de toetreding van daglicht. Zowel aan de binnen- als aan de buitenkant van de constructieve gevels zijn geperforeerde schermen aangebracht. Aan de buitenkant zijn dit groen oxiderende koperplaten en aan de binnenzijde wit geverfde houten panelen. Doordat de schermen op enige afstand van de constructieve wand zijn geplaatst, ontstaat er een tussenruimte waarin het licht kan dwalen. Met het aanbrengen van gekleurde vlakken op deze wand ontstaan, wat Holl noemt, “chromatic patterns in a field”. In het gerenoveerde gedeelte wordt een geraffineerd spel gespeeld met kunstlicht, dat via reflectie op gekleurde vlakken als diffuus licht de besloten ruimte binnenvalt. In de nieuwbouw zijn de gekleurde vlakken ook aan de buitenzijde aangebracht, waardoor reflectie niet alleen een intern, maar ook een extern effect heeft. Zich bewegend door het gebouw wordt men op bepaalde plekken de subtiele nuances van het licht gewaar. Steven Holl opent met dit project de interessante mogelijkheid om door de toepassing van licht en kleur op een eigentijdse manier een interpretatie aan ornamentiek te geven. De ornamentiek is geen toegevoegde versiering, maar een stille kracht die zich letterlijk op de achtergrond beweegt. Afhankelijk van de weersomstandigheden en het verstrijken van de tijd veranderen de chromatische patronen. Dit geldt in sterke mate voor het interieur van het paviljoen waarin natuurlijk licht een hoofdrol speelt. Op stedebouwkundig niveau lijkt Holls concept te refereren aan de door Bachelard beschreven werking van het omsloten licht, dat een onweerstaanbare aantrekkingskracht uitoefent op haar beschouwer, als het spreekwoordelijke licht in de duisternis. Wellicht raakt dit ook aan de door Het Oosten nagestreefde belevingswaarde van architectuur. De vraag is of het paviljoen de aantrekkingskracht van een lichtpunt of die van een toverbal heeft. Op deze plek en op een dergelijke schaal wordt wel erg veel spektakel geboden. Conceptueel wordt een dieptewerking beloofd die op een mysterieuze manier het volume haar zwaarte zou moeten ontnemen. In werkelijkheid echter tonen de sneden in het volume zich als spiegelende vlakken. De geperforeerde huid lijkt een transparante omhulling. In plaats van een verhullende is hier eerder sprake van een onthullende werking. Ook in het interieur is sprake van een discrepantie tussen concept en uitwerking. Hier krijgt de veranderende reflectie concurrentie van een meer traditionele vorm van ornamentiek. Het handschrift van Holl, in de vorm van deurklinken, trapleuningen en balustrades, is nadrukkelijk aanwezig. Ofschoon deze van invloed is op de ruimtelijke ervaring hoeft de werking van het licht de gebruiker nauwelijks op te vallen. De ‘zwaarte’ van de ambachtelijk vervaardigde ornamenten kan de gebruiker echter nauwelijks ontgaan. Ze vormen een dwangmatige dissonant in een overwegend open wereld. NOTEN 1 Gaston Bachelard, The Poetics of Space, Beacon Press, Boston 1994. 2 Jeffrey Kipnis, ‘A Conversation with Steven Holl’, El Croquis, nr. 93/1999, p. 6-17. rechterpagina Verschillende mates van transparantie in de uitsnedes.


54 de Architect, juli-augustus 2000

Kantoorgebouw Het Oosten van Steven Holl

links In het exterieur zijn groen geoxideerde koperplaten toegepast. onder Het interieur van het paviljoen, daglichttoetreding door wanden en dak. rechterpagina linksboven Ook in de gang werkt Holl met licht en kleur. rechtsboven De ‘ oplichtende spons’ aan het water, op de achtergrond het bestaande kantoorgebouw. rechtsonder Detail interieur: houten geperforeerde platen, licht en kleur.

55


56 de Architect, juli-augustus 2000

linksmidden Plattegrond Het Oosten, eerste verdieping, in de ruimte zijn een insteekverdieping en een balkon aangebracht. rechtsmidden Plattegrond tweede verdieping, daklichten. linksonder Plattegrond begane grond, het paviljoen is als een apart volume achter het bestaande pand geplaatst. 1 ontvangsthal 2 wachtruimte 3 spreekkamer 4 kantoorruimte 5 paviljoen 6 keuken 7 ingang parkeergarage 8 insteekverdieping 9 balkon 10 vide 11 mediatheek

KANTOORGEBOUW HET OOSTEN, AMSTERDAM Opdrachtgever Woningbouwcorporatie Het Oosten Architecten Steven Holl Architects, New York en Rappange & Partners Architekten, Amsterdam Projectarchitecten Steven Holl, Justin Korhammer, Bart Kwant en Bert Wever Adviseur verlichting L’Observatoire, New York Adviseur constructies Ingenieursgroep Van Rossum, Amsterdam Adviseur installaties Technical Management, Amersfoort Aannemer bouwkundig VOF Van Eesteren/Koninklijke Woudenberg, Amsterdam Aannemer installaties EWW technische bedrijven, Amsterdam Kunstenaars Matt Mullican (hekwerk westzijde); Maria Roosen (sculptuur binnenterrein) Aanvang bouw oktober 1998 Oplevering april 2000 Netto vloeroppervlak 5300 m2; parkeergarage 420 m2


54 de Architect, december 2000

Twee woonblokken in Den Bosch van VMX architects

55

Een aangenaam interval

Twee woonblokken in Den Bosch van VMX architects Binnensteden worden in toenemende mate geschikt gemaakt voor nieuwe vormen van bewoning. Het wonen hier ontleent zijn kwaliteit aan de nabijheid van de vele voorzieningen. Voor een succesvolle morfologische inplanting is de definitie van het bouwblok van primair belang. Aan de rand van de Bossche binnenstad ontwierp vmx twee woonblokken die optimaal zijn toegesneden op het nieuwe stedelijke wonen. Anders dan in het nabij gelegen classicistische Paleiskwartier is in deze blokken de zwaarte van de architectuur gecombineerd met een bijna Miesiaanse leegte. Joks Janssen en Olv Klijn Foto’s Rob ’t Hart In 1994 won het Amsterdamse architectenbureau vmx architects de internationale prijsvraag Europan 3 met een wooncomplex voor senioren in Den Bosch. Hoewel vaak wordt beweerd dat het winnen van Europan in Nederland realisatie van het ontwerp garandeert, bleek dat in dit geval iets gecompliceerder te liggen. Het winnende ontwerp werd terzijde geschoven. Pas enige tijd later, in een door de gemeente Den Bosch georganiseerde, besloten prijsvraag, haalde vmx uiteindelijk toch een opdracht binnen. Onlangs zijn aan de Simon Stevinweg in deze stad twee opmerkelijke woonblokken van dit bureau gerealiseerd. Ook Den Bosch bouwt op dit moment aan zijn eigen imago. De stad heeft met het Paleiskwartier een omvangrijk en ambitieus project opgezet. Deze voormalige industriële zone, direct gelegen tegenover het Centraal Station, is thans een van Nederlands grootste herontwikkelingslokaties. Massieve blokken, brede lanen, natuurlijke materialen en grote water- en groenpartijen bepalen het beeld. Het geheel is uitgewerkt in een classicistisch vocabulaire, dat het project een zeker historisch gewicht moet verlenen. Aan de rand van deze stedelijke zone realiseerde vmx een woningbouwproject, waarbij een geheel andere taal gehanteerd is. De naam ervan, 3up2down, verwijst naar de ontsluitingstructuur van het project. In twee afzonderlijke volumes is een programma van 45 woningen voor starters op de woningmarkt en 14 woningen voor lichamelijk gehandicapten gerealiseerd. Met name de doelgroep van de starters is bepalend voor het project. Zij verkeren in de omstandigheid dat ze vanwege de vele voorzieningen en het culturele leven graag in of tegen de (binnen-)stad willen wonen, maar niet beschikken over de vereiste financiële armslag. Het maatschappelijke leven van deze groep spant zich op tussen de eigen woning en het stedelijk netwerk op bovenregionaal niveau. 3up2down is ontworpen als een maatpak voor deze categorie bewoners. De woningen functioneren als cocons, waarin men zich kan afzonderen van zijn omgeving. Contact met de buren blijft tot een minimum beperkt en de blik naar buiten is gericht op het spiegelende oppervlak van een waterpartij. De verbinding met de rest van de wereld is gegarandeerd door het op een steenworp afstand gelegen station. Intern zijn de woningen flexibel opgezet, zodat ze enige tijd mee kunnen groeien met de ontwikkeling van de bewoners. Een partner en een kind kunnen met wat improvisatie in de woning worden opgenomen. Ondanks het roemruchte verleden blijkt de Nederlandse woningbouw in de praktijk vaak een puur technische en functionele aangelegenheid te zijn. Door het lage huurniveau was ook voor dit project het bouwbudget beperkt. Ruimte voor de toepassing van dure materialen en details ontbrak derhalve. Binnen de smalle marges van de woningbouw en de dwangmatigheid van het Bouwbesluit wist vmx zich echter te ontworstelen aan de uitdrukking van ‘slechts’ een woning voor het ‘Existenzminimum’. Dit komt mede door een weloverwogen keuze voor materialen en de verwerking ervan. Daarnaast is grote aandacht besteed aan de ruimtelijkheid van de woningen. De bijna luxueus aandoende woningen zijn gecreëerd met relatief eenvoudige middelen: lange zichtlijnen, open keuken, daklicht en glazen schuifpui. Beide blokken zijn drie verdiepingen hoog en worden ontsloten door een combinatie van portiek- en galerijontsluiting. Ze zijn geplaatst op een betonnen plint die de blokken iets boven het maaiveld uit tilt. Door dit gebaar, alsmede door de gevelbekleding van antracietkleurige eterniet platen, krijgt het

links Stedebouwkundige situatie. Het Paleiskwartier ligt ten oosten van deze lokatie. onder Een van de woonblokken, gezien vanuit het middengebied.


56 de Architect, december 2000

Twee woonblokken in Den Bosch van VMX architects

57

tweede verdieping.

links Interieur, daklicht. onder Interieur van een van de woningen.

eerste verdieping

begane grond

boven Plattegronden gebouw A. rechts Plattegronden gebouw B

tweede verdieping

eerste verdieping

begane grond

project een zekere zwaarte. Ook het uitgekiende ritme van sneden voor entrees en balkons in de harde buitenschil geeft de beide volumes een duidelijke presentie. Het thans modieuze verlangen naar een ambigue architectuur die ontsnapt aan de zwaartekracht, wordt met dit ontwerp op een uitgesproken manier van repliek gediend. Want zoals de beeldend kunstenaar Richard Serra eens opmerkte: “Zwaarte is onverzettelijk en niet begrensbaar…”.1 Belangrijker nog dan de zwaarte op architectonisch niveau is de haast Miesiaanse ‘leegte’ in stedebouwkundig opzicht. De twee blokken schermen met hun trefzekere plaatsing en gewicht een amorfe stedelijke ruimte af, waardoor de stedebouwkundige context wordt verhelderd. Tegelijkertijd omsluiten de blokken een trapeziumvormige ruimte die als toegang tot het nog te realiseren Westerpark fungeert. De onderlinge afstand tussen beide blokken is nodig om ze als sculpturen te laten verschijnen. Ze creëert een tussenruimte zonder bemiddeling, een aangenaam interval in het continue stedelijk landschap.

NOOT 1 Geciteerd in: Hans Kollhoff ‘De mythe van de constructie en het architectonische’; OASE 47/Bekleding, pag. 56.

WONINGEN 3UP2DOWN, ’S HERTOGENBOSCH Opdrachtgever Stichting Brabant Wonen te ’s Hertogenbosch Ontwerp VMX Architects Architect Don Murphy Projectleiding Leon Teunissen Adviseur constructies Goudstikker de Vries te ’s Hertogenbosch Aannemer Wagemakers te Oss/Uden Aanvang bouw januari 1999 Oplevering februari 2000 Bruto vloeroppervlak circa 5000 m2 Bouwkosten incl. installaties circa 6 miljoen gulden


56 de Architect, april 2002

Hedge House van Wiel Arets in Wijlre

57

Galerie met kippenhok

Hedge House van Wiel Arets in Wijlre Het werk van Wiel Arets is geen directe vertaling van een programma, maar uiting van de gelaagdheid in de hedendaagse werkelijkheid. Voor een galerie in Wijlre is het eerste concept de stapeling van uiteenlopende programmaonderdelen –broeikas, kippenhok, galerie– tot een geheel. In het interieur is sprake van een verweving en versmelting van de verschillende functies. Resultaat is een labyrintische ruimte waarin de bezoeker zich in een andere realiteit beweegt dan de alledaagse.

Olv Klijn Foto’s Jan Bitter De villa is een geliefde typologie binnen de architectuur. In de twintigste eeuw is haar rol binnen de ontwikkeling van het architectuurdebat nauwelijks te overschatten. Betrekkelijk ongestoord kan een architect in deze opgave zijn gang gaan. Het resultaat van deze vrijheid –gecombineerd met de uitgesproken ideeën van een opdrachtgever– is in de meeste gevallen een woning waarin het wezen van het wonen opnieuw overdacht en uitgedrukt is. Deze ontwikkeling is recent vooral gericht op de ontmaskering van functionele bepaaldheid. De mentaliteit van form follows function wordt verruild voor een meer open benadering. Zo lopen werk, wonen en ontspanning in dergelijke huizen door elkaar heen en is de grens tussen publiek en privaat vaak niet duidelijk te trekken. Volgens Wim van den Bergh zijn deze huizen ‘mutanten’: “zo extreem en buitengewoon dat er slechts één van kan bestaan”.1 Bijzonder aan deze typologie is, naast de vernieuwende invloed, dat het bijna uitsluitend particuliere huizen betreft. Het grootste deel van de mensheid –architecten incluis– zal deze huizen nooit zien, laat staan bewonen. In het meest gunstige geval worden ze na het overlijden van de eigenaar als museumstuk opengesteld, zodat postuum de vernieuwing op het publiek wordt overgedragen. Het is een unicum wanneer een nieuw huis van dit kaliber voor het publiek wordt opengesteld. Hoewel de naam van het door Wiel Arets ontworpen Hedge House2 doet vermoeden dat het hier om een huis gaat, is dit slechts gedeeltelijk waar. In werkelijkheid betreft het een galerie voor de privé-collectie van het echtpaar Eyck. Hun kunstcollectie was uit de oorspronkelijke behuizing, het stallencomplex bij hun kasteel in Wijlre, gegroeid en moest worden uitgebreid. De aangewezen plaats voor deze uitbreiding was de tuin, en wel op de plek van het kippenhok en de broeikas. De rest van de tuin is met behulp van hagen zorgvuldig tot verschillende ‘kamers’ met kunstwerken gesmeed. Opgave voor Arets: ontwerp een nieuw onderkomen voor de collectie, zonder de bestaande functies te veronachtzamen.3 Arets geeft even simpel als doeltreffend antwoord door de programmaonderdelen te stapelen tot één volume dat deel uit maakt van de ‘natuurlijke’ kamers in de tuin. Ogenschijnlijk onverenigbare elementen –broeikas, kippenhok en galerie– zijn verenigd in een ruimtelijk lichaam. De uitdaging was om het ontwerp een afspiegeling van haar opdrachtgevers te laten zijn. Hun fascinaties met betrekking tot kunst en tuinieren boden Arets de mogelijkheid een nieuwe ruimtelijke verweving voor te stellen. Het resultaat, afhankelijk vanuit welk perspectief men het bekijkt, is een broeikas met een galerie erin of een galerie met een broeikas erin. Een definitieve keuze is moeilijk te maken. De versmelting van functies kan het beste worden vergeleken met een voortdurend scherpstellen: niet dit, niet dat, nog dat, net niet, of net wel? Het exposeren van kunst vraagt traditioneel om neutrale ruimtes met veel muuroppervlak. Dit gegeven, gecombineerd met het specifieke gegeven van de natuurlijke muur –lees de aanwezige haag– leverde Arets een belangrijk thema op. Dit is ook door John Hejduk uitvoerig onderzocht.4 Het thema van zekerheid –bescherming door een muur– en spanning –scheiding van werelden door een muur– is door Arets overtuigend uitgewerkt. De ingreep bestaat uit een tot gebouw geworden kronkelroute van de tuin naar het kasteel en vice versa. Subtiel leidt deze route onder de broeikassen, het kippenhok en een woonkeukenachtige ruimte door. De labyrintische structuur van de tuin wordt hierdoor driedimensionaal.

links Kasteel in Wijlre met stallencomplex. onder Het Hedgehouse continueert de met heggen omsloten ‘kamers’.


58 de Architect, april 2002

Hedge House van Wiel Arets in Wijlre

rechts De opdrachtgevers wensten een eigentijdse architectuur. Deze voegt zich vanzelfsprekend in de situatie. onder Kas, kunst en kippen onder één dak. rechtsonder De gesloten zijde lijnt met de om het kasteel gelegen gracht. rechterpagina rechtsonder Situatie.

Het exterieur van het Hedge House wordt gekenmerkt door de stapeling van programma, terwijl in het interieur sprake is van verweving. Door middel van een groot aantal vensters heeft men vanuit de expositieruimte zicht op een van de kassen. De aanwezigheid van de tweede kas kan slechts worden vermoed door een vaag groen schijnsel langs een van de wanden. Hoewel het Hedge House geen villa is, heeft het ontwerp –mede dankzij de schaal ervan– het grootst mogelijke effect op het denken over wonen. De ‘vernieuwende’ voorbeelden van musea staan ver af van het Hedge House. Wat Arets laat zien ligt dichter bij de mythologische betekenis van het labyrint als initiatieroute.5 De ideeën van het echtpaar Eyck over scheiding en vermenging zijn uitgewerkt tot een overtuigende architectuur. Prettig verschil met de genoemde virtuele voorbeelden is, dat het Hedge House een werkelijke ervaring biedt. Gedurende twee dagen per week is het ‘huis’ voor publiek toegankelijk. Een bezoek betekent onvermijdelijk een kennismaking met het leven van de Eycks die als zij zelf niet aanwezig zijn in alles tastbaar blijken te zijn.

NOTEN 1 Wim van den Bergh, Een ‘gefabriceerde’ illusie: Wall House 2 van John Hejduk in Groningen’, de Architect, oktober 2001. 2 Het ontwerp voor het Hedge House is uitgebreid gepubliceerd in de Architect, mei 2000, p 48-51.. 3 Naast het verzamelen van moderne kunst, een gedeelde passie, kweekt mevrouw Eyck orchideeën in de bestaande broeikas. De kippen zijn een hobby van meneer Eyck. Beide elementen moesten in het nieuwe ontwerp gehandhaafd blijven. Bovendien moest het ontwerp van deze tijd zijn en daarom gebouwd worden in staal, beton en glas. 4 John Hejduk, ‘Bye House, importance of the wall’, Mask of Medusa 1985. 5 Volgens Wim van den Bergh is het labyrint te beschouwen als een initiatieroute, een initiatie voordat men wordt opgenomen binnen een andere morele orde, een initiatie die gepaard gaat met verwarring in: ‘Architectuur en moraal: Babylonische labyrinten’, de Architect, september 1992.

59


60 de Architect, april 2002

Hedge House van Wiel Arets in Wijlre

linkerpagina linksboven Trap naar de laag gelegen expositieruimte. middenboven Door de expositieruimte verdiept aan te leggen ontstaat voldoende muuroppervlak. rechtsboven Combinatie van expositieruimte en oranjerie. linksmidden Trap naar beneden vanaf de entree. linksonder Eetkamer met op de voorgrond de orchideeĂŤnkwekerij. links Het Hedgehouse kan gezien worden als een driedimensionaal labyrint. onder Wisselwerking binnen/buiten door de lichtval.

61

HEDGEHOUSE WIJLRE Locatie tuin Kasteel Wijlre Opdrachtgever De heer en mevrouw Eyck Ontwerpteam Wiel Arets, Bettina Kraus, Lars Dreessen Medewerker Frederik Vaes Projectleider Hein Urlings Ontwerp 1999-2000 Uitvoering 2001 Maquettes Jeremy Bryan, Frederik Vaes Programma Art gallery, lounge, orchidroom, greenhouses, 7 poultry-houses, room for garden-tools Constructie Ingenieursbureau Palte bv Installaties Huygen installatieadviseurs bv Aannemer Aannemersbedrijf Xhonneux bv Building physics consultant CaubergHuygen Raadgevende Ingenieurs bv


58 de Architect, februari 2002

De Stadstuinen in Rotterdam van KCAP

Familiegelijkenis in gevarieerd woonproject

De Stadstuinen in Rotterdam van KCAP De Rotterdamse wijk Stadstuinen vertoont alle kenmerken van de perifere woonwijk, ware het niet dat ze midden in de stad gebouwd is. De woonblokken van kcap zijn de hoekstenen van het gebied. Achter het uniforme beeld gaat een grote programmatische diversiteit schuil. Door een keur aan uiteenlopende woningtypes, afgestemd op de gemêleerde samenstelling van de stedelijke bevolking en de ruime aandacht voor collectieve voorzieningen als parkeergelegenheid en besloten binnentuinen, is zo toch een stedelijk woonmilieu ontstaan.

Eric Frijters Foto’s Rob ’t Hart Met de herstructurering van de voormalige haven- en industriegebieden in het centrum van Rotterdam is een binnenstedelijke periferie ontstaan. Daar zijn verscheidene oplossingen bedacht voor wonen in relatie tot de havenbekkens. Stadstuinen is een typische woonbuurt met een stedelijk uitzicht. Het stedebouwkundig plan laat zich ervaren als een enclave met een onderbroken randbebouwing van acht lagen. Rijen grondgebonden woningen zijn in een regelmatige compositie van vijf keer twee halfopen bouwblokken geprojecteerd langs een groene as. Het geografische privilege van het stadscentrum moet de doelgroep van jonge ouders verleiden om hier hun welvaartsroutine te leven. De wijk Stadstuinen op de Kop van Zuid belichaamt een paradoxale synthese: namelijk suburbaan wonen in het stadshart van Rotterdam. Door kcap1 op de vier hoeken een woningencomplex te laten ontwerpen heeft het wijkplan een zekere samenhang verkregen. In een zeer omvangrijke en complexe opgave onderzoekt Christiaanse de verhouding tussen de te onderscheiden schaalniveaus.2 Schaal is een prominente factor in de organisatie van de stedelijke ruimte. De fysieke, economische, sociale en culturele fragmentatie van de samenleving heeft een versnipperend effect op die ruimte, stelt Christiaanse.3 Door verbeterde economische omstandigheden, de stevig ingebedde individualisering en veranderingen in de werksfeer laat ze blijvend sporen na op onze collectieve leefstijl. Deze ontwikkeling leidt tot grootschalige, monofunctionele en voorspelbare landschappen van conventionele woningtypen met innovatieve huiden op Vinex-locaties. kcap lijkt met de verzamelde woonvolumes het omgekeerde te beogen. Christiaanse wil in de centra van stedelijke agglomeraties een radicale menging introduceren, die een interactie tussen groot- en kleinschaligheid bewerkstelligt. Er is een ideaal geformuleerd dat een leefbaar en afwisselend stadslandschap verbindt met een diverse wooncultuur. De moderne samenleving vraagt immers niet om één bepaalde levensvorm, maar om structuren waarbinnen uiteenlopende culturen zich kunnen ontplooien. Zo kunnen de stedebouwkundige bouwblokken worden geïnterpreteerd als een poging om de vrijwillige bannelingen van suburbia een stedelijk alternatief aan te bieden.

linkerpagina Blok F aan de noordoostkant van het gebied. onder De grootstedelijke gevel van blok A aan de rand van het gebied Stadstuinen.

59


60 de Architect, februari 2002

De Stadstuinen in Rotterdam van KCAP

linkerpagina Fragment zijgevel blok E. uiterst boven De woonblokken aan de binnenkant van het gebied zijn kleiner van schaal en bevatten eengezinswoningen en appartementen. Hier de gevel van blok J, met op de achtergrond blok A. linksboven Begane grond blok F, bedrijfsruimte en woningen met privĂŠ-tuinen in het binnengebied. midden boven Blok E, eerste verdieping met terras boven de parkeergarage. rechtsboven Blok A begane grond. Woningen, bedrijven en overdekt parkeerterrein. rechts Situatie. In de vier hoeken de gebouwen van Christiaanse. Linksboven, in de meest noordelijke hoek van de wijk blok J, linksonder blok A, rechtonder blok E en rechtsboven blok F.

61


62 de Architect, februari 2002

De Stadstuinen in Rotterdam van KCAP

rechts en onder Bij de hoge woongebouwen is gebruik gemaakt van ver uitstekende balkons en wintertuinen. rechterpagina Zicht op het binnengebied van blok A. De woningen hebben als eigen buitenruimte een deel van de binnentuin of een dakterras.

Door de visueel open te laten hoeken zijn de traditionele nadelen van het gesloten bouwblok omzeild. Ieder blok is geleed in vier stroken. De regelmaat van de gevels verbergt een intrigerende diversiteit aan woningtypen. Naast collectieve woongebouwen met koop- en huurwoningen, zijn royale stadshuizen met een flexibele begane grond gerealiseerd om een goede sociale samenstelling van bewoners te krijgen. Om een samenhangende en besloten binnenwereld te creëren, zijn stalen hekken in de woonmuur aangebracht. Deze scheiden de stedelijke bedrijvigheid met metropolitane aspiraties van het verlangen van veel mensen om te wonen in relatie tot de natuur. Voorts is het maaiveld van het binnenterrein opgetild om aan de parkeerbehoefte te voldoen. Hierdoor is een bijzonder veilig en particulier Arcadië ontstaan. De architectonische uitwerking vertoont veel gemeenschappelijke karakteristieken. Er is gewerkt met een vorm van familiegelijkenis, zoals dit begrip door Wittgenstein is geïntroduceerd.4 De term duidt op een innerlijke verwantschap die herkenbaar is in de coherente stedebouwkundige eenheid: het ensemble van gebouwvolumes dat krachtig uitstraalt op de omgeving.5 De overeenstemming in het project wordt bereikt door eenvoudige bouwvolumes eenduidig te materialiseren en detailleren.

In het hele project is metselwerk toegepast. Een rijk palet aan stenen die in kleur, textuur en glans variëren, dient te bemiddelen tussen de reeds aanwezige contrasten in materiaaluitdrukking binnen de woonwijk. Door de onderlinge verhoudingen van de baksteenmix te veranderen ontstaan er nuanceverschillen tussen de bouwvolumes. Het non-figuratief baksteenpointillisme dat hiervan het resultaat is, camoufleert de barse gestrengheid van de eenvoudige architectonische eenheden. Met de zogeheten wintertuinen is een spectaculaire oplossing gevonden om het pluralistische karakter van de samenleving te weerspiegelen. Het thema keert in het hele planontwerp terug als serre of als erker en dringt een dialoog tussen interieur en exterieur op. In een ritmisch patroon lijken de glazen kasten zich ongeacht de oriëntatie tegen de voor- en achtergevels te zuigen. Via deze puilen de verscheidene interieurs en bijgevolg de smaak van het volk naar buiten. In de analytische ontwerpbenadering van kcap staan beslissingschema’s in dienst van een zakelijke en pragmatische aanpak. ‘To design is to interprete information in the fastest and the most efficient way in order to achieve a certain goal’ , aldus Christiaanse.6 Wanneer de architect meer ambities koestert dan eenvoudigweg zakelijk bouwen, vervreemdt hij van de echte architectuur. Of zoals Bart Verschaffel stelt: “Het objectief waarachtige, de vorm van het echte, wat aangetast wordt door de abstracte en cumuleerbare waarden van money en succes, is (als) het gebaar.”7 Volgens Verschaffel wordt het gebaar eerder opgevoerd dan herhaald. Ook de woning(ge)bouwontwerpen van kcap vertonen een innerlijke gelijkenis met het opvoeren van een partituur. Het zijn geen herhalingen van een model, maar vertolkingen van een vertrouwde vorm. 1 kcap is sinds 1 januari de nieuwe bureaunaam voor Kees Christiaanse Architects & Planners en wordt gevormd door Han van der Born, Kees Christiaanse, Irma van Oort en Ruurd Gietema. 2 Vijf opdrachtgevers vragen kcap om 600 woningen en 5000 m2 bedrijfsruimte. 3 Kees Christiaanse, ‘Living in the landscape’, Topos nr. 30, 2000. 4 Ludwig Wittgenstein, Filosofische onderzoekingen (1953), Amsterdam, 1976. 5 Vergelijk Harm Tilman, ‘Wonen in de digitale stad. Nieuw stedebouwkundig werk van Kees Christiaanse’, de Architect, januari 1997. 6 Kees Christiaanse, ‘Creating conditions for freedom’, World Architecture, nr. 6, 1990. 7 Bart Verschaffel, ‘Architectuur is (als) een gebaar’, gepubliceerd in Wonen tussen gemeenplaats en poëzie. Opstellen over de stad en architectuur, onder redactie van Hilde Heynen, Rotterdam, 1993.

STADSTUINEN TE ROTTERDAM Architect kcap, Rotterdam Projectarchitecten Irma van Oort, Kees Christiaanse, Hiltje Huizinga Medewerkers Matthijs Karstel, Kees Brinkman, Frank Alba Heijdenrijk, René van der Klooster, Olga Federova, Anet Schurink, Arend Jan Burgwal, Patrick Willemsen, Marco Veenstra, Tycho Saariste, Willem Zwanburg, Nick van der Nol, Marcel Clerici, Margriet Smit, Simone Nagel, Farid Omidi, Sander Diepa, Verena Manz Opdrachtgevers Eurowoningen, Ballast Nedam Woningbouw West, Era Bouw, Estrade Wonen, Estrade Projectontwikkeling, Leyten & Partners, Woonzorg Nederland Aannemers Era Bouw, Zoetermeer stad, Ballast Nedam, Rotterdam Adviseur constructie Ingenieursbureau Zonneveld, Rotterdam Ontwerp 1996 Oplevering 2002

63


76 de Architect, november 2002

Geluidswalwoningen van Koen van Velsen in Utrecht

Moderne stadsmuren

Geluidswalwoningen van Koen van Velsen in Utrecht Een geluidswal kan door de geraffineerde inzet van architectonische middelen zijn eenvoudige functie ontstijgen. Van Velsen ontwierp twee ruim bemeten geluidsschermen met daartussen een balkvormig volume met 120 wooncontainers. De programmering van deze woonfunctie in een smalle strook niemandsland is een voorbeeld van stedelijke inbreiding. Eric Frijters Foto’s Jannes Linders Op een terrein langs de Waterlinieweg in Utrecht, dat aan de Kromhoutkazerne toebehoorde, is het University College gevestigd.1 In een smalle strook niemandsland tussen de intensief bereden ringweg en voormalige kazernegebouwen, presenteert Koen van Velsen een geslaagd voorbeeld van stedelijke inbreiding. Doorgaans overheersen strenge diagrammen de stedelijke situering van zijn gebouwen. Hier vloeit deze klassiek genuanceerde logica direct voort uit de dubbelzinnige functie van de opgave. Door een woonbestemming in een geluidwerend scherm te programmeren is een natuurlijke beëindiging van een stedelijke ruimte bij voorbaat gerealiseerd. Het circa 350 meter lange ontwerp isoleert het campusterrein visueel en auditief van de weg. Met de woonfunctie is bovendien het risico dat een nieuwe achterkant ontstaat, omzeild. De plek die slechts geschikt leek voor onkruid en menselijk afval, is getransformeerd tot een aantrekkelijke publieke ruimte. Kenmerkend voor het werk van Van Velsen is het continue onderzoek naar de mogelijkheden om “[…] ruimtes in en om gebouwen te scheppen, die al naar gelang programma en context totaal van elkaar kunnen verschillen”.2 In tegenstelling tot andere ontwerpen die het bureau in dezelfde tijd realiseerde, vertoont dit ontwerp voor de studentengeluidswal opmerkelijke verwijzingen naar een postmodern uitgewerkte deconstructivistische architectuur. Het geheel bestaat uit een samenstelling van drie duidelijk van elkaar onderscheiden elementen. Twee genereus bemeten schermen die zich begeven op het schaalniveau van de stad, sluiten een balkvormig volume op, waarin 120 wooncontainers in twee lagen regelmatig zijn gerangschikt. Zijn isolerende kwaliteit verkrijgt de woonwal in analogie met de werking van de spouwmuur. Tussen de bakstenen voortzetting van het transparante geluidsscherm en de stapeling van de studentenkamers is een leegte, die ruimte biedt aan algemene voorzieningen en interne circulatie. In de plattegrond is de spanning afleesbaar die wordt opgeroepen door de combinatie van een curve en een rechte lijn. Beide stedelijke schermen zijn langer dan het feitelijke woonvolume. Hierdoor zijn de programmatisch homogene doorsneden in formele zin verschillend, wat resulteert in spectaculaire perspectieven in de circulatie- en verblijfsruimtes. In het exterieur staat de betonnen colonnade los van haar betekenis. De angst om de ruimte achter de geluidsschermen onbepaald te laten, heeft aan beide uiteinden van de ingreep een verrassende, met schelpen bestrooide tuin opgeleverd. Er is een interessante dialoog ontstaan tussen de onregelmatige geperforeerde bakstenen muur en de strenge ritmiek van de betonnen colonnade. Beide zijn op deze plaats theatraal opgevoerd in een verstillingdrama. De stedelijke schermen verhouden zich op een dualistische wijze tot hun omgeving. Als eerste lijn in de geluidsdefensie vertoont de metselwand verrassend genoeg virtuoos gecomponeerde gevelopeningen. Zo blijft een visuele verhouding gehandhaafd tussen de bestuurders op de snelweg en de gebruikers van de circulatiespouw. Het glas in het gemetselde geluidsscherm is glad opgenomen in het muurvlak. Vanuit een voorbijsnellende auto tekent de complexe compositie van gladde, spiegelende vlakken zich sterk af tegen de textuur van de ruwe ondergrond. Aan de zijde van het campusterrein breiden de 3200 mm brede traveeën van het betonnen scherm de reële kamerruimtes uit tot buiten de fysieke gevel. Deze voortzetting verengt het blikveld tot het campusterrein en biedt de kamerbewoner een grote mate van privacy door letterlijk afstand te scheppen

tot de voorbijgangers. Vrijwel gesloten gevelaanzichten zijn afgewisseld met bijna volledig transparante gebouwdelen. Zwaar gedimensioneerde kozijnen verijdelen dat de studentenkamers genadeloze kijkdozen zijn. De opengewerkte gezamenlijke ruimtes profiteren daarentegen optimaal van het binnentredende licht en de directe relatie met het aangename binnengebied dat is ontstaan. Daarbij laten vides en glazen balustrades het licht onbelemmerd doordringen tot iedere laag van het gebouw. Herhaaldelijk bedient Van Velsen zich van dergelijke contrasten. Ze worden doorgevoerd tot op het niveau van detaillering en het materiaalgebruik. Goedkoop ogende industriële materialen contrasteren met bewezen tijdloze materialen. De met Masterclad opgewaardeerde houtskeletbouw van de stapeling wooncontainers steekt opvallend af tegen de tijdloos uitgevoerde elementen van beton en baksteen. Ook in het interieur is een vergelijkbare tweeledigheid ingezet. Terwijl de fietsenstalling moeiteloos het kwaliteitskeurmerk ‘studentproof’ krijgt, ogen de glazen balustrades opvallend kwetsbaar. De totaalbenadering in de ontwerpen van Koen van Velsen blijft niet beperkt tot de relatie tussen architectuur en de stad. Voor elke kamer is een zitzak, een bureau en een kast ontworpen, waarin tegelijk een wastafel is opgeno-

77

links Geluidswalwoningen en historische panden van de voormalige Kromhoutkazerne vanaf de campus. linksonder Het strenge ritme van de geluidswalwoningen gezien vanaf de campus. rechtsonder Gevel van de wooncontainers.

men. Boomstronken in de algemene ruimtes lijken door studenten geïntroduceerd te zijn, maar zijn onderdeel van het totaalconcept. De eigenschap om alle ruimte te bepalen zonder het gebruik ervan vast te leggen, heeft ook hier een veelvuldige uitwerking gekregen. Al snel blijken de tijdelijke bewoners creatief bezit van de ruimte te hebben genomen. Zo figureren de stedelijke muren niet enkel als transitiezones die doorgang verschaffen aan personen, licht en geluid. De dikte van beide muren maakt dat het verblijfsplekken zijn geworden voor studenten, die met opgetrokken ledematen een boek lezen en zich koesteren in de zon. NOTEN 1 Het University College is gelieerd aan de Universiteit van Utrecht. Zowel de organisatie van de opleiding, als de campusopzet is gebaseerd op een Angelsaksisch model. Alle voorzieningen voor leven en leren zijn op het campusterrein aanwezig. De architectonische benadering van woonruimte voor studenten heeft in algemene zin een massaal karakter. Paradoxaal genoeg is de aandacht voor individuele wensen in veel gevallen geconcentreerd in een gezamenlijke ruimte. Studenten leven in kleine eenheden waarin ontspanningsruimtes, was- en ontbijtgelegenheden worden gedeeld. Een dininghall maakt volwaardige keukens in de woonunits overbodig. 2 Janny Rodermond, ‘Architectuur van de stedelijk ruimte’, de Architect, april 1996.

STUDENTENHUISVESTING CAMPUS UTRECHT Opdrachtgever Bouwvereeniging Volksbelang, Vianen Ontwerp Architectenbureau K. van Velsen bv Projectarchitect Koen van Velsen Medewerkers Gero Rutten, Chris Arts, Merijn de Jong, Marcel Steeghs Gebruiker University College Utrecht Adviseur constructies D3BN, Den Haag Adviseur geluid Lichtveld Buis & Partners, Utrecht Adviseur installaties Huisman en Van Muijen, ’s Hertogenbosch Aannemer Bouwbedrijf v.d. Hengel, Soest Aanvang bouw september 1999 Oplevering september 2000 Aantal woningen/clusters, kamers 125 Bruto vloeroppervlak 1935 m2 incl. geluidsmuur Bruto inhoud 10255 m3 incl. geluidsmuur Gebruiksoppervlak 3243 m2 Verblijfsgebruik 1819 m2 Bouwsom € 3.800.000,-, incl. installaties, excl. btw


78 de Architect, november 2002

Geluidswalwoningen van Koen van Velsen in Utrecht

links De geluidswalwoningen vanaf de weg. midden onder Plattegronden geluidswalwoningen uiterst onder Ontwerpschema’s rechterpagina boven Doorsnedes rechtsonder Het licht gekromde vlak van baksteen en de uitloop van de betonconstructie, vormen de zijkant van het ontwerp.

tweede verdieping

eerste verdieping

begane grond

het gebouw vormt een beĂŻndiging aan de rand van het terrein

de gaten in de muur waarborgen de relatie tussen de verschillende gebieden

continuĂŻteit om karakteristieken bestaande bebouwing zichtbaar te maken

de kromming van het gebouw aan de weg reageert op de beweging van het verkeer

het gezicht van de campus vanaf de openbare weg

reflectie van het geluid omhoog

79


38 de Architect, februari 2003

Van Abbemuseum van Abel Cahen in Eindhoven

Ingepaste tegenstrijdigheid

Van Abbemuseum van Abel Cahen in Eindhoven Eindhoven heeft weer een volwaardig huis voor moderne kunst, dat recht doet aan de omvang van de collectie en voldoet aan de eisen van de bruikleengevers. Na ruim een decennium is een einde gekomen aan de maatschappelijke opwinding en politieke onrust, die de eerste ontwerpvoorstellen van Abel Cahen voor het Van Abbemuseum veroorzaakten. In deze periode veranderde een gewoon gebouw in een Rijksmonument en werd de opgave in de eerste plaats een project waarin oud- en nieuwbouw op elkaar moesten worden afgestemd. Eric Frijters Foto’s Jannes Linders Cahens eerste ontwerp voor de uitbreiding van het Van Abbemuseum stelde een fijnzinnige voortzetting van Krophollers routing in het interieur voor door op het museum gestapelde nieuwbouw. De verticale uitbreiding van het programma kon in het tweede ontwerp niet worden gehandhaafd, omdat het aanzicht van het bestaande museum uit 1936 onaangetast moet blijven. Derhalve is het met de factor drie toegenomen museumprogramma horizontaal georiënteerd. Cahens aanvankelijke voorstel waarin het museum zich prominent als toren zou manifesteren, is getransformeerd in een meer bescheiden positionering en heeft zich een intieme plek aan de Dommel verworven. Het gebouw heeft zich van de stad afgekeerd en is het nu slechts als silhouet zichtbaar vanaf de openbare weg. Enkel vanuit de overzijde van het water is de ingreep in volle omvang te aanschouwen. Hier is de tegenstelling leesbaar tussen oud- en nieuwbouw, tussen rode baksteen en grijsblauwe kwartsiet, tussen geometrische eenvoud en met sierstrips getooide complexiteit. Het nieuwe Van Abbemuseum is ondergebracht in de gerenoveerde Kropholler-vleugel met hierachter twee nieuwe volumes waarvan de schaal in overeenstemming is met het oorspronkelijke museum. De hoofdingang van het museum is in de oudbouw gehandhaafd en richt zich naar het park dat langs de Dommel de stad in dringt. De nieuwe expositievleugel ligt achter het bestaande gebouw en weerspiegelt theatraal in het verruimde Dommelwater. In de bestaande woningen aan de Stratumse dijk is kantoorruimte gerealiseerd. De hiermee verbonden nieuwbouw biedt ruimte aan een restaurant, een auditorium, een werkplaats en een depot. Dit museumdeel is voorzien van een avondingang, zodat het ook na de sluitingstijd van het museum kan worden geëxploiteerd. Een belangrijk deel van het museum is ingericht als kenniscentrum. De veranderde publieke functie van een museum blijkt direct bij binnenkomst. De bibliotheek die zo’n 120.000 titels bevat van uiteenlopende media, is openbaar en gratis toegankelijk. Binnen de door Cahen aangegeven grenzen is dit het domein van de Belgische ontwerper Maarten Van Severen. De bibliotheek is voorzien van een aluminium interieur dat zich uitstrekt over drie verdiepingen rondom een vide. In de aangrenzende screening-room kunnen films worden vertoond en presentaties worden opgevoerd. Ook de museumleszaal is in dit deel van het museum gehuisvest. Voor de bookshop bedacht Van Severen draaibare boekenkasten waarmee de winkel kan worden afgesloten. Ook was hij verantwoordelijk voor het interieurontwerp van het restaurant en het auditorium. Alle zijn hoofdzakelijk uitgevoerd in metaal en worden geaccentueerd door heldere kleuren, die een afgetekend contrast vormen met de tentoonstellingsruimte. Vanuit de entreehal daalt de bezoeker na binnenkomst af in het souterrain om de nieuwe expositievleugel te bereiken. Bij het betreden van de op het eerste gezicht bescheiden uitbreiding wordt de bezoeker overdonderd door de ruimtelijkheid van de binnenstraat. Het doet denken aan het fenomeen van ingepaste tegenstrijdigheid (‘contradiction accommodated’) dat Venturi ontleende aan Louis Kahn.1 De verhouding tussen de verticale uitbreiding en de horizontale orde biedt hier ruimte voor een incidentele uitzondering. Ondanks het gegeven dat het tweede ontwerp in horizontale richting moest worden voltrokken, is de fascinatie voor verticaliteit niet losgelaten. De toren van het eerste ontwerp is nu in het interieur opgenomen en zorgt ervoor dat de architectuur een stedelijk karakter incorporeert.

links De nieuwe vleugel ligt aan de rivier de Dommel. onder Oudbouw en nieuwbouw in stedelijke omgeving.

39


40 de Architect, februari 2003 1 hoofdingang 2 receptie 3 avondentree 3a portier 4 verkeersruimte publiek 4a verkeersruimte personeel 4b verkeersruimte laden/lossen 5 hal 5a vide hal 5b entreehal 6 restaurant 6a vide restaurant 6b keuken 6c uitgiftebalie 6d mezzanine 7 auditorium 7a vide auditorium 8 bibliotheek 8a vide bibliotheek 8b archief 8c multimedia 8d bibliothecaris 8e leeszaal 9 boekenwinkel 10 garderobe 11 toiletten 12 expositie bestaande zalen 13 expositie nieuw met daglicht 13a vide 14 expositie nieuw met kunstlicht 14a vide 15 expositie nieuw lage zalen, met kunstlicht 16 torenzaal 16a vide 17 personenlift 18 goederenlift 19 emballage, laden en lossen 20 werkplaats 21 kantoor 22 vergaderruimte 23 personeelskantine 23a pantry 24 schilderijendepot 24a transitodepot 24b sculpturendepot 24 c audiovisueel depot 25 technische ruimte 26 traforuimte 27 patio 28 erker 29 beeldenpatio 30 hefplateau 31 containerruimte 32 kleedruimte personeel 33 opslag, berging 34 educatieve ruimte 35 projectieruimte

Van Abbemuseum van Abel Cahen in Eindhoven

Doorsnede 1

Doorsnede 2

Souterrain

Tweede verdieping

Parterre/eerste verdieping

41


42 de Architect, februari 2003

Van Abbemuseum van Abel Cahen in Eindhoven

Rondgang in souterrain.

Rondgang met links de bookshop.

Entree met uitzicht op bibliotheek.

43


44 de Architect, februari 2003

Van Abbemuseum van Abel Cahen in Eindhoven

VAN ABBEMUSEUM EINDHOVEN Opdrachtgever Gemeente Eindhoven Architect Abel Cahen, Amsterdam Interieurontwerp Maarten Van Severen, Gent Ontwerpfase 1996-1999 Bruto oppervlakte 9.825 m2 Netto oppervlake 7.150 m2 Bouwtijd april 2000 - november 2002 Kosten €29.000.000,-

onder Vide linksonder Trap naar souterrain die naar de nieuwe vleugel leidt. rechtsonder Museumzaal rechterpagina Trappen in grote toren

Bedoeld of onbedoeld wordt het thema van de vereniging van elkaar uitsluitende principes verder uitgewerkt in de torenzaal. Het museum dat in aanzicht 23 meter boven het maaiveld uitsteekt, blijkt in het interieur ondanks het metersdikke, technische plafond een ervaring van 26 meter vrije hoogte op te leveren. Langs de schuine wanden van de toren wentelt een trap volgens een terrassensysteem. Met de wijkende wanden en het schuine dak vormt de torenzaal de spil van een ruimtelijk spektakel met indrukwekkende perspectieven. De torenzaal moet een museum in een museum zijn, waar kunstenaars de vrijheid krijgen om hun kunst in de ruimte te uiten. Op elk niveau vormt de torenzaal een schakel in de routing, van waaruit loopbruggen de oneindige verticale ruimte oversteken naar de zalen waar de wisselende collectie wordt getoond. Op de vraag of een museum van moderne kunsten uit moet dagen om kunst tentoon te stellen of een meer neutrale positie moet innemen, biedt het Van Abbemuseum evenzeer een ambigue antwoord. Het ontwerp kent vier soorten toonzalen. In hoofdzaak bestaat de toevoeging uit neutrale ruimtes die dienend zijn aan de kunst en die geschikt zijn te maken voor uiteenlopende presentaties uit de wisselende collectie. De proporties ervan zijn afgeleid uit de zalen in de Kropholler-vleugel. Zeer specifiek daarentegen zijn de ruimtes waarin het werk van Lissitzky en Van Doesburg wordt getoond. Hier markeert de afwijkende vloerafwerking een zekere huiselijkheid. In combinatie met een gehalveerde plafondhoogte bezorgt het hout de ruimte de sfeer van een prentenkabinet. Tenslotte zijn er verschillende werkruimtes opgenomen. De ene laat zich het best karakteriseren als hok, waar elke notie van architectuur onschadelijk is gemaakt. De torenzaal daagt de kunstenaar daarentegen uit om op de extreem geproportioneerde ruimte te reageren. Architectuur moet immers volgens Kahn zowel goede als slechte ruimtes omvatten. De vergelijking met Piranesi’s Carceri (1748) dringt zich op in de binnenstraat. Maar terwijl deze donkere en onduidelijk geconstrueerde ruimtes vertegenwoordigen, creëert Cahen een lichte, helder gearticuleerde ruimte die wordt benadrukt door de donkere belijning van de natuurstenen balustraden. De brede trappen nodigen uit om zij aan zij eindeloos door de collectie te dolen. De plaats van de figuratieve ruimte wordt ingenomen door het vormeloze en ambigue. Cahen volgt een meer open benadering die de polariteiten naadloos met elkaar kan verbinden. Door Aldo van Eyck is in ‘De milde raderen van de reciprociteit’, reeds gewezen op de relevantie van deze notie: “Het probleem van de reciprociteit drong zich al werkende sterker naar voren. De aard van het gegeven wees als vanzelf naar een herwaardering van de werkelijke betrekkingen veelheid-eenheid, eenheid-verscheidenheid, onderdeelgeheel, groot-klein, veel-weinig, binnen-buiten, gesloten-open, bewegingrust, constant-veranderlijk, individu-gemeenschap enzovoort”.2 Deze zogenaamde ‘tweelingfenomenen’ –op elkaar betrokken polariteiten– moesten in de opvatting van Van Eyck de door de functionalisten opgetrokken muur tussen polariteiten afbreken. Zo is de torenzaal de gelijktijdige representatie van massiviteit en holte, een plek waar de arbeidsplaats is geïdealiseerd. Vermeende tegenstrijdigheden dienden in een zinvol en herkenbaar verband tot elkaar te worden gebracht. Het aldus opgeroepen rijk van het ‘tussen’ lijkt de essentie van Cahens architectuur te willen vormen. 1 Robert Venturi, Complexity and contradiction in architecture, The Museum of Modern Art, New York, 1966. 2 Aldo van Eyck, ‘De milde raderen van de reciprociteit’, Forum, 1960-61, nr. 6-7.

45


Actualiteiten

actualiteiten Elite morgen In het recent opgeleverde gebouw van arcam in Amsterdam is eind vorig jaar een tentoonstelling geopend, waarin een divers gezelschap ontwerpers onder de illustere titel De elite van morgen? bijeen is gebracht. Bescheiden installaties die passen binnen de 1,5 m2 toegewezen ruimte, geven een boeiende indruk van het werk dat deze generatie architecten onder handen heeft. De presentaties verdringen zich op de middelste verdieping van het gebouw. De tentoonstelling heeft daardoor iets statisch, in contrast met de verticale ruimtelijke dynamiek van Van Zuuks meesterwerk. Arcam moet zich de tentoonstellingsmogelijkheden van dit gebouw nog eigen maken. Wat verder opvalt, is dat de presentaties alle kanten opgaan. De nieuwe elite is geen strobreed in de weg gelegd. De architecten presenteren zich op uiteenlopende wijze. Terwijl sommige architecten hebben gekozen voor een klassieke presentatie (zoals Atelier Kempe Thill, K2 en krill), hebben de meeste architecten hun schetsen, tekeningen en foto’s ondergebracht in boeiende, compacte tentoonstellingseenheden (bijvoorbeeld Blue Architects en Micha de Haas). Ook zijn er gelik-

11

linksonder De 1,5 m2 toegewezen ruimte voor ‘De elite van Morgen’ leidt tot compacte tentoonstellingseenheden. foto Jeroen Musch rechtsonder De meeste indruk maken die architecten die door een installatie hun denken over architectuur fysiek beleefbaar maken, zoals de kansel van DAF Architecten. foto Jeroen Musch

te 3d presentaties op hoog niveau van het eigen werk (GroupA, Maurer United Architects). De meeste indruk maken die architecten die door een installatie hun denken over architectuur fysiek beleefbaar maken. Tot deze behoren de houten constructie van Onix, het uitgeholde piepschuimblok van next Architects, de kansel met uitzicht over het IJ van daf architecten, de betonnen elementen van Wingender Hovenier Architecten en de stapeling van Pero Puljiz + Branimir Medic. Onbedoeld is daarmee de expositie een treffende illustratie van het feit dat de Nederlandse architectuur een diffuus landschap van zienswijzen is geworden. De tentoonstellingsmakers zetten dit landschap onder spanning door zich af te vragen of zich onder deze jongste generatie niet de toekomstige elite van de Nederlandse architectuur bevindt. Door achter het woord ‘elite’ een pontificaal vraagteken te zetten, blijft arcam zelf bij de beantwoording van deze vraag buiten schot. Onduidelijk is of tot deze elite die architecten worden gerekend, die op dit moment uitblinken in hun vak. De criteria op grond waarvan de bureaus zijn gekozen, zijn door arcam namelijk niet bekendgemaakt. Het enige dat ze kwijt wil over de selectie, is dat deze door een gezelschap

van vertegenwoordigers uit verschillende instituties is gemaakt (naast arcam zelf het Berlage Instituut, Archiprix, Europan, Fonds bkvb en Prix de Rome). De tentoonstelling zegt daarom meer over de wijze waarop deze instituten zich verhouden tot de architectuur dan over de architecten zelf. Harm Tilman De expositie ‘De Elite van Morgen? Jonge architecten 20 jaar later’ was van 20 december tot 31 januari 2004 te zien bij arcam in Amsterdam. Info: www.arcam.nl

Internationale scenario’s voor Nederland Vier naoorlogse wijken in de steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Hengelo waren vorig jaar het werkterrein van de deelnemers aan Europan 7, de internationale prijsvraag onder jonge architecten. Onder het motto Nieuw leven in de suburb droegen zij oplossingen aan voor stadswijken die veel van hun vroegere glans hebben verloren, zoals het Amsterdamse Geuzenveld, de Rotterdamse Zuidwijk en de Haagse Moerwijk. Hengelo leverde een afwijkende opgave met een stadsdeel dat vooral uit kantoren en villa’s bestaat. Een jury onder leiding van arcam-directeur Maarten Kloos boog zich over 168 plannen en kende vier eerste prijzen en drie tweede prijzen toe. Opvallend is het grote aantal winnende buitenlandse inzendingen. De jury was lovend over het plan ‘Cassius’ dat Giacomo Summa (Italië) instuurde voor de Bakemabuurt in Geuzenveld. Het plan omvat een extreem en eenvoudig scenario, waarin de openbare ruimte vrijwel volledig is geprivatiseerd. De stedelijke buitenruimte, een belangrijk element in de naoorlogse wijken, speelt een prominente rol in vrijwel alle bekroonde plannen. In ‘Urban Morphing’, waarmee de Spanjaarden Jesús Hernández Mayor en Elena Casanova Garía de competitie van de wijk Morgenstond in Den Haag wonnen, is onderscheid gemaakt in openbare, collectieve en private ruimtes die zijn gekoppeld aan woningenclusters. Het gevaar van een eenzijdig woningaanbod dat veel van de naoorlogse wijken opbreekt, is tegengegaan met geplande differentiatie. Ook Ilse Castermans en Patrick Meijers besteden in hun plan ‘Nieuw Peil’ voor Zuidwijk veel


12 de Architect, februari 2004

Actualiteiten

13

linkerpagina Winnende ontwerpen Europan 7 Nederland. 1 ‘Urban Morphing’ door Jesús Hernández Mayor en Elena Casanova Garía (E) voor Den Haag. 2 ‘Nieuwe Peil’ door Ilse Castermans en Patrick Meijers voor Rotterdam. 3 Ontwerp door Kurt van Belle (B) en Patricia Medina (E) voor Hengelo. 4 ‘Cassius’ door Giacomo Summa (I) voor Amsterdam. onder Winnende ontwerpen Europan 7 Oostenrijk door Nederlandse bureaus. 1 Ontwerp door SMAQ voor Krems. 2 Ontwerp door Pia Kronberger, Kersten Nabielek en Ralf Pasel voor Wenen.

1

2

4

3

aandacht aan de buitenruimte. Zij ontwierpen de overgang tussen de stadsrand en het nabijgelegen randpark door grondgebonden woningen te creëren die aansluiten op de karakteristieke bouwwijze van Zuidwijk en het vele groen: het gras loopt door over de daken. Kurt van Belle (België) en Patricia Medina (Spanje) kregen de eerste prijs voor hun ontwerp in Hengelo. Zij brengen met slingerende gebouwen van drie lagen de verbinding tot stand tussen het stadscentrum en de buitenwijken, een oplossing die volgens de jury het gebied niet alleen meer structuur geeft, maar ook de potentie biedt om uit te groeien tot een landmark. Bij de zes voorgaande edities van Europan is dikwijls opgemerkt dat veel van de zegevierende ontwerpen zelden werkelijkheid worden. Te hopen valt dat alle betrokken partijen dit maal de juiste structuren vinden voor de uitvoering van de bekroonde inzendingen. De nieuwbouwwijken kunnen zulke impulsen goed gebruiken. Ben Maandag

Onder de titel ‘Now, between past and future’ is tot 14 maart in het Nederlands Architectuurinstituut een tentoonstelling te zien van inzendingen voor Europan 7. Het bijbehorende boek is verschenen bij nai Uitgevers.

Woonfuncties als sprawlpleister De zevende editie van Europan stelt een suburbane uitdaging. Ondanks verschillende planningssystemen worden Europese steden geconfronteerd met het generieke verschijnsel van verstrooiing en fragmentatie, dat uitwisselbare beelden oplevert. Hoewel economisch en sociaal gezien effectief, is deze vormeloze verstedelijking ruimtelijk inefficiënt en niet duurzaam. Op het snijvlak van stedebouw en architectuur introduceert Europan 7 de vraag hoe de versplinterde stad kan worden getransformeerd tot een duurzame omgeving die voldoet aan sociale en culturele wensen en tegemoet komt aan de diversiteit van nieuwe levensstijlen. In Oostenrijk draagt de publieke infrastructuur sterk bij aan de versnippering. Onder de prijswinnaars bevinden zich twee teams met buitenlandse architecten die allen werkzaam zijn in Nederland. Beide teams hanteren vergelijkbare middelen, maar totaal verschillende benaderingen. Het architectenpaar Sabine Müller en Andreas Quednau (smaq) streeft in Krems een samenhangend stedelijk geheel na, door de specifieke eigenschappen van de plek in de architectonische typologie te verwerken. Pia Kronberger,

Kersten Nabielek en Ralf Pasel leggen in Wenen de nadruk op de potentie die ontstaat door de aangetroffen diversiteit in programma, schaalniveaus en diffuse texturen. De ruimtelijke en functionele fragmentatie van de locatie in Wenen staat onder druk van economische krachten. Langs de metrolijn identificeren Kronberger, Nabielek en Pasel stedelijke ‘pockets’ van onbepaalde ruimte en dito kwaliteiten. Hierin projecteren zij een complex programma van wonen, werken en vrije tijd voor een breed scala aan sociale groeperingen. De initiatieven die deze ontplooien, moeten een impuls geven aan de directe omgeving. Op de centrale locatie beschermen twee geknikte stroken een binnenplaats tegen het geweld van passerende metro’s en autoverkeer. De sculpturale, transparante gevels zijn kracht bijgezet door de indruk die de hoogspanningsleidingen achterlaten in de massieve daken. De opgave in Krems bestaat uit vijf locaties. De wijk Lerchenfeld is een fragmentarisch samenraapsel van woongebieden in verlaten landbouw- en industriegebieden. Smaq modelleert een raamwerk van innovatieve woontypologieën tot een strategisch verstedelijkingsgereedschap. De nog te plannen bedrijvigheid is aangevuld tot een mix van wonen en werken. Door de lokale, natuurlijke waarden te reorganiseren, ontstaan aantrekkelijke woonlocaties. In de stijgpunten van de woningen vallen handeling en blik samen. Terwijl het afdalen vanuit de appartementen zich oriënteert op de uiterwaarden van de Donau, is het stijgen betrokken bij de wijngaarden in de heuvels van de Wachau. Dit gebaar culmineert in de reusachtige kijkglazen die de daken van de architectuur voltooien. Eric Frijters Tot de in Nederland gevestigde architecten die in het buitenland een onderscheiding hebben gekregen, behoren volgens de opgave van Europan Nederland verder: Birgit Hopf (D), Gili Fort (E), Angela Moragues Gregori (E) en Herve Meyer (F) (winnaar in Barcelona-Can Solé); Skafte Aymo-Boot (DK), Yumiko Nezu ( J) en Johannes Schele (D) (eervolle vermelding in Lausanne); Holger Schmidt (D) (eervolle vermelding in Tampere); Eleni Karanastasi (GR) en Angelika Fuchs (D) (runner-up in NapelsLarissa); Goetz Feldmann (D), Thorsten Gresens (D) en Susanne Gerstgerger (D) (runner-up in Las Palmas de Gran Canaria) en Michael Trinkner (D) en Dirk Waldmann (D) (runner-up in Lausanne).

1

2

Beeldententoonstelling De tentoonstelling Vijftien gebouwen van Neutelings Riedijk Architecten bestaat uit vijftien maquettes op hoge sokkels. Omdat een 3d-schaalmodel aan alle zijden kan worden bekeken, is het een beproefd communicatiemiddel in de architectuur. Neutelings Riedijk Archi-

tecten gebruikt het om gebouwen te ontwerpen als betrof het beeldhouwwerken. In de video die de tentoonstelling begeleidt, vragen de ontwerpers zich af op welke wijze het ontwerpproces kan worden overgebracht op de toeschouwers. Om te benadrukken dat de maquette één van de middelen in het proces is, is een tafel met honderden schaalmodellen te zien. Het nadeel is


14 de Architect, februari 2004

Actualiteiten

15

linkerpagina boven De tentoonstelling ‘Achter gordijnen’ toont vijftien maquettes van Neutelings Riedijk Architecten. foto’s Nederlands Architectuurinstituut onder De tentoonstelling ‘Transformaties van het verstedelijkte landschap’ handelt over het werk van Palmboom & Van den Bout stedebouwkundigen. links Tijdens de interdisciplinaire lezingenreeks ‘Curating the Library’ voegde grafisch ontwerper Armand Mevis alle nummers van het tijdschrift Oase toe aan de bibliotheek van het VAi.

echter dat de bezoeker op deze manier de relatie tussen publieke ruimte en gebruikers niet ervaart. Daardoor gaat de expositie uiteindelijk alleen over de kracht van het beeld. In Neutelings Riedijks werkwijze wordt, nadat de sculptuur in de juiste vorm is gemodelleerd, veel aandacht geschonken aan de huid van het gebouw. Een vergelijking met het modeontwerp dringt zich op, want het gaat (in hun beeldspraak) om de huid die het skelet en de spieren van Rubensiaanse vrouwen omspant. Of het betreft het kleed dat verhult en alleen op bepaalde plaatsen de huid laat zien, waardoor het geheel aan spanning wint. De architecten proberen eindeloos veel patronen uit om te zien of het effect dat ze visueel en tactiel beogen ook wordt behaald. De tentoonstelling toont ondermeer het decoratieve behang van de concerthal in Brugge en de kristallen bekleding van het stadhuis van Moskou. Op de expositie zijn de maquettes niet belicht, maar van binnenuit opgelicht in de donkere ruimte achter de gordijnen. Op de binnenkant van de gebouwen wordt de bezoeker slechts een enkele keer een blik gegund. Alleen de presentatiemaquettes zijn getoond; van het wordingsproces ontbreekt jammer genoeg ieder spoor. Duidelijk is dat de keuze is gevallen op de presentatie van een sprookjesachtig geheel, een associatief gebeuren. Clairette Gitz De tentoonstelling ‘Achter gordijnen’ is de derde in een reeks reizende nai-producties over de vernieuwing van de Nederlands architectuur en is tot 29 februari te zien in het nai, Museumpark 25, Rotterdam

Curating the Library In de foyer van deSingel in Antwerpen staat een eenvoudig spiegelend volume. Het is oorspronkelijk gemaakt door Richard Venlet als de Belgische bijdrage aan de Biënnale van Sao Paolo en diende als mobiel tentoonstellingspaviljoen. Nu huisvest het een mini-bibliotheek met een intrigerend aanschafbeleid. Initiator Moritz Küng vraagt persoonlijkheden uit de internationale cultuurwereld om een selectie van favoriete boeken aan de bibliotheek toe te voegen. De keuze van genodigden is soms aan het programma van deSingel gerelateerd, dan weer aan de voorkeuren van Küng en, nu het project een jaar loopt, ook aan bijzondere dwarsverbanden.

Elke curator komt zijn of haar keuze zelf toelichten in de interdisciplinaire lezingenreeks, waarna de lezingen en de boeken in de bibliotheek zijn te beluisteren, te bekijken en te lezen. Anders dan in een gewone bibliotheek, staan de boeken per curator op een plank. Zo staan Delirious New York van Rem Koolhaas en De onzichtbare Steden van Italo Calvino rug aan rug op de plank van de Belgische kunsthistoricus Steven Jacobs. Grafisch ontwerper Armand Mevis voegde alle door Karel Martens ontworpen nummers van het tijdschrift Oase toe en de jongste Maaskantprijswinnaar, Peter Swinnen (51n4e), koos de Fountainhead en Hunch 6/7 van het Berlage Instituut. Vrijdag 28 november vond een dubbellezing plaats van de choreografe Meg Stuart (usa) en de videokunstenaars Jos de Gruyter (nl) en Harald Thijs (b). De keuze van Stuart had als ondertitel ‘intimate spaces’ en bood een blik in haar gedachtenwereld. Ze toonde (zelf)portretten van Bacon, poëzie van Celan en interviews met Nauman. Het belang van ruimte in haar werk onderstreepte ze met Bachelard’s Poetics of Space, Brook’s The empty Space en een recent boek over Gordon Matta Clark, wiens werk de inspiratie vormt voor het decor van ‘Visitors Only’, het werk van Stuart dat diezelfde avond in deSingel werd uitgevoerd. De kwetsbaarheid van het Curating-the-Libraryconcept kwam aan het licht toen De Gruyter en Thys aan het woord kwamen: zij maakten zelf een boek. Het Google Book, met 400 pagina’s beelden gevonden op het internet, is mooi, grappig en griezelig, maar vooral ook plat. In 2004 wordt de serie voortgezet. Willem Oorebeek, Anne Teresa de Keersmaeker en Matt Mullican zijn al op zoek naar boeken. De bibliotheek leeft! Mirjam IJsseling Zie ook www.curatingthelibrary.be

Strijdvaardiger debat gewenst Op 28 november 2003 is, met een druk bezocht colloquium op de faculteit Bouwkunde van de tu Delft, de tentoonstelling Transformaties van het verstedelijkte landschap over het werk van Palmboom & Van den Bout stedebouwkundigen geopend. Deze expositie vormt de opmaat in een reeks van tentoonstellingen over het oeuvre

van hedendaagse Nederlandse stedebouwkundigen en ging vergezeld van een boek met dezelfde titel. De publicatie is opgebouwd uit een collectie van bekende en minder bekende projecten, reeds eerder gepubliceerde en licht gewijzigde artikelen van Palmboom & Van den Bout zelf, en enigszins obligate, alleszins beleefde, maar soms historisch warrige essays van derden. Dat alles is ingekaderd en gelegitimeerd door het Delftse project ‘de kern van de stedebouw in het perspectief van de 21-ste eeuw’. De uitgave, die overigens pas na het colloquium is uitgereikt, vormde daarmee een perfecte afspiegeling van de gevoerde discussie op het colloquium. Een discussie die werd vertroebeld door het werk toe te eigenen als een typisch Delftse vorm van ontwerpend onderzoek, of modieuzer gezegd, ‘research by design’. De interne problematiek van de legitimatie van de stedebouw als universitaire discipline en het ontwerp als volwaardige academische activiteit leek meer aandacht op te eisen dan de specifieke verdienste van dit bureau op het gebied van ontwerp en onderzoek. Uit de discussie bleek echter al snel dat de marges voor het ontwerpend onderzoek binnen de huidige, haast militaire opgaven, zoals Palmboom de vinex-projecten omschreef, minimaal zijn. En hoewel deze opgaven in cultureel opzicht sterk onder druk staan, blijkt het vanuit de praktijk moeilijk om iets aan de achterliggende mechanismen van dergelijke planprocessen te doen. Desondanks wordt binnen de horizon van de

opgelegde planologische en beleidsmatige limieten door Palmboom & Van den Bout getracht om meer ruimte voor programmatische spontaniteit en tijd in de verstedelijkingsopgave te bevechten. Daarvoor wordt het landschap in stelling gebracht. Marcel Smets betoogde dat dit landschap is ingezet binnen de context van het poldermodel en stelde de vraag naar de conceptuele notie van het landschap in een totaal kunstmatige omgeving als de Nederlandse. Maar de meest kritische noot werd gekraakt door Leo Tummers die, enigszins overtrokken, opmerkte dat het meedoen met de politiekmaatschappelijke ontwikkelingen niet samengaat met een kritische reflectie op de stedebouw. Hoewel te laat, riep hij op tot een strijdvaardiger vakdebat. Hopelijk kunnen Palmboom & Van den Bout daarvoor de benodigde munitie leveren. Aan de prachtige tentoonstelling zal het in ieder geval niet liggen. Joks Janssen De tentoonstelling ‘Transformaties van het verstedelijkte landschap’ is van 3 tot 31 maart te zien in de Zuiderkerk te Amsterdam. Op maandagavond 15 maart houden Frits Palmboom en Jaap van den Bout een lezing in de Brakke Grond in het kader van de arcam-lezingen.

Bouwbesluit beslist mis Het heeft lang geduurd voordat enige duidelijkheid is ontstaan omtrent het herziene Bouwbesluit. Al die tijd is de nieuwe indeling in beoordelingsaspecten en gebruiksfuncties gezien als een betrekkelijk hoopvolle verandering. Alleen het feit dat de laatste wijzigingen slechts twee maanden voor het van kracht worden van het Besluit zouden worden gepubliceerd, stuitte destijds op gegronde protesten van de bna1. De Bond vreesde dat de last-minute chaos, naast een stagnatie in het bouwproces, zou leiden tot kostenverhogingen voor de opdrachtgever. Van de gevreesde stagnatie is door de economische crisis niet veel te merken geweest, maar de kostenverhogingen zijn volgens de laatste berichtgeving van de bna wel degelijk opgetreden. De oorzaak hiervan ligt echter elders. Volgens het bna-rapport2 Ervaringen van ontwerpers met het Bouwbesluit 2003 is de kostenverhoging voor de planontwikkeling een structureel gevolg van de nieuwe systematiek. Externe specialisten moeten worden ingeschakeld om architectenbureaus te assisteren bij het goed toepas-

sen van de bouwregels. De hoeveelheid research en tekenwerk is toegenomen en het pakket van indieningsstukken ter bewijsvoering van de juiste opvolging van de prestatie-eisen is omvangrijker geworden. Dit zou voor een groot deel als een tijdelijk effect kunnen worden gezien in het kader van de overgang naar een nieuw Bouwbesluit. Maar volgens de door de bna geïnterviewde architecten zullen de moeilijkheden rond het juridische taalgebruik van zowel de voorschriften als de toelichting hierop blijven bestaan. Voor mensen die er binnen ontwerpbureaus direct –maar niet dagelijks– mee hebben te maken, zijn de formuleringen vrij ingewikkeld. Er is dringend behoefte aan praktische ontwerprichtlijnen. Overige opmerkingen van het rapport dat tot doel heeft de onwerkbare bouwregelgeving bij te stellen, zijn het gebrek aan dwarsverbanden, de onbalans in de eisen en de té strakke regels in een té vroeg stadium van het ontwerpproces waardoor innoverende architectonische mogelijkheden afnemen. Kritiek leveren is natuurlijk makkelijk, maar het rapport benadrukt terecht het punt dat het huidige Bouwbesluit zo ontoegankelijk is omdat ontwerpers nooit bij de opstelling ervan zijn betrokken en omdat de toetsers onvoldoende lang met de regels hebben proefgedraaid. Gezien de door de bna aangedragen oplossingen zou het rapport dringend door beleidsmakers moeten worden gelezen. Dominique Pieters Het rapport Ervaringen van Ontwerpers met het Bouwbesluit 2003 is terug te vinden op www.bna.nl > Nieuws > bna Nieuws 1 Zie de Architect, mei 2002, pp. 12-13. 2 Het onderzoek is uitgevoerd door de bna, zijn drie studierichtingen Stawon, Stagg en Staro, en door sbr.

Heilzame interieurs Tijdens het eerste symposium van de Stichting Welbevinden en Interieur in Zorginstellingen (swiz) ging een bont gekleurd gezelschap van sprekers in op de relatie tussen interieurvormgeving en welbevinden. De sprekers waren afkomstig uit de wetenschap, de interieurarchitectuur en de zorgsector. Metha Fennis, onderzoekscoördinator van swiz, schetste een actueel beeld van het onderzoek op dit gebied. De

nadruk ligt daarbij op de invloed van omgevingsfactoren op herstel en welbevinden. Met name in de vs en recentelijk ook in Nederland, verschijnen talrijke wetenschappelijke publicaties op dit gebied. De swiz heeft zich ten doel gesteld deze informatie te verzamelen en beschikbaar te stellen aan belanghebbenden. Tot deze groep behoren de interieurarchitecten. Ank van der Meer van het bureau Ineen Ontwerp ging in op de behoefte aan concrete instrumenten waarmee interieurplannen kunnen worden getoetst. Zorgorganisaties zullen sneller plannen accepteren, als deze vergezeld gaan van harde onderzoeksgegevens die de relatie tussen omgeving en welbevinden aantonen. Nog te vaak is het budget voor interieurplannen in de zorgsector beperkt en wordt de waarde ervan onderschat. Harry Moeskops, lid van de raad van bestuur van Fontis, brak een lans om interieurarchitectuur al vroeg te betrekken in de visievorming bij de vernieuwing van huisvesting. Hij presenteerde een interessante case als illustratie van zijn stelling. Verpleeghuis De Rietvinck in de Jordaan was gekenmerkt door bloemetjesbehang, donkere muren en uiteenlopende sfeerlampen, die een clichébeeld van gezelligheid representeren. Architect Marc Prosman bracht licht in het gebouw en neutraliseerde de omgeving met een rustig en sfeervol eindresultaat. Dit tot grote tevredenheid van de bewoners én de werknemers. Luub Wessels, hoofd bouwzaken College Bouw Ziekenhuisvoorzieningen, verdiepte zich in het concept van ‘healing environments’, interieurs die zo zijn ontworpen dat ze bijdragen aan sneller herstel en minder stress. Hij onderstreepte het belang van vormgeving gebaseerd op wetenschappelijke inzichten en legitimeerde daarmee het bestaansrecht van swiz. Pas als er aantoonbare effecten zijn, kan de overheid worden overtuigd om meer middelen beschikbaar te stellen voor de interieurs van zorgomgevingen. Gezien de grootscheepse bezuinigingsoperaties die ook de gezondheidzorg treffen, is de vraag of de huidige regering daar oren naar heeft. René Erven Het symposium ‘Inrichten van zorginstellingen: Kunst of Kunde?’ vond plaats op 27 november in Apeldoorn. Meer informatie over de Stichting Welbevinden en Interieur in Zorginstellingen: www.swiz.nl


PROJ ECT

1

Flexibele woonprogramma’s Woningbouw in Eindhoven door Diederen Dirrix van Wylick architecten Om de sociale problemen van de Eindhovense wijk Woensel tegen te gaan, ontwierp Diederen Dirrix van Wylick architecten een woningbouwproject met verschillende woningen voor diverse gebruikers. Het plan, waarvan de schaal het midden houdt tussen een stedebouwkundige ingreep en een architectonisch ontwerp, is in een opvallende groene baksteen uitgevoerd. Het oppervlak daarvan is ingestrooid met afgekeurd glasgranulaat. Eric Frijters Foto’s Arthur Bagen

40 de Architect detail, oktober 2004

Binnen een gevoelige sociale context biedt een robuuste en bijzonder gematerialiseerde ingreep onderdak aan woningen met een grote verscheidenheid.1 Op deze verscheidenheid heeft architect Paul Diederen nadrukkelijk ingezet om de sociale kwetsbaarheid van het stadsdeel Woensel in Eindhoven het hoofd te bieden. De ingreep bestaat uit 21 woon/werkwoningen, negen patiobungalows, veertien eengezinswoningen, zestien tuinkamerwoningen, zes stadswoningen, twee bovenwoningen en drie solitaire werkruimten. De gedachte is dat een divers woningaanbod eenzelfde diversiteit van bewoners met zich meebrengt. De initiatieven van de nieuwe gebruikers, waaronder de vestiging van een kapperszaak, geven een impuls aan de directe omgeving. Dit doorbreekt de homogene bevolkingssamenstelling van de gemeenschap. Ondanks de grote differentiatie is het plan een enclave met een eigen identiteit. De schaal van de ingreep bevindt zich op het snijvlak architectuur en stedebouw en stemt overeen met de MTS die voorheen het terrein in gebruik had. Om een samenhangend stedelijk geheel te maken, zijn de specifieke eigenschappen van de plek in een architectonische typologie verwerkt. De uiteenlopende woningtypen zijn een reactie op de stedebouwkundige context. De toegepaste ontsluitingsvarianten van de woningen zijn hier een gevolg van. In een aantal gevallen lost daardoor het onderscheid tussen de traditionele voor- en achterkant op. De woon/werkwoningen (type A), bieden als stedelijke wand het hoofd aan de grootschalige bouwwerken langs de Egelstraat, terwijl de atelierwoning (type B) zich oriënteert op de zon met een dakterras aan de openbare weg. Beide woningtypen worden zowel op de begane grond als op de eerste verdieping ontsloten. Tegen de rug van de werkwoningen nestelen zich patiowoningen (type C) aan het binnenterrein, zonder de visuele relatie vanuit de werkwoning hiermee te ontnemen. Aan de overzijde van dit plein, waar tevens wordt geparkeerd, liggen kleine eengezinswoningen (type D). Conform de herkenbaarheid als traditionele woonvorm beschikken deze woningen over een voor- en een achtertuin. De tuinkamerwoningen (type E) zien uit op het Islamitisch Cultureel Centrum. Deze drive-in woningen hebben een opvallend kleine footprint. Ook de bewoners van de stadswoningen (type F) op de kop van het bouwblok kunnen parkeren op eigen terrein, maar zien hun tuin ingeruild voor een dakterras op het zuiden.

2

een gevolg van het toegepaste materiaal. De gevelopeningen hebben verschillende breedtematen, maar beslaan alle de volledige verdiepingshoogte. Hierdoor zijn nauwelijks dilatatievoegen noodzakelijk.

1 Woningblok gezien vanaf de Otterstraat met links type B en rechts type A. 2 Binnenzijde van het woningblok met links type C en rechts

Door het gehele project gonst een sterke sociaalmaatschappelijke betrokkenheid. Het onderkent dat leefwijzen sterk aan individualisering onderhevig zijn. De woningen worden gekenmerkt door neutrale ruimtelijke concepten en een flexibele indeling van de plattegronden. Alleen de slaapverdiepingen zijn vanuit financiële overwegingen zoveel mogelijk hetzelfde gelaten. Verder is een kleine leefgemeenschap geënsceneerd door huisvesting te bieden aan verschillende sociale groepen. Het semi-openbare gebied dat wordt beheerst door een eenduidige architectuur, biedt een beschermde woonomgeving. De voortuinen van de werkwoningen zijn ruimtelijk van de woning gescheiden door een voetpad en dus omgeven door openbare ruimte. Vanuit de verlaagde terrassen van de stadswoningen is toezicht mogelijk zowel op de eigen inrit als op het toegangsgebied tussen de eengezins- en tuinkamerwoningen. Ook in de woningen is de aandacht voor veiligheid zichtbaar. Subtiele hoogteverschillen en weggelaten vloerdelen openen zichtlijnen binnen en buiten de woningen en voorzien de beleving van het wonen van een extra kwaliteit.

type D. 3 Gevel type D.

1 Journaalbeelden toonden twee jaar geleden het Islamitisch Cultureel Centrum dat naast de projectlocatie ligt. Daar werden de stoffelijke overschotten van de twee Eindhovense jongeren onthaald die als vermeende terroristen in januari 2002 omkwamen in Kashmir.

Niet alleen de schaal van de ingreep draagt bij aan de eigenheid van het project. Deze wordt evenzeer aangescherpt door de eenduidige materialisering van de huid. Voor het project is speciaal een groene betonsteen ontwikkeld. Bij aanvang was deze steen ook voorzien als bestratingmateriaal, zodat een doorlopend sculpturaal vlak zou zijn ontstaan. Op deze toepassing kon de fabrikant echter geen garantie geven. In samenwerking met MBI is na veelkleurige experimenten gekozen voor een steen waarvan de toplaag is ingestrooid met groen gemalen glas, afkomstig van afgekeurde glasproducten uit Engeland. Het steenoppervlak heeft hierdoor een bijzondere dieptewerking en levendigheid. Het lijkt doffer bij regenachtig weer en sprankelt meer bij zonlicht. De indeling van de gevels anticipeert op de maatvoering van het gekozen materiaal en geeft het bouwvolume een rauw karakter, dat doet denken aan de woningbouwarchitectuur van de jaren 70. De gevelcompositie is echter geen vertaling van de gebruiksfunctie van de achterliggende ruimten, maar

3

41


1

Doorsnede type A Schaal 1:100

Doorsnede type C Schaal 1:100

2

Type A

3

Type B

4

5 Type C

6

Type D 7

Type E F

A D

E

C

Type F B

Situatie

42 de Architect detail, oktober 2004

P R O J E C T Woningbouw in Eindhoven 43


1234

Detail 1 - 7 schaal 1:15

5

1 tweelaagse bitumineuze dakbedekking 100 mm 2 isolatie thermoroof 100 mm 3 afschotlaag cement 5/1000 4 breedplaatvloer 230 mm

5

29

6

7

7

5 hoekstaal 150x150x10 mm thermisch verzinkt

8

8

6 dpc folie

6

7 mastiekrand 8 samengestelde console ten behoeve van hoekprofiel 9 dampremmende laag

9 10 11 12 13 14

10 isolatie Isover Mupan 110 mm 11 vochtkerende dampdoorlatende laag

30 23

15

12 verticaal regelwerk 26x48 mm 20 10 21 22

13 horizontaal regelwerk 26x38 mm 1

14 multiplex 18 mm

5

15 kozijn meranti 67x114 mm 16 afwerklaag 15 mm 17 cementdekvloer 50 mm

16 17 14 18

18 compriband 19 gemoffelde lekdorpel 20 kalkzandsteen lijmelementen 100 mm

6

15 19 6

21 geventileerde spouw 30 mm 22 betonsteen MBI 100 mm

23 32 1 2 3 4 6

23 open stootvoeg 24 geveldrager hoekstaal 100x100x8 mm

19

25 ribbenvloer met thermische isolatie 26 lood 27 verzinkte stalen strip

20 10 21 22 31

2

28 kantplank beton 29 zwarte kitvoeg 30 veerankerafdichting 31 cellenbeton 32 betontegels op rubbernoppen 33 minerale wol ivm geluidsisolatie 34 kalkzandsteen lijmelementen 120 mm 35 spouw 60 mm

23 30

6 24

15

16 17 4 3

6

33

16 17 25

16 17 25 34 35 34 18 15 26 27

10 11 28

4

7

De Beukelaar in Eindhoven Opdrachtgever Van Roey Projectontwikkeling, 's-Hertogenbosch Ontwerp Diederen Dirrix van Wylick architecten, Eindhoven Projectarchitect(en) P.J.R. Diederen Medewerkers A. Bergman, F. Riolo, M. van der Wielen, R. van Aggelen, I. Horvers, I. Kleinkbrinke Adviseur constructie Advies- en Ingenieursbureau van de Laar, Eindhoven Advseur bouwfysica Baars adviesbureau, Eindhoven Aannemer Nijssen Bouw, Eindhoven Landschapsarchitect Hans van der Markt, Bureau JA Vormgevers Bruto vloeroppervlakte 5400 m 2 Programma 21 woon/werkwoningen (type A en B), 9 patiobungalows (type C), 14 eengezinswoningen (type D), 16 tuinkamerwoningen (type E), 6 stadswoningen (type F), 2 bovenwoningen (type G+H) en 3 solitaire werkruimten. Datum voorlopig ontwerp november 2000 Datum definitief ontwerp juli 2001 Aanvang bouw juni 2002 Oplevering oktober t/m december 2003 Bouwsom excl btw (inclusief installaties) â‚Ź 6.960.000 excl. inrichting Bouwsom incl btw (inclusief installaties) â‚Ź 8.282.400 excl. inrichting

P R O J E C T Woningbouw Eindhoven 45 44 de Architect detail, oktober 2004


PROJ ECT

1

2

Rationeel expressionisme Stadsvilla’s en appartementengebouw in Amersfoort door Drost + van Veen architecten

Het stedebouwkundig plan voor de nieuwe wijk Vathorst aan de rand van Amersfoort is gemaakt door Ashok Bhalotra. In het plan zijn het dorp Hooglanderveen en een lint van boerderijen opgenomen. Losse ensembles van vrijstaande woonhuizen articuleren de aanwezigheid van de oorspronkelijke lintbebouwing langs de oude regionale weg. Vrijwel aan het begin hiervan heeft Drost + van Veen architecten vijf ruime villa’s en een appartementengebouw op een voormalig boerenerf gerealiseerd. De boerderij in het midden van de kavel blijft gehandhaafd. In de uitwerking van de gebouwen zijn de identiteit van de

1

2

3

4

5

6

1 2 3 4 5 6

Voor een stuk grond grenzend aan het erf van een boerderij in de Amersfoortse wijk Vathorst ontwierp Drost + van Veen architecten vijf villa’s en een klein appartementengebouw. Een formele interpretatie van de boerderij leidt tot een verfijnde vorm van sculpturaliteit. De gebouwen vormen daarmee een opvallende uitzondering op de uniforme architectuur van de Vinexwijk. Eric Frijters Foto’s Rob ‘t Hart

7

erf

8 9

Bestaande boederij

10

3

74 de Architect, november 2005

omgeving, de belevingswereld van bewoners en de relatie van het gebouw tot de kwetsbare context de voornaamste uitgangspunten. De woningen lijken losjes op het erf gegroepeerd. In de plattegrond wordt echter duidelijk, dat er in het plangebied een helder onderscheid bestaat tussen entreegebied en tuinzone. De woningen worden ontsloten via een gemeenschappelijk erf, waarop zich ook de garages en de bezoekersparkeerplaatsen bevinden. Aan de andere zijde zijn de zes gebouwen georiënteerd op het zuiden. De ontwerpers voorzagen de vijf villa’s van een uitzicht op de fruitbomen in de gemeenschappelijke tuin.1 Alle gebouwen maken door hun vormentaal en hun materiaalgebruik deel uit van één familie. De villa’s zijn dusdanig gesitueerd dat zowel uitzicht als privacy in de woning is gewaarborgd. Opvallend is de samenhang tussen de architectonische uitwerking en de stedebouwkundige opzet van het plan. De overgang van entreegebied naar tuin valt samen met een karakteristieke knik in het bouwvolume. Door deze hoekverdraaiing openen de plattegronden zich naar de tuin, wordt de keuken het centrum van de verblijfsruimte en kan de oriëntatie van het wonen zodanig worden geregisseerd, dat de woningen zich van elkaar afzonderen. Deze geleidelijke verandering van openbaar naar privé vindt ook een uitdrukking in de gevels, die een coherent geheel vormen met de organisatie van de plattegronden. De traditioneel gecomponeerde, kopse gevels aan de entreezijde van de gebouwen zijn gericht op de nieuwe woonwijk en contrasteren sterk met de volledig over twee verdiepingen geopende gevels aan de tuinzijde, waar robuust gedimensioneerde schuifpuien toegang geven tot de buitenruimte. Een

1 In de eerste plannen vormde het boerenerf een gemeenschappelijke buitenruimte, maar uiteindelijk is het perceel opgedeeld in privétuinen. 2 De kapvorm refereert aan het dak van de naastgelegen boerderij. 3 Situatie

75


6

1 entree

1

6

7

5

5

2 woonkamer

5

8

3 keuken

1

6

4 studeerkamer

5 5 1

5

5 slaapkamer

5

6 bergruimte

7 6

7 badkamer 8

7

7 8

8

5

8 hal

5

5 Eerste verdieping villa

3

3

3

1 2

2

2 4 3 2

Begane grond villa 1 Begane grond appartementengebouw

Eerste verdieping appartementengebouw

Tweede verdieping appartementengebouw

Doorsneden villa

Doorsneden appartementengebouw

sculpturaal gevouwen pannendak kenmerkt het silhouet van de volumes. Ze zet de toon voor de beleving van zowel het interieur als het exterieur van de woningen. Het donkergekleurde dak, dat is geïnspireerd op de kap van de boerderij, is als een strak sluitend kleed over het metselwerk getrokken, zodat het onderdeel wordt van het gevelvlak. Het gevarieerde oeuvre van Drost + van Veen verraadt een interesse voor een subjectieve en materiële realiteit van een gebouw op een locatie. Veelal zijn kapvormen aanleiding voor een formele interpretatie die leidt tot een verfijnde vorm van sculpturaliteit. Met doordachte en simpele manipulaties worden traditionele daken tot een beeldbepalende uitdrukking gekneed. De keuze van de toe te passen, vaak contrastrijke materialen versterkt daarbij de vlakverdeling in de beheerste geometrie. De eenduidige materiaalvlakken en het afgewogen gebruik van natuurlijke en heldere kleuren suggereren dat de architectuur tot beeldhouwwerk wordt geabstraheerd. De hernieuwde waardering van dit realisme heeft tot doel om architectuur als fysieke praktijk te ontwikkelen, waarbij de context nadrukkelijk een rol speelt. Niet zozeer een theoreti76 de Architect, november 2005

sche uiteenzetting is kenmerkend, maar de exclusief experimentele benadering, die de formele expressie van architectuur als uitdaging neemt. In dit vrije experiment worden de grenzen van de architectuur opgezocht, zonder dat deze direct worden benoemd. 1 Huizen met een gemeenschappelijke buitenruimte werden onverkoopbaar geacht, zodat de kavel nu volledig is uitgegeven in particulier eigendom.

Villa’s en appartementengebouw, Amersfoort Opdrachtgever Schipper Bosch Projectontwikkeling, Amersfoort Ontwerp Drost + van Veen architecten, Rotterdam Projectarchitect Evelien van Veen Medewerkers Jos Lafeber, Onno Groen, Bernhard Jaarsma, Ylva Haberlandt Adviseur landschap G. Vosselman Aannemer Karbouw, Amersfoort Aanvang bouw juni 2003 Oplevering december 2004 Bouwsom inclusief installaties € 2.000.000 excl btw

1 De villa’s staan los gegroepeerd op het terrein. 2 Het appartementengebouw heeft dezelfde vormentaal als 2

de villa’s.

P R O J E C T Stadsvilla’s en appartementengebouw in Amersfoort 77


Actualiteiten

actualiteiten Chronologische gerechtigheid De architectuur van de kritische jaren ’70 is het thema waarover het nai een tentoonstelling, een publicatie, lezingen en excursies organiseert. Na 30 jaar wordt een traumatisch tijdperk verwerkt waarin volgens de ontwerpers architectuur noch stedebouw is bedreven. De expositie met (architectonische) bouwprojecten uit de jaren ’70 is daarom een ‘must’ voor iedereen die een ‘seventies trip on memorylane’ wil maken. Voor het eerst zien we originele tekeningen van Piet Blom's paalwoningen, schetsen van Laurens Bisscheroux, vogelvluchten van Apon en Stegeman en blobvormige activiteitenschema's van Herzberger in volle glorie. Opname van deze architectuur in het nai-archief is een chronologische gerechtigheid waardoor dit ‘woonerfgoed’ een eigen plek in de architectuurgeschiedenis krijgt. Per slot van rekening is nergens ter wereld de ‘geplande stedelijke kleinschalige gezelligheid’ zo sterk tot uiting gekomen als toen in Nederland. Onbegrijpelijk gemis in de tentoonstelling is de stedebouwkundige context van die tijd, die wel heel gemakkelijk wordt geparkeerd in ‘het woonerf’. Daardoor gooien de expositiemakers stadsuitleg en stadsvernieuwing op één hoop en lijkt de tentoonstelling soms op de potsierlijke plannenparade uit oude jaargangen van Plan en Bouw. Dit is veroorzaakt door het gebrek aan een analyse van de achterliggende context, die scherp werd benoemd door oud-staatssecretaris Gruijters tijdens de overhandiging van de bijbehorende publicatie. Hij sprak de hoop uit dat er ook een boek verschijnt over de politieke kant van de kritische jaren ’70. De hele architectuur was destijds geladen met politiek en kritiek en die doordrenking komt niet naar voren in de expositie. Zij is de ontbrekende, maar onmisbare schakel voor een goed begrip van deze bouwperiode. Nooit eerder in de geschiedenis waren er zo veel bevlogen bestuurders, geëngageerde bewoners en idealistische ontwerpers dermate rechtstreeks en met elkaar betrokken bij de gebouwde omgeving. In die periode zijn unieke kansen gegenereerd voor architectuur, werden vele beperkingen opgeheven, was er geld en was er actiebereidheid voor de gezamenlijke doelstellingen. In dit aan alle kanten aangeboden ‘luilek-

11

Plattegrond van een woonwijk door Prof. De Boer, 1972.

kerland’ bleek de architect niet in staat zijn pretenties waar te maken, aldus Gruijters. Zittend in een zitkuil of dwalend over de tentoonstelling is deze gedachte een diepere overweging waard. Wies Sanders De tentoonstelling ‘Woonerven en zitkuilen, de kritiese jaren zeventig’ is nog tot en met 3 oktober te zien in het NAi te Rotterdam. Bij de expositie verscheen een gelijknamige publicatie en worden excursies en lezingen georganiseerd. Meer informatie op www.nai.nl

Gevestigde waarden versus moderniteit Regelmatig zorgt het ondergrondse winkelcomplex Les Halles in het hart van Parijs voor een debat over hedendaagse architectuur in de Franse hoofdstad. In het begin van de jaren ’70 riep de afbraak van de oorspronkelijke Halles van Baltard veel weerstand op. Het markeerde het begin van het protest tegen de vernielzuchtige moderniteit die in die periode gangbaar was. Vandaag, nauwelijks twintig jaar na de voltooiïng van het park en de constructies rond het Forum, die intussen behoorlijk zijn vervallen, heeft de burgemeester besloten de renovatie van de wijk tot speerpunt van zijn eerste ambtstermijn te maken. Een tentoonstelling rond vier architectonische voorstellen zwengelt het debat opnieuw aan. De complexe vraag bestaat uit het verbeteren van de toegang, de werking en de veiligheid van het enorme ondergrondse openbaar vervoersknooppunt, het moderniseren en rationaliseren van het ondergrondse handelscentrum en het optimaliseren van het park. Eventuele nieuwe constructies mogen de skyline van de huidige bebouwing van Parijs (40 meter) niet overstijgen. Het ligt voor de hand dat zowel de Franse als de Nederlandse uitgenodigde architecten zich hebben verzet tegen deze beperkt toegelaten dosis moderniteit in het centrum van Parijs. Beide Franse ploegen stellen een traditionele compositie van een groot park met welomschreven grenzen voor, doorkruist door een as waarop zich aan het uiteinde een gerenoveerd Forum bevindt. Dit schema vertaalt David Mangin (in eerste instantie geassocieerd met de Zwitserse architect Aurelio Galfetti, maar deze verkoos

zich terug te trekken) zonder enige verbeelding. Hij beperkt zijn ambitie door het bestaande park met de grond gelijk te maken en een soort centrale ‘ramblas’ te maken, die uitloopt op een immens, laag plat dak van 145 bij 145 meter (zeven meter plafondhoogte) dat een grote vide met toegang tot de kelderverdiepingen overdekt. Het voorstel van Jean Nouvel (met landschapsarchitect Michel Desvigne) is meer gearticuleerd en daardoor ook ambitieuzer. Terwijl hij wanhopig zoekt naar een huwelijk tussen verleden en heden, tussen een traditionele compositie op z’n Frans en een groot hedendaags architectonisch gebaar, omgeeft hij de langse zijden van het park met constructies en benadrukt hij de oost-west as. Verder bouwt hij boven de vide van het Forum een spectaculaire hal met een geknikt dak, gedragen door slanke kolommen van 27 meter en ingevuld met een openbaar zwembad. De twee Nederlandse ontwerpteams belasten zich niet met historische beschouwingen. De meer vernieuwende en radicale openbare ruimte die zij voorstellen, is ontwikkeld vanuit de ondergrondse verdiepingen. Mvrdv (met het landschapsbureau West 8) reorganiseert de hele ondergrondse verdieping. Om natuurlijk licht te doen binnenstromen, bedekt Winy Maas het terrein met een groot podium, gedeeltelijk uitgevoerd in glas, waarop West 8 een kleurrijke landschappelijke compositie heeft gemaakt. Bomen schieten op uit de glazen ondergrond, terwijl het groen zich in werkelijkheid in immense bloembakken bevindt die zijn opgehangen aan het plafond. Oma die samenwerkt met Xaveer De Geyter, One Architecture en het bureau Ter als landschapsarchitect, deelt evenzeer het idee rond diepte. In hun ontwerp is het ondergrondse programma van winkels, publieke uitrusting en transport benadrukt aan de oppervlakte. Deze uitspattingen nemen de vorm aan van gekleurde piramides van verschillende hoogtes, verspreid in een park van meer dan zeven hectare. Een andere overtuigende interventie is dat de samenwerkende architecten een dwars in het park gelegen snede voorzien die de verschillende ondergrondse lagen onder het park blootlegt en die een directe toegang verleent tot het station. De piramides, de snede en de ongebruikelijke compositie van het park creëren een nieuw stedelijk landschap in het hart van Parijs.


12 de Architect, juli - augustus 2004

Actualiteiten

linkerpagina rechtsboven Rob Voerman ontwierp een superboerderij voor Laag-Keppel.

a Voorstel van David Mangin voor het Forum des Halles in Parijs (F). b Het voorstel van Jean Nouvel wordt gedomineerd door een groot plat dak met ingebouwd zwembad. c en d MVRDV en West 8 doen bomen uit een glazen ondergrond opschieten. e en f De kleuren van de afgeknotte piramides in het ontwerp van OMA verwijzen naar het ondergrondse programma.

linksboven SeARCH probeert de identiteit van het Gelderse cultuurlandschap te handhaven en onderzoekt daarom de mogelijkheden van een caravan die in het landschap integreert. rechtsonder De Hermitage aan de Amstel door Hubert Jan Henket.

Nederlandse ontwerpteams, is onthullend voor het koude klimaat waarin de Franse architectuur zich sinds de jaren ’80 bevindt. Dit zal het de burgemeester van Parijs niet eenvoudig maken tot een keuze te komen, bovenal omdat hij met Les Halles een zekere ambitie wil tentoonspreiden. Voorzichtig heeft hij de datum van bekendmaking uitgesteld tot de herfst. Dominique Boudet Vertaling Dominique Pieters

Naar aanleiding van de prijsvraag gaat de discussie nu over de vorm van de bestaande openbare ruimte en minder over de oplossingen voor de vraagstukken van Les Halles. Is men in de gevestigde stad veroordeeld tot het volgen van de traditie, of alleen tot het aanbrengen van archetypes uit een vervlogen tijd op nieuwe stedelijke situaties, zoals Jean Nouvel verdedigt? Of moet men daarentegen, en dit is de overtuiging van Rem Koolhaas, de nieuwe gegevens aangrijpen om een publieke ruimte uit te vinden die getuigt van de veranderingen en ze bovendien in scene zet? Het feit dat deze resoluut optimistische visie over moderniteit alleen wordt gedragen door de

Plek als opdrachtgever

De tentoonstelling van de vier voorgestelde projecten loopt sinds 8 april in La Grande Galérie du Forum des Halles, niveau -3. Meer informatie op www.projetleshalles.com

a

c

e

13

b

d

f

Voor de Archipuncturale ’04 had de Stichting Kunst en Cultuur Gelderland vijftien ontwerpers uitgenodigd om een ontwerpvisie te ontwikkelen voor evenzoveel gebieden die aaneengeregen een strook vormen van zes bij vijfentwintig kilometer. Het kralensnoer betreft het gebied langs de Oude IJssel, van Doesburg tot de Duitse grens. Een Achterhoekse landstrook met een hoog gehalte aan cultuurhistorische waarden en tevens een gebied waar de verwachte plattelandsvernieuwing grote invloed zal krijgen. Door aan de architecten, landschapsarchitecten en beeldend kunstenaars het motto ‘De plek als opdrachtgever’ mee te geven en iedere andere beperkende randvoorwaarde uit te sluiten, hoopten de initiatiefnemers dat de ontwerpers de kansen van het gebied maximaal zouden benutten. De diversiteit van de resultaten werd verder gestimuleerd door zowel regionale als landelijke ontwerpers uit te nodigen, bekende coryfeeën maar ook beginnende en ‘veelbelovende’ ontwerpers. Tijdens de presentatie van de ontwerpen op het symposium, bleken de ingediende ontwerpen zeer uiteenlopend te zijn. Soms spraakmakend of grensverleggend en stof gevend voor een verdere discussie. De ontwerpers mochten zelf één van de vijftien deelgebied uitkiezen waardoor het vermoeden ontstaat dat daarmee de locale ingrediënten concrete inspiratiebronnen zouden kunnen zijn. Toch bleken een aantal inzendingen een meer algemene opvatting te verbeelden over de ook elders in Nederland spelende problematiek. Zo had het bureau Search een gecamoufleerde caravan ingediend die als metafoor van de toenemende verstedelijking door het landschap onzichtbaar moet worden geabsorbeerd en had Atelier van Lieshout met een verzameling protestborden willen aangeven dat overregulering een ongewenste en onnatuurlijke situatie dicteert. Met name de regionaal georiënteerde ontwerpers kwamen met minder abstracte oplossingen, zoals Maas Architecten die de Oude IJssel in Doetinchem een grotere betekenis gaf door een stadspark te ontwerpen met woongebouwen waarbij de rivier bij hoog water ver de stad in kan dringen. Even concreet, maar van een totaal andere schaal waren de oplossingen van de architecten Miranda Nieboer, Peter Masselink en Andrea Prins, die de op ieder boerenerf

voorkomende voerkuilen als basiselement gebruikten voor nieuwe functies om zo de transformatie van het landschap zichtbaar te maken of het idee van landschapsarchitect Joost van Hezewijk, die zijn voorliefde voor de voedersilo’s gebruikte om ze tegen beter weten in om te vormen tot duiventillen als antwoord op de door hem verwachte ‘verkrummeling, vertrutting en verponysering’ van het Achterhoekse landschap. Tussen enerzijds de ingediende en algemeen geldende statements en anderzijds de tot in detail uitgewerkte en zeer lokaal georiënteerde oplossingen, waren er ook enkele inzendingen die het motto ‘De plek als opdrachtgever’ op de schaal van het door hen gekozen deelgebied hadden uitgewerkt. Zo kwam Atelier Zeinstra van der Pol met het idee om rond het dorp Gendringen een door betonpaden omzoomde zone aan te brengen waarmee een scheiding wordt gemaakt tussen het gecultiveerde en het te verwilderen landschap; of de aandoenlijke uitgewerkte, multifunctionele superboerderij in Laag Keppel van beeldend kunstenaar Rob Voerman waarmee hij letterlijk ruimte gaf aan de kenmerkende, onderlinge betrokkenheid van de locale bewoners. Voerman kwam daarmee wellicht het dichtst bij de eindconclusie van Dirk Sijmons, Rijksadviseur voor het landschap en één van de inleiders op het symposium, die het zorgvuldig combineren van een top-down met een buttom-up voorstond waarbij zowel de zender (de historische, ecologische en economische signalen) als de ontvanger (de architectonische bewerking) van het gebied worden gehoord. Tom de Vries Het symposium werd gehouden op 5 juni in de aansprekende locatie van de verlaten DRU-fabriek in Ulft. De expositie van de veertien ontwerpen (het vijftiende, niet ingediende ontwerp van West 8 ontbreekt) is tot 29 augustus te zien in De Hutten Noord (het voormalige DRUcomplex), aan de Hutteweg te Ulft. De expositie is ingericht door het Arnhemse bureau SODA.

Neutrale achtergrond Zeer fijn bewerkte gouden sieraden van ruim 2500 jaar oud vormen de openingsexpositie van De Hermitage aan de Amstel. De juwelen, afkomstig uit Griekse graven rondom de Zwarte Zee, zijn uitgeleend door het Staatsmuseum De Hermitage in Sint Petersburg (rus), waarvan

Opinie

Utilitas, firmitas, venustas Het was een zwoele avond aan het Oosterdok in Amsterdam. Het ARCAM was op 17 mei gastlocatie voor een tafelgesprek met BNA-leden en andere architectuurliefhebbers. Aanleiding vormde de publiekelijk uitgesproken twijfels van Thijs Asselbergs over het rendement van zijn duurbetaalde BNA-lidmaatschap. In tijden van recessie komt, niet geheel ten onrechte, het kruideniersschap van de architect weer bovendrijven. Dirk Baalman hield de Bond en haar leden een nietsontziende ‘spiegel historiael’ voor. Maar de BNA-coryfeeën Kees van der Hoeven (voorzitter) en Marie Therèse Cornips (directeur) zijn niet geïnteresseerd in een historische benadering: “Wij willen naar de toekomst kijken. We werken aan een beleidsplan voor 2005-2010”. Waar is het besef dat een herlezing van de geschiedenis ons veel kan leren over de gebruikswaarde, de culturele waarde en de toekomstwaarde van architectonische kwaliteit? Gelukkig is het architectuurklimaat in Nederland momenteel rijker en fijnmaziger dan ooit. Ik constateer een intrigerende scheiding tussen vrijwillige niet-leden of architecten die vinden dat de BNA nog steeds niet genoeg kwaliteit levert voor het hoge lidmaatschapsgeld en de gedwongen niet-leden die geen lid mogen worden, zelfs al zetten zij zich beroepsmatig in voor de bevordering van de architectonische kwaliteit. Wat een armoe als het gaat over een cultureel-maatschappelijke houding van de beroepsgroep! Maatschappelijk belang van de architectuur wordt erkend, maar werkelijke kennis van recente (inter)nationale culturele ontwikkelingen heeft men niet of durft men op een enkeling na niet uit te spreken. Wie boven het maaiveld uitkomt, wordt genadeloos afgestraft, ontkend of buitengesloten. Ook ik worstel met een persoonlijke twijfel: zal ik met mijn kersverse bureau lid worden van de BNA? Het is immers te prijzen dat de Bond een gesprek over haar toekomst wil voeren en het appèl aan de beroepsgroep spreekt mij bijzonder aan. Ik hoop van harte dat de Maatschappij ter Bevordering van de Bouwkunst zich losmaakt van de BNA. Als architecte en publiciste neem ik mij dan voor om van beide organisaties lid te worden. Mirjam IJsseling

het nieuwe museum in Amsterdam een dependance vormt. Architect Hubert Jan Henket verbouwde hiervoor Neerlandia, een uitbreiding van het 17-de eeuwse complex de Amstelhof, tot een tijdelijke tentoonstellingsruimte van ongeveer 500 m2. Deze ingreep vormt slechts het begin van een grotere verbouwing waarbij in 2007 volgens de plannen ook de rest van het complex, nu nog een verzorgingshuis, plaats moet bieden aan een 4.000 m2 groot museum. Of deze datum wordt gehaald, is echter nog de vraag. Begin komend jaar start het verzorgingshuis met vervangende nieuwbouw in Diemen naar een ontwerp van de Architectengroep uit Amsterdam. In Nieuw Vennep verrijst daarnaast een tweede gebouw ontworpen door architectenbureau Grunstra uit Bolsward. De instelling is daardoor waarschijnlijk niet voor 2007 verhuisd. Als de relatief sobere verbouwing van Neerlandia representatief is voor de plannen met de rest van de Amstelhof, gaat het gebouw een mooie toekomst tegemoet. Henket veranderde de rommelige indeling van het voormalige ‘gesticht

voor gehuwden’ in een helder, symmetrisch interieur door een groot aantal tussenwanden te verwijderen. Hierdoor ontstonden zes zalen, verdeeld over twee verdiepingen, die een rustige en neutrale achtergrond vormen voor de tentoongestelde schatten. De enige duidelijk zichtbare


14 de Architect, juli - augustus 2004

Actualiteiten

15

linksboven Hunstanton Secondary Modern School, Norfolk (GB) door Alison and Peter Smithson, 1954. Foto de Burgh Galwey rechterpagina linksboven De tentoonstelling ‘Kramer vs. Rietveld’ in het SMCS is vormgegeven door Kossmann.deJong. Foto Kossmann.deJong rechtsboven De aluminium sofa ‘Lockheed Lounge’ door Marc Newson.

architectonische ingreep vormt een nieuw houten trappenhuis in de as van het gebouw, die ook plaats biedt aan een lift en aan de infrastructuur voor klimaatinstallaties. Via smalle ramen kunnen bezoekers op de trap al een glimp van de objecten in de zalen opvangen. Het tijdelijke museum laat de gouden kunstwerken op een onverwachte manier uitstekend tot hun recht komen. De bezoekers brengen met hun voetstappen de oude vloer, en daarmee ook de fragiele sieraden, voortdurend in trilling. Daardoor schitteren de dunne blaadjes van bijvoorbeeld een olijfkrans in bladgoud extra in het felle museumlicht. Boeiend is te zien hoe de oude constructie van het gebouw de kwetsbaarheid van de tentoongestelde objecten benadrukt. David Keuning De Hermitage Amsterdam is gevestigd aan de Nieuwe Herengracht 14. De tentoonstelling ‘Grieks Goud’ is nog tot 29 augustus te zien. Zie www.hermitage.nl.

Nalatenschap als bron Ter gelegenheid van de tentoonstelling From the house of the future to a house of today1organiseerden de curatoren Max Risselada en Dirk van den Heuvel een symposium over de Smithsons in Witte de With te Rotterdam. Net als de tentoonstelling is het symposium een hommage aan de Team X-generatie en tegelijk een poging van de volgende generaties om hun werk en werkwijze te doorgronden. De consistentie in het programma van Risselada is indrukwekkend. Samen met zijn studenten, assistenten en collega’s uit binnen- en buitenland benadert hij het werk van eerdere generaties vooral als inspiratiebron, als referentiekader voor hedendaagse ontwerpers. Belangrijke thema’s zijn de cultuurhistorische betekenis van het huis, de samenwerking van man en vrouw, van architect en kunstenaar en het van generatie op generatie doorgeven van culturele waarden. Ben Highmore, ‘senior lecturer’ aan de School of Cultural Studies in Bristol (uk), plaatst het werk van de Smithsons in de context van het naoorlogse Groot-Brittannië en het New Brutalism. Aan de hand van de installatie ‘the patio pavillion’ (1956) toont hij de samenwerking van de Smithsons met de kunstenaars Paolozzi en Henderson. Joan Ockman, directeur van het Temple Hoyne

Buell Center for the Study of American Architecture in New York (usa), verving de hier bekendere Beatriz Colomina. Als ambassadeur van een groep hedendaagse Amerikaanse vrouwelijke architectuurhistorici en -critici neemt zij de recent verschenen monografie over Charlotte Perriand als uitgangspunt voor haar betoog. Hierbij acht zij de samenwerking met de kunstenaar Léger van groter belang dan die met Le Corbusier. Vervolgens toont Dirk van den Heuvel, promovendus aan de tu Delft en curator van de tentoonstelling, op overtuigende wijze de ontwikkeling van het verzamelen van referenties door de Smithsons. Het (auto)biografische huis van Axel Bruchhauser, een meerjarenproject dat Peter Smithson na de dood van Alison heeft voortgezet, illustreerde zijn betoog. De lezingen werden afgesloten door Luisa Hutton, die na haar stage bij het bureau van de Smithsons, sinds 1989 samen met Matthias Sauerbruch eigenaar is van een eigen architectenbureau in Berlijn (D). Het karakter van de hedendaagse ruimte is voor hen de basis, de verschijningsvorm van ruimtes is het terrein waarop de architect zijn werk verricht. Vooraleer de gebruiker de ruimte bewoont, bouwt de architect een zorgvuldig ontworpen kader. Het afsluitende gesprek onder leiding van Roemer van Toorn liet ruimte voor nieuwe vragen en een dialoog tussen de sprekers en de toeschouwers. Risselada con suis hebben opnieuw bewezen dat de nalatenschap van de 20-ste eeuw een inspirerende bron is voor hedendaagse geschiedschrijvers, beschouwers en ontwerpers. Mirjam IJsseling 1 Hans van der Heijden, ‘Smithsons als aangetroffen’, de Architect, mei 2004, p. 12.

Nieuwe machtsstrijd Bevorder de concurrentiepositie van Nederland, versterk zowel het stedelijke netwerk als het platteland en stel de ontwikkeling van belangrijke nationale ruimtelijke waarden zeker. Deze ambitie werd toegelicht op een congres met als doel de achtergronden en ambities van de Nota Ruimte in beeld te krijgen. Twee nieuwe begrippen worden geïntroduceerd. Op het gebied van veiligheid, milieu, verstedelijking, groen en water moet een beperkt aantal

generieke regels een duidelijke ondergrens van de zogenoemde ‘basiskwaliteit’ zeker stellen. Naast dit streven concentreert het beleid van de Rijksoverheid zich op de nationale ‘Ruimtelijke Hoofdstructuur’ (rhs). Met de keuzen in deze selectie van ruimtelijke structuren en netwerken, die in belangrijke mate de ruimte in Nederland organiseren, schetst het kabinet niet zozeer een toekomstbeeld, maar doet een heldere uitspraak over de gewenste prestaties van het ruimtelijke beleid. Onder het motto ‘Decentraal wat kan, centraal wat moet’ wil de overheid inzetten op regionaal maatwerk. Voor de verlossing van ruimtelijke spanningen zoekt het kabinet daarom heil in de nieuwe mantra ‘ontwikkelingsplanologie’. In tegenstelling tot voorgaande nota’s die het veranderende ruimtegebruik minutieus formuleren, is voor nadere uitwerking een belangrijke rol weggelegd voor de decentrale overheden, maatschappelijke organisaties, private partijen en burgers. Zij krijgen meer bevoegdheden voor de invulling van het ruimtelijke beleid. De Nota Ruimte houdt daarom een uitstellen van concrete ruimtelijke ordening in. Aan het einde van de dag, de beoogde doelstellingen en de glunderende lokale bestuurders ten spijt, blijven vele vragen open. Welke waarborgen biedt het kabinet voor het behoud van open ruimte, economische vitaliteit en bereikbaarheid? Welke ruimte krijgen provincies en gemeenten echt? En belangrijker nog: hoe gaan zij deze ruimte invullen? Er gaat naar verwachting veel op de decentrale overheden afkomen. Daarentegen is geen geld beschikbaar om tegemoet te komen aan die extra verantwoordelijkheid. Het is niet ondenkbaar dat private partijen het midden en lager bestuur van vrijblijvend advies zullen voorzien inzake bestemmingsplannen. Bovendien bestaat de dreiging van een nieuwe machtsstrijd op een lager politiek niveau. Daarin zullen provincies en lokale overheden het bestuurlijk vacuüm aangrijpen om een zo groot mogelijke beleidsverantwoordelijkheid op te eisen. Het is vooralsnog onduidelijk hoe de ruimtelijke uitwerking daarvan kan worden gevolgd en beoordeeld. Eric Frijters ‘Nota Ruimte’ vond plaats op 17 mei in het Nederlands Congres Centrum, Den Haag. Het congres is een gezamenlijk initiatief van Congres- en Studiecentrum VNG, IPO en NIROV.

Toonaangevend SMCS Een bezoek aan het Stedelijk Museum vereist deze zomer een 20/20 Vision of optimaal zicht1 om alles wat er gaande is, te zien en te begrijpen. Het museum zelf wordt momenteel grondig verbouwd en de verhuizing naar een tijdelijke locatie is aangegrepen om met “frisse blik en nieuwe perspectieven”2 de kunst te beschouwen. Daarbij bedienen alle partijen zich van nadrukkelijke symboliek. Om te beginnen is daar het voormalige postkantoor van Piet Elling uit 1968. Het was ooit de icoon van het modernisme, maar is nu gedateerd en niet meer in staat te voldoen aan de huidige eisen van postverwerking. Ontdaan van het 400 meter lange expeditiegebouw staat de overgebleven toren in een diepe bouwput op het Oosterdok nabij het Centraal Station van Amsterdam. Deze locatie in transformatie is het toekomstige culturele kwartier van Amsterdam. Het nieuwe logo ‘smcs.11’ ontworpen door Experimental Jetset is een hippe samenvoeging van Stedelijk Museum en Centraal Station, maar verwijst ook naar de aanwezigheid van het designcentrum Post CS Amsterdam (het voormalige Pakhuis Amsterdam) en café-restaurant 11 op de bovenste of elfde verdieping. De kleurstelling rood/blauw is afgeleid van de bekende luchtpostenveloppen van de ptt, maar rood zoals het logo van het Stedelijk Museum en blauw drukken ook het begrip tegenstelling uit. De diagonale lijnen zijn zowel een verwijzing naar een overgangssituatie als ook emblematisch voor het modernisme als uitdrukking van dynamiek en vooruitgang. De hellingbaan van Zwarts en Jansma, die het hoogteverschil tussen de entree op de tweede verdieping en de museumzalen moet overbruggen, heeft een raam dat is beplakt met rode folie. De bezoeker begrijpt dat hier een andere kijk op de werkelijkheid wordt geboden. Het Stedelijk Museum heeft dit moment gekozen voor het uitbrengen van een overzichtscatalogus van de 1050 meubels uit de collectie. Ter gelegenheid daarvan is de tentoonstelling Kramer vs. Rietveld gemaakt. De nadruk ligt op de ontwerpen van Piet Kramer, icoon van de Amsterdamse School, en Gerrit Rietveld, voorman van De Stijl. Nadrukkelijk worden deze twee niet gepositioneerd als ‘oud’ en ‘nieuw’, maar als twee voorlopers van moderne stromingen – zij het fundamenteel verschillend. De

meubels van Kramer zijn voor het eerst te zien na een grondige restauratie. De vaste collectie heeft het moeilijk op het allergoedkoopste plaatmateriaal aan witte wanden onder kunstlicht. Gezien het budget van € 1.5000.000, een tijdsbestek van zes maanden van ontwerp tot realisatie, het tijdelijke karakter en de nadruk op het nieuwe elan is dat begrijpelijk, maar of het ook is te vergeven, is een vraag voor de bezoeker. Het daglicht en het uitzicht zijn gereserveerd voor de gasten van de winkel, het restaurant en de garderobe. In de tentoonstelling 20/20 Vision is Germaine Kruip de enige die een subtiele relatie legt tussen kunst, kunstliefhebber, gebouw en uitzicht in het speciaal voor deze plek gemaakte kunstwerk ‘I see a landscape’. De ligging, de hoogte, de rauwheid van het interieur, evenals de prachtige tongewelven lenen zich bij uitstek voor hedendaagse kunst. Het onderkomen past in een trend om industriële gebouwen in herontwikkelde havengebieden om te bouwen tot museum of galerie. Op deze locatie en in dit gebouw heeft het Stedelijk Museum tot 2008 onder welhaast ideale omstandigheden de tijd om haar positie als toonaangevend moderne kunstmuseum terug te winnen. Later zal Erick van Egeraat het oude postkantoor strippen en er een kantoorgebouw van maken. Wie de uitbreiding van het officiële museum zal gaan ontwerpen, is echter nog niet bekend. De planning is daarmee erg krap. Bovendien lijkt het non-permanente karakter het Stedelijk Museum goed te doen. Een volgende tijdelijke locatie kan geen slechte beslissing zijn. Indira van ’t Klooster 1 De tentoonstelling ‘20/20 Vision’ is de eerste in een reeks exposities over hedendaagse kunst en loopt nog tot en met 3 oktober in het SMCS.11. 2 Zie Stedelijk Museum Bulletin, 2/3, 2004, p. 35.

Alzijdig bekeken “Ik benader design op een tamelijk sublieme, onderbewuste manier. Gelukkig, want ik heb geen tijd om er veel over na te denken.” Met deze uitspraak van Marc Newson introduceren Charlotte en Peter Fiell in hun overzicht van actueel design uit de 20-ste eeuw het werk van deze jonge Australische ontwerper1. Het is een treffend citaat, want in zijn nog korte carrière heeft Newson al een groot aantal ontwerpen afgeleverd voor internationale producenten.

Zelden gaat hij echter in op de achtergronden van zijn kleurrijke en futuristische producten. Tijdens de opening van zijn eerste omvangrijke solo-expositie in het Groninger Museum presenteerde hij zich als detailfreak, maar liet hij zijn onmiskenbare fascinatie voor science fiction films, lucht- en ruimtevaart en de Australische cultuur onbesproken. Het pronkstuk op de tentoonstelling is ‘Kelvin 40’, een ontwerp voor een tweepersoons straalvliegtuig, dat samen met de Ford 021c in het door Coop Himmelb(l)au ontworpen paviljoen is te bewonderen. Newson die zijn carrière in 1986 startte, brak door met de ‘Lockheed Lounge’, een aluminium sofa waarvan de vormgeving en de huid doen denken aan een vliegtuig uit de jaren ’50. Deze was te zien in een videoclip van Madonna en siert sindsdien talloze publicaties. De tentoonstelling laat verder zeer uiteenlopende producten zien, waaronder horloges, lampen, fietsen, huishoudelijke producten, elektronica en meubels. Newson wisselt zijn werk voor de industrie af met zelf geïnitieerde projecten die zich richten op de mogelijkheden van materialen en producties. Een voorbeeld daarvan is de ‘Event Horizon Table’, gemaakt van twaalf aluminium platen die ambachtelijk zijn voorgevormd en vervolgens naadloos aan elkaar zijn gelast. De expositie is vormgegeven door Mark Wilson. Hij plaatste de producten van Newson op en voor grote spiegels, waardoor alle intelligente details goed kunnen worden bekeken. De opengeslagen schetsboeken van Newson illustreren de cruciale fasen in het ontwerpproces van verschillende producten. Vooral door deze presentatie krijgt de bezoeker een uitstekend beeld van het werk van deze veelzijdige ontwerper. René Erven 1 Charlotte en Peter Fiell, Designing the 21st Century, Taschen, Keulen, 2000, p. 356. De tentoonstelling ‘Marc Newson’ is nog tot en met 5 september te zien in het Groninger Museum. Meer info op www.groningermuseum.nl.

Rectificatie Het bouwmanagement van het project ‘Sdu Drukkerij’ (de Architect, juni 2004, pag. 28-29) is verzorgd door boag Bouw Advies Groep, Rotterdam.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.