JE NAAM________________________________________ GEKREGEN VAN_________________________________ ________________________________________________ ________________________________________________
DATUM__________________________________________
Voor Rhodé en Loïs
Geesje Vogelaar-van Mourik Wat zit er in de bloem? © B.V. Uitgeverij De Banier, 2013 Omslag- en binnenillustraties: Marijke Dufhauss Omslagontwerp en vormgeving: Albert Bloemert ISBN 978 90 336 08667 NUR 281 www.debanier.nl Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Geesje Vogelaar-van Mourik
Wat zit er in de bloem?
Inhoud
1. De bloem van Kim 2. Twee potjes 3. Een slak en een worm 4. Ron moet groeien 5. Een groen sprietje 6. Bles is blij 7. Wat zit er in de bloem? 8. Een lange stengel 9. Meer pitjes 10. Een bloem voor tante Toos 11. EEN Zon in huis 12. Takken in de tuin 13. Pitjes in het gras 14. Wie heeft de mooiste bloem?
1. De bloem van Kim Het is mooi weer. De zon schijnt. En de vogels fluiten een liedje. Ron en Roos zijn in de tuin. ‘Ga je mee naar Kim?’ vraagt Ron. ‘Goed’, zegt Roos. Ze lopen naar het hek. Dan zijn ze bij het huis van Kim. Kim is in de tuin. Ze staat bij een bloem. De bloem is groot en geel. ‘Ha Kim. We komen bij jou kijken’, zegt Ron. ‘Goed’, zegt Kim. ‘Wat een mooie bloem is dat’, zegt Roos. ‘Het lijkt net een zon.’ ‘Het is ook een zonne-bloem’, zegt Kim. 7
‘Met een leuk, bruin rondje’, zegt Ron. ‘Dat rondje heet een hart’, zegt Kim. ‘Daar zitten pitjes in. Daar kun je leuke dingen mee doen.’ ‘Wat dan?’ vraagt Roos. ‘Een ketting rijgen. 8
Of in een appel steken. Daar houden de vogels van.’ ‘Kun je de pitjes ook eten?’ vraagt Ron. ‘Ja hoor’, zegt Kim. ‘Ze smaken lekker. En de dieren lusten ze ook.’ ‘Wat leuk’, zegt Roos. ‘Ik wou dat ik een zonne-bloem had.’ ‘Ik ook’, zegt Ron. ‘Dat kan’, zegt Kim. ‘Kom maar mee.’
9