Wiens gunst ons troost inh h1

Page 1

Inhoud Voorwoord Zondag 25 Zondag 25 Zondag 26 Zondag 27 Zondag 28 Zondag 29 Zondag 30 Zondag 31 Zondag 31 Zondag 32 Zondag 33 Zondag 33 Zondag 34 Zondag 35 Zondag 36 Zondag 37 Zondag 38 Zondag 39 Zondag 40 Zondag 40 Zondag 41 Zondag 41 Zondag 42 Zondag 43 Zondag 44 Zondag 44 Zondag 45 Zondag 45 Zondag 46 Zondag 47 Zondag 48 Zondag 49 Zondag 50 Zondag 51 Zondag 52 Zondag 52 Zondag 52

vraag en antwoord 65 vraag en antwoord 66, 67 en 68 vraag en antwoord 69, 70 en 71 vraag en antwoord 72, 73 en 74 vraag en antwoord 75, 76 en 77 vraag en antwoord 78 en 79 vraag en antwoord 80, 81 en 82 (I) vraag en antwoord 83 en 84 (II) vraag en antwoord 85 vraag en antwoord 86 en 87 (I) vraag en antwoord 88 en 89 (II) vraag en antwoord 90 en 91 vraag en antwoord 92, 93, 94 en 95 vraag en antwoord 96, 97 en 98 vraag en antwoord 99 en 100 vraag en antwoord 101 en 102 vraag en antwoord 103 vraag en antwoord 104 (I) vraag en antwoord 105 (II) vraag en antwoord 106 en 107 (I) vraag en antwoord 108 (II) vraag en antwoord 109 vraag en antwoord 110 en 111 vraag en antwoord 112 (I) vraag en antwoord 113 en 114 (II) vraag en antwoord 115 (I) vraag en antwoord 116 (II) vraag en antwoord 117, 118 en 119 vraag en antwoord 120 en 121 vraag en antwoord 122 vraag en antwoord 123 vraag en antwoord 124 vraag en antwoord 125 vraag en antwoord 126 (I) vraag en antwoord 127 (II) vraag en antwoord 128 (III) vraag en antwoord 129

11 13 27 40 53 67 80 91 106 121 137 153 167 182 198 212 225 236 251 264 277 291 304 316 329 344 359 372 385 399 412 423 435 449 462 477 490 502


Zondag 25 vraag en antwoord 65 Zingen: Schriftlezing: Zingen: Zingen: Zingen:

Psalm 86:6 en 9 Genesis 15 Psalm 89:2 en 13 Psalm 147:6 Psalm 111:2 en 5

Gemeente, het waar zaligmakend geloof is noodzakelijk. Het Woord Gods houdt ons voor dat het onmogelijk is zonder geloof Gode welbehaaglijk te zijn. In het onderwijs dat Christus geeft aan de vader van de maanzieke knaap klinkt dan ook de indringende oproep tot dit geloof als Hij zegt: ‘Alle dingen zijn mogelijk degene die gelooft’ (Mar. 9:23). Als wij door genade iets mogen kennen van de oefening van het oprechte geloof, hoe groot zondaar we ook zijn, hoe ontrouw we geweest zijn en nog steeds blijven, dan hebben wij deel aan de vergeving van zonden in Christus Jezus. Onze vraag mag dan wel zijn hoe wij deel zullen krijgen aan dit oprechte geloof. Deze vraag wordt gesteld in de Catechismus in Zondag 25, vraag en antwoord 65, die aan de orde van behandeling is en waarboven geschreven staat: ‘Van de Sacramenten’. Vr.65. Aangezien dan alleen het geloof ons Christus en al Zijn weldaden deelachtig maakt, vanwaar komt zulk geloof? Antw. Van den Heiligen Geest, Die het geloof in onze harten werkt door de verkondiging des heiligen Evangelies, en het sterkt door het gebruik van de sacramenten. Het gaat in deze vraag en het antwoord over het geloof. 1. De noodzaak van het geloof; 2. De oorsprong van het geloof; 3. Het middel tot het geloof; 4. De wasdom bij het geloof. 1. De noodzaak van het geloof In Zondag 23 is ons voorgehouden dat de rechtvaardiging alleen plaatsvindt op grond van het Offer op Golgotha. Dit Offer is de grond van de rechtvaardigmaking, de bron van de heiligmaking en de oorzaak van de volkomen verlossing. Christus Jezus en Zijn gerechtigheid is de enige Grond tot zaligheid. Het werk der zaligheid, dat is uitgedacht door de Vader van eeuwigheid, door de Zoon is aangebracht in de volheid van de tijd en door de Heilige Geest wordt uitgewerkt in het hart van de zondaar, rechtvaardigt en heiligt de goddeloze voor God. Het geloof als instrument doet delen in het heil dat nooit vergaat. 13


Zondag 23 heeft dit helder en klaar voorgesteld. Het is zonder enige verdienste onzerzijds, uit enkel genade. Daarna hebben wij stilgestaan bij Zondag 24. Een aantal tegenwerpingen kwamen in deze Zondagsafdeling naar voren. Bezwaren tegen deze leer van Christus Jezus alleen; deze leer van vrije genade alleen. Waarom kunnen onze goede werken de grond der zaligheid of althans een deel daarvan niet zijn? Kunnen onze goede werken dan op geen enkele wijze geheel of gedeeltelijk oorzaak zijn van onze rechtvaardiging voor God? Of anders gezegd: Worden wij er dan helemaal buiten gezet? Komt er dan totaal niets van ons in aanmerking? Op grond van de Schrift geeft de Catechismus ons duidelijk onderwijs dat onze goede werken inderdaad nimmer de oorzaak kunnen zijn van onze rechtvaardiging voor God. Ze zijn wel een bewijs of een vruchtgevolg van de rechtvaardiging door het geloof. Wanneer wij door Gods genade door het geloof deel hebben aan de rechtvaardiging, dan zijn er goede werken als vruchten, als een bewijs van de genade van de rechtvaardiging aanwezig in ons leven. Dit noemen wij de heiligmaking of het leven der dankbaarheid. Dan volgt vraag 65 van Zondag 25 van de Catechismus, waarin sprake is van een zekere overgave naar aanleiding van het voorgaande onderwijs: ‘Aangezien dan alleen het geloof ons Christus en al Zijn weldaden deelachtig maakt.’ De vraag bedoelt dus te zeggen: Als wij uitsluitend behouden en gered kunnen worden door het zaligmakend geloof dat deel heeft aan de gerechtigheid van Christus en in Hem alleen Zijn sterkte en zaligheid zoekt, en als alleen dit geloof deel geeft aan Hem en al Zijn weldaden, vanwaar komt zulk geloof? Het gaat om een waar geloof. Dit kan een zwak of aangevochten geloof zijn. Maar elk waar geloof heeft deel aan een volkomen Borg en Zaligmaker. Dit geloof kent ook geestelijke wasdom en groei in de kennis en genade van Hem. Er kan verschil zijn in de weg die de Heere houdt met u als zondaar. Sommigen worden van jongs af aan geleid en geleerd. Anderen worden op latere leeftijd met kracht stilgezet en overtuigd. Sommigen kennen een tobbend, een worstelend en strijdend leven. Anderen mogen met meer kracht en vertrouwen hun weg door de tijd naar de eeuwigheid gaan. Van allen geldt dat zij dagelijks moeten vragen: Heere, ai, maak mij Uwe wegen, Door Uw Woord en Geest, bekend. Op alle gelovigen is van toepassing wat de profeet Zefanja zegt: ‘Maar Ik zal in het midden van u doen overblijven een ellendig en arm volk; die zullen op de Naam des Heeren betrouwen.’ Alle gelovigen leren verstaan wat Christus zegt van Lázarus: ‘En de bedelaar stierf.’ De bedelaarsgestalte mag dan voor eeuwig worden afgelegd. U hoeft dan nooit meer te bedelen om een blijk van Zijn gunst en om een bewijs van Zijn genade. 14


Christus Jezus en Zijn gerechtigheid is de enige Grond tot zaligheid. Wanneer een kind geboren is en de eerste levensschreeuw geeft, dan is zo’n kind erfgenaam. Het kind ligt echter in zijn vuilheid en heeft nog geen besef van de erfenis. Zo is het eveneens bij de aanvang als God door de Heilige Geest de waarheid van het Woord op onze ziel bindt en ons tot stilstand brengt op de brede weg van het verderf. Wij ontvangen dan rechte ontdekking aan ons verloren bestaan en buigen diep voor God in het stof. De apostel Johannes laat de wedergeboorte door het geloof en de vereniging met Christus samenvallen als hij schrijft: ‘Maar zovelen Hem aangenomen hebben, die heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; welke niet uit den bloede, noch uit de wil des vleses, noch uit de wil des mans, maar uit God geboren zijn’ (Joh. 1:12,13). Zulke gelovigen zoals hier omschreven worden, zijn terstond erfgenaam. Het kan zijn dat het bij de gelovigen nog niet geheel duidelijk of wat versluierd is, dat het een aangevochten zaak is door de ontdekking van hun vuilheid en onreinheid, maar door het geloof is er de verbinding met een volkomen Borg en Middelaar. Zij mogen Hem navolgen en verder onderwezen worden in de verborgenheden van het Koninkrijk Gods. Hij maakt hun bekend dat zij verloren zondaren waren en blijven, maar ook welk een almachtige en gewillige Borg en Zaligmaker Hij is om hen te behouden. Waar geloof is een zaak van Gods Geest en van Zijn Woord. Dit ware geloof is een werk dat Hij in het hart van de zondaar geeft. Dit geloof is gericht op de Persoon des Middelaars en zoekt Hem te dienen en te vrezen, en het is vruchtdragend in het leven. De gelovige kent een voortdurend mishagen aan zichzelf. Dit gaat gepaard met de droefheid naar God en leert ook de verwondering kennen, ziende de uitnemendheid van Christus Jezus. De oprechte gelovige leert belijden: Op U vest ik het oog; Gij heft mijn hoofd omhoog, En doet m’ Uw gunst aanschouwen (Ps. 3:2 ber.). Dit ware geloof ziet u in de hartelijke buiging van de melaatse aan de voeten van Christus. De melaatse aanbidt de vrijmacht van God: ‘Indien Gij wilt.’ Hij belijdt eveneens de almacht van Christus: ‘Gij kunt mij reinigen.’ Waar geloof is het zien op Jezus van de bloedvloeiende vrouw. Zij had van Hem gehoord en kwam tot Hem in de vaste overtuiging dat de aanraking van de zoom van Zijn kleed voldoende was tot genezing. Zij kwam hiermee niet beschaamd uit. Al komen wij bevend en sidderend, zoals de vader van de maanzieke knaap, al 15


is het onder bestrijding en bestraffing, zoals de blinde Bartiméüs − er vindt dan geen afwijzing plaats, als wij maar komen. De dichter belijdt: Die nimmer mij heeft afgewezen, Noch mijn gebed gehoor ontzeid! De hoofdzaak is dat wij komen tot Christus Jezus. Het oprechte geloof heeft als hoofdkenmerk de komst tot Hem. Er zijn tranen en gestalten aan verbonden, maar het geloof is meer. Het geloof verenigt zich met Christus Jezus en deelt zo in Zijn weldaden en zegeningen. De weldaden zijn door Christus ontsloten. Deze weldaden zijn de verkiezing en de roeping. De roeping wordt door Geest en Woord aan het hart toegepast. De wedergeboorte is ook een weldaad, die plaatsvindt door de kracht uit Hem. Andere weldaden zijn de rechtvaardiging en de heiligmaking, die door Hem verworven zijn. Nog een weldaad is de heerlijkmaking; dit is de eeuwige toekomst met Hem. Het ware geloof geeft deel aan Christus en aan al deze heerlijke weldaden. In Hebreeën 11 vinden wij een heldere definitie van het oprechte geloof: ‘Het geloof nu is een vaste grond der dingen die men hoopt en een bewijs der zaken die men niet ziet.’ Het geloof komt onder allerlei benamingen in de Schrift voor. Wellicht kent u het boek van de bekende dr. Alexander Comrie: Het ABC des geloofs. Hij heeft in dit boek aan de hand van bijna elke letter van het alfabet omschrijvingen gegeven van het geloof. Het geloof kan zich voordoen in het aannemen van Christus, in het aandoen van Hem. Het kan zich voordoen in de gestalte van het hongeren en dorsten naar Hem, het komen tot Hem en het verwachten van Hem. Duidelijk is dat het oprechte geloof Hem belijdt als de enige Grond tot zaligheid. Vanwaar komt dan zulk een geloof? Een zeer terechte vraag. Is dit ook al uw vraag? De tegenwerpingen en verontschuldigingen zijn opgehouden en de belijdenis klinkt dat uitsluitend het geloof rechtvaardigt en heiligt. Daarom nu de vraag: ‘Vanwaar komt zulk geloof?’ 2. De oorsprong van het geloof U krijgt de genade Gods niet door erfenis. De erfschuld en de erfsmet wel: die krijgen wij met onze geboorte mee. De genade krijgen wij echter niet als vanzelfsprekend mee. Het Woord zegt: ‘Wie zal een reine geven uit een onreine? Niet één’ (Job 14:4). Al zijn de ouders godvrezende mensen, dan worden de kinderen toch in zonden ontvangen en geboren. Izak en Rebekka kregen een Jakob, maar ook een Ezau. David heeft een Sálomo mogen voortbrengen, maar onder zijn kinderen was ook een Absalom. Adam en Eva ontvingen een Abel, maar ook een Kaïn. 16


Deze gave van het oprechte geloof is niet met geld te koop. Simon de tovenaar meende de gave Gods met geld te kunnen kopen. Hij ontving een scherpe veroordeling van de apostel Petrus: ‘Gij zijt in een gans bittere gal en samenknoping der ongerechtigheid’ (Hand. 8:23). Het ware geloof komt evenmin voort uit menselijke inspanning of door aanrading. Dit leerden de remonstranten. Door onze vrije wil, die volgens deze dwaalleer overgebleven is na de zondeval, zouden wij in staat zijn de heilzame raad om ons te bekeren te aanvaarden. Er staat echter in de Catechismus dat er geen menselijke oorzaak of kracht is. Onze belijdenis zegt zo duidelijk dat de Heilige Geest het geloof in onze harten werkt. De oorzaak ligt buiten ons. Het is het vrijmachtige genadewerk Gods. De apostel Paulus predikte het Woord aan de vrouwen bij de rivier. De Heere opende het hart van Lydia, dat zij acht nam op hetgeen van de apostel Paulus gesproken werd. Het is het verborgen, onwederstandelijke werk van de Heilige Geest. Onze oren en ogen worden geopend en het hart wordt opmerkende gemaakt op de boodschap van het Woord. ‘Niemand kan zeggen Jezus de Heere te zijn, dan door de Heilige Geest’ (1 Kor. 12:3). Door deze levendmakende, hartvernieuwende kracht vindt het wonder van bekering en geloof plaats. Van nature zijn we immers dood in de zonden en misdaden. De profeet Ezechiël ontving het ontzaglijke gezicht van de vallei van de dorre doodsbeenderen. De beenderen waren zeer dor. Hij kreeg de opdracht om te profeteren. Het was een onmogelijke opdracht. De profeet zag echter niet op zichzelf en bleef niet zien op de dorre doodsbeenderen, maar hij gehoorzaamde aan de goddelijke opdracht. Hij predikte het Woord: ‘Gij dorre beenderen, hoort des Heeren Woord.’ Terwijl de profeet profeteerde, naderden de beenderen tot elkaar. Er kwamen zenuwen op; er ontstond dus gevoel. Er kwam vlees op; ze kregen een gestalte. Ten slotte kwam de geest in hen, en zij werden levend en stonden op hun voeten, een gans zeer groot heir (Ez. 37). De drie-enige God doet dit vanuit Zijn welbehagen. Hij doet dit op grond van het offer van Zijn Zoon en past de waarheid toe door de kracht van de Heilige Geest. De Dordtse vaderen hebben indringend en evenwichtig deze zaken voorgehouden. Zij waren in strijd met de remonstranten die de leer van de vrije wil voorstonden. Toch zijn ze niet doorgeschoten naar de andere zijde. Zij hielden zich aan de evenwichtige boodschap van het Woord Gods en hebben de welmenende roepstem van het Woord laten uitgaan. Wij hebben geen vrije wil, maar we zijn en blijven wel ten volle verantwoordelijk voor de boodschap. Het is eigen schuld als we verloren gaan en het is Gods vrijmachtige genade als we behouden mogen worden. Wij worden uitsluitend zalig wegens het welbehagen Gods, door het zaad der wedergeboorte, hetwelk is het Woord, en door de kracht van de 17


Heilige Geest. ‘Hij heeft ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid die wij gedaan hadden, maar naar Zijn barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes’ (Tit. 3:5). Het is dus nooit door iets uit ons of van ons. ‘Niet uit de werken, opdat niemand roeme’ (Ef. 2:9). Het is die zoete, onuitsprekelijke werking van de Heilige Geest. Het is een verborgen werking, die niet gaat volgens menselijke berekening. Het is vergelijkbaar met de wind. We horen zijn geluid, maar wij weten niet vanwaar hij komt en waar hij heengaat; alzo is een iegelijk die uit de Geest geboren is. Het is niet altijd even duidelijk voor de zondaar dat het de werking van de Heilige Geest is, als hij in het hart geraakt wordt. U gaat dan uw schuld leren kennen, u gaat uw verlorenheid leren zien en u gaat in uw heilzame onrust en met uw vragen over de aarde. Het is dan niet altijd helder voor u dat het om de werking van Gods Geest gaat. Het is wel zo dat u al uw droefheid over uw zonden en schuld niet wilt inwisselen voor alle voorgaande vreugde in de wereld en zondedienst. Neen, het is een zoete en onuitsprekelijke liefdewerking die de Heere geeft in het hart. Het doet vragen met de dichter: Och, schonkt Gij mij de hulp van Uwen Geest! Mocht Die mij op mijn paân ten Leidsman strekken! De apostel Paulus kwam te Éfeze en vroeg: ‘Hebt gij de Heilige Geest ontvangen als gij geloofd hebt? En zij zeiden tot hem: Wij hebben zelfs niet gehoord of er een Heilige Geest is’ (Hand. 19:2). Het gaat om het ware geloof. Dit geloof bestaat niet alleen uit een verstandelijke overtuiging, maar het gaat om de genadige verlichting van de Geest in ons hart en die overtuiging die Gods recht op ons hart bindt. Die scherpe en ontdekkende werking die ons als bevende zondaar doet buigen voor Zijn majesteit en die door de prediking van het Evangelie ons als verlorene doet komen tot Christus Jezus. Door de werking van deze Heilige Geest worden de donkere schuilhoeken van ons hart geopenbaard en worden de verborgenheden van het Evangelie van vrije genade ons verklaard. Wij gaan onszelf zien in onze geveinsdheid, onoprechtheid en verlorenheid, maar ook krijgen wij licht over de ruimte en de diepte van het Evangelie van vrije genade. De Heilige Geest geeft ons licht in de volmaakte eis van Gods heilige wet. Deze Geest geeft ons licht in de diepe verdorvenheid van ons boos en goddeloos bestaan. Deze Geest verlicht ons eveneens in de waarheid van het Evangelie. Hij doet ons de volkomenheid van de gerechtigheid van Christus verstaan en de kracht van Zijn Middelaarsbloed. Zo leren wij de ruimte zien om zalig en behouden te worden. De Heilige Geest werkt het geloof in ons hart. Het hart bestaat uit ons verstand, onze genegenheden en onze wil. Het is het centrum, het besturingscentrum van geheel ons menselijk bestaan. Het gaat hierbij over onze oren, ogen, handen en 18


voeten. De verlichting van de Heilige Geest dringt door in ons totale mens-zijn. Wij worden zo verlicht en onderricht. De duisternis wordt verdreven uit ons verstand. Onze genegenheden worden vernieuwd en onze wil wordt herschapen. Zie dit bij Saulus van Tarsen. Hij wordt tot stilstand gebracht op de weg naar Damaskus. Het Woord van Christus treft hem in het hart. Direct vindt deze verlichting en overtuiging plaats, die hem doet roepen en belijden: ‘Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal?’ Hier is direct sprake van de vernieuwing van de wil. Saulus gaat nu begeren wat God wil. Deze werking van de Heilige Geest werkt een droefheid, een ootmoed en een buigen aan Zijn voeten. Zo worden wij ingewonnen en overwonnen, ja, vernieuwd door Zijn Geest en Woord. De vraag van de Catechismus is: ‘Vanwaar komt zulk geloof?’ Het antwoord zegt: ‘Van den Heiligen Geest, Die het geloof in onze harten werkt.’ Uit dit antwoord blijkt dat het niet uit onszelf voortkomt. Het begin ligt in God en in de werking van Zijn Geest. De bede in het hart is en blijft: Heere, ai, maak mij Uwe wegen, Door Uw Woord en Geest, bekend. Het gaat hier om een omschrijving van het zaligmakend werk. Daarom wordt de Heilige Geest hier als Eerste genoemd. Hij maakt het rechte begin. Hij opent het oor en het oog en maakt plaats voor de waarheid van het Woord Gods. Hij opent het hart dat gesloten is en maakt zacht en week dat wat van nature hard is. 3. Het middel tot het geloof Door de Heilige Geest wordt dit geloof in onze harten gewerkt onder en door middel van de verkondiging van het Evangelie. U moet dus op de plaats zijn waar het Woord Gods gepredikt wordt. U zou wellicht graag op een heel bijzondere wijze door de Heere gered willen worden. Naar de kerk gaan, de verkondiging van het Woord horen als middel tot zaligheid, lijkt u veel te eenvoudig. U zou graag iets buitengewoons en bijzonders willen ervaren, zoals een hoorbare stem of een licht of een engel in uw kamer. Dat zou voor u pas het bewijs van waarheid zijn. De Catechismus spreekt er echter op geen enkele wijze over dat zulke buitengewone ervaringen noodzakelijk zouden zijn tot zaligheid. Er staat hier: ‘Van den Heiligen Geest, Die het geloof in onze harten werkt door de verkondiging des heiligen Evangelies.’ Het gebeurt ongetwijfeld wel eens dat mensen op een bijzondere wijze van hun ziekte genezen. De gebruikelijke weg is echter dat wij een arts raadplegen en onder biddend opzien Gods hulp en zegen inwachten over de medische behandeling. Dit is de weg die de Heere geboden heeft voor ons lichaam. Voor het ontvangen van de noodzakelijke inkomsten heeft de Heere ons geboden 19


zes dagen te arbeiden en al ons werk te doen. Zolang wij de gezondheid en de kracht hiervoor mogen ontvangen, is dit onze taak en roeping. Welnu, als wij dit doen voor ons levensonderhoud, als wij dit doen in tijden van ziekte, waarom zullen wij ons dan niet houden aan de door de Heere geboden weg voor onze ziel? Wij moeten de weg gaan van afhankelijkheid aan de troon der genade en die van de gebondenheid aan Zijn Woord en Evangelie. De eenvoudige verkondiging van het Woord wordt in de Schrift ‘de dwaasheid der prediking’ genoemd, waardoor het Gode behaagd heeft zondaren te roepen en te trekken uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht. De drieduizend op Pinksteren werden onder en door de verkondiging van het Evangelie getroffen. Welke weg heeft de Moorman moeten gaan? Hij ontving het Woord te Jeruzalem en het onderwijs, de uitleg en verkondiging van dit Woord op de weg naar Gaza. De Heere had ook een engel naar die woeste weg kunnen zenden. Nee, hij krijgt via Filippus onderwijs in de Schrift en Jezus wordt hem verkondigd als de enige Grond tot zaligheid. De verkondiging van het Woord is het middel bij uitnemendheid. Tegen deze prediking is veel verzet van de zijde van de duivel. Op allerlei mogelijke manieren probeert hij ons van de Woordbediening af te houden. De duivel gebruikt hiervoor veel voorwendsels en listen die gemakkelijk ingang vinden in ons hart. Hij probeert ook de eenvoudigheid van dit middel ter discussie te stellen en zo dit door God gegeven en geboden middel tegen te staan. Het is nodig dat wij geestelijk geveld worden door de verkondiging van het Woord en de kracht van de Heilige Geest. Dit wonderlijke en zo eenvoudige middel heeft brute vijanden tot stilstand gebracht, nooddruftigen bemoedigd en treurenden vertroost. Een zaaier ging uit om zijn zaad te zaaien. Het zaad viel op onderscheiden plaatsen. Uit deze gelijkenis leren we dat de hoorders alle verontschuldiging wordt ontnomen en dat de rechte hoorders als schuldigen tot Christus leren komen. Het Woord Gods moet zo gepredikt worden dat er een heilige dwang uitgeoefend wordt op het hart. In Lukas 14 vers 23 zegt Christus: ‘En dwing ze in te komen, opdat Mijn huis vol worde.’ De prediking mag niet gebracht worden als een vrijblijvende boodschap. De hoorder wordt opgeroepen tot oprechte bekering en waar geloof. Met ernst en kracht moet deze oproep tot het hart gebracht worden. De apostel Paulus zei dat hij de Joden geworden is als een Jood en de Grieken als een Griek, opdat hij enigen winnen zou. Op een andere plaats zegt hij: ‘Wij dan, wetende de schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof’ (2 Kor. 5:11). De Zaligmaker heeft Zijn apostelen geboden dat zij het bevel tot bekering en vergeving der zonden in Zijn Naam moesten verkondigen onder alle volkeren, beginnende van Jeruzalem (Hand. 24:47). De hoorders moeten overtuigd worden van de welmenendheid van de roeping Gods die persoonlijk tot hen komt. De één vindt zijn juk ossen en de ander zijn akker of huwelijk belangrijker dan de nodiging om te komen tot de koninklijke bruiloft. 20


Ze zijn echter genodigd. De toorn van de Koning der Kerk staat beschreven in de gelijkenis in Lukas 14: ‘Niemand van die mannen die genood waren, zal Mijn avondmaal smaken.’ De Woordverkondiging moet zó uitgaan, dat wij gevoelen: Ik word geroepen. Wie we ook zijn en welke leeftijd en positie wij innemen op school, in de maatschappij of in de kerk − wij worden onder en door de Woordbediening indringend en welmenend persoonlijk geroepen tot oprechte bekering en waar geloof in Christus Jezus! Het mag nooit zo zijn dat u zich onder en door de verkondiging niet geroepen weet. De boodschap is immers gericht aan alle creaturen. Niemand is te verontschuldigen. Nooit mag de Woordverkondiging zich beperken tot een bepaalde groep. U moet in de prediking horen dat Gods recht op u ligt. Wanneer u niet komt terwijl u onder de prediking verkeert, dan is dit door eigen schuld. Wanneer u komt als verloren zondaar op grond van de roepstem van het Woord, door de kracht van de Heilige Geest, dan is het Gods genade en gave. Dan is het alleen Zijn welbehagen, Zijn Woord, Zijn kracht en Zijn genade dat u komt als rechteloze in uzelf. O, we hebben zo veel redeneringen. De duivel stelt ons zo veel gemakkelijke en begrijpelijke redenen ter hand om het tijdstip van onze bekering uit te stellen. Hij heeft zo veel giftige pijlen op zijn boog. Hij weet ons zo gemakkelijk in ons hart te treffen: we zijn te jong, we zijn te druk en noemt u maar op. Eén ding is zeker. Wanneer het waarheid wordt in ons hart, dan leren we direct de onderwerping kennen in ons hart. Dan buigen we terstond voor Zijn Woord en Zijn dienst. Denk maar aan het leven van David. Hij belijdt in Psalm 84 dat zijn ziel bezwijkt van sterk verlangen naar de dienst der verzoening in het heiligdom. In Psalm 26 geeft David de blijdschap weer die zijn ziel smaakt als hij buigt in het voorhof des Heeren. In Psalm 27 vers 4 belijdt hij: ‘Eén ding heb ik van de Heere begeerd, dat zal ik zoeken: dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des Heeren, om de lieflijkheid des Heeren te aanschouwen, en te onderzoeken in Zijn tempel.’ De dienst van God, het Woord en Zijn dag krijgen direct een bijzondere plaats in het hart als de Heere door Zijn Geest en Woord zaligmakend werkt. De wet die verkondigd wordt, het offer dat gebracht wordt, de lofzang die gezongen wordt en de samenkomst met de feesthoudende menigte geven een bijzonder verlangen in het hart van de oprechte gelovige. In de tijd van de Bijbel waren er eveneens allerlei misstanden, maar hierdoor liet de dichter zich niet ophouden om God te zoeken in de weg van Zijn instellingen. In de tijd van het Nieuwe Testament vinden we Anna in het heiligdom. Het verval was groot, er waren verschillende groeperingen en stromingen in het heiligdom te vinden, maar Anna kende het vermaak in de grote werken Gods en zag uit naar de komst van Christus. 21


Wij hebben geen plaats meer in het paradijs, maar in de hel verdiend. Laat dit eens tot ons doordringen. Ik hoor een jongen of een meisje zeggen: ‘Ja, maar ik heb geen zin om tweemaal naar de kerk te gaan; het duurt zo lang en het is zo moeilijk.’ Bedenk dan, jonge mensen, dat wij door onze zonden buiten het paradijs leven, maar dat wij nog mogen verkeren in het heden der genade onder de lankmoedigheid van God, Die ons nog niet gedaan heeft naar onze zonden. Hij komt nu met de lieflijke lokking tot ons en Hij zegt: ‘En nog is er plaats’ (Luk. 14:15-24). De Heilige Geest werkt nog onder de verkondiging van Gods Woord. Naar het welbehagen Gods werkt Hij daar waar de Schrift opengaat en het Evangelie verkondigd wordt. Zolang wij kunnen opgaan, moet onze plaats zijn onder de prediking van het Woord. Dit is de gebruikelijke plaats waar de Heere wil wonen en werken naar Zijn raad. Een krom gebogen vrouw ging al achttien jaar op in de synagoge. Christus was aanwezig op de sabbat en zij werd verlost van haar krankheid. De man met de dorre hand was in de synagoge op de dag van de sabbat en hij werd genezen. Onze plaats moet dus zijn onder de bediening der verzoening, vooral als wij gebogen gaan onder de last van onze zonden en schuld, als wij geplaagd worden door onze koudheid en dorheid. Zuchters, tobbers en zondaars wil Hij in genade aanzien. Waar kunnen we beter zijn dan op de plaats die Hij ons geboden heeft en waar Hij zo menigmaal aan ouderen en jongeren ontdekking, vertroosting, geest en leven geschonken heeft? Onze twijfels worden daar weggenomen en onze vragen beantwoordt Hij op Zijn tijd en wijze. Al zouden wij jaren moeten tobben en wachten − wat betekent dit in het licht van de nimmer eindigende eeuwigheid? Hoelang hebben wij Hem al laten roepen en wachten? O, die weerstand en dat verzet in ons hart tegen de bediening van Zijn Woord en de weg die Hij heeft uitgedacht. Hij ruime alle hindernissen uit de weg om Zijn bevel te gehoorzamen en te komen naar de plaats waar de Heere Zelf van zegt: Hier zal Ik, Mijnen naam ten prijs, De priesters met Mijn heil bekleên, En ’t volk doen juichen, weltevreên. Het ware geloof is een gave van God en het Woord moet gepredikt worden met bevel van bekering en geloof. De meeste bekeringen die in de Bijbel staan, hebben plaatsgevonden onder de prediking van het Woord. Denk aan Pinksteren en lees de geschiedenis van Cornelius de hoofdman. Dit is de weg, wandel in dezelve (Jes. 30:21). 22


4. De wasdom bij het geloof Er staat: ‘… en het sterkt door het gebruik van de sacramenten.’ Het gepredikte Woord werkt en versterkt het geloof. De Sacramenten sterken het geloof. Zij werken het geloof niet. De Heere geeft Zijn Woord in de prediking en door deze verkondiging werkt Hij het geloof in het hart. De Sacramenten zijn tekenen en zegelen die gegeven zijn tot versterking van het geloof. Zo was het ook in het paradijs. Hier waren twee bijzondere bomen. De boom der kennis des goeds en des kwaads stond in het paradijs. Van deze boom mocht op straffe des doods niet gegeten worden. Er was nog een bijzondere boom, namelijk de boom des levens. Van deze boom mocht vóór de val wel gegeten worden, tot versterking in de belofte Gods dat in de weg van de gehoorzaamheid aan Zijn gebod het eeuwige leven ontvangen zou worden. Na de val mocht van deze boom niet meer gegeten worden. In Genesis 3 vers 22 staat na de val: ‘Nu dan, dat hij zijn hand niet uitsteke en neme ook van de boom des levens en ete en leve in eeuwigheid.’ De mens werd verdreven bij dat Sacrament, bij de boom des levens vandaan. Nu, na de val, heeft de Heere nog twee Sacramenten gegeven. Hij komt daarmee onze zwakheid te hulp. Daar is het Sacrament van de Heilige Doop en het Sacrament van het Heilig Avondmaal. Zij hebben beide dezelfde boodschap. Zichtbaar wordt ons voor ogen gesteld wat hoorbaar in de verkondiging van het Woord Gods tot ons komt. We hebben gelezen van Abraham, dat de belofte Gods tot hem kwam. Hij zou tot een groot volk worden. Tot bevestiging van deze genadige en wonderlijke belofte Gods ontving hij een tweetal tekenen. Hij stond in de nacht buiten met het zand aan de voeten en de sterren aan de hemel. De Heere gebood hem te zien op het zand. Dit zand is ontelbaar; zo menigvuldig zou ook zijn volk zijn. Hij mocht ook opzien naar de hemel en die talloze sterren zien. Zo veel zou ook zijn zaad zijn. Hij had nog geen kind en een onvruchtbare vrouw. Het zou nog jaren duren voor hij Izak in de armen zou houden. Hij ontving hier bíj de genadige belofte Gods een tweetal tekenen en zegelen tot versterking van het oprechte geloof. Een aards teken en een hemels teken. Rebekka ontving van Izak tekenen. Zij kreeg immers sieraden van Izak. Deze sieraden waren een blijk en bewijs van zijn liefde. Izak begeerde haar als zijn vrouw en zij hadden elkaar nog nooit gezien. Het ging er toen heel wat anders aan toe dan heden ten dage. Toen Rebekka deze tekenen van Izaks liefde zag, beleed zij: ‘Ik zal trekken’ en ze reisde met Eliëzer mee. Thamar werd verdacht van hoererij en het bevel van Juda ging uit om haar te stenigen. Juda had echter de belofte verbroken om zijn jongste zoon aan haar te geven als man. Thamar wordt tot Juda geroepen om verbrand te worden, maar ze heeft de staf en de ring van Juda als tekenen bij zich tot redding van haarzelf en tot beschaming van Juda. Zo ontvangt de zondaar het Woord Gods, de genadige belofte die in geloof 23


aanvaard moet worden. De strijd gaat echter hoog, de macht van de vijand is groot, de influisteringen zijn veel. Nu geeft de Heere tekenen en zegelen om Zijn Woord, Zijn trouw en Zijn verbond te bevestigen. De dichter zingt: ’t Is trouw, al wat Hij ooit beval; Het staat op recht en waarheid pal, Als op onwrikb’re steunpilaren; Hij is het Die verlossing zond Aan al Zijn volk; Hij zal ’t verbond Met hen in eeuwigheid bewaren (Ps. 111:5). De Sacramenten staan niet op zichzelf. Zij versterken en bevestigen wat reeds in beginsel aanwezig is. Wanneer u een leeg vel papier heeft, dan kunt u daar een indrukwekkend zegel aan hechten, maar dit heeft geen nut. Het zegel bevestigt het geschrift, de tekst van de brief. De inhoud van de brief krijgt zo autoriteit. Er moet dus oprecht geloof in het hart zijn. De Sacramenten versterken hetgeen de Heere gewerkt heeft. Er moet dan wel een waar zaligmakend geloof zijn. Anders gezegd: de brief moet inhoud hebben, zodat de verzegeling ook kan plaatsvinden. Het Sacrament versterkt dan hetgeen geschreven is en geeft bevestiging van de verbondstrouw en verbondsliefde Gods. Zo dient naast de prediking van het Woord ook het Sacrament tot opwas en versterking in het waar zaligmakend geloof. Wij zingen eerst Psalm 147 vers 6: De Heer’ betoont Zijn welbehagen Aan hen die need’rig naar Hem vragen, Hem vrezen, Zijne hulp verbeiden, En door Zijn hand zich laten leiden; Die, hoe het ook moog’ tegenlopen, Gestadig op Zijn goedheid hopen. O Salem, roem den Heer’ der heren; Wil uwen God, o Sion, eren. Gemeente, de Catechismus geeft aan dat wij de middelen moeten waarnemen die God ons gegeven heeft. Dus ook het eenvoudige middel van de prediking van het Woord. Wij hebben een hang in ons naar het bijzondere, maar de Heere heeft ons deze weg gewezen. Bepaalde bekeringsgeschiedenissen spreken wel van bijzondere wegen, een bekering die begon in het café of op de kermis. Dit is mogelijk, maar wij horen niet in het café noch op de kermis. Wij horen te komen onder de prediking van het Woord Gods, zeker op Zijn dag. De Catechismus wijst ons de gebruikelijke, door God geboden weg. Door de 24


verkondiging van het Woord en de werking van de Heilige Geest wil God wonen in harten van verloren zondaren. Aan de andere zijde zijn er ook mensen die naar bijzondere tekenen staan. Zij menen dat voor hen iets buitengewoons nodig is. Zij denken dat het een vorm van ernst is als zij zo spreken. Ondertussen wordt het middel bij uitnemendheid, namelijk de prediking van Gods Woord, veracht. In het Woord staat de gelijkenis van de rijke man. Hij was eeuwig arm geworden en sprak vanuit de hel Abraham tegen. Hij vroeg om een bijzonder teken, namelijk de opstanding uit de doden van Lázarus. Zo’n gebeurtenis zou zijn onbekeerde broeders zeker overtuigen. Abraham wees hem echter op de Woordopenbaring: ‘Zij hebben Mozes en de Profeten; dat zij die horen.’ Opnieuw sprak de rijke man dit tegen en als antwoord zei Abraham: ‘Indien zij Mozes en de Profeten niet horen, zo zullen zij ook, al ware het dat er iemand uit de doden opstond, zich niet laten gezeggen’ (Luk. 16:31). Verzet tegen de door God gegeven middelen en tegenspraak tegen de gebruikelijke weg komen uit de hel, dat is duidelijk. De hemel gebiedt echter deze weg van het Woord te gaan en alleen dan is er zegen te verwachten. U en ik, wij hebben nog veel meer dan Mozes en de profeten. Er is ons nog veel meer geschonken dan de oudtestamentische geschriften. Wilt u nog meer getuigen eisen van de noodzaak en de mogelijkheid tot bekering dan het Oude en Nieuwe Testament, de belijdenisgeschriften en de talloze geschriften die ons vanuit het verleden overgelaten zijn? Wanneer in geestelijke zin ons de ogen geopend worden, dan is het voor ons zo bijzonder dat wij nog in het heden der genade zijn. We weten ons dan een sprekend bewijs van de lankmoedigheid Gods. Wat is het ons dan een wonder dat het hardnekkig voortleven in de zonde- en werelddienst niet eerder is afgebroken en dat wij nog niet opgeroepen werden om voor God te verschijnen. Het is dan zo’n groot wonder dat wij nog niet in de hel geworpen zijn. Wij mogen nog onder het Woord verkeren, onder de welmenende roepstem van het Evangelie van vrije genade. De leugenleer van de duivel en onze geestelijke blindheid doen ons uitsluitend staren op de ijdelheid en de vergankelijkheid van deze tegenwoordige wereld, maar het Woord Gods opent onze oren en ogen voor de werkelijkheid. David, de man naar Gods hart, vroeg: ‘Heere, ai, maak mij Uwe wegen, door Uw Woord en Geest, bekend.’ David was zo duidelijk van zijn kinderjaren af geleid en geleerd en zelfs hij bleef dit onderwijs nodig hebben. De hemelse Landman heeft gezaaid in uw en mijn leven en straks zoekt Hij naar vrucht. Wat zal Hij vinden op de akker van uw hart? Alleen maar doornen en distels? Hebt u nooit de vrucht van de droefheid naar God en de ware verootmoediging ervaren? Bent u nooit als verloren zondaar op grond van de nodiging van het Evangelie door de onderwijzing van Gods Geest tot Christus gekomen? Hoe vreselijk en toch rechtvaardig zal dan onze eeuwige bestemming zijn! 25


Het Evangelie van vrije genade komt hoorbaar en zichtbaar tot ons. Tot ons oor en tot ons oog wordt ons Wet en Evangelie gepredikt. De Heere toont de diepte van onze val, de verdorvenheid van ons hart, de rijkdom van Zijn genade en barmhartigheid. Het Woord Gods komt ontdekkend, heenwijzend en onderwijzend tot ons. Het volk Israël had onder het Oude Verbond de wolkkolom des daags tot beschutting voor de hitte van de zon en de vuurkolom des nachts tot verlichting. Zij keken echter meer omlaag naar het woestijnzand dan omhoog naar deze kennelijke blijken van de leiding en bescherming van de God van Israël. De ark der verzoening reisde in hun midden, de lafenis kwam uit de steenrots, maar wat een murmureringen bleven er onder het volk. En wij, u en ik, wat groeit er op de akker van ons hart? Verzorgen we distels en doornen op deze akker? Hebben wij genoeg aan een uitwendige, oppervlakkige godsdienst? Bent u een arme zondaar die de strijd voert met de listen van de satan tegen u, de verzoekingen van de wereld om u en de verdorvenheid van de oude mens in u? Is het uw zielenvraag: Hoe kom ik aan dit geloof? Hier is het antwoord: ‘Van den Heiligen Geest, Die het geloof in onze harten werkt door de verkondiging des heiligen Evangelies.’ Het werk van Gods Geest geeft licht, vuur, warmte, zuiverheid en waarheid in het hart. De toepassing wordt dan ervaren, de doorleving gevonden en de vruchten worden voortgebracht. De vruchten van de droefheid naar God, de toevluchtneming tot Christus, de honger en dorst naar Zijn gerechtigheid. Door de prediking en de bediening van de Sacramenten worden we zo meer en meer verzekerd van deze Zijn hartelijke liefde en trouw. Hij laat niet varen het werk Zijner handen. Geve de Heere dat dit eenvoudige onderwijs van de Catechismus ons Zijn stem doet horen en ons leert gehoorzamen door Zijn Geest. De bede zij en blijve met ons: ‘Zend Uw licht en Uw waarheid, dat die mij leiden.’ Amen.

26


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.