Stichting Urker Uitgaven - De vuurtoren van Urk

Page 1

Kronieken

Het verhaal van een trouwe wachter aan zee en zijn dienaars

De vuurtoren van Urk

De vuurtoren van Urk spreekt tot ieders verbeelding en is in zekere zin onderdeel van de Urker identiteit geworden. Ze domineert nog steeds de skyline en het is dan ook niet verwonderlijk dat de vuurtoren vaak als beeldmerk van Urk gebruikt wordt. (Afb. 1) Juist dit hoog tegen de hemel afstekende baken in zee heeft het onbeduidende eilandje in de Zuiderzee eeuwenlang belangrijk gemaakt. Als centrale navigatiepunt tussen de gevaarlijke ondieptes van de drukbevaren Zuiderzee was het zelfs zo belangrijk dat de Stad Amsterdam, de Staten van Holland en WestFriesland en de Commissie voor de Pilotage fortuinen investeerden om eiland en vuurtoren te behouden.

Sjoert van den Berg

s.vanden.berg@hetnet.nl

STICHTING URKER UITGAVEN
Door
www.urkeruitgaven.nl
Afbeelding 1. De vuurtoren van Urk is beeldbepalend voor het voormalige eiland.
Jaargang 2023 | nr. 2 Urcker

Voorwoord

Dat de vuurtoren nog steeds in de belangstelling staat, blijkt wel uit de vele bezoekers die jaarlijks de trappen van de toren beklimmen. Eén van die bezoekers wierp in 2019 een discussie op over de draairichting van het licht van de Urker vuurtoren. Het Urker licht draait namelijk linksom in plaats van rechtsom zoals gebruikelijk bij draailichten. Dat was een intrigerende vraag. Aan de discussie die daarop volgde in Het Urkerland heb ik destijds nog een bijdrage geleverd. Over de draairichting wordt verderop een en ander vermeld. Genoemde discussie leidde er wel toe dat ik mij verder in de historie van de Urker vuurtoren ben gaan verdiepen.

Over de Urker vuurtoren is in de loop der tijd wel het een en ander gepubliceerd. Recent (2021) nog door Peter Kouwenhoven. In zijn boekje Vuurtorens op Urk en in de Noordoostpolder wordt een tamelijk compleet overzicht van de geschiedenis van de vuurtoren geschetst. De vraag kan dan worden opgeworpen; is het nodig hier nog weer een nieuwe publicatie aan toe te voegen? Het antwoord op die vraag is deze Urcker Kroniek. Publicaties tot nu toe zijn over het algemeen redelijk beknopt of belichten vaak maar een deel van de historie van de Urker vuurtoren. Dat maakt het zinvol om een compleet en integraal verhaal neer te zetten van de geschiedenis van de Urker vuurtoren op basis van alle tot nu toe bekende informatie. Het verzamelen daarvan kostte nogal wat tijd. Ook nieuwe informatie dook op. Daarnaast wordt getracht dit alles in historisch perspectief te plaatsen. Een en ander wordt aangevuld met enkele technische aspecten m.b.t. de draairichting en dergelijke. Naast de beschrijving van de geschiedenis van de vuurtoren, wordt hier ook een overzicht gegeven van de vuurstokers en lichtwachters die in de loop van de geschiedenis gediend hebben op de Urker vuurbaak en vuurtoren.

Afbeelding 2. De vuurtoren van de stad Alexandrië. De toren werd tussen 297 en 283 v. Chr. gebouwd en heeft bijna 1500 jaar dienst gedaan voor achtereenvolgens de Grieken, Romeinen, Byzantijnen en Arabieren. Hij stond op het eiland Pharos in de Middellandse Zee, net buiten de haven van het Egyptische Alexandrië. In de voorgrond rechts Ptolemaeus II en de architect van de vuurtoren, Sostratus van Knidos. De prent heeft een Latijns onderschrift en maakt deel uit van een serie over de acht wereldwonderen.

Vuurtorens in de oudheid

Vanaf het moment dat mensen zich in de oudheid op zee waagden, is er behoefte geweest aan richtpunten op het land ter bepaling van hun positie. Dat gold zowel voor vissers als voor de vroege koopvaarders. Duintoppen, heuvels, bomen, hoge gebouwen en met name kerktorens werden daarvoor gebruikt. Ze werden landmerken genoemd. Al gauw kwamen er, uitgaande van die landmerken, geschreven vaaraanwijzingen in gebruik. Ook voor Urk is een uit 1566 stammende aanwijzing bekend. In het kaartleesboek van Wisbuy uit dat jaar valt bij de kaart van de Zuiderzee te lezen dat men komende van Amsterdam een hoge boom op het eiland in het midden van de witte inham van het “Hoge Klif” moest houden en varende door het “Val van Urk” men de kerk in de huizen moest houden. ’s Nachts waren dergelijke landmerken niet of, zelfs bij volle maan, maar moeilijk zichtbaar.

Al gauw werden er daarom aan de kust ’s nachts vuren gestookt om op zee ver-

blijvende schepen naar en langs de kust te loodsen. Eeuwenlang werden er ook aan de Nederlandse kust vuren gestookt ten behoeve van vissers die ’s nachts ter visvangst gingen. Ook op Urk zal dat in vroeger tijden vermoedelijk niet anders zijn geweest. In ieder geval gebeurde dit ook wel in barre winters om de ijslopers de richting aan te geven.

Al in de verre oudheid was er behoefte aan vuren om de handelsschepen te gidsen. Bij de oude Grieken vinden wij de eerste berichten over vuurtorens. Hoewel vast niet de eerste vuurtoren wordt door de Grieken de “Pharos” van Alexandrië vaak genoemd. (Afb. 2) Deze was waarschijnlijk wel de hoogste en meest bijzondere vuurtoren van de oudheid en werd tot de acht wereldwonderen gerekend. Ptolemeus I (323-285 v. Chr.) gaf opdracht tot de bouw ervan. Geschat wordt dat hij wel 120 tot 140 meter hoog was. Nog opmerkelijker dan de toren zelf was het feit dat er zich bovenin een spiegel bevond die het licht van het vuur op

STICHTING URKER UITGAVEN 2 | Sjoert van
| De
van Urk
den Berg
vuurtoren

de horizon projecteerde. Als men onder de spiegel stond kon men op zee schepen zien aankomen die met het blote oog op zeeniveau nog niet zichtbaar waren. Vermoedelijk werden op een lager niveau vuren of ovens witheet gestookt en werd het licht daarvan via spiegels naar de grote spiegel in de lantaarn gekaatst. Vrij recent zijn grote gedeelten van de “Pharos” voor de kust van Alexandrië teruggevonden. Dat de “Pharos” degelijk was gebouwd blijkt wel uit het feit dat hij het zo’n 1500 jaar uithield. Bij een aardbeving in 1375 stortte het bovendeel grotendeels in. Hij werd nooit weer opgebouwd. Het onderste deel werd later in een fort verwerkt en dat bestaat nog. De naam “Pharos” leeft nog voort in de romaanse talen en wordt nog steeds voor vuurtoren (phare in het Frans bijvoorbeeld) en andere lichten gebruikt tot en met de koplampen van auto’s aan toe. Ook de Romeinen bouwden vuurtorens. Onder meer bij Ostia bij Rome, Livorno en Genua. Ook in onze contreien deden zij dat. Bij Dover staat nog een ruïne die zelfs “Pharos” werd genoemd. (Afb. 3) (Overigens zijn de Engelsen erg goed in het bewaren van ruïnes en vallen die daar onder de noemer “National Heritage”.) Ook in Boulogne en Katwijk hebben zich Romeinse vuurtorens bevonden. Die vuurtoren te Katwijk maakte waarschijnlijk onderdeel uit van de burcht “Brittenburgh”. Tot in de 18e eeuw bleven

op enige afstand van de kust de netten haken achter restanten van deze burcht dan wel toren. De Katwijker vissers spraken destijds wel over de “toren van Kalla”. Op een kaart van Berkhey uit circa 1778 wordt deze toren afgebeeld aan het eind van een lange dam die vanaf de burcht wel zo’n 300 meter in zee stak. (Afb. 4) De inhoud van deze kaart berust op overlevering en de overname van gegevens van oudere kaarten. In 1778 was de “Brittenburgh”, voor zover de stenen in de loop der tijd niet waren afgevoerd als bouwmateriaal, al geheel in zee verdwenen. Recent onderzoek naar restanten van de burcht heeft niets opgeleverd. Het woord “Kalla” verwijst mogelijk naar de Romeinse keizer Calligula. Onder zijn regering was de vuurtoren van Boulogne gebouwd en mogelijk dus ook die van Katwijk. De vuurtoren van Katwijk was voor de Romeinen van belang om vanuit zee de toenmalige monding van de Rijn in de Noordzee te vinden, dit in relatie tot de handelsvaart op Engeland (Brittannia). Vooral de import van Engels

graan was belangrijk voor de Romeinen. De enige nog in functie zijnde vuurtoren uit die tijd is die van La Coruna op de noordwestpunt van Spanje. (Afb. 5) Deze was ooit gebouwd in verband met de oversteek naar Ierland en Engeland en geldt nu als oudste vuurtoren ter wereld. In de tijd van Karel de Grote werd in Frankrijk aan de monding van de Gironde te Cordouan eveneens een vuurtoren met een kapel gebouwd. Op die plek staat heden ten dage nog steeds een vuurtoren,

STICHTING URKER UITGAVEN Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk | 3
Afbeelding 5. Vuurtoren van La Coruna.
De vuurtoren van Katwijk was voor de Romeinen van belang om vanuit Engeland de Rijn te vinden
Afbeelding 3. Romeinse vuurtoren van Dover. Afbeelding 4. Toren van Kalla.

die overigens dateert van 1612. Wij kunnen er dus gevoeglijk vanuit gaan dat er sinds de Griekse tijd geen nacht meer is verstreken zonder dat er aan de diverse kusten wel ergens vuren brandden.

Ontwikkelingen in de Lage Landen. In oude tijden waren de lage landen bij de zee enerzijds een rivierendelta en anderzijds in het westen en noorden vooral een veenachtig moerasgebied. Op de hoger gelegen delen in het oosten kwamen dichte bossen voor. Hoe gevaarlijk en ondoordringbaar die bossen waren blijkt wel uit de overgeleverde naam “Woud van Ongenade”. Vanaf de tiende eeuw werd er langzamerhand een begin gemaakt met het in cultuur brengen van de veenlandschappen vooral als landbouwgronden.

Dit voltrok zich ook in het Almare dat zich uit het Flevomeer, zoals het door de Romeinen werd genoemd, tot een waterrijk meer met vele veeneilanden had ontwikkeld. Aanvankelijk behorend tot één groot (schier-)eiland raakten Urk en Schokland al vroeg in de middeleeuwen van elkaar gescheiden en werden zij afzonderlijke eilanden. Ook Nagele en Marcnesse waren bewoonde eilanden, maar gingen in de late middeleeuwen (voor of rond 1300) ten onder. Mogelijk is dit gebeurd tijdens de Sint-Luciavloed van 14 december 1287 waarbij ook het tot toen bewoonde eiland Griend in de Waddenzee ten onder ging. Met de groei van de bevolking in Nederland in de middeleeuwen nam ook de handel toe en daarmee de behoefte aan goede transportwegen tussen de verschillende centra. De voorzieningen over land waren in de vroege middeleeuwen volstrekt onvoldoende. Voor goede verbindingen was men dus aangewezen op het water. In de late middeleeuwen ontstond er onder invloed van vele stormvloeden en zeespiegelstijging vanuit het Almare een ware binnenzee die al gauw “Zuiderzee” werd genoemd. Deze ontwikkeling werd waarschijnlijk ingeluid door de “Allerheiligenvloed” van 1170. Dit is één van de vijf bekende allerheiligenvloeden. Aan de oostkant van de Zuiderzee en langs de IJssel ontwikkelden zich in de late middeleeuwen diverse handelssteden zoals Kampen, Harderwijk, Zwolle, Deventer en Zutphen. Door het bedie-

nen van het Duitse achterland konden deze steden tot bloei komen. De handel vond voornamelijk plaats op de Oostzeelanden. Kampen, op de grens van de Zuiderzee en de rivier de IJssel, fungeerde al gauw als overslagplaats en stapelplaats. Vanuit deze handel ontstonden er tussen de steden van de lage landen en de steden aan de Oostzee vele contacten en contracten, uiteindelijk culminerend in het grote Hanzeverbond. Dit maakte dat de behoefte aan goede landmerken, vuurbakens en betonning van de vaarwegen steeds groter werd. Voor de Hanze was de vaarweg door het Vlie de Zuiderzee op zeer belangrijk. Op 28 september 1323 werd er in Kampen dan ook een overeenkomst tussen Kampen en Terschelling ondertekend om te komen tot “eyn voerhuys oft eyn merke” op Terschelling om het goed bezeilen van Het Vlie mogelijk te maken en daarmee

het risico om aan de grond te lopen te minimaliseren. Het voorkomen van schade aan lijf en goed was natuurlijk van direct commercieel belang voor de kooplieden. Deze eerste “Brandaris” op Terschelling was de platte toren van de kerk, gewijd aan St. Brandaan, de beschermheilige van de kustbewoners. Overdag fungeerde deze toren als landmerk en ’s nachts werd (behalve in de zomer) op de toren een vuur gestookt. Deze toren hield het tot ongeveer 1570 vol en werd toen door de zee verzwolgen. Enige jaren later (1594) is de huidige toren gebouwd en deze is daarmee de oudste nog in werking zijnde vuurtoren van Nederland. (Afb. 6)

In het westen van het land komt de stad Den Briel de eer toe als eerste in onze vaderlandse geschiedenis te hebben beschikt over een vuurbaak. Vanaf 1280 was er sprake van een “Caap- en vierboetrecht” en werden er ’s nachts tenminste twee vuren brandend gehouden om de Maasmond goed te kunnen aanlopen. In het jaar 1348 was er sprake van een verdrag met Duitse kooplieden over “het stellen van vuurbaken en het leggen van tonnen in de mond der Maaze”

Op 12 maart 1352 gaf graaf Willem V aan Zierikzee toestemming om een “landteken te stellen in de dunen van Scouden”. Niet veel later was er ook sprake van vuurboeten in de duinen van Schouwen. In 1370 gaf hertog Albrecht van Beieren opdracht om een vuurbaak op te richten bij Westkapelle.

Het Haringvliet was rond het jaar 1000 al goed bevaarbaar. Men zal zich destijds vooral beholpen hebben met dagmerken. Later speelden kerktorens daarbij een grote rol. Met name hier die van Ouddorp vanaf 1348 en vanaf 1512 die van Goedereede. De kerktoren van Goedereede kwam in 1552 aan de Staten van Holland. De spits werd toen verwijderd en op de toren kwam een kolenvuur. Bij Monster stond in 1568 in ieder geval ook

STICHTING URKER UITGAVEN 4 | Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk
De handelsscheepvaart maakte de behoefte aan landmerken, betonning en vuurbakens steeds groter
Afbeelding 6. Gevelstenen in de oostzijde van de vuurtoren Brandaris in West-Terschelling.

een vuurbaak. Zeker al in 1531 werd er ten zuidwesten van het dorp Scheveningen regelmatig een vissersvuur gestookt. In Katwijk bestond al ruim voor 1605 een vuurboet. Althans in dat jaar werd een aanvraag ingediend voor de bouw van een nieuwe vuurboet omdat de oudebedreigd werd door het water. Het werd een lange procedure, waarop eerst pas in 1628 positief werd beslist. Ook van Noordwijk, Zandvoort en Wijk aan zee is bekend dat er ooit vissersvuren hebben gebrand. In 1598 stond er in ieder geval al een vuurbaak bij Kijkduin bij Huisduinen. Op Texel dienden voornamelijk de kerktorens als baken voor de scheepvaart. Over Terschelling is hierboven al iets gezegd. Van 1462 dateert de eerste melding over een baken op Vlieland. Op 6 mei 1452 kreeg Amsterdam van Philips de Goede het zogenaamde paalkistrecht; het recht om vuur- en paalgeld te heffen. Amsterdam moest dan wel het Marsdiep, het Vlie en de Zuiderzee voorzien van bebakening, betonning en vuurbaken, met name voor wat betreft de vaart op Amsterdam. Kampen had dat recht al veel langer voor de vaart op Kampen. Het feit dat beide steden gedeeltelijk hetzelfde water bevoeren leidde nogal eens tot ruzie tussen beide steden over de juiste plaats van de bakens en ligging van de tonnen. In het begin van de 16e eeuw was de bloeitijd van Kampen op zijn retour en werd het Kamper belang minder. In 1527 verkocht Kampen dan ook al zijn bakens en tonnen aan Amsterdam, waardoor Amsterdam het alleenrecht kreeg. Wegens het kiezen voor de zijde van de Prins van Oranje ging dit recht in 1573 over op Enkhuizen. Duidelijk is dat de behoefte aan bebakening, betonning en vuurbaken toenam naarmate de scheepvaart zich ontwikkelde. Naast vissersvuren ontstond er steeds meer behoefte aan zeevuren ten behoeve van de handelsvaart. Uit 1568 is er, nog onder het regime van Philips II, een opsomming bekend van de toen bestaande zeevuren. Te weten: Vlieland, Terschelling, Wijk aan Zee, Egmond aan zee, Zandvoort, Noordwijk aan Zee, Scheveningen, Ter Heyde, Goedereede en Oostvoorne. Over de onregelmatig brandende vissersvuren, die brandden namelijk alleen als er vissers op zee waren, ontstonden er klachten. Deze gaven

namelijk nog wel eens aanleiding tot verwarring met de officiële zeevuren. Vanaf circa 1500 komen ook de steden aan de westkust van de Zuiderzee op. Voornamelijk door verzanding van de IJssel en verzandingen aan de oostkust van de Zuiderzee neemt de handel daar vanaf circa 1600 drastisch af om niet te zeggen raakt daar in verval. Dit ten gunste van de westkust. Het twaalfjarig bestand (1609-1621) was een periode van relatieve rust in de nog jonge republiek. Dit was gunstig voor ontwikkelingen op velerlei terrein. Ook op het terrein van de handelsvaart was dit het geval en naast de Oostzeehandel nam met name de vaart op Nederlands-Indië een grote vlucht. En daarmee nam ook de scheepvaart op de Zuiderzee behoorlijk toe. Dat in deze periode in 1615 door de Staten van Holland de “Commissie der Pilotage” werd ingesteld is dan ook niet verwonderlijk. In het volgende hoofdstuk zullen wij daar nader op ingaan. De 17e eeuw zou vooral voor het westen van het land de “Gouden eeuw” worden. Naast paalen tonnengeld moest er ook voor het in stand houden van de vuren op de Zuiderzee “bakengeld” of “vuurgeld” betaald worden, een vorm van belasting die jaarlijks werd voldaan. Men ontving dan een “bakenloodje”, een muntstuk als bewijs dat er betaald was. (Afb. 7)

In de 18e eeuw werd er onderscheid gemaakt tussen buitenvuren, de echte zeevuren direct aan de Noordzeekust en binnenvuren, waaronder die aan de Zuiderzee. In 1700 waren er aan de Zuiderzee nog drie binnenvuren bijgekomen, nl. Hoek van ’t IJ bij Durgerdam, Marken en De Ven bij Enkhuizen. Die van Urk en

de zuidpunt van Schokland bestonden toen al. Tot 1800 waren er in Nederland zo’n twintig vaste vuren in bedrijf.

Vuurbaak en vuurtoren van Urk

Wat voorafging

In 1598 viel de kerktoren van Urk om. Dit omvallen bracht de Urker historieschrijver Cornelis de Vries tot de conclusie dat het vermoedelijk een houten toren was. Hij stelde dat men bij een stenen toren waarschijnlijk wel over instorten zou hebben gesproken. Het ging hier om de toren van de kerk die bij de Allerheiligenvloed van 1570 op een afzonderlijk eilandje, losgeslagen van het hoofdeiland, was komen te staan. Als patroonheilige van deze kerk werd de aartsengel Michael vereerd en aanbeden. Dat de kerk aan sint Michael gewijd was blijkt uit het opschrift van de kerkklok van het huidige Kerkje aan de Zee. (Afb. 8).

STICHTING URKER UITGAVEN Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk | 5
Afbeelding 7. Bakenloodje voor de vaart op de Zuiderzee. Afbeelding 8. De klok van het Kerkje aan de Zee.

Deze klok vermeldt ook het jaartal 1461 en heeft vermoedelijk nog in die oude kerk gehangen, al ontbreekt daarvoor het harde bewijs. Helaas moest de laatmiddeleeuwse klok in 1936 worden overgegoten wegens een barst. Ook de rooms katholieke kerk van Schokland was aan Sint Michael gewijd. Net als in Engeland en Frankrijk hadden de lage landen met Urk als bult midden in de Zuiderzee als het ware hun eigen Sint Michaels berg. Op een recent in het Rijksarchief te Brussel gevonden kaart uit 1528 wordt deze oude kerk weergegeven, staand op een schiereilandje aan de noordwestkant van Urk. (Afb. 9). Via een relatief smalle strook land was de kerk bereikbaar. Het land rondom de kerk was al in zee verdwenen en het is duidelijk dat de plaats van de kerk toen al ernstig bedreigd werd door het water.

Op latere kaarten waarop het eilandje, al dan niet met kerk, is afgebeeld, werd het aan de zuidwestkant van het eiland geprojecteerd, zelfs nog toen het eilandje allang in de golven was verdwenen. Dat verdwijnen heeft in ieder geval voor 1661 plaatsgevonden, zoals wij uit het verslag van de Amsterdamse inspectiereis van dat jaar, opgemaakt door stadssecretaris mr. Cornelis de Vries, kunnen vernemen. Als voorbeeld moge de paskaart van de Zuiderzee van Johannes van Keulen uit

1680 dienen. (Afb. 10). Nadat het eilandje volledig in de golven was verdwenen werd er over die plek op de rand van de Vormt nog wel gesproken van “Het oude kerkhof”. Op de kaart van de Urker schout Anthonie van Dompzelaar uit circa 1745 wordt deze plaats als zodanig aangegeven. (Afb. 11)

Het wegvallen van de toren in 1598 was

voor de scheepvaart op de Zuiderzee een groot gemis. De Zuiderzee kende veel ondiepten en om goed te kunnen navigeren, waren richtpunten onmisbaar. Kerktorens speelden daarbij altijd een grote rol. Op Urk is kort daarna op het hoogste punt een nieuwe kerk gebouwd. In deze kerk hing een beeltenis van de toenmalige vrouwe van Urk, Barbara van

STICHTING URKER UITGAVEN 6 | Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk
Afbeelding 9. De kerk van Urk op een smalle strook, afgebeeld op een kaart uit 1528. Afbeelding 10. Eilandje zonder kerk. Afbeelding 11. Met 'D' is de lokatie van de verdronken kerk aangegeven.

Essenstein. Deze kerk hield het ongeveer een eeuw uit en raakte tijdens een storm in 1710 zwaar beschadigd. Toch werd er daarna nog enige tijd in gekerkt, maar op 26 februari 1714 stortte ook deze kerk in. Daarna werd er noodgedwongen gekerkt in een woonhuis. Op dezelfde plaats werd in de loop van 1714 weer een nieuwe kerk gebouwd. (Afb. 12)

Deze kerk werd al vrij snel bouwvallig en in 1786 vervangen door het huidige “Kerkje aan de zee”. Tijdens de bouw heeft er vlakbij, ter vervanging van de kerktoren, een noodkaap gestaan. Voor de scheepvaart kon de kerktoren als richtpunt tijdens de bouw niet worden gemist. Deze noodkaap moet niet worden verward met de kaap die ruim een eeuw bij de vuurtoren heeft gestaan. Daarover volgt verderop meer.

De Pilotagecommissie

Betrouwbare herkenningspunten werden vanaf het begin van de zeventiende eeuw (“Gouden Eeuw”) steeds noodzakelijker vanwege de snelle groei van het scheepvaartverkeer op de Zuiderzee. Immers alle belangrijke Hollandse havens lagen destijds aan de Zuiderzee. Tevens speelde een rol dat de schepen steeds groter werden met een navenante grotere diepgang. Met name de stad Amsterdam, waar vanaf 1602 de hoofdzetel van de Verenigde Oost-Indische Compagnie was gevestigd, hechtte veel waarde aan een goede bereikbaarheid van haar havens. Halverwege de 17e eeuw meerden daar jaarlijks zo’n 4.000 grote schepen aan. Die snelle groei van het scheepvaartverkeer op de Zuiderzee had voor een groot deel te maken met een toename van de handelsvaart op het Oostzeegebied. Die handel maakte het grootste gedeelte uit van de totale handel en werd daarom wel met een vreemd woord de “moedernegotie” genoemd. Daarnaast speelde het feit dat de vaart op Nederlands-Indië tijdens het twaalfjarig bestand een grote vlucht had genomen. Dit dankzij de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) die nog niet zo lang daarvoor was opgericht. Om de handelsvaart op de Zuiderzee en voor de Hollandse Noordzeekust veilig te laten verlopen, riepen de Staten van Holland en West-Friesland op 19 december 1615 een “College van commissarissen van de

pilotage benoorden de Maze” in het leven. Een viertal burgemeesters van de steden Amsterdam, Hoorn, Enkhuizen en Medenblik, de belangrijkste zogenaamde “zeesteden” van de westkust van de Zuiderzee, waren aanvankelijk nog ad hoc belast met het ordenen van de pilotage. Binnen enkele jaren had de commissie een permanent karakter gekregen. Naast de zorg voor de kustverlichting en de aanstelling van de loodsen bij de zeegaten aan de Zuiderzee, spraken de Commissarissen op hun standplaats in eerste aanleg recht in geschillen over loodsgeld en bergloon voor goederen. Uiteraard had de burgemeester van Amsterdam een belangrijke stem in het kapittel en werd hij gewoonlijk met het presidium van de Commissie belast.

Een belangrijke taak was dus ook de bouw en het onderhoud van vuurbakens op belangrijke oriëntatiepunten ten behoeve van het varen in het donker.

Een vuurbaak op Urk

Omdat de vaarroute van en naar Amsterdam om het ondiepe “Enkhuizerzand” heen door “Het Val van Urk” liep, stelde de Pilotagecommissie in 1617 aan de Hollandse Staten voor om op Urk een vuurbaak te bouwen. In de resolutie van de Staten lezen we dat het een wens was van ‘verscheyden coopluyden, rheeders ende schippers, woonende binnen Amserdam

en de andere zeesteden in Holland.’ De Staten stemden in met het verzoek en hierop volgden onderhandelingen met de sinds 1616 heer van Urk zijnde jonkheer Van de Werve, de opvolger van de Zoudenbalchen. Deze was bereid om bouwgrond af te staan tegen een jaarlijkse tegemoetkoming in natura (te weten twee lasten rogge, overeenkomend met 6.000 liter en 4.200 kg.), vanaf 1619 omgezet naar een geldbedrag van 25 gulden. In latere jaren werd dit bedrag nog naar beneden bijgesteld.

In de zomer van 1617 vond de bouw van de vuurbaak plaats, inclusief een woning voor de vuurstoker. Op de platte toren moest een kolenvuur gestookt worden. Pas in 1662 zou er ook een opslagplaats voor de steenkool worden gebouwd, om deze goed droog te houden.

Van de eerste vuurbaak is weinig bekend. Volgens mondelinge overlevering binnen de vuurtorenfamilie Loosman is die eerste vuurbaak waarschijnlijk een vierkant bouwwerk van maar één bouwlaag geweest met bovenop een installatie voor het stoken van een kolenvuur. (Afb. 13) Een hoge toren was ook niet noodzakelijk, want de Urker vuurbaak stond al op een natuurlijke hoogte, de Urker keileembult. Op een stenen gedenkplaat, die in de muur van de vuurbaak was aangebracht en nu nog te vinden is in

STICHTING URKER UITGAVEN Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk | 7
Afbeelding 12. Andries Schoemaker (1660-1735) beeldde de kerk van Urk af.

de zuidmuur van de huidige “lichtwachterswoning”, (Afb. 14) valt te lezen dat de vuurbaak gebouwd werd onder leiding van de Amsterdamse burgemeester Gerrit Jacobsz. Witsen, (Afb. 15) in opdracht van de Staten van Holland en dat er op 1 september van dat jaar voor het eerst een vuur brandde op de Urker vuurbaak. Het optreden van Gerrit Witsen was in zijn hoedanigheid als commissaris van de pilotage, de laatste als directe opdrachtgever van de bouw. De pilotagecommissie ressorteerde overigens weer onder de Staten van Holland. Het was aanvankelijk de bedoeling dat het vuur alleen in de wintermaanden zou worden gestookt, overeenkomstig de andere toenmalige vuurbaken. Blijkbaar was het scheepvaartverkeer al zo druk op de Zuiderzee, ook ’s nachts, dat er behoefte was om het vuur ook in de zomermaanden te stoken. Dat betekende wel dat er meer zogenaamd “vuurgeld” of “bakengeld” moest worden betaald, een verdubbeling zelfs, maar dat had men er graag voor over. Al op 29 september 1617 werd aldus door de Staten van Holland besloten. Pas 80 jaar later ging dit ook gelden voor de andere vuren. Als bewijs van betaling ontving men een zogenaamd bakenloodje. Daar zijn er de nodige van teruggevonden, ook op Urk.

De eerste kaart waarop de vuurbaak is afgebeeld is een uit 1632 stammende kaart van de monding van de IJssel waarop ook Urk en Schokland staan afgebeeld. (Afb. 16) Ook de kerk is daarop aangegeven.

Opmerkelijk is dat er op overgeleverde oude kaarten geen woning voor de vuurstoker in de buurt van de vuurbaak voorkomt. Vanwege het brandgevaar zal deze waarschijnlijk bij de bestaande bebouwing zijn neergezet op de meer beschutte noordelijke helling van “de berg”. Eenzelfde verhaal gaat waarschijnlijk op voor de pastorie waar dominee Salebien woonde. Voor hem zou in 1629 een nieuwe pastorie worden gebouwd. Het plan was dit ten noorden van de kerk te doen. Dominee Salebien vond dit echter qua bezonning ongunstig en diende het verzoek in om de pastorie aan de zuidkant van de kerk te bouwen. Dit verzoek werd door de Gecommitteerde Raden van West-Friesland en het Noorderkwartier

ingewilligd. Onderzoekers gaan er daarom tot nu toe vanuit dat deze woning ook daadwerkelijk aan de zuidkant van de kerk is gebouwd. Echter op geen enkele kaart komt er een pastorie voor op die plek. Het is daarom aannemelijk dat de bouw aan de zuidkant van de kerk niet is doorgegaan. Dit zal verband hebben gehouden met de onbeschutte ligging van een woning daar in combinatie met het brandgevaar dat een toen waarschijnlijk riet gedekte houten woning liep in de directe omgeving van de vuurbaak. De pastorie zal daarom in of grenzend aan het bestaande dorp zijn gebouwd. Ruim een eeuw later, in 1736, zou er een nieuwe pastorie worden gebouwd. Deze werd al gauw “Het wakend oog” ge-

STICHTING URKER UITGAVEN 8 | Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk
Afbeelding 13. De eerste vuurboet had waarschijnlijk maar een bouwlaag. Afbeelding 14. De gedenkplaat bij de vuurtoren van Urk. Afbeelding 15. Burgemeester Gerrit Witsen.

noemd vanwege de twee ovale, op twee ogen lijkende, vensters in de noordmuur. (Afb. 17) De beginjaren ‘60 van de vorige eeuw afgebroken kleine woning met fort naast de stal van Geert (van Iede) Koffeman in wijk 4 is wel geduid als oude lichtwachterswoning, (Afb. 18) maar deze plek was in 1837 nog onbebouwd toen de lichtwachterswoning bij de vuurbaak werd gebouwd. Mogelijk dat hier later een tweede lichtwachter woonde.

De vuurbaak bedreigd

Al direct na de bouw en ook in latere jaren vormde landafslag een grote bedreiging voor de Urker vuurbaak. Gezien het belang voor de stad Amsterdam maakte men zich daar grote zorgen over het voortbestaan van de vuurbaak. Eind jaren vijftig van de 17e eeuw kwam in Amsterdam dan ook de gedachte op, of het mogelijk zou zijn de Heerlijkheid Urk en Emmeloord te kopen.

Amsterdam wist toen voor elkaar te krijgen dat er door de Staten van Holland een onderzoek werd ingesteld naar de opbrengsten van de heer Van de Werve uit zijn heerlijkheid. Die opbrengsten bleken erg tegen te vallen, ongeveer 360 gulden op jaarbasis. Dit is er waarschijnlijk ook de reden van dat jonkheer Van de Werve zich er weinig aan gelegen liet liggen om te investeren in de kustverdediging van Urk. En die vuurbaak was per slot van rekening toch niet van hem, hoewel hij daar op jaarbasis natuurlijk wel een kleine vergoeding voor kreeg.

Het ging Amsterdam puur om het behoud van het eiland en ze roken een kans om het eiland zelf in bezit te krijgen. Op 30 september 1659 werd in Amsterdam besloten om voorzichtig, en eerst in het geheim, in onderhandeling te treden met jonkheer Van de Werve over de verkoop van de heerlijkheid. Die onderhandelingen verliepen blijkbaar redelijk voorspoedig want op 4 oktober 1660 vond de verkoop plaats. Het leverde de jonkheer 14.000 gulden op. Hijzelf had de heerlijkheid in 1616 gekocht voor 10.000 gulden uit de failliete boedel van het echtpaar Ruisch-Zoudenbalch.

Urk onder Amsterdam

Op 26 oktober 1660 leverde jonkheer

Van de Werve zijn leen in bij de Staten van Holland en West-Friesland. Twee

STICHTING URKER UITGAVEN Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk | 9
Afbeelding 16. Kaart van de IJsselmonden uit 1632. Afbeelding 17. De ronde ramen in de noordmuur van de pastorie.

dagen later werd burgemeester Andries de Graaff, (Afb. 19) als vertegenwoordiger van de stad Amsterdam, formeel beleend met de Hoge Heerlijkheid Urk en Emmeloord met alle rechten en plichten die daarbij hoorden. Hoewel Amsterdam nu eigenaar van het land was geworden, kon zij niet formeel beleend worden met de heerlijkheid, oftewel treden in de rechten en plichten van een leenman. Zoiets was juridisch gezien gebonden aan een persoon en ging formeel ook op diens erfgenamen over. Vandaar dat er ook wel over “sterfheer” werd gesproken. Een stad die gebieden verwierf moest dan ook een “hulder” aanstellen die namens de stad aan de rechten en plichten van de leenman uitvoering gaf. Vandaar de in onze ogen wat ingewikkelde constructie met Andries de Graaff als formele leenman. Daarbij speelde ook nog dat elke keer dat een leen overging op een erfgenaam, met andere woorden wanneer er een nieuwe leenman aantrad, er betaald moest worden aan de leenkamer van Holland. In het geval van Amsterdam speelde erfopvolging niet. Als het nodig was werd er een andere burgemeester als “hulder” aangesteld en werd er betaald aan de leenkamer. In de praktijk is

bovenstaande constructie in de verhoudingen tussen Amsterdam, de Staten van Holland en Urk vooral een papieren kwestie geweest, want de leenman was bestuurder van de stad en gehouden de besluiten van de stad uit te voeren. De heer van Urk had dus verantwoording af te leggen aan de vier regerende Amster-

damse burgemeesters, een college waar hijzelf deel van uitmaakte. Van de middeleeuwse leenverhoudingen was dus nauwelijks nog sprake.

Amsterdam liet er geen gras over groeien en organiseerde in de zomer van 1661 een inspectiereis naar Urk en Emmeloord. De nieuwe heer van Urk, Andries de Graaff, nam hier deel aan. Het reisverslag hiervan, opgemaakt door de Amsterdamse stadssecretaris mr. Cornelis de Vries, geeft ons enkele feiten die berusten op persoonlijke waarneming en plaatselijk opgedane informatie. Op zondag 21 augustus ankerde men voor Urk terwijl het nog donker was. De Urker bestuurders waren er als de kippen bij om hun nieuwe heer en zijn gevolg hartelijk te verwelkomen, waarbij zij hem van hun trouw en gehoorzaamheid verzekerden. Vervolgens is men eerst ter kerke gegaan, waarna de inspectie van het eiland volgde. Volgens genoemd verslag stond de Urker vuurbaak in 1624 op 5 roeden (circa 18 meter) van de zee. In 1649 was deze afstand door landafslag geslonken tot 12 voet (circa 3,5 meter). Men besloot toen de vuurbaak 100 voet landinwaarts te verplaatsen in de richting van de kerk. Deze gegevens ontleende mr. De Vries

STICHTING URKER UITGAVEN 10 | Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk
Afbeelding 18. Urk begin twintigste eeuw. De witte woning rechts op de voorgrond zou een voormalige lichtwachterswoning zijn. Afbeelding 19. Burgemeester De Graaff.

aan de metingen die verricht waren door de Amsterdamse stadslandmeter Cornelis Danckertsz. de Rijk. Deze tekende in 1649 een kaart van Urk waarop de gegevens van de situatie in 1649 vermeld staan. (Afb. 20) Uit de bij deze kaart behorende memorie blijkt dat Cornelis de Rijk het eiland Urk drie keer bezocht, in 1624, 1649 en 1661. In 1624 was dat met de “Edele heeren Tresorieren der Stadt Amsterdam” en in 1649 samen met burgemeester Cornelis Bicker.

In 1661 maakte Cornelis de Rijk deel uit van het gezelschap dat de zaken kwam inspecteren. De landafslag was na 1649 gewoon doorgegaan en in 1661 bleek de afstand tot het water al te zijn geslonken tot 30 voet (circa 8,5 meter). Men vreesde toen dat de vuurbaak “in weynig jaren in zee zal storten”, tenzij men de kust zou verstevigen. Verdere verplaatsing landinwaarts achtte men toen niet mogelijk vanwege “de nabijheijt van de kerck, als oock de huysen met riedt gedeckt zijnde, de inwoonders gevaer zouden loopen van alles deur den brand te verliesen, als staende de vuurboet maer 45 roeden, Amsterdamsche maet (circa 165 meter), van de kerck ende omtrent 65 roeden (239 meter) van de huysen”. Terloops werd opgemerkt dat het

Vuurbaken en vuurtorens langs de Zuiderzee

De opeenvolgende bouwwerken met jaartallen en de huidige status.

Elburg: poortlicht vispoort; 1731-ca. 1950. Gedoofd.

Ens: Zuidpunt; 1618-1635/ 1635-1825/ 1825-1856/ 1856-1944. Afgebroken.

Harderwijk: poortlicht vispoort; 1851-ca. 1947. Gedoofd.

Harlingen: 1904-1921/ 1921-1998. Gedoofd.

Hoek van ’t IJ: 1700-1893/ 1893-2016. Gedoofd.

Kraggenburg: 1878-1940. Gedoofd.

Lemmer: 1887-1968. Afgebroken.

Marken: 1700-1839/ 1839-heden. Actief.

Den Oever: 1885-2009. Gedoofd.

Stavoren: 1884-heden. Actief.

Urk: 1617-1649/ 1649-1662/ 1662-1845/ 1845-heden (in 1900 vijf meter verhoogd). Actief.

De Ven Enkhuizen: 1700-heden. Actief.

Workum: 1778-1932. Gedoofd.

STICHTING URKER UITGAVEN Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk | 11
Afbeelding 20. De Amsterdamse stadslandmeter Cornelis Danckertsz. de Rijk tekende in 1649 een kaart van Urk waarop de gegevens van de situatie in dat jaar vermeld staan. De vuurboet stond toen vlak aan de rand van het steile hoge klif.

eilandje, waar eertijds de kerk op had gestaan, dat voor de kust van het hoofdeiland had gelegen en als golfbreker had gefunctioneerd, niet meer bestond. Na de inspectie en als afsluiting daarvan nodigden de Amsterdamse heren de schout, de burgemeesters en de dominee van Urk uit voor een gezamenlijke maaltijd aan boord. Het Amsterdamse stadsbestuur bracht daarop de Staten van Holland en West-Friesland op de hoogte van de problemen rond de vuurbaak. De Staten gaven op 22 juli 1662 toestemming om de vuurbaak naar het oosten te verplaatsen, waarbij rekening gehouden moest worden met de veiligheid van de huizen. Drie maanden later toog een Amsterdamse commissie naar Urk om de zaak voor te bereiden en kort daarop ging een Amsterdamse opzichter met 20 arbeiders aan het werk, aangevuld met enkele arbeiders die op Urk zelf in dienst werden genomen. De werkzaamheden verliepen voorspoedig en de uiteindelijke kosten beliepen ruim 1.817 gulden, inclusief die voor een kolenloods. Deze inmiddels derde vuurbaak kwam toen te staan op een plek iets ten zuidwesten van de huidige vuurtoren. (Afb. 21)

Uit de verdere historie valt op te maken dat deze derde vuurbaak twee bouwlagen telde. Bij de bespreking van een bewaard gebleven revisietekening van de vuurbaak uit 1833 wordt hierop nader ingegaan.

Op oude kaarten is te zien dat de muren van deze vuurbaak parallel liepen aan de vier hoofdwindrichtingen, net als de muren van de kerktoren. Kerken werden traditioneel precies oost-west gebouwd, zo ook op Urk.

Ook na deze verplaatsing van de vuurbaak was het gevaar van de zee en landafslag niet verdwenen. Op 11 september 1663, nog geen jaar na de verplaatsing, werd door het Amsterdamse stadsbestuur besloten “de tresoriers en burgemeesters te machtigen, de vuurboet zoveel mogelijk buiten gevaar te brengen door het hoge land daarbij glooiend en tot een strand te maken, waar de kracht van ’t water op mocht worden gebroken”. In 1674 maakte Amsterdam de kosten op die tot dan toe met de verdediging tegen de zee gemoeid waren. Die beliepen op dat moment ruim

Afbeelding 21. De vuurboet met twee verdieping afgebeeld op een kaart uit 1740. Met L wordt de oude positie van de vuurboet aangegeven.

18.836 gulden. Overigens kon Amsterdam die kosten, voor zover ze direct te maken hadden met het behoud van de vuurbaak, declareren bij de Commissie der Pilotage. Dit ging al een stuk makkelijker omdat de Amsterdamse afgevaardigde vanaf 1668 ook als ontvanger-generaal van de vuurgelden fungeerde, en omstreeks 1700 ook van de binnenvuren.

Direct na de aankoop van het eiland verbood Amsterdam de Urkers om de keien en stenen rond Urk te verkopen. Met die stenen is daarna blijkbaar een soort stenen bolwerk aangelegd om de vuurbaak tegen de zee te beschermen. Dominee Richardus à Landt-werven maakte namelijk op 11 november 1675 melding van het feit dat een storm de kust beschadigd had, maar dat er tevens grote hoeveelheden zand tussen de stenen van het bolwerk waren afgezet die volgens hem nieuwe “inbreucken” van het zeewater zouden belemmeren. Hij dacht dat het herstel weinig moeite en kosten zou vergen. Waarschijnlijk had de dominee dit te optimistisch ingeschat, want medio juli 1676 werd door Dirk Oudshoorn, commissaris van de Pilotage, in de Staten van Holland naar voren gebracht dat hij bezoek had gehad van enkele Urker bestuurders die hem meldden “dat het landt daar het vuijrbaacken op staat door het hoge water zeer was beschadigt, ende ook geschapen stonden ’t enemaal weg te spoelen, bij al-

dien daar tegens niet tijdelijk (op tijd) wierde voorzien”.

Oudshoorn was op Urk poolshoogte gaan nemen en stelde voor de hoogte waar de vuurbaak op stond in zijn geheel van een beschoeiing te voorzien die aan de binnenzijde voorzien zou moeten worden van zeegras. Als reden voor deze maatregel voerde Oudshoorn aan dat het land er veel belang bij had dat de vuurbaak op Urk behouden bleef, dat Urk midden in de zee lag en dat de vaarroute er vlak langs liep. Zonder deze vuurbaak zou de zee ’s nachts niet gebruikt kunnen worden. Op kosten van de Staten werd het herstel ter hand genomen. Het paalscherm bij de vuurbaak moest worden uitgebreid, maar nog in 1677 spoelde een deel daarvan weg.

In 1699 was de situatie van het eiland en de vuurbaak weer drastisch verslechterd. De Staten van Holland en West-Friesland droegen de heren Buijs en Meerens op een onderzoek te doen en rapport uit te brengen. Zij spreken in hun rapport over de “zeer jammerlijcken ende ellendigen staat” van het eiland. Zij oordeelden dat het eiland door de zee vernield dreigde te worden, hetgeen “gansch ondienstig zoude zijn”. Er moest het nodige gebeuren aan herstel en beveiliging van eiland en vuurbaak. De kosten werden gezamenlijk gedragen door de Staten, Amsterdam en de Pilotagecommissie. Er was ook een duidelijk onderscheid in de

STICHTING URKER UITGAVEN 12 | Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk
Afbeelding 22. De schetsmatige tekening van Den Berger van het eiland met daarop de kerk, vuurtoren en het taanhuisje.

deze tekening de vuurbaak met kolenloods, de kerk van 1714 en op het lage gedeelte van het eiland een windmolen. (Afb. 23) Jacob Hooft zou vanaf 1781 Amsterdam vertegenwoordigen in de Pilotagecommissie en kwam in die hoedanigheid nogal eens op Urk ter inspectie. De oom van Jacob, Hendrik Daniëlsz. Hooft, was in die tijd officieel Heer van Urk en Emmeloord. In de praktijk echter nam

Jacob, namens zijn oom, veelal de zaken waar.

De Pilotagewerken werden in die tijd goed aangepakt en Van Houweningen kwam in 1781 met een plan om een met puin gevulde bekisting te realiseren voor de vuurboet. Ook werd de helling meer glooiend gemaakt en werd er een losplaats voor de kolen en stenen aangelegd. (Afb. 24)

In die periode wordt er een enorme hoeveelheid stenen aangevoerd. Dit blijkt uit de correspondentie die de opzichter van de zeewerken, Pieter Cornelisz Romkes, en schout Klaas Brands hebben met de Pilotage. Er werd gelost bij de vuurboet, maar bij slecht weer moest toestemming gevraagd worden aan de schout om bij het opscheephoofd te lossen. Dit betekende wel dat al die stenen vervoerd moesten worden naar het hoge klif.

De Urker schout kocht zelf ook stenen in, want in juni 1783 schrijft Klaas Brands aan Jacob Hooft dat hij een partij balstenen heeft gekocht voor 9 gulden per last (ongeveer 15 ton) en schuiten en een vlot zal lenen om de stenen te lossen. ‘Ik ben tegenwoordig op rijs om nog meer te koopen.’ De Pilotage kocht ook zelf stenen in. Het bestek voor aanbesteding maakt melding van van ‘500 lasten Groenlandse, Noordsche en Vilvoorschen en Hambürger keystenen aan de zijde van de vuurtoren op het eiland Urk. In 1783 werd die door 15 schepen aangevoerd voor de som van ruim 5.000 gulden.

STICHTING URKER UITGAVEN 14 | Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk
Afbeelding 24. Het versterkingsplan van inspecteur Van Houweningen Afbeelding 23. De schets van Jacob Hooft uit 1784 met rechts de vuurboet.

De Pilotage moest echter wel diep in de buidel tasten. In een brief aan Jacob Hooft wordt door een leverancier aangegeven dat de schippers uit Groningen en Friesland hoge kosten rekenden voor het vervoeren van de vracht. ‘Ze zeggen dat het de gevaarlijkste losplaats is van geheel Holland.’ Op 7 augustus 1783 volgt een brief van opzichter Pieter Cornelisz Romkes aan Jacob Hooft dat de schipper voor 9 gulden en 5 stuivers de vracht heeft willen lossen, maar daarbij aangaf dat hij voor die prijs niet opnieuw wilde leveren. Een jaar later is de prijs al opgelopen tot 10,50 gulden per last. Er werd ook gehakte steen geleverd uit Vlaanderen (Dendermonde). Niet alleen kleine stenen, maar ook grote stenen van 100 tot 1000 pond. De meeste stenen kwamen uit de Belgische steengroeven en konden daardoor aan de gewichtseisen voldoen. De lading bestond vooral uit grote stukken van meer dan 100 kg, meestal 10% kleinere stukken. Het was sincksteen, speciaal bedoeld voor kades en dijken.

Bij het leggen van de steenglooiingen werden ook Urkers ingeschakeld. Uit de loonstaten blijkt dat er soms 15 tot 17 Urkers per dag aan werkten, zes dagen per week.

In de zomer van 1784 is in de zomer al 554 last geleverd. Klaas Brands geeft aan dat hij voor dat jaar wel genoeg steen heeft om te verwerken. In totaal werd uit Brabant dit jaar 769,5 last gehakte steen aangevoerd. Daarnaast was er nog de levering van keistenen, in 1783 485 last en in 1784 837 last, samen 1322 last. De keistenen waren veel goedkoper dan de gehakte steen.

In 1785 ging de levering van de stenen door en daarnaast werd er ook puin aangevoerd uit Amsterdam om als onderlaag te dienen of de glooiingen op te vullen. Opzichter Pieter Cornelisz Romkes schrijft aan commissaris Hooft dat hij nog te weinig puin heeft ontvangen en daarom wat uit de kistdam heeft gehaald. Die kon het nog wel met wat minder doen volgens Romkes.

De leveringen gingen nog jaren door en in 1787 werden nog 20 lasten grove puin op Urk afgeleverd. Ook het puin van de afgebroken kerk, die in 1786 werd herbouwd, moest op Urk blijven voor versterking van de zeewering. Tijdens

de bouw van de kerk werd er een nood kaap opgericht, omdat de kerktoren van groot belang was voor de navigatie. Jan Bok, timmerbaas van de stad Enkhui zen, heeft deze in maart 1786 gemaakt. Latwerk: een breedte van 8 voeten en een hoogte van 6 voeten. Op een hoge staak en met schoren vastgezet. De Ge committeerde Raden van de Staten van West-Friesland en Holland in het Noor derkwartier vergoedde de kosten aan Enkhuizen voor het geleverde werk; 786 gulden, met vrachtkosten en verterin gen kwam de noodkaap op 831 gulden.

(Afb. 25) Deze stond noordelijk van de kerk, met links op de tekening de vuur boet en kolenloods en rechtsonder de woningen.

De verdedigingswerken bij de vuurboet waren flink verbeterd, maar bleken nog niet afdoende. Bij stormen werden de stenen weggeslagen, die dan bij laag water door opzichter Romkes en zijn hel pers weer werden teruggelegd.

Op de kaart van Schilling uit 1791 is goed te zien wat er in die tijd allemaal rond de vuurboet gerealiseerd is. (Afb.26)

Daarnaast was er altijd discussie over

STICHTING URKER UITGAVEN Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk | 15
Afbeelding 26. De Pilotagewerken (gebied tussen i en k). Met e is de kolenloods aangeduid en d is de vuurboet. Daarvoor is de kistdam te zien die volgens het plan van Van Houweningen is aangelegd. Tussen de vuurboet en de kolenloods is de trap te zien voor het lossen van kolen. Afbeelding 25. De positie van de noodkaap.

de kwaliteit van de kolen. (Afb. 27) Soms was er ook een tekort aan kolen. ‘De kolen heb ik 16 maart ontvangen en dezelfde dag laten lossen. De stoker heeft zich drie nachten moeten behelpen met lantaarns omdat de kolen op waren. Met turf durfde ik het niet avonturen omdat ik bang was voor brand aan de kolenloods of het paalwerk. Ook lag het lands schip vlak bij Urk, waarvan de officieren aan wal zijn geweest. De stoker heeft hen gevraagd om grotere lantaarns, omdat de onzen wat klein zijn, maar ze gaven aan dat ze die niet hadden.’ Zo schrijft Pieter Cornelisz Romkes in maart 1782 aan Jacob Hooft. Naast alle kosten aan de zeewering rond de vuurboet had de Pilotage ook de structurele kosten aan de vuurboet. In afbeelding 28 wordt een overzicht gegeven van deze kosten van de jaren 1788 tot 1794. De laatste jaren dat de vuurboet onder de Commissie voor de Pilotage viel.

Urk terug naar de Staten van Holland

Zo tegen het eind van de 18e eeuw klaagde Amsterdam er bij de Staten over dat zij jaarlijks zo’n 30.000 gulden kwijt was aan het onderhoud van de zeewering rond het eiland Urk en of de Staten nou toch niet zouden willen bijdragen. In Amsterdam kwam de bodem van de stadskas namelijk langzamerhand in zicht. De vierde Engelse oorlog, die op dat moment woedde, speelde daarbij een grote rol. Deze had tot gevolg dat de Engelsen de Hollandse havens blokkeerden, waardoor de inkomsten uit de handel drastisch werden gereduceerd. Om allerlei redenen kwam het niet tot een besluit. Met name ook omdat de stad Dordrecht dwars lag. Wel werd de nieuwe kerk, na enige vertraging, in 1786 grotendeels op kosten van de Staten van Holland gebouwd. Door al dit getalm raakte het geduld van Amsterdam op en besloot men in 1792 de leen van Urk en Emmeloord aan de Staten van Holland

terug te geven. Dit had men bij de Staten niet zien aankomen en wekte daar dan ook de nodige verbazing, maar men kon niet anders dan de nieuwe situatie te aanvaarden. De Staten van Holland waren als leenheer nu weer zelf de baas en financieel verantwoordelijk. Vanwege de hoge jaarlijkse kosten voor de zeewering zag men in dat opnieuw belenen niet meer tot de mogelijkheden behoorde. Urk en Emmeloord werden daarop toegevoegd aan de domeinen van Holland. Tijdens de omwenteling naar de “Bataafse Republiek” werd op 5 maart 1795 de “Commissie der Pilotage” formeel opge-

heven. Via een decreet van de provisionele volksrepresentanten van Holland kwam de Urker vuurbaak te vallen onder het Generaal Committé (later Departement) van Marine. Ook de hoge heerlijkheidsrechten Van Urk en Emmeloord vervielen toen. Dat had echter geen praktische consequenties meer. Er was namelijk vanaf 1792 geen nieuwe Heer van Urk en Emmeloord meer beleend met die rechten.

De Franse tijd en hoe het daarna verder ging Op instigatie van het Departement van Marine moest de hoofdopzichter van ’s

STICHTING URKER UITGAVEN 16 | Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk
Afbeelding 27. De tekst van een brief van Pieter Cornelisz. Romkes aan Jacob Hooft. Afbeelding 28. De exploitatielasten van de vuurboet voor de Commissie voor de Pilotage.

Lands Zeeweringen in het Noorder gedeelte van het departement Holland, de heer J. Pereboom, in 1805 opmetingen verrichten aan de steenglooiing bij de vuurbaak. Dit in verband met te maken aanpassingen. Pereboom adviseerde toen ook dat het raadzaam was om aan de zuidzijde van Urk een haven aan te leggen. Deze zou dan meteen de meer oostwaarts gelegen delen van het “Hoge Klif” tegen verdere afkalving beschermen. Die aanpassingen bij de vuurbaak zijn er gekomen. De steenglooiing werd verhoogd, uitgebreid en meer glooiend gemaakt. Maar als men op Urk had gedacht dat, nu men toch bezig was, misschien wel meteen de geadviseerde en al zolang gewenste haven kon worden aangelegd, dan had men misgerekend. Men moest nog geduld hebben tot 1819 vooraleer een eerste haven werd aangelegd. Deze bestond uit een westelijke hoofddam vanaf de kust van het eiland en een leidam in volle zee. (Afb. 29) Aan de oostkant fungeerde het bestaande “opscheepshoofd” als afsluiting. Dit hoofd liep niet door tot aan de leidam, waardoor de haven in eerste instantie naar het oosten toe nog open was. In 1834 is deze haven nog met 50 meter naar het oosten vergroot en gesloten. Die eerste

haven werd later op Urk wel de Oude Haven genoemd en is nu bekend als de Oosthaven.

In de Franse tijd werden verschillende kustlichten gewijzigd, waaronder die van Urk. Dit blijkt uit een notificatie van 26 oktober 1809 waarin werd gemeld dat de Minister van Marine en Coloniën het nodig geoordeeld had om het vuur op het eiland Urk te vervangen door een grote lamplantaarn (d.w.z. een lamp geplaatst in een lantaarn). Dit ter voorkoming van de grote kosten die voor het kolenvuur gemaakt moesten worden. Op 6 november 1809 brandde er voor het eerst een lamplicht. Dit was een Argandse lamp die brandde op patentolie, een gezuiverde koolzaadolie. (Afb. 30) Met de invoering van het lamplicht verviel ook het beroep van vuurstoker. Na 1809 wordt er bijna alleen nog gesproken over lichtwachters. In plaats van “lantaarn” wordt tegenwoordig meestal gesproken over “lichthuis”.

Na 1809 verviel eveneens de functie van de kolenloods. Deze had er vanaf 1662 gestaan en vervulde in samenhang met de vuurbaak en het duidelijk zichtbare rode pannendak een functie als baken voor de scheepvaart. In 1817 werd besloten deze kolenloods af te breken. Waarschijnlijk was deze al erg vervallen. Omdat de ba-

kenfunctie voor de scheepvaart niet gemist kon worden, werd er besloten om in plaats van de kolenloods een kaap op te richten. Deze is aan de oostkant pal naast de kolenloods gebouwd en moest bij de vaart, evenals de kolenloods, in of achter de vuurtoren worden gehouden. (Afb. 31) Op een schilderij van P. J. Schotel, dat

STICHTING URKER UITGAVEN Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk | 17
Afbeelding 29. Het plan voor de aanleg van een haven, die in 1819 werd gerealiseerd. Afbeelding 30. Een Argandse lamp. Afbeelding 31. De kaap verving de kolenloods.

gedateerd wordt op circa 1840, (Afb. 32) staat deze kaap afgebeeld pal naast een hoop stenen, waar twee mannen bijstaan. Op dit schilderij is de lichtwachterswoning nog niet aanwezig. Dat betekent dat de situatie van voor 1837 is weergegeven. Of is die hoop stenen de weergave van de bouwplaats van de nieuwe lichtwachterswoning? Dan spreken wij over 1837. Op het schilderij wordt eveneens een duidelijke scheiding tussen de eerste en tweede verdieping van de toren aangegeven, d.w.z. tussen tweede en derde bouwlaag. Ook is hier duidelijk de plaats van de gevelsteen te zien, nl. boven de toegangsdeur in de zuidgevel. In 1820 werd de vuurbaak voorzien van een nieuwe ijzeren lantaarn. Op een bewaard gebleven revisietekening van de Urker vuurbaak uit 1833 (Afb. 33) wordt een vierkante toren afgebeeld met drie bouwlagen, een benedenverdieping met daarboven nog twee verdiepingen. De beneden- en tussenverdieping hebben een uit drie delen bestaand gewelfd plafond afgewisseld met steunbogen. Op de eerste etage staan die ten opzichte van beneden haaks op elkaar. De tussenverdieping is ten opzichte van beneden als het ware een kwartslag gedraaid. Ter hoogte van de onderzijde van de steunbogen zijn twee bij twee elkaar kruisende zware balken aangebracht die met muurankers in de buitenmuren zijn verankerd. Deze werken als trekontlasting voor de buitenmuren. Voorwaar

Afbeelding 32. Het schilderij van P.J. Schotel met de vierkante vuurtoren van Urk met lamplantaarn. een stevige constructie. Het plafond van de tussenverdieping, tevens de vloer van de bovenste verdieping, is steviger uitgevoerd dan die van de benedenverdieping. Deze twee verdiepingen lijken als één geheel te zijn gebouwd. Waarschijnlijk heeft de vuurbaak van 1662 in eerste instantie maar twee verdiepingen gehad. Daar zit een zekere logica in, omdat de Urker vuurbaak op een hoogte was gebouwd. De in 1700 op lager gelegen grond gebouwde vuurbaken aan de westkust van de Zuiderzee hadden standaard drie bouwlagen. In een later stadium moet de Urker vuurbaak dan zijn verhoogd. Dit klopt met het gegeven dat er in de periode 1823/1824 sprake is van reparatie en verhoging van de vuurbaak. Op bovengenoemd schilderij van P. J. Schotel is, qua kleur, ook een duidelijk verschil tussen de bovenverdieping en de overige twee bouwlagen van de toren weergegeven. De bovenverdieping heeft op de revisietekening van 1833 weliswaar stenen buitenmuren, maar bestaat inwendig voornamelijk uit een zware houten constructie met een houten vloer als dak. Hier zijn geen muurankers getekend. Onderdeel van de constructie is een draagconstructie voor de lantaarn die steunt op de onderliggende vloer, het vermoedelijke oude dak. Het dak zal aan de buitenkant ongetwijfeld bekleed zijn geweest met lood of zink. Bovenop dit dak is op een stenen voetstuk de lantaarn geplaatst. Daarbinnen is een

STICHTING URKER UITGAVEN 18 | Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk
Afbeelding 33. Revisietekening uit 1833 van de vuurbaak van Urk, die toen drie bouwlagen had.

hangende lamp te zien met erboven een trechtervormige afvoerkap voor de hitte en de oliewalm. De lamp hangt aan een beugel aan die afvoerkap. De ramen van de lantaarn zijn opgebouwd uit vele kleine vierkante ruitjes.

In de Staatscourant van 4 oktober 1836 werd de volgende aanbesteding gepubliceerd: “Aanbesteding van het maken der noodige veranderingen aan de lichttoren op het eiland Urk tot het daar opstellen van een klein draaiend licht van de 4e grootte en het bouwen van een kleine wachterswoning, benevens het vierjarig onderhoud van die gebouwen”.

In 1837 kregen deze werkzaamheden hun beslag. Er werd een nieuwe lantaarn geplaatst met een Fresnel draai-optiek van de 4e grootte en een Argandse lamp als lichtbron. Van deze lantaarn en zijn inrichting is een tekening bewaard gebleven. (Afb. 34) Daarop is te zien dat alle onderdelen waren geplaatst op

consoles die aan de buitenwand van de kuip van de lantaarn waren bevestigd. De optiek was geplaatst op een grote pedestal en werd aangedreven door een eenvoudig uurwerk met valgewicht. Er was een voorziening aanwezig voor de olietoevoer van de lamp. Opvallend is dat de Fresnel optiek een binnen- en een buitenlenzenstelsel had. Alleen het buitenlenzenstelsel werd door het uurwerk aangedreven. Lantaarn en optiek werden geleverd door de firma Maritz en Zoon uit Den Haag. In 1840 maakte Pieter van Loon een tekening van de optiek. (Afb. 35) Afbeelding 36 laat een foto zien van een dergelijke optiek.

Op 15 november 1837 werd dit licht voor het eerst ontstoken. Van dat oude uurwerk zijn eveneens tekeningen bewaard

STICHTING URKER UITGAVEN Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk | 19
Afbeelding 34. Fresnel draai-optiek van de 4 e grootte en een Argandse lamp als lichtbron. Afbeelding 35. Kunstenaar Pieter van Loon maakte een tekening van de optiek. Afbeelding 36. Een foto van een vergelijkbare optiek als die van Urk.

Vuurtorenoptieken

In 1819 werd Augustin Jean Fresnel lid van een werkgroep ter bevordering van de vuurtorenverlichting in Frankrijk. Hij kwam al snel met een rapport over lampen, reflectors en optieken voor vuurtorens. Hij adviseerde om van reflectors op uitsluitend glazen optieken over te schakelen en om over te gaan op een enkelvoudige grote Argandse lamp met concentrische pitten in plaats van de vele lampen met enkelvoudige pit die met reflectors werden gebruikt. Systemen die uitsluitend gebruik maken van reflectors worden catoptrische systemen genoemd. Dit woord is afgeleid van het Griekse woord katoptrikos, wat spiegelend of glanzend betekent. Catoptrische systemen komen, hoewel zeldzaam geworden, nog steeds voor. Het gebruik van lenzen op vuurtorens begon zo’n beetje rond 1800, maar een succes was het niet. Dit kwam vooral door het verlies van licht door het dikke glas en de slechte kwaliteit van het glas, nog afgezien van het enorme gewicht dat deze massieve lenzen hadden. Om bovenstaande problemen op te lossen kwam Fresnel in 1822 met een ontwerp waarbij hij van een oorspronkelijk halfbolle lens als het ware alleen de bolle buitenschil gebruikte en die opdeelde in een centrale ronde lens met concentrische cirkels er omheen en deze in een plat vlak plaatste. Op deze manier bleef de breking hetzelfde als de oorspronkelijke halfbolle lens, maar werd er aanzienlijk bespaard op de hoeveelheid glas, waardoor niet alleen het gewicht fors afnam, maar ook het lichtverlies in de lens verminderde. Op deze manier werd het mogelijk om grote optieken met meerdere vlakken te bouwen en deze als draailicht op vuurtorens te gebruiken. Het licht werd hierbij opgedeeld in bundels, afhankelijk van het gebruikte aantal vlakken. Elke vuurtoren kon hierdoor een specifiek lichtkarakter krijgen. Elke bundel leverde namelijk eens in de zoveel tijd een schittering op. Wanneer alleen maar glazen lenzen worden gebruikt, spreekt men over dioptrische systemen. Dit woord is afgeleid van het Griekse woord dia, hetgeen erdoor of doorheen betekent. Het woord optiek wordt hier gebruikt voor een systeem dat is samengesteld uit meerdere lenzen of wel lenzenstelsel. De grootte (maatvoering) van de optieken op een vuurtoren wordt aangeduid met het woord orde. De grootste optieken voor vuurtorens zijn van de eerste orde en hebben een brandpuntsafstand van 92 cm. De totale doorsnede van zo’n optiek is dan 184 cm. Eerste orde optieken worden voornamelijk geplaatst in vuurtorens op de belangrijkste punten langs de kust. Naarmate een vuurtoren minder belangrijk was of aan een kleiner water stond werden optieken van een hogere orde en dus kleinere diameter gebruikt. De afbeeldingen laten de tweede orde optiek van Goedereede uit 1908 zien en een optiek van de vierde orde, vergelijkbaar met die van de vuurtoren van Urk.

Er bestaan kleinere optieken dan hier aangegeven. Ook komen afwijkende tussenmaten voor. En er bestaan ook nog grotere optieken. Deze worden niet meer met een orde aangeduid maar worden mesoradiaal en hyperradiaal genoemd.

Bij de eerste optieken die Fresnel bouwde, maakte hij naast lenzen ook nog gebruik van spiegels om het licht te richten. Zulke systemen worden catadioptrisch genoemd (afbeelding rechts).

De eerste draaiende Fresnel optieken waren geplaatst op een plateau met in een cirkel

STICHTING URKER UITGAVEN 20 | Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk
Een optiek van de tweede orde en van de vierde orde (rechts).
Eerste 920 2590 Tweede 700 2069 Derde 400-500 1576 Vierde 250-300 722 Vijfde 187,5-200 541 Zesde 150 433
Tabel 1: Afmetingen van Fresnel vuurtorenoptieken Orde Afstand tot lichtbron (mm) Hoogte
(mm)

geplaatste wieltjes eronder (afbeelding rechts). Het geheel draaide zo rond op een loopvlak dat op het voetstuk (pedestal) was aangebracht. De aandrijving geschiedde door een uurwerk met een simpele overbrengingsmechaniek dat aangreep op een vertanding van het optiekplateau. Deze overbrenging had last van veel wrijving, waardoor de omwentelingssnelheid beperkt was. Daarbij speelde ook een rol dat de aandrijvingskracht van de uurwerken met valgewicht beperkt was. Vooral bij grote optieken speelde het gewicht van de optiek mede een rol waardoor er snel slijtage ontstond aan de wielen en het loopvlak. Om meer schitteringen per tijdseenheid te krijgen werd in eerste instantie het aantal Fresnel panelen van de optieken uitgebreid. Hierdoor nam het gewicht van de optieken toe en werd de lichtintensiteit van de schittering minder. Kortom dit was geen echte oplossing. Aan het eind van de 19e eeuw waren er min of meer gelijktijdig twee ontwikkelingen gaande. Ten eerste was dat het gebruik van kogellagers. Omdat deze toch nog enige wrijving hadden werden deze voornamelijk toegepast op systemen met een kleinere diameter, typisch 3e en 4e orde. Ten tweede was er de ontwikkeling van de zogenaamde kwikdrijvers, waarbij een cirkelvormige drijver waarop de optiek stond, dreef in een U-vormig cirkelvormig bassin, gevuld met een laagje kwik. Dit maakte een nagenoeg wrijvingsloze overbrenging mogelijk en werd vooral toegepast bij optieken met een grotere diameter, typisch 1e en 2e orde (afbeelding boven). Groot nadeel van de kwikdrijvers was het risico dat lichtwachters liepen op kwikvergiftiging. Er golden strenge regels bij het hanteren van kwik. Om de vorming van kwikdamp tegen te gaan werd er wel een laagje motorolie op de kwik aangebracht. De komst van de elektromotor maakte het gebruik van kwikdrijvers langzamerhand overbodig. Elektromotoren zijn krachtig genoeg om ook grote optieken met voldoende snelheid aan te drijven (afbeelding rechts). Uiteraard zijn kogellagers nog steeds in gebruik.

gebleven. (Afb. 37a en b) Op die tekeningen is het touw met valgewicht zowel aan de ene zijde als aan de andere zijde van de trommel getekend. Daaruit valt dus niet met zekerheid op te maken wat de draairichting van het licht toen was, maar zoals zal blijken was het rechtsom. Het karakter van het licht was: Om de twee en een halve minuut een korte schittering, voorafgegaan en gevolgd door een korte periode van duisternis, waarna het licht weer twee minuten zichtbaar was. Urk was daarmee de tweede toren in Neder-

STICHTING URKER UITGAVEN Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk | 21
Afbeelding 37a en b. Het uurwerk uit 1837. Afbeelding 38. De tijdelijke baak die functioneerde tijdens de verbouw van de vuurtoren.

land met een draailicht. Kort ervoor had ook de Brandaris op Terschelling een draailicht gekregen. Schouwen volgde in 1840.

Ter overbrugging van de tijd dat het licht tijdens de werkzaamheden buiten gebruik was, is er in 1837 een lage vierkante houten baak gebouwd met daar bovenop een lantaarn met een catadioptrische optiek, als hulplicht. (Afb. 38)

Op 2 juni 1840 sloeg de bliksem in op de toren. Daarbij raakten de toren en het lichttoestel beschadigd. Aan Leendert Valk, bouwkundige bij het loodswezen, werd verzocht om op Urk de schade op te nemen en een voorstel tot herstel te doen. Het lichttoestel moest worden gerepareerd en aannemer J. de Ringh uit Enkhuizen heeft toen muurankers aangebracht en herstellingen aan het metselwerk uitgevoerd. Het aanbrengen van muurankers had ongetwijfeld betrekking op de bovenverdieping. Daar ontbraken deze namelijk, zoals eerder is geconstateerd. Bovendien valt te vermoeden dat de schade door de blikseminslag ook wel grotendeels de lantaarn en de bovenverdieping zal hebben betroffen.

Een nieuwe ronde toren

Blijkbaar was de oude vuurbaak toen al zo bouwvallig dat 3 jaar later op 23 november 1843 de bouw van een nieuwe vuurtoren werd aanbesteed. Bovendien stond de oude toren inmiddels ook al weer aan de rand van de hoogte. Het ontwerp was gemaakt door genoemde Leendert Valk. De nieuwe ronde toren werd gebouwd door aannemer G. van Limbeek uit Vreeswijk. Een gevelsteen in de muur van de toren herinnert aan de eerste steenlegging op 18 mei 1844. De steen vermeldt verder dat de nieuwbouw geschiedde tijdens de regering van koning Willem II, op last van de vice admiraal Julius Constantijn Rijk, minister van Marine en onder het bestuur van jonkheer Anthonie Cornelis Twent, inspecteur-generaal van het loodswezen. De werkzaamheden strekten zich uit over 1844 en 1845. De nieuwe toren was iets hoger dan de oude vuurbaak en had ook drie verdiepingen. De nieuwe toren moest dicht bij de lichtwachterswoning van 1837 worden gebouwd en daarmee

met een gang worden verbonden. (Afb. 39) De achtkantige lantaarn met de optiek uit 1837 werd op de nieuwe toren opnieuw gebruikt. Daartoe werden deze in het vroege voorjaar van 1845 gedemonteerd en tijdelijk opgeslagen. Ook de hardstenen voet van de lantaarn werd naar de nieuwe toren overgebracht. Tij-

delijk werd op één van de hoeken van de oude vuurbaak een hulplicht met Argandse lamp geplaatst. De oude vuurbaak is pas afgebroken nadat de nieuwe toren klaar was.

De nieuwe toren is iets ten noordoosten van de oude vuurbaak gebouwd, ter hoogte van het midden van de noordge-

STICHTING URKER UITGAVEN 22 | Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk
Afbeelding 39. De in 1844 gebouwde ronde vuurtoren met achtkantige lantaarn en de directe verbinding tussen woning en toren. Afbeelding 40. De lichtwaterswoning zonder ramen aan de westkant.

vel van de woning en niet op exact dezelfde plek, zoals wel werd verondersteld. De oude vuurbaak stond ook dicht bij de lichtwachterswoning, vermoedelijk aan de westkant. Eén van de bepalingen bij de afbraak was namelijk dat men moest oppassen om die woning niet te beschadigen. Bij de bouw van de nieuwe vuurtoren ging men er steeds vanuit dat de af te breken oude vuurbaak uit 1617 stamde, zich baserende op de steeds meeverhuisde gevelsteen. Historisch onderzoek was nog niet gedaan. Cornelis de Vries was de eerste die publiceerde over het feit dat de vuurbaak zowel in 1649 als in 1662 in verband met landafslag was verplaatst. De afgebroken vuurbaak was dus al de derde, maar die had dan wel ruim 180 jaar stand gehouden. De gedenksteen uit de gevel van de vuurbaak werd hoog in de westgevel van de lichtwachterswoning ingemetseld. Het licht op de nieuwe toren werd op 15 november 1845 voor het eerst ontstoken.

Op een foto uit de periode 1912-1918 (Afb. 40) is te zien dat de westgevel van de gebouwde woning oorspronkelijk geen ramen had, althans niet op de begane grond. Bovenin de westgevel bevindt zich op deze foto wel een raam. Dit raam vertoont grote overeenkomsten met het

raam dat in 1912 in de oostgevel is aangebracht ter vervanging van twee kleine raampjes. Waarschijnlijk is toen in de westgevel hetzelfde gebeurd. Het feit van het verder ontbreken van ramen aan deze kant doet vermoeden dat de woning dicht bij de vuurbaak was gebouwd, met de westgevel kort erop. De oude gevelsteen bevindt zich relatief hoog ook in die westgevel. Deze zal daar na afbraak van de oude vuurbaak naartoe zijn verhuisd.

De plaats van de oude vuurbaak moet worden gezocht om en nabij de plek waar zich nu de stormseinmast bevindt. Eind jaren zestig van de 19e eeuw waren er nog maar vier draailichten in Nederland, waaronder die van Urk. (Afb. 41) In 1876 kreeg de vuurtoren een nieuwe Fresneloptiek van de vierde grootte. (Afb. 42) Deze werd geleverd door de firma Barbier et Fenestre uit Parijs. Later zou deze firma bekend worden onder de naam Barbier, Bénard et Turenne, afgekort tot BBT. De aandrijving van de nieuwe optiek geschiedde nog door het oude uurwerk. Het nieuwe draailicht toonde elke minuut een schittering. Deze optiek is tot op de dag van vandaag, hoewel met een kleine wijziging, nog steeds in gebruik op de vuurtoren.

STICHTING URKER UITGAVEN Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk | 23
Afbeelding 41. Schilderij van J.H.B. Koekkoek uit 1865 met daarop de vuurtoren van Urk. Afbeelding 42-De optiek van 1876 met het nieuwe uurwerk bij het proefstation te Scheveningen in 1916

Lichtbronnen op vuurtorens

De kustverlichting begon met hout gestookte vuren. In de 16e eeuw kwam steenkool beschikbaar als brandstof. Deze werd meestal gestookt op hoogten, vuurboeten of vuurbaken en ook wel in hoog gehesen vuurkorven. Het voordeel van steenkool boven hout was dat het veel langer brandde. Desondanks moesten er grote hoeveelheden van worden verstookt. Dat kon oplopen tot een ton per nacht. En dat alles moest door de vuurstoker naar boven worden gesjouwd. Een ander nadeel was dat het niet zoveel licht gaf, nog los van de rookvorming die ook het licht kon belemmeren. Rookvorming kon vooral aan de lijzijde optreden. Een kolenvuur was windafhankelijk en brandde het felst bij voldoende wind en dan vooral aan de kant waar de wind op stond. Dat was lang niet altijd de zeezijde. Een voordeel was weer wel dat de rode gloed van een steenkolenvuur de hemel erboven zodanig in gloed zette, dat deze ook nog voorbij de horizon te zien was. Ook met andere lichtbronnen werd al in de 16e eeuw geëxperimenteerd, zoals kaarsen en olielampen. In die tijd over het algemeen nog niet voorzien van spiegelreflectors. Die kwamen pas later in zwang. De lichtopbrengsten vielen overigens tegen, ondanks het feit dat er steeds veel kaarsen of lampen tegelijk werden toegepast op een vuurtoren.

Een lichte verbetering van de lichtopbrengst van een olielamp werd verkregen door over te gaan van ronde katoenen pitten op platte-.

Een grote vooruitgang echter was de uitvinding van een nieuw type olielamp door Francois-Pierre Ami Argand in 1782. Hij gebruikte twee dunne metalen buizen met een klein verschil in diameter (afbeelding rechts).

Tussen beide buizen werd een brede platte pit rond gevouwen tot een cilindrische. Lucht kon nu niet alleen via de buitenkant maar ook door de binnenste buis naar de pit worden gevoerd. Dit leverde een veel betere zuurstof toevoer naar de pit op met een veel betere verbranding en daardoor ook een veel grotere lichtopbrengst. Extra toename van de lichtopbrengst werd verkregen door het toepassen van een schoorsteenvormig lampenglas. Al gauw werd de Argandse lamp toegepast met sferische en parabolische reflectoren en na de uitvinding van de Fresnel lens ook daarmee. Gedurende de 19e eeuw werden er steeds nieuwe verbeteringen doorgevoerd aan de Argandse lamp. Op plaatsen waar natuurlijk- of industrieel gas ter beschikking was, werden vuurtorens ook uitgerust met gasbranders, met name in de V.S.. Rond 1900 kwam ook het gebruik van acetyleengas her en der in gebruik. Rond dezelfde tijd was een verdere ontwikkeling van de olielamp het gebruik van olieverneveling c.q. olievergassing, met name van petroleum. De petro -

leum werd daarbij onder luchtdruk via een vernevelaar verneveld en in een soort Bunsen-brander verbrand. Het gebruik van gloeikousjes leverde een aanzienlijk grotere lichtopbrengst op.

Ondanks het feit dat deze oliedamplamp (petroleum gloeiverlichting) een betere verbranding opleverde van de gebruikte oliesoorten zoals patentolie en petroleum en walmen nauwelijks nog voorkwam, bleef er het probleem van teeraanslag op het lampenglas waardoor de lichtopbrengst terugliep. In een samenwerkingsproject van het Proefstation van ’s Rijkskustverlichting met de Koninklijke Petroleum Maatschappij werd er begin twintigste eeuw een nieuw destillatieproces ontwikkeld, waarmee een schoner product kon worden verkregen. Dit werd pharoline genoemd. Van pharoline werd een damp-luchtmengsel gemaakt dat via een nieuw ontwikkelde gasbrander werd verbrand. Dit pharoline gloeilicht bleek nog weer lichtsterker te zijn dan de tot dan toe gangbare verlichting. In 1911 werd dan ook besloten alle permanent bewaakte niet elektrische kustverlichting in Nederland te voorzien van een zogenaamde pharoline gloeilichtinrichting. Er werd in die dagen in Nederland ook wel geëxperimenteerd met acetyleengas en zogenaamd blaugas. Dit laatste was vernoemd naar de uitvinder ervan: Dr. Hermann Blau uit Duitsland. Later ging met over op propaangas. De afbeelding boven laat een voorbeeld van een ringvormige gasbrander voor een vuurtoren zien.

Vanaf circa 1860 kwam elektriciteit ook langzamerhand beschikbaar voor vuurtorens, in eerste instantie in Amerika. Vanaf die tijd begon men te experimenteren met het installeren van booglampen op vuurtorens. Deze ontwikkelingen liepen parallel met de ontwikkeling van de dynamo-elektrische generator, kortweg dynamo genoemd. In de begintijd werden dynamo’s soms nog door een stoommachine aangedreven. Booglampen zijn uiteindelijk vrij lang op vuurtorens toegepast.

Thomas Edison vond in 1879 de gloeilamp uit en begon in 1881 met de massaproductie ervan. In Nederland gebeurde dat vanaf 1891 door Philips. Maar de kooldraadgloeilamp was aan het begin van de twintigste eeuw door zijn geringe lichtopbrengst en beperkte levensduur niet geschikt voor gebruik op vuurtorens. In 1913 kwamen metaaldraadlampen in zwang die bij een halvering van het stroomverbruik dezelfde lichtsterkte gaven. Deze werden daarom wel halfwattlampen genoemd. Het proefstation ontwikkelde deze lampen in samenwerking met Philips verder en in 1917 lukte het om een lamp te maken die bij hetzelfde stroomverbruik drie keer

STICHTING URKER UITGAVEN 24 | Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk

zoveel licht gaf. In 1918 kwam er een spiraaldraadgloeilamp van 2,4 kW. die dertig keer zoveel licht gaf als het pharoline gloeilicht. In 1920 werd besloten deze lamp op de Nederlandse vuurtorens in gebruik te nemen. In juli 1920 was de eer aan de Brandaris op Terschelling om deze gas gevulde spiraaldraadlamp als eerste in gebruik te nemen. De lamp werd daarna kortheidshalve Brandarislamp genoemd (afbeelding rechtsboven). Later werd het wattage nog opgevoerd tot 4,2 kW., kwam er een versie met dubbelspiraal en werd het bolvormige glas vervangen door een cilindrisch glas (afbeelding rechtsmidden).

In de jaren 50 kwam er de hogedrukgasontladingslamp. Deze werd na 1960 verder ontwikkeld tot de metaalhalidelamp en zou als kwikjodidelamp vanaf begin jaren 70 de standaardlamp op de Nederlandse vuurtorens worden (afbeelding rechtsonder). Deze lamp geeft net zoveel licht als de Brandarislamp, maar bij een lager vermogen en gaat twee keer zolang mee. In onze tijd heeft LED verlichting voorzichtig zijn intrede gedaan op vuurtorens.

Lichtsterkte wordt uitgedrukt in candela (kaars in het Nederlands).

De lichtsterkte van 1 candela is afgeleid van de lichtopbrengst van één bepaalde soort kaarsen van destijds. Na elektrificatie van het Urker vuurtorenlicht in 1924 kwam de lichtsterkte op 44.000 kaars. Dat was 10% meer dan het pharoline gloeilicht. Deze relatief geringe toename van de lichtsterkte doet vermoeden dat Urk toen werd uitgerust met een halfwattlamp.

Lumen en lux zijn afgeleiden van de candela voor de weergave van de lichtsterkte van een bron. De eenheid lumen wordt gebruikt voor de totale lichtstroom in een lichtbundel. Een kegelvormige lichtbundel met een sterkte van 1 candela en een ruimtehoek van 1 sterradiaal, overeenkomend met een openingshoek van 65,5 graden, heeft een totale lichtstroom van 1 lumen. Wanneer een lichtbundel met een sterkte van 1 lumen op een oppervlak van 1 m 2 valt, geeft dit een verlichtingssterkte van 1 lux. 1 Lux is dus gelijk aan 1 lumen per vierkante meter. Als een lichtbron homogeen in alle richtingen licht uitzendt, met andere woorden wanneer er sprake is van een homogene bolvormige lichtbron, dan heeft deze bol 4π sterradialen. De lichtstroom is dan circa 12,6 maal het aantal candela. De lichtstroom hangt ook af van het vermogen van de bron en de kleur van het licht. Een gloeilamp van 100 Watt bijvoorbeeld levert gemiddeld een lichtsterkte van 1300 lumen op.

De toren verhoogd

In 1885 werd de kerk van de Afgescheiden Christelijk Gereformeerde Gemeente van Urk flink vergroot. Wij hebben het dan over de huidige Bethelkerk. Het resultaat voor het vuurtorenlicht was dat dit door de toen veel groter en hoger geworden kerk naar het oosten werd onderschept. Zodanig dat er een dode hoek ontstond op de Zuiderzee ten oosten van Urk. Niet in de laatste plaats was dit ook een probleem voor de ijslopers in strenge winters. Om dit op te lossen is in de periode 1899-1901 de vuurtoren met twee verdiepingen, bij elkaar zo’n 5 meter, verhoogd. Deze verdiepingen kregen gietijzeren vloeren en trappen, inclusief de omloop. Tevens werden de ramen van de toren zodanig aangepast dat ze naar buiten toe konden worden geopend. In 1901 is werd ook een nieuw rond lichthuis geplaatst ter vervanging van het oude achthoekige lichthuis. (Afb. 43) Deze kwam nu blijkbaar niet meer voor herplaatsing in aanmerking. Het nieuwe lichthuis kreeg een grijs geschilderde ijzeren kuip met aan de binnenzijde een houten betimmering en een koperen koepel die rood werd geschilderd. Het lichthuis en al het ijzerwerk werden waarschijnlijk vervaardigd door gieterij Reineveld te Delft.

STICHTING URKER UITGAVEN Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk | 25
Afbeelding 43. De verhoogde vuurtoren.

Tijdens de werkzaamheden was het licht uiteraard buiten gebruik en stond er een geschoorde mast vlak bij de toren waarin een lantaarn kon worden gehesen als hulplicht. De werkzaamheden moesten binnen vijf maanden worden opgeleverd, op straffe van een boete van 15 gulden voor elke werkdag dat het later werd. In 1906 is door de firma G.J. Wispelwey en Co. uit Zwolle vlak bij de vuurtoren een open ijzeren opstand gebouwd voor het huisvesten van een mistklok van 620 kg. (Afb. 44) Dat was zwaar voor een mistklok. Urk had daarmee één van de zwaarste, zo niet de zwaarste mistklok van het land. De opstand was hoger dan de recent verhoogde toren. De klok hing namelijk op 23 meter hoogte boven de grond. Deze hoogte was noodzakelijk om het geluid van de klok, samen met de grootte ervan, ook aan de oostzijde van het eiland, over de huizen van het dorp heen, goed te kunnen horen. Op ongeveer tweederde van de hoogte van de opstand was een huisje van plaatijzer gebouwd voor het uurwerk van de klok. De klok met klokkenstoel en uurwerk werden geleverd door de firma J.L. de

Looze uit Amersfoort. Klok en uurwerk waren van Duits fabricaat, namelijk van de firma J.F. Weule uit Bockenem an dem Harz. Het uurwerk werd door staalkabels met valgewichten in beweging gebracht en zorgde voor de aandrijving van twee hamers voor het slaan van de klok. Twintig klokslagen per minuut was het karakteristieke mistsein van Urk.

In de zomer van 1912 werden de vuurtoren en de lichtwachterswoning in de steigers gezet. Beide werden van onder tot boven afgebikt om opnieuw gepleisterd te worden. Waarschijnlijk zijn bij die gelegenheid de twee kleine ramen van de zolder in de oostgevel vervangen door één groter en hoger raam. Naar alle waarschijnlijkheid is toen met de westgevel hetzelfde gebeurd, zoals op een oude foto uit die tijd te zien is. (Afb. 40) De benedenverdieping had toen aan de westzijde geen ramen. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat dit te maken heeft gehad met de plaats van de woning ten opzichte van de oude vierkante vuurtoren, zoals eerder is geconstateerd. De boogramen in de oost- en noordgevel

bleven toen nog gehandhaafd, evenals de aanbouw langs de zuidgevel tussen de twee ramen in. Op bovengenoemde foto is een soort aanbouw langs de westgevel te zien. Deze liep van halverwege de nog steeds bestaande aanbouw aan de noordwestkant tot aan ongeveer een kwart van de westgevel van de woning. In deze tijd waren er klachten over het onregelmatig lopen van het licht van de Urker vuurtoren. In het jaarverslag 1916, lopend van 1 oktober 1915 tot 1 oktober 1916, van het proefstation voor ’s Rijkskustverlichting te Scheveningen lezen wij hoe dit probleem werd aangepakt. Het 40 jaar oude toestel werd voorzien van een nieuwe rolrand met geharde en geslepen stalen rollen, waarvan de assen van kogellagers werden voorzien. Dit geheel liep op eveneens geharde en geslepen loopvlakken. Het oude uurwerk werd vervangen door een nieuw beter geconstrueerd uurwerk, waarvan alle assen eveneens van kogellagers zijn voorzien. Dit uurwerk werd geleverd door de firma George Wilson uit Den Haag. Het betrof hier een Nederlands-Engelse fabriek die vooral bekend is geworden

STICHTING URKER UITGAVEN 26 | Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk
Afbeelding 44. De vuurtoren met kaap en mistbelinstallatie na 1912

door de fabricage van gasmeters en andere toestellen voor gasfabrieken. Het uurwerk is nog aanwezig in de toren, al is het buiten gebruik. (Afb. 42 en 61a en b) Overigens kan het nog wel worden gebruikt als de blokkeringen worden opgeheven en de elektromotor niet in werking is. Na bovenstaande aanpassingen liep de zaak zo soepel dat de optiek 12 keer sneller kon draaien met behoud van hetzelfde uurwerkgewicht en dezelfde afloopsnelheid. Hierdoor kon worden afgezien van de toepassing van zogenaamde kwikdrijvers. Het lichtkarakter veranderde hierdoor van een schittering per minuut naar een kortere schittering per vijf seconden. In die tijd werden lichten die snel achter elkaar een of meer schitteringen lieten zien wel bliksemlichten genoemd. Genoemde aanpassingen werden uitgevoerd op het proefstation in Scheveningen. Ter overbrugging van de tijd dat het hoofdlicht afwezig was op Urk is er gebruik gemaakt van een vast, rondom zichtbaar, wit hulplicht op dezelfde plaats en hoogte. Dit was een Blaugaslicht, genoemd naar de uitvinder ervan Dr. Hermann Blau uit Duitsland. Tegelijk met genoemde aanpassingen werd ook overgeschakeld van petroleum op pharoline gas dat speciaal voor vuurtorens was ontwikkeld. Dit gasgloeilicht had een lichtsterkte van 40.000 kaars. Om de nieuwe verlichting te kunnen bedienen waren de lichtwachters Jan en Andries Loosman in mei van het jaar elk afzonderlijk een week naar Scheveningen geweest voor bijscholing. Zij konden daar niet samen naar toe, want de Urker vuurtoren mocht natuurlijk niet onbemand blijven.

Blijkbaar is bij bovenstaande aanpassingen ook de draairichting van het licht veranderd. Dit blijkt uit een bericht in het weekblad “Schuttevaer” van 8 juli 1916, getiteld “De vuurtoren van Urk”. Het bericht luidt:

”Op den vuurtoren te Urk, welks draailicht nu bijna een jaar geleden door een stilstaand vervangen werd, brandde woensdagavond voor het eerst het nieuwe pharolinelicht, dat een lichtsterkte heeft van 40.000 kaarsen, ruim twintigmaal zoo sterk als het vroegere, dat in tegenovergestelde richting draaide. Het zal voor de scheepvaart en de visscherij op de Zuiderzee een heelen aanwinst zijn”. Aangezien het licht sindsdien, zoals wij

Barbier, Benard en Turenne

De onderneming Barbier, Bénard et Turenne werd gesticht in 1862. Frédéric Barbier en Stanislas Fenestre waren de eerste firmanten. Zij opereerden onder de naam Barbier et Fenestre. Na het overlijden van Fenestre in 1887 werd het Barbier et Cie. In 1890 trad Bénard toe en vanaf 1891 werd de firmanaam Barbier et Bénard. Vanaf het toetreden van Turenne in 1897 werd het Barbier, Bénard et Turenne. Vanaf 1901 vond er een geleidelijke overgang plaats naar het gebruik van de afkorting BBT op de naamplaatjes (afbeelding boven).

BBT specialiseerde zich in eerste instantie in de productie van optische systemen voor vuurtorens op basis van Fresnel lenzen, de uurwerken voor de aandrijving ervan en de benodigde kleine onderdelen. Naast de traditionele mechanische lageringssystemen van de optieken specialiseerde men zich tevens op lagering door middel van kwikbaden, ook wel kwikdrijvers genoemd. Al snel produceerde men ook boeien, gietijzeren torens, lantaarns en misthoorns. Op deze manier kon men complete vuurtorens leveren waarvan alle onderdelen perfect samenwerkten. Dit was ook noodzakelijk om de concurrentie aan te kunnen. Het bedrijf raakte bekend over de hele wereld en aan het einde van de 19e eeuw was het wereldleider op het terrein van het bouwen en uitrusten van vuurtorens. In de eerste helft van de 20e eeuw werden er enkele nieuwe fabrieken geopend, trad er verdere diversificatie van producten op en groeide het aantal medewerkers fors. Zo werd bijvoorbeeld in 1934 de firma Krauss overgenomen van Leica. Onder de naam BBT-Krauss werd men daarmee ook fabrikant van verrekijkers, microscopen en diverse andere optische producten.

Vlak voor de Tweede Wereldoorlog werd 75% van alle vuurtorenuitrustingen geleverd door een drietal Franse bedrijven; Henry Lepaute, Sautter-Halé en BBT. BBT was daarvan de grootste en alleen BBT leverde verlichtingssystemen voor nagenoeg alle denkbare toepassingen, zoals bijvoorbeeld straatverlichting, chirurgische lampen, stadionverlichting, uitrustingen voor in de mijnen en verder zo ongeveer alles wat maar enigszins met de maritieme wereld en navigatie te maken had, tot en met radarsystemen aan toe.

In 1981 werd het bedrijf gekocht door het grote Franse conglomeraat CIT-Alcatel. Het werd opgesplitst en in onderdelen verkocht en zo hield het eens zo beroemde bedrijf BBT in 1982 op te bestaan. De maritieme tak ging op in Gisman.

STICHTING URKER UITGAVEN Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk | 27

redelijk veilig kunnen aannemen, linksom draait, betekent dit, dat het licht dus voor 1916, zoals te doen gebruikelijk, rechtsom draaide. Het linksom draaien van het Urker licht is op wereldniveau niet uniek, maar voor Nederland wel bijzonder. Zover bekend draait het licht van alle andere Nederlandse vuurtorens met een draailicht rechtsom. Meer dan 90% van alle vuurtorens ter wereld heeft een rechtsom draaiende optiek, althans en voor zover zij zijn uitgerust met een draailicht.

Bovengenoemd jaarverslag 1915/1916 van het proefstation maakt tevens melding van proeven met “een nieuw eenvoudiger geconstrueerd regelapparaat voor mistsignalen met samengeperste lucht, deel uitmakende van een complete proefinrichting voor een zowel in aanleg als exploitatie zo economisch mogelijk mistsein, bestemd voor verschillende punten in en om de Zuiderzee” Deze inrichting kwam echter in genoemd verslagjaar nog niet helemaal gereed. De Urker Courant van 21 juli 1917 vermeldt dat er aan de kuip van het lichthuis een misthoorn was aangebracht ter vervanging van de mistklok. (Afb. 45) In augustus zouden de eerste proeven worden gedaan. Voor de benodigde perslucht werd aan de noordkant van de vuurtoren een motorkamer aangebouwd die plaats moest bieden aan een Bronsmotor, luchtcompressor, koelvaten en olievaten. Door grote ramen was de apparatuur van buitenaf goed zichtbaar. Buiten bevonden zich nog twee grote luchtketels. De benodigde luchtdruk voor de misthoorn was 7 bar. De motorkamer werd gebouwd door de Urker aannemer L. Gerssen. Hij startte op 8 juli 1918 met de werkzaamheden en was vier maanden later klaar. In het contract was ook het verwijderen van de 4 betonnen funderingsblokken van de mistbelopstand opgenomen. Deze opstand was eerder in 1918 afgebroken en naar Zierikzee verhuisd. In de Urker Courant van 10 augustus 1918 werd vermeld dat de afbraak van de mistbelinstallatie was voltooid en dat een aanvang gemaakt kon worden met de nieuwe aanbouw. (Afb. 46) Bij de bestudering van foto’s uit die tijd valt op dat de lichtwachterswoning kort daarna ook is verbouwd. Het betrof voornamelijk een verbouwing en verhoging van de langsgevels en het optrekken van het dakbeschot, waarbij

Afbeelding 46. De toren met de aanbouw van 1918 na de verbouwing van de lichtwachterswoning van 1922.

de dakpannen over de kopgevels kwamen te liggen in plaats van ertussen en de hoge schoorsteen midden op het dak verdween. Waarschijnlijk is toen het dak in zijn geheel vernieuwd en is dit in 1922 gebeurd. Van dat jaar is er een melding van het aanbrengen van de uit 1617 daterende gevelsteen in de zuidmuur. Daarvoor bevond deze zich in de westmuur De zuidmuur kreeg toen in het midden een derde raampartij, op de plek waar zich eerder een aanbouw had bevonden. (Afb. 47) Ook in de westmuur werd toen een raam op de begane grond aangebracht. (Afb. 48)

In 1923 is de kaap, die aan de zuidoostkant vlak bij de vuurtoren stond, afgebroken omdat deze voor de scheepvaart geen functie meer had. Deze was in 1817 gebouwd als baken voor de scheepvaart en verving de in die periode afgebroken kolenloods. De functie van de kolenloods was in 1809 met de invoering van het lamplicht komen te vervallen. Deze kolenloods fungeerde in combinatie met de

STICHTING URKER UITGAVEN 28 | Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk
Afbeelding 45. De misthoorn.

vuurbaak in die jaren wel als baken voor de scheepvaart. Vandaar de behoefte aan een kaap ter vervanging. De kaap was daarom pal ten oosten van de oude kolenloods gebouwd. Deze kaap moet niet worden verward met de kaap die in februari 1786 als noodkaap voor de scheepvaart tijdens de afbraak en nieuwbouw van de kerk in dat jaar was gebouwd. Deze kaap verving tijdelijk de kerktoren als richtpunt voor de scheepvaart. Hij stond daarom vlak bij de kerk en is na de bouw van de kerk weer afgebroken. Dat dit daadwerkelijk zo was blijkt uit het verslag dat J. S. Creutz, de architect van de kerk, heeft gemaakt van het uitzetten van de rooilijnen van de nieuwe kerk op 1 april 1786. Bij het uitzetten van de rooilijn van de westelijke torenmuur, maakte hij een lat vast op de westelijke schoorpaal van de noodkaap als richtpunt. Een kaap bouwen bij de vuurtoren als vervanger van de kerktoren lijkt ook wel erg onlogisch. Bovendien had de noodkaap bij de kerk drie schoorpalen en de kaap bij de vuurtoren had er vier.

Elektrificatie en verder

Op 18 maart 1924 werd het licht geëlektrificeerd, dat wil zeggen aangesloten op de Urker elektriciteitscentrale. De eerste plannen daartoe dateerden al van 1920, maar eerst was goed onderzoek nodig. De lichtsterkte kwam in 1924 op 44.000 kaars. Tevens werd er toen een kleine wijziging aan het lichtkarakter doorgevoerd en kwam toen op elke vijf seconden een schittering van 0,23 seconden. En dat is nog steeds zo. Waarschijnlijk zijn toen de zes middenlenzen van de Fresnel optiek van messing tussenschotjes voorzien.

(Afb. 49) De pharoline gasinstallatie bleef als noodvoorziening aanwezig tot 1937 en werd in dat jaar omgebouwd tot, dan wel vervangen door, een propaangaslicht. Aannemelijk is dat in 1924 of kort daarna tevens een elektromotor geinstalleerd werd voor de aandrijving van de optiek. Voor zover bekend werd deze elektromotor in eerste instantie nog door een dieselaggregaat van stroom voorzien. Het Urker elektriciteitsnet zal er te zwak voor zijn geweest.

In september 1926 werden de rollagers onder de optiek vervangen door kogellagers.

In de loop van 1934 werden de oorspron-

STICHTING URKER UITGAVEN Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk | 29
Afbeelding 47. De lichtwachterswoning met gevelsteen en de vuurtoren met misthoorn Afbeelding 48. De toren vanaf een bevroren Zuiderzee in de winter van 1929. Afbeelding 49. Het Fresnel optiek werd voorzien van messing tussenschotjes.

kelijke ramen van de toren vervangen door betonplaten met een patrijspoort.

(Afb. 50)

In de Urker Courant van 17 oktober 1935 werd gemeld dat de lichtwachterswoning scheurvorming vertoonde na een storm. Opmerkelijk is dat men toen dacht dat deze woning al eeuwenoud was, zich baserend op de aanwezige gevelsteen. Men had blijkbaar niet door dat deze nog afkomstig was van de eerste vuurbaak. Op basis van foto’s vallen de volgende veranderingen op. Ergens in de eerste helft van de jaren dertig is de schoorsteen boven de oostgevel verhoogd. Ook werd de persleiding van de misthoorn op een gegeven moment, waarschijnlijk al voor de oorlog, van de oostgevel naar de zuidgevel van de toren verlegd.

De Tweede Wereldoorlog

Om overkomende vliegtuigen te identificeren en te rapporteren werd voor de tweede wereldoorlog een afdeling van de Nederlandse Luchtwacht gestationeerd op de vuurtoren. De twintig mannen van deze afdeling verlieten Urk evenwel al op 11 mei 1940 om niet krijgsgevangen te worden gemaakt. Toen op 13 mei de eerste Duitse soldaten arriveerden liet burgerluchtwachtman Hoekstra de nationa-

le vlag zakken als teken voor het op het IJsselmeer liggende oorlogschip dat Urk bezet was. Op dinsdag 14 mei kwamen er ongeveer dertig Duitse soldaten aan op Urk. Lichtwachter Andries Loosman werd met geweld uit zijn huis gehaald en met een handvuurwapen in de rug gedwongen om hen het postkantoor te wijzen. Op de vuurtoren werd de radio-installa-

tie vernield en werden er enkele verrekijkers meegenomen. Andere belangrijke dingen had men op tijd in veiligheid kunnen brengen. De verlichting van de toren was voor het uitbreken van de oorlog al gewijzigd om aan vreemde vliegtuigen geen aanknopingspunt te geven. Aan de buitenkant van de toren brandde er toen een lantaarn. Dit was een speciale afgeschermde noodverlichting die aan het hek van de omloop was bevestigd (Afb. 51a en b) en voor vliegtuigen niet was te zien. De verdere ontwikkelingen tijdens de oorlog zullen in het hoofdstuk “Vuurstokers en lichtwachters” worden behandeld.

De jaren na de oorlog tot heden

Toen na de oorlog het bevolken van de Noordoostpolder vorm begon aan te nemen, was het noodzakelijk om het licht van de vuurtoren aan de landzijde af te schermen. Daartoe werden twee ruiten van het lichthuis geblindeerd. Ook is er in deze tijd een doorvalbeveiliging in het onderste gedeelte van de reling van de omloop gekomen. Rond dezelfde tijd is het platte dak van de aanbouw van 1918 vervangen door een nieuw plat dak met overstek.

In 1952 is de misthoorn aan de toren vervangen door een nautofoon onderaan de hoogte bij de vuurtoren. (Afb. 52) Zoals op de afbeelding te zien is, had de nautofoon in zijn begintijd nog geen

STICHTING URKER UITGAVEN 30 | Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk
Afbeelding 50. De ramen zijn vervangen door betonplaten met patrijspoort. Afbeelding 51a en b. De vuurtoren met het verduisteringslicht. Rechts vuurtorenwachter Andries Loosman bezig met het speciale verduisteringslicht.

klankbord. Begin jaren zeventig is er ook een nautofoon gekomen bij de haveningang en één op de dijk bij Rotterdamse Hoek. In 2002 werden deze buiten gebruik gesteld. De nautofoon bij de vuurtoren kan zonodig nog wel als waarschuwingssignaal worden gebruikt. (Afb. 53)

De oude lichtwachterswoning is in 1957 afgebroken en vervangen door een

modernere woning. Het ontwerp was afkomstig van F. de Ruyter, chef Bouwkundige Dienst van het Loodswezen. De nieuwe woning werd gebouwd door de Urker aannemer R. Oost. De oude verbindingsgang werd daarbij ook van een etage voorzien. De gedenksteen uit 1617 werd weer opgenomen in de zuidgevel van de woning. Door verwering is de tekst niet meer leesbaar. In plaats van deze te restaureren werd er later een bordje onder aangebracht waarop de tekst wordt weergegeven. (Afb. 54)

De motorkamer van 1918 werd in 1962 gesloopt en vervangen door de huidige aanbouw. Het ontwerp was wederom van F. de Ruyter. De werkzaamheden werden deze keer uitgevoerd door W. Schraal en Zoon uit Urk. In deze aanbouw werden ondergebracht: de voeding van de nautofoon, de bediening van de verlichting van de stormseinmast, die ook in 1962 werd geplaatst, de cv-ketel en de elektrische installatie van de vuurtoren.

(Afb. 55a en b)

De vuurtoren is in 1972 gerestaureerd. De werkzaamheden werden uitgevoerd door de Firma Gebroeders Frankema uit Lemmer. De in 1934 aangebrachte betonplaten met patrijspoorten werden weer vervangen door raamwerk dat zoveel mogelijk leek op de oorspronkelijke ramen. Marken lijkt hiervoor model te hebben gestaan. De verweerde gevelsteen uit 1844 werd aan de binnenkant van de toren geplaatst om verdere verwering

STICHTING URKER UITGAVEN Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk | 31
Afbeelding 52. De vuurtoren met nautofoon. Afbeelding 53. De nautofoon voor de vuurtoren. Afbeelding 54. Voor de leesbaarheid is een extra bordje aangebracht op de gevel. Afbeelding 55a en b. De vuurtoren met de bijgebouwen.

te voorkomen. Aan de buitenkant werd een duplicaat aangebracht. Het stucwerk van de buitenzijde van de toren werd geheel afgebikt, zodat het oorspronkelijke metselwerk, weliswaar witgekalkt, weer zichtbaar werd. Dit ruw uitziende oppervlak kon in de ogen van de Urker bevolking geen genade vinden, zodat de toren na enige tijd weer van een nieuwe stuclaag werd voorzien. In 1981 kreeg de Urker vuurtoren de officiële status van Rijksmonument.

De lichtwachterswoning is in 1999 aangekocht door de vuurtorenfamilie Bakker. In 2009 is door Rijkswaterstaat groot onderhoud uitgevoerd, waaronder het vervangen van de koperen kap van het lichthuis. In 2016 kwam er een nieuwe vlaggenmast. In de jaren hierna ontstond er achterstallig onderhoud en kwamen er bouwkundige problemen aan het licht. Met name bestond dat uit beschadigingen aan de buitenmuur door roestvorming van de muurankers. Er ontstonden plannen om de vuurtoren van Rijkswaterstaat over te dragen naar de Gemeente Urk. Deze laatste was daartoe wel bereid mits de toren in onberispelijke staat zou worden opgeleverd door Rijkswaterstaat. Dit betekende weer het nodige restauratiewerk. De toren kwam in de tweede helft van 2021 dan ook in de steigers te staan.

Vuurstokers en lichtwachters

Vanaf het moment dat er in 1617 een vuurbaak op Urk operationeel werd, is er steeds ook een door de Pilotagecommissie aangestelde vuurstoker werkzaam geweest op de Urker vuurbaak. Deze had als hoofdtaken het vuur op tijd aan te maken, er voor te zorgen dat het niet uitging en er geen brandgevaar ontstond. ’s Morgens moest hij ervoor zorgen dat het vuur goed gedoofd werd en de brandstoffen goed waren opgeborgen. Zo lang het vuur brandde moest hij persoonlijk aanwezig zijn en mocht hij zich niet laten vervangen, behalve bij ziekte. Alleen als de Zuiderzee ‘s winters was dichtgevroren en er dus geen scheepvaartverkeer mogelijk was, was hij van zijn taken vrijgesteld.

De Commissarissen vaardigden ook maatregel af die mensen ertoe moest aanzetten om te controleren of de lich-

ten wel branden: ‘Voorts hebben Commissarissen geresolveert te beloven / so als sij doen bij desen / de premie van vijf en twintig Guldens aan degene / die zal komen aan te toonen / dat van de voorschreven Binnen Vuuren of Lantaren (sc. Enkhuizen, Marken, Urk en IJdoorn) of ook de andere Vuuren aan de Noordzee / een geheele nagt doof of niet brandende zijn gezien of bevonden / opdat de vuurstokers aan dezelve Vuurboeten / tot haar pligt / en wel oppassen konden worden gehouden en sal des Aanbrengers naam worden verzwegen’. Een premie dus van 25 gulden en de garantie dat je anoniem bleef als melder.

Over wie er in die beginjaren vuurstoker zijn geweest zijn de gegevens spaarzaam. Mevrouw A.P. van der Veer-de Boer haalde indertijd een tweetal notariële akten uit de zeventiende eeuw boven water waarin twee personen worden aangeduid met vuurboeter op Urk. De eerste akte is gedagtekend op 24 oktober 1639. Aeltje Sijmonsd. verscheen toen voor de notaris, samen met haar nieuwe man Willem Willemsz., beiden woonachtig te Urk. Dit om een financiële regeling vast te laten leggen voor haar drie kinderen, geboren uit het huwelijk met haar overleden man Jan Pietersz.. Bij leven was Jan Pietersz. vuurboeter op Urk. De kinderen heetten: Sijmon Janz., Geesjen Jansd. en Pieter Jansz.. Tot voogd over de kinderen was Olfert Fredericksz. Druijff, een lakenkoopman uit Enkhuizen, aangesteld. Het voert te ver om de gehele akte te citeren. Wel interessant is dat dominee Franciscus Pinaeus de kinderen 100 gulden bleek schuldig te zijn. Zijn schuldbrief dateert van 10 juli 1638. In de tweede helft van 1637 was hij zijn voorganger dominee Salebien opgevolgd. In de periode 1636/37 heerste er ook op Urk een pestepidemie. Van de 300 inwoners overleden er in die periode 149. Een halvering van de bevolking dus. De eerste officiële pre-

dikant van Urk, dominee Salebien, was in het voorjaar van 1637 één van de overledenen. Gezien de data in de akte is het is zeer wel mogelijk dat vuurboeter Jan Pietersz. toen ook aan de pest is overleden. Jan Pietersz. behoorde tot de eerste vuurstokers van de Urker vuurbaak en was mogelijk zelfs de eerste.

De tweede akte dateert van 4 december 1651. Hierin wordt Willem Willemsz., op verzoek van voogd Olfert Fredericksz. Druijff, opgeroepen om getuigenis af te leggen omtrent het, op haar sterfbed gemaakte, verzoek van zijn overleden vrouw Aeltje Simonsd. om dominee Pinaeus te verzoeken om zijn lening van de kinderen van Jan Pietersz. af te lossen. Dit geld zou dan gebruikt moeten worden om de schulden die Geesje Jansd. had gemaakt, toen zij in Enkhuizen woonde, af te betalen. Willem Willemsz. wordt in dit stuk vuurboeter op Urk genoemd. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat hij Jan Pietersz. destijds was opgevolgd. Willem Willemsz. heeft dan in ieder geval de bouw van de tweede vuurbaak in 1649 en mogelijk ook nog die van de derde vuurbaak in 1662 meegemaakt. De volgende vuurstoker die wij tegenkomen is de van Kampereiland komende boerenzoon Hendrik Steevensz. van den Berg, de oudste voorvader op Urk van de meesten van hen die de familienaam “Van den Berg” dragen. Hij ging op 19 april 1700 op Kampereiland in ondertrouw met Tetia Cantor, de oudste dochter van de toen sinds 1681 op Urk staande dominee Suffridus of Severinus Cantor. Kort na hun huwelijk blijkt hij vuurstoker op Urk te zijn. De doopnaam van ds. Cantor was Sjoerd Dirckz.. Hier komt dus de naam Sjoerd of Sjoert vandaan die binnen enkele takken van de familie Van den Berg voorkomt. Dit startte bij de op tweede kerstdag 1748 ten doop gehouden Sjoert Cantor Steevensz. van den Berg, waarbij Sjoert met een t werd geintroduceerd in de familie. Later zou die

STICHTING URKER UITGAVEN 32 | Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk
Een premie van 25 gulden als je kon aantonen dat de vuurboet een nacht niet had gebrand

Sjoert met een t ook nog overgaan op de familie Bakker. Ds. Cantor had door zijn optreden als secretaris van het eilandbestuur goede betrekkingen met het Amsterdamse bestuur en de pilotagecommissie. Of dat een rol heeft gespeeld bij de aanstelling van zijn schoonzoon tot vuurstoker is onbekend maar niet ondenkbaar. Later vervulde Hendriks zoon Dirck deze functie ook. Hij werd namelijk als zodanig aangeduid toen hij in 1761 een graf kocht. Tussentijds moet er echter nog tenminste één iemand anders zijn geweest, die de functie van vuurstoker vervulde, aangezien Dirck nog maar 5 jaar was toen zijn vader in 1719 overleed. Dirck overleed in 1780.

Hendrik, de zoon van Dirck’s broer Steeven, was later ook vuurstoker/vuurtorenwachter. Dat was niet op Urk, want deze Hendrik trouwde in 1763 in Durgerdam en bleef daar wonen. Diens zoon Steven blijkt later vuurtorenwachter op IJdoorn (Hoek van ’t IJ, Durgerdam) te zijn geweest en veldwachter. Hij zal zijn vader wel zijn opgevolgd als vuurtorenwachter aldaar. Hoewel blijkbaar niet onmiddellijk want Hendrik overleed op 24 april 1812 te Durgerdam. En Steven fungeerde vanaf 1 januari 1818 als vuurtorenwachter op IJdoorn. Althans een officiële aanstelling als zodanig vinden wij terug in een Koninklijk Besluit van 25 april 1818. Steven werd toen aangesteld op een salaris van f. 3,75 per week of wel een jaarwedde

van f. 195,-. Dit KB regelde de personeelsaanstellingen op vier binnenvuren van de Zuiderzee. Aangesteld werden toen St. van den Berg, J. Hakvoort, C. Nooytgedacht en een zekere Ronvoet op respectievelijk de vuren van Hoek van ’t IJ, Urk, Marken en Gelderse Hoek bij Enkhuizen. Steven was tevens veldwachter. In april 1813 werd hij nog aangeduid als visser en een maand later als veldwachter. Hij zal dus wel als zodanig zijn aangesteld per 1 mei 1813. Steven kwam te overlijden op 1 mei 1826 te Durgerdam. Van Steven zijn mij geen nakomelingen bekend. Op IJdoorn werd in 1700, tegelijkertijd met Marken en De Ven bij Ekhuizen een vuurbaak gebouwd. (Afb. 56).

In 1758 werd een zoon van Gerrit Teunisz. Hakvoort vuurstoker op Urk. De enige die hiervoor eigenlijk in aanmerking komt is zoon Lubbert. Hij was toen 16 jaar. Zijn broertje Teunis was nog maar 12 jaar en zal nog wel te jong zijn geweest. Lubbert zal in eerste instantie als hulp van Dirck van den Berg zijn aangesteld. Jannetje het jongere halfzusje van Lubbert en Teunis trouwde overigens in 1771 met Hendrik van den Berg, de zoon van vuurstoker Dirck van den Berg. Hier kwamen de twee families dus bij elkaar. Helaas kregen Hendrik en Jannetje maar één kind dat anderhalve week na de geboorte overleed. De familietak van vuurstoker Dirck van den Berg stierf hier uit. Nazaten van Gerrits broer Tijmen

Teunisz. Hakvoort, die gehuwd was met Lijsbeth Jelles Loosman, komen later in de scheepsbouw terecht, maar een kleinzoon zou meer dan dertig jaar en mogelijk zelfs ruim veertig jaar de functie van vuurstoker/lichtwachter vervullen. Zo’n zeven jaar na het overlijden van Dirck van den Berg werd op Urk in januari 1787 Jacob Cornelisz. Romkes aangesteld als vuurstoker. Hij was de zoon van de in 1779 overleden schout Cornelis Jacobsz. Romkes. Het is onbekend of Dirck van den Berg tot zijn dood in 1780 in functie is gebleven. Het gat tussen Dirck van den Berg en Jacob Romkes kan zijn ingevuld zijn door Lubbert Hakvoort. Hij was geboren in 1742. Hij was in ieder geval nog in leven toen in 1778 zijn enige kind, dochter Gerritje, werd geboren. Hij had dus geen manlijke opvolgers. Het is goed mogelijk dat Jacob Romkes de directe opvolger van Lubbert Hakvoort was. Maar Jacob Romkes kan ook in eerste instantie zijn aangesteld als tweede vuurstoker. Omdat wij de overlijdensdatum van Lubbert niet kennen, kan niet worden uitgesloten dat er nog een ander aangesteld geweest is in die periode. Gegevens daarover ontbreken echter.

In 1795 werd de Bataafse Revolutie uitgeroepen en op alle bestuurlijke niveaus werden provisionele representanten van het volk aangesteld als bestuurders. Er braken woelige tijden aan. De provisionele representanten van Holland hieven de pilotagecommissie op per 5 maart 1795. De werkzaamheden van de commissie werden overgedragen aan het comité tot zaken van de marine. Dit comité verzocht de gewezen commissarissen de lopende zaken af te handelen. De voorzitter van de commissie, Jacob Hooft kwam echter al eind 1795 te overlijden. In 1797 was Jacob Cornelisz. Romkes nog steeds vuurstoker. Zijn broer Pieter was toen al geruime tijd opzichter van de Pilotage en de vuurbaak. Beiden werden in 1797 wegens plichtsverzuim ontslagen door Henricus Duijvensz.. Deze was als opvolger van Jacob Hooft aangesteld als opzichter en inner van de vuurgelden en opzichter over de vuurbakens. Over de gebroeders Romkes waren er klachten binnen gekomen. Zij werden ervan beticht het vuur vaak te laat aan te steken en soms zelfs wel eens een nacht over te

STICHTING URKER UITGAVEN Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk | 33
Afbeelding 56. De vuurbaak op IJdoorn

slaan. Er zijn toen twee nieuwe vuurstokers aangesteld en Grubbelt Brands, die op dat moment fungeerde als opzichter over ’s Lands Zeewerken op Urk, strandvoogd en rentmeester (administrateur) van de rijksgelden, werd toen ook opzichter over de vuurbaak. Wij zien hier dan al drie functies rond één vuurbaak. Van dominee Napjus is bekend dat hij gedurende het jaar 1817 ook fungeerde als toezichthouder op de dan inmiddels van een lamplicht voorziene vuurbaak.

Voor de komst van het lamplicht in 1809 sprak men van vuurstokers, daarna over het algemeen van lichtwachters. Een enkele keer werd er gesproken over vuuraanstekers of lampaanstekers. In het tijdperk van de lichtwachters is er al gauw sprake van een eerste en een tweede lichtwachter. Vanwege de beperktheid van de gegevens is het uit het tijdperk van de vuurstokers niet zo duidelijk of er toen ook al gewerkt werd met een eerste- en tweede vuurstoker. Er tekent zich het beeld af dat er aanvankelijk maar één vuurstoker was aangesteld. Dat plaatste die persoon in een positie waarbij hij nooit weg kon van de plaats waar hij werkte en op Urk al helemaal niet omdat er het gehele jaar door gestookt moest worden. Dit gebrek aan persoonlijke vrijheid en de zwaarte van het werk zal er aanleiding toe geweest zijn dat er later een hulp dan wel tweede vuurstoker werd aangesteld. Een aanwijzing in deze richting is, dat Lubbert Hakvoort in eerste instantie lijkt te zijn aangesteld als hulp van Dirck van den Berg en dat na het ontslag van de gebroeders Romkes in 1797 er twee nieuwe vuurstokers werden aangesteld.

Op een gegeven moment is er sprake van Tiemen Jellesz. Hakvoort als vuurstoker. Hij was een zoon van Jelle Tijmensz. Hakvoort en van Jannetje Everts Kiers en een kleinzoon van eerder genoemde Tijmen Teunisz. Hakvoort en Lijsbeth Jelles Loosman. Tiemen leefde van 1774 tot 1840. Omdat er nog over vuurstoker wordt gesproken zal hij waarschijnlijk voor 1809 zijn aangesteld. Mogelijk was hij één van de directe opvolgers van Jacob Romkes. Na de invoering van het lamplicht in 1809 is hij dan in dienst gebleven, nu als lichtwachter. De naam van een tweede

Over het financiële beleid van Grubbelt

Brands waren vaker klachten gekomen

lichtwachter in deze periode heb ik niet kunnen achterhalen.

Van oktober 1811 is een klacht bekend van de maire Hendrik de Haan over Grubbelt Brands. Deze laatste was naast de andere taken die hij had ook opzichter over de vuurbaak. Hij had in die hoedanigheid namelijk “aan de stoker van de vuurlantaarn te weinig vrijheid gelaten bij de uitvoering van zijn werkzaamheden”, om niet te zeggen deze belemmerd in het goed kunnen uitvoeren van zijn werkzaamheden. “De stoker mocht de katoenpitten niet uithalen of dik genoeg maken en kreeg niet voldoende olie”. De stoker waarover hier gesproken wordt is dus waarschijnlijk Tiemen Jellesz. Hakvoort geweest. Over het financiele beleid van Grubbelt Brands waren er overigens vaker klachten, met name over het als rijksrentmeester te laat uitbetalen van de salarissen van de overheidsdienaren die op het eiland werkzaam waren. Daaronder vielen onder andere de dominee, de dokter, de schoolmeester en de vuurstoker.

Op 1 januari 1818 werd een zekere J. Hakvoort aangesteld als lichtwachter op Urk. Wie was hij? Werd Tiemen Jellesz. er zelf mee bedoeld? Waarschijnlijk niet. Of was hij de jongere broer van Tiemen, Jan Jellesz. Hakvoort (1787-1859)? Ook de in 1781 geboren Jacob Jansz. Hakvoort zou nog in aanmerking kunnen komen. J. Hakvoort zal dan zijn aangesteld als tweede lichtwachter naast Tiemen Jellesz. Hakvoort. Het ging hier dus waarschijnlijk om de opvolging van de onbekend gebleven tweede lichtwachter. Tiemen zelf had geen zonen die in aanmerking kwamen om hem op te volgen.

Rond 1827 werd Andries Jellesz. Loosman lichtwachter. Dat zal ook zijn geweest als tweede lichtwachter naast Tiemen Jellesz. Hakvoort. Hij zal dus de opvolger zijn geweest van J. Hakvoort.

Op 1 augustus 1839 trad Harmanus Meindertsz. Hart in dienst en ging Tiemen Jel-

lesz. Hakvoort uit dienst. Andries Jellesz. Loosman zal bij deze gelegenheid wel eerste lichtwachter zijn geworden. Het jaar daarop kwam Tiemen te overlijden. Hij was vermoedelijk in 1839 al ziek. Harmanus was rond 1816 geboren te Enkhuizen en van hem werd vermeld dat hij van beroep horlogemaker was. Hij trouwde op 24 juni 1841 te Urk met Grietje Abrahamsd. Ras (1820-1874), een dochter van Abraham Agesz. Ras en Aaltje Klaasd. Visser. Toen Grietje in verwachting was van het derde kind kwam Harmanus op 1 juni 1845 te overlijden. Grietje nam zijn functie als lichtwachter toen tijdelijk waar, totdat Arend Schraal in functie trad op 16 september 1845. Dat was twee maanden voordat het licht op de nieuwe ronde toren voor het eerst ontstoken zou worden.

Arend Klaasz. Schraal kwam met een gezin met 4 kinderen naar Urk. Op Urk werden nog 3 kinderen geboren. Hij zal zijn aangesteld als tweede lichtwachter, want Andries Loosman was toen al vanaf 1827 lichtwachter en vermoedelijk vanaf 1839 eerste lichtwachter. Van Andries is bekend dat hij nog mee geweest is met de tiendaagse veldtocht tegen de Belgen in 1831. Rond 1850 was Arend Schraal nog steeds lichtwachter. Hij werd door Prof. Harting in diens in 1853 verschenen boek over Urk genoemd en assisteerde hem bij zijn onderzoek. Arend is tot 1863 aangebleven als lichtwachter, aangezien in dat jaar Jan Andriesz. Loosman werd aangesteld als tweede lichtwachter, naast zijn vader dus, die eerste lichtwachter was. Naar verluidt is Arend Schraal toen overgeplaatst naar Egmond aan Zee. Later was hij weer terug op Urk en oefende toen het beroep van timmerman uit. Arends vrouw overleed in 1879 op Urk. In 1881 hertrouwde Arend Schraal op Urk met Dedde Zwaal, één van de betovergrootmoeders van schrijver dezes. Zij was eerder namelijk gehuwd met Sjoert van den Berg (1805-1876) en daar-

STICHTING URKER UITGAVEN 34 | Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk

voor nog met Jacob Groothuis, die in 1848 op zee was omgekomen. Arend Schraal overleed in 1891, waarbij Dedde (die op Urk Diene werd genoemd) voor de derde keer weduwe werd.

“Drie geslachten Loosman dienden uwe helderheid van glas” schreef dorpsdichteres Mariap van Urk in een gedicht over de Urker vuurtoren. Het begon, zoals wij boven gezien hebben, kort voor of in 1827 met lichtwachter Andries Jellesz Loosman (1807-1895). Twee zonen van hem waren ook lichtwachter. Dat waren Jelle Andriesz. Loosman (1834-1906) en Jan Andriesz. Loosman (1845-1922). De laatste was ook nog zeilmaker. In 1863 werd Jan benoemd tot tweede lichtwachter. Rond 1867 ging Andries Jellesz met pensioen na een diensttijd van ruim veertig jaren. Jan werd toen eerste lichtwachter en Jelle tweede lichtwachter. Jelle is vanaf 1876 of 1878 tot aan 1893 lichtwachter op de zuidpunt van Schokland geweest. Jelle Loosman werd op Schokland in 1893 opgevolgd door Theunis van Eerde. Diens vader Wiechert was voor Jelle Loosman ook lichtwachter op Schokland geweest, waarbij Theunis zijn hulpje was. Vader Andries zelf werd naast lichtwachter ook nog visser en politiedienaar genoemd. Hij werd op Urk ook wel “Andries de Diender” genoemd. De functie van veldwachter bekleedde hij tot 1855. Hij werd in dat jaar opgevolgd door Hendrik Smit. Drie zonen van Jelle Andriesz. Loosman werden ook lichtwachter. Dat waren: Andries Jellesz. Loosman (1859-1922), Hendrik Jellesz. Loosman (1863-1940), overgrootvader van de auteur en Jan Jellesz. Loosman (1873-1933). Hendrik was Rijkslichtwachter. Hij werd per 1 juli 1882 benoemd tot tweede lichtwachter op de zuidpunt van Schokland, naast zijn vader dus. (Afb. 57) Hem werd op eigen verzoek eervol ontslag verleend op 30 juni 1885. Hij was in oktober van het jaar ervoor gehuwd met Trijntje Buter, die op Urk “Trien de Schokker” werd genoemd. Dit vanwege haar schokker afkomst, hoewel zijzelf op Urk was geboren. Ook nummer drie, Jan Jellesz. Loosman (1873-1933), werd Rijkslichtwachter genoemd.

In 1904 ging tweede lichtwachter Jelle Andriesz. Loosman met pensioen. Zijn zoon Jan Jellesz. Loosman volgde hem toen op als tweede lichtwachter. Een jaar daarna, in 1905 dus, ging eerste licht-

wachter Jan Andriesz. Loosman ook met pensioen. Jan Jellesz. promoveerde toen tot eerste lichtwachter en Jan Andriesz. zijn zoon Andries werd per 1 oktober aangesteld als tweede lichtwachter. Ook Andries Jellesz. Loosman (1859-1922) werd lichtwachter genoemd. Hij had op Urk de bijnaam “de glad niks”. Die bijnaam had hij gekregen omdat, wanneer hem als visserman gevraagd werd hoeveel hij had gevangen, hij nogal eens antwoordde met “glad niks”. Waar past hij nu in het verhaal? Het is niet onaannemelijk

te veronderstellen dat hij was aangesteld als tweede lichtwachter op Urk, naast zijn oom Jan in de tijd dat zijn vader Jelle op Schokland werkte en zijn broer Hendrik ook kortdurend. Zijn broer Jan Jellesz. en neef Andries Jansz. Loosman waren toen nog niet oud genoeg. Deze twee zijn dus, zoals wij boven hebben gezien, in 1904 respectievelijk 1905 alsnog lichtwachter geworden.

In 1924 werd het pharoline gasgloeilicht vervangen door een elektrisch licht met een lichtsterkte van 44.000 kaars. Door

STICHTING URKER UITGAVEN Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk | 35
Afbeelding 57. De benoeming van Hendrik Loosman tot tweede lichtwachter.

deze verandering waren er geen twee lichtwachters meer nodig en ging Jan Loosman per 1 augustus 1928 met wachtgeld. Andries promoveerde toen tot eerste lichtwachter. Dit had tot gevolg dat Jan Loosman de lichtwachterswoning moest verlaten en in het dorp ging wonen. Andries nam er vervolgens zijn intrek in. Op zaterdag 29 augustus 1931 kreeg Andries Loosman een telegram met de verheugende mededeling dat het de koningin behaagd had hem de eremedaille in brons, verbonden aan de orde van Oranje Nassau, te verlenen. Andries was in oktober 1930 vijfentwintig jaar als lichtwachter aan de Urker toren verbonden. Hij was gehuwd met Helena Keuter. In het voorjaar van 1932 moest Andries in Zwolle worden geopereerd. Hij herstelde goed van deze operatie en kon al spoedig zijn werkzaamheden weer hervatten. (Afb. 58) Tijdens zijn verblijf in Zwolle zal zijn dienst wel in familieverband zijn opgevangen.

Zoals in het vorige hoofdstuk reeds werd vermeld arriveerden er op dinsdag 14 mei 1940 ongeveer dertig Duitse soldaten op Urk. Lichtwachter Andries Loosman werd toen met geweld uit zijn huis gehaald en met een handvuurwapen in de rug gedwongen om hen het postkantoor te wijzen. Op de vuurtoren werd de radio-installatie vernield en werden er enkele verrekijkers meegenomen. Andere belangrijke dingen had men gelukkig op tijd in veiligheid kunnen brengen. Andries Loosman vierde aan het eind van 1940 zijn vijfendertigjarig jubileum als lichtwachter en ging per 1 januari 1941 met pensioen. Daarbij kwam er een einde aan het lichtwachterschap van in totaal zeven Loosmannen verdeeld over drie generaties. Als opvolger werd de ervaren Jacob Jansz. Schraal per die datum aangesteld tot lichtwachter. Hij was in 1934 lichtwachter in Den Helder geworden. Andries Loosman heeft helaas niet erg lang van zijn pensioen kunnen genieten. Hij overleed in december 1942. In plaats van de Nederlandse Luchtwacht kwam er in het begin van de oorlog een Duitse Luchtwacht op de Urker vuurtoren. Deze bestond uit burgermensen van rond de veertig jaar oud. Zij hadden er geen belang bij al te moeilijk te doen en zouden het de nieuwe lichtwachter Jacob

Schraal dan ook niet al te lastig maken. Wel werd hij op een nacht ruw uit zijn bed gehaald onder de beschuldiging dat hij met het torenlicht seinen aan geallieerde vliegtuigen had gegeven. Het liep, zover bekend, met een sisser af. Bij Jacob Schraal (op Urk Jaauwk genoemd) hoort het verhaal van het in de oorlog uitdoen van het hulplicht om een schip met door de Duitsers geroofde kerkklokken op De Vormt te laten lopen, hetgeen lukte. Jacob is door de Duitsers nog wel ondervraagd over deze actie, maar hij hield zich dom. Zijn verweer was dat hij in het donker wel over iets gestruikeld was maar niet kon zien waarover precies. Achteraf bleken dat de dra-

den van het hulplicht te zijn geweest. Hij kwam ermee weg. In een krantenbericht van 20 november 1945 wordt gesproken over het feit dat Jacob Schraal, bijgestaan door zijn hulplichtwachter, ongeveer veertien schepen, waaronder het klokkenschip, op de Vormt had laten lopen. Ook havenmeester Zeeman deed er middels een brief aan het gemeentebestuur verslag van. De Duitsers dachten dat het klokkenschip snel gelicht kon worden, maar ook de bergingsactie werd gesaboteerd. Pas na de oorlog, in de zomer van 1945, zijn de 226 klokken geborgen en konden zij terugkeren naar de kerken waaruit zij geroofd waren. (Afb. 59) Jacob Schraal is tijdens de oorlog enkele

STICHTING URKER UITGAVEN 36 | Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk
Afbeelding 58. Lichtwachter Andries Loosman poetst de optiek Afbeelding 59. Na de oorlog werd het schip met klokken gelicht.

keren gearresteerd geweest, maar elke keer weer vrijgelaten. Voor zijn verzetswerk tijdens de oorlog is hij later onderscheiden.

Per 30 november 1946 werd Jacob Schraal naar IJmuiden overgeplaatst en bleef daar wonen. Hij kwam te werken op het semafoor. Hij overleed op hoge leeftijd op 18 augustus 2000 en werd op de begraafplaats “de Biezen” te Santpoort begraven. Zijn broer Jan Jansz. Schraal werd na Jacobs vertrek aangesteld als diens opvolger op Urk. Jan was van 01-12-1946 tot en met 31 01-1949 op tijdelijke basis aangesteld en vanaf 01-02-1949 in een vast dienstverband. Hij was in dienst van het Loodswezen, onderdeel van de Koninklijke Marine. In 1949 was er blijkbaar nog een tweede lichtwachter in dienst. In de loop van dat jaar is er namelijk sprake van het ontslag van tweede lichtwachter Gerssen. Deze moet dan de hulplichtwachter zijn geweest over wie hierboven wordt gesproken. Daarna is er geen sprake meer van een tweede lichtwachter. Toen Jan Schraal begin jaren zestig ziek werd, was schoonzoon Koert Bakker zijn vervanger. (Afb. 60)

Na zijn overlijden in 1965 werd Jan Schraal met militaire eer begraven. Na de begrafenisplechtigheid werd Koert Bakker door de bij de plechtigheid aanwezige kolonel aangesteld als nieuwe vuurtorenwachter. Dit gebeurde zonder dat hiervoor een vacature was opengesteld en zonder officiële sollicitatiepro-

cedure. Koert Bakker trad daarop officieel op 1 december 1965 in dienst.

In 1981 werden tegelijkertijd de vuurtorenwachters van Hoek van ’t IJ, Marken en Urk ontslagen, omdat hun functie volgens Rijkswaterstaat overbodig was geworden. Door protest van de schippersvereniging “Schuttevaer” en de sluiswachters van de Oranjesluizen, werd dit ontslag teruggedraaid. De vuurtorenwachters kregen er wat taken bij. In 1988 is het licht op Urk geautomatiseerd en kon Koert na 23 jaar trouwe dienst met pensioen. Hij bleef wel bij de vuurtoren wonen, pleegde nog onderhoud en verzorgde rondleidingen op de toren. Nu woont zoon Rense Bakker in de vuurtorenwachterswoning. Hij heeft genoemde taken van zijn vader overgenomen en werkt parttime bij de politie. Rense beijvert zich om de kleine expositie, die zijn vader in de toren was begonnen, te verfraaien en uit te breiden.

De draairichting van het vuurtorenlicht

In de zomer van 2019 kwam er een vraag van een toerist waarom het licht van de Urker vuurtoren linksom draait en niet als bij alle andere vuurtorens in Nederland rechtsom? Er ontspon zich via “Het Urkerland” een discussie waarin een aantal oorzaken de revue passeerde. Eén ervan was bijvoorbeeld dat de draairichting naar de plaats van de havenmond zou wijzen. Een andere was dat het ervan af hing hoe de kabel om de trommel van het uurwerk was geslagen. Geen ervan leek echter een bevredigend antwoord op te leveren. Deze vraagstelling rechtvaardigde nader onderzoek. Al direct bleek dat er enorm veel informatie over vuurtorens te vinden is, maar nagenoeg niets over de draairichting ervan. Op de Canadese website lighthousememories. ca bleek in 2013 dezelfde vraag te zijn gesteld. De vraagsteller had in een film een

vuurtoren gezien met linksom draaiend licht en vroeg zich af hoe het toch komt dat bijna alle vuurtorens met draailicht een rechtsom draaiend licht hebben? Als liefhebber van vuurtorens kende hij er niet één met een linksom draaiend licht. Het antwoord liet niet lang op zich wachten. In Canada blijkt er een aantal vuurtorens te zijn met linksom draaiend licht. Deze worden daar “French lights” genoemd. Het gezamenlijk kenmerk van deze vuurtorens is dat zij gebruik maken van een systeem van “Barbier, Bénard et Turenne”, afgekort tot BBT. Nu wil het geval dat op de Urker vuurtoren in 1876 het oorspronkelijke draailicht van 1837 werd vervangen door een nieuwe Fresnel optiek van de vierde grootte, geleverd door genoemde firma (Afb. 42). Een directe relatie leek voor de hand te liggen. Na diepgaander onderzoek bleken de zaken toch genuanceerder te liggen.

Toen in 1876 de nieuwe optiek voor Urk werd geleverd heette BBT overigens nog Benard et Fenestre. Deze optiek werd in eerste instantie nog aangedreven door het oude uurwerk met valgewicht uit 1837.

In het begin van de 20e eeuw waren er klachten over het onregelmatig lopen van het licht van de Urker vuurtoren. In 1916 werd de zaak aangepakt. Er kwamen nieuwe rollagers en loopvlakken van hoge kwaliteit en het oude uurwerk van 1837 werd vervangen door een nieuw uurwerk dat werd geleverd door de firma George Wilson uit Den Haag. (Afb. 61a en b) Dit uurwerk is nog steeds aanwezig in de toren, al is het buiten gebruik gesteld. Het kan overigens nog steeds worden gebruikt indien de huidige blokkeringen worden opgeheven en de elektromotor niet in werking is. De optiek draait dan linksom. Na bovenstaande aanpassingen liep de zaak zo soepel dat de optiek 12 keer sneller kon draaien, waardoor kon worden afgezien van de toepassing

STICHTING URKER UITGAVEN Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk | 37
Afbeelding 60. Koert Bakker.
Ook in Canada bleken er een aantal vuurtorens te zijn met een linksdraaiend licht

van kwikdrijvers. Het lichtkarakter veranderde hierdoor van 1 schittering per minuut naar 1 korte schittering per 5 seconden. Uit een bericht in het weekblad “Schuttevaer” van 8 juli 1916 blijkt bij de uitgevoerde aanpassingen blijkbaar ook de draairichting van het licht is veranderd. In het bericht wordt gesteld dat het oude licht in tegenovergestelde richting draaide. Aangezien het licht sindsdien linksom draait, betekent dit dat het licht voor 1916, zoals te doen gebruikelijk, rechtsom draaide. Hoe kwam dit zo? Er is maar één antwoord mogelijk. De optiek zelf was niet veranderd, de aandrijving was vergelijkbaar met de oude situatie, dus moet de oorzaak in het nieuwe uurwerk worden gezocht. Overigens maakt het voor de werking van een vuurtoren met een symmetrisch lichtkarakter (en dat geldt in Nederland voor alle vuurtorens met een draailicht) niet uit wat de draairichting van het licht is. Op afstand is het lichtkarakter hetzelfde. Om het antwoord te vinden hebben wij

onze schreden maar eens naar de vuurtoren gericht om ter plekke onderzoek te doen naar de huidige situatie. Al bijna een eeuw wordt de optiek aangedreven door een elektromotor en deze zorgt ervoor, net als het Wilson uurwerk, dat de optiek linksom draait. Achter de elektromotor is een tandwielkast geplaatst ter reductie van het toerental en om zo tot het juiste toerental voor de aandrijving van de optiek te komen. (Afb. 62) Vanaf de tandwielkast wordt een tandwiel aangedreven dat via een frictiekoppeling op de verticale aandrijfas van de optiek is bevestigd. Hierbij vindt nog een eindreductie plaats qua toerental en dat gebeurt nog eens door de overbrenging van het tandwiel bovenop de aandrijfas dat direct aangrijpt op de buitenvertanding van het draaiplateau waarop de optiek is bevestigd. (Afb. 63) Het draaiplateau fungeert daarbij als het ware als een groot tandwiel. De lagering daarvan bevindt zich centraal in het uurwerkhuis. De optiek draait uiteindelijk per minuut

twee keer rond om zo elke vijf seconden een schittering van 0,23 seconden te geven.

De aandrijfas draait van boven gezien rechtsom. Het uurwerk is via een frictiekoppeling eveneens verbonden met de aandrijfas van de optiek. In de huidige situatie is het uurwerk echter geblokkeerd door een elektromagnetische slip of rem op de hoofdas en een nylon kabel aan het gewicht die het aflopen daarvan voorkomt. Deze nylonkabel heeft een tweede functie als valbeveiliging voor het gewicht.

En dan komen we bij de werking van het uurwerk. Een modern uurwerk wordt ontworpen voor een bepaalde draairichting. En normaal gesproken wel zo dat de uitgaande as rechtsom draait, dus met de wijzers van de klok mee. Dat is in de vuurtoren op Urk ook het geval. Het drijfwerk omvat een kabeltrommel en een afloopgewicht. De kabeltrommel heeft een afloop- en opwindrichting voor het gewicht. De kabel kan er maar op één ma-

STICHTING URKER UITGAVEN 38 | Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk
Afbeelding 61a en b. Het voor- en zijaanzicht van het uurwerk van George Wilson uit 1916

nier op. Andersom zou het uurwerk niet werken. Blijkbaar was dat bij het uurwerk van 1837 anders, waarover verderop meer. Als het gewicht de kabel doet aflopen van de trommel, drijft deze het zogenaamde gaande werk aan. Dit wordt gevormd door een aantal tandwielen om tot de gewenste draaisnelheid te komen. In het Wilson uurwerk is de derde as vanaf de trommel de uitgaande as. Deze wordt qua draaisnelheid gereguleerd door een centrifugaal regulator bovenop het uurwerk. Dit wordt bij een uurwerk ook wel het remwerk genoemd. Op Urk is gekozen voor, in technisch opzicht, zo ongeveer de eenvoudigste oplossing om de optiek aan te drijven. De overbrenging van uurwerk naar aandrijfas verloopt via een conische tandwielset, ook wel pignon en kroonwiel genoemd. Aan de uitgaande as van het uurwerk is de pignon bevestigd. Aan de bovenzijde van de pignon grijpt een kroonwiel aan dat op de verticale aandrijfas van de optiek is bevestigd, vergelijkbaar met de oude situatie. Hierbij wordt de draairichting niet omgekeerd en draait de aandrijfas van de optiek, van bovenaf gezien, ook rechtsom. De aandrijving van de optiek verloopt via een

De Vuurtoren

Als een oude, trouwe wachter Stond gij, eeuwen her, aan zee, Heel ons dorpsbeeld was er schooner, Typischer en rijker mee.

Drie geslachten Loosman dienden Uwe helderheid van glas, Hunne toegewijde trouwe Zorgde, dat 't in orde was.

Of gij brandet met peet'rolie Honderdduizend kaarsen sterk, Steeds behoedden zij uw lichtschijn, Ja, dat was nauwkeurig werk.

Om de tien seconden ging dan Héél dit lichtvlak 't eiland rond; Iets, dat menig koozend paartje Heelemaal niet aardig vond.

Menig stil verstolen zoentje Op een blozend' Urksche wang, Kwam dan plots tot openbaarheid (Tien seconden duren lang !)

Door der eeuwen spoor vergrijsde Soms uw wit! het was verkleurd, Maar met kalk en met wat menie Werd ge dan weer opgefleurd !

Hoeveel Urker schilders waagden 't Leven aan uw rooden kop?

Smeerden er in moeizaam klaut'ren Weer de nieuwe kleuren op ?

Reeds van verre zag de scheep 'ling Uw zoo stralend, vriend'lijk licht In de blinde nachten boren . . . .

Eind'lijk! riep hij, Urk in 't zicht!

Als een oude, trouwe wachter

Stààt gij! zult gij blijven staan. Zelfs wanneer een groene polder Aan uw voeten is ontstaan.

Mariap van Urk

STICHTING URKER UITGAVEN Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk | 39
simpe- Afbeelding 62. De aandrijving van de optiek. Afbeelding 63. De overbrenging naar het plateau van de optiek.

le tandwiel op tandwiel overbrenging, waarbij de draairichting wel veranderd en de optiek dus linksom draait. Zou het kroonwiel onderaan de pignon aangrijpen, dan zou de aandrijfas linksom en de optiek rechtsom draaien. Waarom is daarvoor dan niet gekozen zult u zich afvragen. De vraag spitst zich dan toe op of er wel voldoende ruimte op de as is ten opzichte van diens lagering om het kroonwiel eventueel andersom te mon-

teren. In 1916 zal er overigens nog geen frictiekoppeling aanwezig zijn geweest. Die zal er pas gekomen zijn bij het installeren van de elektromotor. Voor het andersom monteren van het kroonwiel lijkt de ruimte wel erg beperkt. Voor voldoende ruimte had het lager punt van de as lager aan het uurwerkhuis gemonteerd moeten worden. Dat had in principe ook gekund, maar daarvoor is blijkbaar niet gekozen. Het lijkt er dan ook op dat men

er van meet af aan voor gekozen heeft dat de optiek bij een rechtsom draaiend uurwerk linksom zou draaien. Zoals eerder gezegd voor de scheepvaart maakt het niet uit.

Van het uurwerk van 1837 zijn constructietekeningen bewaard gebleven (Afb. 37a en b). Opvallend daarbij is dat op de ene tekening de kabel aan de binnenzijde van het uurwerk van de trommel aflopend is getekend en op de andere tekening aan de buitenzijde van het uurwerk. Het uurwerk is zeer eenvoudig van opbouw. De as met kabeltrommel drijft rechtstreeks de uitgaande as aan. Deze uitgaande as wordt gereguleerd door een twee-assig remwerk met een eenvoudige centrifugaal regulateur van het vlinder type. Op de tekening van de situatie in de toren in 1837 is de aflopende kabel in het midden van het uurwerk getekend (zie tekening). Als dit werkelijk het geval was geweest zou de uitgaande as rechtsom hebben gedraaid en de aandrijfas van de optiek evenzo, aangezien de situatie in technisch opzicht direct vergelijkbaar was met de huidige-. De optiek zou dan eveneens linksom hebben gedraaid. Wij weten echter inmiddels dat dat in de situatie voor 1916 niet zo was. Het licht draaide toen rechtsom en dat betekent dat de kabel aan de buitenzijde van het uurwerk van de trommel moet hebben afgelopen. Blijkbaar was het uurwerk van 1837 van een zodanig eenvoudige constructie dat de kabel zowel linksom als rechtsom om de trommel kon worden gelegd. Het uurwerk kon dus, afhankelijk van hoe de kabel om de trommel lag, als het ware vooruit of achteruit lopen. Er was blijkbaar geen terugloopbeveiliging aanwezig.

Uitgaande van eenzelfde aandrijving waren optieken van een lagere orde (d.i. met grotere diameter) vaak op een tandrad bevestigd met binnenvertanding waarop de aandrijving aangreep. In dat geval vindt er geen omkering van draairichting plaats en draait een licht dus, bij een vergelijkbare aandrijving, rechtsom. In het tijdperk van de nagenoeg wrijvingsloze kwikdrijvers konden ook grote optieken van een eenvoudige aandrijving, vergelijkbaar met die van Urk, zijn voorzien. (Afb. 64) Afhankelijk van de precieze uitvoering kon de optiek dan

STICHTING URKER UITGAVEN 40 | Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk
Afbeelding 64. De optiek kon linksom- of rechtsom draaiend zijn.

De wachter

De toren, rood gekoepeld, tuurt als wachter over ’t meer, waarnaar mijn boot de steven stuurt, naar eigen haven weer.

Hoe goed, wanneer na verre reis men ’t eigen dorp weer ziet, wanneer dit oud vertrouwde beeld weer opdoemt in ’t verschiet.

De toren: hoeveel jaren staat hij reeds getrouw op wacht? Loeiend bij mist en regenweer en lichtend in de nacht?

Hoe velen droomden aan zijn voet van liefdes lief en leed, wanneer zijn stralenbundel stil over het water gleed?

En hoeveel schepen voeren aan zijn eenzaamheid voorbij?

En hoeveel meeuwen dansten rond zijn koepel, fier en vrij?

Hij zag de dijken groeien in zijn eeuwenoud gebied en ’t vuurtje, ’n verre bloedverwant, verdwijnen, vol verdriet.

En ginds het kerkje bij de zee de doden aan haar voet, haar kop’ren haan blinkt in de glans der gouden zonnegloed.

Mijn dorp schijnt mij een droompaleis aan verre horizon.

Als of een wond’re sprookjesreis zich aan mijn geest ontspon.

STICHTING URKER UITGAVEN Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk | 41

linksom- of rechtsom draaiend zijn. Concluderend kunnen we stellen dat de reden voor het linksom draaien van het licht van de Urker vuurtoren gelegen is in het feit dat er sprake is van een optiek met een kleinere diameter en dat er gekozen is voor de technisch meest eenvoudige en bedrijfszekere aandrijving ervan, vergelijkbaar met de situatie van 1837. Dat hierbij in combinatie met een rechtsom draaiend uurwerk een voor Nederland afwijkende draairichting ontstond zal op de koop zijn toegenomen, met name ook omdat het voor de scheepvaart geen consequenties had. Het linksom draaien van het Urker vuurtorenlicht is dus voor Nederland uniek en dat gegeven past ook goed bij het unieke karakter van de Urker samenleving. Op wereldniveau mag een linksom draaiend vuurtorenlicht dan wel redelijk zeldzaam zijn, maar kan nu ook weer niet uniek worden genoemd. Her en der treffen we van dit soort vuurtorenlichten aan. Zoals we hebben gezien zijn er in Canada voorbeelden van en ook de bekende grote vuurtoren van Fire Island bij New York heeft een linksom draaiend licht. Wat dichter bij huis hebben we de bekende vuurtorens Ar Men bij Bretagne en Gatteville bij Normandië met linksom draaiende optieken. In de Engelse invloedsfeer zijn bekende vuurtorens met een linksdraaiend licht o.a. die van Lowestoft, Pendeen, Bishop Rock en Gibraltar. 

Dankwoord

Mijn onderzoek vond voornamelijk plaats in coronatijd. Dat legde mij qua mobiliteit enige beperkingen op. Maar gelukkig is tegenwoordig erg veel via het internet toegankelijk, waarvan ik dankbaar gebruik gemaakt heb. Daarnaast beschik ik zelf over een rijk gevulde bibliotheek met betrekking tot de geschiedenis van Urk, zodat veel leeswerk in de rust van de eigen studeeren huiskamer kon plaatsvinden.

Als vrijwilliger bij “Museum Het Oude Raadhuis” raakte ik betrokken bij een project ter opschoning van het archief van de “Stichting Urker Uitgaven”. Dat bood mij de unieke gelegenheid alle gegevens met betrekking tot de vuurtoren, daar aanwezig, in te zien en te lezen. In het museum kon ik de collectie foto’s over de vuurtoren van de “Vrienden van Urk” inzien. Een enkele foto die ik nog niet via het internet had kunnen downloaden werd mij door de “Vrienden” verstrekt.

Bij het Flevolands archief waren recent alle oude jaargangen van de vooroorlogse “Urker Courant” gedigitaliseerd en via het internet met zoekwoorden toegankelijk gemaakt. Met gebruik van zoekwoorden als vuurtoren, lichtwachter en lichtwachterswoning kwam ik de nodige berichten tegen. In tijdsvolgorde was dat in de uitgaven van: 27-07-1912, 17-07-1915, 08-07-1916, 21-07-1917, 10-081918, 20-11-1920, 02-04-1924, 06-10-1926, 08-08-1928, 10-09-1931, 19-05-1932, 13-07-1933 en 17-10-1935.

Publicaties met een duidelijke auteur heb ik opgenomen in de literatuurlijst. Informatie zonder duidelijke auteur verkreeg ik veelal via het internet. Ik volsta er hier mee om verschillende interessante websites te noemen: Archief. amsterdam, Flevolandsarchief.nl, Flevolanderfgoed.nl, Kistemaker.nl, Kustbatterijbijdurgerdam.nl, Ligthousememories.ca, Loodjes.nl, Mijnzuiderzee.nl, Nationaalarchief.nl, Noordhollandsarchief.nl, Rijkswaterstaat.nl, Schokkervereniging.nl, Schoklanddoordeeeuwenheen.nl, Urkeruitgaven.nl, Uslhs.org, Vriendenvanschokland.nl, Vriendenvanurk.nl, Vuurtorens.org, Vuurtorensinnederland.nl, Vuurtorenurk.nl, Westfriesgenootschap.nl. Natuurlijk was Wikipedia eveneens een bron van veel informatie.

Voor de genealogische gegevens heb ik vooral gebruikt gemaakt van de website van Arnold Lens (arnoldlens.nl). Daarop zijn veel gegevens van het Urker voorgeslacht te vinden. Zijn gegevensverzameling startte oorspronkelijk met een onderzoek naar de herkomst van de familie Ras.

Veel dank ben ik verschuldigd aan een tweetal personen die mij met raad en daad van dienst zijn geweest bij de totstandkoming van het manuscript dat aan deze publicatie ten grondslag ligt. Ten eerste is dat Rense Bakker die mij toegang verschafte tot de vuurtoren voor het instellen van een onderzoek ter plaatse en die mij inzage gaf in de nog op de toren aanwezige logboeken. Ten tweede is dat Peter Kouwenhoven die destijds met zijn eigen publicatie over de “Vuurtorens op Urk en in de Noordoostpolder” bezig was en met wie ik welwillend per e-mail gedachten en informatie kon uitwisselen. Ook voorzag hij mij van enkele nieuw gevonden archiefgegevens, zoals bijvoorbeeld het “Verslag van werkzaamheden gedurende het tijdvak 1 oktober 1915-1 oktober 1916” van het Proefstation van ’s Rijkskustverlichting. Niet te vergeten gaat mijn dank ook uit naar het redactieteam van de Stichting Urker Uitgaven, dat van mijn manuscript een prachtige Urcker Kroniek wist te maken.

L.S.

Drs. Sjoert van den Berg, arts.

STICHTING URKER UITGAVEN 42 | Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk

GERAADPLEEGDE LITERATUUR

• Alan, F. 1857. Het eiland Urk en zijn bewoners . 1-32.

• Blok-Pas, C. 2017. Vuurtorens (4). www.mijnzuiderzee.nl.

• Boon, D. 1982. Flevum, Aelmare, Almari, Zuiderzee, IJsselmeer. Herdenkingsuitgave 50 jaar afsluitdijk. 1-108.

• Boonenburg, K. 1956. De Zuiderzee . 1-128.

• Dapper, O. 1663. Korte beschrijving van d’Eylanden Urk. In Historische Beschrijving der Stadt Amsterdam

• Van Delft M., Storm, R. 2019. De geschiedenis van Nederland in 100 oude kaarten. 1-399.

• Freriks, K., Storms, M. 2022. Grensverkenningen langs oude grenzen in Nederland. 118-137.

• Geurts, A.J. 2005. Urk, de geschiedenis van een eiland. 1-408.

• Giepmans, S., Kos, A., Van ’t Zelfde, R. 2004. Hollandse stranden in de Gouden Eeuw. Katwijks Museum . 1-136.

• Harting, P. 1853. Het eiland Urk, zijn bodem, voortbrengselen en bewoners. 1-75.

• Van der Heide, G.D. 1965. Van landijs tot polderland. Tweeduizend eeuwen Zuiderzeegebied. 1-656.

• Van Hezel, G., Pol, A. 2008. Schokland en omgeving, leven met water. 1-304.

• Huis H.D. 1987. Lijst van toezichthouders en lichtwachters.

• De Jager, P. Een baken in zee. Canon van Urk. www.urkeruitgaven.nl.

• Jansen, H.P.H. 1983. Lexicon geschiedenis der Lage Landen , zesde druk. 1-277.

• Klappe, B. 1989, 1990. De vuurtorens op de zuidpunt van Schokland. Het Schokker Erf nr. 12 en 14. 5-13, 8-12.

• Klappe, B. 1993. Pastoors, predikanten en vuurstokers van het eiland Schokland. 1-149.

• Kok, A. 2021. Biografie van de Zuiderzee. 1-240.

• Kouwenhoven, P. 2010. Vuurtorens, lichtschepen en kapen, nautisch erfgoed van Nederland . 1-256.

• Kouwenhoven, P. 2012. Het proefstation van ’s Rijkskustverlichting. D e Vuurboet, herfst 2012. 12-21.

• Kouwenhoven, P. 2017. De Vuurtoren van Urk. Nederlandse Vuurtoren Vereniging. www.vuurtorens.org.

• Kouwenhoven, P. 2017. De Vuurtoren van Marken. Nederlandse Vuurtoren Vereniging. www.vuurtorens.org.

• Kouwenhoven, P. 2017. De Vuurtoren van Urk. De Vuurboet, lente 2017. 4-9.

• Kouwenhoven, P. 2020. De Brandarislamp 100 jaar. De Vuurboet, herfst 2020. 4-7.

• Kouwenhoven, P. 2021. Vuurtorens op Urk en in de Noordoostpolder. 1-42.

• Kramer, K. 2013. Een Urker vuurtorenwachter op IJdoorn. Urker Volksleven jaargang 40 nr. 3. 42-44.

• Kussendrager, A. Bakenloden. (www.loodjes.nl).

• Loosman, A. 1981. De vuurtoren van Urk en de familie Loosman. Urker Volksleven nr. 49. 1981. 12-13.

• Pol, A. 2012. De opgang van Urk-De neergang van Schokland. De Vriendenkring, cultuurhistorisch tijdschrift voor Flevoland. Jaargang 52 nr. 1. 15-27.

• Pol, A. 2015. Emelwerth, Marcnesse, Nagele, Ruthne, Urk en Kunre op de kapellenlijst van de Sint Odulfusabdij (1132) Rondom Schokland, cultuurhistorisch tijdschrift voor Flevoland. Jaargang 55 nr. 2. 16-26.

• Pol, A. 2015. Het “eerste leven” van Nagele. Rondom Schokland, cultuurhistorisch tijdschrift voor Flevoland. Jaargang 52 nr. 4. 37-56.

• Van Popta, Y.T. 2020. When the shore becomes the sea. Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen. 1-128.

• Post, A. 2020. Het territorium Urck. Urcker Kronieken 2020-1. 1-20.

• Post, K. Vuurtorenbelasting. www.urkeruitgaven.nl.

• Post, L. 2021. Het behoud van Urk. Urcker Kronieken. 2021-3. 1-48.

• Post, L. Een haven als rustpunt. Canon van Urk. www.urkeruitgaven.nl.

• Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders. Diverse medewerkers. 1987. Boeiend Verleden, geschiedenis van het Zuiderzeegebied. Derde druk. 1-54.

• Spitse, J. 2013. Revolutie in afgelegenheid. Het bestuur van Urk, Emmeloord en Ens tussen 1783 en 1799. 1-167.

• Tag, Th. Clock Works. United States Lighthouse Society (https:// uslhs.org).

• Tag, Th. Lens Rotation. United States Lighthouse Society (https://uslhs.org).

• Tag, Th. The Fresnel Lens. United States Lighthouse Society (https://uslhs.org).

• Tag, Th. Lighthouse Lamps trough time. United States Lighthouse Society (https://uslhs.org).

• Van Urk, A. 1986. De oude luidklok. Het kerkje aan de zee en zijn kerkgangers. 45-49.

• Van Urk, A. 2011. Rond vuurtoren en vormt. Het Urkerland.

• Van Urk, A. 2011. Toen de klokken zwegen. De Vriendenkring, Cultuurhistorisch Tijdschrift voor Flevoland jaargang 51 nr. 2. 19-29.

• Van der Veen, R. 1981. Vuurtorens, over vierboeten, lichtwachters en markante bouwwerken . 1-156.

• Veenstra, W. Onbekend jaartal. De ondergang van Nagele. 1-2.

• Van der Veer-de Boer, A.P. Onbekend jaartal. Twee vuurstokers op het eiland Urk in de 17e eeuw.

• De Vries, C. 1962. Geschiedenis van het Eiland Urk . 1-525.

• De Vries, K. 1985. Schouten in successie. Veranderd Land. 53-95.

• De Vries, K. 1986. De bouwgeschiedenis van “Het Kerkje aan de Zee”. Het Kerkje aan de Zee en zijn kerkgangers. 13-37.

• De Vries, K. 2010. Veranderingen. De Vriendenkring, cultuurhistorisch tijdschrift voor Flevoland, jaargang 50 nr. 2. 8-11.

• De Vries, K. 2010. Een Hoge Heerlijkheid. De Vriendenkring, cultuurhistorisch tijdschrift voor Flevoland, jaargang 50 nr. 4. 5-12.

• De Vries, K. 2011. De omwenteling in de Heerlijkheid Urk en Emmeloord. De Vriendenkring, cultuurhistorisch tijdschrift voor Flevoland, jaargang 51 nr. 3. 36-40.

• De Vries, K. 2013. Het jaar 1799. Rondom Schokland, Cultuurhistorisch tijdschrift voor Flevoland. Jaargang 53 nr. 3. 33-35.

• De Vries, T. 1970. Urk in oorlogstijd. Christelijke Oranjevereniging Urk. 1-69.

• De Vries, T. 1974. Uit het verleden-De vuurtoren van Urk. Urker Volksleven nr. 12. 1974. 15-16.

• De Vries, T. 1985. Urk in oude kaarten. Veranderd Land. 9-52.

• De Vries, T. 1990. Van vuur en vuurtjes. Urk Opperdan. 143-148.

• Vugts, H. 2010. Betonning, Kapen en Vuurtorens. 1-50.

• Van der Zwaag, J. Varen op de Zuiderzee (www.spanvis.nl).

STICHTING URKER UITGAVEN Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk | 43

Samenvatting. Deze kroniek verhaalt gedetailleerd de geschiedenis van de Urker vuurbaak/toren en haar vuurstokers en lichtwachters en plaatst ze in een historische en technische context. In het begin van de 17e eeuw nam de handelsvaart van en naar Amsterdam enorm toe. De enige vaarroute liep over de door zandbanken moeilijk bevaarbare Zuiderzee. Daarom richtten de Staten van Holland en West Friesland al in 1615 een “Commissie van de Pilotage benoorden de Maaze” op, die betonning van de belangrijke vaarroutes moest verzorgen en onderhouden.

Omdat het eiland Urk het belangrijkste navigatiepunt in de Zuiderzee was moest daar een vuurbaak komen. Die werd in 1617 gebouwd en bemand. Door landafslag ten gevolge van de inwerking van de zee moest die vuurbaak in 1649, en daarna nog een keer in 1662, verder landinwaarts worden verplaatst. Middels enorme investeringen in kustbescherming werd verder landverlies voorkomen en daarmee ook Urk behouden.

De vuurtoren van Urk is van grote betekenis geweest voor Urk. Anno 2023 is de vuurtoren grondig gerestaureerd en belicht ze nog steeds trouw het dorp en het IJsselmeer. Haar functie is echter grotendeels gereduceerd tot een mooi, markant en historisch dorpsgezicht.

Summary. This Kroniek records a detailed account of the history of the Urk lighthouse and its keepers and places it in historical context.

Around the beginning of the 17th century trade by ships to and from Amsterdam greatly increased. The sole route led through the Zuiderzee, which was difficult to navigate due to its sandbanks. Because of this, the governing States of Holland and West Friesland founded a “Commissie van de Pilotage benoorden de Maaze” (committee for sailing routes north of the Meuse) in 1615, which was entrusted to mark and maintain accessible waterways.

The island of Urk was the most important landmark beacon in the Zuiderzee and equipped with a lighthouse, built and staffed in 1617.

Because of land erosion as a result of the effects of the sea, that fire beacon had to be moved further inland in 1649, and then again in 1662. Huge investments in coastal protection prevented further loss of land and thus also preserved Urk. Anno 2023 the lighthouse has undergone a thorough restoration and faithfully continues to illuminate the village and the IJsselmeer (the former Zuiderzee). Its function has however mostly been reduced to a handsome, striking and historical local landmark.

Colofon

Urcker Kronieken is een digitaal magazine van de Stichting Urker Uitgaven waarin op diepgaande wijze onderwerpen over de geschiedenis van Urk worden belicht. Het magazine wordt gepubliceerd op de website: www.urkeruitgaven.nl

Heeft u ook een bijdrage?

Om het werk van de Stichting Urker Uitgaven te steunen en te kunnen doorgaan met het publiceren van de Urcker Kronieken, kunt u een gift overmaken op rekeningnummer NL 32 ABNA 0436429853 (t.n.v. Stichting Urker Uitgaven). Een gift aan de Stichting Urker Uitgaven is aftrekbaar voor de belasting.

We houden ons van harte aanbevolen voor uw bijdrage, ongeacht de lengte hiervan. Neem vrijblijvend contact met ons op om dit te bespreken. Ook reacties op het magazine zijn welkom. info@urkeruitgaven.nl

STICHTING URKER UITGAVEN 44 | Sjoert van den Berg | De vuurtoren van Urk
STICHTING URKER UITGAVEN
Geprinte exemplaren van Urcker Kronieken zijn te koop in museum Het Oude Raadhuis, Urk.

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.