Kronieken
www.urkeruitgaven.nl
Een onderzoek naar het eigen karakter van Urk
Hoe het Christendom op Urk verscheen
Anno 2024 wordt Urk door de buitenwacht nog steeds als een apart eiland gezien. Streng kerkelijk, kinderrijk, goedgeefs en als het om integratie in de Nederlandse wetten en cultuur gaat, erg tegendraads. Bij een Urker staan geloof en familie altijd voorop. Urk heeft een eigen karakter! Maar wat dat eigen karakter dan precies is en hoe dat is ontstaan, is eigenlijk nooit beschreven. In deze Kroniek een zoektocht naar het ‘eigen Urker karakter’.
Door
Drs. Sjoerd Haagsma shaagsma@xs4all.nl
Urk beweegt! Urk mag dan bekend zijn van haar oeroude tradities en kerkelijke cultuur, maar er is niets veranderlijker dan Urk. Vele stormen en overstromingen hebben door de eeuwen heen het midden van de Lage Landen geteisterd tot een groot gedeelte ervan was omgewoeld tot Zuiderzee. Alleen Urk was daar als piepklein eilandje in de zeventiende eeuw nog van overgebleven en als de stad Amsterdam het niet gekocht had als belangrijk baken op zee en versterkt met palissaden dan is het de vraag of het eiland er vandaag nog was geweest. Begin zeventiende eeuw telde Urk slechts een 300 inwoners waarvan er in 1637 maar liefst 149 aan de pest bezweken. Al die stormen hadden de inwoners genoodzaakt het vege lijf te redden door hun huisjes hoger op de bult te plaatsen, de hoogte die daarvóór gebruikt werd voor landbouw, omdat de drassige lagere gedeelten van het eiland verder alleen geschikt waren als weiland en hooiland. Alles met elkaar dwong het de Urkers om van boeren over te gaan op vissen. Aldus werden ze vissers op de Zuiderzee van haring en ansjovis. En bevolking en dorp groeiden weer.
In de twintigste eeuw beleefde Urk opnieuw een radicale omwenteling. De Nederlandse overheid had besloten de Zuiderzee af te sluiten en belangrijke delen droog te leggen voor moderne landbouw die Nederland voortaan voedselzekerheid moest bieden. Urk met zijn bevolking en traditionele levensstijl paste daar niet in. De verwachting was dan ook dat de bevolking op den duur wel zou vertrekken. Maar opnieuw bleek dit anders uit te pakken en namen de Urkers hun toekomst in eigen hand. Dit keer door met nog grotere schepen nog verder de Noordzee op te gaan en te specialiseren op de tong- en scholvisserij. En nu dit in de laatste jaren ook vrijwel niet meer kan, zoekt Urk zijn eigen weg opnieuw, en wel in de visverwerking. Nog steeds breidt Urk zich uit, steeds dieper het polderland in dat ooit geen Urkerland mocht heten.
In deze tijd van elkaar snel opvolgende veranderingen lazen en vonden de Urkers hun identiteit en geschiedenis terug in het machtige boek van Cornelis
Afbeelding 1. Cornelis de Vries, schrijver van ‘De Geschiedenis van het eiland Urk’
de Vries, Geschiedenis van het Eiland Urk (Afbeelding 1). Als een monnik moet hij gewerkt hebben en stad en land afgereisd om in duizenden documenten de geschiedenis van dit kleine eilandje in de Zuiderzee te achterhalen. Menig Urker gaf hij zo de droom mee van het Urk door de eeuwen heen. Een droom waar hij op een zondagse kuier naar kon staren als hij uitkeek over het IJsselmeer, over de Vormt om dan de verdronken oude kerk van Urk op een eilandje voor zijn geestesoog te zien verschijnen: de vroegere katholieke kerk, definitief door de zee verzwolgen rond 1590. Dit is het Urker historisch bewustzijn, gebaseerd op De Vries.
Het boek van De Vries is een merkwaardig boek. Het is heel sterk een Urker boek, gegoten als het is in het raam van het grote boek, de Bijbel. Het begint omstreeks het jaar 800. De schrijver staat als Mozes op de berg en overziet het beloofde land. In elke richting ontwaart hij dorpjes, in elk daarvan een kerk of kapelletje met zegevierend een kruis erop. De verdere geschiedenis is dan die van de koningen, de katholieke heren en eigenaren van het Urker eiland. Om daarna, na de dramatische teloorgang van de oude katholieke kerk verder te gaan met het ‘Zuivere Evangelie’ gedragen en gebracht door de dominees van de Hervorming als Israëls profeten,
op weg naar de Stad Jeruzalem. Het boek lijkt aldus niet alleen een historisch boek, maar nog meer een heilshistorisch boek.
Wat wij willen doen in deze Kroniek is proberen erachter te komen wat Urk tot zo’n bijzonder dorp heeft gemaakt, met name door haar eigen, bijzondere cultuur. En zodoende op die manier ook een duidelijker beeld te krijgen hoe het christelijk geloof hier heeft postgevat. We gebruiken daarom niet de invalshoek van kerkelijke of christelijke traditie, maar proberen het te zien en begrijpen met de blik van de historicus en met name de cultuurhistoricus. We hopen op die manier een beter beeld te krijgen wat Urk tot een bijzondere gemeenschap maakt en zo voor Urkers makkelijker te bepalen welke tradities ze als waardevol in de toekomst voort willen zetten en welke elementen men misschien wil aanpassen of zelfs geheel achter wil laten.
Wij hopen met name meer antwoord te krijgen op de volgende vragen:
1. Wat was de (religieuze) cultuur en het levensgevoel van onze voorouders vóórdat ze op enige tijd overgingen naar het christendom?
2. Hoe is waarschijnlijk het kersteningsproces op Urk verlopen en hoe komt dit naar voren in het huidige Protestante Urk?
Wat betekent Urk?
We begonnen met te zeggen dat Urk beweegt! Dat geldt ook zeker als we naar het verre verleden van Urk kijken. De naam gaat al meer dan duizend jaar mee, maar wat vertelt ons die? Elke naam heeft een boodschap die betekenis geeft aan wie of wat de naam ontvangt. Maar helaas gaat die betekenis maar een bepaalde tijd mee. We dragen vaak nog lange tijd vele namen met ons mee waarvan we de oorspronkelijke betekenis niet meer weten. En waarom geven we die dan nog door? Gewoon omdat we hem zo gekregen hebben. Soms echter zijn we daar niet tevreden meer mee en vernieuwen we de betekenis van de naam door de naam ietsje
aan te passen. Laat ik een voorbeeld noemen: eens was er op het eiland een plek die ‘Het Hop’ heette, zoals toen ook bekend was in namen als Lemster Hop of Hoornsche Hop, wat zoveel betekent als een droge of bijna droge inham langs de kust. Urkers spraken dit uit als ’t Op. Gaandeweg veranderde die plek waarschijnlijk van aanzien en was haar betekenis niet meer duidelijk. Dus veranderde de naam geleidelijk in de naam die we nu nog kennen als ‘Het Top’. We moeten er dus rekening mee houden dat we voor de naam Urk een bepaalde betekenis kunnen vinden, maar dat de naam toch nog verder terug kan gaan in een iets andere betekenis. Om die reden willen we niet al te taalkundig naar de betekenis van het woord zoeken, omdat deze vaak allerlei mogelijkheden opleveren maar weinig zekerheid bieden. Veiliger lijkt het ons om meer te kijken in welk landschap de naam functioneerde, anders gezegd, welk landschap riep de naam Urk op?
Laten we daarom de veilige weg kiezen en beginnen met de vraag: zijn er meer plaatsen in Nederland (geweest) die Urk in hun naam hadden?
Van der Aa noemt in zijn Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden, geschreven vanaf 1837, twee andere plaatsnamen in Nederland met de naam ‘Urk’ erin:
1. Urkhoven, “nu een wijk aan de oostkant van Eindhoven”. De naam Urkhoven lijkt vernoemd naar een gelijknamig gehucht dat in 1273 wordt genoemd als Oederichoven, oftewel een boerderij van Udrich of Oderic. Het blijkt een nat, moerassig natuurgebied, ‘de Urkhovense Zeggen’ genoemd, in het stroomgebied van de Kleine Dommel, waarvan het water wordt afgevoerd door de ’Collse Molen’.
2. Urkuit-Gat, “voormalig gors in Zuid-Holland, hetwelk Jan van Beijeren, als Heer van Voorne, bij koop en uitgifte ter bedijking heeft uitgegeven ... en hetwelk thans alzo een gedeelte van het voormalige eiland Overflakkee uitmaakt.”
Taalkundig komen we hier dus niet direct verder, maar wat wel opvalt is dat de
naam Urk hier in beide gevallen in verband wordt gebracht met een laag moerassig landschap, omgeven door rivieren of beekjes die zo een eiland of eilanden kunnen vormen, uitlopend in zee, waar het op een kwelder kan lijken! Zoeken we verder in oude taalkundige bronnen dan vinden we in het Oudnederlands Woordenboek bij het woord Urk “Plaats in een schip waar zich het water dat zich in het ruim bevindt, verzamelt en vanwaar het naar buiten wordt geloosd; hoosgat; pompzode; vervolgens ook ter aanduiding van het water zelf.”
Nemen we voor het schip hier een landschap in gedachten, dan betekent Urk dus zoveel als het gebied in het landschap waar het water zich verzamelt en vanwaar het verder naar buiten geloosd wordt!
Deze bevindingen stellen ons nu in staat het Urk-landschap en het historische Urk te beschrijven! Urk is dan het lage land
dat vanaf Zwolle aan de noordoostzijde ongeveer begrensd wordt door Zwartsluis, Vollenhove, Kuinre naar Stavoren en aan de zuidwestzijde begrensd door Kampen onder Ens en Urk door naar het noorden in het Vlie. Al dat Urk-land was dus een deltagebied, doorstroomd door vele beken en kreken, die uitmondden op een rivier de Nagele die het water afvoerde via het Vlie naar de Noordzee. Dit deltagebied zag eruit als laag moerasland met veel riet en her en der wat veenbossen, vooral op hogere rivierduinen of keileemhoogtes, waar later de eerste nederzettingen ontstonden. Zo ongeveer moet ‘Urk’ er ergens aan het begin van de jaartelling uitgezien hebben (Afbeelding 2a en b).
Wanneer die eerste bewoning er is gekomen weten we niet precies, maar een belangrijk gegeven kunnen we hier wel met zekerheid zeggen: overal waar langs
de Nederlandse kust belangrijke rivieren in zee uitmondden, daar werden deze als grens beschouwd tussen de verschillende bewoonde gebieden! Het Zwin, het Vlie, de Lauwers, de Eems, allen vormden ze de grensgebieden tussen de eerst bewoonde gebieden. Op dezelfde manier mogen we dus aannemen dat het vroegere Urker gebied van begin af aan een grensgebied moet zijn geweest. En dat blijkt ook uit de eerste gegevens – uit de vroege middeleeuwen - die we over het Urker deltagebied hebben: het blijkt dan de scheiding te vormen tussen het woongebied van de Friezen in het noorden, later Sudergo geheten, en het woongebied van Saksische stammen die langs de IJssel wonen, later Salland geheten. Of er in de hele vroege middeleeuwen boeren in dit moerassige grensgebied hebben gewoond is moeilijk te zeggen, maar veel zullen het niet geweest zijn. Mocht dat wel het geval zijn geweest dan zal dat vooral bij hoogtes zijn geweest als het huidige Urk. Mensen die leefden van vissen, veeteelt en heel bescheiden landbouw. De meesten zullen echter geredeneerd hebben ‘waarom moeilijk als het makkelijk kan?’ en de meer bewoonbare gebieden langs de Nederlandse kust hebben gezocht. In historische documenten wordt Urk soms omschreven als een gebied, soms als eiland en soms als eilanden. Je kunt je dit bij een laag moerassig gebied wel voorstellen. Bij hoogwater ziet het er heel anders uit dan bij laagwater. Door de tijd heen was het de rivier de Nagele die dwars door dit gebied naar het Vlie stroomde, maar stormvloeden en overstromingen zouden steeds meer land van Urk af doen kalven. We moeten in de geschiedenis van Urk daarom steeds goed opletten hoe het deltagebied er in die tijd uitzag, want dat zal in belangrijke mate bepalen hoe de geschiedenis van Urk in een bepaalde periode gelopen kan hebben.
Een nieuw begin
Als we ons nu voornemen te beschrijven hoe het Christendom naar Urk is gekomen, dan kunnen we het best beginnen in de vroege middeleeuwen, zeg vanaf het jaar 400 van onze jaartelling. In 410 werd Rome door Germaanse stammen, de Westgoten, ingenomen en geplun-
Afbeelding 3. De Romeinse grenspoort in Trier – die moest vooral macht uitstralen, want zo’n lange grens viel niet te bewaken.
derd. Er kwam een definitief einde aan het West-Romeinse rijk. De Romeinen in onze landen trokken weg en hun rijksbestuur verdween. Hierdoor ontstond voor vele stammen en volken in Europa een totaal nieuwe situatie. De Romeinen hadden in onze streken de Germaanse stammen in drie categorieën ingedeeld: de Franken, de Friezen en de Saksen, voor wie het verdwijnen van het Romeinse rijk elk iets anders betekende. De Franken waren voor de Romeinen hun bondgenoten geweest. Ze bestonden uit Germaanse stammen, die eens het Romeinse rijk hadden geterroriseerd met hun rooftochten (Afbeelding 3). De Romeinen slaagden erin ze weer terug te drijven en dreigden hen grotendeels te vernietigen, tenzij ze zich overgaven en voortaan bereid waren de Romeinen te steunen, zich aan hun cultuur aan te passen, en de diverse religies, waaronder de christelijke, te respecteren. Gun ieder het zijne! Deze Frankisch-Germaanse stammen leefden vooral langs de Rijn net over de grens in Duitsland en als Sali-Franken langs de IJssel. Hun reactie
op het verdwijnen van het Romeinse gezag was de wens om het hele, welvarende gebied dat eens van de Romeinen was geweest in bezit te nemen en met een soortgelijk bestuur als de Romeinen te gaan besturen, met het christendom als bindende factor in het nieuwe rijk. Uiteindelijk lukte dit de Franken, die we later als Merovingische en Karolingische vorstenhuizen leren kennen, van wie twee koningen belangrijk werden: koning Clovis die in 510 officieel de Rooms-katholieke vorm van christelijke godsdienst tot rijksgodsdienst aannam en na hem keizer Karel de Grote die er rond 800 na vele bloedige oorlogen in slaagde bijna het gehele oude West-Romeins rijk onder zijn gezag te brengen. De Friezen waren voor de Romeinen díe Germaanse stammen die langs de kust woonden. Met de Saksen werden de overige Germaanse stammen bedoeld die boven en ten oosten van de Rijn meer in het binnenland hun woongebied hadden. Deze stammen van Friezen en Saksen waren nooit door de Romeinen onderworpen geweest,
De aanwezigheid van boeren zal waarschijnlijk zijn geweest bij natuurlijke hoogtes als Urk
hadden ook hun cultuur en godsdienst niet aangenomen, maar hadden soms een overeenkomst gesloten om de vrede te bewaren en waren andere keren in opstand gekomen en hadden geslaagde rooftochten uitgevoerd in het Romeinse rijk. Toen het Romeinse rijk ineenstortte keken ook zij begerig naar het vruchtbare en rijke land dat deze achterlieten, niet alleen ten zuiden van de Rijn, maar ook met name in Groot-Brittannië dat immers ook tot Schotland en Ierland door de Romeinen bezet was geweest en een rijke cultuur gekend had. Vele Friese kustbewoners trokken zo na het vertrek van de Romeinen naar deze landen, met name de Engelse en Franse kust en daar het binnenland in. Ook Saksische stammen uit het binnenland namen aan deze ‘volksverhuizingen’ deel, waardoor hun cultuur daar bekend werd als die van de Angelsaksen. Belangrijk daarbij te onthouden is dat ze zo direct in contact kwamen met de Brits-Romeinse cultuur die naast andere religies ook de christelijke godsdienst in Brittannië geïntroduceerd hadden. Daardoor werd al in de zesde en zevende eeuw een groot deel van deze Angelsaksische stammen in Brittannië bekeerd tot het christendom1 Wat betekenden deze gebeurtenissen in Nederland zelf? Aanvankelijk raakten rond de val van het Romeinse rijk grote delen van Nederland vrijwel verstoken van elke bewoning. Er vonden namelijk in diezelfde tijd ook belangrijke klimatologische veranderingen plaats. De temperatuur steeg, de zeespiegel steeg, waardoor verschillende delen met overstromingen te kampen kregen. In het brakke water floreerden de larven van de malariamug, wat een enorme malariaplaag veroorzaakte. Mede hierdoor zochten vele families en stammen hun heil elders. Dezelfde toegenomen warmte veroorzaakte ook droogte en honger in het Verre Oosten, waardoor stammen als de Hunnen naar het westen trokken en daar de Germaanse stammen weer verdrongen, een reden te meer om nieuwe woonplaatsen in het gebied van het oude Romeinse rijk te zoeken! Deze nadelen brachten echter ook een voordeel. Vanuit het oosten werd Nederland, vooral langs de kust en rivieren geleidelijk weer meer bevolkt. Door de verhuizingen waren overzee
Langs de kusten van de Noordzee en de Oostzee ontwikkelde zich een
levendige
‘internationale’ handel
ook belangrijke contacten ontstaan. De boeren langs onze kust produceerden door het vruchtbare kwelderland een overschot aan zuivelproducten, huiden en schapenwol2. Ze leerden hiervan meer hoogwaardige producten te maken en die op de markt te brengen. Uit deze aanvankelijk regionale handel ontwikkelde zich langs de kusten van de Noordzee en later ook de Oostzee een levendige ‘internationale’ handel, mede mogelijk gemaakt door de verwante talen die men sprak. Dit leidde ertoe dat vooral de Friezen in de zevende en achtste eeuw een bloeiperiode meemaakten, waardoor belangrijke nederzettingen als handelsplaatsen ontstonden, vaak als tweelingsteden aan weerszijden van de rivier. Zo ontstonden aan het Vlie Medemblik in West-Friesland en Stavoren in het huidige Friesland. Wat de handel van deze ‘zeevolken’ ook met zich meebracht was dat deze Germaanse stammen op die manier ook voor het eerst rechtstreeks met christelijke handelaren en daarmee met het christendom in aanraking kwamen!
Met het vertrek van de Romeinen was dus in Europa een geheel nieuwe situatie ontstaan, hoewel de veranderingen binnen de Nederlanden in verhouding nog redelijk beperkt waren. Heel wat stammen hadden nieuwe woongebieden gevonden die grote nieuwe uitdagingen betekenden, zowel politiek, als economisch en cultureel. Europa bleef cultureel en religieus een lappendeken, hoewel de sporen van wat eens Romeinse gebieden waren en gebieden die vanouds zelfstandig Germaans waren, zichtbaar zullen blijven in de latere culturele en religieuze ontwikkeling van beide!
Het levensgevoel van onze voorouders
Op het eerste gezicht lijkt het een onmogelijke opgave: hoe kunnen wij niet al-
leen de gebruiken van onze voorouders in de vroege middeleeuwen beschrijven, maar ook nog wat ze daar bij voelden en dachten? En dan ook nog weten dat het ook onze Urker voorouders betrof?
En toch willen we proberen dit in dit hoofdstuk stap voor stap aannemelijk te maken.
Net als vandaag de dag waren er vroeger tussen de verschillende gemeenschappen en gebieden altijd culturele verschillen. Deze verschillen waren groter naarmate men minder met elkaar verwant was (historisch of in taal) en kleiner of nauwelijks aanwezig naarmate men nauwer met elkaar verwant was. In de vroege middeleeuwen leefden mensen in sterke familiegemeenschappen, veelal in kleine nederzettingen. Zo’n nederzetting was gesticht door een voorvader en langzaam ontwikkelde die zich van één familie tot een stam en deze zich tot een volk. Via familie- en volksvergaderingen besprak en besloot men, dat wil zeggen via de familiehoofden, wat de gezamenlijke zeden en gebruiken moesten zijn voor ieder die tot die gemeenschap behoorde. Zo geven de verschillende talen in Europa een goede indruk van de verschillende stammen of volken die zo in Europa ontstonden. Toch wijzen juist deze talen erop dat we allemaal tot eenzelfde taalfamilie behoren. En dus moet je dan aannemen dat we ook tot dezelfde culturele familie behoren en er naast de nodige verschillen ook de nodige culturele overeenkomsten zijn!
Een cultuur kunnen we op twee manieren onderzoeken: we kunnen kijken naar hoe mensen zich gedragen, welke rechten en plichten ieder had, wat de gebruiken waren door de seizoenen heen .. of we kunnen kijken naar welke verhalen ze hadden om dat gedrag, die gebruiken en rechten te verklaren, wáárom ze zich zo gedroegen. Het eerste zou je de riten kunnen noemen en het tweede de
mythen. Rite en mythe horen bij elkaar, zoals in de christelijke sacramenten, bijvoorbeeld van de doop. Aan de ene kant heb je de feitelijke handeling (de besprenkeling met water), aan de andere kant een uitleg van het wáárom van de handeling, wat de betekenis ervan in deze gemeenschap is. In de Lex Frisionum3 vinden we bijvoorbeeld – dankzij het bevel van Karel de Grote daartoe –het strafrecht van de Friezen beschreven (Afbeelding 4). Daaruit blijkt o.a. dat de Friese maatschappij een standenmaatschappij was van edelen, vrijen en horigen en daarnaast nog slaven. De schade die je iemand toebracht was kostbaarder naarmate het slachtoffer een hogere status had. Genoegdoening voor schade en vrijwel elk letsel (zelfs doodslag) werd uitgedrukt in geld.
Een belangrijke mythe die een rol speelde in hoe mensen hun identiteit en de geschiedenis van hun stam ervaarden is de zogenaamde ‘scheppingsmythe’ waarvan sporen in heel Europa kunnen worden teruggevonden4. Het universum zou geschapen zijn uit een reusachtig wezen, hetzij een koe of een mens. "Zijn vlees werd de aarde, zijn haar het gras, zijn botten de rotsen, zijn bloed het water, zijn ogen de zon, de wolken zijn gedachten, zijn adem de wind en zijn schedel het hemelgewelf." Ook worden
zo de drie vaste standen in de maatschappij verklaard, want uit zijn hoofd kwam de heersende klasse voort, uit zijn armen de strijders en uit het lagere deel van zijn lichaam de boeren. Er was dus ‘in den beginne’ één die offerde en één die geofferd werd. Aan het begin van de schepping, maar je zou ook kunnen zeggen, aan het begin van onze wereld of van de mensheid, was er een tweeling, één die offerde en één die geofferd werd. In de Noorse mythologie kennen we die als Ymir, wat Tweeling betekent. Bij de Romeinen, die de mythen als ware het geschiedenis vertelden, als Remus en Romulus, de tweeling die Rome stichtte. In onze streken zijn er verhalen dat als een familie of stam op zoek ging naar nieuw weide- en woongebied ze twee runderen vrijlieten en ze dan later opzochten. De plaats waar ze gevonden werden, vaak een wat hogere plek, wat beschut en met zoet water in de buurt, werd dan – als bij goddelijk besluit – de plaats van hun heiligdom en nieuwe nederzetting5. Zou Urk ook zo begonnen zijn?
Ook tegen de achtergrond van deze schepping- of oergeschiedenis mythe, noemde de heersende klasse in onze streken hun god Wodan, de strijdende klasse hem Donar, en de producerende klasse Freyr/Freya (Afbeelding 5). En
als de grootfamilie of stam bij elkaar kwam - in ieder geval in de winter en in de zomer - werd er altijd een rund geofferd, als het ware om hun universum weer in evenwicht te brengen, de wereld te vernieuwen en de plaats van ieder lid van de familie of stam in dit universum opnieuw te bevestigen.
De voorouders van de Urkers moeten deze mythe ook gekend hebben. Ik herken die bijvoorbeeld in een passage van Cornelis de Vries, p. 36, waar hij schrijft “Wanneer we de zee in haar rust of in haar woeling alleen maar zien of horen, dan deert ze ons niet. Dan is ze in haar vriendelijk gekabbel of ook in haar geweldige ruising de stem des Heren, die ons opwekt, om Zijn lof te zingen, zoals zij.” Ongetwijfeld zal De Vries hier aan de christelijke God denken, maar het gevoel dat God tot ons spreekt in de wind of de storm is van de voorchristelijke tijd. Zo herinner ik me, ik meen uit de zestiger jaren van de vorige eeuw, dat de kerkenraad had besloten dat het lied ‘Er ruist langs de wolken ..’ niet meer in de kerk mocht worden gezongen. Blijkbaar was men zich het voorchristelijk karakter van dit gevoel bewust geworden en wilde men dat uitbannen. Echter de mythe leeft nog steeds, maar daar komen we later op terug.
Afbeelding 4. De aanhef van Lex Frisionum, de wet van de Friezen. (zie: http://www.keesn.nl/lex/lex_nl_text.htm)
Afbeelding 5. Men zag in de Melkweg een wereldboom met Wodan hangend aan die boom. (Edda, Hamaval 128-129)
Wat nu belangrijk is, is dat het levensgevoel dat deze mythen opriepen, zo sterk bij de middeleeuwse mens leefde dat hij helemaal niet zo makkelijk bereid was om christen te worden!
· Voor de voorchristelijke mens was alles om hem/haar heen god of goddelijk. Je kon hem horen en met hem spreken in de wind, je kon hem ontmoeten op bijzondere plekken in de natuur en aan de sterrenhemel kon je weten hoe hij ordening gaf aan de samenleving waardoor ieder zich geborgen voelde. Waarom deze directe ervaring van god inwisselen voor de christelijke God die je niet kon zien, alleen in kon geloven?
· Omdat de maatschappij gebouwd was op de familie en groter de stam, had je een zeer toegewijde en veilige plek in de gemeenschap, die steeds weer (religieus) werd bevestigd bij elke volksbijeenkomst. Waarom die geborgenheid prijsgeven in ruil voor het zondaar zijn volgens het christendom dat zich aandiende?
· Het offer dat bij de volksbijeenkomsten gebracht werd was in essentie god die zichzelf offerde, omdat alleen zo de gemeenschap vernieuwd kon worden en alleen zo zouden ook wij mensen de wijsheid des levens kunnen bereiken6. Waarom de zeker te vinden wijsheid opgeven voor een
onzekere vergeving en verlossing door de christelijke God?
We komen later nog op al deze vragen terug, maar het was dit levensgevoel dat een snelle opmars van het christendom in Europa onmogelijk zou maken. Het is de vraag of Europa ooit overgegaan zou zijn tot de Romeinse kerk als de stammen niet gedwongen waren geweest hun voorouderlijke cultuur voor een belangrijk deel op te geven. Het is daarom dankzij het wijze advies van de rond het jaar 600 levende paus Gregorius de Eerste, die monniken en zendelingen op het hart drukte om de voorouderlijke tempels, rituelen en weekdagen te respecteren en te integreren in het christendom en alleen díe elementen af te schaffen die volgens Rome lijnrecht tegen het christelijk geloof ingingen.
Stavoren, hoofdstad van Friesland En zo zijn we in Nederland gearriveerd. Zoals gezegd waren de Franken in de zevende eeuw flink bezig hun rijk naar
het zuiden uit te breiden, terwijl dit ten noorden van de vroegere Romeinse grenzen maar moeilijk lukte door hevige tegenstand van Friese koningen als Radboud. Toen echter de Frankische koning Dagobert I rond 630 Radboud een keer versloeg, stichtte hij voor het eerst een kerk in Utrecht, zij het vooral voor zijn soldaten. Pas later met de komst van Willibrord rond 690 en nadat Radboud definitief verslagen is, wordt de kerk van Utrecht een missiepost en bisdom onder het aartsbisdom van Keulen. Willibrord en de monniken voor en na hem ontdekken al snel dat de evangelieverkondiging onder de Friezen niet mogelijk is zolang deze gelijkstaat aan onderwerping aan de Franken. Daardoor blijft voor lange tijd hun missiewerk en de stichting van kloosters tot het veroverde Frankische rijk beperkt. Stap voor stap echter slagen de Franken erin de Friese gebieden te veroveren, West-Friesland tot het Vlie in 719 en tot en met de Lauwers in 734, hoewel dit laatste pas definitief is als ook de Saksen in het oosten overwonnen
Veel voorouderlijke tempels, rituelen en weekdagen werden geïntegreerd in het christendom
zijn. En dat is pas onder Karel de Grote in 804! (Afbeelding 6)
Het is in deze context dat ergens eind achtste eeuw een eerste kerkje is gesticht in Stavoren, toenmaals de belangrijkste nederzetting en handelsplaats in Friesland. Mogelijk gesticht door een Friese christelijke handelaar die het als ‘eigenkerk’ in beheer had, maar waar ook andere christelijke families ter kerke konden gaan. Overigens zal Friesland in die tijd zijn voorouderlijke cultuur en religieuze gebruiken behouden hebben. Bonifatius heeft dit aan den lijve ondervonden, toen hij in 754 onder bescherming van een militair escorte op een bekeringsmissie bij de Boorne in Friesland vermoord werd (Afbeelding 7). De Friezen begrepen heel goed dat hij niet alleen als een missionaris van de Frankische godsdienst was gekomen, maar ook namens de Romeinse kerk, die naast de nieuwe godsdienst ook een erkenning van de Romeinse kerk eiste via haar hiërarchische bisschoppenstructuur. Hoe het ook zij, pas in 830 zond de latere bisschop van Utrecht, genaamd Frederik, opnieuw een delegatie naar Stavoren dat ook toen nog de belangrijkste nederzetting was in Friesland. Ditmaal betrof het de zeer bescheiden priester Odulphus, met de opdracht daar
de ketterij te bezweren van het ‘arianisme’, dat daar zou hebben postgevat (zie kader ‘Arianisme’).
Odulphus en het arianisme
Op zich is het begrijpelijk dat C. de Vries de komst van het christendom naar Urk omstreeks het jaar 830 laat beginnen met de opdracht van bisschop Frederik van Utrecht aan Odulphus om in Friesland het arianisme te bestrijden. Odulphus reist dan naar Stavoren met een kleine groep metgezellen, werkt daar enige jaren naar het schijnt zonder veel resultaat om dan naar Utrecht terug te keren.
Op het eerste gezicht doet de opdracht ‘het arianisme te bestrijden’ vreemd aan. Ook De Vries lijkt zich hier over te verwonderen. “Nauwelijks had het Evangelie in Friesland benoorden Almere voortgang gemaakt, of de ketterij van Sabellius en Arius ..kreeg er haar aanhangers.” En inderdaad hoe kan zo snel het arianisme daar aanhang hebben gekregen als bijvoorbeeld pas in 804 de Saksen met het zwaard overwonnen werden, daarbij ijverig geholpen door de Friezen, waardoor de missionarissen Ludger en Willehad Friesland hadden moeten verlaten en Friesland tot de Lauwers opnieuw op de Friezen veroverd
moest worden? Nieuw onderzoek naar Arius en arianisme laat dan ook zien dat de term stond voor ‘ketterij’, voor het niet accepteren van het christelijk geloof en dat volgens de kerk van Rome!7 De ‘ketterij’ van Arius brengt ons een paar eeuwen terug naar het Romeinse rijk. Naarmate dat groter was geworden
kwam er ook steeds meer verscheidenheid in economische en politieke belangen tussen de verschillende volken binnen het rijk, naast kennismaking voor alle burgers met andere culturen en godsdiensten. Mensen waren op zoek geraakt naar een nieuw geestelijk houvast in de meest aansprekende godsdienst, terwijl de keizers een staatsgodsdienst zochten om hun rijk hechter aaneen te smeden. In de vierde eeuw was zo hun oog gevallen op de jonge godsdienst van de christenen. Het was Constantijn de Grote geweest die het christendom aldus in zijn rijk was gaan bevorderen, maar dan moest het wel eenduidige geloofsfundamenten hebben. Echter juist omdat het nog een jonge nieuwe godsdienst was, ontstonden rond de kern van dat christelijk geloof, met name de godheid van Christus verschillende meningen. Voor joden was dit geen probleem geweest, immers alle messiaanse figuren in het Oude Testament – Jozef, David, Josia .. – waren gewone mensen geweest, maar vertolkten in hun woorden en leven de stem van de God van Israël. Zo twijfelden de volgelingen van Jezus niet aan zijn mens-zijn, maar beschouwden ook zij de beloofde Messias, de redding van Israël, als een gedachte die al bij God aanwezig was vóór de schepping en die in de toekomst ook tot een einde zou komen als “God alles is in allen”8. Op die manier was er in het jonge christendom een breed gedragen onderscheid tussen God en Christus. Arius was dus bepaald niet de enige, ook alle belangrijke bisschoppen waren deze mening toegedaan en zo werd het christelijke geloof ook onder Germaanse stammen als de Goten en Vandalen bekend. Echter onder invloed van de Griekse filosofie, waar iets óf goddelijk en eeuwig was óf menselijk en vergankelijk, ontstonden verschillen waardoor keizer Constantijn besloot in te grijpen, omdat hij geen christelijke verdeeldheid in het Romeinse rijk wilde. Hij riep in 325 de kerk bij elkaar op een Synode in Nicea, waarop besloten werd dat God en Christus even goddelijk waren, gevat in een voor Romeinen vertrouwde formulering, die van de ‘Capitolijnse Trias’ of drie-eenheid: Jupiter, Juno en Minerva9 Voor onze vraag over het mogelijk in Stavoren aanwezige arianisme zijn drie
In Nicea werd besloten dat God en Christus even goddelijk waren
dingen belangrijk. In de eerste plaats dat vooral Athanasius de strijd gevoerd heeft vóór het Romeinse standpunt, waarbij hij alles wat daar tegen was ‘arianisme’ noemde (Afbeelding 8). In de tweede plaats dat het oude, voor-Niceense christelijk geloof zich voortaan als het ‘Ariaanse geloof’ verder verspreidde onder de Germaanse volkeren. En in de derde plaats het opmerkelijke feit dat vermeende ketterij in de (Romeinse) kerk primair niet werd bestreden met argumenten, maar met een spreuk, in dit geval die van de drie-eenheid en de geloofsbelijdenis van Nicea. Tegen deze achtergrond moeten we de missie van Odulphus naar Stavoren begrijpen. Het was in de eerste plaats een politieke opdracht: te zorgen dat de Friezen, na de mislukking van Bonifatius, de Romeinse versie van het geloof aannamen en niet die van de algemeen Ariaans-Germaanse. Beide zullen de Friese handelaren hebben leren kennen op hun buitenlandse handelsreizen. Een beperkt aantal handelaren in Stavoren had mogelijk het Ariaanse geloof aangenomen en een eigen kerk gebouwd. Uit de latere berichten van 1132 begrijpen
we dat hét voorouderlijk heiligdom van Stavoren meer naar het westen, aan het Vlie was gebouwd en dat dus de kerk van eind achtste eeuw op een minder centrale plaats gestaan moet hebben10. Een duidelijk feit dat laat zien dat Stavoren en Friesland alles bij elkaar genomen toen in vrijwel alle opzichten in grote meerderheid bleef vasthouden aan de oude zeden en gewoonten, waarmee de missie van Odulphus vooral van plaatselijk belang lijkt te zijn geweest: de Romeinse kerk kreeg een bruggenhoofd in Stavoren.
Ten slotte de wijze waarop Odulphus zijn missie lijkt vervuld te hebben. Hij schijnt een groep kanunniken achtergelaten te hebben, lekenbroeders die de koorzang in de kerk gaande moesten houden. We hebben zelfs een versie van de geloofsbelijdenis die ze mogelijk gezongen moeten hebben en waarin het Nicenum verkort maar duidelijk volgens het Romeins-kerkelijke standpunt van de heilige Drieëenheid gemodelleerd is: “De Vader is eeuwig; de Zoon is eeuwig; de H. Geest is eeuwig. Daar is onderscheid tussen de personen; maar de natuur wordt een bevonden. de Vader is Almachtig. De
Afbeelding 8. Athanasius was tegen alles wat naar arianisme neigde.
Voorouderlijke gebruiken
Lijst van bijgelovige en heidense gebruiken (waarschijnlijk in de achtste eeuw in het bisdom Mainz opgesteld):
1. Over heiligschennis bij de graven van de doden.
2. Over heiligschennis over de doden, wat dadsisas heet.
3. Over vuiligheden in februari.
4. Over hutten, die schrijnen zijn.
5. Over heiligschennis in kerken.
6. Over heiligdommen in bossen, die nimidas heten.
7. Over datgene wat ze op rotsen doen.
8. Over de heiligdommen van Mercurius (Wodan) en Jove (Donar).
9. Over de offers voor sommige heiligen.
10. Over amuletten en bindsels.
11. Over offerbronnen.
12. Over toverspreuken.
13. Over voortekenen door vogels, paarden, rundermest en niezen.
14. Over waarzeggers en voorspellers.
15. Over het wrijven van vuur uit hout, wat nodfyr is.
16. Over de hersenen van dieren.
17. Over wat de heidenen zien in het vuur, en wanneer ze iets beginnen.
18. Over onduidelijke plaatsen die ze als heilig beschouwen.
19. Over [lievevrouwebedstro?] van de goede heilige Maria geheten.
20. Over de feesten voor Jove (Donar) en Mercurius (Wodan).
21. Over de maansverduistering, die vinceluna heet.
22. Over storm maken, hoorns en bekers.
23. Over voren rondom dorpen.
24. Over de heidense loop genaamd yrias, met gescheurde vodden en schoenen.
25. Over dat ze zich een geliefde dode als heilig voorstellen.
26. Over het godenbeeld uit deeg.
27. Over godenbeelden van vodden.
28. Over het godenbeeld dat ze door de velden dragen.
29. Over houten voeten en handen op heidense rite.
30. Over dat ze geloven dat vrouwen de maan kunnen belezen, zodat ze mensen het hart kunnen uitnemen/verheffen.
(Vertaling: naar Van Einatten en Van Lieburg)
De koortsboom van Overasselt: “Olde marolde, ik hebben de kolde. Ik hebbe ze noe, ik geve ze oe. Ik bind ze hier neer, Ik krieg ze niet meer”. Met een lap op het zieke lijf gedragen, kon de patiënt de boom bidden zijn ziekte over te nemen.
Zoon is Almachtig; de H. Geest is Almachtig. De naam is wel drievoudig; maar de kracht en de macht is een. De Zoon is uit de Vader op ene onbegrijpelijke wijze geboren; de H. Geest komt op een onuitsprekelijke wijze voort uit den Vader en de Zoon; het is ene macht die niet vermeerdert maar die eeuwig is, en onverdeeld blijft; het is een gezelschappelijke oppermacht; een rijk zonder einde; een eeuwigdurende glorie; die alleen schept; alleen zonden vergeeft; en het Hemelrijk vergunt’’.
Belangrijk is dat de communicatie van het Evangelie hier doorgegeven wordt door een spreuk en als vast ritueel opgenomen in de Romeins-christelijke liturgie. Dit is een belangrijk kenmerk van de manier waarop het christelijk geloof beleden wordt en daarom nadere toelichting vraagt.
Odulphus wordt Sint Odulphus
Aan de discussies en opstootjes in Nederland rond Zwarte Piet, zien we hoe moeilijk het is een cultuur te veranderen. Voor- en tegenstanders neigen heftiger en fundamentalistischer te reageren naarmate hun beleving van deze traditie bedreigd lijkt te worden. Daarom haalden we al de wijsheid van Paus Gregorius de Grote aan die omstreeks 600 adviseerde bij de kerstening van Europa de lokale heilige plaatsen te behouden, de riten en mythen van de diverse gemeenschappen te respecteren, behalve waar deze overduidelijk in strijd zijn met het christelijk geloof. Het moest dus eerder gaan om omwijding dan vernietiging (zie kader ‘Voorouderlijke gebruiken’).
Een ander voorbeeld van omwijding vinden we in de formule die bij de christelijke doop gebruikt werd (de besprenkeling met water kon blijven bestaan): alle goden in de voorouderlijke traditie dienden voortaan als duivels te worden beschouwd en vervangen door de christelijke, drieenige God. Geloof in de oude goden werd voortaan bijgeloof genoemd, terwijl de functie die ze hadden overgebracht werd op christelijke heiligen. De bekendste daarvan zijn tegenwoordig wel de bisschop van Myra en Maria voor de vele, meestal lokaal door vrouwen vereerde godinnen, die voortaan als Maria moesten worden aangesproken (hun oude functie is vaak nog
herkenbaar in de aardekleuren waarmee ze geverfd worden). Onze voorouders konden met deze veranderingen leven, omdat men gewend was dat namen van goden verwisseld konden worden. Hun verering hing immers meer af van het feit in hoeverre ze ons hadden bijgestaan in onze existentiële problemen. Vooral in de publieke godsdienst was een juiste verering met vaste formules en handelingen van belang. Immers anders kon dat gemakkelijk de toorn van de god oproepen. In de christelijke kerk waren deze formules vooral aanwezig bij de bediening van de sacramenten, het zingen van de geloofsbelijdenis en de Bijbel als heilig boek. Ziedaar de reden en het belang van de juiste geloofsbelijdenis volgens Odulphus in de kerk van Stavoren. De magische kracht van deze heilige spreuken zou uiteindelijk hun bekering en belijdenis bewerkstelligen! (zie kader Doopformule)
Een andere uitdaging voor de kerk was hoe de geloofsbeleving zo concreet voelbaar en zichtbaar mogelijk te maken als men die ervaren kon in de oude tradities van de voorouders. Om aan die behoefte van zichtbaarheid en voelbaarheid van de goddelijke aanwezigheid tegemoet te komen, begon bisschop Balderik van Utrecht (897-976) uit alle delen van het rijk relikwieën - hetzij lichaamsdelen van vrome christenen, of kleding die ze gedragen hadden - te verzamelen om deze in lokale kerken te bewaren (Afbeelding 9). Het volk stroomde dan toe om deze te zien en als het kon aan te raken om zo met het heilige verbonden te raken. Niet onbelangrijk is dat onder invloed van deze kersteningsstrategie missionarissen en andere vrome christenen tot heilig werden verklaard. In Heiligenlegendes werden hun levens verteld en opgesmukt met vele wonderverhalen. Op die manier werd de nieuwe christelijke waarheid niet alleen duidelijker zichtbaar en voelbaar gemaakt, maar moesten ze zo de oude goden doen vergeten. De heiligen namen nu de functies van de oude goden over. Ook Odulphus, ondanks zijn zeer beperkte resultaten in het Friese land, viel deze eer van heiligverklaring te beurt en zijn heiligverklaring werd jaarlijks op 12 juni op grootse wijze met een mis, kermis en
De doopformule
1. Verzaak je de duivel? (en hij/zij moet antwoorden:) ik verzaak de duivel.
2. en alle duivelsoffers? (hij/zij moet antwoorden:) en ik verzaak alle duivelsoffers.
3. en alle werken van de duivel? (hij/zij moet antwoorden:) en ik verzaak alle werken en woorden van de duivel, Donar en Wodan en Saxnot, en al de afgoden die hun gezellen zijn
4. Geloof je in God de almachtige Vader? - ik geloof in God de almachtige Vader.
5. Geloof je in Christus Gods Zoon? - ik geloof in Christus Gods Zoon.
6. Geloof je in de Heilige Geest? - ik geloof in de Heilige Geest.
markt in Stavoren gevierd. Eén van de aanwezigen was dan de rentmeester van het klooster Sint-Pantaleon in Keulen dat het noordelijk gedeelte van het eiland Urk bezat, en waarvan de advocaat – een soort zetbaas – moest zorgen dat dit bezoek geregeld werd.
Urk in de Vroege Middeleeuwen We moeten op grond van bovenstaande bevindingen constateren dat C. de Vries in zijn boek ‘Geschiedenis van het eiland Urk’ erg voorbarig is geweest al in de tijd van keizer Karel de Grote rond 800 een gekerstende wereld te zien, tenminste op het toenmalige (schier)eiland Urk! Er waren toen nog geen kerken op Urk of zelfs ook maar in de wijde omtrek. Integendeel de voorouderlijke tradities
waren nog springlevend, gedragen door een sterk gevoel lid te zijn van een familie en die weer deel van grotere verwantschappen in velerlei stammen. Met Karel de Grote had zich inderdaad een nieuwe grootmacht aangediend als de Frankische koningen en keizers, die voor het nodige cement zorgden tussen de veroverde stammen die de Romeins-christelijke godsdienst hadden gekozen. Dit gebruik van godsdienst voor een politiek doel uitte zich aanvankelijk vooral onder de elite. Bij de verovering van het Friese land werd het land van hen ontnomen en alleen door de christelijke doop, loyaliteit aan de keizer en financiële steun aan kloosters konden zij hun bezit als leen terugkrijgen. Zij kregen dan de titel ‘graaf’. De Frankische rede-
nering was dat als eenmaal de elite tot het christendom is bekeerd hun familie en onderhorigen wel zouden volgen. Een treffend verhaal hebben we wat dit betreft overgeleverd gekregen over de aanstaande doop van de Friese koning Radboud. Na vele gesprekken met de missionaris Wulfram was Radboud zo ver gekomen dat hij erin toestemde om gedoopt te worden. Met één voet in het water vroeg hij nog “en zal ik ook mijn voorouders na mijn dood terugzien?”, waarop Wulfram hem resoluut antwoordde “Neen, die verblijven in de hel!”
Waarop Radboud uit het bad stapte en zei “Dan hoef ik niet, want het zijn zij met wie ik na mijn dood verenigd wil worden!” (Afbeelding 10)
Het bijzondere van dit verhaal is niet alleen dat de plek van de voorouders het in het oog springende punt was om het christendom af te wijzen, maar vooral het feit dat zo’n weigering christen te worden door christelijke monniken is overgeleverd! De bekering van de Friezen en Saksen bleek heel hardnekkig, en de trouw aan de voorouders en hun tradities veel taaier dan gedacht. Daarom moeten we concluderen dat de vooroudercultuur in Stavoren sterk dominant bleef, ook al kan er al in de achtste eeuw een kerkje gestaan hebben. De kerkjes en kapelletjes die De Vries daarom in die tijd in zijn geestesoog zag, moeten dan ook afgeleid zijn van een veel latere situatie, waarover we nog komen te spreken of die zelfs alleen in zijn geest hebben bestaan.
Want hoe was de situatie op Urk dan wel in die tijd? Tussen 400 en 700 was de IJssel van een Veluws riviertje tot een sterke afwateringsstroom van de Rijn geworden, waardoor Urk in plaats van een schiereiland een groot eiland was geworden. Tussen de zevende en negende eeuw beleefde geheel Friesland langs de kust een grote economische
bloei door overschotten in hun veeteelt en landbouw, waardoor de bevolking toenam. Zo werd het strategisch gelegen Stavoren een voorname handelsplaats, omdat nu de handel niet alleen via de Noordzee, maar ook stroomopwaarts via de IJssel kon plaatsvinden. Een belangrijke stapelplaats waar diepliggende schepen en platbodems hun vracht konden laden en lossen werd Nagele, op een relatieve hoogte gelegen aan de noordoostkant van Urk. Voor de bewoning van Urk moet dit betekend hebben dat naarmate de IJssel meer bevaarbaar werd en de Staverse handel toenam, de bewoning van Urk geleidelijk gegroeid zal zijn. Hier en daar, op relatieve hoogten van rivierduinen of keileembulten, zullen gehuchten van boerenhoeven ontstaan zijn, vaak begonnen door één familie. Veeteelt zal hun belangrijkste inkomen zijn geweest en Nagele hun belangrijkste uitvoerplek.
In diezelfde eeuwen was het in de Scandinavische landen echter anders vergaan! Rond 550 was daar een hevige koude periode geweest, waar de zon nauwelijks scheen. In de eeuwen daarna begon de bevolking langzaam te herstel-
De steeds sterker wordende afwateringsstroom van de Rijn
zorgde dat Urk een eiland werd
len, maar er was veel te weinig vruchtbaar land om van te leven en iets over te houden voor handel. Dit werd één van de oorzaken waarom ze – net als vele stammen voor hen – in kleine (familie-) groepen overzee op zoek gingen naar groene weides en te roven om eigen behoeften aan te vullen. De bewoners van het eiland Urk en zelfs Nagele zal ze weinig geboden hebben, maar via de IJssel zou Urk daar wel degelijk mee te maken krijgen! Het wordt dus hoog tijd dat we naast de Friese, de Saksische invloed op Urk nader in kaart brengen om zowel een scherper beeld van haar bewoners als van de kerstening aldaar te verkrijgen.
Trouwe vazallen van de Franken
We schreven al dat nadat de Romeinen verdwenen waren, met name de Frankische stammen hun macht uitbreidden totdat ten tijde van Karel de Grote rond 800 bijna heel West-Europa binnen hun grenzen viel. Deze Franken hadden hun oorspronkelijk leefgebied langs de oevers van de Rijn – de zogenaamde Ripuarische Franken – en de IJssel – de Sali-Franken. Nadat vele van deze laatste uit het IJsselgebied vertrokken waren, werd hun plaats ingenomen door Saksen die net als in Friesland de oorspronkelijke namen behielden in de naam Salland voor het stroomgebied van de IJssel, waarvan de noordelijke grens ergens in het Urker gebied grensde aan het Friese Sudergo. We schrijven hier ’ergens’, omdat in het begin grenzen bepaald werden door feitelijke bewoning en
onontgonnen gebied als moerassen en bossen. Maar met de ontwikkeling van het Frankische bestuur werden het meer geografische rechtsgebieden, veelal begrensd door wateren en beken. Nadat Karel de Grote met veel geweld in 804 definitief de Saksen had kunnen onderwerpen, kon ook daar het kersteningsproces beginnen. In de Friese gebieden bleef hij echter zijn handen vol hebben, mede door regelmatige invallen van de Vikingen. Zijn zwakke opvolger Lodewijk de Vrome wist niks beters te doen dan enkele Vikingen, met name Godfried de Deen, een machtsgebied langs de kust van West-Friesland te geven in ruil voor de verdediging ervan tegen aanvallen van andere Vikingen. Godfried kreeg al gauw door dat hij zo heel gemakkelijk zijn eigen macht binnenlands in het Frankisch gebied kon uitbreiden. Dit leidde tot het besluit hem te vermoorden in 885 in Spijk, daar waar de Rijn Nederland binnenstroomt. De feitelijke uitvoerder van de moord Eberhard I “de Saks”, graaf van Hamaland, werd beloond met de titel van markgraaf, de graaf die boven andere graven stond en met militaire macht het rijk moest beschermen in de grensgebieden11. En zo krijgen we ook op Urk met hem en zijn familie te maken!
De ervaring had geleerd dat vijanden het Frankische rijk pleegden binnen te vallen via de grote rivieren. Zo waren nog in 882 Deventer en Zutphen door Vikingen platgebrand.
Hypothetisch gesproken zou Eberhard zo ook aan de mond van de IJssel ter hoogte van Nagele op het eiland Urk enige versterkingen hebben kunnen aanbrengen. Het gebied van het eiland Urk werd mogelijk in deze tijd in twee delen verdeeld: het noordelijk deel wat tot Sudergo behoorde en aan de koning schatplichtig bleef en een zuidelijk deel dat tot Salland behoorde. Dit laatste deel zou Eberhard in leen hebben gekregen als betaling voor zijn diensten. Bovendien kreeg hij ook nog de belangrijke grensplaats en overslaghaven Nagele als geschenk in eigendom, samen met het aan de overkant van de rivier gelegen Nass of Nesse, dat mogelijk vanaf toen Marknesse is gaan heten.12 Schepen die de IJssel of Vecht op wilden varen moes-
ten voortaan tol betalen13 Het valt redelijk aan te nemen dat bij Nagele versterkingen zullen zijn aangelegd. De latere kloosterboerderij van het klooster Pantaleon wordt later een ‘curte’ genoemd14. Het woord is afgeleid van het Romeinse cohort, een militaire unit vergelijkbaar met onze mobiele brigade die in staat moest zijn snel opstanden neer te slaan in de grensgebieden. Later kreeg het meer de betekenis van omheining voor veeteelt. Mogelijk was er een boerderij met een sterkte, waar de boeren ingeval van nood als militair garnizoen moesten optreden. Deze boeren zullen vooral van Saksische en Sallandse oorsprong zijn geweest en een Nedersaksisch dialect gesproken hebben, waar het huidige Urkers nog steeds een waardig erfgenaam van is.
Aan het begin van de tiende eeuw is de situatie heel anders geworden. De strooptochten door Vikingen komen bijna niet meer voor. Vanaf 950 tot rond
1250 maakt men een warme periode mee die de tot dan toe onbewoonbare veengronden steeds meer doet droogvallen. Dit biedt de mogelijkheid om nieuw land te ontginnen ten behoeve van voedsel en nieuwe nederzettingen voor de steeds maar groeiende bevolking. Keizers, graven en bisschoppen nemen hier de leiding om zo hun economische, politieke en kerkelijke macht te bestendigen of uit te breiden. In 966 en daarna in 968 vaardigt keizer Otto oorkonden uit over de ontginning van het eiland Urk: het noordelijk deel wordt in leen gegeven aan het klooster Pantaleon bij Keulen en het zuidelijk deel aan het familieklooster van de nazaten van Eberhard in Elten, ook in Duitsland gelegen (Afbeelding 11a en b). Elk deel heeft een centrale boerderij, waar onder toezicht van een zetbaas, de advocaat geheten, de tienden van de landopbrengsten worden verzameld als belasting voor de twee kloosters, die Urk te leen hadden gekregen.
Afbeelding 11a en b. Het in 1811 afgebroken Stift (=vrouwenklooster) van Elten (tekening Abraham de Haan, 1731) en het Pantaleon klooster te Keulen (afbeelding uit circa 1625)
Voortgaande kerstening?
Overzien we nu de culturele veranderingen in Europa in de Vroege Middeleeuwen, door de ineenstorting van het West-Romeinse rijk en de komst van het Christendom, dan onderscheiden we drie belangrijke religieuze aspecten.
1. De opvolging van de Romeinen door een Frankisch rijk, dat ook het land van de Friezen en Saksen veroverde, betekende dat álle stammen, die niet tot het Romeinse rijk behoord hadden van een stamreligie gedwongen werden over te gaan op een rijksreligie. Ware dat niet het geval geweest dan hadden we mogelijk een christendom gekregen dat als in Groot-Brittannië zijn basis had gevonden in regionale kloosters. In plaats daarvan kregen alle stammen te maken met een rijks godsdienst, waar de paus in Rome de plaatsbekleder van God op aarde was en de stammen en volken in het Frankische rijk bestuurde via een hiërarchische bisschoppenstructuur. Dat moet vooral voor de Germaanse stammen in het noorden, die niet als de Franken zo’n rijks godsdienst gewend waren, een enorme revolutie betekend hebben: religieus-culturele vragen werden niet meer door henzelf, maar door een verre macht bepaald, waar ze geen bepalende invloed meer op hadden.
2. Het eiland Urk kreeg hier in de formele zin vooral mee te maken toen het eiland in 966 – 968 in leen gegeven werd aan twee kloosters, in Duitsland gelegen. Officiële oorkonden hadden weliswaar een christelijke aanhef “In naam der heilige en ondeelbare Drieeenheid ..” en een formulering over “Christgelovigen, zowel toekomstige als tegenwoordige” wat op een zendingssituatie wees, maar hadden verder een opmerkelijk zakelijk karakter, zonder kerkelijke of godsdienstige bepalingen. De zetbaas of advocaat zal wel christelijk zijn geweest, maar toch zal deze gang van zaken op den duur een eigen dynamiek hebben bewerkstelligd: de zetbaas van lagere adel zal zich steeds meer heer zijn gaan voelen van het leen, naarmate
het toezicht van de kloosters afnam. En de hardwerkende boeren moeten met lede ogen hebben gezien dat de kloosters steeds rijker werden, wat het christelijk geloof ook niet aantrekkelijker maakte.
3. De Romeinse kerk of Rooms-Katholieke kerk zoals het was gaan heten, onderkende wel degelijk deze problemen en zag dat bisschoppen misschien wel goed waren in orde en organisatie, maar niet aan echte evangelisatie toekwamen. Men was zich bewust dat wilde men een volkskerk worden de oude cultuur en godsdienst niet verworpen kon worden, maar men deze moest aanvaarden en daar waar strijdig met het christelijk geloof moest aanpassen. We hebben daar al een voorbeeld van gezien in het verzamelen van relikwieën door bisschop Balderik van Utrecht in de tiende eeuw.
Aan het eind van de Vroege Middeleeuwen was de kerk dus machtig geworden, met behulp van keizer en bisschoppen, maar tot het niveau van de plaatselijke nederzettingen reikte de kerk niet. Lange tijd hadden de Vikingen dit ook verijdeld en vergeet ook de oprukkende Moslims niet in het zuiden, maar toen deze externe gevaren afnamen of een plaats kregen (Normandië en Frankrijk, the Dane Law in Engeland), kwam deze vraag naar bereiken van het gewone volk weer volop in de kijker te staan.
Op grond van deze algemene bevindingen achten wij het bestaan van houten of zelfs stenen kerkjes op het eiland Urk zeer onwaarschijnlijk en als ze al bestaan hebben zullen ze niet van grote betekenis zijn geweest. Het eiland kende naar ons idee aan het eind van de Vroege Middeleeuwen rond 1050 diverse nederzettingen met als brandpunten de twee kloosterboerderijen en de stapelplaats Nagele. Nagele kan daarom misschien een uitzondering vormen: “Nagele moet tussen de tiende en de dertiende eeuw een nederzetting van belang zijn geweest. Dit valt op te maken behalve uit vondsten van brokken natuur- en tufsteen ook op fragmenten van kloostermoppen, die duiden op een kapel of een kerk. Nagele was, met andere woorden, een etappeplaats met havenfaciliteiten, gelegen tussen de monding van de IJssel en de voorname Friese handelsen muntplaats Stavoren.”15
De Benedictijner hervorming Op 29 mei 1132 wordt ten noordwesten van Stavoren aan het Vlie de Sint-Odulphus Abdij gesticht door Andreas, bisschop van Utrecht. Notabene naar verluidt op de plaats van het prechristelijk heiligdom van Stavoren, welke naar oeroude gewoonte op een rivierduin vlak bij het stromende water lag (Afbeelding 12). Dat dit bij de belangrijkste stad van Friesland in die dagen gebeurde, getuigt van grote maatschappelijke veranderingen die ook op het eiland Urk duidelijk voelbaar zullen gaan worden. Om deze
Afbeelding 13. Verveners graven eind 15de-eeuw een kanaal. Tekening Johannes Tideman, Groninger Archieven.
veranderingen met één zin samen te vatten: de kerk neemt voor het eerst haar volledige ruimte in als bepalende en bindende factor in de maatschappij!
Immers tot dan toe waren binnen het kader van de kerstening her en der wel wellicht houten kapelletjes of stenen kerkjes gebouwd, maar deze hadden altijd een onzeker bestaan geleid. De kerk had weliswaar in politieke zin haar dominantie bereikt, maar dat betekende geenszins dat ze al bij grote delen van het gewone volk ingang had gevonden.
De kerk, zouden we later zeggen, bevond zich nog grotendeels in een zendingssituatie. Veel bisschoppen hebben pogingen gedaan om verbreiding van de kerk te bevorderen. De Frankische koningen hadden geleidelijk ontdekt dat het beter samenwerken was met bisschoppen dan met graven en hun dynastieke belangen, waardoor deze ertoe overgingen de grafelijke rechten over te geven aan de bisschoppen. Dit gold voor het graafschap Salland in 1042, van Hamaland in 1046 en van het graafschap Stavoren in 1077. Dit stelde het bisdom Utrecht in de gelegenheid meer planmatig met de bouw van kerken en organisatie van parochies te werk te gaan, maar de culturele tegenstand bleef sterk.
Daarbij kwam nog een ander element. Vanaf het begin van de kerstening konden gedoopte elites hun trouw aan de kerk bewijzen door rijke giften in geld of natura aan de kloosters te schenken. Maar vaak hielden ze verder vast aan de oude traditionele levensstijl. Al gauw bleek hun steun aan of het stichten van kloosters ook een vroom middel om hun
dynastieke belangen en zelfs daarmee hun ziel en zaligheid na de dood veilig te stellen. Voor het gewone volk – en Urk was daar ook een voorbeeld van –was het klooster weinig meer dan het instituut aan wie ze voortaan een tiende van hun opbrengsten als belasting verschuldigd waren. Over de jaren, we spreken vanaf 800 tot 1100, waren zoals gezegd zulke ver gelegen kloosters zodoende gaandeweg schatrijk geworden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat daar in de loop der eeuwen verzet tegen kwam. En deze kwam niet toevallig ook vanuit kloosters zelf. Wij zinspeelden al eerder erop dat het wat had uitgemaakt of het in de Lage Landen verschenen christendom zijn basis had gevonden in regionale kloosters of in een van boven af aangestuurde politieke en kerkelijke structuur.16. Het gewone volk voelde zich in ieder geval meer aangetrokken tot de sobere, meer invoelende levensstijl van de monniken. Iets wat ook sommige pausen onderkenden: de bisschoppelijke hiërarchie was beter in besturen, in het organiseren dan in evangeliseren. Het lijkt dan ook om die reden dat vroomheidsbewegingen in de Romeinse katholieke kerk in de middeleeuwen vooral ontstonden in de kloosters, op die plaatsen in de kerk waar ascese en gemeenschapszin het sterkst aanwezig waren in een dagelijkse, vrijwillig aanvaarde discipline. Zo begon de Benedictijner Hervorming ook in het noorden van Nederland vaste voet te krijgen met de stichting van een nieuwe abdij in Stavoren. Tot dan toe was het voor de kerk nooit mogelijk geweest om kerken op centrale of
bestaande heilige plaatsen te bouwen, rekening als het moest houden met de gevoeligheden van een belangrijk deel van de bevolking17. Maar nu werd voor het eerst in Friesland een klooster gebouwd op de plek die de kerk verkoos! In de komende eeuwen zouden zo maar liefst 50 kloosters in Friesland gebouwd worden, te midden van de samenleving, niet gedreven door lekenbroeders18, maar door echte monniken, die zich strikt hielden aan de regels van de Benedictijner orde van ‘armoede, kuisheid en gehoorzaamheid’ en aan het Benedictijner principe van ‘ora et labora’, ‘bid en werk’. En dat laatste op het eigen kloosterland, zodat de kloosters voortaan in hun eigen onderhoud zouden voorzien! Hiermee begint nu de kerstening van het volk tot op dorpsniveau pas echt!
Deze tijd dat de kerk haar centrale plaats in de maatschappij inneemt is ook de tijd – vanaf de elfde en twaalfde eeuw – dat de ontginning van het veengebied in heel Nederland plaatsvindt (Afbeelding 13). In die tijd was bijna twee derde van het gehele land veen! Juist omdat deze twee ontwikkelingen samenvielen, kunnen we goed duidelijk maken hoe het christelijk beeld van de samenleving er uit moest gaan zien. Dat beeld was heel concreet en zou vanaf nu overal ruimtelijk worden gerealiseerd: de wereld wordt een kerkdorp! Op een (opgeworpen) centraal gelegen heuvel stond een kerk met koor aan de oost- en toren aan de westkant, met een put en grote boom, omringd door een kerkhof, binnen een cirkel van stenen of greppel en ommegang19. Daarbuiten lag concen-
trisch een tweede cirkel, waar binnen de huizen, boerderijen en weilanden lagen, zeg maar het woon- en werkgebied van mens en dier. Buiten deze cirkel lag dan het onontgonnen woeste land, onland, moeras en heide (waar het woord heidendom van werd afgeleid). Dit ruimtelijk beeld van de christelijke wereld zien we vandaag de dag nog in veel dorpen terug. Bij een al dan niet bestaande boerennederzetting werd centraal op een heuvel de kerk gebouwd. Daaromheen kwamen de boerderijen en gaandeweg ook andere ambachten. En niet te vergeten een café als men van de kerkmis naar de kermis ging. Zo ontstond wat men noemt de kerkbuurt. Waar zo’n buurt niet rond de kerk kon worden gebouwd werd een lange rechte weg als ontwikkelingsas vanuit de kerk aangelegd, de kerkstraat geheten. Op deze wijze ontstond in de volle middeleeuwen vanuit de kerk op vele plaatsen het kerkdorp, later toen ook andere ambachten zich in deze kerkbuurt vestigden kortweg het dorp genoemd20
Ook de kloosters en de monniken kregen in deze hervorming een nieuwe, dynamische rol. De kloosters waren niet langer veraf gelegen kerkelijke instellingen die leefden van de opbrengsten van hun landerijen. Nee, vanaf nu werden de kloosters te midden van de lokale gemeenschap gebouwd en niet om te ontvangen, maar om te dienen! Hun monniken namen het voortouw in de ontginning van de woeste gronden. Naast hun rol in het klooster of plaatselijke kerk, werkten ze ook op het land buiten het klooster, op de kloosterboerderij, ook wel uithof genoemd. Het is deze nieuwe presentie van de kerk in de samenleving, die ook op het eiland Urk grote veranderingen in zou luiden.
De kerk van Urk vanaf 1132
In de Andreasoorkonde van 1132 staan de verschillende kerken genoemd die tot Sudergo behoorden en dus de kerk van Stavoren als moederkerk hadden (Afbeelding 14). Het komt ons voor dat deze kerken – o.a. Kuinre, Marknesse, Nagele, Urk en Emmeloord – toen eenvoudig ‘kerken’ werden genoemd en nog niet formeel ‘parochiekerk’. Er is in de bronnen geen grond om te veronderstellen
Afbeelding 14. Andreasoorkonde van 1132 waarin Urck als kapel van het Odulphus klooster van Stavoren vermeld wordt.
dat de kerk van Urk toen op een andere plaats stond dan ergens op één van de heuvels van de vroegere keileembult van Urk. Dit concluderen we uit twee gegevens. Aanvankelijk zal de hoogte van Urk gebruikt zijn als een terp. De boerderijen lagen niet veel hoger dan de omliggende weiden, maar hoog genoeg om droge voeten te houden. De hoogte zelf werd traditioneel gebruikt voor landbouw en de laagten rondom vooral als weide- en veengebied. En voor het erkennen van deze kerk later als parochiekerk was één van de voorwaarden dat de nederzetting ten minste één boerderij ter beschikking moest kunnen stellen voor het onderhoud van de diverse gebouwen en één boerderij voor het financieren van de pastoor en het kerkelijk werk21. Dit veronderstelt dan minstens de aanwezigheid van een stuk of zeven boerderijen. De doorwerking van de Benedictijner hervorming zou Urk echter een totaal nieuw aanzien geven. Ten tweede betekende het feit dat de bisschop van Utrecht de rechten niet alleen over het Sticht uitoefende (ruwweg de provincie Utrecht), maar ook over die van het Oversticht (ruwweg de provincie Drenthe en de kop van Overijssel) en
bovendien over Sudergo (het zuidelijk deel van Friesland). En dat hij dus nu in zeer sterke mate in de gelegenheid was zijn kerkelijke invloed daar te versterken en van de Rooms-katholieke kerk een ware volkskerk te maken! En dat in een tijd waar de grote ontginning van Nederland plaatsvond: de drooglegging van de talloze moerassen, het geschikt maken van het laagveen voor veeteelt en de bemesting van heuvels voor landbouw. Wie zo nieuw land kon scheppen werd gemakkelijk grootgrondbezitter. Vandaar dat de kerk daar gretig aan ging deelnemen, geholpen door de benedictijnse leuze van ‘bid en werk’. De kerkelijke bemoeienis zorgde er voor dat deze grote ontginningswerken georganiseerd konden worden. Hierbij kwam veel graafwerk aan te pas dat alleen mogelijk was door samenwerking. Nieuwe gronden werden gewonnen en binnen dat kader vele nieuwe dorpen gesticht. Kerkdorpen wel te verstaan, een nieuwe samenleving waarin de kerk centraal en alomtegenwoordig aanwezig was!
Voorlopig zou echter in ons deel van Nederland de natuur roet in het eten gooien. Vanaf de elfde eeuw woedden er
vele stormvloeden die een gat sloegen tussen Wieringen en Texel en vanuit het Vlie het land aldaar deed verdrinken tot wat nu de Waddenzee is. Nu ongehinderd door hoog kwelderland in het noorden, kwamen de stormvloeden ook rechtstreeks richting Stavoren en Nagele. Overal werd land weggeslagen, het Almere en het Vlie werden Zuiderzee. Heel Friesland werd overstroomd met vele duizenden slachtoffers tot gevolg. Dus als het jaar 1317 voor het eerst Urk als een parochiegemeente wordt genoemd en de naam Espele in historische documenten vermeld wordt, dan is geen sprake meer van Urcker landen, het uitgestrekte veengebied. Wat resteerde waren nog wat eilanden. Urk was veel kleiner geworden en begon de vorm aan te nemen zoals wij die kennen van oude kaarten. En daarnaast lag in de Zuiderzee nog het eiland met Emmeloord en Ens, later Schokland genoemd. Van Marknesse en Nagele horen we na 1250 niets meer, blijkbaar allebei verzwolgen door de zee. Vrijwel het gehele land dat eens Sudergo was geweest was tot Kuinre in zee verdwenen. Dit land waarvan een groot deel in bezit was geweest van het klooster Pantaleon was weggespoeld, evenals haar kloosterboerderij, behalve ... de advocaat, de hofhouder ervan waarschijnlijk ... als deze het voorgeslacht waren van de latere ‘heren van Kuinre’22
Ook van het Eltense deel, in het vroegere graafschap Salland gelegen, was een groot deel tussen Urk en Schokland definitief verdwenen. Toch bleef het Urker gebied verdeeld tussen twee graafschappen. Waterlopen begrensden vaak de rechtsgebieden, zoals het Vlie en in het verlengde hiervan de Nagel die de verbinding vormde tussen de IJssel en het Vlie.
De kloosterboerderij van Elten zou blijven bestaan, gelegen op wat later bekend werd als ’s Heerenland, omringd door brede sloten en beheerd door het nageslacht van de vroegere advocaat van de boerderij, de heren Van Voorst. Het ontstaan van de Zuiderzee en het nu kleine eiland Urk vroegen om nieuwe initiatieven op het eiland waaronder in het zuiden de bouw van een sterkte ‘Het huis van Urk’. Maar laten we hier niet te
ver op de zaken vooruitlopen. Gezien het belang: wat deed de bisschop na zoveel verdwenen land met het nieuwe, zo klein geworden eiland(en)? Wat betekende zijn hervorming en ontginning daar?
Urch in parochia dicta Espelo Deze passage, aangehaald uit een Kampens document uit 131423, laat precies zien wat de overkoepelende rol van de kerk voor Urk betekende. Hier wordt niet medegedeeld dat de Urker kerk voortaan een parochiekerk is, maar dat Urk, het hele eiland Urk vanaf nu opgaat in de parochie. Urk is voortaan in de ogen van de kerk één overkoepelend kerkelijk rechtsgebied! Met andere woorden alle Urkers worden vanaf nu als leden van de Rooms-katholieke kerk gezien. Een alternatief bestaat niet meer! Iedereen krijgt nu met de kerk te maken, in geestelijke zaken, maar ook in wat we als wereldlijke zaken zouden beschouwen zoals de belastingplicht. Alle Urkers behoren vanaf nu tot de ene volkskerk. De parochie krijgt de naam Espelo. De naam lijkt afgeleid van ‘eetspel’, vanouds de gewijde plaats waar de gemeenschap de eed uitspraak, de plaats waar recht werd gesproken en de volksvergaderingen werden gehouden. Naast Espelo noemt De Vries ook een Espelerberg, die hij positioneerde ten noordwesten van het huidige Urk, ruwweg in het verlengde van de Oude Straat. Verder weten we dat langs de zuidmuur van deze Espeler kerk een deels gegraven water moet
hebben gelopen. Deze vormde de scheiding tussen de twee graafschappen. Ook weten we dat aan deze noordwest kant lang oerbos heeft gestaan, misschien wel tot de Romeinse tijd, wat de aanwezigheid van een ‘heilig bos’ voor mogelijk houdt. Al met al – de naam, het bos, de heuvel, het water – lijken deze elementen de indruk te geven dat de Espeler kerk hier mogelijk op de vroegere, voorchristelijke cultusplaats is gebouwd en we hiervan eenzelfde ‘omwijdings’-geschiedenis kunnen spreken als van het heiligdom van Stavoren dat omgebouwd werd tot een christelijke abdij. Maar het is niet uit te sluiten dat deze naam vooral de ambitie van de Rooms-katholieke kerk weergeeft: in alle aspecten van het leven de opvolger te zijn van de vroegere godsdienst en cultuur van de voorouders24 Hoe het ook zij, het eiland Urk werd vanaf nu in het licht van de benedictijner hervorming als een parochie gezien, een kerkdorp in volle rechte. Een kerk die zich kenmerkte door ascese en gemeenschapszin! Met toegewijde monniken die ora et labora letterlijk namen, die niet alleen in het kerkelijk koor Gods lof bezongen, maar ook met ‘hun poten in de klei’ wilden staan om via het nieuw ontgonnen kloosterland de kerk economisch zelfredzaam te maken, met niet te vergeten een strakke discipline en onzelfzuchtigheid daarbij (Afbeelding 15). Urk zou een kerkelijke samenleving en een kerkdorp bij uitstek moeten worden! En zo werd de pastoor een zeer
belangrijk man: hij was niet alleen verantwoordelijk voor de zielszorg van de mensen, maar ook dat de boeren hun tienden, hun belasting op tijd via hem betaalden en trad hij op als notaris bij zakelijke transacties.
Ontginning van Urk – wat voorafging
We vertelden al dat vanaf de twaalfde eeuw, de tijd dat de kerk er eindelijk in ging slagen om haar invloed tot in de dorpen te doen gelden en zich in de harten van de mensen te nestelen, gepaard ging met wat de Canon van Nederland de tijd van ‘De grote ontginning’ noemt.
Aan de ene kant kon dit niet eerder omdat met name de kustgebieden, waar de meeste mensen woonden, voor lange tijd onveilig waren gebleven door de invallen van de Vikingen. Aan de andere kant had de ontstane overzeese handel tot een groei van de bevolking geleid, waardoor de vraag naar granen steeg en daarmee de ontginning van de binnenlandse veengebieden steeds meer noodzakelijk werd. Zodoende was men in Sudergo, in de omgeving van Stavoren al vroeg in de 9e eeuw begonnen met het Friese achterland te ontginnen, wat vooral het ontwateren van de hogere veengebieden betekende om daar via dijkjes land geschikt te maken voor weide en indien mogelijk wat landbouw. Verder werd de productie van zout belangrijk en nog later turf en boter, om daarmee bijvoorbeeld de nodige granen in te kopen. Ook op het eiland Urk, in het achterland van Nagele zal dit zo vroeg misschien al hebben plaatsgevonden.
Hoe dan ook, een nieuw hoofdstuk in de ontginning van het eiland Urk werd geschreven met de al eerdergenoemde oorkonden van 966 en 96825. Het veengebied op het (schier)eiland zou ontwikkeld moeten worden om inkomsten te genereren voor de kloosters van Elten en Pantaleon. Dit gebeurde voor een klooster vanuit een kloosterboerderij onder leiding van de advocaat, de zetbaas van het klooster die dit moest realiseren met horige boeren. Eenmaal per jaar kwam dan de kameraar, de vertegenwoordiger van het klooster langs om de opbrengt van het land te innen. De nadelen van dit systeem kwamen echter al spoedig
op het (schier)eiland Urk aan het licht. De kloosters waren in de praktijk van alle dag zo ver weg dat de advocaat zich gaandeweg niet alleen de zetbaas, maar ook bijna de eigenaar ging voelen. Doordat ontginning overal te lande begon op te komen gingen de horige boeren afwegen wat voordeliger was: hier horige boer blijven of elders zich als vrije boer en kolonist aan te bieden? De advocaat zal in die situatie afgewogen hebben of het niet beter was land aan zijn horige boeren als vrije boeren in pacht te geven of zelfs delen ervan te verkopen als daar een meer zekere opbrengst tegenover stond. Zo werd op Urk in de tiende en elfde eeuw zeker een begin gemaakt met de ontginning van de woeste gronden van het eiland, maar liet de opbrengst te wensen over. Geleidelijk werd het systeem van horige boeren afgeschaft en kwamen delen van het eiland en zeker niet de slechtste in handen van vrije boeren (niet weinige als burger wonend in Stavoren26) met land in pacht of zelfs in eigen bezit.
Monnikenland en de Landers
Met de benedictijner Hervorming in de twaalfde eeuw werd echter de ontginning heel anders aangepakt. De ontginning werd als een kerkelijke zaak gezien, waarbij het klooster niet meer een passieve ontvangende rol, op grote afstand van de boeren zou moeten vervullen, maar monniken zelf verantwoordelijk werden voor de ontginning van woeste gronden onder het motto ‘bid en werk’.27 Met hun kenmerkende zelfdiscipline en gemeenschapszin zouden ze leiding
moeten geven aan de opbouw van de kerkdorpen van het klooster. Daartoe konden zij vrije boeren aantrekken die het land ontgonnen, bewerkten en meehielpen bij het bouwen van de kerk en andere kerkelijke gebouwen. In onze streken gebeurde dit met name in Kuinre en op Urk, de twee plaatsen waarvan veel land verdronken was door de stormvloeden en overstromingen in de twaalfde en dertiende eeuw en die nu opnieuw moesten worden opgebouwd. In beide gevallen denk ik dat hier al een begin aan is gemaakt in 1165.
De boeren, eigenlijk kolonisten, die zo dus op de landen van Urk werden aangetrokken, werden landers of landmakers genoemd en gezamenlijk ook wel ‘de Landerskerk’ omdat het om kerkelijk werk ging en in de kerk vergaderd werd (Afbeelding 16). Het nieuw ontgonnen land zelf, voor zover niet in persoonlijk bezit van vrije boeren, werd Monnikenland genoemd. Welke financiële afspraken er tussen monniken en boeren werden gemaakt, weten we niet precies, maar ze kwamen er in de loop van de tijd op neer dat de landers het kerkland zouden ontginnen en bewerken in ruil voor het verkrijgen van een toegewezen woonperceel en voor rechten op een deel van het gewas op dat land of ook wel het in lage pacht of zelfs op den duur het in eigendom verkrijgen van delen daarvan.
De ontginning van het Urker land werd een enorm succes, vooral door de getoonde discipline en de gemeenschapszin. Het land bracht meer op dan voor de
kerk en de mensen nodig was, waardoor men deze overschotten overzee op regionale markten, zoals die van Kampen en Stavoren kon brengen en misschien wel verder. Tot zo rond 1350 was er sprake van een grote bloei op Urk, mede door de groei van de Hanze-handel. Vanaf 1350 nam echter de piraterij op zee toe en ook anderszins waren andere tijden op komst.
Een lastige vraag die we hier nog moeten proberen te beantwoorden, maar waar we niet helemaal uitkomen is: waar woonden de monniken en waar werden hun landopbrengsten en de tienden van de boeren opgeslagen? Sinds 1046 Salland en sinds 1077 Sudergo onder het bisdom Utrecht vielen was ook geheel Urk eigendom geworden van het bisdom Utrecht. In 1204 met de Vrede van Lohn echter werden de graven van Holland leenheer van Urk, die deze uitbesteedden volgens de oude kloostergrenzen aan de graaf van Kuinre en de roofridder van Voorst28. Op basis van deze gegevens neig ik ernaar alle gronden op Urk, behalve die in bezit van vrije boeren, als Monnikenland te zien tot deze geleidelijk overgaan in wat gemeentegrond wordt genoemd. De term Monnikenland in plaats van Monnikenhuizen, lijkt te impliceren dat (in de beperkte tijd)
dat er monniken op het eiland werkten deze samen met de pastoor in één huis woonden, waarschijnlijk in de pastorie bij de kerk. Van de kerk, evenals de eromheen liggende kerkbuurt neem ik aan dat deze niet ver ten noordwesten op de Urker Vormt heeft gelegen op een daar destijds hogere heuvel, tegenwoordig misschien nog gemarkeerd door een ondiepte. Ik denk dat de Espeler kloosterboerderij niet ver daar vandaan kan hebben gelegen, op of nabij de locatie in Wijk 6 of 7 waar later in 1381 het Huys van Urk werd gebouwd (Afbeelding 17).29 Verder onderzoek is hier gewenst! De vraag is hier namelijk ook in hoeverre de monniken c.q. de landers gebruik konden maken van deze grote boerderij die volgens mijn veronderstelling op het zuidelijk gelegen ’s Heeren Land lag, binnen het vroegere Eltense deel.
Het succes van de rooms-katholieke kerk
We zien met het voorgaande dat vanaf de twaalfde eeuw de kerstening van de bevolking van het eiland Urk uiteindelijk heeft plaatsgevonden door iedereen tot lid van de ene volkskerk te verklaren en deze gepaard heeft doen gaan met de ontginning van het eiland. De kerk was aanwezig in alle aspecten van het leven, geen ruimte meer latend voor een
alternatieve religie of andere gezagsinstanties30.
Toch moeten we hier nog wat dieper graven, want immers het feit dat alle mensen voortaan beschouwd werden als tot de rooms-katholieke kerk te behoren, betekent op zich nog niet dat ze ook in hun hart gekerstend werden. Gerekend vanuit de trage overgang van de Urker kerk later naar de Reformatie, mag echter geconcludeerd worden dat de Middeleeuwse katholieke kerk ook de Urker harten heeft bereikt. We staan daarom kort stil bij de strategie die tot dit succes heeft geleid. Hoe werden de harten van de mensen zo geraakt dat er daadwerkelijk een volkskerk ontstond? En hoe kreeg deze vorm in theologie en liturgie?
Bij de bespreking van het arianisme refereerden we al aan het feit dat in de eerste eeuwen na Christus de vroege kerk voor de vraag stond welke eisen men moest stellen om ook niet-joden toe te laten tot de van oorsprong joods-messiaanse sekte en hoe de kerk, toen het christelijk geloof de enige, officiële religie van het Romeinse rijk werd, tot het besluit kwam van de trinitarische geloofsbelijdenis kwam. Eenzelfde uitdaging betrof de vraag naar de vorming van plaatselijke geloofsgemeenten. Immers een staatsgodsdienst leidt wel tot verplichte rituelen, maar niet zomaar tot een intens persoonlijk beleefd geloof. De eerste christelijke gemeenten waren vooral voortgekomen uit Joden-genoten, niet-Joden die het jodendom als meest overtuigende religie ervaarden. Maar hoe van deze joods georiënteerde gemeenten een op Rome georiënteerde staatskerk én tegelijk een volkskerk te maken? Ook op die vraag vond de kerk uiteindelijk een drieledig antwoord, namelijk: overtuiging, lichte dwang en harde dwang. Met de eerste vorm maakten we kennis via de Engelse monnik-missionarissen, met de tweede via de aan de elite voorgelegde keuze toen het leenheerschap verbonden werd met de doop en met de derde via de bekering onder het zwaard, wat met name onder de Saksen gebeurde. Het succes van de middeleeuwse kerk kwam dan ook op het moment in de geschiedenis
dat deze alle drie de middelen tot bekering ter beschikking kreeg. Op Urk kreeg de eerste, die van overtuiging, vooral vorm in het werk van de pastoor en de monniken. De tweede, die van lichte dwang, in het werk van de landers onder leiding van de monniken (alleen via die organisatie kon men hopen op een eigen woonplaats en stukje land). Het derde element van dwang door het zwaard richtte de kerk nu op Joodse gemeenschappen en moslims in het Heilige Land31. De beslissende stap van staatskerk naar volkskerk werd pas in de Volle Middeleeuwen genomen door te verklaren dat ieder behoorde tot een parochie en alternatieve, religieuze tradities niet meer mogelijk waren.
Voor wat hoort wat –het rooms-katholieke evangelie Het voert te ver om het gehele rijke roomse leven hier uit de doeken te doen. Wie daar meer over wil lezen zie deze voetnoot32, maar een enkele grondtrek moeten we wel uitleggen, enerzijds om de achtergrond te begrijpen hoe de kerk daartoe gekomen is, anderzijds om de kritiek van de latere protestantse reformatie te begrijpen.
Het centrale begrip in de messiaans-joodse sekte, waaruit het christendom voortkwam was ‘verlossing’. Echter toen het zich ging uitbreiden naar de niet-joodse wereld, kreeg het te maken met culturen waarin ‘wijsheid’ het centrale begrip was33. Verlossing, naar joods begrip, betekende de verlossing van het volk van zijn vijanden, om in vrede naar Gods wil in de Torah te leven. Verlossing was dus iets wat in het theater van de geschiedenis zou plaatsvinden. In de niet-joodse culturen, ging het zoals gezegd om wijsheid, de wijsheid om in het theater van de natuur, van z’n natuurlijke omgeving, het geluk als mens te kunnen vinden. Paulus loste deze vraag nog op door niet-joden via de doop te laten delen in de belofte aan Israël. Hij bleef daarmee binnen het raam van de geschiedenis en binnen de kring van de joodse traditie. De kerk – die geen blijvende centrale plaats voor het Joodse volk wilde - maakte hier echter van: de noodzaak van verlossing van ieder mens komt voort uit zijn menselijke natuur! De mens was ‘van nature zondig’.
Kende het Jodendom het leven volgens de Torah als het meest heilzaam, de niet-joodse culturen zagen het ‘do ut des’ (ik geef opdat gij geeft) als meest heilzaam. Dat laatste kennen we nog van Sinterklaas, het aan het begin van de winter elkaar cadeautjes geven als teken dat we met elkaar verbonden zijn en daarmee de plicht elkaar te helpen waar nodig. Je ontvangt om te geven, je geeft om te ontvangen.
Tegen deze achtergrond is het te begrijpen hoe het evangelie dat via de rooms-katholieke kerk ons bereikte er één was waar de mens van nature schuldig is en gered moest worden, met de kerk als instituut dat daarin kon bemiddelen. Zo ontstond een heel systeem waarbij men zijn ziel en zaligheid
alleen kon veiligstellen door giften aan de kerk – geestelijke en materiële giften (Afbeelding 18).
Van kerkdorp naar wereldstad Hoe bepalend het kerkdorp is geworden, is vandaag de dag nog steeds goed te zien op het platteland in Noord- en West-Nederland, in die gebieden die drooggelegd en ontgonnen werden in de middeleeuwen. Overal zie je het klassieke beeld van het kerkdorp zoals we dat beschreven, met op een centrale heuvel de kerk met kerkhof en daaromheen de kerkbuurt (Afbeelding 19). Voor Urk kunnen we de bloeitijd als kerkdorp inschatten enerzijds aan de hand van wanneer de landontginning op het eiland is begonnen en aan de andere kant wanneer het recht op belastingheffing door de kerk in plaats door de vertegen-
woordiger van de leenheer plaatsvindt. Zo schatten we dat de bloeitijd van Urk als kerkdorp begonnen is vanaf 1165 en liep tot rond 1350, wanneer deze bloei wordt afgeremd door nieuwe invloeden. Het kan zijn dat juist de bloei en het succes van het kerkdorp de discipline van mensen verslapt heeft, ook die van het kerkelijk personeel. Monniken bijvoorbeeld verbleven toen immers niet alleen meer in het klooster, hun werk op het land bracht hen ook in de samenleving terug en als ze dan ook nog actief werden in het verhandelen van hun producten, dan wordt er wel veel discipline gevraagd om, zoals de Moderne Devotie van Geert Grote opriep, ‘in de wereld te leven, maar niet van de wereld te zijn’!
Daar komt bij dat de pestepidemie die sinds 1347 door Europa trok en rond 1400 ook Urk bereikte een vernietigende invloed kan hebben gehad op het moreel van de overlevenden om de gemeenschapszin te bewaren.
Een ander signaal van nieuwe ontwikkelingen kwam naar voren in de lotgevallen van de heren van Urk en de piraterij op de Zuiderzee. Als algemene achtergrond hiervan neigen wij het verlies aan inkomsten van de kleine landadel te zien. Niet alleen doordat de kerk als machtig instituut functies en inkomsten van hen overnam, maar ook dat ze aan invloed verloren omdat in Nederland steeds grotere gebieden van grafelijk bestuur waren ontstaan, met name rond de graven van Holland, de bisschop van Utrecht en de hertog van Gelre. Het verlies aan status en inkomsten probeerden ze te compenseren met piraterij, maar zodoende werden ze door de ene stad als pionnen gebruikt en door de andere stad als rovers en vijanden gezien.
Overigens verwijst die piraterij misschien wel naar de belangrijkste van de nieuwe ontwikkelingen in de middeleeuwse maatschappij (Afbeelding 20). Het ging altijd om aanslagen op de handel van de nieuw ontstane steden! Wanneer en hoe was die begonnen? We hebben beschreven hoe vooral de veeboeren, die op duinwallen en terpen langs de kust woonden, zich waren gaan specialiseren in het maken van nieuwe producten waar vraag naar was. De handel die daaruit ontstond deed hun
Verlies aan status en inkomsten werd gecompenseerd met piraterij op de Zuiderzee
welvaart toenemen en op strategische plekken langs de rivier ontstonden nederzettingen als centra van markt en handel. Voor succesvolle boeren werd het zo voordeliger om in die handelscentra te gaan wonen. Zo horen we in 1309 van boeren die hun meeste landerijen op het eiland Urk hebben, maar als burgers in Stavoren wonen. Maar ook daarvóór al horen we hoe de advocaat op het Urker kloosterland ertoe neigt om horige boeren niet meer aan dit land te binden als dat minder opbrengt dan wanneer hij dat land kan verpachten aan deze boeren in vrijheid. Er ontstond gaandeweg een nieuwe klasse, die van de burgers en een nieuw soort nederzetting, die van de stad!
Zo zien we in de tijd van het stichten van de kerkdorpen dat er een tegenpolige ontwikkeling plaatsvindt van steden en vrije burgers! Terwijl alles op het platteland afhangt van tot welke stand men behoort en welke relaties men heeft, zo gaat het in de stad louter om welk vermogen en welke kennis men bezit. Op die manier raken in de volle middeleeuwen plaatsen als Stavoren, Kampen, Deventer, Elburg en Harderwijk en later
Amsterdam en Hoorn steeds meer betrokken in de eerste, puur kapitalistische handel, gebaseerd op geld en macht, los van de traditionele, op status en relatie gebaseerde verhoudingen van het middeleeuwse feodale stelsel. Ook op Urk is deze ontwikkeling merkbaar als met name veengebieden in cultuur worden gebracht en particulier bezit worden. In 1317 op den dag van St. Pantaleon, verschijnt Jacob Heynemanszoon voor de schepenen van Kampen en legt getuigenis af omtrent vijf „mussat in Urc in parochia dicta Espelo”. Het gaat om de rechten op bouwland, want mussat of mud-zaad is een maat voor akkerland. Zo worden in 1318 en 1326 6 en 3 mussat „tot Urc” genoemd, maar in 1329 „5 coen graes in Urc.” En in 1335 leggen twee mannen te Kampen, vanwege „de mene buren van Espele” een verklaring af over een dijk, die bij een daar liggend erf behoorde. Op die vrije grond is dus sprake van een soort waterschap waar boeren onderling de rechten en plichten regelen, los van het feodale stelsel. Door stormvloeden blijft in de loop der eeuwen van al het Monnikenland en de particuliere landbouw- en weidegrond niks over. Wat uiteindelijk op Urk alleen
nog resteert in de zestiende eeuw is het land van de heer van Urk, dat toen verpacht werd aan Urker boeren. Gelegen aan de noordzijde op de flank van de keileembult. Hier is het feodale stelsel dus gebleven, al werd die grond dus wel verpacht aan de boeren. Dit blijft tot aan het eind van de Amsterdamse tijd (1660-1792) en levert dan nog jaarlijkse pacht op. De overige weidegrond op het eiland is in gemeenschappelijk gebruik. De hooirechten op die gemene weide werden afgebakend met paaltjes met de huismerken van de landers.
De Reformatie
De steden met hun vrije burgers dienen zich aan als een nieuwe cultuur die de oude van het feodalisme uitdaagt. Men wil geen kerk meer van paus en bisschoppen die hen voorschrijft wat te geloven en wat te doen om het eeuwige leven te beërven. Zij willen een kerk waarvan ze zelf het gezicht bepalen, Gods woord in hun eigen taal kunnen lezen, zonder enig andere middelaar dan God zelf. Deze mentaliteit wars van hiërarchische structuren lijkt niet toevallig veel op die van hun pre-christelijke voorouders: iedere stam bepaalt zelf via hun volksvergaderingen hoe en wat ze willen geloven, in direct contact met de goden/God, voortbouwend op de traditie van hun voorouders. En zo ontstaan er in de steden protestantse kerken, die de roomse kerk verwerpen, het idee dat de romeinse kerk middelaar zou moeten of kunnen zijn tussen God en gelovige. Geleidelijk sluiten deze steden zich aaneen tot een beweging, een nationale beweging onder leiding van het Huis van Nassau. Kijken we zo waar de grenzen gaan lopen tussen protestantse en rooms-katholieke gebieden, dan vinden we die in de streken waar vroeger de grens van het Romeinse rijk liep. De streken die vroeger binnen het Romeinse rijk lagen bleven overwegend rooms-katholiek, terwijl die streken die een lappendeken van verschillende stammen gekend hadden, zoals in Noordwest-Europa, overwegend protestants werden.
Deze Reformatie was ondenkbaar zonder de steun van kritische kloosterorden en armoedebewegingen in de kerk die genoeg hadden van het immorele en
Afbeelding 21. Een kunstwerk in de Dom van Utrecht dat in 1580 werd beschadigd tijdens de beeldenstorm – een direct gevolg van de Reformatie.
corrupte gedrag in de rooms-katholieke kerk (Afbeelding 21). Er treden verschillende Reformatoren op als Luther met zijn 95 stellingen op de deur in Wittenberg en Calvijn met zijn nieuw arbeidsethos, die de deugden van de monniken van ‘ora et labora’ voortaan lijkt aan te bevelen aan iedere christen om zijn leven in noeste arbeid door te brengen en sober te leven van haar vruchten. Maar er waren ook slachtoffers!34 In het feodale stelsel van de Middeleeuwen waren de boeren en de leenman (of zetbaas) van de landheer wederzijds van elkaar afhankelijk geweest: voor hun bescherming hadden boeren de landheer nodig en voor zijn inkomen had de landheer de boeren nodig. Maar door het opkomend stedelijk kapitalisme, verloren de boeren hun land aan hele grote pachtboeren en verloor de lagere adel haar inkomen aan kapitaalkrachtige ondernemers in de steden. Hieruit ontstonden soms opstanden – in de zestiende eeuw van boeren in Duitsland en de Wederdopers in Nederland – maar deze werden met instemming van Luther en indirect Calvijn de kop ingedrukt.
De reformatie op Urk
Het moet tegen deze achtergrond geweest zijn dat Urk ten tijde van de Reformatie gewoon rooms-katholiek bleef. Het leek alsof de lage adel en de verarm-
de bevolking elkaar wanhopig bleven vasthouden, terwijl de één de ander niet werkelijk meer kon bieden wat die nodig had. Kenmerkend is dat de manier van omgang gelijk bleef: de band tussen de heer/vrouwe van Urk was niet naar middeleeuwse gewoonte een puur zakelijke, maar ook affectief. Men voelde zich ook emotioneel met elkaar begaan. Rond 1590 was de kerk definitief door de niet aflatende stormen weggeslagen en was men gedwongen een nieuwe kerk te bouwen, daar waar nu het Kerkje aan de Zee staat. Barbara van Essesteyn, destijds vrouwe van de heerlijkheid Urk en Emmeloord moet zich toen zeer ingespannen hebben om die te bouwen, ook om de voortgang van het rooms-katholieke geloof op Urk doorgang te laten vinden. Tekenend mag zijn dat, tenminste bij gerucht, haar portret in de nieuwe kerk te zien was. Hier tegenover stond de classis Enkhuizen die de opdracht had gekregen, zoveel mogelijk via dialoog met de vrouwe van Urk, om Urk deel te laten gaan uitmaken van de nieuwe bedeling van de Reformatie. Een schrijven daartoe begint met de kenmerkende aanhef: “Er moet onderscheid gemaakt worden tussen kerkelijke en politieke zaken...”35
Daarmee nam de poging tot protestantisering van Urk een aanvang. De classis Enkhuizen wilde dat Urk zich ging conformeren aan de publieke kerk, maar liep tegen het feit aan dat Urk een hoge heerlijkheid was. Dat betekende dat ambachtsvrouw Barbara van Essesteyn het recht had in kerkelijke zaken te beslissen. Zij woonde in het katholieke zuiden en was absoluut niet genegen hieraan mee te werken en beriep zich op haar recht van collatie (benoeming van een pastoor of dominee) en zag inmenging ook als aantasting van haar souverein gezag.
Ook jonkheer Johan van de Werve, die in 1614 ambachtsheer werd van Urk, wilde als katholiek niet meewerken aan de reformatie. Wat Urk betreft werd pas rond 1624 actie ondernomen toen de Staten-Generaal zich ermee ging bemoeien. Johan van de Werve werd gedwongen om op Urk een protestant neer te zetten, maar weigerde om het traktement van een aan te stellen pre-
dikant voor zijn rekening te nemen. Dat zorgde dan weer voor vertraging, want nu moesten de Staten van Holland zelf het geld betalen. Op 15 oktober 1628 werd uiteindelijk de eerste predikant van Urk bevestigd. Het verzet tegen de ‘nije leere’ was taai; diensten werden verzuimd en er waren opstootjes en pesterijen waar de roomse schout niet tegen optrad. Urk hield vast aan de oude tradities en in 1654 telde de gereformeerde kerk van Urk nog altijd slechts zeven lidmaten.
Verdere ontwikkeling
De weerstand bleef en in 1655 probeerde jonkheer Johan van de Werve nog om weer een roomse priester naar het eiland te krijgen, maar dit mislukt. Er blaast nu een seculiere wind door Nederland, waar zakelijkheid de boventoon gaat voeren en het wereldse (de politiek) en het religieuze van elkaar gescheiden worden. Het is deze zakelijkheid bij de heer van Urk die hem beweegt om de heerlijkheid Urk aan de stad Amsterdam te verkopen. Wat de stad Urk ook financieel zal brengen, het is wel gebaseerd op welbegrepen eigenbelang van een veilige zeeroute voor haar schepen op de Zuiderzee.
Toen Urk in 1660 eigendom werd van de stad Amsterdam verviel wel de bescherming van een katholieke eigenaar en moest zaken gedaan worden met protestante eigenaren. In augustus 1661 bracht een hoge de-
legatie uit Amsterdam voor het eerst een officieel bezoek aan Urk. De schout en vier burgemeesters van het eiland beloofden plechtig nu toch echt protestants te worden, waarna ze luisterden naar een preek van de dominee. Het blijft vooralsnog bij beloftes en pas toen Amsterdam verplichtte dat schout en schepenen lid moesten zijn van de Gereformeerde Kerk, ging het snel. De Landers gingen overstag en de rest van Urk volgde. Uit het kerkelijk notulenboek van 1711 blijkt dat vrijwel heel Urk toen gereformeerd was.
Het proces naar het strengere calvinistisch Urk vindt pas plaats als de Landers van Urk zich in 1836 aansluiten bij de Afscheiding. Zie hiervoor de kroniek 'Een calvinistisch bolwerk' van dr. Henk Florijn.
De Gouden Eeuw van Urk
Urk is eigenlijk de geschiedenis van het hart van Nederland. Dat hart bestaat nu uit het IJsselmeer en de polders, die samen onze belangrijkste voorraadschuur voor drinken en voedsel vormen. Dankzij het feit dat Amsterdam in 1660 het eiland Urk kocht om baken te zijn op de Zuiderzee is het met behulp van zeeweringen blijven voortbestaan. En dankzij de veerkracht van de bevolking maakt het vandaag de dag opnieuw een bloeiperiode mee. Oorspronkelijk bestonden IJsselmeer en polders echter uit veengronden met uitgestrekte bossen, rietvelden en moerassen, enkel door-
sneden door grotere rivieren als het Vlie die het water van de Rijn langs Utrecht afvoerde en de Nagel-aa die het water van de IJssel en de Overijsselse Vecht afvoerde. Maar door de eeuwen heen hebben stormen dit hele binnengebied steeds verder afgekalfd en overstromingen mensen gedwongen naar de hogere delen te vluchten – nota bene in 1287 kon je nog met een polsstok van Friesland naar Noord-Holland komen – maar in de middeleeuwen ontstond toen de Zuiderzee met Urk als een klein eiland in het midden daarvan.
Toch lijken deze dramatische gebeurtenissen van voortdurende stormen en overstromingen niet verhinderd te kunnen hebben dat Urk juist in die tijd van de volle middeleeuwen van de twaalfde tot begin veertiende eeuw haar gouden tijd beleefde. De Zuiderzee had het mogelijk gemaakt om volop deel te nemen aan de Hanze-handel rond de Noordzee en Oostzee. Nederzettingen als Kampen, Zwolle en Deventer, Harderwijk, Amsterdam, Hoorn groeiden uit tot trotse handelssteden. Urk was daarmee vergeleken maar een klein eiland, maar haar bevolking met nieuwe boeren uit de overstroomde gebieden moesten op het kleine eiland een nieuw bestaan opbouwen. Deze noodzaak viel samen met de benedictijner hervorming in de rooms-katholieke kerk, waar monniken de drijvende kracht vormden in economische opbouw en de pastoor en kerk zorg droegen voor het sociale en geestelijk welzijn van de bevolking. Betekende Urk als kerkdorp voor de kerk de eerste serieuze gelegenheid om de bevolking op dorpsniveau te kerstenen, voor de Urkers betekende het kerkdorp-zijn een ongekende bloei!
Elk volk heeft voor het versterken van haar saamhorigheid en identiteit een gouden tijd in het verleden nodig die haar opstuwt om weer zulke tijden te beleven en die haar bindt om samen periodes van bedreiging of neergang te overleven. Het is daarom deze gouden tijd in de middeleeuwen die onbewust in de herinnering van Urk is blijven hangen. En dat niet alleen: het is deze herinnering, die identiteit, die ze als gemeenschap heeft willen blijven behouden. Het boek van Cornelis de Vries, maar ook
de Urker taal bieden vele kapstokken hoe deze Urker identiteit zich door de tijd heen in gewoonten en gebruiken, in geloof en opvattingen heeft uitgedrukt. Om een paar voorbeelden te noemen: de zondagsrust, de vroegdoop, het paar van vrijer en kalletje, de uitdrukking ‘ een baldertjen’ voor een prachtige baby, de vieringen rond Pinksteren (Afbeelding 22). Bij alle deze gebruiken of uitdrukkingen moeten we bedenken dat ze uit een voorchristelijk verleden komen, maar nu door de kerstening in een christelijk vorm verder leven of achtergelaten werden door latere morele opvattingen. Helaas voert het ons in deze Kroniek te ver om al deze voorbeelden uit te werken, maar één die nog zeer aanwezig is willen we wat nader uitwerken.
Levende rite en mythe op Urk Iedere ‘vreemde’ die Urk leert kennen raakt onder de indruk van de sterke gezins- en familiebanden en gemeenschapszin daar. Bij Urkers zelf zorgt het ervoor dat je niet gemakkelijk ergens anders gaat wonen – ‘Urk klieft’ – en dat je in nood allerlei vormen van hulp wordt aangeboden, waardoor een diep gevoel van geborgenheid bestaat. In voorchristelijke tijden was dit gevoel van gemeenschap al verbonden met religie en dit is ook na de kerstening door de rooms-katholieke kerk zo gebleven. De Urker gemeenschap is zo ook een kerkelijke gemeenschap, ook al bestaat die tegenwoordig uit verschillende families. Het komt mij toe dat de vroegere volksvergadering, waar de familiehoofden de belangrijke besluiten namen voor de gemeenschap, hetzij van religieuze hetzij van sociale aard, nu genomen worden door de kerkenraden, die voor de bepaling van de identiteit van de gemeenschap belangrijker lijken dan de uit de stadscultuur afkomstige gemeenteraden.
Tot zo ver in het kort gekenschetst het vaak omschreven eigen karakter van de Urker gemeenschap. Maar zoals al eerder beschreven hoort bij elke rite, elke leefwijze of gewoonte van een gemeenschap ook een verklaring of legitimatie waaróm men deze gewoonten en gebruiken onderhoudt. Met andere woorden: wat is de bijbehorende mythe?
Voor de voorouders was de centrale mythe die van de schepping en de scheppingsordening. Deze was te lezen geweest aan de nachtelijke sterrenhemel: het verhaal van de eeuwige goden (de sterrenbeelden die het hele jaar te zien zijn) en de gebruiken die men behoorde te onderhouden met de wisseling van de seizoenen aan de hand van de seizoensgebonden sterrenbeelden. In de gekerstende vorm werd het lezen van de sterrenhemel vervangen door het lezen van Genesis 1 in de Bijbel (Afbeelding 23). Voor beide gold dat hun boodschap eeuwig en onveranderlijk was. En dat het offer ter verzoening van hemel en aarde, tussen God en mens, voortaan werd begrepen in het zoenoffer van Jezus Christus. Voor beide gold en geldt dit offer als absoluut noodzakelijk.
Urk beweegt!
Iedereen die het Urker dialect over langere tijd volgt zal merken hoe deze taal langzaam aan het vernederlandsen is. In reactie op de inpoldering werd Urk gedwongen zijn toekomst nog meer op zee te zoeken en met nog moderne middelen te vissen. Tegenwoordig lijkt het
haar gezicht steeds meer naar de polder te wenden. Wat in de taal en de economie gebeurt zal toch ook haar uitwerking hebben op Urk als gemeenschap, waar misschien de vele kerken in plaats van de ene vroegere gereformeerde kerk al een teken van kan zijn? Is Urk langzaam bezig zich naar de Nederlandse cultuur te voegen? En zal Urk daarbij, wat haar identiteit en de kracht van de gemeenschap betreft, dan meer winnen of verliezen?
Of Urk zal winnen of verliezen zal de toekomst uitwijzen, maar zeker is dat Urk en haar identiteit zullen veranderen. Oude gewoontes zullen onherroepelijk overboord gezet worden en oude mythes aangepast; de tijd en de ontwikkelingen binnen de maatschappij zijn niet te keren. Waarheden die vast lijken te staan zullen wankelen. Maar zowel kerkelijk als maatschappelijk hoeft dat niet persé verkeerd te zijn: immers een nauwkeuriger lezen van de Bijbel lijkt ons aan te moedigen om te ontdekken dat de voorouders van het oude Israël ook leefden in een wereld van mythen en daarmee samenhangende gebrui-
ken, maar dat in 621 voor Christus onder koning Josia een radicale hervorming plaatsvond36, noodzakelijk omdat naast Israël ook Juda definitief verloren dreigde te gaan. Op basis van oude mondelinge tradities en geschriften schreven ze een nieuw boek, de Torah, als richtsnoer hoe als volk te overleven (Afbeelding 24). Bij het ter hand nemen van deze boekrol viel onmiddellijk het oog op de centrale boodschap (Leviticus) “Wees heilig, want Ik ben heilig!” De oude mythen kregen ook een plaats in het boek, maar met een nieuwe betekenis!
Bijvoorbeeld wat de schepping betreft: het vertelde niet meer primair dat de goden (elohim) de wereld geschapen hadden, maar dat de ene God (Elohim) dat deed met als doel: “Laat ons mensen maken naar ons beeld en onze gelijkenis”, waarop volgt “en Hij schiep de mens naar Zijn beeld.” Met andere woorden de mythe kreeg een morele spits in de opdracht aan ieder mens ‘op Hem te lijken’!
Dezelfde ‘omwijding’ kreeg de mythe van de Tweeling, waar de één leeft door de dood van de ander, de mythe van Kaïn en Abel. In plaats van een heilig offer van de één ten gunste van het leven van de ander, wordt de morele vraag gesteld “Ben ik mijn broeders hoeder?”
Met een duidelijk antwoord “Ja!” Nog klemmender wordt deze vraag gesteld bij de betekenis van de dood van Jezus. In de lijn van de hervorming van Josia, wordt in de eeuwen voor Christus door het lijden van vele Torah-getrouwe jo-
De Urker gemeenschap zou nog lang haar rooms-katholieke cultuur en Landers’ sociale organisatie meedragen
den onder vreemde heersers het verhaal van ‘de moeder en haar zeven zonen’ in II Makkabeeën 7 betrokken op het verhaal van Abraham en Izaäk37 in Genesis 22. De ‘theologie’ die hieruit voortkwam is bepalend voor hoe de dood van Jezus verstaan zou worden. Een noodzakelijke offerdood van de zoon voor een verzoening van god en gemeenschap als in de vroegere mythes van de Tweeling, wordt in de joodse traditie in de sterkste bewoordingen afgewezen. Omgekeerd kan de jood die wegens zijn trouw aan de wil van God voor zijn marteldood staat wel bidden dat God zijn dood als aanleiding wil nemen om Zijn volk te redden.
Het is deze uiteindelijke vraag naar ons gedrag, die ons zou kunnen bevrijden van waarheden die zo vaststaan als de sterrenhemel, omdat ze leert dat waarheid iets is dat zich moet tonen tussen weg en leven. Praktische vragen als “wie willen we zijn? Wat voor gemeenschap willen we worden?” die toekomst kunnen bieden.
Afbeelding 24. Studie van de Torah.
EPILOOG
Het eigen karakter van Urk In allerlei toonaarden kan men in de media bijna bij elke gelegenheid horen als het over Urk gaat dat het een dorp is met een eigen karakter, een eigen cultuur. Je mag dan van een boek of artikel over de geschiedenis van Urk verwachten dat ze zo niet deze kwalificatie direct adresseert, dan tenminste inhoudelijk laat blijken waar deze zogenaamde eigen cultuur dan vandaan komt en welke rol deze in het leven van Urk elke dag speelt. Het merkwaardige vind ik dat in het klassieke, fundamentele boek over de geschiedenis van het eiland Urk van Cornelis de Vries déze vraag naar de oorsprong en structuur van dit eigen karakter niet wordt beantwoord! Of is dit eigen karakter dan volledig verklaard door het feit dat Urk tot recente tijd een eiland was? Hoe verklaar je dan de dominante rol van de kerk op Urk? Of de grote rol die familiebanden spelen in het sociale en economische leven? Als deze vragen niet overduidelijk uit zijn geschiedenis van Urk als voormalig eiland zijn te beantwoorden, lijkt het alsof hij in zijn geschiedenis ‘de olifant in de kamer’ niet heeft gezien! Daarom was het hoofddoel van deze Kroniek niet om een alternatieve geschiedenis van Urk te schrijven, maar zochten we in haar geschiedenis de rode draad, zonder welke alle andere feiten en gebeurtenissen niet in een juist perspectief worden geplaatst.
Aldus menen we – hoe gebrekkig ook door onze beperkte kennis van de Middeleeuwen – deze rode draad gevonden en tot 1600 gevolgd te hebben. Dé formatieve, beslissende gebeurtenis die het karakter en de cultuur van Urk tot de huidige dag bepaald heeft is de Benedictijner kerstening van de Urker eilandbevolking in de Volle Middeleeuwen en
daarmee verbonden de ontginningsgeschiedenis onder leiding van de Landers. De Espeler kerk die daar instrument van was is weliswaar in de golven verdwenen, maar de Urker gemeenschap zou nog lang haar rooms-katholieke cultuur en haar Landers’ sociale organisatie met zich meedragen. De kerk als de eiland omvattende middelaar tussen de hemel en het aardse leven, waar diens kerkenraad een meer heilzaam en praktisch richtsnoer in het dagelijks leven biedt dan een gemeenteraad ooit kan claimen. Aan het instituut van de Landers, het instituut dat iedere Urker familie, iedere stam, het zijne bood naar behoefte in de vorm van kruiwagens hooi van het gemeenschappelijke land, kwam formeel een einde in 1935, maar de belangrijke rol van de familie tussen individu en gemeenschap is tot op de huidige dag voelbaar.
Maar vragen wij, waaróm heeft De Vries deze belangrijke wezenstrekken van Urk over het hoofd gezien? Om daar een antwoord op te vinden moeten we niet zozeer kijken naar de vormen van sociale organisatie van die cultuur, maar naar de inhoud ervan. Zoals we in de inleiding al aangaven blijkt C. de Vries zijn historische bronnen en bevindingen in een Oudtestamentisch model te hebben vervat; zoals we schreven “Zijn boek gegoten in het raam van het grote boek, de Bijbel. Het boek begint omstreeks het jaar 800. De schrijver staat als Mozes op de berg en overziet het beloofde land. In elke richting ontwaart hij dorpjes, in alle een kerk of kapelletje met zegevierend een kruis erop. De verdere geschiedenis is dan die van de koningen, de katholieke heren en eigenaren van het Urker eiland. Om daarna, na een dramatische teloorgang van deze oude Katholieke Espeler kerk verder te gaan met het ‘Zuivere Evangelie’ gedragen en gebracht door de dominees van de Hervorming als Israëls profeten, op weg naar de Stad Jeruzalem.” Wie de andere artikelen van De Vries leest in Het Urkerland van voor en na de Tweede Wereldoorlog, wordt nog dieper getroffen door de wijze waarop hij wereldlijke gebeurtenissen las en verstond, in en vanuit een oudtestamentisch kader. Het is juist dát gegeven dat zijn boek tot een echt Úrker boek
maakt. Was de Rooms-katholieke Middeleeuwse kerk een middelaar tussen hemel en aardse leven, voor een Urker en voor de Urker gemeenschap was het nog meer nauwkeurig om te stellen dat het Volk Israël die middelaar was. Trekkend door de geschiedenis, zich bewust van menselijk falen, maar ook met de voortdurend aanwezige, vergevende Bondsgod. De Israëlische vlaggetjes die je achter menig Urker raam ziet, duiden zo in de kern niet in de eerste plaats op een solidariteit met het Joodse volk in het Heilige Land, maar op een diep gevoelde, wekelijks in de kerk beleefde verwantschap met dit volk (Afbeelding 25).
Afbeelding 25. Israëlisch vlagvertoon in een Urker steegje.
Over de auteur
Sjoerd Haagsma (geb. 1950) is op Urk opgegroeid en studeerde daarna theologie aan de (synodale) Theologische Hogeschool in Kampen met Judaïca in Utrecht. In 1980 werd hij door de Gereformeerde Kerken uitgezonden naar de GKI-Sumut op Noord-Sumatra, Indonesië, voor de opvang van christenen in transmigratiebieden. Daarna in 1986 werd hij door de Gereformeerde Kerken uitgezonden naar de christelijke nederzetting Nes Ammim in Israël als pastor en leider van het studieprogramma. Tussen 1991 en 1993 studeerde hij Culturele Antropologie aan VU en UVA, Beleid & Management aan de Universiteit van Utrecht, en nam hij namens Vluchtelingenwerk Nederland deel aan een delegatie van Europarlementariërs naar Mozambique. Vanaf 1993 tot zijn pensioen in 2015 werkte hij voor Kerk in Actie. Eerst voor het onderhouden van de contacten met partners in Zuidelijk Afrika, daarna met de partners in het Midden-Oosten en ten slotte, ook namens ICCO, het opbouwen van een programma voor democratie en mensenrechten in Cambodja en met regionale partners in Zuidoost Azië. De laatste jaren ondersteunde hij gemeenten van de PKN in hun werving voor het werk van Kerk in Actie. Sjoerd is getrouwd en heeft 3 dochters en 10 kleinkinderen.
EINDNOTEN
1 Zie Dirk Otten, Hoe God verscheen in Friesland, 2014, p.16 e.v.
2 Ben Westerink, Wierden landschap, 2023, p. 101
3 Zie inleiding, tekst en vertaling of de website http://www.keesn.nl/ lex/lex_nl_intro.htm
4 J.P. Mallory and D.Q. Adams, The Oxford Introduction to Proto-Indo-European and the Proto-Indo-European World, 2006, p. 435
5 Zie K. ter Laan, Folklore en volkswijsheden in Nederland en Vlaanderen, 3e druk 2005, p.332 onder ‘Plaats, aangewezen door hogere macht’.
6 Zie J. de Vries, Edda, Goden- en heldenliederen uit de Germaanse Oudheid, elfde druk 2008, p.51 vers 128 – 129.
7 Zie Arius op https://en.wikipedia.org/wiki/Arius en tevens https:// www.arc-humanities.org/blog/2022/01/10/a-fresh-approach-toarianism/ en Rowan Williams, Arius: ketterij en traditie, 2004, Uitgeverij Eerdmans.
8 De gedachte dat de Messias er ook al vóór de schepping was geldt ook voor de Torah in de joodse traditie, alle gebaseerd op Spreuken 8: 22,23. Zie Joh.1:1 (n.b. o theos = God, theos is goddelijk) en 1 Cor 15:28).
9 Zie Joris van Einatten en Fred van Lieburg, Nederlandse Religiegeschiedenis, 2006, p. 36.
10 NB ook in zijn eigen tekst komt bij C. de Vries naar voren dat de kerk van Stavoren al vóór de komst van Odulphus bestond , o.c. p.18 “Odulphus kreeg het bestuur over de kerk van Stavoren” en lijkt daarmee de mening van J.A. Mol te bevestigen dat deze kerk mogelijk eind achtste eeuw is gesticht.
11 Zie website https://www.graafschap-middeleeuwen.nl/wordpress/ eberhard-i-de-saks/. Deze taakverdeling kende men ook van het oude Rome: daar werden de rustige provincies beheerd door de Senaat, terwijl de onrustige grensgebieden rechtstreeks door de keizer beheerd werden.
12 We weten dat ten tijde van de Urker oorkonden een nakomeling van Eberhard, namelijk Wichman IV ‘Nass Nacheli’ als allodium in bezit had en ook dit ten geschenke gaf aan het familieklooster in Elten. Was Nass een landtong bij of aan de overkant van de rivier de Nagel-Aa of was Nass een nederzetting ergens op de Urker Vormt gelegen? Wij neigen het voorlopig met Marknesse te verbinden, dat van oorsprong kortweg Nesse of Marenesse kan hebben geheten.
13 Zie Vera Vreugdenhil, Het verdronken land van Urk, p.16, die van het noordelijk Urker deel werden voor het betalen van tolgelden uitgezonderd).
14 Zie C. de Vries, p.31. Zie ook Kroniek A.Post, Het territorium Urck, p. 6O
15 J.A. Mol, De middeleeuwse veenontginningen in Noordwest-Overijssel en Zuid-Friesland: datering en fasering, 2011, p. 52.
16 Vergelijk in diezelfde tijd de populariteit van respectievelijk het Hindoeïsme en het Boeddhisme onder koningshuizen (hechtend aan hiërarchie) en het gewone volk (egalitarisme) in Zuidoost-Azië.
17 Zie G. de Langen en J.A. Mol, Terpenbouw en dorpsvorming in het Friese kustgebied tussen Vlie en Eems in de volle middeleeuwen, 2016, p. 99 – 128, geciteerd bij Ben Westerink, a.w. p.136. De schrijvers noemen hier een economisch motief, de schaarste van akkerland, maar deze seculiere overweging lijkt ons onvoldoende zonder ook een religieus-cultureel motief. Vgl. de locatie van de oudste kerk van Stavoren.
18 Lekenbroeders of conversen, waren mensen die zich op latere leeftijd hadden bekeerd en in kloosters allerlei praktisch werk gingen doen. Zie J.A. Mol, Bemiddelaars voor het hiernamaals. Kloosterlingen in middeleeuws Frisia, p. 156.
19 Ook in detail kwamen de christelijke intenties terug. De kansel hing aan de zuidmuur, zodat de pastoor/ predikant tegen het noorden sprak, waar de oude goden immers woonden (zie noot 5). Ook stond er op het kerkhof altijd een boom, die de verbinding met de voorouders voorstelde.
20 We volgen hier de definities als geformuleerd bij J A Mol, een kerkdorp wordt pas een dorp als ook mensen met andere ambachten dan boeren in deze kerkdorpen gaan wonen.
21 Zie Joris van Einatten en Fred van Lieburg, Nederlandse Religiegeschiedenis, 2006, p. 87.
22 Zie C. de Vries, a.w. p. 31.
23 Oudste foliant f.6. verso. (Register Kamp. Arch. Dl.V nr.IV). Zie ook Boeck van Rechten, achterin quinque modiorum annone sitorum in Urch (1314).
24 In later gebruik zoals in Kampen en Leeuwarden is ‘espel’ niet meer gaan betekenen als wijk. Kan deze wijk zijn oorsprong hebben in boeren en vissers die vanuit het overstroomde Urker land een heenkomen hebben gezocht op de keileembult van het eiland? En de later te bespreken Landers als de eerste generatie die percelen kregen toegewezen als op de latere kaart van Koel? Zie Kroniek, Het verborgen verleden van Urk, Klaas Post, p. 7.
25 Zie Vera Vreugdenhil, Het verdronken land van Urk.
26 Zie H.W. Steenstra, Geschiedenis van Friesland, Tweede Deel, p.111
27 Zie J.A. Mol, preprint van The Cistercian model? The application of the grange system by the various religious orders in the Frisian coastal area, 1150-1400, 1999.
28 https://www.urkeruitgaven.nl/canon/urk-als-steunpunt-van-zeeroof/
29 Zie Klaas Post, Urcker Kronieken, Middeleeuws Urk onder Wijk 6-6, 2024.
30 De andere instantie van gezag was alleen nog een beperkte rol voor schout en schepenen als vertegenwoordiger van de heer of graaf op het werelds terrein van strafrecht.
31 NB deze drieslag van overtuiging – lichte dwang – en dwang met het zwaard, werd later ook toegepast door de zending. Daarnaast is het ook de officiële basis van de Nederlandse buitenlandse politiek, zoals M Rutte enkele jaren geleden duidelijk maakte, in de zogenaamde 3D-strategie: Diplomacy – Development – Defence, diplomatie – ontwikkelingshulp – militaire middelen.
32 Joris van Eijnatten en Fred van Lieburg, Nederlandse religiegeschiedenis, 2006, p.81 e.v.
33 Zie bijvoorbeeld in de Edda, 2 Havamal: 128 - 129.
34 Zie Bas van Bavel, De onzichtbare hand, 2018 en Max Weber, die Protestantisch Ethik und der Geist des Kapitalismus, 1905, of de website https://www.nd.nl/opinie/opinie/1148925/de-omgekeerdevlag-luther-wees-de-boerenopstand-in-zijn-tijd-sc
35 A.w. C. de Vries, p. 147.
36 Zie Israel Finkelstein, The Bible Unearthed, 2002. Ook op YouTube zijn veel filmpjes van zijn visie op basis van archeologische vondsten te zien.
37 Zoek op internet onder deze titel of in het Hebreeuws naar ‘Akedat Yitzchak’ om het joodse verstaan achter het schrijven in het Nieuwe Testament te verstaan.
Samenvatting. Anno 2024 wordt Urk door de buitenwacht nog steeds als een apart eiland gezien, streng kerkelijk, kinderrijk, goedgeefs en als het om integratie in de Nederlandse wetten en cultuur gaat, erg tegendraads. Bij een Urker staan geloof en familie altijd voorop. Als we geluk hebben wordt dit tegendraadse karakter vriendelijk benoemd als ‘Urk heeft een eigen karakter!’ Maar wat dat eigen karakter dan precies is en hoe dit is ontstaan, weten wij Urkers zelf ook niet!
Sjoerd Haagsma probeert deze speciale Urker cultuur te begrijpen. Hij laat zien dat met de komst van het christendom, Urkers maar schoorvoetend, pas in de 13e- 14e eeuw christen werden, gehecht als ze waren aan de directe ervaring van God in de traditie van hun voorouders. Uiteindelijk werden ze rooms-katholiek en later protestant. De basis van het ‘eigen Urker karakter’ moet al in de late Middeleeuwen gezocht worden. Bij de oude Urker landersfamilies die leefden en werkten naar de Benedictijner tradities. Hun ‘Bidt en Werkt’ vormt ook nu nog steeds de kern van de Urker leefwereld en van de Urker gemeenschap. Zo kon Urk vele crises weerstaan en een eigen oplossing kiezen. Of die oude tradities ook voldoende rijkdom bieden in de toekomst is een open vraag. Een antwoord begint in ieder geval met “Ken je geschiedenis!”
Summary. Anno 2024 outsiders still regard Urk as a rather strange island, fiercely religious, with large families, generous with their worldly goods and contrarian to general Dutch laws and culture. Its inhabitants always place the protestant faith and the family unit above all other matters. When viewed optimistically, this contrary character is cordially described as ‘Urk has its own nature’! However, how that particular nature can be exactly defined and how it arose remains a mystery even to the Urk villagers themselves!
In this special issue, Sjoerd Haagsma attempts to do exactly this. He recounts how the Urk population only gradually adopted the new Christian faith during the 13th and 14th centuries, remembering a more direct approach to God they inherited from their ancestors. Eventually they became catholic and ultimately protestant. The foundations of the ‘typical Urk character’ can be found in the late Middle Ages, with the old Urk families that lived and worked according to Benedictine principles. Their ‘Bidt en Werkt’, Ora et Labora, remains today at the core of the Urk philosophy and community. In this way, the former island withstood many crises and adopted its own solutions. Whether the old traditions will offer sufficient strength for the future, remains to be seen. Any answer to this question will certainly commence with ‘Know thouself’, know your history!
Colofon
Urcker Kronieken is een digitaal magazine van de Stichting Urker Uitgaven waarin op diepgaande wijze onderwerpen over de geschiedenis van Urk worden belicht. Het magazine wordt gepubliceerd op de website: www.urkeruitgaven.nl
Om het werk van de Stichting Urker Uitgaven te steunen en te kunnen doorgaan met het publiceren van de Urcker Kronieken, kunt u een gift overmaken op rekeningnummer NL 32 ABNA 0436429853 (t.n.v. Stichting Urker Uitgaven). Een gift aan de Stichting Urker Uitgaven is aftrekbaar voor de belasting.
Heeft u ook een bijdrage?
We houden ons van harte aanbevolen voor uw bijdrage, ongeacht de lengte hiervan. Neem vrijblijvend contact met ons op om dit te bespreken. Ook reacties op het magazine zijn welkom. info@urkeruitgaven.nl