Kronieken Urcker
Jaargang 2019 | nr. 2
STICHTING
URKER UITGAVEN www.urker u i tgaven.nl
Afbeelding 1. Urk 1789, getekend door landmeter J. Schilling (Archief Universiteit van Amsterdam).
De rol van de Urker elite in tijden van armoede
Verbonden door schuld Urk staat vandaag de dag bekend als Nederlands gulste gever aan goede doelen. Het is echter lange tijd zelf een ‘goed doel’. Het eiland kent na de Middeleeuwen een lange geschiedenis van armoede en steekt dat niet onder stoelen of banken. In beeldende bewoordingen wordt de ongelukkige staat van de Urkers beschreven. Aanvankelijk om vrijstelling te krijgen van geheven belasting en subsidies binnen te halen, maar daarna ook om een beroep te doen op de edelmoedige goedgeefsheid van weldoende landgenoten. Wat was hierin de rol van de kleine groep Urker kapitaalkrachtigen en de sociale bovenlaag?
Van oudsher is Urk eigendom van hogere machten, waaraan wederzijdse rechten en plichten verbonden zijn. Toen Urk nog hoofdzakelijk van landbouw
leefde, behoorde het afdragen van een deel van de oogst tot de plichten. Daarnaast zijn er nog andere belastingen, maar in de archieven van de Staten van
Door Lub Post lubpost@gmail.com
Holland staat in 1544 al opgetekend dat Urk vrijstelling krijgt vanwege de ‘onvruchtbaerheydt ende kleyne waerde van hare Landen, mitsgaders hare hui-
zen’. Als het eiland in 1660 eigendom wordt van Amsterdam, is van landbouw allang geen sprake meer. De rijke Urkers hebben het steeds kleiner wordende eiland inmiddels verlaten en hebben zich elders gevestigd. Met name naar Kampen vertrekken in de veertiende eeuw veel Urkers. De achterblijvers verdienen de dagelijkse kost met vissen en de meevallers komen uit de strand- en zeevond. De eilandbevolking wordt door de Staten van Holland verplicht om in de kosten van het eiland bij te dragen. In 1777 bedragen de vaste jaarlijkse kosten voor de provincie: 350 gulden voor onderhoud van de dijk, 300 gulden voor het veer van kleine schuitjes die de vissers van de grotere schepen naar het strand brengen, 160 gulden voor de vroedvrouw, 100 gulden voor de predikant, 70 gulden voor de schoolmeester en 120 gulden voor de noodlijdenden op het eiland. Al met al een bedrag van 1.100 gulden. De bijdrage van het eiland Urk moet vooral komen uit de belasting op de grond en het onroerend goed, de zogenoemde verponding. De eilanders kunnen niet aangeslagen worden voor grondbezit van de hooilanden, want deze zijn eigendom van de ambachtsheer. De Urkers hebben hier alleen hooirechten. De eilanders blijken de verponding echter niet te betalen. (afb. 2) Uit de lijst van openstaande posten in 1777 blijkt dat de schuld sinds 1632 is opgelopen tot een astronomisch bedrag van ruim 40.750 gulden.1 Dit bedrag wordt uiteindelijk door de Staten van Holland en West-Friesland kwijtgescholden. Amsterdam, op dat moment het centrum van de wereldhandel, heeft het eiland gekocht vanwege het belang als
Afbeelding 2. Een pagina uit de ‘Requeste van P. Kuyper, ontfanger generaal in Westvriesland en den Noorder Quartiere, aan de Staaten van Holland en West-Vriesland’.
Afbeelding 3.De kosten van de vuurboet voor de stad Amsterdam in de jaren 1788-1793. Deze werden gedekt door vuurgeld te vragen van de scheepvaart.
2 | Lub Post | Verbonden door schuld
STICHTING URKER UITGAVEN
navigatiepunt in de Zuiderzee waar jaarlijks duizenden schepen van en naar Amsterdam varen. De meeste kosten heeft de stad Amsterdam aan bescherming van het eiland tegen landafslag en het functioneren van de vuurboet. (afb. 3) Daarnaast zijn er nog de incidentele kosten, zoals de bouw van een nieuwe kerk in 1787 en structureel het onderhoud van een aantal overheidsgebouwen, zoals de kerk en de woningen van de vroedvrouw, dominee en de schoolmeester. Een deel van die kosten voor behoud van het eiland wordt opgebracht uit de vuurgelden die betaald worden door de grote scheepvaart over de Zuiderzee. Dat is echter lang niet voldoende en als de kosten van Urk te hoog worden voor Amsterdam, geeft het stadsbestuur de rechten op Urk in 1792 weer terug in handen van de leenheer, de Staten van Holland en West-Friesland. Uit de geschiedenisboeken van die tijd is op te maken hoe de financiële staat van Urk in die tijd bekend staat. ‘De lasten, waarvoor het eiland is aangeslaagen, zijn echter zedert veele jaaren, om de soberen toestand der ingezeetenen, niet in ’s lands kasse gekomen, en blijven zij ook deswegen, ongetwijfeld om de zelfde reden, zonder vervolg, zo wel als wegens het heffen der excijnzen.’2 Eigenaren van het eiland zijn er financieel dus nooit beter van geworden. Armoedige toestand Urk telt rond 1800 enkele tientallen huizen (afb. 1) en vormt qua levensomstandigheden geen uitzondering op de situatie op het vasteland. Armzalige behuizing, eenzijdig voedsel en slechte hygiëne. De afhankelijkheid van de visserij brengt met zich mee dat goede en slechte seizoenen elkaar afwisselen. Desondanks groeit de Urker vloot vanaf de zestiende eeuw gestaag door in aantal en grootte van de schepen. Hier is dus duidelijk sprake van investeringen en die kun je alleen doen als je geld overhoudt of kunt lenen. Aan het eind van de achttiende en in de negentiende zien we Urk en de Urker vloot flink groeien. De meeste investeringen worden gedaan op afbetaling. Uit notariële akten blijkt dat het vaak de werven zijn die krediet verstrekken met het schip
STICHTING URKER UITGAVEN
Afbeelding 4. De Urker regenten vragen en krijgen steun van de overheid ten tijde van de Bataafse Republiek. Decreeten van de Provisioneele repræsentanten van het volk van Holland 1795.
als onderpand. Zo leent scheepsbouwer Jan Roelofszoon Buis uit Kuinre in 1820 een bedrag van vijfhonderd gulden aan de Urker Lubbertje Klaaszoon Visser. Hij dient het bedrag in vijf jaarlijkse termijnen terug te betalen.3 Urk kent ook een aantal kapitaalkrachtige figuren die geld uitlenen. Zo verklaart Evert Hoefnagel, visser op het eiland Urk, op 10 september 1816 schuldig te zijn aan Hendrik de Haan, burgemeester op het eiland Urk, een bedrag van driehonderd gulden, tegen vijf procent, af te lossen in zes termijnen van vijftig gulden. Tot zekerheid stelt hij al zijn goederen, maar speciaal zijn visschuit met toebehoren.4 De kredietverlening beperkt zich niet alleen tot grote investeringen, maar ook de dagelijkse benodigdheden worden vooral in de winterperiode op krediet verstrekt. Als de verdiensten in het visseizoen goed zijn, wordt de schuld weer afbetaald. Zo ontstaat op Urk een systeem van kredietverlening waardoor de kredietnemer als klant verbonden is aan de kredietverlener en het daarom ook accepteert dat hij wat meer moet betalen dan elders gangbaar is.5
Kapitaalkrachtigen Ondanks alle armoede heeft Urk dus ook een aantal kapitaalkrachtigen. Die hebben het geld niet verdiend met vissen, want dit was meestal armoede troef. Het kapitaal is vergaard met de zee- en strandvond of resteert nog uit de tijd dat het op Urk nog goed ging met het boerenbedrijf. Wie eenmaal geld heeft, kan ook invloedrijke en lucratieve posities verwerven. Op Urk is in die jaren de schout de invloedrijkste persoon en hij verdient ook het meeste geld. De schout is namelijk ook de strandvonder die zorgt dat de zee- en strandvond weer terecht komt bij de eigenaar, na aftrek van het berg- of vindloon. Als de eigenaar, ook na publicaties in de kranten, onbekend blijft, dan wordt de vond openbaar verkocht. In alle gevallen krijgt de schout hiervan zijn deel. Zijn jaarlijkse inkomsten lopen in de duizenden guldens. Begrijpelijk dat er voor het schoutsambt flink wordt betaald door de paar machtige en gefortuneerde Urker families. Het schoutsambt wordt gegund door de eigenaar van het eiland, in de achttiende eeuw is dat de stad Amsterdam. Een van de burgemeesters van Amsterdam
Op Urk lijkt voor de overheid niets te halen Lub Post | Verbonden door schuld | 3
is de Ambachtsheer van Urk, en die gunt het schoutsambt meestal aan de Urker die het meest biedt. In het begin van de achttiende eeuw is Cornelis Jacobsz. Romkes de schout, maar na zijn dood in 1779 wordt niet zijn zoon, maar Klaas Pietersz. Brands benoemd. Het leidt tot en felle machtstrijd op het eiland tussen de rijke families, die tot ver in de negentiende eeuw zal voortduren. De schout is ook opzichter op de onderhoudswerken die op het eiland worden uitgevoerd. Als administrateur gaat hij verder over de uitbetaling van de salarissen aan de dominee, de chirurgijn, de vroedvrouw en de schoolmeester. De schout is dus een machtig man en er zijn twijfels of het er altijd eerlijk aan toegaat, gezien de beschuldigingen die worden geuit in de machtstrijd op het eiland.6 Die strijd bereikt een climax als de Bataafse revolutie in 1795 door Nederland trekt. Schout Klaas Pietersz. Brands is dan al op hoge leeftijd en heeft zijn neef Grubbelt Brands als beoogd opvolger al geïntroduceerd als opzichter op de onderhoudswerken. Als overal in het land de bestuurders aan kant worden gezet, grijpen ook de Urkers hun kans om van de machthebber af te komen. De nieuwe representanten van het volk zetten schout Klaas Pietersz. Brands af en Klaas Dubbelsz, uit de Romkes-tak, wordt de nieuwe schout. Als dank wordt vijftienhonderd gulden overgemaakt naar de
Op Urk bekommeren ze zich naar eigen inzicht over de armen machthebbers in Den Haag. Om dat bedrag in Urker perspectief te zetten: een woning kost in die tijd tussen de tweehonderd en driehonderd gulden en een schuit met tuigage en netwerk tussen de vijfhonderd en zeshonderd gulden. Het lukt echter niet om een algehele machtsovername te bewerktstelligen, want Grubbelt Brands blijft opzichter van ’s lands werken, strandvonder en betaalt ook nog steeds de lonen uit. Maar ze geven niet op. In maart 1795 sturen de Urkers een brief naar de Provisionele Representanten van het Volk van Holland in Den Haag, de nieuwe machthebbers in het land, ‘Van de Regenten van het Eiland Urk; houdend klachten, over het gedrag en de Directie van de Opzigter van ’s Landswerken, Grubbelt Alberts Brands; en verzoekende dat dezelve van zijn post mag worden gedimiteerd [ontslagen] en een ander aangesteld’.7 Grubbelt Brands wordt slechte directievoering en verspilling van overheidsgeld verweten. Het schrijven wordt ondertekend door maar liefst 83 Urkers, een ruime meerderheid van de mannen. Urk is dus tot op het bot verdeeld. Grubbelt Brands
De regenten van Urk Ook op het eiland is een duidelijk onderscheid tussen arm en rijk. En wie rijk is, heeft ook de macht. Volgens eeuwenoud voorschrift worden ook op Urk de vijf schepenen (burgemeesters) uit de ‘goede en rijke knapen’ gekozen. Dezelfde mannen zie je ook weer terug in het kerkelijk bestuur. Mannen met geld zijn ook in staat om bijvoorbeeld hun schoutambt te kopen en het wordt geaccepteerd dat ze hier ook aan verdienen. Met name in de achttiende eeuw wordt er op Urk goed geld verdiend met bergen en redden van schepen en de strandvondst. Van schout Cornelis Jakobsz Romkes, schout van 1748 tot 1779, gaat het verhaal dat hij zich gedroeg als een voornaam man. Hij zegelde zijn brieven met zijn familiewapen en reed op Urk rond bij inspectiereizen in zijn eigen koets. Hij was bevriend met de Oranjegezinde regenten in Amsterdam en de rijke burgemeester Willem Munter. Bij het verdelen van zijn nalatenschap werd door zijn erfgenamen de ‘vijfkop’ gebruikt, een oude inhoudsmaat. Er zat dus genoeg geld in de kist.
4 | Lub Post | Verbonden door schuld
wordt in brieven aan de machthebbers zoveel mogelijk zwart gemaakt. Zo komen er schriftelijke klachten over de betaling van de salarissen. Ook wordt begin 1796 een poging gedaan om het strandvonderschap aan Klaas Dubbelsz. te geven, ‘zynde deze posten altyd door één persoon waargenomen’. De invloed van de familie Brands is echter groot genoeg om ervoor te zorgen dat het bevoegde landelijk Committé van Algemeen Welzyn hier niet op ingaat. Overheidssubsidie Ten tijde van de Bataafse Republiek (1795-1801) vervallen de heffingen van de gewesten en wordt een nationale belasting ingevoerd. De oorlog die Napoleon voert, zorgt ook voor hoge lasten voor ons land. Er worden steeds nieuwe belastingen ingevoerd, waarbij voor het eerst in de geschiedenis ook rekening wordt gehouden met het inkomen en vermogen van de burgers. In 1793 wordt de 100e penning ingevoerd, waarbij jaarlijks 1% van het vermogen moet worden afgedragen. In 1796 wordt die heffing verdubbeld. De minst vermogenden zijn hiervan vrijgesteld. Op Urk lijkt voor de overheid opnieuw niks te halen. De armoede van het eiland wordt in tranentrekkende bewoordingen door de welgestelde Urkers onder de aandacht van de provinciale bestuurders gebracht. Zo lukt het Urk om een uitzonderingspositie te bewerkstelligen, waarbij het wordt vrijgesteld van belastingen en zelfs een overheidsbijdrage weet binnen te slepen voor de ‘hongerige zielen’ op het eiland. Het is de tijd na de Franse revolutie waarin de overheid zich ook meer gaat bemoeien met de armenzorg. De Urker regenten krijgen vervolgens jaarlijks duizend tot tweeduizend gulden om dit naar behoefte onder de eilanders te verdelen (afb. 4). De hulp wordt geboden middels het verstrekken van levensmiddelen en turf via de relatief rijke Urker middenstanders.
STICHTING URKER UITGAVEN
Het tekort bij de overheid is echter zo groot dat het steeds nieuwe pogingen doet om geld binnen te krijgen. Er worden obligaties uitgegeven en via een publicatie in juni 1795 klopt de overheid aan bij vermogende burgers om van hen te lenen. Zij kunnen een vrijwillige lening aan de overheid doen tegen een rente van 5%, een soort voorschot, waarvan dan naderhand de opgelegde belasting wordt afgetrokken. Het overschot wordt dan na een jaar, inclusief rente, weer terugbetaald. Het provinciaal bestuur zal de formulieren voor inschrijving persoonlijk laten bezorgen bij alle ingezetenen, een paar dagen later kan vervolgens de betaling geschieden. De vermogende Urkers laten het echter zover niet komen. Er wordt dadelijk actie ondernomen. Ze schrijven een brief aan de Provisioneele repræsentanten, waarin hun goede wil wordt benadrukt: ‘by den ontvangst der Publicatie van 11 Juny j.l., wegens de vrijwillige geldnegotiatie dadelyk waren bedagt geweest om aan dat oogmerk te voldoen. En dat, daar de deelnemers weinig zouden zyn, zy te rade waren geworden eene liefdegift in te zamelen, welke door byna alle de Burgers, ter betooning hunner goede intentie, zoo veel de bekrompenheid van hun vermogen toeliet, was opgebracht, bedragende het geringe sommetje van 150 gulden.’8 Ze vragen vervolgens het bestuur om deze poging van een arm vissersdorp aan te zien alsof aan de geldlening is voldaan. Met de toevoeging dat nu natuurlijk niet duidelijk is wie precies het geld heeft gegeven, maar dat ze wel bereid zijn het op de officiële manier te doen. Het geld zal dan weer teruggegeven worden, om het daarna via de inschrijfformulieren op de officiële manier te doen. Het Committé van Financie is voldoende overtuigd geraakt van de armoede en doet geen verdere pogingen om geld van de eilanders te krijgen. Er komt zelfs een publicatie in het Bataafsch Dagblad waarin melding wordt gemaakt van de goedwillendheid van de Urkers. Een groot deel van de Urkers is inderdaad arm, maar de rijken gebruiken het als dekmantel om buiten schot te blijven.
Afbeelding 5. Het vermaarde goudschip Lutine.
sidies in de Franse tijd doorgaan en Urk wordt vrijgesteld van alle lasten. De rijksaccijnzen worden in die tijd geheven op dagelijke levensbehoeften als brood, vlees, suiker, zeep, wijn en bier. De Urker middenstanders kunnen door de vrijstelling goedkoper aan levensmiddelen komen, maar in de vrijstelling wordt er wel nadrukkelijk op gewezen om hier geen misbruik van te maken.9 De kerkelijke gemeente en gemeentelijke overheid – op Urk de schout en vijf burgemeesters – bekommeren zich naar eigen inzicht over de armenzorg op het eiland. Van een gedegen verantwoording van de besteding van de overheidssubsidie is in die dagen nog geen sprake. Er zijn strenge en lange winters waarin door vele Urkers armoede wordt geleden. Individueel is er vooral nood als een schuit zwaar wordt beschadigd of verloren gaat, of bij nabestaanden als de kostwinner is omgekomen. Van een verzekering is geen sprake en de gedupeerden zijn aangewezen op financiële hulp van anderen of moeten proberen om met giften geld bij elkaar te krijgen. Zo komt er bijvoorbeeld in 1795 een ver-
zoek bij het bestuur van Amsterdam binnen van de Urker Jan Jacobsz., ‘door het verlies van zijn schip in uiterste armoede gedompeld, gelieve te permitteeren en de behulpzame hand te bieden, tot de inzameling van liefdegaven, om zich een ander schip te kunnen aanschaffen.’10 Doorgaande strijd In januari 1798 vindt in Den Haag een machtswisseling plaats, waardoor radicale patriotten het voor het zeggen krijgen. Een gevolg hiervan is dat ook de in 1795 gekozen plaatselijke besturen politiek worden gezuiverd. De agenten Leuven en Hellinga komen naar het eiland Urk om er orde op zaken te stellen. Het burgerlijke bestuur wordt in maart 1798 buiten werking gesteld. Hun wordt ‘schynheilige vaderlandsliefde’ verweten. Grubbelt Brands wordt nu benoemd tot schout en secretaris van zowel Urk als Emmeloord. De nieuwbenoemde schout mag nu zelf op de beide eilanden de leden van een nieuwe Municipale Raad, het lokale bestuur, benoemen. Om de orde te bewaren laat Grubbelt Brands een detachement van 26 militairen naar Urk komen, dat
De sjouwen leveren de Urkers mogelijk duizenden guldens op
Ondanks het feit dat de overheid het geld hard nodig heeft, blijven de sub-
STICHTING URKER UITGAVEN
Lub Post | Verbonden door schuld | 5
Schouten op Urk Roelof Lubbertszoon
plm. 1600
Willem Hendrickszoon
plm. 1607
Niet bekend
plm. 1630
Gerrit (Brands)
plm. 1665
Evert Gerritszoon (Brands)
plm. 1670-1683
Willem Gerritszoon (Brands)
1683-1718
Anthonij van Dompzelear
1718-1747
Cornelis Jacobszoon Romkes
1747-1779
Klaas Pieterszoon Brands
1779-1795
Klaas Dubbelszoon de Baas
1795-1801
Grubbelt Brands
1801-1811
Hendrik Klaaszoon de Haan
1811-1817
Lambert Hunnink
1817-1833
hier wordt ingekwartierd. Er vindt nog verder ingrijpen plaats en Henricus Duyvensz., de opzichter en inner van de vuurgelden en opzichter over de vuurbakens, besluit om Pieter en Jacob Romkes wegens plichtsverzuim te ontslaan als vuurstoker. Ze lieten soms nachten het vuur niet branden op de vuurboet. Er komen twee nieuwe stokers en Grubbelt Brands wordt ook opzichter over de vuurbaak, omdat volgens Duijvensz. uit de rapporten van Klaas Dubbelsz. blijkt dat hij onvoldoende kennis van zaken heeft en dat de opgeleverde werken aan de zeewering van slechte kwaliteit zijn. Een groot deel van de Urker bevolking protesteert tegen deze machtswisseling en in april 1798 verschijnt er een openbare aanklacht tegen Grubbelt Brands in de Oprechte Bataafsche Courant, gesteund door 56 Urkers en medeondertekend door dominee Schmidt. Hij staat bekend als fel patriot en in de kerkenraadsnotulen spreekt hij over ‘de gelukkige tijd van vrijheid, gelijkheid en broederschap’. De Urkers hebben alles uit de kast gehaald, want het artikel wordt ondersteund door een groep burgers uit Durgerdam, waar Grubbelt Brands een tijdje heeft gewoond. Ze schrijven dat Brands zich een aanhanger van het Oranjehuis heeft getoond en zich inlaat met personen die ‘de patriotten vervloeken’. Het verzoek is om Klaas Dubbelsz. opnieuw aan te stellen 6 | Lub Post | Verbonden door schuld
In 1812 krijgen 21 gezinnen (met 53 kinderen) steun als schout. De actie heeft tot gevolg dat de soldaten na zes weken weer van het eiland vertrekken, maar de macht blijft bij Brands. In juni 1798 vindt er in Den Haag weer een machtswisseling plaats en komen de meer gematigde patriotten aan het roer. Onder leiding van oud-burgemeester Hendrik de Haan gaat een groep Urkers naar Den Haag om opnieuw de benoeming van Brands aan te vechten. Hun protesten vinden nu wel gehoor en Klaas Dubbelsz. wordt weer schout, maar Grubbelt Brands wordt adjunct-schout. Tot leden van de Municipale Raad worden Hendrik de Haan en Louwe Jansz. Weerstand benoemd. De rivaliserende families moeten nu samen het eiland gaan besturen. Onrust blijft Grubbelt Brands wordt opnieuw schout als Klaas Dubbelsz. in 1801 overlijdt. Het blijft onrustig op het eiland en het werkt door tot in de kerk. De viering van het heilig avondmaal wordt om die reden diverse keren uitgesteld. Economisch heeft het eiland ook zwaar te lijden. De oorlog met Engeland leidt ertoe dat de visserij haast onmogelijk is geworden. Er heerst diepe armoede en het eilandbestuur houdt zich vooral bezig met het aanvragen van belastingvrijstelling, subsidie en schadevergoedingen. Het landsbestuur is mild en steunt Urk jaarlijks met duizend gulden en soms het dubbele. Desondanks houden de Urkers er hun eigen regels op na, zeker als het gaat om de zee- en strandvond. De zee is vrij en wat de zee geeft, dat is voor hen. Vissers proberen de zeevond zoveel mogelijk buiten het zicht van de strandvonder te houden. Soms werkt de strandvonder ook mee aan die ontduiking. Dit blijkt uit een proces van 25 augustus 1802, waar schout Grubbelt Brands wordt gedaagd. Het proces verbaal betreft ‘aan-
zienlijke schade toegebracht aan de eigenaren van de lading in twee schepen, vervallen in de Eierlandse gronden. Gestolen lading met talk en hennep uit de eerste schip, eigenaren Jan Hasselgreen en Carl Hasselgreen, te Amsterdam. En uit de tweede schip lading met 210 lasten gedroogde rogge, eigenaar Jan Nolet. De lading was gestolen door het volk en de schout van Urk, Grubbelt Brants.’11 Het misdrijf wordt aangemerkt als ‘zeer ongeoorloofd en misdadigen handel op een oplichtmatige wijze en met versmading van ‘s lands wetten’. De reders hadden voor dit transport ook toestemming om 100.000 guldens in zilveren baren te vervoeren naar Rusland voor de Hollandse handel daar. Waar was dit zilver gebleven? De zee- en strandvond moet voor Urk in die tijd enorme kapitalen hebben opgeleverd. Beroemde sjouwen zijn die van het goudschip Lutine (afb. 5) dat in 1799 bij Terschelling vergaat en een lading heeft van gouden en zilveren munten en baren. De Urkers zijn hier als eersten bij en worden naderhand beschuldigd van roof. Urkers doen in 1801 overigens ook legaal met twintig schepen mee aan een bergingsoperatie van de Lutine waarbij een groot aantal munten en baren goud en zilver naar boven wordt gehaald. De Urkers delen mee in het bergingsloon. De Lutine laat mogelijk duizenden guldens richting het eiland gaan, al of niet op legale wijze verkregen, maar niet iedereen deelt in die opbrengsten. Geen verantwoording In 1806 wordt de Bataafse Republiek omgedoopt tot het Koninkrijk Holland met Lodewijk Napoleon als koning. Hij is de broer van keizer Napoleon. Het is nu de drost uit Hoorn die zich van uit de provincie bezighoudt met het eiland. Hij schrijft in 1809 aan de landdrost in Den Haag dat hij ernstige klachten heeft gekregen over schout Brands en de rest
STICHTING URKER UITGAVEN
van het bestuur van Urk. Hij heeft bovendien al jaren geen verantwoording ontvangen over de besteding van de duizend gulden steun die Urk jaarlijks ontvangt. Als reactie hierop besluiten Hendrik de Haan en Louwe Jansz. Weerstand als leden van de Urker Municipale Raad op te stappen en dienen hun ontslag in bij de drost in een brief waarin ze vooral de beklagenswaardige toestand van het eiland beschrijven. Ook bedanken ze voor de financiële ondersteuning en vragen alvast hulp voor de naderende winter. De drost geeft in een volgend schrijven aan de landdrost aan dat dit toch wel het beste bestuur is wat Urk op dat moment te bieden heeft. Beiden blijven vervolgens aan als leden van de Municipale Raad. Het gaat maar door Uit de brievenboeken van de drost blijkt dat de vraag om steun en schadevergoedingen voor het eiland Urk ook in 1810 doorgaat, evenals de beschuldigingen over en weer tussen Brands en De Haan. Brands beschuldigt De Haan, die ook voorzitter is van de kerkenraad, dat hij op oneigenlijke wijze bezittingen heeft verkregen. Justitieel en bestuurlijk heerst er wanorde op het eiland en de drost schrijft de landdrost dat het een hele verbetering zal zijn als hier iemand van buitenaf geplaatst wordt om de orde te handhaven. De drost heeft ook geen vertrouwen in de schout. Dit blijkt uit de reactie op het schrijven van Brands in 1810 over de vraag wanneer de bouw van de school en schoolmeesterswoning begint en of hij de directievoering mag voeren. De drost adviseert de landdrost om dat toezicht niet aan Brands te geven. ‘De man is in zijne betrekkingen en zijne werkzaamheden genoeg bij U Edele bekend. De ondervinding heeft reeds genoeg doen zien hoe slegt en kostbaar op dit Eyland gewerkt wordt.’12 Uit ontevredenheid over het beleid van koning Lodewijk wordt Nederland in 1810 door keizer Napoleon ingelijfd bij het Franse keizerrijk en wordt ook het lokale bestuur gereorganiseerd. Op Urk worden de schout en de municipale raad ontslagen en in juli 1811 wordt het bestuur gevormd door Hendrik de
STICHTING URKER UITGAVEN
Nalatenschap Hendrik de Haan heeft zijn contacten zeker aangewend ten goede van het eiland en de bevolking, maar is daar zelf ook niet slechter van geworden. In de notariële stukken van Lambert Hunnink komen we Hendrik de Haan regelmatig tegen. In 1819 verkoopt Hendrik de Haan ‘eene visschuit, lang over de steeven acht en veertig Voet, hol op zijne uitwatering zes Voet en wijd op zijn Berghout vijftien Voet, met al deszelfs Zeiltuig, staand en lopend want en ander vischtuig voor f 600,-- courant geld.’ In 1820 verkoopt hij een huis ‘op de Hoogebuurt nommer vier-en-veertig’ voor f 350,--1. In 1824 laat de kinderloze Hendrik de Haan zijn testament maken. Hij laat hier een groot deel van zijn bezittingen na aan familie, op voorwaarde dat ze hem tot zijn dood onderhouden en verzorgen. In dit testament worden de volgende bezittingen genoemd: ‘- Een derde gedeelte in ’t land, genaamt ’t Land van Oude Lammert. - Het gehele land, genaamd ’t Land van Kramer. - Het gehele land, genaamd het Land van Bartelt en de Brander. - Een vierde gedeelte in ’t land, genaamd ’t Land van oom Arent. - Een vierde gedeelte in ’t land, genaamd ’t land van Waayer Lubbert. - En de helft in ’t land, genaamd het Land van Pieter Sipkes. Welke landerijen te samen bedragen calculatief eene maat van vijf bunders, twee en zestig roeden en door partijen volgens gewoonten der landerijen geschat op een waarde van f 244,--. (Hendrik de Haan vererfde hierbij niet het land zelf, maar de landersrechten.) Zijn verdere bezittingen waren: Drie obligatien ten laste de Stad Enkhuizen, rentende drie ten honderd, alle gedateerd den Zeven en Twintigsten Juli des Jaare 1781, ieder groot in kapitaal duizend Guldens. Twee Certificaten van Nationale Werkelijke Schuld, ieder groot in hoofdsom honderd gulden. Twee kansbiljetten van Nationale Schuld, ieder groot in kapitaal honderd gulden.’ 1) Volgens de kadastrale kaart was dit de woning van chirurgijn Leendert Hoefnagel.
Haan, die de titel van maire (burgemeester) van Urk krijgt, Jacob Jacobsz. Nentjes wordt adjunct-maire. De prefekt van het departement du Zuiderzee benoemt Grubbelt Brands tot opzichter van de maritieme werken en ontvanger der belastingen. De armoede neemt in die periode alleen maar toe. De overheid doet zoveel mogelijk om Urk te helpen. In 1812 krijgen 21 gezinnen met in totaal 53 kinderen steun van de Societeit van Moederlijke Weldadigheid. In 1813 volgt zelfs een smeekbede van maire De Haan aan keizer Napoleon om meer geld ‘op dat zoo
vele schreijenden harten eens mogten verblijd worden.’ De keizer voert een hevige strijd in Rusland en heeft andere dingen aan zijn hoofd. Eind dat jaar stort het Franse keizerrijk in. Als gevolg hiervan gaat in het voorjaar van 1814 het lokale bestuur opnieuw op de schop en worden overal in het land weer nieuwe schouten benoemd. Grubbelt Brands schrijft meteen een brief aan de Prins van Oranje, die dan de macht heeft, om zich kandidaat te stellen. De kerkenraad en de magistraat gaan in de tegenaanval en schrijven een brief aan de prefekt van Hoorn, Lub Post | Verbonden door schuld | 7
Er blijft het nodige aan de strijkstok hangen bij uitvoering van overheidsklussen door Urkers die over de benoeming gaat, waarin Brands wordt zwartgemaakt. Met succes, want De Haan, met daarmee de families Romkes en Nentjes, blijft het hoofd van het eiland. Blijkbaar niet tot tevredenheid van de provincie, want in 1817 wordt de Enkhuizer notaris Lambert Hunnink benoemd als schout ‘tot men op Urk een geschikt persoon heeft gevonden’. Grubbelt Brands wordt met ingang van dat jaar benoemd tot opperstrandvonder, maar geeft uiteindelijk de strijd op. In 1820 verlaat de geboren Urker het eiland en wordt tolgaarder in Beverwijk. De onafhankelijke Hunnink weet de partijen iets dichter tot elkaar te brengen en blijft tot aan zijn overlijden in 1833 schout. Daarna wordt het hoofd van het lokale bestuur een burgemeester en wordt Pieter Nentjes benoemd, zoon van Jacob Jacobsz. Nentjes die zich destijds regent van het eiland Urk liet noemen. De strijd begint weer van voren af aan. Corruptie op het eiland Dat het arme eiland in de achttiende en negentiende eeuw een rijke bovenlaag kent, blijkt ook uit de reisverslagen van Jacob van Lennep en studiegenoot Dirk van Hogendorp. Twee rijke knapen die na hun studie samen te voet door het land trekken. Op woensdag 4 juni 1823 komen ze aan op het eiland Urk. Zij ontmoeten hier de eerder genoemde Hendrik de Haan. ‘Een oude visscher naderde ons, terwijl wij bij eene put van zoet water stonden, en verhaalde ons dat zijne eigene put veel dieper was, doch minder water gaf omdat zij zooveel lager op het eiland was; een ogenblik daarna verzocht hij ons op een kop koffie; zeer bevreemd over zijne gulheid, volgden wij hem en traden in eene onaanzienlijke wooning. Na twee ruime beestenstallen doorwandeld te hebben, kwamen wij in een 8 | Lub Post | Verbonden door schuld
goed en ruim vertrek en vervolgens in een tweede, waar de nichten van den grijzaart, twee groote schoone vrouwen met hare kinderen zaten. Nu volgden wij hem in het derde vertrek, waar de fraaiste porceleinen schotels in de rondte stonden en het koper ons van alle kanten tegenblonk: doch het vierde overtrof al de vorige schoon groote boerenvertrekken. Lekkere koffie en heerlijke beschuiten met roggebrood en kaas werden ons voorgezet. – Dan wie was die grijzaart zoo kloek en rank van gestalte, zoo edel van gelaat, zoo schoon door zijne zilveren lokken? Neem Uw’ hoed af, lezer! Het was de
bijna tachtigjarige oud-burgemeester van het eiland, die veertig jaren lang dien post waargenomen had en eerst het vorige jaar voor denzelven bedankt om zijne hooge jaren. ….Veel en zeer verstandig sprak de man met ons, vooral over het misbruik dat de aannemers van de goedwilligheid van Zijne Majesteit jegens het eiland maakten. Toen bracht hij ons naar zijn neef den predikant, dien hij op zijne kosten had laten studeeren te Utrecht, en die hem ƒ 8000,- gekost had. Deze jongeling had den vorigen winter zijne vrouw verloren, ‘t welk al de Urkenaars bedroefd had.’ De oud-burgemeester vertelt in het verslag van Van Lennep dat de koning 2.300 gulden had gegeven om de pastorie op te knappen, maar dat de aannemers het werk zo slecht gedaan hadden dat al de kamers rookten en lekten. ‘Anders was het een net gebouw, dat wij geheel zagen, en waar vele fraaie meubelen stonden als chif-
Afbeelding 6. De bus voor de armenzorg zoals deze ook nu nog hangt in het Kerkje aan de Zee.
STICHTING URKER UITGAVEN
fonières, bureaux, fraaie serviezen en theegoed.’ Bij de rondleiding worden ook de zeewering en de door de koning bekostigde nieuwe school getoond, die volgens De Haan ook bewijzen zijn dat geld niet goed is besteed. De oud-burgemeester laat zijn gasten overduidelijk weten dat er het nodige aan de strijkstok blijft hangen als aanbestede overheidsklussen worden uitgevoerd door de Urkers. Dirk van Hogendorp beschrijft de toestand van Urk in zijn reisverslag nog gedetailleerder. Hij geeft aan dat het eiland eertijds wel bloeiend was, maar in diep verval is geraakt en belastingen niet kan opbrengen. ‘Het eiland was voorheen van alle lands- en dorpslasten bevrijd. De koning komt het in de landsbelasting tegemoet, maar de dorpslasten komen op 1.000 gulden te staan en dit is voor de menschen een groot bezwaar.’13 Van Hogendorp noemt de school veel te klein en de woning van de schoolmeester eerder een kleine stal dan geschikt voor een huishouden. In de kerk is alles verrot en lekt het en hij vraagt zich af hoe het kan, want Zijne Majesteit betaalt uit eigen beurs voor onderhoud en herstel. ‘Doch geen wonder, de hoog geroemde aanbesteeding had ook hier plaats gehad. Het land en de koning hebben het geld betaald, weinig of niets is er gedaan. De aannemer heeft een goede winst genoten en waarschijnlijk zijn hier en daar kleine beursjes gemaakt. De Koning is hier zeer bemind. Men erkent zijn goed oogmerk en weldadig verlangen, zijne aanzienlijke giften tot gemoedkoming van deze eilanders, doch rondborstig en openhartig verfoeit men degenen die van ’s konings vertrouwen misbruik maken en zijne weldadige oogmerken verijdelen.’ Beide mannen bezoeken nog de woningen van de dorpschirurgijn Leendert Hoefnagel, de zeilmaker en een visser. Alle drie huizen zien er zindelijk en netjes uit. Het huis van de oud-burgemeester wordt helemaal doorkruist en is een toonbeeld van netheid. Hendrik Claassen de Haan (1749-1830) is in zijn tijd de meest welgestelde Urker en kan zich met het grootste
STICHTING URKER UITGAVEN
Dure studies De eerste dominees van Urker geboorte kunnen studeren dankzij de rijke bovenlaag van Urk. Hendrik de Haan betaalt de studie van zijn neef Jacobus Albertus Romkes (1793-1831), die in 1820 predikant wordt van de Hervormde gemeente. Zijn studie heeft volgens De Haan maar liefst achtduizend gulden gekost. Met een dergelijk bedrag kon je destijds heel Urk kopen. Als Romkes in 1831 overlijdt gaat in Amsterdam zijn kostbare bibliotheek onder de hamer. In de Opregte Haarlemsche Courant van 5 november wordt deze omschreven als ‘een uitmuntende verzameling boeken en kostbare werken’. Enkele tientallen jaren later wordt de studie van Jacob Nentjes (1818-1873) betaald door burgemeester Pieter Nentjes, een nazaat van de schoutfamilie Romkes. De vader van Pieter, Jacob Jacobsz. Nentjes, laat zich tijdens de Franse tijd deftig regent van Urk noemen. De welvarendheid blijkt uit het feit dat ook zij de kostbare studie tot predikant kunnen betalen.
Ds. Jacob Nentjes.
Nentjes wordt na het behalen van zijn examen in 1846 bevestigd tot voorganger van de Afgescheiden gemeente op Urk. Hij bleef hier, uitgezonderd een tussenpoze van drie jaar Leeuwarden, tot zijn dood in 1873. In die Urker periode werd in 1851 een nieuwe kerk gebouwd, die nu nog in sterk vergrote vorm in gebruik is als de Bethelkerk. Nentjes is waarschijnlijk de eerste Urker geweest die zich liet afbeelden (zie boven).
Opregte Haarlemsche Courant, 1 november 1831.
Lub Post | Verbonden door schuld | 9
gemak bewegen in de deftige kringen in Holland. Hij neemt als ouderling samen met de Urker predikant deel aan de Synode van Noord-Holland. Hij kent daar persoonlijk vooraanstaande regenten als Mr. Huydecoper, de burgemeester van de Stad Amsterdam en heer van Urk. Ook baron C.C. van Boetzelaer, commissaris politique namens het Gewest Holland bij de synode, was een goede bekende van deze Urker ouderling. De Haan behoort dus tot de rijke bovenlaag die de dienst uitmaakt in het bestuur van de gemeente en de kerkenraad. Vaak zijn Urker machthebbers in het bezit van een winkel en daarnaast ook nog een of meerdere schuiten. Ook hebben ze rechten op het land en worden daarom de ‘landers’ genoemd. Diaconale zorg De bovenlaag gaat over de besteding van de hulp die aan het eiland wordt verleend en verder is het de diaconie die zorgdraagt voor de armenzorg. Op Urk horen vrijwel alle bewoners tot de toen enige kerk, de Nederduitsche Gereformeerde Kerk die sinds 1816 de Nederlandse Hervormde Kerk heet. Uit de verplichte opgave aan de ‘Eerste Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam des Bataafschen volks’ blijkt dat de Urker diakonie in september 1798 een reser-
ve heeft van 3.100 gulden14. Volgens de hierbij gegeven exploitatie komen de jaarlijkse inkomsten onder meer uit de rente op dit kapitaal, toen 14 gulden. De kerkcollecten brengen 250 gulden per jaar op. De collectebusjes brengen 270 gulden op. Hierin wordt de heffing gedeponeerd op de winterharing, een duit op honderd haringen, en het armengeld dat vreemde kooplieden verplicht zijn te geven. Verhuurd hooigewas brengt 10 tot 11 gulden per jaar op. Ook zijn er nog geringe inkomsten uit de armenbussen die in de herberg en pastorie (afb. 6) staan en een paar guldens opbrengst als deel van de boetes die aan de schout zijn betaald. Ook schout, strandvonders en andere niet-vissers behoren een deel van hun inkomsten aan de kerk te geven, maar hiervan worden in de exploitatie van de kerk geen bedragen genoemd. De kerkrentmeester geeft aan dat de totale inkomsten van de diaconie op zes- tot zevenhonderd gulden worden geschat. Na aftrek van bovenstaande inkomsten blijkt de bijdrage van de rijken aan de kerkelijke armenzorg minimaal te zijn. Het aantal gesteunden is volgens de opgave van de kerk moeilijk aan te geven, omdat dit vooral afhangt van hoelang vissers door strenge winters verstoken zijn van inkomsten. In september van 1798 bedraagt het aantal vijf wezen,
Afbeelding 7. Advertentie uit de Opregte Haarlemsche Courant, 13 juli 1833.
10 | Lub Post | Verbonden door schuld
drie weduwen en twee huisgezinnen. In de Handelingen van de Algemene Synode der Hervormde Kerk van 1816 wordt vermeldt dat meer dan veertig weduwen en hun kinderen ‘aan de dringenste armoede zijn blootgesteld, en geene ondersteuning kunnen bekomen.’ Ondanks al die nood weet de diaconie in de negentiende eeuw de reserve goed in stand te houden en beijvert zich zelfs om het kapitaal te vermeerderen.15 Als een dorpsgenoot in ernstige financiële nood komt, wordt er na goedkeuring van de burgemeester of schout eerst een collecte gehouden onder de Urkers, maar uiteindelijk wordt al snel aangeklopt bij de provincie of zij toestemming willen geven om in de gemeenten van Noord-Holland te mogen collecteren (afb. 7). Over provinciale bereidwilligheid heeft Urk geen klagen. Als de pokkenepidemie op Urk in 1844/1845 voor groot leed heeft gezorgd, wordt Urk financieel bijgestaan vanuit Amsterdam waar een commissie geld inzamelt. Als op 8 februari 1845 vijftig vaartuigen door ijs worden overvallen en hun vistuig verliezen (schade 6.300 gulden), richt het gemeentebestuur zich tot de provincie voor hulp. Bij hoge uitzondering doen Gedeputeerde Staten van Noord-Holland een verzoek aan alle steden en gemeenten in de provincie om een collecte te houden voor de Urkers en ook de ingezetenen aan te sporen om hun liefdegaven te doen ‘aangezien de visschers ook niet in staat zijn om door middel van crediet zich het verlorene voorloopig aan te schaffen.’16 Na rampen op zee worden ook middels de landelijke media oproepen gedaan om vissers of nabestaanden te helpen (afb. 8 en 9). Verder zijn manmoedige reddingsacties vaak aanleiding om een beroep te doen op de weldadigheid van de welgestelde burgers elders in den lande (afb. 10 en 11). Aanvragen De verzoeken aan de landelijke en provinciale overheid om steun, vrijstelling van belasting of schadevergoeding, komen steevast van de kerkelijke en gemeentelijke overheid van Urk. De mensen die ook de kredieten hebben verstrekt voor de schepen of de dage-
STICHTING URKER UITGAVEN
lijkse levensbehoeften. Zij hebben er dan ook direct belang bij dat er geld binnenkomt om ook de schulden te kunnen aflossen. Zeker als het schip, dat als onderpand diende, is vergaan. Ook worden de verzoekschriften ondertekend door dominees, schoolmeesters en heelmeesters, wier inkomen deels ook door Urkers opgebracht moet worden. Zij hebben er direct belang bij dat de Urkers gesteund worden. De landelijke steun en belastingvrijstellingen zorgen ervoor dat de reserves van de diaconie in stand gehouden worden, er meer geld is om de schulden af te betalen die in de schaarse wintertijd gemaakt zijn bij de middenstanders en ook leningen kunnen worden afbetaald. De oproepen in de krant leveren het nodige geld op en het komt binnen bij de commissies die bestaan uit de eerder genoemde mensen, de elite van het eiland. Na de oproepen volgen vermeldingen van de giften en dankbetuigingen in de media (afb. 12). Naast de weldadigheid is er nog de provinciale steun die tot ver in de twintigste eeuw blijft bestaan. Urk krijgt halverwege de negentiende eeuw jaarlijks 1.000 gulden subsidie, waarover drie aangestelde armenmeesters kunnen beschikken. De diaconie springt dus pas in het uiterste geval bij.
Afbeelding 8 en 9. Oproepen om hulp in de Opregte Haarlemsche Courant in 1840.
Minder inkomsten De inkomsten van de kerk komen onder druk te staan als bij de Afscheiding van 1834 een tweede kerkgenootschap op Urk ontstaat, waartoe ook het bestuur van Urk gaat behoren. De opbrengst van de collecten halveert, terwijl de armlastigen van de Afgescheidenen toch aan de zorg van de Hervormde gemeente blijven toevertrouwd. Er wordt besloten om maar met een collectebus langs de huizen te gaan om zo ook gaven van de Afgescheidenen te verkrijgen, maar de opbrengsten blijven teruglopen. Ook raakt het afdragen van een deel van de opbrengst na een volbrachte visreis, het reizegeld, in verval. De schippers die in de haven hun koopwaar verkopen moeten 30 cent afdragen, het armengeld, maar ook zij weigeren steeds meer om te betalen omdat hier geen wettelijke regelgeving aan ten grondslag ligt. De diakonie vraagt
STICHTING URKER UITGAVEN
Lub Post | Verbonden door schuld | 11
Afbeelding 10 en 11. Verschillende reddingsacties van Urker vissers zijn aanleiding om de arme Urker bevolking te steunen. Boven een oproep uit 1842 en rechts een oproep uit de Arnhemsche Courant van 13 maart 1853.
de gouverneur van Noord-Holland en de landelijke regering om toestemming om reizegeld en armengeld middels een plaatselijke verordening te mogen opleggen. Gouverneur Van Ewijck laat zich niet voor het karretje van de diakonie spannen en geeft te kennen dat ze in geval van geldnood maar meer moeten collecteren. Naast de provinciale subsidie is er ook nog steun van de landelijke overheid. Bij de behandeling van de staatsbegroting voor 1851 komt het eiland Urk ruim aan bod als ‘eiland dat diepe wortel heeft geschoten als jaarlijkse kostenpost.’ In het jaar 1850 wordt onder meer betaald:
9.000 gulden voor maritieme werken en de salarissen van de lichtwachter 300 gulden, politiedienaar 300 gulden, predikanten 775 gulden en rijksontvanger 194,65 gulden. De dan 1.150 inwoners brengen aan belastingen ruim 1.965 gulden op. Aan havengeld wordt daarnaast nog 725 gulden opgebracht. Het mag duidelijk zijn dat het 80 hectare grote eilandje behoorlijk geld kost. Urk houdt tot in de twintigste eeuw een uitzonderingspositie als het gaat om overheidssubsidie. Het onderwijs wordt financieel ondersteund om te voorkomen dat Urkers zelf schoolgeld moeten betalen, omdat dan gevreesd wordt dat ze wegblijven. Om te zorgen dat de heelmees-
Afbeelding 12. Een dankbetuiging van de Hervormde Kerk in de Opregte Haarlemsche Courant.
12 | Lub Post | Verbonden door schuld
ter op Urk genoeg verdient om naar het eiland te komen en voor langere tijd te blijven, wordt later ook zijn salaris door de overheid aangevuld. Zelfs de kosten van de politie worden vergoed. Naast deze structurele steun wordt er ook incidenteel de portemonnee getrokken als het gaat om grote projecten als de bouw van een nieuwe school en het gemeentehuis. Urk blijkt niet in staat om deze voorzieningen zelf te bekostigen. Zelf verdelen Wat de armenzorg betreft stuurt de Hervormde kerk in 1851 een verzoek aan Gedeputeerde Staten om de 1.000 gulden subsidie aan de kerken te geven, zodat de diakonie dit onder de armen kan verdelen. Alhoewel het een gemeentelijke taak is, gaat de provincie toch akkoord. Na opgave van het aantal behoeftigen door de burgemeester, krijgt de gemeente de opdracht om het geld onder de kerken te verdelen. De Hervormde diakonie krijgt 350 gulden, de Afgescheidenen 500 gulden en het gemeentebestuur krijgt de resterende 150 gulden die bestemd is om de kosten
STICHTING URKER UITGAVEN
van verpleging van Urkers aan de wal te bekostigen.17 In 1854 wordt landelijk geregeld dat de zorg voor de armen een taak van de kerk is. De gemeente dient het geld door te sluizen naar de kerken en mag een deel houden voor de behoeftigen die niet bij de kerk horen. Op 28 juni 1856 worden er voorwaarden gesteld aan die ondersteuning en landelijk wordt bij wet verboden om bedeling te geven aan personen die gezond van lijf en leden zijn. Hierdoor wordt het op Urk niet meer mogelijk om het provinciegeld te geven aan vissers die door averij of verlies van netten tijdelijk niet meer konden vissen. De Hervormde dominee Van Hall doet het verzoek aan Gedeputeerde Staten de subsidie rechtstreeks aan de kerken te geven om onder die controle uit te komen, maar die poging wordt doorzien. Het geld blijft via de gemeente gaan en Gedeputeerde Staten stellen ter controle voor om een commissie van toezicht in te stellen op de besteding van de armengelden. Het advies is om J. Asma, timmerman en aannemer, D. van Wijngaarden van Rees, havenmeester en A.M. Geerling, heelmeester, te benoemen. De gemeenteraad benoemt echter eigen mensen in die commissie, te weten burgemeester Kramer (voormalig broodbakker), wethouder Snoek en gemeenteraadslid Nentjes, zoon van de vorige burgemeester.18 Vanaf die tijd geeft de provincie aan dat de subsidie de komende jaren afgebouwd zal worden en Urk zelf geld moet zien binnen te krijgen voor de armenzorg door het heffen van plaatselijke belastingen. Ze krijgen de opdracht om 600 gulden binnen te halen, omdat anders de provinciale bijdrage helemaal vervalt. Het komt uiteindelijk tot het heffen van belasting op het gebruik van gedistilleerd (drank) en het vragen van plaatsgeld voor de kramen op de kermis met Pinksteren, maar dit blijkt niet toereikend.19 Een beroep op weldadigheid Midden negentiende eeuw komen er steeds meer oproepen om algemene hulp voor het eiland. Het gaat volgens de media om driekwart van de Urker bevolking die honger en gebrek lijdt. In de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche
STICHTING URKER UITGAVEN
Afbeelding 13. De omstreden oproep in de landelijke media.
Afbeelding 14. De Afgescheidenen weten ondanks de waarschuwing toch geld binnen te halen.
Afbeelding 15. De reactie van de Hervormde Kerk in de Opregte Haarlemsche Courant op de oproep van de Afgescheidenen om hulp.
Lub Post | Verbonden door schuld | 13
opgave te doen van het aantal bedeelden, maar hierop komt geen antwoord. Ondanks de beschreven ellende is er geen sprake van uitzonderlijke bedeling. Burgemeester Kramer voelt zich bezwaard om toch de 500 gulden te vragen van de provincie, die na het lezen van de oproep al heeft aangegeven dat het geld beschikbaar is. Hij stelt voor om Gedeputeerde Staten te schrijven dat de haringvisserij zich goed laat aanzien en ze maar 118,27 gulden nodig hebben. De wethouders, die de oproep in de krant hebben ondertekend, weigeren en uiteindelijk wordt toch de 500 gulden maar gevraagd, die vervolgens bij de diaconieën terecht komt.20
Afbeelding 16. De landelijke oproep om hulp, die veel reacties losmaakte onder de Urker bevolking.
Courant verschijnt op 15 maart 1853 de oproep om ‘mondbehoeften en kledingstukken’ voor de hongere Urkers die ‘als geraamten waggelend gaan’ en zelfs ‘geen kruimeltje brood hebben om aan boord mede te nemen’. In januari 1856 verschijnt er een oproep vol drama in diverse landelijke kranten (afb. 13), waaronder het Algemeen Dagblad. Ongeveer 96 huisgezinnen zijn ten prooi gevallen aan de uiterste ellende en komen volgens het bericht om van honger en koude. De gewone bronnen ter ondersteuning van de behoeftigen zouden niet voorhanden zijn. De oproep aan de edelmoedige landgenoten is ondertekend door drie leden van het 14 | Lub Post | Verbonden door schuld
gemeentebestuur en de heel- en vroedmeester. Alle vier lid van de Afgescheiden kerk. Er komt al snel geld binnen (afb. 14). Opzienbarend is de reactie van dominee Van Hall namens de kerkenraad van de Hervormde gemeente (afb. 15). Hij laat zes dagen later in de krant weten dat gevers toch maar voorzichtig moeten zijn met het geven van geld. De nood schijnt helemaal niet zo hoog te zijn, want er kan altijd nog een beroep worden gedaan op de provinciale subsidie die dat jaar 500 gulden bedraagt. Om bij de provincie een beroep te kunnen doen op dat geld vraagt de gemeenteraad beide diaconieën om een
Spot In januari 1861 is het juist de Hervormde gemeente die alles uit de kast haalt om de armzalige toestand van het eiland in ‘een bede aan Neerlands weldoende bevolking’ voor te spiegelen in de krant (afb. 16). ‘...martelaars der armoede, wier leven, door honger, gebrek en ziekte verscheurd, slechts een langdurige doodstrijd is. Kranken, met zakken bedekt, zijn zelfs op hunne legersteden niet tegen wind en regen beveiligd, en terwijl zij wegvloeijen van gebrek, blijft hun slechts over om door karige aalmoezen hun half verteerd ligchaam aan den dood te betwisten.’ Op deze dramatische beschrijving vervolgt de bede met de mededeling dat de diaconie het moeilijk heeft en de provinciale subsidie ontoereikend is. Kortom, er worden liefdevolle gaven gevraagd. En die komen. Een stroom van geld (afb. 17), waarvoor soms kinderen de spaarpot leegmaken. Soms vergezeld van de mededeling welk deel voor welk kerkgenootschap is. Daarnaast ook vele goederen om de honger te stillen en kleding om de Urkers nog enige warmte te geven. Voor veel Urkers gaat deze oproep te ver en de dorpsdichter laat geen twijfel bestaan over de mening van de ‘gewone’ Urker.21 Met schrik verneemt men uit de krant, Hoe dat de ellende van ons land Wordt uitgekreten op een toon, Die ons vervult met smaad en hoon. Zij vloeien weg hier van verdriet, Zoo is de algemeene roep
STICHTING URKER UITGAVEN
Afbeelding 17. De emotionele oproep bracht een stroom aan geld en goederen op gang.
Onderscheid in klederdracht De klederdracht uit de negentiende eeuw biedt meer mogelijkheden om je als meer bemiddelde te onderscheiden dan de sobere dracht uit de twintigste eeuw. De dracht is vooral kleurrijker, en door duurdere materialen en veel sieraden kan het verschil gemaakt worden. Het hemd bij de mannen heeft twee rijen zilveren knoopjes, waarvan het aantal de rijkdom aangeeft. De pet met de gladde klep kan nog voorzien worden van een randje bont. Ook de schoenen worden gesierd met een grote zilveren gesp. Het zijn vooral de landers, de Urker elite, die zich op deze manier kleden.
Afbeelding 18. Een dankbetuiging van de Urker bevolking namens de Hervormde gemeente.
Van deze groote leugnaarstroep, Die ik in ’t kort hier volgen laat, En waar een ieder ’t oog op slaat. In het vervolg van dit gedicht worden de personen gehekeld die de bede om hulp hebben ondertekend. Hun wordt verweten dat ze vooral bezig zijn voor de rijke man (middenstand, dokter en predikant) die erbij gebaat zijn dat er
STICHTING URKER UITGAVEN
geld komt, zodat hun rekeningen betaald kunnen worden. Dat de diaconieën het geld niet nodig hebben, blijkt uit de jaarrekening van de Hervormde Kerk die sluit met een tekort van slechts 2,16 gulden. De Afgescheiden gemeente vraagt dat jaar ook geen provinciale subsidie aan en dat wijst erop dat ze geen extra geld nodig hebben voor de bedeling.22
De commissie heeft na de bede om hulp in ieder geval genoeg te verdelen. Er volgt een hartelijke dankzegging in de Opregte Haarlemsche Courant (afb. 18) waarin alle gevers gezegend worden. ‘Door de ontvangen liefdegaven zijn onze armen bij het leven bewaard, onze kranken verpleegd en onze behoeftigen van allerlei aard ondersteund kunnen worden.’ Met nog de toevoeging dat er Lub Post | Verbonden door schuld | 15
wat geld overgebleven is waarvan in het volgende jaar een ruimere armenverzorging kan plaatsvinden. Naast hulpvragen via de burgerlijke overheden zijn er ook de verzoeken om hulp via de kerkgenootschappen. (afb. 19) Zeerampen In het vervolg van deze eeuw zijn het vooral scheepsrampen die leiden tot advertenties voor financiële steun. Steeds met dezelfde strekking: op Urk is geen geld, dus uw weldadige gaven zijn gewenst, ja noodzakelijk. Met succes, want de goedgeefsheid is groot. Een zeeramp in 1869 zorgt ook voor actie binnen de eigen gemeenschap. Onderwijzer K. Koffeman schrijft een boekje over de ramp en na verkoop is de netto opbrengst 250 gulden. Verder komt er weer veel geld binnen van landgenoten, waaronder een aantal grote giften.
Afbeelding 19. Een vraag om hulp in De Bazuin van 24 juli 1863, het landelijk weekblad van de Afgescheiden gemeente.
16 | Lub Post | Verbonden door schuld
Naast de roep om hulp na rampen, schroomt Urk ook niet om een beroep op de vrijgevigheid van de Nederlandse bevolking te doen als het gaat om bijvoorbeeld een nieuw kerkgebouw voor de Afgescheidenen in 1851 en in 1867 voor een christelijke bewaarschool. In de Opregte Haarlemsche Courant van 12 augustus 1867 wordt in de oproep aangegeven dat het gaat om kinderen die vóór de gewone schooltijd worden opgevangen. ‘(...) dat hier de kinderen tot aan hun zesde jaar in benaauwde huizen of op den openbaren weg hun tijd doorbrengen, zonder in iets goeds te worden onderwezen; dat de ouders, zelven over het algemeen onbeschaafd en meestal zeer behoeftig, daarin geene verbetering kunnen aanbrengen; ja, veelal de noodzakelijkheid er van zelfs niet inzien...’ De ondertekenaars zullen het een weldaad vinden als er een bewaarschool komt. Op 5 november 1867 verschijnt er een advertentie in het Algemeen Handelsblad waarin de initiatiefnemers (burgemeester Kagei, Hervormde predikant Noorda en geneesheer Habermehl) worden beschuldigd van een valse voorstelling van zaken. Immers, de Afgescheidenen hebben een jaar eerder al aangegeven dat ze een bewaarschool willen stichten die toe-
STICHTING URKER UITGAVEN
gankelijk is voor alle Urker kinderen. Zij zien de oproep dan ook als een tegenwerking en geven aan dat het onzin is om op Urk twee bewaarscholen te realiseren. Ze sluiten de advertentie af met ook een oproep om hun initiatief financieel te steunen. Ondertekend door J. Nentjes, predikant van de Afgescheiden Gereformeerde Gemeente, winkelier T. Hoekstra, gemeeneontvanger J. Molenaar, winkelier J. Snoek en bakker J. Nyman. De Hervormden reageren weer middels een oproep in de Opregte Haarlemsche Courant dat juist de anderen leugens verspreiden. ‘Gij weet niet met hoevele moeite wij hier hebben te strijden. Uwe giften zullen met den meesten dank door ons worden ontvangen en vermeld, en God zal u zegenen.’ De geldstroom komt op gang, maar de Hervormde bewaarschool is er desondanks nooit gekomen. De Afgescheidenen slaagden er wel in om hun bewaarschool te stichten. In 1883 wordt uiteindelijk voorgesteld om de verkregen 5.000 gulden voor de Hervormde bewaarschool maar te besteden aan nabestaanden van de grote zeeramp die dat jaar plaatsvindt. De zeeramp van 1883 treft diverse vissersplaatsen in het land en eist ook op Urk vele mensenlevens. Het leidt opnieuw tot een breed gedragen oproep (afb. 20) in de krant, waarvan het resultaat overweldigend is. Er komt ruim 58.000 gulden binnen. Onafhankelijk van de diaconie en de gemeente wordt de ‘Vereeniging tot ondersteuning van behoeftige weduwen en kinderen van in zee verongelukte visschers der gemeente Urk’ opgericht, die ten minste uit dertig leden bestaat en met een bestuur van negen leden. Hier gaat het dan niet meer alleen om eenmalige steunverlening, maar voor de nabestaanden is er gedurende een aantal jaren ook een structurele uitkering. Uit het jaarverslag van 1898 blijkt dat tot dan al bijna 45.000 gulden is uitgekeerd. Er wordt dan alleen nog steun verstrekt uit de rente. Van de ramp van 1883 hebben dan nog zes weduwen en vijf kinderen steun. Volgens de in 1894 gewijzigde statuten hebben ook de weduwen en wezen van na 1883 in zee verongelukte vissers recht op steun. Maar
STICHTING URKER UITGAVEN
Afbeelding 20. De roep om hulp na de zeeramp van 1883 wordt breed gedragen door de Urker bevolking.
Lub Post | Verbonden door schuld | 17
Koninklijke gaven Leden van het koninklijk huis hebben zich in de negentiende en begin twintigste eeuw gulle gevers getoond als ging om lediging van nood op het eiland Urk. Vaak anoniem, maar soms met naam en toenaam. De Dordrechtsche Courant van 16 januari 1845 meldt ‘...dat het Z.M. onzen geëerbiedigden koning behaagd heeft, aan de commissie voor de noodlijdenden op het eiland Urk de aanzienlijke som van vijfhonderd gulden toe te zenden.’ Het eerste in de media gerapporteerde bezoek aan het eiland is dat van prins Hendrik van Oranje (1820-1879). In juli 1853 doet de Prins van Oranje in het kader van een werkbezoek de eilanden Marken, Urk en Schokland aan. Op Urk komt het gezelschap op zondag net onder kerktijd aan. Toch zijn er die de prins herkennen. Dit kan duiden op een eerder bezoek of die Urkers hebben hem eerder ergens anders ontmoet. Als de kerk uit is, stromen de Urkers allemaal naar het strand om de vertrekkende prins daar te Prins Hendrik der Nederlanden. begroeten. Een week later, 25 juli, staat er in het Algemeen Handelsblad een berichtje over een reeds bejaarde visser die op Urk een fraai plezierjacht de haven binnen ziet zeilen. Als hij het jacht daarna nauwkeurig heeft bekeken laat hij de schipper als grap, maar met ernstige ondertoon, weten dat hij wel wil ruilen. Zijn vissersschip ligt aan de grond en hij wil graag weer in het onderhoud van zijn gezin voorzien. ‘Konde ik slechts over een som van 150 gulden beschikken, dan zoude ik mijn scheepje terug kunnen krijgen.’ Getroffen door dit vrijmoedige verhaal stelt de onbekende man hem de benodigde 150 gulden ter hand, verblijft nog enige tijd op het eiland en vertrekt daarna even incognito als hij gekomen is. Het laat zich raden wie deze blijk van liefdadigheid heeft gedaan.
Koninklijke gaven waren vaak anoniem, maar soms werd deze gewoon met naam en toenaam vermeld.
Rotterdamsche Courant, 15 juli 1853.
Als in 1911 een andere prins Hendrik opnieuw het eiland bezoekt, wordt hem verzocht om Hare Majesteit de Koningin ‘den innigen dank voor Hare stille weldadigheid te willen overbrengen, waardoor hier zooveler tranen gedroogd zijn en leed verzacht is. Niet enkele, maar zeer vele gevallen zijn uwen Urker correspondent bekend, waarin Hare Majesteit hier hulp en steun betoond heeft, na ingewonnen advies; doch de vanwege de Koningin te kennen gegeven wensch om er geen ruchtbaarheid aan te geven, weerhield hem u te melden hoe weduwen met groote gezinnen aan een middel van bestaan geholpen werden, hoe arme menschen hun bouwvallig huisje konden vernieuwen, hoe aan arme zieken en zwakken versterkend voedsel kon verstrekt worden, hoe een bejaard visscher aan een boot of wat vischtuig geholpen werd, hoe een ongelukkig visscherman zich een nieuw zwaard of een mast, of een korlijn aanschaffen kon, enz.’1 1) Het nieuws van den dag, Kleine Courant, 7-6-1911
18 | Lub Post | Verbonden door schuld
STICHTING URKER UITGAVEN
aan hen mag niet meer worden verstrekt dan wat nog over is van de rente na de steunverlening aan de nabestaanden van de ramp van 1883. De vereniging is dus heel zuinig op het geld. De steun bestaat uit een wekelijks bedrag van 2,75 gulden aan een weduwe, en in de maand oktober 20 gulden voor winterprovisie. De kinderen krijgen elk 0,75 gulden per week en voor winterprovisie 5 gulden. Wanneer weduwen of kinderen Urk verlaten houdt de steun op en voor weduwen geldt dit ook als ze hertrouwen. Voor jongens stopt de steun op 15-jarige leeftijd en voor meisjes op 17-jarige leeftijd, als ze in hun eigen onderhoud kunnen voorzien. De steun vervalt ook als de positie van de nabestaanden dusdanig verbeterd is dat dit naar de mening van de commissie niet meer nodig is. Hiervoor worden met name in de winter huisbezoeken afgelegd.23 Warme maaltijden Eind negentiende eeuw is er nog steeds sprake van armoede op het eiland. Sinds 1894 is op Urk de commissie Urks Weerbaarheid belangeloos actief met het inzamelen van gelden onder de inwoners van het eiland om warme maaltijden te kunnen verschaffen aan degenen die hier zelf het geld niet voor hebben. Vijf dagen in de week wordt aan kinderen een warme maaltijd verstrekt om zo het bedelen langs de huizen tegen te gaan. De Enkhuizer Courant van 20 januari 1995 bericht echter dat de commissie veel weerstand ondervindt van sommige gegoede Urkers. Een jaar later bericht deze krant weer dat het merendeel van de gegoede Urkers de hulpactie niet steunt, omdat ze van mening zijn dat dit werk moet uitgaan van de diakoniën. Zij beweren ook dat er ook geen behoefte aan is, omdat de bedeling al voldoende is. Als in het voorjaar van 1896 geld van buiten Urk wordt aangebracht, waardoor het hoofd van de school tweemaal daags een boterham kan verstrekken aan de kinderen, blijken de bezwaren te zijn verdwenen. De Enkhuizer Courant meldt: ‘Nu het geld van buiten Urk is aangebracht, heeft men op deze bedeeling hier niets tegen.’ Twee uitgesproken tegenstanders ne-
STICHTING URKER UITGAVEN
Afbeelding 21. Een beroep op de weldadigheid.
men dan wel zitting in de commissie die zich inspant om geld in te zamelen voor een huldeblijk aan H.M. de Koningin bij haar troonsbestijging. De Nieuwe Courant van 11 april 1896 schrijft dan: ‘Bedoelde heeren hebben dus meer op met de Koningin dan met hunne noodlijdende naasten en medeburgers.’ Nieuwe commissies Tot in de twintigste eeuw doet Urk een beroep op de weldadigheid van Nederland. Alhoewel het kapitaal van de Vereeniging tot ondersteuning van behoeftige wezen en kinderen van in zee verongelukte visschers in het jaar 1900 nog 45.000 gulden bedraagt, wordt in 1901 toch weer een beroep gedaan op
de weldadigheid (afb. 21). Dit ondanks het feit dat op de jaarvergadering werd besloten om ‘bij eventuele scheepsrampen, het oprichten van nieuwe commissies ter inzameling van liefdegaven te voorkomen, door zelf in zulke gevallen handelend op te treden, indien de toestand der nagelaten betrekkingen daartoe dringt. Steeds zal dan eerst op het eiland zelf gedaan en verzameld worden wat mogelijk is en alleen dán in de bladen de liefdadigheid van de vaste wal worden ingeroepen wanneer de krachten op Urk onvoldoende blijken.’ Gezien de oproep in de krant houdt men op Urk liever het saldo in stand. De op Urk gehouden collecte levert ruim 214 gulden op. H.M. de Koningin-Moeder Lub Post | Verbonden door schuld | 19
Afbeelding 22. De gemeente Urk heeft in 1904 al voorgedrukte bedankkaartjes. Hier een bedankje aan de gemeente Workum, waar een collecte is gehouden voor nabestaanden van veertien omgekomen vissers. (Verzameling Pasterkamp, Urk)
maakt 75 gulden over en verder stromen uit het hele land weer de giften binnen. Iedere dankbetuiging in de krant wordt afgesloten met de zin: ‘Zij blijft echter nog steeds de aandacht op de armoedige gezinnen vestigen, in de hoop nog meerdere blijken van liefdadigheid te ontvangen, om alzoo in de eerste toekomst hun onderhoud verzekerd te mogen zien.’ In oktober 1904 vindt opnieuw een scheepsramp plaats waarbij vier schepen vergaan en veertien Urkers verdrinken. Ook nu vormt zich weer een commissie die een oproep doet op weldadige landgenoten. ‘Zij vleit zich reeds bij voorbaat, opnieuw een bewijs van Uwe edelmoedigheid betoond te zien aan deze arme moeders en kinderen, die het zoo ten volle verdienen’.24 Binnen tien dagen kan al gemeld worden 20 | Lub Post | Verbonden door schuld
dat het geld binnenstroomt. Van de Koningin-Moeder ook weer honderd gulden. De collecte onder de Urker bevolking brengt 402 gulden op. De gemeente Urk heeft de dankbetuiging dan al verder geprofessionaliseerd en heeft voorgedrukte bedankkaartjes om te versturen naar de gevers (afb. 22). In oktober van dat jaar doet burgemeester Van Suchtelen van de Haare een verzoek aan de Commissaris van de Koningin in Noord-Holland om alle gemeenten te vragen een collecte te houden voor Urk. Met de opbrengst wil Urk een fonds vormen om in de toekomst minder afhankelijk te zijn van aanvragen om hulp25. Het verzoek stuit op diverse bezwaren en wordt afgewezen. De Urker burgemeester benadert vervolgens zijn ambtgenoten en een aantal hiervan gaat over tot het houden van een collecte. (afb. 23)
Minder afhankelijk Zo houdt Urk nog lange tijd de hand op na rampen en in tijden van gebrek, maar in de loop van de negentiende eeuw komen er ook meer eigen voorzieningen voor structurele hulp. Voor steun aan oude vissers wordt rond 1870 een fonds in het leven geroepen, de Van Alphen Stichting. Het fonds verleent steun aan mannen boven de zeventig jaar en soms aan jongere personen die niet meer in staat zijn om te werken. De inkomsten komen uit liefdegaven en vrijwillige vaste bijdragen. Door een belangrijke gift van Jhr. A. van Alphen wordt een onderkomen gesticht waarin de oude vissers nog wat geld kunnen verdienen door netten te herstellen (afb. 24). De hulp wordt in geld, levensmiddelen en brandstoffen verstrekt en vindt voornamelijk in de winter plaats. De vereniging Draagt Elkanders Lasten
STICHTING URKER UITGAVEN
dernemers en middenstanders op Urk lang het bestuur in handen houden, omdat vissers de hele week van huis zijn. Een belangrijke bijdrage aan onafhankelijkheid van de vissers is in 1905 de oprichting van een eigen visafslag op aandringen van Urker vissers en niet-Urker kopers. Tot die tijd zijn vissers voor de verkoop van de ansjovis vaak vaste klant bij een Urker koper die meestal ook een winkel heeft. De in de winter op de pof gekochte levensmiddelen worden zo met de ansjovisteelt betaald. Het spreekt voor zich dat de vissers hier niet het meeste voordeel bij hebben. De Urker kopers zijn dan ook tegen de oprichting van een eigen visafslag. Om de krachten van de vissers te bundelen bij de inkoop, wordt in 1922 de VisserijcoĂśperatie opgericht. Afbeelding 23. Prov. Overijsselsche en Zwolsche Courant, 26-11-1904
wordt in 1898 opgericht als onderlinge verzekering. Er wordt aan de leden, die periodiek premie moeten betalen, een uitkering verstrekt in geval van arbeidsongeschiktheid. Een mogelijk overblijvend kapitaal geeft uitzicht op een pensioen voor oude mannen boven de zeventig jaar. De opgerichte fondsen maken de Urkers steeds minder afhankelijk van de kleine groep die de macht en het geld op Urk hebben. Door het wegvallen van inkomsten uit berging van schepen, het toezicht op en het uitvoeren van rijkswerken en de verdeling van overheidssubsidies, verliest deze Urker elite ook belangrijke bronnen van inkomsten en macht. Wat ook meespeelt in de afbrokkeling en verdeeldheid van het machtsbolwerk, zijn de kerkelijke afsplitsingen. Verder de inperking van bestuurlijke macht. Eeuwenlang zijn het de Urkers die zelf bepalen, maar van hogerhand worden mensen van buitenaf benoemd. In 1863 wordt de laatste Urker burgemeester ontslagen. Deze vermogende Klaas Kramer verstrekt ook het nodige kapitaal op Urk. Valsheid in geschrifte doet hem uiteindelijk de das om en
STICHTING URKER UITGAVEN
hij moet een jaar de gevangenis in. Hij keert daarna weer in zijn vroegere bakkersbedrijf terug en is de eerste Urker met een schuivende hanglamp die in die dagen maar liefst vijfentwintig gulden kost.26 Tot ver in de negentiende eeuw behoort deelname aan het gemeentebestuur alleen toe aan de rijken, maar door de ontwikkeling van de democratie krijgen ook anderen de gelegenheid om zich verkiesbaar te stellen. Toch blijven on-
Kredieten De gemeente Urk is rond de eeuwwisseling nog lang niet in staat om de eigen exploitatie middels plaatselijke belastingen rond te krijgen. Rijk en provincie dragen nog bij in de kosten van de school en de gezondheidszorg. Ook wordt flink in de Urker samenleving geĂŻnvesteerd door de bouw van een nieuwe 12-klassige school, de verbouw van de oude school tot gemeentehuis met dokters- en burgemeesterswoning en de uitbreiding van de haven. In de eerste helft van de twintigste eeuw is de invloed van de Urker elite
Afbeelding 24. Het gebouw van de Van Alphnstichting, waarin oude vissers nog een centje kunnen bijverdienen.
Lub Post | Verbonden door schuld | 21
met name nog merkbaar door de kredietverlening. In 1905 meldt een visserijrapport dat het merendeel van de bevolking zich diep in de schulden heeft gestoken. Grotendeels bij de Urker rijken die zich ook bezighouden met de verhuur van onroerende goederen die in de loop der jaren zijn vergaard. De huizen op Urk zijn opgekocht als belegging, maar ook verkregen als schulden niet meer betaald konden worden. Al in de akten van notaris Hunnink in 1817 komen we huisverkopingen tegen waar openstaande schulden van de koopsom worden afgetrokken om op die manier ‘finaal te kwijteren’. Aan het eind van de negentiende eeuw kampt Urk met een tekort aan beschikbare woningen. (afb. 25) De mensen zitten op elkaar gepropt en dan nog te bedenken dat in veel van die woningen ook nog garnalen worden gepeld om wat bij te verdienen. De woontoestand is dan ook allesbehalve in orde en wordt ook gezien als een oorzaak van het uitbreken van verschillende besmettelijke ziektes. Bouwvallen storten regelmatig in en de Gezondheidscommissie verklaart tientallen woningen als onbewoonbaar, maar door gebrek aan alternatieven komt het niet tot ontruimingen. De Gezondheidscommissie adviseert de gemeente Urk om de meest slechte percelen te ontruimen en een
Spaarbank
Afbeelding 25. Algemeen Handelsblad, 29-3-1917
tiental nieuwe woningen te laten bouwen. De gemeente Urk heeft echter de handen vol aan het aanleggen van bestrating en rioleringen27 . Om de levensomstandigheden en hygiëne in het dorp te verbeteren wordt een verharde weg om het dorp gelegd en een afrastering rond het hooiland om het vee buiten het dorp te houden. Een sloot wordt gedempt die gebruikt wordt als dumpplek van kadavers. Ook worden rioolbuizen gelegd die ondergronds het afvalwater naar open water moet afvoeren. Tot die tijd worden afval en uitwerpselen door open goten in de straten afgevoerd, op Urk graften genoemd. De kosten bedragen 31.000 gulden. Vanwege de financiële toestand van de gemeente Urk28
wordt opnieuw de overheid om hulp gevraagd. Het rijk draagt 12.000 gulden bij, de provincie 5.000 gulden en voor het resterende bedrag wordt een lening afgesloten29. In 1913 legt burgemeester Gravestein de eerste cementen buis voor de riolering.30 Bij de aanleg van de riolering worden Urker werklozen ingezet. Urk zet kleine stapjes naar betere woonomstandigheden, maar het is de eerste helft van de twintigste eeuw behelpen met vaak armoedige behuizing. (afb. 26) Een deel van de huizen is in handen van de rijkere Urkers. Deze tonen zich niet erg sociaal bewogen, want in 1908 besluit een zestal eigenaars van huizen
De financiële positie van de Urkers is dusdanig vooruit gegaan dat de Kamper Nutsspaarbank in 1917 een bijkantoor op Urk sticht. Het ontwikkelt zich voorspoedig, met perioden van teruggang wegens de wisselende inkomsten van de visserij. Zo hebben de Urker spaarders eind 1927 te vorderen 93.000 gulden, in 1928 131.000 gulden, in 1929 117.000 gulden en aan het eind van het goede visjaar 1930 een bedrag van 160.000 gulden. Het aantal spaarders bedraagt dan 850 op een bevolking van ruimt 3.000 inwoners.1 1.) Goudsche Courant, 10-2-1931 Afbeelding 26. Een beeld uit het begin van de twintigste eeuw. De armoede is goed zichtbaar.
22 | Lub Post | Verbonden door schuld
STICHTING URKER UITGAVEN
Op gezamenlijke kosten worden mensen gerechtelijk uit hun huurhuis gezet om samen een bond te vormen. Zij komen overeen pogingen aan te wenden om de huur van de verpachte woningen beter binnen te krijgen. Twee wintermaanden willen zij de mensen gratis huisvesting geven, maar wie het overige deel van het jaar niet betaalt, wordt op gezamenlijke kosten gerechtelijk uit het huis gezet. Diegene kan dan bij niemand van de aangeslotenen nog onderdak vinden. In de krant werd als reactie hierop vermeld: ‘Het is best mogelijk dat het gemeentebestuur spoedig door dakloozen wordt lastig gevallen en dat er binnenkort enkele huisgezinnen naar IJmuiden of Nieuwediep verhuizen.’31 (afb. 27) De woningnood is groot en menig pasgetrouwd stel moet noodgedwongen intrekken bij ouders of familie. Een woning die in 1915 nog voor 900 gulden wordt verkocht, brengt twee jaar later
2.400 gulden op.32 De woningnood zal op Urk dan nog een halve eeuw voortduren. Op Urk zijn er wel mensen die zich het leed van de armen aantrekken. De vrouwelijke notabelen, zoals de vrouw van de dokter en de dochter van de bovenmeester, richten in 1911 een dameskrans op met de alleszeggende naam ‘Voor Armen Werken Is Ons Doel’ (V.A.W.I.O.D.). Uit de opbrengst van het verloten van vervaardigde handwerken verstrekken ze levensmiddelen aan zieken en behoeftigen. Vanuit de provincie worden ook inspanningen gedaan om iets te doen aan de armoede die met name in de winter geleden wordt als de visserij stilligt. Lokaal wordt hiervoor de commissie voor Werkverschaffing opgericht, bestaande uit leden van de gemeenteraad, de ge-
Afbeelding 27. Enkhuizer Courant, 24-1-1911
neesheer en de beide predikanten. Het eerste project, het breien van netten, mislukt omdat dit niet kan concurreren met de machinaal gebreide netten. In november 1909 wordt een vakschool voor de stoelen- en mandenvlechterij opgestart. Rond de vijfentwintig jongens krijgen hier een vakopleiding. Voor het benodigde bedrijfskapitaal van 5.000 gulden doet de commissie een landelijke oproep voor giften.33 De vakschool draait jarenlang op subsidie van het rijk en de provincie. Al snel
Arbeidswet Kinderarbeid is op Urk lang een normaal iets. Het weekblad van de Alg. Ned. Diamantwerkersbond schrijft dat op Urk het hoofd van de school zich in 1913 nog niet veel aantrekt van de Arbeidswet. Bijna de gehele hoogste klas krijgt in de maanden mei en juni verlof om te gaan varen of in de zouterij te helpen1. Zeven jaar later klaagt het hoofd van de school dat de kinderen niet genoeg opletten op school in het garnalenpelseizoen. In ruim 120 gezinnen wordt in de avond- en vroege ochtenduren gepeld, waarbij ook de kinderen worden verplicht om mee te helpen.1 In 1928 schrijft het weekblad dat de scheepsbouwers op Urk zich niet houden aan de wettelijke voorschriften wat betreft de arbeidstijden. De werknemers werken veel meer dan de toegestane 48 uur per week. Het excuus van de werkgevers is dat de lonen zo laag liggen dat de werknemers anders geen voldoende weekloon kunnen verdienen.
Kinderarbeid was op Urk heel gewoon. Ansjoviskoppen op de haven in 1931, een van de laatste keren. (Foto: Collectie Elsevier)
1.) Weekblad van de Alg.Ned.Diamantwerkersbond 17-1-1913, 27-21920 en 16-11-1928
STICHTING URKER UITGAVEN
Kinderen werden geacht om mee te helpen bij het garnalenpellen.
Lub Post | Verbonden door schuld | 23
Afbeelding 28 en 29. De waterleiding wordt in de Eerste Wereldoorlog geslagen voor de officieren die zijn ondergebracht in het interneringskamp. In 1924 komt deze beschikbaar voor de bevolking en wordt feestelijk in gebruik gesteld door burgemeeter Gravestein.
blijkt dat het een verkapte steunverlening is, want er wordt geen schoolgeld betaald en jong en oud krijgen op de ‘vakschool’ een uitkering voor geleverd werk. In de begroting wordt hier 2.000 gulden voor bestemd. Een overheidscommissie bespreekt dit oneigenlijk gebruik van subsidie, maar besluit om het niet op de spits te drijven vanwege de geïsoleerde ligging en slechte economische situatie op Urk.34 In 1915 legt het rijk bijvoorbeeld 2.300 gulden bij, de provincie 1.200 gulden en de gemeente 200 gulden.35 In 1919 krijgt Urk een eigen elektriciteitsscentrale en een vismeelfabriek. In 1924 komt de waterleiding beschikbaar voor de bevolking die destijds was geslagen voor het interneringskamp. Het water is slecht drinkbaar en wordt vooral gebruikt om te wassen (afb. 28 en 29). De vismeelfabriek gaat al snel ter ziele. Er moet een nieuwe bestemming worden gegeven aan het fabrieksgebouw (afb. 30) en die wordt gevonden in de NV Sigarenfabriek Indiana. De overheid draagt 5.000 gulden bij in de 24 | Lub Post | Verbonden door schuld
aankoop van de fabriek en geeft een leerlingensubsidie van 108.500 gulden. De fabriek gaat in september 1924 van start met vijftig leerlingen, waarvan 38 jonger dan veertien jaar, en een tiental oudere vissers die hun beroep niet meer kunnen uitoefenen36. De sigarenfabriek is ook niet meer dan een werklozenproject en steunverlening aan de Urker bevolking, waarvan in 1923 tachtig procent van de beroepsbevolking minder verdient dan het bestaansminimum. Twee controleurs concluderen in 1926 echter dat de arbeidsomstandigheden er ronduit slecht zijn, smerige ruimten met veel stof, gesloten ramen en geen vluchtwegen. Veertig jongens werken
in een ruimte voor zevenentwintig personen. Na vier jaar steunverlening trekt de overheid de stekker eruit. Zeker als blijkt dat de fabrikant dikke winsten maakt door de gesubsidieerde kinderarbeid en hiervoor wordt veroordeeld.In april 1928 worden de deuren gesloten. 37 In augustus 1926 moeten de provincie Noord-Holland en de regering weer bijspringen omdat de gemeente Urk de rekeningen niet meer kan betalen. Slechte inkomsten uit de visserij, werkloosheid en het niet betalen van gemeentelijke belastingen zouden de oorzaak zijn. Urk behoort dan tot de weinige noodlijdende gemeenten in de overheidsbegroting
STICHTING URKER UITGAVEN
en onder voorwaarden wordt een subsidie verleend van 160.000 gulden en een geldlening van 40.000 gulden.38 Kleine bovenlaag Dat de Urker bovenlaag maar klein is, blijkt uit de belastinggegevens uit de twintiger jaren van de vorige eeuw. De meeste Urkers leven van een bestaansminimum.39 Als in de jaren dertig de welvaart al behoorlijk is toegenomen, wordt op Urk 1 op de 17,9 inwoners aangeslagen voor de Inkomstenbelasting, terwijl dat landelijk in vergelijkbare gemeenten gemiddeld 1 op de 9,2 inwoners is. Voor de vermogensbelasting ligt die verhouding nog veel lager: 1 op de 225, en landelijk 1 op de 43 inwoners. Het zijn voornamelijk de grote winkeliers en eigenaars van nevenbedrijven van de visserij die vermogen hebben. Ondernemers die daarnaast vaak onroerend goed en hooiland hebben. Als in 1936 de ruilverkaveling van het Urker hooiland wettelijk wordt geregeld, zijn er geen vissers meer die hier nog rechten hebben. Het zijn vooral middenstanders die in de loop der jaren de rechten hadden weten te verwerven van de oorspronkelijke landers, die veelal ter afbetaling van schulden gedwongen waren geweest om afstand te doen van hun rechten.40 De sociale bovenlaag verstrekt niet alleen kredieten aan de vissers, maar ook aan het gemeentebestuur. In 1917 doen ze de gemeente leningen van respectievelijk 500, 350 en 600 gulden. In 1923 leent de gemeente 4.600 gulden om werklozen een uitkering te kunnen
Sociagraaf Plomp concludeert ‘dat een Urker bij crediet is grootgebracht en er geen angst voor heeft’ geven.41 Op die manier houden de kapitaalkrachtigen invloed. Nieuwe kredietverstrekkers Als door de aanname van de Zuiderzeewet in 1919 de kredietverstrekkers de hand op de knip houden, spingt de overheid bij met de oprichting van de Credietvereeniging voor de Zuiderzee. Ook voor Urk een nieuwe vorm van kredietverlening die met beide handen wordt aangegrepen. In 1924 hebben de Urkers al voor 42.000 gulden aan krediet gekregen voor de aanschaf van materialen voor de Noordzeevisserij tegen 6,5% rente.42 Als Urk door de uitvoering van de Zuiderzeewet in 1939 verbonden wordt met het vasteland, wordt het aan menig wetenschappelijk onderzoek onderworpen. In het onderzoek ‘Urk en de Zuiderzeewerken, 1940’ concludeert sociograaf Chr. Plomp ‘dat een Urker bij crediet is grootgebracht en er geen angst voor heeft.’ Plomp noemt het zelfs roekeloos hoe Urkers na het goede visjaar 1930 op grote schaal rijksleningen nemen tot wel 25.000 gulden, die niet alleen worden gebruikt voor het bedrijf maar ook voor het huishouden. Tot 1937 wordt op Urk 340.000 gulden aan
kredieten verleend door de Rijksdienst. Door deze kredietverlening wordt de invloed van de Urker bovenlaag teruggedrongen. Wat ook meespeelt is dat sinds de twintiger jaren de inkomsten voor de eilanders niet meer stilliggen in de winterperiode door werklozenprojecten. Voor veel Urkers is er daarna werk aan de Zuiderzeewerken en aan het eind van de dertiger jaren heeft Urk geen werklozen meer. Door het groter worden van de schepen en de motorisering zijn vissers ook in staat om in de winter op de Noordzee te vissen, waarnaast ook de nieuwe binnenzee in de wintermaanden een boterham geeft. De Zuiderzeesteun geeft met name de oudere vissers een beter leven. Dit blijkt ook uit het feit dat in 1941 het Van Alphenfonds wordt opgeheven. Voor Urk is er dus niet langer meer een maandenlange winterperiode waarin schulden worden opgebouwd bij de middenstanders. Zo ontworstelt de ‘gewone’ Urker zich langzaamaan aan de financiële greep van de kapitaalkrachtige Urkers. Door het succes van de Boerenleenbanken wordt er vanuit de visserij al in het
Afbeelding 30. Rechts de sigarenfabriek en elektriciteitscentrale.
STICHTING URKER UITGAVEN
Lub Post | Verbonden door schuld | 25
begin van de twintigste eeuw een oproep gedaan tot een eigen coöperatieve kredietverlening43, maar dit komt niet van de grond. In 1933 wordt landelijk wel de Geldschieterswet ingevoerd die woeker, overkreditering en misstanden moet tegengaan. Na de Tweede Wereldoorlog komt het verstrekken van kredieten door overheden en banken pas goed op gang. Aanvankelijk als hulp aan hen die in geldnood verkeren, maar pas in de jaren zestig raakt de Nederlandse burger zijn vrees om te lenen kwijt en wordt kredietverstrekking een vast onderdeel van de moderne maatschappij. Wat lenen betreft heeft Urk dus altijd voorop gelopen, maar door de komst van de banken is de laatste belangrijke rol van de Urker elite uitgespeeld. Ook wat vermogen betreft wordt na de Tweede Wereldoorlog ‘het oude geld’ overtroffen door het nieuwe geld van de vissers en vishandelaren. De Urker samenleving is niet langer meer door schuld met elkaar verbonden. Welvarende gemeenschap De groei van de welvaart en het sociale stelsel, zoals de Algemene Ouderdomswet, de Algemene Weduwen- en Wezenwet en de Algemene Bijstandswet, zorgen dat Urk niet meer massaal de hand hoeft op te houden. In 1954 zien we nog een oproep tot hulp na het vergaan van de UK 174, waarbij de verzekering juist voldoende dekt om de op het schip rustende schulden te kunnen aflossen. Er wordt een actiecomité gevormd om de gedupeerde visser aan een nieuw schip te helpen en nabestaanden financieel bij te staan. (afb. 31) Niet alle hulp wordt overigens aanvaard. De Zwolse wijkverpleging vertoont in de nacht van zaterdag op zondag de film ‘Op hoop van zegen’, waarvan de opbrengst bestemd is voor het comité ‘Ramp Urker vissers 1954’. Burgemeester Keyzer laat in een brief weten dat dit te zeer in strijd is met de opvattingen die door vrijwel geheel Urk worden gehuldigd omtrent de zondagsrust. De opbrengst gaat uiteindelijk naar een ander goed doel.44
26 | Lub Post | Verbonden door schuld
Van arm visserseiland heeft Urk zich ontwikkeld tot een welvarende gemeenschap die nog steeds niet bang is voor kredieten. Wat wel is veranderd, is dat Urk de meest vrijgevende gemeente van ons land is geworden45. Misschien ligt een onbewust en historisch gegroeid schuldgevoel daaraan ten grondslag? Of de ervaring hoe goed het voelt om geholpen te worden?
Afbeelding 31. Dagblad Trouw, 16-10-1954
STICHTING URKER UITGAVEN
Eindnoten 1 Requeste van P. Kuyper, ontfanger generaal in Westvriesland en den Noorder Quartiere, omme afschryvinge der restanten van de ordinaire en extraordinaire verpondingen van den jaare 1752 tot 1776 inclusive, als meede voorsieninge voor het toekoomende. Num. 5 en Advis van gecommitteerde raaden in het Noorder Quartier op de voorschreeve Requeste. Num. 6, 1777 2 Vaderlandsch Woordenboek, Jacobus Kok, 1788 3 WFA, Oud Notarieel Archief (Enkhuizen - Lambert Hunnink, 1820, p. 93). 4 WFA, Oud Notarieel Archief (Enkhuizen - Lambert Hunnink, 1816, akte 79) 5 Plomp, Chr., Urk en de Zuiderzee, 1941 6 Archief van de Pilotage, nr. 100 7 Decreeten van de Provisioneele repræsentanten van het volk van Holland, 28 maart 1795 8 Dagbladen van het verhandelde ter vergadering van de Provisioneele repræsentanten van [...] Holland, 1795 9 Resolutie. By decreet van den 5 october 1797. aan de opgezetenen van het eiland Urk geaccordeerd zynde, vrydom van ‘s lands ordinaire en extraordinaire lasten en impositien; de gaarders [...] gelast zich daar naar te gedragen. Den 18. october 1797 10 Handelingen van de Municipaliteit der stad Amsterdam, 20, 1795 11 Nationaal Archief. Nummer toegang: 3.03.01.01, inventarisnummer: 3248, folionummer: 005 12 Vries, K. de en T. de Vries. Veranderd land. Urk: Stichting Urker Uitgaven, 1985 13 Nationaal Archief Den Haag Collectie 49, 196 14 De Vries, C., Geschiedenis van het eiland Urk, Kampen, Zalsman, 1962, p. 305 15 De Vries, C., Geschiedenis van het eiland Urk, Kampen, Zalsman, 1962, p. 395 16 Provinciaal Blad van Noord-Holland, circulaire 31 maart 1845 no. 1 17 De Vries, C., Geschiedenis van het eiland Urk, Kampen: Zalsman, 1962,p. 412 18 De Vries, C., Geschiedenis van het eiland Urk, Kampen: Zalsman, 1962, p. 419 19 De Vries, C., Geschiedenis van het eiland Urk,Kampen: Zalsman, 1962, p. 420 20 De Vries, C., Geschiedenis van het eiland Urk,Kampen: Zalsman, 1962, p. 422-423 21 De Vries, C., Geschiedenis van het eiland Urk, Kampen: Zalsman, 1962, p. 430 22 De Vries, C., Geschiedenis van het eiland Urk, Kampen: Zalsman, 1962, p. 429 23 Gids voor Nederlandse Weldadigheid, 1899 24 Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 13-10-1904 25 Leeuwarder Courant, 4-11-1904 26 De Vries, C., Geschiedenis van het eiland Urk, Kampen: Zalsman, 1962, p. 434 27 Enhuizer Courant, 16-5-1912 28 Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, 6-12-1910 29 Het nieuws van den dag: Kleine Courant, 16-10-1913 30 Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant 16-10-1913 31 Harderwijker Courant, 25-1-1908 32 Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, 30-3-1917 33 De Tijd, godsdienstig en staatkundig dagblad, 18-11-1909 34 Algemeen Handelsblad, 17-7-1911 35 Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, 36 Van vissers en bestuurders, doctoraalscriptie van drs. J.J. van Slooten, 1990 37 Onze Courant, 27-5-1926 38 De Telegraaf, 11-8-1926 39 De Vooys, Beknopte sociographie, p. 254 40 Geurts, A., Urk de geschiedenis van een eiland, Nieuw Land Erfgoedcentrum, 2005, p. 219 41 Geurts, A., Urk de geschiedenis van een eiland, Nieuw Land Erfgoedcentrum, 2005, p. 367 noot 243 42 Onze Courant, 11-6-1924 43 Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, 12-2-1915 44 Het Parool, 23-10-1954 45 Centraal Bureau Fondsenwerving
STICHTING URKER UITGAVEN
Lub Post | Verbonden door schuld | 27
Samenvatting. Urk staat heden ten dage bekend als een welvarend dorp, maar hoe anders was het in de achttiende en negentiende eeuw. De arme eilanders bleken niet in staat om belasting te betalen en deden voortdurend een beroep op overheidssubsidies en de liefdadigheid. Toch kende Urk een relatief rijke en smalle bovenlaag die de macht in handen had. Zij waren de voortrekkers als het ging om het vragen om hulp. Niet zonder eigenbelang. Het was ook een middel om de eigen rijkdom in stand te houden of zelfs te vermeerderen. Van meest behoeftige gemeente van ons land heeft Urk zich sinds de tweede helft van de vorige eeuw ontwikkeld tot de vrijgevigste gemeente van ons land. Misschien wel omdat ze nog een rekening te vereffenen hebben.
Summary. Nowadays Urk is known as a prosperous village, but this was certainly not the case during the eighteenth and nineteenth century. The poor islanders were chronically unable to pay taxes and time and time again had to fall back on government subsidies and charity. Yet even during this meagre period there existed a small relatively wealthy upper layer, members of which also controlled local politics. They were also instrumental in requesting help for poorer villagers. This was not without keeping an eye on their personal interests: it helped them to preserve their own wealth, or even increase it. Over the last century Urk has however progressed from the community most in need of financial help in The Netherlands, to that most generous in financially supporting others. May be because of unsettled bills.
Colofon Urcker Kronieken is een digitaal magazine van de Stichting Urker Uitgaven waarin op diepgaande wijze onderwerpen over de geschiedenis van Urk worden belicht. Het magazine wordt gepubliceerd op de website: w w w.urker u itgave n . n l
28 | Lub Post | Verbonden door schuld
Heeft u ook een bijdrage? We houden ons van harte aanbevolen voor uw bijdrage, ongeacht de lengte hiervan. Neem vrijblijvend contact met ons op om dit te bespreken. Ook reacties op het magazine zijn welkom. i nfo @urke r u i tgave n. nl
STICHTING
URKER UITGAVEN
STICHTING URKER UITGAVEN