INEENSPLINTERNIEUWE SCOOR DEALLERBESTEDEAL TOYOTA!
Vrijdag 29 november: 16.00 - 21.00 uur
Zaterdag 30 november: 11.00 - 15.00 uur
Autobedrijf Van der Linde
DE AMSTERDAMSE PERIODE 1660-1792
Urk gaat twee dagen lang terug in de tijd toen het eiland Urk eigendom was van de stad Amsterdam. Op aandrang van de Amsterdamse kooplieden was het eiland aangekocht om te zorgen dat dit belangrijke baken op de Zuiderzee behouden zou worden. Er werd 132 jaar lang een kostbare inspanning geleverd, waarin een zeewering om het eiland werd gelegd. Zonder Amsterdam was Urk er niet meer geweest.
Beleef hoe het er in die tijd op het eiland aan toe ging.
Waan je even in de tijd van overleven
De route van Urk in Wintersferen is gewijd aan de periode dat het eiland Urk in het bezit was van de stad Amsterdam. Meer dan 150 vrijwilligers werken mee aan het evenement. De strijd tegen het water wordt uitgebeeld, maar ook de veranderingen die de Urker eilandbevolking onderging.
Ervaar tijdens Urk in Wintersferen zelf wat er in die periode van ruim 130 jaar op Urk veranderde. Op kerkelijk terrein werd het katholieke geloof langzamerhand afgezworen en werden we protestant. Dat had uiteraard ook gevolgen voor sommige feestelijke gebruiken en er moest overgeschakeld worden naar Calvinistische soberheid. Wat aanzienlijk verbeterde was de zorg op het eiland: met de komst van de vroedvrouw en de
chirurgijn. En datzelfde gold voor het onderwijs op het eiland. De meeste Urkers konden niet schrijven, maar dit veranderde snel met de komst van onderwijzers. Voor het fysieke behoud van het eiland was de aanleg van de zeewering enorm belangrijk. Zonder het palenscherm en de steenglooiingen was er geen Urk meer geweest. Kortom, de Amsterdamse periode is het belangrijkste tijdvak in de eilandgeschiedenis.
URK IN WINTERSFEREN
is onderdeel van Stichting Urk Promotie
Contact: info@urkinwintersferen.nl www.urkinwintersferen.nl urkinwintersferen urkinwintersferen
Beeld: GBU, Rijks Museum, Nationaal Archief, Noord-Hollands archief.
Teksten: Lub Post, GBU printmedia. Opmaak en druk: GBU printmedia.
SAVE THE DATE! Urk in Wintersferen 2025 is op vrijdag 28 & zaterdag 29 november.
PARKEREN IS GRATIS...
...maar kom zoveel mogelijk te voet De fietsen en bromfietsen kunnen op de Dormakade gestald worden. Voor auto’s is plek op de haven. Vandaar kunt u lopend naar de entree. Koop vooraf uw kaartjes online want deze zijn NIET BIJ DE ENTREE VERKRIJGBAAR.
BURG. GRAVESTEINPLEIN
CONSUMPTIES
Kaartjes moeten vooraf online gekocht zijn, maar ter plaatse is het wel mogelijk consumptiebonnen te kopen. Deze hebben per stuk een waarde van 1,00 euro en zijn besteedbaar op de route. Er kan alleen met bonnen betaald worden. Er zijn drie verkooppunten op de route aangegeven. De consumptiebonnen kunnen ook met de pin betaald worden.
Vrijdag 29 november: 16:00 – 21:00 uur
Zaterdag 30 november: 11.00 – 15:00 uur
VUURTORENSTRAAT
SCHEEPSWERF
LEGENDA
Bebouwing
Bijzonder gebouw
Park/Plantsoen
Water
Hoofdweg
Voetgangersgebied
Parkeerplaats
Toiletgebouw Kerk
BEGRAAFPLAATS GROTE
Verkoop consumptiebonnen €
WESTHAVEN
RAADHUISSTRAAT
SCHEEPSWERF
OOSTHAVENKADE
OOSTHAVEN
DORMAKADE
© GBU print media / Richard Oost Nadruk verboden. De uitgever/maker streeft naar een juiste weergave van alle gegevens op deze kaart. Voor een verkeerde vermelding van enig gegeven op deze uitgave, kan de uitgever/maker niet aansprakelijk worden gesteld.
OUDE DORP URK
Aan de informatie in deze editie van Urk in Wintersferen kunnen geen rechten worden ontleend. De redactie heeft zich tot het uiterste ingespannen om de meest recent beschikbare historische informatie weer te geven. Mocht u toch onjuistheden opmerken, neem dan alstublieft contact op via info@urkinwintersferen.nl
NIEUWE HAVEN
BURGEMEESTER J. SCHIPPERKADE
EEN BELANGRIJK NAVIGATIEPUNT IN DE
DRUKBEVAREN SCHEEPVAARTROUTE
Baken in zee
Hoog tekende de negen meter hoge keileembult zich af tegen de horizon op de drukbevaren Zuiderzee. De kerk, de huizen, een boom, een witte inham, allemaal werden ze genoemd in de als aanwijzingen in de zeevaartboeken om veilig koers te houden op de Zuiderzee. Ten noorden van Urk liep de diepe vaarroute naar Kampen en ten westen en zuiden koersten de schepen naar of vanuit de kom van de Zuiderzee door het diepe Val van Urk. Het was dan ook niet meer dan logisch dat er ook op Urk een vuurbaken werd gebouwd om varen in het donker mogelijk te maken.
Het kleine Holland bevond zich in een bijzondere situatie in het begin van de zeventiende eeuw, met Amsterdam als middelpunt. De gunstige geografische ligging van het gebied rond de Zuiderzee had gezorgd voor een trefpunt van de goederenstromen vanuit de Baltische gebieden en Zuid-Europese landen. De Zuiderzee was de weg naar open zee, met daarnaast ook nog de monding van de Rijn die toegang bood tot grote steden. Amsterdam bezat gedurende enkele decennia de hegemonie binnen de opkomende wereldeconomie. De handel van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, de West-Indische Compagnie, de Groenlandse Compagnie en de Europese handel lieten het geld stromen. Er was echter één groot nadeel en dat was dat de vaarroute uiterst gevaarlijk was. In het zeiltijdperk, met overwegend westenwind, was er allereerst de door iedere zeeman ge -
vreesde ‘lage wal’ van de Noordzee met verraderlijke zandbanken. Vervolgens waren er de Waddenzee en Zuiderzee, lastig vaarwater, moeizaam en tijdrovend te bezeilen door ondiepten die zich voortdurend verplaatsten onder invloed van wind, zee- en getijstromen. De enige veilige doorgang voor scheepvaartverkeer van Amsterdam en Hoorn naar de Noordzee, en dus ook naar de Oostzee en de koloniën, was door de diepe geul die vlak langs Urk liep. Het hoog boven de zee uitrijzende eiland Urk, met haar prominent zichtbare kerk, was het belangrijkste baken op een van de drukste vaarroutes van de zeventiende eeuw.
Vuurboeten
Om de handelsvaart op de Zuiderzee en voor de Hollandse Noordzeekust veilig te laten verlopen, riepen de Staten van Holland en West-Friesland op 19 december 1615 een ‘College van commissarissen van de pilotage benoorden de Maze’ in het leven. Ge -
vormd door een viertal burgemeesters van de steden Amsterdam, Hoorn, Enkhuizen en Medenblik, de belangrijkste ‘zeesteden’ van de westkust van de Zuiderzee. Zij moesten als Pilotage zorgen voor goede loodsen en bakens. Ook de bouw van vuurbakens was een opdracht om ook het varen in het donker mogelijk te maken. Op Urk moest natuurlijk een vuurbaak komen en de heer van Urk en Emmeloord, jonkheer Johan van de Werve, werd benaderd of hij grond op het eiland wilde afstaan. Van de Werve zag het als extra inkomsten en was hiertoe bereid tegen een jaarlijkse tegemoetkoming in natura, te weten twee lasten rogge (ongeveer 4.200 kg).
In de zomer van 1617 vond de bouw van de vuurbaak plaats, inclusief een woning voor de vuurstoker, onder leiding van de Amsterdamse burgemeester Gerrit Jacobsz. Witsen. Op de platte toren moest een kolenvuur gestookt worden. De vuurbaak van Urk was zo belangrijk dat het vuur ook 's nachts in de zomermaanden moest branden.
Beukende golven maakten het eiland steeds kleiner
Na de bouw van de vuurbaak op Urk werd de Pilotage al snel geconfronteerd met de voortdurende afkalving van het eiland. Met name het hoge klif voor de vuurbaak. De vuurbaak stond in 1649 nog 112 voeten van de zeekant, maar in 1661 slechts 30 voet van het water. Niet alleen de vuurbaak kwam hierdoor in gevaar, maar ook het voortbestaan van het eiland. Het eiland was belangrijk omdat het in geval van storm beschutting bood aan de scheepvaart en de inwoners waren bereid om hulp te verlenen aan schepen in nood. Jonkheer Johan van de Werve, besteedde geen geld aan bescherming van het eiland tegen de zee, want hiervoor leverde het eiland te weinig op. De stad Amsterdam sprak dan ook haar zorgen uit over het voortbestaan van het eiland. Gemiddeld verdween er twee meter van het eiland en binnen afzienbare tijd zou het eiland onbewoonbaar worden en uiteindelijk helemaal in zee verdwijnen. Actie was geboden want het eiland mocht niet verloren gaan. Aan de slagvaardige bestuurders van de Stad Amsterdam was dit wel toevertrouwd.
De aankoop
30 september 1659: Den raet heeft burgemeesteren geauthoriseert het ylant Urck en Emmeloord, gelegen in de Zuyderzee, te coopen. Met dit raadsbesluit werd de stad Amsterdam een jaar later eigenaar van het eiland Urk en de helft van het eiland Schokland. Niet zonder eigenbelang, want Urk was uiterst belangrijk voor de navigatie van de vaart op Amsterdam over de gevaarlijke Zuiderzee. Het werd een geldverslindende aankoop, maar het betekende het behoud van Urk, dat anders in de golven zou zijn verdwenen.
De bestuurders van Amsterdam wilden hun interesse van Urk niet laten blijken aan de heer van Urk, om zo te voorkomen dat de prijs opgedreven zou worden. Op Amsterdams verzoek stelden de Staten van Holland en West-Friesland in 1659 een onderzoek in naar de inkomsten die Johan van de Werve van zijn Zuiderzeegebied genoot. Uit dit onderzoek werd berekend dat de opbrengst 359 gulden en 14 stuivers bedroeg. Dit kwam vooral voort uit verkoop van stenen, een deel van de strand- en zeevond en de opbrengst van hooiland. Na aftrek van kosten zou Van der Werve er jaarlijks ongeveer honderd gulden aan overhouden. Vanwege de geringe opbrengst van het eiland dacht het Amsterdamse stadsbestuur dat Van der Werve de eilanden wel voor een ‘cleyne prijs’ zou willen verkopen. Hij werd hierover door een tussenpersoon benaderd, zonder te laten weten dat het om de stad Amsterdam ging. Met resultaat, want op 4 oktober 1660 nam Amsterdam de heerlijkheid Urk en Emmeloord over voor een bedrag van 14.000 gulden. Johan van de Werve had wel bedongen dat hij tot zijn dood de titel van ‘heer van Urk en Emmeloord’ zou mogen gebruiken. Op zondagmorgen 21 augustus 1661 gingen de burgemeesters van Amsterdam aan boord van het burgemeestersjacht om hun nieuwe bezit te bezichtigen. De Urker schout en zijn vijf burgemeesters verwelkomden het hoge
gezelschap aan boord van het staatsjacht. Van het eerste bezoek in 1661 aan Urk, waar toen nog maar vijftig woningen stonden, werd een uitvoerig verslag gemaakt. Het gezelschap zag de deplorabele toestand van het eiland en kwam al snel tot de conclusie dat er heel wat moest gebeuren om het eiland te behouden. Allereerst moest het hoge klif van het eiland, daar waar de vuurboet stond, tegen verdere afkalving behoed worden.
Geen steen meer verkopen
De Urkers verdienden een leuke cent bij met de verkoop van stenen die volop rond het eiland gevonden werden. Het ging dan met name om de kleinere stenen die gebruikt werden voor de aanleg van wegen. De leenman kreeg een kwart van de opbrengst, maar de Stad Amsterdam besloot direct om geen steen meer van het eiland te verkopen en deze te gebruiken ter bescherming van het eiland tegen het geweld van de zee. Uit het inspectierapport bleek dat de vrees bestond dat de vuurboet ‘in weynig jaren in zee zal storten’. Om die reden werd in 1662, na goedkeuring van de Staten, de vuurboet in oostelijke richting verplaatst. Verder kon ook niet, want dan zou het vuur te dicht bij de huizen komen die met riet waren bedekt.
De klus werd geklaard door de opzichter der stadsmodder- en straatwerken die met twintig arbeiders uit Amsterdam naar het eiland reisde. Amsterdam voerde de werken uit en de rekening van 1.817 gulden werd ingediend
bij de Pilotage, omdat de vuurboet en de bescherming hiervan onder de Pilotage vielen. De werken werden dan ook aangeduid als Pilotagewerken. De Pilotage kreeg voldoende inkomsten uit de paal- en vuurgelden die door de scheepvaart werden betaald.
Al een jaar later bleek bij de inspectie dat het gevaar niet was geweken, de afkalving ging door en er werd besloten om ‘de vuurboet zoveel mogelijk buiten gevaar te brengen door het hoge land daarbij glooiend en tot een strand te maken, waar de kracht van ’t water op mocht worden gebroken’.
Vanaf de aankoop gingen de Amsterdamse heren regelmatig op inspectiereis met het burgemeestersjacht naar de eilanden. Voor de burgemeesters en hun gezelschap waren dit meestal plezierreisjes in de zomerperiode.
Het echte werk werd gedaan door de beambten van de Stad Amsterdam die jaarlijks het eiland bezochten. Op het gebied van bouwen waterbouwkunde waren het de kopstukken van het land, die zich bezighielden met het behoud van het eiland. Ook de commissarissen van de Pilotage kwamen in het voorjaar en in het najaar na de stormen om de vuurbaak en de zeewering rond de vuurbaak op het eiland te inspecteren.
Cornelis Koel, een beëdigd landmeter aan het Hof van Holland, tekende in 1668 een gedetailleerde kaart van het eiland. Toen nog een eiland zonder noemenswaardige zeewering.
Hoge heerlijkheid
Urk was een eiland met status, want het was een koninklijk goed, een hoge heerlijkheid met eigen wetten en rechtspraak (landrecht). Dit ‘eeuwigdurend’ recht over het ‘Urcker’ gebied werd door de abdij van Elten, tegen een jaarlijkse rente, in de dertiende eeuw afgestaan aan Graaf Floris V van Holland. De graven van Holland traden vervolgens op als landheer, die Urk in leen gaven aan de landman.
In 1581 zwoeren de Staten-Generaal van de Nederlanden de toenmalige graaf Filips III (koning Filips II van Spanje) af en was er in de praktijk geen graaf meer. De grafelijke rechten berustten bij de Staten van Holland en West-Friesland.
De rechten waren door de landheer ook overdraagbaar en zo kreeg Urk een reeks van leenbezitters. Onder meer de heren van Kuinre, het geslacht Zoudenbalch uit Utrecht en sinds 1616 was jonkheer Johan van de Werve de heer van Urk en Emmeloord. Het zuidelijk deel van Schokland was in handen van Overijssel.
Vanaf de vijftiende eeuw leverde Urk door het grote landverlies niet veel meer op en deed de leenman het in die tijd vooral om de status. De leenman noemde zich plechtig heer van Urk en Emmeloord en dit gaf recht om deel te nemen aan de prestigieuze vergaderingen van de Ridderschap, waarin de edelen van een gewest verenigd waren. De Stad Amsterdam werd in 1660 als leenman eigenaar en een van de Amsterdamse burgemeesters werd benoemd tot ambachtsheer van Urk en Emmeloord.
Bekijk de jacht op de robben die op de zandplaten rond Urk lagen te zonnen. De robben werden gedood omdat ze schade berokkenden aan de netten.
Zeevond
In de veertiende eeuw was Urk het centrum van wettelijk geregelde zeeroof. Urk lag centraal tussen twee belangrijke handelsroutes. Ten zuiden en westen de route naar de kom van de Zuiderzee en Amsterdam en de route ten noorden van Urk naar Kampen en Zwolle. Hendrik van Kuinre, toen leenheer van een deel van Urk, gaf het recht van zeevond, vechterij en roof aan de burgers van Espel.
Als er lading van een schip aanspoelde of de eilanders een vrachtschip plunderden, dan was een vierde deel hiervan voor de heer van Urk. De rest was voor de rovers en vinders, en dit was een leuke bijverdienste voor de inwoners van Espel.
In de Amsterdamse tijd was het eiland Espel weggespoeld en waarschijnlijk had een deel van de bevolking zich op de hoge bult van Urk gevestigd bij de daar aanwezige boeren. De voormalige bewoners van Espel verdienden hun kost op zee met vissen en de zee- en strandvond. Het roven van schepen was toen inmiddels verboden en er gold het recht om goederen na betaling van het bergloon weer terug te krijgen.
Bij schipbreuk moesten de bergers van deze goederen, naar gelang hun arbeid en moeite betaald wor-
den om de goederen weer terug te krijgen. Als de eigenaar niet bekend was, werd er een advertentie geplaatst in de landelijke kranten om de eigenaar te achterhalen. De goederen werden een vastgestelde periode bewaard in het pakhuis op Urk, vaak een jaar, en na verloop van tijd moest het geborgene openlijk aan de meestbiedende verkocht worden. Volgens oud gebruik zou het geld onder de armen verdeeld worden of moest men andere liefdewerken verrichten. Op misbruik stond de vloek van de Heilige kerk.
Er verschenen diverse plakkaten over de hoogte van het bergloon, maar in die van 15 mei 1574 staat dat men, boven alle kosten, vijftig procent kreeg van de waarde tot honderd gulden en vijfentwintig procent van de waarde van honderd tot vierhonderd gulden en voor alles daarboven kreeg men een eenmalig bedrag van 100 gulden. Afgezien van
de kosten kon een berging dus 225 gulden opleveren. Als vissers het niet eens waren met deze vergoeding omdat ze vonden dat ze meer moeite hadden gedaan, bijvoorbeeld als ze hun leven hadden gewaagd, dan werd het voorgelegd aan de rechter Dit gebeurde vaak als ook opvarenden werden gered bij een berging.
Het belonen van bergers, redders en vinders werd uiterst serieus genomen, want men besefte ook wel dat men daarmee voorkwam dat goederen achter werden gehouden of mensen omkwamen. Het uitzicht op een beloning moest dus de eerlijkheid aanwakkeren. Het verdonkeremanen van goederen was overigens ook strafbaar.
Zowel de heer van de heerlijkheid Urk als de schouten kregen naast de bergers hun rechtmatig deel. In de praktijk waren dit de belangrijkste inkomsten voor de Urker schout, -
Urk beschikte over een cel waar overtreders of verdachten tijdelijk in vastgehouden konden worden. Wie lang moest zitten moest naar Amsterdam. Bekijk hoe een gevangenis er toen uitzag.
De vissers waagden hun leven met de kleine schuiten.
die er dus alle belang bij had dat de vondst werd ingeleverd. De vissers hielden de zee- en strandvond het liefste zelf. Het was een voordurende strijd tussen belangen.
Als eigenaars zich meldden dan kwam het er in de praktijk vaak op neer dat de eigenaar de lading terug moest kopen. Pas in de negentiende eeuw maakte dominee Nentjes een eind aan deze vorm van zeeroverij.
ANKERS VISSEN
Waar de Urker vissers ook heel bedreven in waren was het vissen van ankers. Schepen raakten die kwijt als het ankertouw gekapt werd bij een zware storm. De Urkers wisten zelfs op de Noordzee zware ankers boven water te krijgen en in hun schuiten te vervoeren.
De PIlotagecommissie vaardigde in de Amsterdamse periode wel verordeningen uit die moesten voorkomen dat vissers misbruik maakten van de situatie. Zo werd aangegeven dat vissers de eerste vier etmaal na het verlies van ankers en touwen hier alleen op mochten vissen als de gezagvoerder van het betreffen-
de schip hier toestemming voor gaf. Vaak werd dan vooraf een bergloon afgesproken. Daarna mochten ze de ankers bergen, maar waren dan wel verplicht om dit bij de eigenaars te bezorgen als deze bekend waren. Uiteraard kegen ze dan wel een bergloon. Niet altijd was dit tot tevredenheid van de bergers. Uit een rechtbankverslag uit 1789 blijkt dat de Urkers maar liefst 3.000 gulden eisen voor hun assistentie van het vrachtschip 'Speculationen’. Ook hier hebben ze onder meer de ankers en touwen opgevist en weer aan boord gebracht. De rechter besloot dat de schipper uiteindelijk 768 gulden moest betalen voor de berging. De gemiddelde weekbesommingen bedroegen toen 10 tot 20 gulden, dus de sjouwlonen waren een belangrijke bijverdienste en bedroegen soms enkele duizenden guldens. De Urkers waagden hun leven, maar het ging er niet altijd netjes aan toe. In een akte verklaart een betrokken schipper: ‘Gij schijnt geen Christenmensen te wezen, maar lijken wel zeerovers.’ Deze schipper weigerde dan ook om gebruik te maken van de hulp van de Urkers.
Verras & verwen
Verras je dierbaren met de veelzijdige Oud Urk bon!
Het perfecte geschenk om je geliefden mee te verrassen en te verwennen. Met meer dan 40 ondernemers in Winkelcentrum Oude Dorp die de bon accepteren, geef je de ontvangers de vrijheid om zelf iets moois uit te kiezen. Van kleding & accessoires tot aan smakelijke verwennerijen.
Verkrijgbaar bij Tourist Info Urk, Intertoys Koster, Kwalitaria De Bolder en Cigo Fides Urkerhard. Verras je naasten en geef de Oud Urk bon cadeau! Bezoek www.oudurkbon.nl voor meer informatie.
Armoede
De kaart van Koel (pag. 5) laat zien dat Urk toen al de vorm had zoals we die ook later terug zien op de eerste luchtfoto's. De bewoners hadden rond 1660 net ruim twee eeuwen achter de rug waarin het gebied ingrijpend was veranderd. Grote stukken veen rondom Urk waren weggeslagen door stormvloeden. Van de vruchtbare landbouwgronden was niks meer over en noodgedwongen moest Urk zich toeleggen op visserij.
In de 'Beschrijving van Amsterdam' schetst geschiedschrijver Commelin in 1693 een beeld van het eiland. Op basis van wat een oude grijsaard vertelde, was Urk rondom veel uitgestrekter.
Als Commelin schrijft over Urk, dan heeft hij het over eilanden. De eilanders die Noord-Noordwest van Urk woonden, Espelbergh geheten, moesten dat eiland verlaten omdat het water te hoog kwam. Op Espelbergh stonden op dat moment, begin zeventiende eeuw, nog maar vijf of zes woningen.
De verwoestende werking van de Zuiderzee zorgde dat veel gebieden onbewoonbaar werden en de keileembult was een van de plekken waar de bewoners naartoe vluchten. Naast de aanwezige lintbebouwing van boerderijen ontstond daardoor een tweede rij woningen op Urk.
Helaas bleek ook de keileembult niet onaantastbaar te zijn voor de zee. Dit steile klif werd door de golven uitgehold en stortte vervolgens in. Commelin meldt dat hierdoor al zeventien tot achttien huizen verloren waren gegaan. Ook de kerk was aan het eind van de zestiende eeuw verloren gegaan. Urk telde in 1631 nog 47 huizen. Een deel hiervan bestond uit de oorspronkelijke boerderijen die hier al eeuwen stonden en deze zijn ook herkenbaar aan de hooiberg op de kaart van Koel. Daarnaast had landsvrouw Barbara van Essensteyn wat huurhuisjes op Urk laten bouwen, die in 1612 nog flink waren opgeknapt omdat ze toen te slecht waren om nog huur te vragen. Bewoners die van Espelbergh naar Urk kwamen hadden volgens Commelin met slechte materialen hun huisjes gebouwd.
Schout Van Dompselaer gaf in 1720 op een kaart aan welk stuk van Urk ten westen was weggeslagen in ruim een eeuw tijd. Op locatie D stond eerder de kerk van Urk op een veel lager punt.
ALLEEN NOG WEIDEGROND
Van het bouwland was zo weinig meer over dat het beschikbare land alleen nog gebruikt kon worden voor de koeien, waarvan elk gezin er maar twee mocht laten weiden. Van het oorspronkelijke uitgestrekte land van de heer was nog maar een strookje over dat zich uitstrekte tot aan de sloot. Achter die sloot had
In de zeventiende eeuw ondertekenden alle Urkers nog met hun handmerk (zie afbeelding). Dit was afgeleid van de zogenaamde huismerk waarmee boerenfamilies hun eigendom aangaven. Een simpele lijntekening die op bezittingen werd gezet. Op Urk zien we die later terug in de landmerken op het hooiland. Vaak kon alleen de predikant schrijven op het eiland. Hij schreef de brief en liet een open vakje waar de Urker ondertekenaars hun handmerk konden zetten. Pas op de correspondentie van 1745 zien we de eerste Urkers die zelf hun naam onder de brief zetten. Op die manier liet je dan ook zien dat je geen analfabeet meer was.
zich nieuw land gevormd door het wegspoelen van het hoge klif. Binnen de twee zandwallen ontstond het lage land van Urk, waarvan de hooirechten uiteindelijk werden verdeeld tussen de 24 gezinnen die zich tot de oorspronkelijke bewoners mochten rekenen.
De overgebleven grond was nog net genoeg om die vijftig koeien
te kunnen voeden en andere landbouwproducten moesten worden ingevoerd. De vervallen graanmolen op het eiland was zelfs geheel stil komen te staan.
Er was dus veel veranderd op het eiland en zelfs de konijnen, die hier vroeger veel voorkwamen, waren door het water verdreven.
En dan was er nog de vreselijke pest geweest in het jaar 1636. Van de driehonderd inwoners waren er toen maar liefst 149 overleden. Groot voordeel van het eiland was wel dat er negentien waterputten met vers water aanwezig waren. Op basis van de grootte van de stenen rondom de put en de diepte concludeerde Commelin dat hier 'eertijds sterke luyden, en van groote lengte, gewoond hebben'.
WEINIG WELGESTELDEN
Rond 1690 telde het eiland vijftig huizen en acht hooibergen. Voor de Urker bevolking was het vooral overleven in die zeventiende eeuw. De zee toonde zich bij stormen een vijand die steeds stukken van het eiland afsloeg. De overstromingen van het lage deel zorgden voor minder hooi op het land door de invloed van het zoute water.
De armoedige toestand van het eiland was zodanig dat de opgelegde belastingen door de Staten van Holland werden kwijtgescholden. Er was maar een klein aantal gezinnen dat een bepaalde welstand genoot. Vaak van boerenoorsprong en zij werden de landers genoemd. Zij maakten op Urk de dienst uit.
Onderwijs op Urk
De eerste protestantse dominees op Urk probeerden al om de Urker kinderen wat van het lezen, schrijven en rekenen bij te brengen. Op het eiland Urk was relatief vroeg sprake van onderwijzers. In notariële akten uit Enkhuizen werd in 1660 Harcke Barentsz al genoemd als ‘schoolmeester op den Eijlande Urck’. In het begin van de achttiende eeuw kreeg Urk Jan van Dompselaer, zoon van de schout, als schoolmeester. Hij was tevens koster en voorzanger. Een combinatie die menig schoolmeester na hem zou maken. Een school was er nog niet en de kinderen, die vooral in de wintermaanden les kregen, leerden alleen de beginselen van het lezen, schrijven en rekenen. Meester Dompselaer werd echter in 1747 van het eiland gejaagd wegens wangedrag, waaronder het vaak niet komen opdagen om les te geven. Hij werd opgevolgd door Frans Hampsen, die sinds 1741 al ondermeester was op het eiland. Hij werd daarnaast ook weer koster en voorzanger. Hij voldeed niet echt en werd al spoedig opgevolgd door Ary Kroon. Ook hij vertrok al weer snel en in 1749 kwam Willem Leek. Hij moest bij zijn aanstelling ook een reglement ondertekenen dat door dominee Weerman en de kerkenraad was opgesteld. De betrokkenheid van de kerk was groot bij de openbare school, die ook invloed hield op de benoeming van de schoolmeesters. De school was zo een middel om de Gereformeerde geloofsbeschouwing over te dragen. Het leren van de catechismus was een belangrijke taak voor de oudste leerlingen. Een van hen mocht deze op de zondagmiddag uit het hoofd in de kerk opzeggen en daarna werd erover gepreekt. Aan het goed opzeggen van de catechismus werd ook afgemeten of de schoolmeester zijn werk wel goed deed.
Protestant
In 1571 werd in de Oost-Friese stad Emden de Nederduits Gereformeerde Kerk (NGK) gesticht. In de Tachtigjarige Oorlog werd het in 1579 de publieke kerk van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Amsterdam was de laatste stad in de republiek die in 1578 protestants werd na een machtsgreep. Op Urk trok men zich hier niets van aan, het eiland bleef gewoon katholiek.
De katholieke godshuizen gingen na de omwenteling (Alteratie) in Amsterdam over in handen van de protestanten en kregen nieuwe namen. De Sint Nicolaaskerk werd zo de Oude Kerk en de Heilige Stede werd omgedoopt tot Nieuwe Zijds Kapel. Ook kloosters kwamen in handen van de stad. Velen daarvan kregen nieuwe bestemmingen, onder meer als weeshuis of tuchthuis. Op 28 mei, twee dagen na de machtswisseling, werd de eerste gereformeerde eredienst in de Oude Kerk gehouden. Katholieke erediensten in de stad werden officieel verboden. Doordat katholieken niet meer openlijk hun geloof konden belijden werden her en der kleine schuilkerken ingericht. Voor de stad Amsterdam brak een gouden tijd aan. Een groot aantal kooplieden verkaste vanuit het woelige zuiden naar Amsterdam, waar de handel en nijverheid opbloeide als nooit tevoren. De Alteratie wordt daarom vaak beschouwd als het startpunt van de Gouden Eeuw van Amsterdam.
Urk was ook onderdeel van de Republiek der Verenigde Nederlanden, maar hier vond geen omwenteling plaats. De Urkers lieten hun oude geloof niet zomaar los. Dit bleek uit meerdere gebruiken, onder andere die op kerstavond als mensen boete deden. Zelfs wanneer het sneeuwde en vroor deed men blootshoofds en barrevoets de ronde om de door kaarsen verlichte kerk. ‘Paapse stoutigheden’ waren het in de ogen van de calvinistische gewesten.
Al in 1599 werd de classis van Enkhuizen tijdens de Provinciale Synode erop gewezen om ook op Urk zorg te dragen voor het afschaffen van het roomse geloof.
Al in 1599 werd de classis van Enkhuizen erop gewezen tijdens de Provinciale Synode om ook op Urk zorg te dragen voor het afschaffen van het roomse geloof.
Daarmee nam de poging tot protestantisering van Urk een aanvang. De classis Enkhuizen wilde de pastoor
van het eiland bewegen zich te conformeren aan de publieke kerk, maar liep tegen het probleem aan dat Urk een hoge heerlijkheid was. Dat betekende dat ambachtsvrouw Barbara van Essesteyn het recht had in kerkelijke zaken te beslissen. Zij woonde in het katholieke zuiden en was absoluut niet genegen hieraan mee te werken en beriep zich op haar recht van collatie (benoeming van een pastoor of dominee) en zag inmenging ook als aantasting van haar souverein gezag. Onder haar gezag werd een nieuwe kerk gebouwd hoger op de bult en opnieuw een pastoor benoemd.
NIEUWE POGINGEN
Na de Dordtse synode van 1618-1619 stellen de classis Enkhuizen en de synode van Overijssel pogingen in het werk om Urk te reformeren. Inmiddels was Johan van de Werve eigenaar, en als streng katholiek gaf ook hij zich niet zomaar gewonnen. Urk en Emmeloord werden katholieke vrijsteden in de republiek die van heinde en verre roomsen trokken om hier nog missen bij te wonen. Ook de classis van Kampen ging zich daarom bemoeien met de protestantisering van Urk en Emmeloord, terwijl de reformatie van Ens juist voorspoedig was verlopen. De Synode van Overijssel wist te bewerkstelligen dat de Staten van Overijssel toestemming gaven ook Emmeloord voor hun rekening te nemen. De Staten lieten het altaar afbreken en stuurden de pastoor van Emmeloord weg. Zodoende kreeg Emmeloord al in 1622 een gereformeerd predikant. Toen Iohan van de Werve zijn bezit in 1624 inspecteerde en vernam hoe men vanuit Overijssel te werk was gegaan, verbood hij de inwoners van Emmeloord de gereformeerde diensten te bezoeken.
Wat Urk betreft wordt pas rond 1624 actie ondernomen wanneer de Sta-
ten-Generaal zich ermee gaan bemoeien. Johan van de Werve wordt gedwongen om op Urk een protestant neer te zetten, maar weigert om het traktement van een aan te stellen predikant voor zijn rekening te nemen. Dat zorgt dan weer voor vertraging, want nu moeten de Staten van Holland zelf het geld betalen. Op 15 oktober 1628 wordt uiteindelijk de eerste predikant van Urk bevestigd. Het is Petrus Salebien, een voormalig schoolmeester uit Castricum. De kerkgangers, slechts een handjevol, zijn overwegend volgelingen van Jaspers Jans, die zich in 1597 op het eiland vestigde en aanhanger was van de Reformatie. Hij liet de eilanders al kennis maken met de ‘nije leere’.
VEEL VERZET
Het verzet tegen de ‘nije leere’ was taai; diensten werden verzuimd en er waren opstootjes en pesterijen waar de roomse schout niet tegen optrad. De predikant kreeg allerlei werkzaamheden toebedeeld: hij onderwees de jeugd in de beginselen van het lezen en rekenen, trad op als secretaris van het gedeeltelijk analfabete eilandbestuur en deed uiteraard het werk van een predikant. Voorafgaand aan de diensten moest hij zelf de klok luiden, omdat de koster dat weigerde. En dat alles voor een klein traktement. De aanvulling vanuit de bevolking op zijn traktement en zijn bijbaantjes werd echter niet betaald door de Urkers. Ook werd voor hem verzwegen dat hij nog inkomsten tegoed had uit de kerklanden.
Ook de bijverdiensten van zijn vrouw, Josintgen Jacobsdr., die zich als vroedvrouw verdienstelijk maakte, hielpen weinig. Achtenhalf
jaar diende ds. Salebien de weinige kerkgangers. De gemeente kwam maar moeizaam van de grond. De kerkdiensten werden gaandeweg beter bezocht, maar de gemeente telde slechts zes of zeven leden op een bevolking van zo’n driehonderd zielen.
Toen brak de pest uit, waardoor 147 Urkers overleden. De gemeente werd nog kleiner, maar bleef bestaan. In het voorjaar van 1637 stierf ook ds. Salebien aan de pest.
Franciscus Pinaeus volgde hem op, maar ook hij had niet veel vrucht op zijn zestienjarige arbeid. Bij zijn overlijden in 1654 telde de gereformeerde kerk van Urk nog altijd slechts zeven lidmaten.
VERDERE ONTWIKKELING
De weerstand bleef en in 1655 probeerde jonkheer Johan van de Werve nog om weer een roomse priester naar het eiland te krijgen, maar uiteindelijk nam Richardus Landswerven het predikantschap op zich.
Toen Urk in 1660 eigendom werd van de stad Amsterdam was vrijwel het hele eiland nog katholiek. Maar door de verkoop verviel wel de bescherming van een katholieke eigenaar.
In augustus 1661 bracht een hoge delegatie uit Amsterdam voor het eerst een officieel bezoek aan Urk.
der Verenigde Nederlanden, blijkt dat hij in 1677 nog een priester naar Urk stuurde. Dominee Landswerven wekte veel sympathie onder de bevolking toen hij in 1662 bemiddelde tussen de Amsterdamse koopman Paulus Godin en Urker vissers. Godins schip, de Samuël, was bij een storm op de Urker gronden terechtgekomen. De Urkers haalden het schip zonder toestemming van de schipper leeg, zich beroepend op hun eigen recht op de Zeevond. De kostbare lading van sinaasappelen en witte port, bestemd voor de rijke tafels van de Amsterdamse elite, werd her en der in particuliere huizen opgeslagen. Zeeroof, vonden de Amsterdammers. Intussen verloor de lading aan waarde. Godin kon niet wachten tot de Commissarissen van Zeezaken uitspraak zouden doen en reisde zelf af naar het eiland om te overleggen. Door tussenkomst van dominee Landswerven zagen de Urkers zich na de wijze bemiddeling rijkelijk beloond. Daarna werd het toch steeds drukker in de kerk en verdubbelde het aantal gereformeerde lidmaten naar twintig.
De reformatie ging helemaal snel toen Amsterdam verplichtte dat schout en schepenen lid moesten zijn van de Gereformeerde Kerk. Suffridus Cantor (1681-1711) is een goed opgeleide en ervaren predikant die een prominente plek inneemt in de Urker gemeenschap. toen zijn opvolger, ds. Van Diepen, in 1711 begon met het bijhouden van een kerkelijk notulenboek, noteerde hij 116 lidmaten op een bevolking van rond de vierhonderd. De kinderen en meelevenden meegerekend was het overgrote deel van Urk al gereformeerd. Urk bleef lang verknocht aan het katholieke geloof, maar de nieuwe generatie wist niet beter dan dat ze bij de gereformeerde kerk hoorde. Emmeloord bleef zich verzetten en is altijd een katholieke enclave gebleven. Tip!
De schout en vier burgemeesters van het eiland beloofden plechtig nu toch echt protestants te worden, waarna ze luisterden naar een preek van de dominee en de Amsterdammers in het huis van de schout (dat dienstdeed als gemeentehuis) een vorstelijke maaltijd voorzetten. De Reformatie werd gestimuleerd door met name de inzet van de Amsterdamse burgemeester Gillis Valckenier, die er als streng calvinist alles aan deed om de paapse gebruiken op het eiland uit te roeien. De katholieken hielden lang hun eigen schuilkerk en het eiland kreeg nog geregeld bezoek van roomse geestelijken. Uit correspondentie van Johannes van Neercassel, bisschop
Visserij
Het was overleven op het eiland toen hele stukken landbouwgrond waren weggespoeld. Noodgedwongen kwamen bewoners van het eiland Espel naar de hooggelegen bult. De oorspronkelijke Urker boeren hadden geen land meer en de visserij was het enige nog voor de hand liggende middel van bestaan.
De Urkers moesten noodgedwongen de kost verdienen met vissen, al stelde dat in die periode nog niet veel voor. Volgens geschiedschrijver Commelin waren er eind zeventiende eeuw maar vier of vijf gezinnen die goed de kost konden verdienen. De zogenaamde seinschepen waarmee ze de zee opgingen voor de haringvisserij waren maar heel klein, zonder roer of zwaard. Als ze hun haring op de markt in Enkhuizen hadden verkocht, moesten ze bij een noordoosten wind tegen de wind oproeien tot aan de Friese kust. Vanaf daar konden ze met weinig zeil naar Urk varen, waarbij een roeispaan als roer diende. Ze waren smal van voren en een spitse vooren achterkant. Er konden drie mannen en een jongen in en ze zeilden bijzonder snel. Het meeste geld werd verdiend met
de haringvisserij, die meteen na de winterperiode plaatsvond. De haring kwam via de zeegaten van de Waddenzee de Zuiderzee op om op de ondiepe gedeeltes te paaien om dan in april, begin mei weer de Zuiderzee te verlaten.
Wanneer de haring de Zuiderzee opkwam trokken ze zuidwaarts en schoten dan vaak door ‘de kom in’ zeiden de vissers. Hiermee werd het zuidelijke deel van de Zuiderzee bedoeld. In de regel trokken de vissers met de vis mee. Men begon in het noorden en zakte dan zuidwaarts tot rondom Urk. Op de harde zandgronden rond Urk was het goed kuitschieten voor de haring en met het sleepnet kon de haring zelfs vanaf de wal gevangen worden.
De Zuiderzeeharing was van een ander ras dan de Noordzeeharing. Ze was kleiner en door het ontbreken van bepaalde verteringsenzymen niet geschikt om gekaakt en gepekeld te worden.
PLANNEN VOOR EEN HAVEN
In de Amsterdamse periode had Urk nog geen haven. De schepen werden drooggezet aan de zuidoostzijde van het eiland. Op dit lage deel van het eiland was de meeste beschutting en konden de bootjes op het droge getrokken worden. Het had wel als nadeel dat je vervolgens meer dan een kilometer naar het hoger gelegen dorp moest lopen.
De noodzaak van een haven diende zich steeds meer aan toen de schepen groter werden. De grote schepen werden dan niet meer op het droge getrokken, maar werden voor de kust voor anker gelegd. Met een veerbootje werd de bemanning dan naar de kant gebracht. In de winter werden de schepen vaak voor maanden in een andere haven afgemeerd. Meestal was dit in Enkhuizen. Laden en lossen deed men aan een dam die ongeveer ter hoogte van de huidige Boni lag: de opscheepsteiger. Daar was ook het taanhuisje voor de netten.
In 1747 kwam Mr. Willem Munter, de Heer van Urk en Emmeloord, naar Urk om de aanleg van een haven te bespreken. Hij nam de situatie met eigen ogen op en wilde overleggen hoeveel de vissers zelf konden bijdragen. Er kwam een schriftelijk antwoord van de vissers, die aangaven dat elke schuit wel acht, tien of twaalf gulden per jaar wilde bijdragen.
De haring werd daarom vers of gerookt op de markt gebracht. Het roken van haring gebeurde om deze wat langer houdbaar te maken. Haring was het dagelijks voedsel voor het gewone volk.
Aan het eind van de Amsterdamse periode hadden de vissers zich toch aardig opgewerkt. Van armzalige zeilbootjes was de vloot gegroeid tot zestig grote schuiten en tien klein vissersbootjes. Negentig procent van de mannelijke beroepsbevolking was toen visserman.
Matthijs den Berger werd, als opzichter van’s lands werken te Texel en Den Helder, naar het eiland gestuurd om daar de toestand op te nemen. Hij berekend dat de 43 grotere schuiten elk acht gulden moesten bijdragen. De opbrengst van het gebruik van de haven door vreemden werd begroot op 2.500 keer vier stuivers. Hij verwachtte een druk gebruik van de haven, die hij ontworpen had aan het Hop, tegenover de rede. Tegen storm, ijsgang en verslibbing achtte hij dat de beste plaats. De Urkers wilden de haven echter dichter bij het dorp hebben, tegenover het taanhuisje. Het gevolg was dat de realisatie van de haven toen niet doorging. In 1780 werd wel een bijna honderd meter lang wierhoofd gemaakt, waardoor de schepen wat meer beschutting hadden. Uit een journaal van 1792 blijkt dat de zestig grotere vaartuigen alleen aan de zuidkant van het eiland een ankerplaats hadden, die voor wind met paalwerk aan beide zijden werd beschut. ‘Hoofd of haven is er niet, alleenig is op het paalwerk een plank voor het lossen en laaden van de schuijten gemaakt.’ In 1819 krijgt Urk pas een haven, maar toen wel op de plek waar de Urkers hem eerder al wilden hebben.
klaar voor een nieuwe uitdaging?
Dan is Zalmhuys Group op zoek naar jou!
Voor wie kom je te werken?
Zalmhuys Group is een internationaal actieve en vanuit meerdere vestigingen opererende totaalleverancier van verse, diepgevroren en gerookte vis. Het verwerken van vis is een ambacht dat door ons gekoesterd wordt. Wij combineren onze jarenlange ervaring met de modernste productietechnieken om zo te allen tijde een kwalitatief hoogwaardig product te leveren aan onze klanten.
Wat bieden wij?
Werken in een open en informele omgeving waarin initiatief, ondernemerschap en lef gewaardeerd en gestimuleerd worden. Collegialiteit en samenwerking staan bij ons voorop. Uiteraard doe je dit tegen een marktconform salaris en goede secundaire voorwaarden.
Kijk voor meer informatie en om direct te solliciteren op www.werkenbijzalmhuys.nl
Of stuur een mail naar Janna de Vries via j.devries@zalmhuys.com
ALL YOUR SEAFOOD IN ONE PLACE Industrierondweg 24, 8321 EC Urk, Netherlands
Ondersteund
De bewoners van het eiland werden, net als alle inwoners van de republiek, aangeslagen voor belasting op hun onroerend goed, het zogenaamde haardstedegeld, en grondbezit. Ook moest accijns afgedragen worden voor gebruiksartikelen als zout, zeep en bier. Betalen deden de Urkers echter niet.
Urk was in de middeleeuwen een welvarend gebied, maar door het steeds kleiner worden van het eiland was hier langzamerhand verandering in gekomen. Grote stukken landbouw- en weidegrond waren door stormvloeden weggeslagen en in het jaar 1544 zien we al dat Urk en Emmeloord een verzoek doen aan de leenheer, de staten van Holland en West-Friesland, om vrijgesteld te worden van belastingen. Wegens de onvruchtbaarheid en de kleine waarden van het land en hun huizen.
De omschakeling naar de visserij had ook tijd nodig en het was armoede troef voor het overgrote deel van de Urker bevolking. Meer dan twee eeuwen lang bleken Urkers niet in staat om hun belasting af te dragen. Dit blijkt in het jaar 1777 waarin de Staten van Holland en West-Friesland vergaderden over de openstaande posten die nog in de boeken stonden. Vanaf 1632 stonden er jaarlijks niet afgedragen belastingen in en dat bedrag was intussen gigantisch opgelopen.
De schout en de burgemeesters van Urk verklaarden dat de schuld
was ontstaan door notoire onmacht waar ze niets aan konden doen. De slechte staat van het eiland en haar bewoners zou de oorzaak zijn. Waarom ondergeschrevenen ootmoedig verzoeken dat deze posten, waarvan niets te bekomen kan zijn, mag worden afgeschreven. Het verzoek werd ondertekend door schout Cornelis Jacobs Romkes en burgemeester Dirk vanden Bergh.
Aan Urk werd uiteindelijk een bedrag kwijtgescholden van meer dan 40.000 gulden.
BIJDRAGE VAN DE URKERS
Naast deze accijnzen en belastingen die door de leenheer (de Staten van Holland en West-Friesland) waren opgelegd, was er ook nog de
Urk in 1750
belasting die door de leenman (Stad Amsterdam) waren opgelegd. In de Teegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden uit 1750 wordt aangegeven dat de Urkers jaarlijks ongeveer 1.000 gulden moesten betalen. Het ging om een bijdrage van 300 gulden aan het onderhoud van de dijken rond het lage land, 300 gulden voor het veer van kleine schuitjes waarmee Urkers, die met hun schuit niet aan de wal konden komen, op het strand werden gezet. Aan het loon van de predikant en de vroedvrouw moest elk 100 gulden bijgedragen worden. De schoolmeester kreeg 200 gulden als bijdrage van de bevolking aan zijn salaris. Regelmatig wordt vermeld dat het een hele opgave was om dit geld te innen bij de Urkers.
Bijna honderd jaar nadat de helft van de Urker bevolking overleed door de pest, was de bevolking weer op het niveau van voor deze ramp. Bij de tellingen van 1750 zat Urk er al dik boven en telde het 389 inwoners. Het ging om 70 gezinnen, waarvan 46 getrouwde paren, 15 weduwnaren en 9 weduwen. Een jonge bevolking, want de jeugd onder de 15 jaar telde 137 personen.
DAGELIJKS VOEDSEL
Het haringverbruik in· het verleden en hoe een tijdgenoot van Rembrnndt daaro1Jer dacht door J. de Veen Lezen wij de "Brieven over de Vereenigde 'ederlanden" van J. Gralme1·, uitgegeven te Haarlem in l 'l'.92 en geclteel'd door n:l·anenburg in zijn dissertatie over )let groot-haringbedrijf In de 17e eeuw, dan leren we inzien, dat het haringverbruik _in ons land heel groot moet zijn geweest. Grabner zegt: ,.dat het grootste k,wantum gezouten hat·lng in ons land werd verbruikt
Haring was het voedsel voor de gewone man. Gebakken of gerookt bij het middag- of avondeten en soms ook bij het ontbijt. Het eten van rundvlees was voorbehouden aan mensen van de gegoede stand. Toch werd op Urk aan het eind van de zomer veel kalfsvlees gegeten. Op Urk werden koeien voor de melk gehouden, maar om de melkproductie op gang te houden moesten ze wel elk jaar kalveren. Voor die jonge aanwas had Urk onvoldoende weide- en hooigrond. Na een paar maanden moedermelk gingen ze dan de pan in. Aardappels werden in die tijd nog niet op Urk gegeten. Er was geen enkele slager, maar wel een aantal bakkers. Zij bakten het smakelijke rogge- en tarwebrood. Moesgroenten werden er vrijwel niet gegeten; het weinige dat daarvan gebruikt werd kwam vanuit Enkhuizen en werd niet op het eiland verbouwd.
begeerigh was na Pelcelharingh te eeten, dat zy seven en twintig weeken agte1·eenvolgende dagelijlcs adt negen Pekelharingen, sonder eeoige hinder daar aff te hebben; ik zeggen dat my dat is vertelt van geloofwaarde Luyden. ,,Medicynse aamnerkingh van Doctor NicolaM Tulp, int 2 Boek 24 Hoofdstuk. "Deese visch wert by ons raauw gegeten, off gebraden, indien men se raauw mag noemen, 't geene van •t ?.out behoorlljlc gekookt is. Want 't is met een wet by ons verboden, dat niemant dese gesoute visch veyl en hout voor den tienden dag na de soutinge, want anders wortse onbequaam gelooft te zijn tot het Eeten, maar deze tijt over zynde wortse geoordeelt gesont te zijn, omdat sy nu vant sout verkregen heeft soo de verandering "'an couleur als de rypheyt van de smaak dewellce vereysoht de gemeyne censure.
HOGE OUDERDOM
Ondanks het feit dat de medische wetenschap toen nog niet ver ontwikkeld was, werden sommige mensen toch stokoud. Je had nog geen pensioenen dus tot op hoge leeftijd waren mensen genoodzaakt om arbeid te verrichten en de kost te verdienen.
In april 1754 overleed Pieter Louwsz op het eiland Urk in de leeftijd van bijna 109 jaar oud. Een paar maanden voor zijn overlijden had hij zich in Enkhuizen gemeld bij de Heeren Regenten van het Proveniershuis met het verzoek om voor hem te zorgen, zodat hij daar het overige van zijn dagen gerust door kon brengen. De regenten, in aanmerking genomen zijn zeer hoge leeftijd en de zeldzaamheid van deze zaak, besloten om aan zijn verzoek te voldoen. De Urker vertrok daarop weer naar het eiland, maar meldde zich vervolgens nooit meer bij het verzorgingshuis. Hij bleek door zijn kinderen te zijn overgehaald om bij hen te blijven en overleed uiteindelijk een paar maanden later.
Kijk hoe het er aan toe ging in een instelling waar patiënten werden verpleegd die getroffen waren door de pest.
Bouwwerken
In 1716 stortte de kerk in, die toen nog maar ruim een eeuw oud was. Amsterdamse timmerlieden kwamen naar het eiland om deze weer op te bouwen. De kwaliteit was niet best, want ruim een halve eeuw later werd er weer geklaagd over de slechte staat van de kerk. Er moest in 1782 zelfs een noodgebouw neergezet worden om daar kerk in te houden. In 1786 werd een nieuwe kerk gebouwd van betere kwaliteit: het huidige Kerkje aan de Zee.
Ook de pastorie werd in 1736 nieuw opgetimmerd. De pastorie had twee ovalen vensters aan de noordzijde. Als 's avonds het licht door de ramen scheen leken dit twee ogen. De pastorie werd daarom het Wakend Oog genoemd. Op de westgevel van het huis zijn de plaquettes te lezen waarop de namen staan van de schout en de burgemeesters in 1736.
Gezondheid
De gezondheidszorg zag er in het verleden gewoonweg slecht uit. Het eiland was eeuwenlang verstoken van medische zorg. Casparus Commelin gaf in 1693 bij zijn beschrijving van Amsterdam, toen eigendom van het eiland Urk, aan: ‘Nog docter, ’t geen geen wonder is, nog heelmeesters, heeft men op dit Eyland, maar behelpen zig deze Eylanders, indiense van eenige ziektens worden overvallen, of zig komen te beseren, van zelfs, en met hun eyge geneesmiddelen. ‘
Het eiland werd in die tijd nogal eens getroffen door besmettelijke ziekten. In 1536 verbood het bestuur van Kampen op straffe van zware boetes om in contact te komen met mensen en goederen uit de ‘pestilencie huysen van Ens, Urck offt Emeloert’. Honderd jaar later werd Urk het zwaarst getroffen door deze infectieziekte toen de helft van de driehonderd eilanders overleed. Het eiland stond voortdurend bloot aan besmettelijke ziektes, want de diepte voor het eiland werd aangewezen als ankerplaats voor handelsschepen waar op de tocht ziektes waren uitgebroken. Ze gaan in quarantaine moesten daar soms maanden wachten tot de ziektes waren uitgeraasd, daarna mochten ze verder varen. In die tijd hadden ze wel eten en drinken nodig en het was haast logisch dat ze daarvoor naar het eiland kwamen.
KRUIDENBOEK
In geval van ziekte of ongevallen werd vaak hulp gezocht bij de pastoor en later de dominee. De toevlucht werd meestal gezocht in eigen huismiddeltjes of ‘magische’ middeltjes. In het begin van de achttiende eeuw lezen we pas over de eerste medische zorg op Urk. Schoolmeester Johannes van Dompselaar, zoon van de schout, verleende zorg met behulp van een kruidenboek. De behandeling van een vrouwenborst zorgde echter voor zoveel ophef dat het een van de redenen was dat hij in 1747 het eiland moest verlaten. In 1730 komen we in de kerkelijke boeken de naam van Hendrickus Johanneszn. Schneider (later werd dit Snijder). Deze Duitser vestigde zich vanuit Kampen op het eiland als ledezetter en chirurgijn. En hij was niet de laatste Duitser, want er zouden nog vele volgen. Na hem kwam Dirk Septer uit het graafschap Lippe, die trouwde met een van de dochters van dominee Weerman, maar al
snel na het huwelijk overleed hij. Claas Reinders Vos was zijn opvolger. Augustus Wilhelmus Schultze was van 1765 tot 1771 chirurgijn op Urk, daarna kwam Roeloff Zwaan. In 1781 zien we de eerste oproep in de landelijke media voor iemand ‘geneegen zynde en de vereischte bekwaamheid hebbende, als chi-
GEEN MAN BIJ HET KRAAMBED
Urk stelde het lang zonder geneeskundige hulp, maar een vroedvrouw was er altijd al op het eiland. De meeste vroedvrouwen waren geen Urkers. De vrouw van de eerste Urker predikant, ds. Salebien, oefende tussen 1629 en 1637 het vroemoerschap uit. In 1665 wordt de naam van Ietjen Jans genoemd. Tussen 1790 en 1810 was Johanna Geertruida de Bok actief als vroemoer. De meeste kunde werd in de praktijk opgedaan. In 1865 regelde de wet van Thorbecke dat een bevalling alleen begeleid mocht worden door mensen die daarvoor geschoold waren. Maar ook voor die tijd bestond er al een opleiding tot verloskundige. Studenten leerden in de 18e eeuw over de anatomie van de vrouw en kind door middel van een oefenpop. De pop was zo gemaakt dat de uitdrijving van het kind met de hand geoefend kon worden. Om dit zo echt mogelijk te laten lijken was de pop gemaakt van
‘De verstandige hovenier’ was een bekend zelfhulpboek waarin de medicinale werking van bomen, kruiden, vruchten en zaden werd beschreven.
zeemleer en menselijke botten. Zowel in de romp van de moeder als in de babypop zaten echte botten verwerkt. Het gebruik van menselijke resten was in die tijd normaal en had als doel het lichaam zo goed mogelijk te benaderen.
rurgyn te fungeeren op ’t Eyland Urck, op favorable Conditien’. Die bekwaamheid van de chirurgijn was meestal in de praktijk gevormd en de opleiding stelde niet zoveel voor. De chirurgijn of heelmeester verrichtte alleen externe ingrepen zoals wondbehandeling, ontwrichtingen, botbreuken en amputaties. De chirurgen konden zich vrij vestigen en kregen een vast bedrag per jaar als traktement van het stads- of dorpsbestuur. Waarschijnlijk heeft Pieter Reeters gereageerd op deze oproep, want hij werd in juli 1782 lid van de Hervormde Kerk. Hij bleef niet lang, want in 1784 werd Ferdinand Gotlieb Stolte chirurgijn op Urk. Hij vertrok ook al na ruim vijf jaar en toen kwam Leendert Hoefnagel, een geboren Harderwijker. Hij voelde zich verbonden met de eilanders en bleef tot zijn dood in 1827 op Urk. Zijn nakomelingen wonen nog steeds op Urk.
Op Urk komt er tot in de twintigste eeuw vrijwel nooit een dokter aan te pas bij bevallingen. Een man werd zoveel mogelijk uit de buurt van de bedstee gehouden wanneer de vrouw moest baren. Tot hechten aan toe, alles werd door de vroedvrouw afgehandeld. Net als in de rest van het land was er veel kindersterfte in de eerste levensjaren, maar bij de geboorte ging het relatief vaak goed.
Oefenpop uit de achttiende eeuw.
De loterij
De Urker zeewering kostte jaarlijks duizenden guldens en zelfs voor een rijke stad als Amsterdam werd het lastig om dit te betalen. Er werd daarom twee keer een loterij georganiseerd om de kosten te dekken, de eerste in 1710 en de tweede in 1752.
De eerste loterij werd in de krant aangekondigd als een 'capitale en deftige loterij’ waarin grote geldprijzen te winnen waren.
De loten kostten maar liefst 20 gulden en dat was ongeveer het maandloon van een arbeider. Het was dus zeker voor de gewone man niet zomaar wat, al deed de hoop op een mooie prijs toch menigeen bezwijken om hier aan mee te doen. Het was per slot van rekening ook voor het behoud van Urk. Na aftrek van het prijzengeld bleef er nog 40.000 gulden over, terwijl de reparatiekosten voor dat jaar op ruim 20.000 gulden werden geschat. Amsterdam kon dus weer een aantal jaren vooruit, want ze betaalden een derde van de kosten. De rest werd door de Staten betaald. De verkoop van de 4.000 loten werd zorgvuldig geregistreerd en menigeen liet hier een passende spreuk bij optekenen. Een greep uit het lotenboek: Met droefheid zaait men, Met vreugde maait men.
Velen lopen, maar weinigen krijgen de prijs.
Aaltje en Joosje, wachte een troosje.
Een klaar gezicht van Urck en Ens Verblijdt hem, menig mens.
De goede hoop doet ons leven, Daarom komen wij met ons zeven.
Om winst wordt ingelegd.
Het beste lot, Wacht ik van God.
Zo mij dit mislukt, Is de grendel van mijn beurs gerukt.
Ik gooi mijn netje uit om een visje te vangen.
Ik kom op het lest, Ik hoop op het best.
Hoop is lijdens troost.
VROEGE EMANCIPATIE
Vrouwen met een baan waren op Urk al heel vroeg de normaalste zaak van de wereld. Voor het maken van zeewering werden Urkers aangenomen, die vooral bezig waren met het heien van de houten palen. De schout van Urk hield bij de werken het algemeen toezicht en deed de betalingen. De mannen verdienden rond het jaar 1790 per dag 15 tot 20 stuivers en de vrouwen 10 tot 14 stuivers (een gulden telde 20 stuivers). De ‘kindertjes van de hei’ kregen 4 tot 6 stuivers per dag voor de jongens en 2 tot 4 stuivers voor de meisjes. Voor de Urkers was het werk aan de zeewering een serieuze broodwinning. Het werk begon meestal in april en duurde tot eind oktober, begin november. Op de loonlijsten van 1792 tot 1794 staan dagelijks de namen van 40 tot 50 vrouwen. De meeste mannen visten in de periode, maar toch werkten er een flink aantal, 25 tot 35, aan de zeewering.
Die voor’t eerst van zijn leven Een lootje heeft gegeven.
Hier komen vier boeren
Om het grootste lot te loeren.
Al wat er komt is voor mietje.
Voor mijn alleen.
Voor mijn niet alleen, maar om een ander te helpen.
Het eiland Urk dient voor een baak in zee.
Wij streven naar de veertigduizend gulden (met 420 gulden aan loten)
De wereld is een speeltoneel, Elk speelt zijn rol en krijgt zijn deel.
Op hoop van winst, wie anders zegt die jokt het.
Van erfgoed en arrebeyt, Wordt dit op hoope ingeleyt.
’t Geld uit de spaarpot genomen en’t al in de loterij gebracht.
Voor vader, moeder en elf kinderen Kan zo’n goed lot niet hinderen.
Dwaasheid baart geloof, Armoede baart hoop.
Ik en mijn wijf Leggen in om tijdverdrijf.
Ik ben een onnozel kind, Door mijn ouders zeer bemind, Maar zij hebben mij niks te geven, Daarom bid ik God mij in deze loterij gedachtig te wezen.
Het is vergaard en uit de mond gespaard.
Hoe meer geld, hoe meer bekommering.
Gij hebt mij nu zo menigmaal bedot, Breng nu eens een groot lot.
In 1752 werd een tweede loterij gehouden, omdat anders ‘in korte tijd het Eijland geheel door de zee zal overmeesterd worden’. Deze loterij bracht 46.196 gulden op.
DE VERWOESTENDE PAALWORM
De paalschermen dienden om de aanrollende golven te breken. De stad Amsterdam en de Pilotage hadden de paalschermen met name om het hoge klif aangebracht om de vuurboet te beschermen. In 1730 sloeg echter de paniek toe, want de paalschermen knapten zomaar af. De paalworm bleek de boosdoener te zijn.
Het onschuldig ogende diertje verzwakt met zijn vraatzucht de houten palen door er gangen in te graven. Waarschijnlijk is dit weekdier als verstekeling met VOC-schepen uit Indië meegelift naar Nederland, waar het zich snel verspreidde. Onze voorouders werden er wanhopig van. In vijandige buurlanden van de republiek werd hoopvol bericht dat de paalworm de ondergang van Nederland zou worden. Gelovigen zagen de paalworm als straf van God voor zondig gedrag. Even werd gehoopt het kwaad te kunnen bestrijden door wier en stenen rond de palen te leggen, zodat
de paalworm het hout niet zou kunnen bereiken. Maar tevergeefs. Door spijkers in het hout te slaan werd gehoopt om het doorgraven van de paalworm tegen te houden, maar ook dit ging niet op. Ook verschillende houtsoorten en behandelingen bleken niet bestand tegen de paalworm. Later bleek pas dat met name het zoutgehalte bepalend was. De paalworm gedijde vooral in zout water en de schade deed zich op Urk vooral voor aan de zuid- en westzijde. Hele stukken paalscherm bleken al na een paar jaar kapot ge-
vreten te zijn. Elk jaar moesten weer stukken paalscherm vervangen worden en de vrouwen en kinderen van het eiland werden ingezet om deze klussen te klaren. Het kostte de stad Amsterdam tienduizenden guldens. Uitgedrukt in hedendaagse waarde ging het om miljoenen euro's. Sinds 1858 kwam op Urk geen paalworm meer voor omdat het water rond Urk toen niet meer zout genoeg was door invloed van de rivieren. Heden ten dage worden palen bewerkt met chemische middelen om de paalworm te weren. Door de komst van de paalworm werd meer gebruik gemaakt van steenglooiingen om de kracht van het water te breken. De steilte van het hoge klif werd afgegraven om deze meer glooiend te maken. Schepen vol stenen werden naar Urk vervoerd, waaronder ook puin uit Amsterdam. De stenen werden met een vlot gelost in de buurt van het hoge klif. De schippers noemden het de gevaarlijkste plek van Nederland om te lossen.
De macht
Armoedige bebouwing, arme vissers, onvruchtbaar land en met als gevolg belastingvrijstelling. Urk stond op zijn zachtst gezegd niet als welvarend bekend. Toch blijkt uit bodemvondsten dat niet iedereen op Urk arm was. Er was een redelijk welgestelde elite die de macht in handen had en dankbaar gebruik maakte van dit armoedige denkbeeld om zelf zo weinig mogelijk te betalen.
De Oudestraat is de oudste straat van Urk waar van oudsher de boerderijen gevestigd waren. Met name op die plekken worden bij opgravingen delen van kostbaar aardewerk gevonden. Deze vondsten tonen aan dat deze Urker boeren toch een zekere mate van welstand genoten.
Het waren met name de vissers die van elders moesten vluchten naar de hoge bult, die het armoedige beeld van Urk bepaalden. De boeren, de zogenaamde landers, maakten eeuwenlang de dienst uit op het eiland, zowel in het kerkelijke als in het dagelijkse leven.
De landers hadden de hooirechten, zaten in het lokale bestuur en in de kerkenraad. Vanwege hun kapitaal
hadden ze ook de middenstand in handen, waar de bevolking op de pof kon kopen. Ook verstrekten ze leningen voor de bouw van een nieuwe schuit. In de kerkenraad werd ook de armenbedeling geregeld. Een groot deel van Urk was dus afhankelijk van de landers.
In 1749 worden er 40 tot 50 koeien geteld op het eiland, terwijl er zeventig gezinnen op het eiland zijn.
Urkers en feesten
In de Amsterdamse periode hielden de Urkers wel van een feestje, al waren die momenten schaars. De geboorte van een kind werd uitbundig gevierd en daarnaast was er het pinksterfeest.
Tot ver in de twintigste eeuw was dit een feestweekend met muziek, dans en volksspelen.
In de Amsterdamse periode werd er niet meer zo uitbundig feest gevierd als in het begin van de zeventiende eeuw. Het eilandje Urk had toen nog een boogschuttersgilde, dat op Pinkstermaandag schoot en drie dagen lang feest vierde met bier en maaltijden. De heer van Urk was daarbij aanwezig en schoot de eerste pijl. Iedereen deed mee en droeg hier zijn of haar steentje aan bij. De Urker Schutterkoning was degene die de gaai van de paal schoot. Door de ganse menigte werd hij met zingen en vreugdetekenen naar zijn huis gebracht, waar een maaltijd werd aangericht. Hier leverde elk zijn bijdrage
Publieke straffen werden vaak opgelegd aan personen die in de ogen van de bevolking iets verkeerds hadden gedaan. Maak het mee bij het appelschavot.
aan. De winnaar werd ‘met den Koninghshoedt met eenige silvere gaitjes behangen’ vercierd, en koos een frissche blauwoogige deerne tot Koningin. Beiden werden ‘met vendel en trompet’ het eilandje rondgeleid, en zaten vervolgens aan den maaltijd, ‘met groente bekranst, groene takken boven haer hoofden, en groene zooden aen haer sijden’. Er werden dan vaten met bier aangerukt, die in een tijd van drie tot vier dagen werden 'uytgeveegd’. Tot het feest werd een bijzondere schout aangesteld en schutmeesters die erop moesten toezien dat er geen bier werd gemorst. De overtreders werden hiervoor beboet. Met de reformatie verdween ook dit feest waarvan hun voorouders ‘met singen en vreughde-tekenen’, en bij het rondgaan van den ‘henshoorn’ genoten hebben. Pinksteren bleef altijd wel bijzonder op Urk, met veel activiteiten.
TEKORT AAN WONINGEN
In 1632 telde Urk 47 huizen en dit aantal groeide gestaag. Eerst niet zo snel, want de helft van de bevolking stierf door de pest. In 1747 waren er 16 huizen bij gekomen en kwam het totale aantal dus op 63 huizen. Er woonden toen al zeventig gezinnen op Urk, dus woningnood op Urk is van alle tijden. Wel wordt in de beschrijving van Urk op gemerkt dat er nu al wel een paar huizen zijn met een schoorsteen. De andere huizen voerden de rook af via het venster of deur ontsnappen.
Elk gezin mag twee koeien weiden, maar uit het genoemde aantal blijkt dat het toch vooral de landers zijn die dit recht hebben. Dit komt ook overeen met de 27 landersmerken die gebruikt worden bij de verdeling van het hooirecht.
RECHTSPRAAK
Het lokaal bestuur van Urk bestond in die tijd uit een schout, die ook secretaris was, en vijf burgemeesters. Als zich op Urk strafbare feiten deden, kwam het gerecht van Urk naar de Amsterdamse Ambachtsheer om te overleggen. De rechtspraak liet Amstedam aan de Urkers zelf over. Het betrof meestal kleine overtredingen als vecht- en scheldpartijen.
In 1665 deed zich echter wel een ernstig vergrijp voor. Een 13-jarige jongen vond bij de mestvaalt aan de westzijde van het dorp het lijkje van een pasgeboren kind dat net boven de grond uitstak. Hier moet een moord gepleegd zijn, zo was het vermoeden. Alle vrouwen boven de 16 jaar werden verhoord en de verdenking viel op de 21-jarige Geertruyd Alberts en haar moeder.
Beiden ontkenden, maar hen werd verboden om het eiland te verlaten. Toch lukte het hen om te ontsnappen met een Kamper vrachtvaarder. Geertruyd was getrouwd met Albert Christiaans, een bakker en koehouder. Een lander dus. Hij werd verhoord en gearresteerd. Uiteindelijk werden ook de vrouwen in Hattem gevangengezet en opnieuw verhoord. Ondanks dreiging met de pijnbank bleven ze ontkennen. De vrouwen werden vrijgelaten en durfden weer naar Urk te gaan. Twee gerechtsdienaars uit Amsterdam arresteerden de vrouwen. Pas drie jaar later werd Geertruyd veroordeeld tot het vrouwen-tucht- of spinhuis. Ze heeft zich in gevangenschap blijkbaar goed gedragen, want na elf jaar werd ze weer in vrijheid gesteld. Voor Urk was deze zaak een heftige periode, want grote vergrijpen kwamen haast niet voor op het eiland. Meestal werden er alleen boetes van enkele guldens opgelegd. En dan gebeurde het niet zelden dat de Urkers die boete gewoon niet betaalden.
INVLOEDRIJK AMBT
Het schoutsambt was een invloedrijk ambt, waar menig families strijd om hebben gevoerd om dit ambt te bemachtigen. Het omvatte veel meer dan het huidige burgemeestersambt. De schout was belast met het dagelijks bestuur en fungeerde als plaatselijk rechter. Daarnaast is de schout ook opzichter op het werk dat Amsterdam op het eiland laat uitvoeren. Het gaat om werk aan de zeewering en overheidsgebouwen als de vuurboet en de woningen van de dominee, chirurgijn, vroedvrouw en schoolmeester. Bovendien betaalt hij de salarissen. Samen met de kerkmeesters had hij ook de zorg over de armen. Ook deed hij nog het werk dat nu door een notaris wordt uitgevoerd. De schout was een invloedrijk man, die de dienst uitmaakt op het eiland. In geval van een geconstateerd misdrijf werd de verdachte gedaagd voor de Urker rechtbank, 'Het huis op Urk'. Het dorpsgericht werd gehouden in de open lucht voor het huis van de schout. De schout trad op als eiser en de schepenen wezen het vonnis. In 1709 bepaalde de Urker ambachtsheer Witsen dat de schepenen bij de aanvaarding van hun ambt een eed moesten afleggen. Deze schepenen werden vaak gekozen uit het eigen kringetje, maar de Urker bevolking had sinds 1787 al meer invloed gekregen op de benoeming van de vijf schepenen. Zij mochten tien burgers nomineren, die lid moesten zijn van de kerk en onbesproken van wandel. In de praktijk betekende dit dat de macht bij een klein groepje bleef en in kerkenraad en lokaal bestuur zien we dezelfde namen terug.
Doar brikt m’n klomp!
Wij zorgen ook voor je nieuwe werkkloffie. Is je werkkleding ook toe aan vervanging?
bakker_bedrijfsartikelen
‘Vroeger hadden we zulleke fratsen niet, mar wat binnen we bleede mit die lekkere geuren die nou eut de kesse koemen!’
De klederdracht
Wat droegen de Urkers in de Amsterdamse periode? Er is geen beeldmateriaal uit die tijd, dus we moeten het doen met beschrijvingen en aannames. Uit beelden die we ruim een halve eeuw later wel hebben, is duidelijk dat deze veel kleurrijker en gevarieerder was dan wat wij nu als Urker klederdracht bestempelen.
Het kleine eiland Urk had geen eigen kleermaker die de lokale klederdracht bepaalde. Er was dus eigenlijk geen sprake van een specifieke Urker dracht. De aanvoer van kleding zal voornamelijk gekomen zijn van vissers die de plaatsen rond de Zuiderzee bezochten. En op de jaarlijkse Pinksterfeesten zullen marskramers het eiland hebben bezocht om hun kleding en stoffen aan te bieden die dan weer door lokale kleermakers of naaisters in elkaar werden gezet.
De eerste beschrijvingen van de Urker dracht komen uit een rechtzaak in 1665. Een van de verdachte vrouwen van kindermoord droeg een Enkhuizer muts, een borstrok en
een blauwe rok. Daarmee week de kleding van de Urker vrouwen niet veel af van die van de plattelandsvrouwen in Noord-Holland. Er zaten wat kleine verschillen in de details, vaak de versieringen.
Aan het eind van de Amsterdamse periode wordt geschreven dat de Urker vrouwen Blokzijler mutsen dragen. Dus ook vanuit het oosten werd de Urker dracht beïnvloed.
In een latere beschrijving wordt aangegeven dat alle vrouwen een lange rok (of meerdere rokken) dragen en een schort. De buitenste rok was vaak van savoy azuurblauw, en die kleur zien we nog steeds terug in de Urker klederdracht. Boven de rok droegen de vrouwen een jakje dat aan de voorzijde is dichtgeregen. De borst werd bedekt met een felgekleur kledingstuk (borstrok), vaak rood. Over het jakje een donker gekleurde kraag met een schouderstuk.
Vanaf de leeftijd van 12 jaar verschilde de vrouwendracht door de vorm van de muts en in het borduursel van het lijfje. Er waren direct herkenbare verschillen tussen meisjes, verloofde meisjes en getrouwde vrouwen. Hert borduursel van het lijfje van de huwbare meisjes bestond uit vijf bloemen van stof. Het hoofd zonder muts of kap was bedekt met lange haarvlechten die in cirkels om het hoofd gestoken waren. Verloofde
meisjes hadden ook een onbedekt hoofd, maar het lijfje was versierd met zeven bloemen geborduurd met zijde. Tot slot hadden getrouwde vrouwen een wat loszittende kap die midden op het hoofd gefixeerd was, de punten aan de zijkant waren in kleine hoekjes gebogen. Urkers droegen lange rokken, maar van de vrouwendracht van Schokland wordt in 1788 gezegd dat 'die zeer wonderbaar is, dewijl zij zulke korte rokken draagen, dat dezelve haar maar eeven aan de kuiten komen.’
MANNENDRACHT
Ook de mannendracht was niet uniek en kwam overeen met die van andere vissersplaatsen als Marken en Vlieland met de wijde, donkere halflange broek, vaak zwart. Een jas van grof laken in een blauwe of donkere kleur met een taille. Daaronder een rood vest met een dubbele rij knopen. Het ronde wollen hoofddeksel was weer savoyblauw en ook de kousen waren bij de nette dracht blauw met een uitgesneden driehoekig stuk oranje stof dat vanaf de hiel tot kuit doorliep.
De Urker landers droegen de pet met klep, die toen ook nog een nekbescherming had. Waarschijnlijk tegen de brandende zon.
De karpoes was toen nog meer een soort ruige bontmuts. D.J. van der
Urkers afgebeeld op een aquarel van Pieter van Loon in 1830, met daarop de lange getailleerde jas die gedragen werd door de mannen. De karpoes had toen meer de vorm van een muts. Bij de vrouwen is de kleurrijke dracht nog te zien met de bloemen op het lijfje. Ook zien we hier nog de muts met de punten van de zijkant in kleine hoekjes gebogen.
Ven schrijft in 1928: ‘Een ruige, harige velle-muts, dat als een oermodel der eeuwen lang vrijwel zich gelijkblijvende zeemansmutsen eert de pre-historische muts, die in een boomkistgraf bij Vamsdrup op Jutland werd gevonden. De naam 'karpoezen' duiden op de in de oud-Friesche dracht vermelde 'kapuze', die we allerlei variaties eeuwenlang in de opeenvolgende modes hebben kunnen nagaan, maar die nergens zozeer het pre-historisch model bewaard hebben als in Volendam.’ Welke variatie de Urkers hadden op die karpoes, zien we op bovenstaande aquarel van Pieter van Loon. De leunende man draagt hier meer het Volendamse model.
Van de Urker dracht in de Amsterdamse periode kunnen we in ieder geval zeggen dat hier veel kleur in zat. Savoyblauw werd vaak gebruikt en we mogen wel zeggen dat de dracht niet specifiek Urkers genoemd kon worden. Het bevatte veel elementen van de dracht die rond de Zuiderzee gedragen werd.
De koeien werden op Urk gehouden voor de melk. We laten zien hoe hier boter van gekarnd werd.
Maak herinneringen en leg ze vast
AANPLANT VAN BOMEN
De hoge keileembult was een kale vlakte waar wat huizen op stonden. Alleen rond de pastorie stonden bomen en hier en daar nog een verdwaalde boom. Aan het eind van de Amsterdamse periode kwam hier verandering in.
De inspekteur van de zeewering, Cornelis Rauws, gaf in 1770 in zijn rapport aan dat de grond op Urk vruchtbaar genoeg was om hier bomen te planten. Hij adviseerde om langs de huizen bomen te planten, zodat ze beter tegen de wind beschermd zouden worden. Ook het overslaan van brand zou door het breken van de wind verminderd kunnen worden. Beperken van de brand was heel belangrijk, want bluswater moest uit zee komen en dat waren best flinke afstanden om met een emmer water af te leggen.
De bomen zouden bovendien voor verfraaiing zorgen en konden later misschien gebruikt worden als hout voor de zeewering.
KERKJE AAN DE ZEE
In 1784 werden de eerste nieuwe bomen geplant. De oudste bomen van Urk staan nu rondom het Kerkje aan de Zee. Deze iepen zijn goed tegen de wind bestand, maar zijn pas veel later aangeplant. Het kerkje was een baken voor de scheepvaart en mocht aanvankelijk dan ook niet omringd worden door bomen.
Plunderaars gevangen
Het jaar 1672 staat in de Nederlandse geschiedenis bekend als het Rampjaar. Volgens een Nederlands gezegde was "de regering radeloos, het volk redeloos en het land reddeloos". In dit jaar begon de Hollandse Oorlog en werd de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden aangevallen door Engeland, Frankrijk en de bisdommen Münster en Keulen.
Vanuit de zeesteden zond de bisschop van Münster kapers uit om de Zuiderzee onveilig te maken. Enige kapers dachten het eiland Urk te plunderen en gingen hier aan land. De Urkers lieten zich niet zomaar beroven en namen de kapers gevangen. Deze werden vervolgens afgevoerd naar Enkhuizen om daar gevangen te worden gezet.
De eerste Urker brandspuit
TROTSE PARTNERS URK IN WINTERSFEREN
De stad Amsterdam zorgde ook voor de veiligheid op het eiland Urk en leverde een brandspuit. Deze werd gestald in een bergruimte naast de kerk en werd ook door de stad onderhouden. De brandspuit moest altijd gestald worden op een ‘muisdichte’ plek, bij een gematigde temperatuur. Minstens vier keer per jaar moest hij geïnspecteerd en schoongemaakt worden. Eens in de twee jaar moesten de Urkers de leren slang van de brandspuit insmeren met een speciaal daarvoor geprepareerd smeersel, dat ervoor zorgde dat de slang niet ging lekken en niet aangevreten werd door muizen. Meestal werd een lijst opgesteld van mannen die de spuit in geval van brand zouden bedienen. Het uitleggen van de slang en het hanteren van de spuitpijp waren taken voor de ‘bequaamste en radste’ mannen. Anderen moesten water aandragen en pompen (zie bovenste afbeelding waar de werking wordt weergegeven). Op Urk was dit een hele klus, want het water moest uit de Zuiderzee komen. Gelukkig kwam brand zelden voor op het eiland, in tegenstelling tot Schokland, waar een brand in 1775 nog alle huizen van het dorp Ens in de as legde. Deze werden daarna weer herbouwd.
• Korf Vis • Vivan accountants-adviseurs • Autobedrijf Van Slooten • Cameranu • Bakker Bedrijfsartikelen
• Brouwer Woninginrichters • Het Urker Zalmhuys • Schoonmaakbedrijf Gebr. van Slooten • Ocean Company BV
• Hubo • Notamare Notarissen en adviseurs • NinePlus People • De Flux • Hakvoort Grondverzet Urk • Flevopallets
• Dronedive • Boni • Het Irene • De Zuiderzee • Snijder Reclame • Gemeente Urk • Museum ‘Het Oude Raadhuis’
• Ten Napel Brandbeveiliging • Feestjehuren.nu • Ut Kunstige Vissers Ussien en natuurlijk al onze vrijwilligers, want zonder hen geen evenement
Eerlijke tarieven
De laagste prijs, transparant en duidelijk. Geen verborgen kosten en onnodig hoge tarieven.
One stop shopping
Eén adres, alles geregeld. Niet hier het ene en daar weer het andere. Gewoon simpelweg één contactpunt voor al uw financiële zaken, wel zo makkelijk.
Toegankelijkheid
24/6 beschikbaar, voor elke vraag een antwoord. Middels de moderne media staan wij altijd voor u klaar.
Kaart van het eiland Urk aan het einde van de Amsterdamse periode. Bijna geheel omringd door een zeewering. Alleen aan de Zuidoostkant bij de Reede was nog geen zeewering aangelegd. Hier bevond zich een dam waar de schepen enige beschutting hadden. Rond het hoge klif bij de vuurboet was een stenen glooiing aangelegd. Koel gaf op zijn kaart in 1668 nog aan dat het eiland 124 morgens groot was (ong. 105 hectare) terwijl Schilling aangeeft dat het eiland nog maar 97 morgens groot is (ong. 82 hectare). Dit is inclusief 14 hectare zand. Ondanks alle inspanningen was het eiland dus behoorlijk kleiner geworden.
Einde van een tijdperk
Het zat er al een aantal jaren aan te komen, maar in 1792 gaf de stad Amsterdam het eiland Urk en het noordelijke deel van Schokland terug aan de leenheer, de Gedeputeerde Staten van Holland en West-Friesland. Meer dan 130 jaar had Amsterdam geïnvesteerd in het behoud van de eilanden. Schokland werd later ontruimd, maar Urk bleef bewoond en is na de Amsterdamse periode niet meer kleiner geworden.
De gloriedagen van Amsterdam waren voorbij. In de loop van de achttiende eeuw verloor de Republiek de r Zeven Verenigde Nederlanden de hegemonie op zee aan de Engelsen. Toen dit land in 1780 de Republiek ook nog de oorlog verklaarde, werd de economische schade enorm. Na vier jaar werd de vrede getekend, maar de helft van de koopvaardijvloot was in handen gevallen van de Engelsen en waardevolle ladingen, koloniën en alleenrechten op de handel waren verloren gegaan. Aan de positie van Amsterdam als centrum van de wereldhandel kwam een einde. Er moest bezuinigd worden en de Amsterdamse bestuurders overlegden of ze de lasten van de heerlijkheid Urk en Emmeloord niet geheel af moesten wentelen op de Staten van Holland en West-Friesland. Alleen al de laatste tien jaar was aan de eilanden voor het leggen van dijken en stellen van paalwerk gemiddeld jaarlijks 30.000 gulden uitgegeven en de verwachtingen waren niet dat dit de komende jaren minder zou worden. Terwijl Amsterdam aangaf
dat ‘de eilanden op zig zelfs voor de stad van geen de minste waarde’ waren, terwijl het gehele Hollandse gewest profiteerde van de scheepvaart. Zij vonden het dan ook niet eerlijk dat alleen Amsterdam
aan die kosten bijdroeg en vonden juist dat die vanwege het algemene nut geheel uit ’s Lands Kas betaald moesten worden.
Het vuur bij nacht en de kerktoren en kolenloods bij dag waren en ble-
ven noodzakelijke navigatiepunten. Zonder die herkenningspunten zou de kans groot zijn dat schepen op de ondiepte van het Enkhuizerzand vast zouden lopen. En bij nood waren de Urkers de enigen die te hulp konden schieten, omdat nergens anders dan op het eiland Urk de noodseinen gehoord konden worden. En daarbij waren de Urkers ook bereid om hulp te bieden.
De Staten erkenden het belang hiervan, maar weigerden om alle kosten voor hun rekening te nemen. Wel namen de Staten in 1785 de kosten van de nieuwe kerk voor hun rekening die ontworpen was door Creutz.
Gezamenlijk voerden Amsterdam en
De tekeningen voor de aanleg van de versterkingen voor de vuurboet. Hier nog afgebeeld met het platte dak voor het kolenvuur. Er werd een nieuwe stenen glooiing (D-E) aangelegd met daarbovenop een dubbel paalscherm (bekisting) die werd opgevuld met steen.
de Staten nog verdere verbeteringen uit aan de zeewering. In de Amsterdamse periode is een bijna drie kilometer lange zeewering aangelegd en 52 krabhoofden die het wegspoelen van zand moesten voorkomen en weer voor nieuw strand moesten zorgen. Ook waren meer stenen glooiingen aangelegd die de kracht van de golven moesten breken. Het behoud van Urk was geslaagd, al had het heel veel geld gekost.
Roerige periode
In het voorjaar van 1792 besloot Amsterdam om de Hoge Heerlijkheid Urk en Emmeloord aan de leenheer, de Staten van Holland, terug te geven. Een bijzondere en unieke actie en de Staten van Holland waren niet blij. Het onderhoud van de eilanden betekende voor de Staten een extra zorg en last. Met de nodige tegenzin werd het leen weer aanvaard en werd besloten om het niet weer opnieuw te koop aan te bieden, maar toe te voegen aan de domeinen van de Staten van Holland. Het was in Nederland een roerige periode waarin de patriotten zich keerden tegen de invloed van stadhouder Willem V. Ook op Urk moest het overgrote deel niks van het Oranjehuis en de regenten hebben. Ze keerden zich dan ook tegen het lokale bestuur. Het huis van schout Brands werd toen zelfs belaagd en dreigde omver getrokken te worden. Urk telde aan het eind van de Amsterdamse periode 540 inwoners, ongeveer 100 huishoudens. De vloot bestond al uit zestig schepen, en dit aantal gaf wel aan dat bijna alle mannen zich bezighielden met de visserij.