‘Thungür is er!’ herhaalde de wachter voortdurend. ‘Thungür is terug!’ De smid beval het nieuws meteen te verspreiden om degenen die meer dan drie dagen in een wrede strijd verwikkeld waren geweest, moed in te spreken. Thungür hield halt aan het hoofd van zijn mannen. Hij was uitgeput door de strijd en de lange rit terug. Maar niemand twijfelde eraan dat de Husihuïlkenaanvoerder opnieuw ten strijde zou trekken alsof hij uit het midden van een vulkaan oprees. Het was hoognodig de mannen toe te spreken. Thungür wist hoe belangrijk die laatste woorden waren en hij keek op naar de zon en smeekte dat hij zich niet zou vergissen. ‘Weten jullie wat er op dit moment voor mijn ogen opdoemt? Jullie zullen denken: doden. Een veld bezaaid met dode Sidereziërs, een wereld bezaaid met Sidereziërs... Ik moet jullie echter zeggen dat dat niet zo is. Op dit ogenblik, en om een of andere reden die ik niet kan begrijpen, zie ik de glimlach van een meisje voor me. En uit die glimlach zal ik mijn grootste kracht en mijn grootste moed putten. En zo zullen we allen doen. Dit is het droevige moment waarop we het onteerde vlees van onze vrouwen moeten gedenken, en het opengereten vlees van onze kinderen. De woorden die ik uitspreek doen mij evenveel leed als jullie. Ik spreek echter in de overtuiging dat dit leed ons onoverwinnelijk zal maken. Zijn jullie harten van woede vervuld? Het zij zo, want die woede is vervuld van onze overwinning.’ Toen onthulde hij het hoofd van Flauro, de hoofdman van de Sidereziërs. Hij hield het recht voor zich uit naar de mannen toe: ‘Dit zullen we hun tonen! Dit zal er gebeuren met ieder van hen!’ De krijgers slaakten kreten van ongeduld om zich in galop in de strijd te werpen. De dieren met haardos hinnikten. ‘Een krijger is dubbel zo moedig als hij opkomt voor een hoger doel dan zijn eigen leven. En driemaal is hij krijger als hij vecht voor zijn vrijheid. Maar hij is onoverwinnelijk als hij vecht tegen degene die vertrapt heeft wat hem het meest lief was. Geen van de verpeste tongen die de zuiverheid hebben bezoedeld zal op zijn plaats blijven. We zullen geen enkele hand op zijn plaats laten die de onschuld heeft onteerd. Ze verdienen het niet eens te sterven met het merkteken van de man tussen hun benen, want daartoe ontbreekt hun een ziel!’ Thungür wees in de richting van de vijand, en zijn stem deed wind opdwarrelen. ‘Voor de onschuldigen zullen we overwinnen!’ De Sidereziërs begrepen dat er iets nieuws en ernstigs aan de hand was. De versterking uit de achterhoede liet op zich wachten. En het leger van het Hert vertoonde ondubbelzinnige tekenen van een aanval. Ook de Siderezische aanvoerders gaven hun bevelen. Toen reed Thungür het slagveld op en stak een lans met het hoofd van Flauro erop gespietst in de hoogte. ‘Hier is de aanvoerder van Misáianes,’ riep hij luid. ‘Dit zijn de bevelen en de versterking waarop jullie wachtten!’ Ontzetting en verbijstering maakten zich van de Sidereziërs meester. Zonder de leiding van Flauro sloop wanorde hun gelederen binnen. Ze begrepen dat ze alleen waren. Er bestond geen andere mogelijkheid dan de slag te trotseren. Zich terugtrekken was ondenkbaar. Thungür plantte de lans in de grond op de plek van waaraf Flauro de strijd overschouwd zou hebben. Daarna rukte hij op met de eerste linies. De ijzeren bogen schoten op de beide zones waar de Sidereziërs hun kanonnen hadden samengebracht. Op die manier zou het aantal gevallenen in de voorhoede van de bereden krijgers beperkt blijven. De formaties voetvolk kwamen achteraan. De krijgers van het Hert en de Sidereziërs stormden in galop op elkaar in. Zonder genade, want daar was geen plaats voor. Eerst de legende, daarna de krijger. Net als zijn vader betrad Thungür het slagveld voorafgegaan door de roem van zijn arm. De Husihuïlkenaanvoerder kwam tegenover een Sidereziër te staan en hij zag aan zijn kleding dat het een bevelvoerder was. Hij kon hem in de ogen kijken terwijl hij met de bijl zwaaide.
De tijd van een veldslag verloopt op een merkwaardige manier: hij aarzelt, hij versnelt... Hij aarzelt en komt zelfs haast tot stilstand, hij versnelt. Hij aarzelt opnieuw, wordt zwaar. En andermaal keert hij terug naar het duizelingwekkende gewoel. Thungür slaagde erin zich tegenover de Sidereziër op te stellen, zijn rang te bepalen, de woede weer aan te wakkeren... De Sidereziër kon zijn zwaard grijpen, de Husihuïlke kon zijn bijl optillen. Dit alles zo langzaam als beelden uit een droom. Maar nog voor de klap versnelde de tijd opnieuw: de veldslag veranderde in geschreeuw en stromen bloed. De bijl van Thungür kwam terecht op de schouder van de Sidereziër. De knots van de smid knalde op de rug van een vijand. Een soldaat van de Zon liet zijn lans zakken, een Kúkul liep achter zijn hart aan. In veldslagen verloopt de tijd op een merkwaardige manier. Daarom kan een man te midden van de ontploffingen, en terwijl hij toesteekt en terugtrekt, het gezang van een vogel horen. Thungür doden was het bevel dat de aanvoerders voortdurend herhaalden. Een groep bereden Sidereziërs verzamelde zich om een aanval uit te voeren tegen de Husihuïlkenaanvoerder, die bedekt was met bloederig zweet. Het zweet van hemzelf, het bloed van de anderen. En toen vertraagde de strijd andermaal. Een Sidereziër volgde met zijn blik het bloed dat van de opgeheven arm van Thungür af liep tot aan zijn schouder. Een ander zag het hart kloppen in de borst van de Husihuïlke. Weer een ander daarentegen liet zijn ogen rusten op de zwarte strepen die zijn gezicht doorkruisten. Thungür keek om zich heen. En in de vertraagde tijd van de strijd herkende hij de gezichten van zijn broeders, herinnerde hij zich hun naam. Hij gaf klapjes op de nek van Avondval. En voor hij erop losging, hoorde hij boven het geraas uit een vogel zingen. Maar vele anderen zagen wat er gebeurde. Daarom was er, toen de tijd van de strijd opnieuw versnelde, een hemel vol bijlen rond Thungür. De botsing van de dieren met haardos werd het duizelingwekkende middelpunt van de slag. Aan de ene kant een Meester. Aan de andere een hoger doel, bijlen en zwaarden, naakte bovenlichamen tegen metalen maliën, lang zwart haar tegen verzilverde helmen. Te midden van die draaikolk van dood was geen krijger dapperder dan een andere, niemand kon de grootste genoemd worden... De uren verstreken, het bloed stolde in het zand, de zon was ver weg. De Husihuïlkenbijlen kwamen neer en hielden zelfs niet op bij de botten. De zwaarden van de Sidereziërs doorboorden en openden de wegen voor het bloed. Vele mannen vielen en andere kwamen eraan, want dat was de plek waar de oorlog werd beslist. Maar toen Avondval over het dier met haardos van een neergehaalde Sidereziër sprong, en op zijn rug Thungür zat, overdekt met zweet en bloed, nog altijd overeind en even woest en meer dan ooit een legende – toen brak er ontzetting onder de Sidereziërs los. De wereld draaide op zijn kop: de grond van de Hoefwoestenij was lucht geworden en zakte weg onder hun laarzen. En boven hun hoofden was de hemel schroeiend zand. De Siderezische aanvoerders doodden de eersten die uit hun rijen probeerden weg te vluchten. Maar het waren er velen, het waren honderden soldaten die geen gehoor meer gaven aan de bevelen. De angst was niet meer te stoppen. De gelederen raakten verbroken, de kanonnen werden in de steek gelaten... Over deze oorlog werd verteld zoals alles wereldwijd wordt verteld in de loop van de tijd. Er werd toen verteld dat de Sidereziërs van het slagveld wegvluchtten om een wet van de ziel na te leven. ‘Uiteraard,’ zeiden ze, ‘kan degene die in staat is een kind te vermoorden het niet opnemen tegen een krijger.’ De mannen van het Vruchtbare Land achtervolgden de vluchtende Sidereziërs. Want zo was vanaf het begin gezegd: dit was een oorlog die geen overgave toeliet.