RootsIn Twente
20 bekende Nederlanders over hun geboortegrond
en Roel Elsman en fotografe Kirstin Wilmink gewerkt Henkjan Smits
unieke mensen, afkomstig uit een unieke streek: Twente.
Henk Kamp
Want hun Twentse roots, dat is wat de twintig bekende
Ellen van Langen
Nederlanders die in dit boek worden geportretteerd,
Johan Nijenhuis
met elkaar gemeen hebben. In Roots in Twente halen onder
Alberto Stegeman
andere Herman Finkers, Marleen Veldhuis, Jan Cremer,
Anne van der Meiden
Johan Nijenhuis, Ernst Daniël Smid, Henkjan Smits,
Daphne Bunskoek
Eddy Zoëy en Daphne Bunskoek herinneringen op
André Manuel
aan hun Twentse jeugd. En vertellen ze welke invloed
Eddy Zoëy
hun geboortestreek heeft gehad en nog steeds heeft
Marga Bult
op hun leven.
Harm Edens Ton Schulten Marleen Veldhuis Henk Kesler Sabine Uitslag Eric Braamhaar Kim Kötter Herman Finkers Jan Cremer
I S B N 9 7 8 - 9 0 - 8 15 4 9 0 - 1- 1
Eric Sleeuwits en Roel Elsman Fotografie Kirsten Wilmink
aan dit boek. Het resultaat is een uniek document over
In Twente
Een jaar lang hebben tekstschrijvers Eric Sleeuwits
Eric Sleeuwits en Roel Elsman Fotografie Kirsten Wilmink
In Twente
Ernst Daniёl Smid
20 BEKENDE NEDERLANDERS OVER HUN GEBOORTEGROND
Inhoud Voorwoord
Henkjan Smits Henk Kamp
Ellen van Langen Johan Nijenhuis Alberto Stegeman Anne van der Meiden Daphne Bunskoek André Manuel Eddy Zoëy Marga Bult Harm Edens Ton Schulten Marleen Veldhuis Henk Kesler Sabine Uitslag Eric Braamhaar Kim Kötter Herman Finkers Jan Cremer Ernst Daniël Smid Hof van Twente
......................................... 5 ......................................... 6
......................................... 10 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
......................................... 18
......................................... 22 ......................................... 26
......................................... 30 ......................................... 34
......................................... 38 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 42 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 46
......................................... 50
......................................... 54 ......................................... 58 ......................................... 62 ......................................... 66
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
3
Voor w oord
Een jubelende en hossende mensenmenigte op een viaduct boven de A1 moet Rijkswaterstaat op zondagavond 2 mei 2010 bijna tot wanhoop hebben gedreven. Het bouwwerk deint bijna op en neer op de golven van enthousiasme als de spelersbus van FC Twente hier onderdoor rijdt. FC Twente is voor het eerst in haar bestaan kampioen van Nederland geworden en Nederland zal het weten. Duizenden mensen, uitzinnig van vreugde, trakteren hun helden op een warm onthaal. Het langverwachte kampioenschap brengt bij veel Tukkers, ook bij mij, het ware Twente-gevoel naar boven. Zelf denk ik nog vaak terug aan de tijd dat ik als jongetje van tien, elf jaar, aan de hand van mijn oudere broers, iedere veertien dagen naar het Diekman-stadion ging om mijn favorieten aan te moedigen. Dit boek zal niet zoveel losmaken als het kampioenschap van de FC, maar voor mij persoonlijk zijn de herinneringen die ik aan het maken van Roots in Twente heb net zo dierbaar als de landstitel voor FC Twente. Roots in Twente was voor mij een ware ontdekkingstocht. Die begon met het ontdekken van het talent van fotografe Kirsten Wilmink. Zij heeft de gave om het idee dat wij bij de foto’s hadden, te vertalen naar een serie schitterende beelden, waarbij ze de bekende Tukkers op een unieke manier heeft geportretteerd. Let u vooral op de details. Want als u goed naar de foto’s kijkt, zult u daarin steeds weer iets nieuws ontdekken. Zelf kwam ik tijdens de interviews voor dit boek tot de ontdekking dat de bekende Nederlanders die ik heb gesproken, bijna zonder uitzondering nog een speciale band met Twente hebben. Niet zelden kwam het sterke saamhorigheidsgevoel van de Tukkers ter sprake. Een saamhorigheidsgevoel dat opmerkelijk genoemd mag worden in een samenleving waarin steeds meer mensen het ik-gevoel belangrijker vinden dan het wij-gevoel. Ook ontdekte ik dat Harm Edens dezelfde basisschool en middelbare school heeft bezocht als ik. Alleen zes jaar eerder. Hij zat op de basisschool in dezelfde klas als mijn broer Martin. En natuurlijk kwam ik, als Deventenaar met Twentse roots, op en door plaatsen waarvan ik het bestaan amper wist. Laat staan dat ik wist hoe mooi het daar eigenlijk is. Ik hoop dat Roots in Twente voor u, als lezer, net zo’n ontdekkingstocht wordt als het voor mij en de andere makers is geweest. Eric Sleeuwits, uitgever en mede-auteur van Roots in Twente
5
Henkjan Smits
6
Rendez-vous met de Wierdensestraat 157
“39 jaar ben ik niet in Almelo geweest”, verontschuldigt Henkjan Smits zich bijna als hij de foyer van het Theaterhotel, waar we hebben afgesproken, inloopt. “Op weg hier naartoe kwam ik nog langs mijn ouderlijk huis aan de Wierdensestraat 157, tegenover het Egbert Gorterpark. Daar heb ik nog leren schaatsen, of eigenlijk niet leren schaatsen. Ik had van die schaatsen met dubbele ijzers. Bij anderen werkte dat prima, bij mij ging het voor geen meter”, haalt de juryvoorzitter van ‘Popstars’, en presentator van onder andere ‘Het Mooiste Pand van Nederland’ en ‘Het Beste Idee van Nederland’ herinneringen op aan zijn jeugd in Almelo. Slechts negen jaar heeft Henkjan Smits in Almelo gewoond, maar die periode heeft wel diepe indruk op hem gemaakt: “Het gekke is, dat nu ik hier zo zit en erover vertel, er steeds meer herinneringen uit die tijd naar boven komen. Gekleurde herinneringen weliswaar, want de leuke dingen hebben zonder meer de overhand. Laatst vond ik bij mijn ouders thuis nog een cassettebandje. Toen ik het bandje afluisterde, hoorde ik een jongetje praten met een onvervalst Twentse tongval. Dat jongetje was ik. Ik heb een zorgeloze jeugd gehad in Almelo. Dat blijkt ook uit het feit dat ik niet erg blij was toen mijn ouders me vertelden dat we naar Naarden zouden gaan verhuizen.” Dag meneer Theo Niet blij is nogal een understatement, want de jonge Henkjan kon in het begin helemaal niet aarden in Het Gooi: “Mijn vader en zijn twee broers waren, als directeurs van een confectiefabriek, toch wel redelijk bekende Almeloërs en genoten een
Henkjan Smits (Almelo, 9 oktober 1961) is televisiepresentator, talentscout, producer van muzikaal talent en televisieproducent. In 2002 verwerft hij bekendheid als juryvoorzitter van de tv-talentenjacht ‘Idols’. In 1992 begint zijn loopbaan in de muziekindustrie als platenplugger en product manager. Als A&R manager ‘ontdekt’ hij bands als Volumia en Kane. Mede daardoor wordt hij gevraagd als juryvoorzitter van ‘Idols’. Na ‘Idols’ volgt ‘The X-factor’. In 2007 stapt hij over van RTL naar SBS 6, waar hij ‘Het beste idee van Nederland’ presenteert en jurylid is bij onder andere ‘Popstars’ en ‘Holland’s Got Talent’. Daarnaast is hij te zien als presentator van ‘Word Ik Rijk?’ en ‘Het Mooiste Pand van Nederland’.
bepaald aanzien in de stad. Als ik met mijn vader aan de hand door de Grotestraat liep, dan werd hij ook vaak begroet door medewerkers van het bedrijf. Dan was het: ‘Dag meneer Theo’, en als vanzelfsprekend werd ik ook begroet. In Almelo was ik het zoontje van de directeur, in Naarden was ik één van de velen. Ik herinner me nog dat ik in Naarden op straat iemand gedag zei en degene die ik groette mij ‘had je wat?’ toebeet. Van die reactie ben ik zo ontzettend geschrokken, dat ik meteen terug wilde naar Almelo. Toen we op een gegeven moment gesetteld raakten in Naarden, zijn mijn ouders nog een keer met mij en mijn zus naar Almelo teruggegaan. Ik heb aangebeld bij mijn ouderlijk huis, maar dat was natuurlijk niet meer het huis zoals ik mij dat herinnerde. Er woonden nu andere mensen in, die ik niet kende. De geest was uit het huis. Het is logisch dat je als kind terugverlangt naar een voor jou vertrouwde omgeving en je vriendjes van toen. Maar ik ben blij dat mijn ouders niet direct gehoor hebben gegeven aan mijn smeekbedes. Achteraf denk ik dat het een bewuste actie was van mijn ouders om het bezoek aan Almelo nog even uit te stellen, totdat ik aan mijn nieuwe omgeving gewend was. Mijn zus had overigens veel minder moeite met Naarden als nieuwe woonplaats, maar ze had ook minder moeite met Almelo toen we op die bewuste dag nog een keer teruggingen. Ik reageer nu eenmaal emotioneler op dit soort dingen.” In ‘t boet’nlaand Het vertrek van de familie Smits uit Almelo was ook niet vrijwillig. “Eind jaren ’60, begin jaren ’70 lag de textielindustrie in Twente op zijn gat en daar had ook het
7
confectiebedrijf van mijn vader mee te maken”, zegt Henkjan: “Mijn vader was commercieel directeur van Rexalco, de overhemdentak van Smits & Co. Toen de fusie tussen Smits & Co en Bendien een feit was, werd wel duidelijk dat er voor mijn vader geen plaats meer was in het bedrijf. Hij heeft daarna als textielagent bij Nino in Nordhorn gewerkt en later bij Van Delden en bij de firma Schumann. Zijn klanten waren echter in het westen van het land gevestigd. In het begin woonden wij nog hier en reisde hij steeds op en neer, maar toen dat uiteindelijk geen structurele oplossing bleek, zijn we naar Naarden verhuisd.” Dat moment kan Henkjan zich nog goed herinneren: “We zijn in de periode voor Kerst 1970 verhuisd. Na de kerstvakantie ging ik voor het eerst naar mijn nieuwe school in Naarden.” Henkjan weet nog dat zijn onderwijzeres hem vroeg waar hij vandaan kwam. “Ik kom oet Almelo”, zei hij met een zwaar Twents accent. Toen de juf hem vervolgens vroeg waar Almelo lag, antwoordde Henkjan: “In ‘t boet’nlaand”, om de lachers in de klas ervan te doordringen dat het heel knap was dat hij zich verstaanbaar kon maken. Toen de juf hem er vervolgens fijntjes op wees dat Almelo beslist niet in het buitenland lag, voelde Henkjan zich plotseling heel klein worden: “In de eerste weken in Naarden wilde ik niets liever dan terug naar Almelo. Ik schreef ook brieven aan Gerda Spaan en Rudi Keulen, twee klasgenootjes van de Kanaalschool in Almelo. Met Gerda Spaan was het destijds écht aan. Zoenen jongen, vol op de wang! Negen jaar waren we toen. Ik heb nu zelf een dochter van elf, maar ik kan me er bij haar niets bij voorstellen.” In de loop der tijd werd de correspondentie met Almelo beëindigd. “Ik weet nog goed dat Gerda me ergens in maart schreef dat ze staartdelingen op school hadden gehad en dat ze dat best wel moeilijk vond. Toen dacht ik bij mezelf: ‘Nu pas, dat heb ik drie maanden geleden al gehad. Wat lopen jullie in Twente eigenlijk achter.’ Ook de rest van de brief kwam op mij nogal saai over. Dat was voor mij het eerste teken van een verwijdering. Ik was een andere wereld binnengestapt. Door de staartdelingen is het contact doodgebloed”, lacht Henkjan. Terugdenkend aan het Almelo uit zijn jeugd, is er toch iets van weemoed merkbaar bij Henkjan: “Als ik aan Almelo denk, dan denk ik aan het Verkeershuis aan de Grotestraat. Daarvan hangt nog dit schilderij bij mijn ouders aan de muur.” Henkjan toont het schilderij, dat hij speciaal voor de fotoshoot heeft meegenomen en waarop het laat 17e eeuwse pand te zien is dat tot de Tweede Wereldoorlog als stadhuis en thans als horecagelegenheid dienst doet. Het andere Almelose huis waaraan Henkjan goede herinneringen heeft, is het ouderlijk huis aan de Wierdensestraat, vlak bij de kruising met de Aalderinksingel: “Oorspronkelijk zou hier één huis gebouwd worden. De gemeente eiste echter dat het huis op deze grond zo groot en duur moest worden, dat mijn ouders besloten er twee geschakelde woningen te bouwen. Het tweede huis betrok mijn vaders jongste broer, Jaap, met zijn gezin.” Het was ook aan de Wierdensestraat waar zijn prille jeugd zich voor het grootste deel afspeelde: “Daar in de buurt heb ik gestept, heb ik leren fietsen en reed ik later rond op mijn eerste racefiets.” Het leren fietsen ging met vallen en opstaan. “Je kunt gerust stellen dat ik Almelo veel vanaf de grond heb bekeken”, verwijst Henkjan naar zijn tuimelpartijen. Henkjan wijst op een vaag litteken boven zijn rechterwenkbrauw en één aan de binnenkant van zijn bovenlip: “Ik weet nog dat mijn vader me in zijn auto naar het ziekenhuis bracht,
8
toen ik weer eens was gevallen en de wond op mijn voorhoofd met theedoeken van thuis moest worden gedept. Omdat het zich nogal ernstig liet aanzien, claxonneerde mijn vader met zijn zelf ingebouwde drietonige hoorn de hele weg naar het ziekenhuis. Hoewel het geheel zich middenin de spits voltrok, maakten auto’s voor ons ruim baan en gingen alle gesloten spoorbomen ineens open. In no time waren we bij het ziekenhuis.” Achterbuurt Een ander jeugdtrauma houdt Henkjan over aan een voorval dat zich afspeelde in de buurt achter de Wierdensestraat. Zielsgelukkig als Henkjan was met de door vader Theo eigenhandig gebouwde zeepkistkar, was hij niet te troosten toen deze van de ene op de andere dag spoorloos verdwenen bleek. Totdat Henkjans moeder op een goede dag in haar Fiat 500, niet ver van de eigen woning, de zeepkist ontwaart. Nietsvermoedend laadt ze het speelgoed van haar zoon in de auto. Een actie die haar duur komt te staan. Henkjan: “We waren door mijn ouders al gewaarschuwd dat we in die buurt maar beter niet konden komen, want eerder was al het hondje van mijn zus plotseling verdwenen. We waren er dan ook heilig van overtuigd dat het hondje door iemand uit die buurt was ‘meegenomen’. Mijn moeder heeft letterlijk aan den lijve ondervonden wat voor mensen daar woonden. Puur vanwege het feit dat ze ons eigendom opeiste, is ze door enkele gasten uit die buurt finaal in elkaar geslagen. Ze hebben haar aan haar haren getrokken en geschopt. Onder de blauwe plekken kwam ze thuis. Voor mij, als kind, was het een enorme shock om mijn moeder zo te zien. Het hele voorval heeft dan ook een onuitwisbare indruk op mij gemaakt. Vooral ook omdat het zich niet eens in een getto heeft afgespeeld, maar gewoon achter ons eigen huis.” Noch Almeloër, noch Tukker Toch gebeurden er ook nog leuke dingen in Almelo. Zoals de intocht van Sinterklaas op het Stationsplein. Henkjan toog er ieder jaar met zijn ouders naartoe: “De intocht van Sinterklaas in Almelo was op het station. Hij kwam niet eens met de boot aan, maar met de trein. En dat geloofde je!”, klinkt het enigszins verontwaardigd uit Henkjans mond. Op het moment dat hij deze woorden uitspreekt, komt Samih, een jongetje dat net een jeugdvoorstelling in het Theaterhotel heeft bijgewoond en ongeveer zo oud moet zijn als de Henkjan van destijds, om een handtekening vragen. Na met het jongetje op de foto te zijn gegaan, vervolgt Henkjan zijn verhaal over de stad waar hij, met uitzondering van een bezoek aan de Almelose Havendagen, jarenlang niet meer geweest is. Hij voelt zich noch Almeloër noch Tukker, in tegenstelling tot zijn zus en zijn vader: “Toen mijn vader met pensioen ging, en mijn ouders op zoek waren naar een woning zonder trappen, hebben ze overwogen naar Almelo terug te keren. Toen mijn zus en ik te kennen gaven dat de consequentie van zo’n beslissing wel eens zou kunnen zijn dat ze hun kleinkinderen niet zo vaak zouden zien, besloten ze toch maar in het Westen te blijven wonen. Ik vind dat een verstandige beslissing. Niet in de laatste plaats omdat mijn vader een leuker mens is geworden sinds hij in Naarden woont. Hij is daar echt opgebloeid. Uit mijn Almelose tijd herinner ik me hem als een vrij gesloten persoon, die altijd maar met zijn werk bezig was. Nu is hij een stuk opener
naar mensen toe. Bovendien is ook in Almelo het leven zo veranderd. Waarom zou je dan nu terugverlangen naar iets dat is geweest? Ik kan me daar niets bij voorstellen. Mijn zus wel. Die zie ik, uit een hang naar nostalgie, nog wel een keer terugverhuizen naar het Oosten.”
het huidige perspectief bekijk, vind ik het eigenlijk maar een lelijk huis.” Na een laatste blik op de Wierdensestraat 157, stapt hij in zijn auto om, via Oldenzaal, terug te rijden naar Het Gooi. Zal hij ooit nog eens terugkeren naar de plek waar zijn roots liggen?
Gebrek aan joie de vivre Hoewel hij zijn eigen Almelose familie sinds het overlijden van zijn oma van vaders kant niet meer heeft gezien, komt Henkjan toch nog regelmatig in Twente. De reden hiervoor is dat zijn vrouw Petra ook haar roots in Twente heeft. Toen ze zeventien jaar was, verhuisde ze met haar ouders vanuit Oldenzaal naar Woerden. Henkjans schoonouders zijn na de pensionering van zijn schoonvader weer ‘gerepatrieerd’: “Mijn schoonvader is het schoolvoorbeeld van een Tukker die niet kan aarden in het Westen. Hij was ook blij verrast om te horen dat ik in Almelo geboren en opgegroeid ben. Mijn vrouw heeft zich goed losgemaakt van haar Twentse verleden, maar af en toe betrap ik haar nog wel eens op een typisch Twentse uitdrukking. En ik kan, als ik thuiskom, ook aan haar horen dat ze haar moeder aan de telefoon heeft gehad, want dan heeft ze het ineens over kook’n en keuk’n. Petra staat minder negatief tegenover een terugkeer naar Twente dan ik, maar dat heeft te maken met het feit dat ik mijn werk in het Westen heb. En ik houd van mijn werk. Nu is er in ieder geval niets waarvoor ik naar Twente terug zou willen keren. Maar wie weet, oordeel ik daar over een tijd anders over. Ik merk wel dat Tukkers over het algemeen een heel andere levenshouding hebben dan ik. Ik haal het ultieme uit mijn leven. Dat mis ik wel eens bij mijn Twentse vrienden. Die hebben vaak een instelling van ‘doe maar gewoon dan doe je gek genoeg’. Mijn motto is: doe maar gek en geniet van de dingen die op je pad komen. Ik geniet met volle teugen van het leven, als een echte Bourgondiër. Wat dat betreft voel ik me meer Brabander dan Tukker. Wat ik niet leuk vind, laat ik liggen. Hoewel de cultuurverschillen tussen het Westen en het Oosten niet meer zo groot zijn als in de jaren ’70 van de vorige eeuw, ontbreekt het hier wel eens aan joie de vivre.” Lelijk huis Nadat Henkjan voor de zoveelste keer deze middag op de foto is gegaan met enkele moeders en hun kinderen, nemen wij hem voor onze foto nog één keer mee naar de Wierdensestraat. Tegenover zijn ouderlijk huis op het bruggetje in het Egbert Gorterpark, mijmert hij een laatste keer over het Almelo uit zijn jeugd: “Toen ik hier net kwam aanrijden, kwam ik nog langs het ouderlijk huis van mijn vader”. Henkjan duidt op een vrijstaande jaren dertig villa met rode dakpannen, even verderop aan de Wierdensestraat: “In het smeedijzeren toegangshek staan nog de letters S en B, wat staat voor Smits-Bello. Waarschijnlijk kennen de huidige bewoners niet eens de betekenis van deze letters.” Het gazon voor het ouderlijk huis overstekend, wijst hij in de richting van de verkeerslichten op de kruising van de Wierdensestraat met de Egbert ten Catelaan: “Daar reed ik met mijn driewieler naartoe. Verder mocht ik niet van mijn ouders. Dan ging ik daar ‘tanken’, om vervolgens weer braaf terug naar huis te rijden.” Henkjan besluit nóg een keer het blok rond te gaan: “Je hebt een bepaalde voorstelling van je ouderlijk huis en misschien romantiseer je dat beeld ook wel enigszins. Maar wanneer ik het vanuit
9
Henk K amp
10
Ik hoor geen dialect, ik hoor mijn moedertaal
Als Henk Kamp in 1952 geboren wordt, likt Hengelo nog steeds de wonden van de oorlog. En zelfs vier jaar later, in de eerste herinneringen van Henk, speelt de wederopbouw van zijn geboortestad een prominente rol. Twee grote lichtbruine Belgische paarden, met lange blonde staarten en manen, staan voor een kar gespannen waarvan vooral de reusachtige houten wielen een enorme indruk maken op de dan nog kleine Henk. Bij hem in de buurt wordt een huis dat in de oorlog onherstelbaar beschadigd is, met de grond gelijk gemaakt. De trekpaarden hebben de zware taak het puin dat de sloop oplevert, af te voeren. Met recht een zware taak, want de karren beschikken ondanks de enorme wielen niet over een groot laadvermogen. En dat wordt vooral gecompenseerd door hoog op te stapelen. Het waren destijds niet de enige paarden die het straatbeeld van Hengelo sierden. Een ander span behoorde toe aan de schillenboer. Eén keer in de week kwam hij langs bij de familie Kamp om de aardappelschillen op te halen. “Mijn moeder en grootmoeder schilden de aardappelen zo netjes mogelijk”, herinnert Henk zich: “De dunne schillen werden bewaard in een bak en na een week opgehaald door de schillenboer. Het waren zuinige tijden. Dat zag je ook terug op het schoolplein. Daar liepen kinderen rond op schoenen waar de neuzen uit waren gesneden. Op die manier konden ze er een jaar op lopen in plaats van een half jaar.” Gestookt en gekookt werd er in die tijd met steenkool. Bij de familie Kamp stond het kolenhok achter in de tuin. Vanuit het kolenhok werden de kleinere opslagplaatsen
Henk Kamp (Hengelo, 23 juli 1952) is sinds 2009 commissaris voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Van 1994 tot en met 2008 was de VVD-politicus lid van de Tweede Kamer. In juli 2002 werd hij benoemd tot minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in het kabinet-Balkenende I. Vanaf eind 2002 is hij tevens minister van Defensie, een ambt dat hij ook in de kabinetten-Balkenende II en III uitoefent. Na de parlementsverkiezingen van 2006 wordt hij weer kamerlid. Als commissaris voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba houdt hij zich vooral bezig met de plannen deze eilanden als bijzondere gemeenten binnen het Nederlandse staatsbestel te brengen.
in de woonkamer, keuken en bijkeuken met een kolenkit bevoorraad. “Met paard en wagen kwamen mannen met zwarte vegen in het gezicht het kolenhok bijvullen. Op hun rug droegen ze grote zware juten zakken die in het kolenhok geleegd werden”, vertelt Henk: “En dan had je ook nog de melkboer die dagelijks zijn ronde deed, eveneens met paard en wagen. En een rijdende stoffenzaak die zich hoofdzakelijk op stoffen en naaigarnituren richtte, maar ook huishoudelijke artikelen verkocht.” Zo trokken er nog veel meer één- en tweespannen door de smalle straat waar de voormalige minister van Defensie en VROM zijn jonge jaren doorbracht. Die straat was de Cronjestraat, in het oostelijke deel van het centrum van Hengelo. Aan weerszijden stonden lage huisjes van maximaal twee verdiepingen hoog. Ook hier had de oorlog zijn sporen nagelaten. Katholiek milieu De voormalige politicus van de VVD groeide op in een katholiek middenstandsgezin. Zijn opa was wethouder en loco-burgemeester van de stad. Henk: “Op bedrijventerrein Twentekanaal Noord is er nog een straat naar hem vernoemd. Het stadhuis waar hij werkte, stond op dezelfde plek als het huidige stadhuis. Een statig wit gebouw waar een dubbele trap leidde naar de voordeur, daarboven een klein balkonnetje. Met Koninginnedag stond burgemeester Lambooij op dat balkon, terwijl wij getooid met petje en shawl het volkslied en andere gezangen ten gehore brachten.”
11
Henks ouders hadden een groothandel in papier. Daarmee voorzagen ze winkels, cafetaria’s en restaurants van allerhande verpakkingsmateriaal. Beiden werkten erg hard, zoals het echte Twentenaren betaamt. In die tijd beleefde de verzuiling, na haar hoogtepunt in de jaren dertig, opnieuw een voorzichtige opleving. Het leven van de familie Kamp speelde zich buiten de groothandel voornamelijk af binnen de Hengelose katholieke gemeenschap. Henk was lid van de katholieke turnvereniging Turnlust, voetbalde bij het roomse Achilles ’12 en zong bij het kerkkoor van de Lambertuskerk: “Op woensdag oefenden we met het koor en ‘s zondags moest ik zingen in de Hoofdmis. Daarnaast was ik op zondag ook nog eens een keer actief als misdienaar.” Heilige huisjes Toen Henk Kamp elf jaar was, werd hij naar het internaat van de paters Karmelieten in Oldenzaal gestuurd. Een periode waaraan hij geen fijne herinneringen heeft: “Je gaat natuurlijk niet voor de lol weg uit je eigen gezin en van je vrienden om naar een internaat te gaan.” Daarnaast stond het feit dat hij vier uur per dag moest studeren hem erg tegen. “Eén uur vond ik al erg veel”, vertelt de oud-minister, die in die periode ook nog een jaar de schoolbanken deelde met Jan Marijnissen. Hoewel Henk met weinig plezier terugkijkt op zijn leven binnen het internaat, slaagt hij er aardig in die periode te relativeren. Temeer omdat het voor hem ook anders had kunnen uitpakken. Want hoewel het gezin Kamp bekend stond als vroom katholiek, werd Henk als oudste zoon niet naar het seminarie gestuurd. “Maar dat had niet veel gescheeld”, verzekert Henk ons: “Als ik een paar jaar eerder was geboren, dan was ik vrijwel automatisch naar het seminarie gegaan. Toen was het namelijk heel gebruikelijk dat de oudste zoon priester werd.” Om dit te illustreren, vertelt Henk over zijn jeugdvriend Hans te Velthuis, zoon van een sigarenhandelaar: “Hans’ oom werd als oudste van de familie van zijn vaders kant naar de priesteropleiding gestuurd.” Welke impact dit jaren later nog had op de hele familieband, bleek uit de inrichting van het kleine huisje waarin Hans met zijn familie woonde: “De mooiste kamer werd vrijgehouden voor de heeroom, zoals de oom die als priester werkzaam was, werd genoemd. Dat hij soms wel twee of drie jaar als missionaris in Afrika zat, deed daar niets aan af. Zo ging dat toen in het katholieke milieu”, aldus Henk: “De mooiste kamer stond altijd klaar voor het geval heeroom kwam.” Na drie jaar Oldenzaal hield het internaat op te bestaan. Het betekende tegelijk het einde van het katholieke geloof voor Henk: “Toen ik echt zelf ben gaan nadenken over het geloof, ben ik tot de conclusie gekomen dat ik niet in een god geloofde. Maar dat wil niet zeggen dat ik nare herinneringen heb overgehouden aan mijn religieuze opvoeding. Integendeel. Wat ik als positief heb ervaren, is dat ik ben opgevoed met het besef dat je behulpzaam moet zijn, dat je je moet gedragen en dat, wanneer je iets verkeerd doet, je daar spijt van moet hebben en het de volgende keer beter moet doen.” Dat Henk afstand nam van het geloof betekende niet dat hij ook het katholieke Hengelose milieu de rug toe keerde. De VVD’er bleef turnen en voetballen, hoewel beide sporten hem enige moeite kostten. “Aan turnen beleefde ik niet zoveel
12
plezier. Voetballen vond ik leuker, ik was een redelijke rechtshalf. Maar doordat ik op mijn twaalfde al een pakje sigaretten per dag rookte, kon ik het conditioneel niet goed bolwerken. Toen ik een jaar of veertien, vijftien was, kon ik simpelweg niet meer meekomen. Ik voelde dat mijn longen, als gevolg van het roken, niet goed functioneerden. Daar heb ik nu echt wel spijt van.” Dat Henk al op vroege leeftijd een stevige roker zou worden, was niet moeilijk te voorspellen. In zijn ouderlijk huis rookte namelijk iedereen en ook op het internaat werd er flink op los gepaft: “Bij ons thuis stond met verjaardagen het glaasje met sigaretten op tafel en de kamer vol rook. Iedereen rookte Lexington, weet ik nog. Tot er op een gegeven moment in de krant stond dat Lexington niet bevorderlijk was voor de gezondheid. Toen stapte iedereen over op Caballero.” Zelf stopte Henk rond zijn achttiende, om vervolgens nooit meer een sigaret aan te raken. De ontdekking van het liberalisme Na het internaat in Oldenzaal kwam Henk in Lochem terecht, waar hij les kreeg op één van de eerste havo’s van het land. Daar ontmoette hij op zijn zeventiende ook zijn huidige vrouw, die toen vijftien was. “Sindsdien zijn we bij elkaar”, zegt Henk, terwijl er een brede glimlach op zijn gezicht verschijnt: “Inmiddels al weer zo’n veertig jaar.” Samen met zijn vrouw zakt hij af naar het zuiden des lands, waar hij na eerst anderhalf jaar in Enschede te hebben gewerkt, een baan vindt in Tilburg. Het Brabantse avontuur duurt eveneens anderhalf jaar, waarna Borculo de nieuwe thuishaven van Henk en zijn vrouw wordt. “Mijn schoonvader had een groothandel in tabaksartikelen en zoetwaren en koffie en thee. Er werkte een man of dertig en het was de bedoeling dat ik de zaak zou overnemen”, verklaart Henk zijn toenmalige beslissing om naar Borculo te verhuizen: “Dat is uiteindelijk niet gebeurd, maar we bleven wel in Borculo wonen.” In de Achterhoek begon de politieke carrière van Henk serieuze vormen aan te nemen. Hij was al vanaf zijn negentiende lid van de VVD: “In eerste instantie bracht ik als actief lid in verkiezingstijd folders rond en hielp ik mee met het ophangen van affiches, maar al snel werd ik lid van het afdelingsbestuur, van de schaduwfractie om vervolgens op mijn vijfentwintigste plaats te nemen in de gemeenteraad van Borculo.” Henks ster bleef rijzen, want na twee jaar werd hij gekozen tot fractievoorzitter, vier jaar later was hij al wethouder en lid van de Provinciale Staten en weer acht jaar verder minister van VROM. Mede door het wethouderschap van zijn opa kreeg Henk het politieke gevoel met de paplepel ingegoten. Het liberalisme moest hij echter zelf ontdekken, want de gehele familie Kamp stemde KVP en later CDA. “Mijn moeder is het CDA altijd trouw gebleven, met uitzondering van die keren dat ik aan de landelijke verkiezingen mee deed. Toen stemde ze op mij”, lacht de politicus breeduit. Zijn politieke voorkeur ontstaat al op jonge leeftijd. Op zijn dertiende is Henk geabonneerd op het Amerikaanse blad Newsweek, leest hij het opinieblad Accent, alsmede twee regionale kranten. Op de middelbare school is maatschappijleer zijn favoriete vak: “Ik was al jong geïnteresseerd in nieuws en discussies over actuele zaken en daardoor heb ik al vroeg mijn eigen richting gevonden. Tussen al het lezen door - Henk leest naast bladen ook graag boeken - is er ook nog tijd voor uitgaan. Lange haren en dito bakkebaarden bepalen het straatbeeld
eind jaren zestig, begin jaren zeventig. En ook de oud-minister ontkwam niet aan de modegrillen. “Ik droeg mijn haar lang, heel lang. En die bakkebaarden… Ik zal je de foto’s uit die tijd besparen”, lacht hij enigszins beschaamd. Zijn haardracht verraadt dat hij bij het Stones kamp hoort. Henk: “In die tijd was er namelijk slechts één keuze van wezenlijk belang in het leven: je was voor de Beatles of je was fan van de Rolling Stones.”
dialect het pleit ongetwijfeld in het voordeel van Twente beslechten. Nooit heeft de politicus zijn Twentse afkomst verloochend: “Mensen hoorden aan mijn dialect meteen dat ik uit Twente kwam. Dat dit hier gewaardeerd werd, bleek wel wanneer ik op bezoek was in Twente. Voor mijzelf was en is mijn Twentse accent absoluut geen issue. Het enige wat mij al die jaren is blijven opvallen, is dat het Twents mij zo vertrouwd in de oren klinkt. Ik hoor geen dialect, ik hoor mijn moedertaal.”
De cirkel rond maken Stappen deed Henk onder andere bij Rootie Tootie, dat destijds werd beheerd door Theo Elschot, en bij De Herberg, een discotheek aan de Marktstraat. Maar de warmste herinneringen heeft de politicus aan de bar bij de Lambertuskerk. “Die was voor misdienaars, acolieten en subacolieten. En daar werd om geld gekaart, dat mocht. Eén van de priesters, kapelaan Richter, deed zelfs mee. Dat was een aardige vent, die veel voor de jongeren deed. Overigens dronk ik toen al niet of nauwelijks. Iets dat ik tot op de dag van vandaag heb volgehouden”, vertelt Henk Kamp niet zonder trots: “Ik weet trouwens nog heel goed dat, toen ik mijn diploma op zak had, ik ook mijn lange haren liet kortwieken. Zolang het kon, vond ik het leuk om lang haar te hebben, maar op een gegeven moment was het niet meer functioneel. Ik wilde een baan en daar paste lang haar niet bij.” Henk vond die baan in Enschede, om vervolgens na anderhalf jaar zijn Twentse geboortegrond definitief te verlaten. Althans tot op heden. Want heel voorzichtig loopt de huidige commissaris voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba vooruit op de feiten: “Twente is een heel mooie en prettige omgeving om te wonen. Ik kan me dan ook heel goed voorstellen dat, wanneer ik klaar ben met werken, ik de cirkel weer rond zal maken.” Het oud-kamerlid roemt het werk dat de overheden van de stedelijke gebieden de afgelopen vijftien jaar hebben verzet: “Ik vind dat zowel Almelo als Hengelo en Enschede er echt goed uitzien. Maar ook op het platteland is heel veel kwaliteit behouden, bijvoorbeeld het landgoed Twickel en de omgeving van Delden. Dat maakt Twente nu juist zo mooi en bijzonder, een goede combinatie van stedelijk gebied en platteland. Er is in Twente ook een wederzijdse verbondenheid tussen stad en platteland. Daarnaast vind ik het prettig dat er hier niet de behoefte aan afzondering bestaat, zoals dat in provincies als Friesland en Limburg nog wel eens voorkomt. Twentenaren hebben hun eigen identiteit, maar blijven ondertussen wel openstaan voor de rest van het land.” Twentse tongval Ook Twentse waarden als saamhorigheid, sterke sociale verbondenheid en een rijk verenigingsleven zouden wel eens van doorslaggevend belang kunnen zijn bij een toekomstige terugkeer van Henk naar zijn geboortegrond: “Ik heb zelf een sterk ontwikkeld gemeenschapsgevoel. Een gevoel dat ik hier in mijn jongere jaren heb meegekregen. En ik zie met eigen ogen wat dat kan opleveren. De mensen in Twente hebben veel goede zaken in stand gehouden en er daar waar nodig kwaliteit aan toegevoegd. Vanuit een sterk gevoel van medeverantwoordelijkheid voor de omgeving. Niet alleen voor henzelf, maar ook voor toekomstige generaties. Dat besef zit er hier in Twente helemaal in.” Mocht Henk ooit in dubio geraken over een eventuele terugkeer, dan zal het
13
Ellen van Langen
14
Heimwee naar de Fonteinstraat
Bij iedere sportliefhebber van dertig jaar of ouder staat het beeld op het netvlies gebrand. Met een blik vol ongeloof grijpt de 26-jarige Ellen van Langen op die gedenkwaardige 3 augustus in 1992 in Barcelona naar haar hoofd. Haar grote ogen rollen bijna uit de kassen. Dan volgt een bijna on-Twentse vreugde-eruptie. Enige minuten eerder heeft de in Oldenzaal geboren en getogen atlete, met een ultieme versnelling op het laatste rechte eind, alle concurrentes haar hielen laten zien in de Olympische finale van de 800 meter voor vrouwen. Ze is de eerste Nederlandse atlete sinds Fanny Blankers-Koen die een gouden Olympische medaille weet te winnen. In 1 minuut, 55 seconden en 54/100ste van een seconde is Ellen van Langen uit Twente een bekende Nederlander. Achttien jaar later schuiven we aan bij Ellen van Langen in haar werkkamer bij Global Sports Communication in Nijmegen, waar ze atletiekevenementen in binnen- en buitenland in goede banen leidt en diverse, voornamelijk Afrikaanse, hardlopers begeleidt bij hun wedstrijden. De sport die haar succes, maar ook veel blessures heeft opgeleverd, weet haar nog steeds te boeien. Verhuizen was absoluut onbespreekbaar Ze groeit op in de Fonteinstraat in Oldenzaal, waar haar ouders in 1964 dicht bij het centrum een nieuwbouwhuis in de wijk Haerbroek-Scholtenhoek kopen. “Destijds was Haerbroek-Scholtenhoek een wijk waar veel jonggetrouwde stellen zich vestigden”, herinnert Ellen zich haar vroegere woonomgeving: “Dat hield dus in dat
Ellen van Langen (Oldenzaal, 9 februari 1966) is een voormalig topatlete met als specialisatie de 800 meter. Haar Olympische gouden medaille op die afstand tijdens de Spelen in Barcelona maakte dat ze ineens beroemd werd binnen de atletiekwereld. De winnende tijd van 1.55,54 geldt nog steeds als Nederlands record op de 800 meter. In hetzelfde jaar werd Ellen van Langen ook ‘Sportvrouw van het Jaar’, lid van verdienste van de KNAU (Atletiekunie) en werd ze uitgeroepen tot ‘Atlete van het Jaar’. Andere ereplaatsen waren een tweede plaats tijdens de Universiade van 1989 en een vierde plaats tijdens de EK atletiek van 1990 in Split.
de wijk zich ontwikkelde tot een kinderrijke buurt.” Nog kijkt ze met plezier op haar jeugd terug: “Mijn broer en ik hebben een onbezorgde jeugd gehad. Het leuke van Haerbroek-Scholtenhoek was dat er veel kinderen van onze leeftijd woonden. Zeker onze straat stond bekend om het organiseren van allerlei toernooien, zoals een voetbal-, een knikker- of slagbaltoernooi. Dat kon prima, want er was in die tijd weinig verkeer in de straat. Vooral in de zomer was er iedere avond wel iets te doen. Ik zie mezelf nog uit het raam van mijn slaapkamer, die zich aan de straatkant bevond, hangen om met mensen uit de buurt te kletsen. Terwijl het eigenlijk mijn bedoeling was om huiswerk te maken. Het was ook een heel hechte buurt, want de jongens en meiden trokken in bijna alles met elkaar op. ’s Zomers gingen we vaak met zijn allen naar het Hulsbeek om te zwemmen en als er ’s winters ijs lag, gingen we samen schaatsen. Later, toen we de uitgaansleeftijd hadden, gingen we vaak met z’n allen naar Jumbo en Trio, de populairdere discotheken in Oldenzaal.” Uiteraard stortte Ellen zich ook één keer per jaar in het beruchte Oldenzaalse carnavalsleven. “Ik ben jarenlang lid geweest van carnavalsvereniging ‘De Blaanke Boeskeulkes’ en heb zelfs in de optocht en met de praalwagen meegelopen”, bekent Ellen: “Met m’n vaste vriendinnengroep heb ik, speciaal voor carnaval, een haremoutfit gemaakt, compleet met sluier. De clou was dat we alle zes tot in de details exact hetzelfde droegen, zodat niemand ons persoonlijk zou herkennen. Om de verwarring nog groter te maken, waren we eerst in onze gewone carnavalskleding gaan feesten, zodat iedereen ons gezien had. Vervolgens zijn we ons snel gaan omkleden, waarna iedereen zich vertwijfeld afvroeg wie nu die zes meiden waren. Daar hebben we uiteraard erg veel
15
lol om gehad.” De vriendenkring van de jonge Ellen van Langen beperkt zich niet alleen tot de Fonteinstraat: “Ik had ook veel vrienden en vriendinnen uit de straten eromheen.” Van animositeit tussen de straten onderling was absoluut geen sprake: “Buurtkinderen uit andere straten werden altijd direct opgenomen in onze straat.” Als haar ouders op een gegeven met de gedachte spelen om te verhuizen, komen Ellen en haar broer in opstand: “Verhuizen naar een andere buurt of stad was voor ons absoluut onbespreekbaar. Hoewel ik achteraf gezien altijd wel heb geweten dat ik niet eeuwig in Oldenzaal zou blijven wonen, kon ik me op dat moment niet voorstellen dat ik ooit ergens anders zou willen wonen dan in de Fonteinstraat. “ Gelukkige wereld in één klap voorbij Als Ellen eindexamen vwo doet aan het Thij College lijkt ze haar langste tijd in Oldenzaal te hebben doorgebracht: “Het leuke van het Thij College was dat je een extra examenvak kon kiezen. Ik heb toen voor Russisch gekozen, omdat de taal mij wel aansprak, maar ook omdat ik het idee had dat Rusland zich wel eens zou kunnen ontwikkelen tot een belangrijke economische macht. Vandaar dat ik tijdens het examenjaar besloten had om Russisch te gaan studeren in Groningen.” Die plannen werden echter doorkruist door het plotselinge overlijden van Ellens vader op 49-jarige leeftijd. Een gebeurtenis die in veel opzichten een omslagpunt in haar leven is. Over de dood van haar vader zegt ze: “In één klap was mijn gelukkige wereld voorbij en werd ik geconfronteerd met de keiharde werkelijkheid.” Die realiteit was ook dat ze geen Russisch in Groningen ging studeren, maar naar de heao in Enschede ging en daar de economisch-linguïstische richting volgde: “Mijn moeder zag het niet zitten dat ik op kamers zou gaan. Toen heb ik me maar aangemeld voor de heao.” Niet wetende dat dit indirect haar doorbraak als atlete tot gevolg had. Dagelijks fietst ze 15 kilometer naar school en ook weer terug naar huis. Genoeg lichaamsbeweging voor een meisje dat zich toch ook wel aangetrokken voelde tot het studentenleven: “Donderdagavond was onze vaste stapavond. En op vrijdagochtend hadden we verplicht sporten op de heao. Tja, daar waren wij niet zo blij mee en onze gymleraar Roland Spierenburg nog minder. Nu was ik geen heel goede sporter - ik had bijvoorbeeld niet zo’n goed coördinatiegevoel - maar ik was wel bloedfanatiek en ik kon hard lopen. Op de lagere school won ik zelfs van de jongens bij het sprinten. Hoe Roland heeft gezien dat ik talent had, weet ik nu nog steeds niet, maar op een gegeven moment wist hij me over te halen om met zijn middellange afstandsgroep bij atletiekvereniging Fortis mee te trainen. Ik vond hardlopen wel leuk, want ik had wel eens meegedaan aan trimlopen rond het Hulsbeek, maar ik wilde ook graag deelnemen aan het studentenleven en ik was bovendien helemaal gek van voetbal.” Ellens voetbaldroom Die sport was haar met de paplepel ingegoten, maar omdat er geen meisjesvoetbalteam in de buurt was, zag Ellen haar langgekoesterde wens om op voetbal te gaan, steeds maar weer uitgesteld worden: “Van jongs af aan ging ik met mijn vader mee naar wedstrijden van VVDL in De Lutte, waar mijn vader oorspronkelijk vandaan komt. En op zondagavond keken we met het hele gezin naar het voetbal op Studio Sport. Daar keek ik de hele week naar uit. Ik wilde dolgraag op voetbal, maar het irriteerde me mateloos dat er geen meisjesvoetbalteam was en ik had me er al min of meer mee verzoend dat mijn voetbaldroom nooit uit zou komen.”
16
Totdat er in de Twentsche Courant een bericht verscheen dat Quick ’20 uit Oldenzaal een damesvoetbalelftal zou oprichten. Zeer tegen de zin van haar ouders, meldde Ellen, inmiddels 16 jaar, zich hiervoor aan: “M’n ouders zagen het niet zitten dat ik op voetbal ging en hebben zelfs die bewuste krant voor mij verborgen gehouden. Maar het gerucht dat er damesteam in oprichting was, deed natuurlijk snel de ronde in een plaats als Oldenzaal. Ik heb me aangemeld en drie onwijs plezierige jaren beleefd.” Vanwege haar snelheid werd Ellen op rechtsbuiten geplaatst: “Voetbaltechnisch sloeg het helemaal nergens op, maar als het op hard lopen aankwam, was ik vaak eerder bij de bal dan de tegenstander. In het eerste jaar verloren we vaak met dubbele cijfers. Pas na een jaar trainen, ging het beter en werden we zelfs kampioen in onze klasse.” Over belangstelling had het damesteam van Quick ’20 niet te klagen, want de thuiswedstrijden werden vlak voor de wedstrijden van het eerste elftal op het hoofdveld afgewerkt. Maar wie er ook kwam, pa Van Langen bevond zich aanvankelijk niet onder de toeschouwers. “Pas veel later, toen hij zag hoeveel plezier ik aan het voetballen beleefde, kwam hij kijken.” De liefde voor het voetbal zat diep bij Ellen, want aan het begin van haar atletiekloopbaan combineerde ze het hardlopen bij Fortis nog met het voetballen bij Quick ’20. Zeer tegen de zin van haar trainer: “Roland vond het maar niets dat ik ook nog voetbalde. Het risico op blessures vond hij te groot. Natuurlijk had hij daar wel gelijk in, want ik was ook nog eens iemand die het duel niet schuwde en er vol in ging. Ik kan me nog herinneren dat ik naar een hardlooptraining ging met een ingezwachtelde knie en in een heel lange en wijde broek mijn rondjes draafde, terwijl om me heen iedereen een legging droeg. Dat viel Roland natuurlijk ook op en hij vroeg me waarom ik die broek droeg. Omdat ik hem niet wilde vertellen dat ik met voetballen vocht in mijn knie had gekregen, zei ik dat mijn hardloopkleding nog bij de was lag. Maar aan de manier waarop ik liep, kon hij waarschijnlijk wel zien dat ik niet de waarheid sprak.” Hoewel ze het hardlopen leuk vond, viel de beginperiode bij Fortis Ellen niet echt mee: “Ik moest echt wennen aan de mensen. Maar op één of andere manier heb ik het toch volgehouden en na verloop van tijd ging ik steeds vaker naar Enschede om er te trainen.” Moeder Van Langen was hier echter minder van gecharmeerd: “Mijn moeder hechtte eraan om zes uur ’s avonds warm te eten. Dat was nu net het tijdstip waarop ik naar Enschede moest om te trainen. En dan wilde ik ook nog haar auto mee, omdat ik overdag al met de fiets heen en weer naar school was geweest.” Veel te grote spikes Op de sintelbaan van de Universiteit Twente ontdekte Ellen haar talent voor de middellange afstand: “Ik had al gauw in de gaten dat ik talent had voor de langere afstanden, want ik was niet snel genoeg voor het échte kortere werk. Toch zag ik het niet zitten me op de 3 of 5 kilometer toe te leggen, omdat ik een hekel had aan het geestdodende rondjes draven op de baan. Als je bij Spierenburg gaat trainen, weet je dat je in de middellange afstandgroep terecht komt en dat leek geknipt voor mij.” Haar eerste officiële wedstrijd in het tenue van Fortis herinnert Ellen zich nog als de dag van gisteren: “Fortis maakte deel uit van de hoofdklasse competitie clubatletiek en op een gegeven moment vroeg Roland mij of ik wilde invallen voor zijn dochter Elke, die ziek was geworden. Hij had iemand nodig die de 400 en de 800 meter wilde lopen. Na een test over 600 meter tijdens de training, zag hij dat het goed was. Ik zou dat weekend mijn eerste wedstrijd lopen, maar ik had nog nooit op spikes
gelopen. Sterker nog: ik had niet eens hardloopschoenen, maar slechts een paar degelijke sportschoenen.” Op geleende spikes van Elke Spierenburg meldde Ellen zich voor de start van de 400 meter: “Die spikes waren me veel te groot en heb ik met proppen papier moeten opvullen. Bovendien had ik nog nooit vanuit een startblok gestart. Toch liep ik vrij gemakkelijk naar een tijd van 59 seconden.” Om te illustreren hoe ‘groen’ ze was op de atletiekbaan, verhaalt ze over haar start op de 800 meter: “Er werd mij verteld dat de 800 meter een staande start kent. Dat nam ik volgens mij wat al te letterlijk, want toen de anderen op het commando ‘klaar’ door de knieën gingen, bleef ik mooi rechtop staan”, lacht ze nu om haar onervarenheid in die tijd: “Ondanks die start werd ik in een tijd van 2 minuten en 22 seconden mooi tweede. En dat in een wedstrijd voor de hoofdklasse competitie. Pas toen ik de maandag daarna een berichtje hierover in de krant zag staan, kwam het besef dat ik wel een aardige prestatie had neergezet.” Uitgelachen om Twents accent Nadat Ellen de heao in Enschede met succes had afgerond, verhuisde ze naar Amsterdam om er economie te gaan studeren aan de Vrije Universiteit. Om haar studie te bekostigen, nam ze een bijbaan bij een diamantenhandelaar in Amsterdam. Daar werd ze ook voor het eerst geconfronteerd met haar Twentse afkomst: “Ik had me nooit echt gerealiseerd dat ik uit Twente kwam, totdat ik in Amsterdam ging wonen. Thuis spraken we ook geen Twents, maar ABN. Weliswaar met een Twents accent, maar dat dit voor Amsterdammers een reden was om me finaal uit te lachen, dat had ik niet zien aankomen.” Toch ervaart ze haar baan bij de diamantenhandelaar als een leerzame periode: “Ik gaf rondleidingen aan Engelse en Amerikaanse toeristen en dat is een keiharde leerschool geweest. Als je iets fout deed, werd je helemaal verrot gescholden. Dat heeft me wel wakker geschud. En achteraf gezien, had ik dat misschien ook wel nodig.” Aanvankelijk komt Ellen in de weekends nog terug naar Twente om aan clubwedstrijden van Fortis deel te nemen en om te stappen met haar vrienden in Oldenzaal. Langzamerhand gaat ze zich echter steeds meer thuis voelen in Amsterdam: “Door de week trainde ik bij AAC in Amsterdam en liep ik in de weekends mijn wedstrijden voor Fortis. Op een gegeven moment merkte ik echter dat ik door de trainingen van Frans Thuys met sprongen vooruit ging en begon ik me ook wat meer op mijn gemak te voelen in Amsterdam. Dat was ook het moment dat ik Roland Spierenburg heb verteld dat ik lid zou worden van AAC en voortaan onder leiding van Frans Thuys ging trainen. Tot mijn grote spijt heeft hij dat nooit echt kunnen accepteren.” Breuk met het geloof Globetrotter Ellen van Langen woont tegenwoordig in Waalwijk. Een stad die, volgens haar, te vergelijken is met Oldenzaal. En niet alleen qua inwoneraantal: “Net als Oldenzaal heeft ook Waalwijk een Bourgondische inslag.” Maar er zijn meer raakvlakken, zoals de rooms-katholieke waarden, normen en tradities, hoewel dat volgens Ellen niet altijd even positief moet worden uitgelegd. Na de dood van haar vader brak ze resoluut met het geloof: “Ik ben katholiek opgevoed en dat betekende dat van je verwacht werd dat je iedere zaterdagavond of zondagochtend naar de kerk ging. Meestal ging ik met mijn vrienden uit de Fonteinstraat naar de kerk en we hadden ook een vaste plek, links achterin. Van wat er tijdens de mis werd
gezegd, kregen we niet zoveel mee omdat we te druk bezig waren met keten. Op één of andere manier paste ik niet helemaal in het stramien dat je maar moest geloven zoals het in de Bijbel stond. Ik ben niet iemand die zomaar klakkeloos iets aanneemt. Ook wat het geloof betreft, ben ik vrij kritisch. Zo heb ik bijvoorbeeld mijn bedenkingen bij de invulling die de Katholieke Kerk geeft aan het begrip naastenliefde. Wat stelt die naastenliefde nu eigenlijk voor wanneer je als Kerk homoseksuelen niet wilt accepteren? Ik heb het geloof definitief en op dramatische wijze afgezworen toen iemand na mijn vaders overlijden zei dat God het zo had gewild. Daar heeft mijn moeder het wel moeilijk mee gehad. Zij hechtte, zoals zoveel Twentenaren, erg aan traditioneel katholieke waarden. Zo hoefde ik ook niet thuis te komen met een protestants vriendje. ‘Er zijn genoeg katholieke jongens’, zei ze dan”, vertelt Ellen lachend, om eraan toe te voegen dat ze, ondanks enkele meningsverschillen met haar ouders, is opgegroeid in een warm nest: “We zijn altijd heel hecht gebleven. Toen ik in Amsterdam woonde, kwam mijn moeder vaak bij mij langs om te winkelen. Zelf is ze altijd aan de Fonteinstraat blijven wonen. Helaas is ze vorig jaar overleden. Tijdens haar ziekte zijn mijn broer en ik dagelijks op bezoek geweest om zoveel mogelijk bij haar te kunnen zijn. Nu heb ik, behalve familiebezoek, niet meer zo veel redenen om naar Twente toe te gaan.” Ellen kijkt met een mengeling van genegenheid en melancholie terug op haar jeugd in Twente: “De duurloopjes naar De Lutte en Rossum, ik denk er nog regelmatig met plezier aan terug. Al kijk ik nu wel met heel andere ogen naar Twente dan toen ik er zelf woonde. Vorig jaar maakten mijn vriend en ik een fietstocht door Twente en toen heb ik me erover verbaasd hoe mooi Twente eigenlijk is. Wat vroeger zo vanzelfsprekend was, lijkt nu ineens heel bijzonder. En het Fanny Blankers-Koen stadion in Hengelo is zonder meer het mooiste atletiekstadion van Nederland.” Toch is volgens haar ook in Twente niet alles bij het oude gebleven: “In mijn herinneringen zie ik de Rhododendronlaan in Oldenzaal nog voor me als een prachtige laan met metershoge rododendrons.” Toen Ellen, op bezoek bij haar moeder, te kennen gaf even door de Rhododendronlaan te willen wandelen, waarschuwde haar moeder voor al te hooggespannen verwachtingen: “Ze vertelde me dat de rododendrons inmiddels behoorlijk gekortwiekt waren. En inderdaad, de Rhododendronlaan is niet meer de laan die ik me herinner uit mijn jeugd.” Ellen van Langenstraat Op de vraag of ze ooit nog weer in Twente gaat wonen, houdt ze zich op de vlakte: “Omdat ik veel reis, voel ik me snel ergens thuis. Ik kan overal wonen en aarden. Ik ben echter wel een echt stadsmens, omdat je in een stad zo lekker anoniem kunt zijn. Van alle steden die ik gezien heb, heeft New York wel de meeste indruk op me gemaakt. Een geweldige stad. Waar ik nu woon, heb ik het ook prima naar mijn zin. Al maak ik me soms wel eens druk over het gebrek aan goede restaurants.” De speciale band met Twente blijft echter altijd bestaan. Helemaal nu de gemeente Oldenzaal een straat naar haar vernoemd heeft. Ellen: “Het is heel erg vreemd om op de website van de Tubantia te lezen dat de post in de Ellen van Langenstraat niet goed bezorgd wordt. Je ziet een straatnaam staan en realiseert je dan pas dat die straat naar jou vernoemd is. Ik voel me zeer vereerd.”
17
Johan Nijenhuis
18
Liever Twentse bescheidenheid dan Amsterdamse bluf
Vanuit zijn ouderlijk huis aan de Bergweg liep de jonge Johan Nijenhuis regelmatig naar de Markelose Berg om naar de televisietoren in Markelo te kijken. De metershoge zendmast intrigeerde hem dermate, dat hij zeker wist dat hij later cameraman wilde worden of anders antennemonteur. Uiteindelijk heeft zijn loopbaan, als succesvol regisseur van films als ‘Costa!’ en ‘Volle Maan’, een iets andere wending genomen, maar de ‘klik’ met het medium televisie is gebleven. Met kijkcijferkanonnen als ‘Westenwind’ en ‘SpangaS’, maar ook met een soap als ‘Goede Tijden Slechte Tijden’ of de Twentse serie ‘Van Jonge Leu en Oale Groond’ spreekt hij een miljoenenpubliek aan. De jeugd van Johan Nijenhuis speelt zich hoofdzakelijk af in café De Kroon in Markelo, voorheen bekend als café Hargeerds, dat jarenlang door zijn grootouders en later door zijn ouders werd uitgebaat: “Ze hebben het nog een tijd met zijn vieren gerund. Mijn vader achter de tap, mijn opa voor het schap en de dames in de keuken. Mijn moeder was onbetwist de meest ondernemende van het stel, ze kon zich over van alles en nog wat druk maken.” Het waren onbezorgde tijden. Alles kon en alles mocht: “Wanneer ’s middags de zaal leeg was, mocht ik met mijn skelter de dansvloer als racebaan gebruiken.” Als in 1976 een Markelose revue wordt opgevoerd in het café, zit de dan achtjarige Johan Nijenhuis met open mond toe te kijken. Het was de tijd dat overal in Twente de plaatselijke revues herleefden. Johans moeder Hendrika - die later ook nog enkele
Johan Nijenhuis (Markelo, 4 maart 1968) is filmregisseur en -producent. Vanaf 1990 regisseert hij afleveringen van de tv-series ‘Goede Tijden Slechte Tijden’ en ‘Westenwind’. Beide series worden bekroond met de Gouden Televizierring. Zijn debuutfilm ‘Costa!’ wordt in 2001 een kaskraker. Hierna volgen nog vele films, zoals ‘Volle Maan’ (2002), ‘Floris’ (2004), ‘Alibi’ (2008) en ‘De Storm’ (2009). Ook op tv scoort Nijenhuis met series als ‘Keyzer & De Boer Advocaten’, ‘Voetbalvrouwen’, ‘SpangaS’, en ‘Verborgen Gebreken’. Nijenhuis is de ‘ontdekker’ van acteurs als Daan Schuurmans, Cas Jansen en Georgina Verbaan. In januari 2010 trekt Nijenhuis zich terug als partner in NL Film en TV.
verhaallijnen voor ‘Van Jonge Leu en Oale Groond’ schrijft - nam de pen ter hand om zelf een revue te schrijven: “Ik zie haar nog achter de typemachine zitten om de verhalen uit te typen”, herinnert Johan zich: “Eén keer in de vier jaar werd er een door mijn moeder geschreven revue opgevoerd in het café. Dat waren overigens toneelstukken die de generatieconflicten in de moderne boerengezinnen perfect weergaven. Absoluut geen knipmutsentoneel. Ik herinner me nog een dialoog waarin de oudste zoon in het gezin in opstand komt tegen opa’s denkbeelden over het ondernemerschap. Die zoon opperde dan het idee om de grond te verkopen aan de zuivelcoöperatie, waarop opa riep: ‘Ie bint ja nich good wies. De groond verkoop’n? Da’s ’t letste wat ’n boer döt.’ De lachsalvo’s waren tot ver buiten Markelo te horen.” De revue inspireert Johan Nijenhuis tot het instuderen van een eigen toneelstuk dat hij, samen met een aantal vriendjes, op een vrije woensdagmiddag opvoert. “Vanaf half twee konden de kinderen uit het dorp in de zaal van café De Kroon terecht. Met zo’n honderd kinderen in de zaal werd dat een eclatant succes”, kijkt Johan Nijenhuis met plezier terug op zijn jonge jaren in Markelo. Van Markelo naar LA Op de middelbare school in Holten wordt Johans interesse voor de film aangewakkerd: “Ik kan me niet anders herinneren dan dat ik vanaf mijn veertiende altijd met een camera in de hand aan het filmen was. Ik had ergens gelezen dat je in het kader van een uitwisselingsproject van school naar Los Angeles kon. Het leek me echt geweldig om een jaar door te brengen in de stad waar de film bij
19
wijze van spreken is uitgevonden.” Johans ouders waren minder gecharmeerd van zijn plannen, maar door er bij zijn vader en moeder maar steeds op aan te blijven dringen, mocht hij op zijn zestiende toch naar de Birmingham High School in LA: “Mijn ouders waren er eerst faliekant op tegen dat ik naar Los Angeles zou gaan. En een carrière als filmregisseur was al helemaal niet voor de hand liggend. Veel te onzeker. Je kunt maar beter een ander vak gaan studeren, dan heb je iets achter de hand, zeiden ze dan. Dat is dan weer die typisch Twentse bescheidenheid. Toen ze uiteindelijk in de gaten kregen dat film mijn passie was, mocht ik gaan.” Los Angeles was een geweldige ervaring voor de Twentse puber: “Vanaf het moment dat ik daar was, wist ik ook absoluut zeker dat ik filmmaker wilde worden. Die drang was zelfs zo groot dat ik spijbelde van school om als First Assistent Director te kunnen werken bij Valley Cable TV.” Het provinciaaltje van de ! lmacademie Terug in Markelo meldt de vwo-scholier Johan Nijenhuis zich aan voor de filmacademie in Amsterdam. In 5 en 6 vwo zit hij in de klas met Bert Eeftink, thans één van de presentatoren van het RTV Oost-programma EDNED: “Met Bert klikte het meteen. We hebben samen nog aan een aantal schoolcabaretten geschreven en er ook zelf in meegespeeld. Uiteindelijk heeft Bert de school voor journalistiek gedaan en is hij de humoristische kant opgegaan, terwijl ik me heb aangemeld voor de filmacademie. We zijn nog steeds erg goed bevriend.” Johan vertelt dat de overgang van Markelo naar Amsterdam een grotere was dan de overstap van Markelo naar Los Angeles: “Op de filmacademie voelde ik me voor het eerst een provinciaaltje. Gek genoeg had ik daar in LA geen moment last van. Ik was zestien en wereldwijd werd er naar dezelfde muziek geluisterd. Ik wist wie OMD, Michael Jackson en Cindy Lauper waren. Meer bagage had je niet nodig. In Amsterdam, op de filmacademie, voelde ik voor het eerst de druk om me te bewijzen. Ik was overduidelijk de jongste en al mijn klasgenoten hadden ouders die afkomstig waren uit de wereld van de kunst met een grote K.” Het was ook op de filmacademie dat Johan in hoog tempo zijn Twentse accent afgeleerd heeft: “Ik spreek nog wel plat, maar ik woon nu onderhand langer in Amsterdam dan dat ik ooit in Markelo heb gewoond. Op het dorpsfeest in Markelo probeer ik altijd weer om te schakelen naar plat, maar pas op de derde avond glijdt het weer lekker mijn keel uit. Tegen die tijd is het ook al weer tijd om naar huis te gaan,” aldus Johan Nijenhuis, terwijl er een dunne glimlach op zijn lippen verschijnt. Café De Kroon is inmiddels Bill’s Bar geworden, wanneer Johan Nijenhuis op 23-jarige leeftijd als regisseur aan de slag gaat bij ‘Goede Tijden Slechte Tijden’. Een jaar later wordt hij gevraagd om als producer de leiding over de soap over te nemen. Zijn definitieve doorbraak volgt een jaar daarna met ‘Westenwind’, waarvoor hij De Gouden Televizierring in ontvangst mag nemen. Intussen is hij ook bezig met de opnamen voor zijn eerste echte speelfilm: ‘Costa!’. Het wordt een regelrechte bioscoophit. Zijn naam is gevestigd en ook in Twente is men trots op zijn ‘prestaties’. Johan: “Wat me opvalt aan Tukkers is dat ze erg trots zijn als je het landelijk maakt. Soms lijkt het wel of ze die landelijke erkenning nodig hebben om bevestigd te worden in hun eigen kunnen en dat van hun voormalige streekgenoten. Een heel verschil met Limburg bijvoorbeeld, waar Chantal Janszen
20
en Huub Stapel bijna als landverraders worden beschouwd, omdat ze op een gegeven moment buiten Limburg zijn gaan wonen.” Typisch Twentse humor Vanwege zijn drukke agenda komt hij niet meer zo vaak in Markelo, maar als de gelegenheid zich voordoet, gaat Johan Nijenhuis graag op visite in Twente: “Ik kom uit een harmonieus gezin en ben nog steeds erg close met mijn familie. Mijn vader is helaas overleden, en mijn zus woont tegenwoordig in Los Angeles, maar mijn moeder en broer wonen nog steeds in Markelo. Met mijn broer kan ik het goed vinden, hoewel we in heel veel dingen elkaars tegenpolen zijn. Hij deelt mijn liefde voor film niet en ik heb absoluut niets met voetbal, waar hij weer helemaal lyrisch van wordt. Hij traint zelfs een elftal bij Sportclub Markelo. We hebben echter wel hetzelfde gevoel voor humor. Ik denk dat we dat van onze vader hebben geërfd. Die had ook die typisch Twentse, relativerende humor. Een jaar voor zijn dood zei hij tegen me: ‘Johan, ik heb een slechte dokter. Hij stuurt me vaker naar de apotheek dan naar het café.’ Mijn broer heeft een huis aan de Bergweg, onderaan de Markelose Berg. Die omgeving is zo vertrouwd voor me. Als ik daar ben, komen ook de herinneringen aan vroeger weer boven. Zoals de wandelingen die ik met onze hond heb gemaakt en mijn eerste sigaret die ik stiekem rookte toen ik dertien was. Of die keer dat ik met een meisje ’s avonds laat in het bos heb gelegen op de Markelose Berg nadat ik naar de kroeg was geweest.” Markelo is gewoon Markelo Het mooie van de Markelose Berg is dat, volgens Johan Nijenhuis, het bos niet veranderd is. Het dorp Markelo is in de ogen van de regisseur echter wel degelijk veranderd. Als relatieve buitenstaander zegt hij het dorpsleven van nu objectiever te kunnen beoordelen dan toen hij er zelf deel van uitmaakte: “Vroeger had je een duidelijke scheidslijn tussen autochtone Markeloërs en import. Als je import was, dan werd je met een zekere argwaan bekeken. Om helder te krijgen wie bij wie hoorde, werd door menig autochtone volwassene in het dorp regelmatig de vraag gesteld: ‘Woar bin ‘ie d’r ene van?’ Van Appie en Hendrika antwoordde ik dan. En dan was het goed. Het leven in het Markelo van mijn jeugd was erg overzichtelijk. Markelo was naar binnen gericht, terwijl het nu naar mijn indruk meer naar buiten gericht is. Tegenwoordig maakt Markelo deel uit van de gemeente Hof van Twente, een onzinnig samenraapsel van een aantal plaatsen die eigenlijk niet zoveel met elkaar gemeen hebben. Want Markelo is gewoon Markelo.” Om duidelijk te maken dat schaalvergroting in de optiek van Johan Nijenhuis niet altijd tot een efficiënter bestuur leidt, haalt hij het voorbeeld van de ‘Law of 150’ aan: “Deze theorie is afkomstig van de Aboriginals. Als een stam groter wordt dan 150 mensen, dan sturen ze een aantal jongens en meisjes weg om elders een stam te beginnen. De filosofie hierachter is dat niemand nog verantwoordelijkheid wil nemen als een stam te groot wordt. Ook in het bedrijfsleven vindt deze theorie steeds meer aanhang. De fabrikant van Gore-Tex is een bedrijf dat de Law of 150 stelselmatig toepast. Als een vestiging te groot wordt, dan wordt het opgesplitst in meerdere bedrijven.” Volgens Johan Nijenhuis zouden sommige vormen van openbaar bestuur een voorbeeld kunnen nemen aan de Law of 150: “Wanneer een gemeente te groot wordt, nemen het saamhorigheidsgevoel en de gemeenschapszin af.
De eigen identiteit gaat verloren. Dat merk je in een dorp als Markelo ook heel sterk. Vóór de gemeentelijke herindeling was het veel gemakkelijker vrijwilligers te vinden voor de vrijwillige brandweer dan nu. Veel potentiële vrijwilligers vragen zich namelijk af voor wie ze het eigenlijk doen.”
zo goed. Daarop hebben we eigenlijk unaniem besloten om de serie in Twente te laten afspelen, want Salland, met alle respect, is toch niet meer dan Twente light, een verdunde versie van ‘the real thing’. En wij wilden gewoon ‘the real thing’, ongeacht hoe ze daar in Zwolle over dachten.”
Dat vinden jullie in de stad zeker niks? Vanuit zijn werkkamer in een statig pand in Amsterdam-Zuid staart Johan Nijenhuis uit het raam dat uitzicht biedt op een parkje met een aantal mooie oude wilgen. Alsof hij zich in deze omgeving nóg bewuster wordt van zijn Twentse roots, zegt hij: “Ik betrap mijzelf wel eens op die typisch Twentse bescheidenheid.” Een tikkeltje onzeker klinkt het: “Voordat ik ergens voor een afspraak naar binnen ga, vraag ik me wel eens af waarom iemand mijn werk leuk zou vinden. In de wereld waarin ik werk, wordt veel gebakken lucht verkocht. Ik zou dat niet kunnen. Wat dat betreft verkies ik Twentse bescheidenheid nog steeds boven Amsterdamse bluf.”
Dat de lotgevallen van de familie Wildspieker tot zo’n succes zouden leiden, heeft ook Johan Nijenhuis enigszins verbaasd: “Ik had wel verwacht dat het bij een bepaald publiek zou aanslaan, maar dat het zo goed bekeken zou worden, heeft ook mij verrast. De Twentse kijker is van nature nogal sceptisch. Het ‘kiek’n wat of ‘t wöt’ overheerst altijd en overal. ‘Ooh, goat ze ’t hier ook probeer’n?’ was dan ook aanvankelijk het commentaar toen bekend werd dat we een Twentse variant op ‘Baas boppe Baas’ zouden gaan maken. Tukkers hebben nogal eens de neiging om alles wat uit de eigen streek komt als iets inferieurs of op zijn minst als iets amateuristisch te beschouwen. Gelukkig hebben we het ijs snel kunnen breken. Het unieke van de serie is dat we het authentiek hebben gehouden, waardoor het voor veel mensen herkenbaar was. In eerste instantie wilden we een serie maken waarin deels Nederlands en deels Twents werd gesproken. De bedoeling was om de notabelen van Dinkelo Nederlands te laten spreken. Herman Finkers was daar zeer ontstemd over. ‘Waarom kunnen de arts, de notaris en de pastoor geen Twents praten?’ was zijn terechte verweer. Zo zijn we uiteindelijk vol voor het Twents gegaan en hebben we acteurs gecast vanwege de typisch Twentse waarden die ze vertegenwoordigen.”
Het is ook die Twentse bescheidenheid of, beter gezegd, het minderwaardigheidsgevoel van de provinciaal ten opzichte van de Randstedeling, die in zijn film ‘Volle Maan’ wordt uitgelicht. Een tikkeltje autobiografisch, want Johans zeiltrip met enkele schoolvrienden over de Waddenzee, na het vwo eindexamenfeest, staat model voor de film: “Volle Maan draait om de veranderingen die je doormaakt als je de middelbare school in de provincie verlaat om te gaan studeren in de grote stad. Je hebt het gevoel dat je met een accent niet serieus genomen wordt, maar dat is iets wat in jezelf zit. Met of zonder accent, je bent wie je bent. Ik weet nu dat veel plattelanders zichzelf door hun houding een minderwaardigheidsgevoel aanpraten. Door zich bij voorbaat te excuseren voor bepaalde dingen die op het platteland gewoon zijn. ‘Dat vinden jullie in de stad zeker niks?’, is bijvoorbeeld zo’n typisch provinciaalse dooddoener. De hoofdpersoon Ties is een muzikant die zijn dorp in Twente is ontvlucht om door te breken. Maar vanwege zijn Twentse accent durft hij nog niet voor publiek op te treden. In Daan Schuurmans vond ik de perfecte Ties. Met twee dialectcoaches ben ik aan de slag gegaan om Daan, Cas Jansen en de andere acteurs die een geloofwaardige Tukker moesten neerzetten, in twee maanden bij te spijkeren in het Twents.” Twente light En dan belt Bert Eeftink. Met de vraag of Johan Nijenhuis er iets voor voelt om ook een Twentse televisieserie in de steigers te zetten: “Het grappige was dat Bert door Henny Everts, de directeur van RTV Oost, gevraagd was om mij hiervoor te polsen. Henny had het succes van de Friese serie ‘Baas boppe Baas’ gezien en wilde ook een soortgelijke serie op de buis. Op een mooie Twentse indirecte wijze heeft hij via Bert gevraagd of ik er iets voor zou voelen om ‘Van Jonge Leu en Oale Groond’ te regisseren.” Johan is gelijk enthousiast en gaat aan de slag, al moeten er nog wel enkele hindernissen worden genomen: “Aanvankelijk was het plan om een serie te maken die zich in heel Overijssel zou afspelen, want TV Oost heeft ook belangen in bijvoorbeeld Zwolle. De vrees was dat Zwolle moeilijk zou doen wanneer we het verhaal op Twente zouden concentreren. Toen heeft Herman Finkers, behalve één van de acteurs ook één van de schrijvers van de serie, geroepen dat hij het moeilijk vond iets te bedenken voor Salland, want dat kende hij niet
Wat is er mis met een goede dröge worst? Nog één keer keren we met Johan Nijenhuis terug naar Markelo en het kleinschalige karakter van het dorpsleven: “Vroeger als puber zette ik me af tegen die typische plattelandsiconen, zoals de feestzaal, de boerenhoeves of de dorsmölle. Nu ik ouder ben, zie ik de waarde ervan in. Markelo, maar ook andere plaatsen in Twente doen er goed aan dat streekeigene te koesteren en vast te houden. Overal in Nederland slaat de globalisering toe. Iedere winkelstraat in Nederland ziet er zo langzamerhand hetzelfde uit. Het verschil is misschien dat in Middelburg de Miss Etam links van de C&A zit en in Enschede de Hunkemöller rechts van Bakker Bart. Twente heeft nog iets puurs, iets eigens en kan zich op grond van die eigenschappen aan die eenheidsworst onttrekken.” Des te verbazingwekkender vindt Johan het dat hij op het terras van een modern verbouwd restaurant in Denekamp tapas op de kaart aantreft: “En het was nog niet eens een origineel tapasgerecht, want hij kwam voor de helft van de Hanos”, verzucht hij, om eraan toe te voegen: “Ik vind het jammer dat je in Twente niet meer streekgerechten op de kaart ziet staan. Wat is er mis met een goede dröge worst of een fijne Twentse kaas? Het is zo zonde als je dat allemaal afzweert en daarmee ook je wortels doorsnijdt.” Dus is ondernemerschap vereist. Maar dat is, volgens Johan, de Tukkers wel toevertrouwd: “Als ze de feiten op een rijtje kunnen krijgen, dan zijn Tukkers erg ondernemend. Niet voor niets is Twente de vierde economische regio van het land. Daaruit blijkt eens temeer dat de Tukker niet zo afwachtend is als menigeen veronderstelt. De Tukker kijkt dan misschien wel de kat uit de boom, maar blijft niet lang staan wachten. Want als de kat niet uit zichzelf uit de boom komt, klimt de Tukker er zelf in. En dat vind ik eigenlijk heel verstandig.”
21
Alberto Stegeman
22
Je kunt de man wel uit Twente halen, maar Twente niet uit de man
Alberto Stegeman (Almelo, 20 februari 1971) is journalist en presentator. Na een korte periode als freelance journalist te hebben gewerkt voor onder andere het dagblad ‘Parool’ en het ANP, maakte hij de overstap naar televisie. Vanaf 1995 is hij eindredacteur van ‘Hart van de Regio’. In 1998 richt hij zijn eigen productiemaatschappij Noordkaap op. Met zijn programma ‘Undercover in Nederland’ stelt hij achtereenvolgens de beveiliging op Schiphol en die van het Koninklijk Huis op de proef. Andere programma’s die hij met Noordkaap maakt, zijn onder andere ‘Brandweer Amsterdam’, ‘Regiopolitie’ en ‘Trauma NL’. Daarnaast presenteert hij ‘Red mijn Vakantie!’, dat door SBS 6 wordt uitgezonden.
De straten van Vroomshoop liggen er verlaten bij. De lucht is donker, maar de twee slagen die de klok van de hervormde kerk laat horen, verraden dat het nog vroeg in de middag is. De hemelsluizen staan wijd open. Dikke druppels slaan neer op het asfalt in het veendorp aan het einde van het Overijssels Kanaal. De enkeling die zich buiten waagt, verplaatst zich als een schaduw over straat. Ineengedoken in een regenjas of onder een paraplu, dicht langs de gebouwen, met moeite het regenscherm uit de wind houdend. Het is herfst in Twente.
bij Vroomshoopse Boys, waar je over de reclameborden werd geschopt wanneer je iemand door de benen speelde. Dat was ook het Vroomshoop van zijn eerste vakantiebaantjes, bij kunststofproducent Mekufa en houthandel De Groot. Dat Vroomshoop, het Vroomshoop uit de onbezorgde jeugd van Alberto, zien we vanuit zijn warme auto, waar de regen alsmaar harder tegen de ruiten slaat. In een ‘trip down Memory Lane’, een route langs alle ‘highlights’ van zijn jeugd, vertelt Alberto zijn verhaal.
Op één Vroomshoper lijkt het donkere, gure herfstweer weinig indruk te maken. Integendeel, hij lijkt er zelfs in te gedijen. Het is Alberto Stegeman, de man die in Nederland bekendheid geniet als undercover reportagemaker. In die rol wist hij feilloos zijn vinger op de zere plekken in de beveiliging van onze nationale luchthaven en ons koningshuis te leggen. In zijn robuuste auto rijden we vanuit de richting Daarlerveen het dorp in, een gordijn van water opspattend als we de Grote Puntbrug opdraaien. “Welkom in Vroomshoop!”, glimlacht Alberto.
Onze eerste halte is de Berkenhof. Hier groeide Alberto op. De journalist zet de motor af en stapt uit, de regen in. Hij haalt zijn neus op, alsof hij de geur van zijn jeugd nog eenmaal wil opsnuiven. Dan loopt hij van de auto weg. “Hier woonden we”, gebaart hij naar één van de huizen in het midden van het blok: “Mijn ouders, mijn zusje en ik. Een gelukkige en fijne jeugd heb ik hier gehad. Een jeugd waarin het gezin de hoeksteen was.” Alberto’s vader had een dakdekkersbedrijf, maar dat ging failliet ten gevolge van de recessie in de jaren tachtig. In zijn nieuwe metier als buschauffeur moest hij dubbel zo hard werken voor hetzelfde geld. “Maar er was in ieder geval werk en er was geld”, merkt Alberto op: “Niet veel, maar daar heb ik nooit wat van gemerkt.” In tegenstelling tot veel van zijn vriendjes, wiens ouders het nog minder breed hadden dan de familie Stegeman. “Vroomshoop werd in die tijd geteisterd door een enorme werkloosheid”, herinnert Alberto zich: “Ik geloof dat
Trip down Memory Lane Voor ons doemt appartementencomplex ‘De Puntkolk’ op. Het gebouw hoort bij het nieuwe Vroomshoop. Een Vroomshoop dat de onderzoeksjournalist niet kent uit zijn jeugd, toen hij schaatste over het Overijssels Kanaal. En hij voetbalde
23
bijna vijftig procent van de bevolking geen werk had. Nergens in Nederland was de werkloosheid zo hoog. Kleine criminaliteit was er aan de orde van de dag. Verzekeringsfraude, smokkel, piraterij. Dat was de wereld waarin ik opgroeide. Ik deed er zelf niet aan mee, maar ik kon het ook niet veroordelen. Daar was ik veel te jong voor en ik had nog geen referentiekader. Als ik nu voor mijn werk in wijken kom waar mensen het minder hebben, denk ik nog wel eens terug aan toen. Dan vallen alle puzzelstukjes op hun plaats. En in de jochies die ik daar op straat zie voetballen, zie ik mezelf. Kom, we rijden verder.”
het vuur aan de schenen legde, terwijl hij ’s avonds in vloeiend Nederlands op zijn bandrecorder het nieuws bracht dat Joop Zoetemelk de Amstel Gold Race had gewonnen. “Taal is zo enorm belangrijk”, vindt Alberto: “Een taalachterstand maakt dat mensen niet verder komen. En het klinkt misschien gek, maar dat geldt zeker ook voor Twente. Te veel mensen hier laten kansen liggen, omdat ze de Nederlandse taal niet machtig zijn. Trots zijn op je streektaal is goed, maar je er zo aan vast blijven houden dat je nergens anders uit de voeten kunt dan in je eigen streek, dat moet je niet willen.”
Vechtvoetbal uit Vroomshoop Voetballen was zijn lust en zijn leven, vertelt Alberto als hij weer achter het stuur heeft plaatsgenomen. Op straat, op het beschutte plein achter zijn ouderlijk huis, waar hij en zijn vriendjes naar hartelust een balletje konden trappen, en op het voetbalveld. De journalist was lid van de Vroomshoopse Boys. Onze volgende stop is sportpark ‘De Bosrand’, thuishaven van de ‘Boys’. Alberto parkeert zijn auto voor het gesloten blauwgele hek van de voetbalvereniging. Ditmaal blijft hij in de auto zitten. Hij wijst naar de tribune, waar blauwe en gele stoeltjes elkaar kleurig afwisselen: “Die tribune zit bij wedstrijden van het eerste helemaal vol. Een groot verschil met het Westen, waar ik na mijn verhuizing nog een aantal jaar gevoetbald heb. Daar staat echt niemand langs het veld. Ook het voetbal is daar anders. Meer tactisch, terwijl er hier meer strijd wordt geleverd, wordt gevochten. Dat verwacht ook iedereen in het dorp van je: dat je vecht op het veld!”
Hard werken zit in elke Tukker Intussen draaien we vanaf ‘Het Linderveld’ bedrijventerrein ‘Het Linderflier’ op. Hier verdiende een nog jonge Alberto zijn eerste guldens met vakantiewerk. Bij houthandel De Groot en kunststofproducent Mekufa: “Daar heb ik geleerd wat hard werken is, hoewel ik ervan overtuigd ben dat het van nature in me zit. Hard werken zit in elke Tukker. Dat hebben we allemaal in ons. Het is voor mij onmogelijk om niet hard te werken en ik weet zeker dat veel mensen in de regio dat zullen herkennen. Ik doe daar nu nog mijn voordeel mee. Hoewel ik soms ook wel een beetje gas terug zou willen nemen. Ik ben wel hard voor mezelf en mijn bedrijf. Maar zoals gezegd, dat zit nu eenmaal in ons.”
Het vechtvoetbal bracht Vroomshoop, met Alberto op het middenveld, in 1990 het kampioenschap van de derde klasse. Alberto zelf was in die tijd geen onverdienstelijk voetballer: “Ik maakte deel uit van de Twentse jeugdselectie en kon zelfs naar Heracles. Als ik ergens spijt van heb in mijn leven, dan is het dat ik die stap nooit heb gewaagd. Doordat ik veel op me in heb laten praten, ben ik uiteindelijk in Vroomshoop blijven voetballen. Mensen zeiden letterlijk ‘doe maar gewoon’ tegen me. Ambitie is niet bepaald een eigenschap die hier veel voorkomt. Dat is een wijsheid die ik later heb opgedaan, maar toen was mijn kans op een carrière in het betaalde voetbal al voorbij. Vanaf dat moment heb ik me echter wel voorgenomen er in alles vol voor te gaan.” Trots op de streektaal Dat dit onder andere een carrière in de journalistiek zou worden, verbaasde zijn omgeving geenszins. Reeds op jonge leeftijd las Alberto zijn ouders voor uit de Twentsche Courant. En gevraagd naar wat hij later wilde worden, antwoordde de kleine Alberto steevast: ‘Nieuwslezer bij het journaal’. Dat zijn Twentse accent hem wel eens van een journalistieke loopbaan zou kunnen afhouden, daar werd hij zich, naarmate hij ouder werd, steeds meer van bewust. Op zijn kamer speelde hij daarom voor zijn eigen logopedist: “Avonden lang las ik de berichten op Teletekst hardop voor. Dat nam ik op en zo merkte ik dat mijn Twentse tongval langzaamaan verdween.” Tegelijkertijd had hij op de lokale radio een programma dat uiteraard wel in het Twents gepresenteerd moest worden. Zo kon het gebeuren dat een zestienjarige Alberto toenmalig burgemeester Van Overbeeke van Den Ham in vloeiend Twents
24
We rijden ‘Het Lindervlier’ af en via de Julianastraat en de Beatrixlaan belanden we in de Nieuwstraat. Alberto wijst naar links, naar een woonhuis op een hoek van de Nieuwstraat. “Daar zat vroeger een winkeltje”, herinnert Alberto zich: “Daar pikten we altijd stiekem snoepjes. Heb ik trouwens al verteld dat ik een niet onverdienstelijk dammer was? Ik ben nog Overijssels kampioen geweest. En heb nog tegen Harm Wiersma gedamd, de toenmalige wereldkampioen dammen.” Rokkenjager en hartenbreker De herinneringen blijven komen. Bijvoorbeeld aan zijn eerste schreden op het vrijerspad. Vooral aan dorpshuis ‘De Hulle’ in Vriezenveen bewaart Alberto goede herinneringen: “Daar ging je met de fiets naartoe, langs het kanaal. Later ging ik met de brommer. Iedereen hier reed Zündapp. Ik niet. Ik reed Tomos en Puch Maxi.” Apfelkorn, bessen en bier stroomden bij ‘De Hulle’ in overvloed. Ook voor Alberto, die zich daar voorzichtig en voor het eerst aan de drank waagde. Maar liever hield hij zich bezig met het vrouwelijk schoon. “Ik was in die tijd best een rokkenjager en een hartenbreker”, lijkt hij zich bijna te verontschuldigen voor zijn jeugdige romances: “Achter de kerk, daar gebeurde het allemaal.” Het Twentse uitgaansleven leverde hem jaren later inspiratie op voor zijn eerste doorbraak in televisieland. Met zijn programma ‘Oerend hard’ registreerde Alberto de sfeer op de diverse dorpsfeesten in Nederland en ook in Twente: “Ik kende al die feesten en wist dat het mooie tv op zou leveren. In Hilversum dachten ze daar echter anders over. In het Westen houdt de wereld op bij Amersfoort, een cliché dat telkens weer bewaarheid wordt. Fons van Westerloo, de toenmalige baas bij SBS, verklaarde mij en ‘Oerend hard’ voor gek. ‘Het is hier landelijke tv hoor’, kreeg ik naar mijn hoofd geslingerd. ‘En waarom maak je niet gelijk een reportage over de braderie in Soest?’ Toen hij voor het eerst een aflevering zag, kon hij niet anders dan
toegeven dat het inderdaad mooie tv was. Zelf was ik toch enigszins bang voor de reacties uit Twente. Voelden de mensen zich niet te kijk gezet? Gelukkig bleek dit niet het geval, de reacties waren positief. De boeren hadden hun eigen programma, kreeg ik zelfs ergens te horen.” Hier is een woord een woord Na ‘Oerend hard’ kwam ook voor Alberto de vaart erin. ‘Brandweer Amsterdam’, ‘Trauma NL’ en ‘Regiopolitie’ zijn programma’s die via zijn productiebedrijf Noordkaap in de Nederlandse huiskamer terecht komen. Maar zijn echte doorbraak bij het grote publiek beleefde hij met zijn serie ‘Undercover in Nederland’. Alberto infiltreerde in de duistere wereld van wapenhandelaren en drugsdealers en schokte Nederland met een reportage over kinderporno. Ook Schiphol en het koningshuis kregen ongevraagd bezoek van de met nepbommen uitgeruste undercover reportagemaker. Met uitzondering van enkele kritische geluiden leverde het hem vooral veel lof op. Zeker ook vanuit zijn geboortestreek. “Ik werd geprezen om mijn vasthoudendheid, een echte Twentse eigenschap. Dat is nu echt een compliment waar ik trots op ben.” Nu zijn programma’s steevast hoge kijkcijfers scoren, is Alberto’s naam niet meer weg te denken van de landelijke televisie. De bekendheid brengt echter niet alleen leuke dingen met zich mee. Zo heeft Alberto een broertje dood aan de vele recepties in televisieland. Het liefst bezoekt hij ze niet, maar het runnen van een succesvol productiebedrijf brengt nu eenmaal verplichtingen met zich mee. “Ik ben op dat soort gelegenheden niet in mijn element. Grootspraak en dikdoenerij zijn niet mijn ding en dat komt juist daar veel voor. Geef mij maar een receptie met een paar Tukkers. Dán heb je pas een receptie. Ik mag mij gelukkig prijzen dat ik hier nog steeds een aantal goede vrienden heb wonen. De directheid in die vriendschappen, dat zie je in het Westen niet. Evenals het vertrouwen dat je in elkaar kunt hebben. Hier is een woord een woord. Daar, ach… Zo zie je maar, je kunt de man wel uit Twente halen, maar Twente niet uit de man”, concludeert Alberto.
Ongemerkt rijden we inmiddels door Den Ham. De programmamaker kijkt op de klok van zijn auto en stelt voor om te keren. Terwijl we ons weer begeven in de richting van Vroomshoop, draait hij het volume van de autoradio op. Nog steeds komt de regen met bakken uit de hemel, terwijl de wind hele takken van de bomen rukt. De schemering kondigt het einde van de donkere dag aan. Alberto glimlacht. Dit is zijn terrein.
25
Anne van der Meiden
26
Het geeft niet dat je weggeweest bent, als je maar terugkomt
“We kunnen afspreken bij mij thuis in Nijverdal, dat is ook nog Twente”, zegt emeritus hoogleraar Anne van der Meiden door de telefoon, wanneer hij zijn medewerking aan dit boek bevestigt. Nijverdal? Maar vormt de Regge dan niet de westgrens van Twente? “Laat ze het hier in Nijverdal niet horen”, merkt de professor op: “Sinds de laatste gemeentelijke herindeling maakt ook de gemeente Hellendoorn, waartoe Nijverdal behoort, deel uit van Twente. En voor mij persoonlijk geldt de oostkant van de Holterberg als de natuurlijke grens van Twente.” Hoewel hij, na een groot aantal jaren in de Alblasserwaard en in Amsterdam te hebben gewoond, al weer elf jaar in Nijverdal woont, is Anne van der Meiden daar niet geboren. Tot zijn negentiende woonde hij in Enschede, waar hij op 4 juni 1929 het levenslicht zag. Het is een tijd waarin nog nauwelijks sprake is van gemotoriseerd verkeer. De voddenboer en de schillenboer acteren met hun paard en wagen in het Enschedese stadstoneel. Het geboortehuis van Anne van der Meiden stond aan de Cromhoffsbleekweg: “Daar is helaas niets meer van over. De laatste twee huizen die er stonden, zijn afgebroken. Mijn neef, die nog in één van de huisjes woonde, is uitgekocht.” De Cromhoffsbleekweg lag aan het spoor dat liep naar het Duitse Ahaus. Voor de opa van Anne van der Meiden was die plek van strategische waarde voor de kolenhandel die hij had: “Hij heeft destijds een aantal huizen gekocht aan de Cromhoffsbleekweg. Mijn moeder is er ook geboren. Later zijn we verhuisd naar de Borneostraat, waar mijn vader een baan kreeg als koster van de christelijk-gereformeerde kerk. Ons huis zat aan de kerk vast. Toen de kerk in 1944 werd getroffen door een bombardement,
Anne van der Meiden (Enschede, 4 juni 1929) is theoloog en communicatiewetenschapper. Hij was hoogleraar massacommunicatie en public relations aan de Rijksuniversiteit Utrecht en heeft een groot aantal boeken over zijn vakgebied (public relations, reclame, propaganda en spreken in het openbaar) en theologie op zijn naam staan. Verder is hij bekend van het leiden van de trouwdienst van Prins Bernhard jr. en Annette Sekrève en was hij voorganger bij het kerkelijk huwelijk tussen Prins Floris en Aimée Sönghen. In de jaren ’90 van de vorige eeuw neemt hij het initiatief tot het vertalen van de Bijbel naar het Twents. Tijdens menig door hem geleide kerkdienst is Twents de voertaal.
moesten we naar een andere woning op zoek.” Die vond het gezin Van der Meiden, dat op dat moment uit zes kinderen bestond, in de Balistraat in de wijk Hogeland. “Mijn beste jeugdherinneringen heb ik echter aan het huis aan de Borneostraat”, vertelt de professor: “Op de plek waar ooit onze woning stond, staat nu een herdenkingspaal die verwijst naar het bombardement.” 780 keer luchtalarm De Tweede Wereldoorlog speelt een belangrijke rol in het leven van de scholier Anne van der Meiden. “Op de middelbare school merkte je niet zo veel van de oorlog, met uitzondering van die keren dat je de schuilkelder in moest omdat het luchtalarm afging. In totaal heb ik 780 keer het luchtalarm horen afgaan”, merkt emeritus hoogleraar Van der Meiden met wiskundige precisie op. De oorlog komt dichterbij als Annes oudste broer bij de strijd om de Grebbeberg krijgsgevangen wordt genomen en een andere broer te werk gesteld wordt in Duitsland: “Voor het overige hebben wij als gezin niet zo veel last gehad van de oorlog.” Dat had ook anders kunnen uitpakken, zo realiseert Anne van der Meiden zich nu: “Mijn vader heeft tijdens de oorlog onderdak geboden aan Joodse mensen en zelf heb ik, onbewust, veel risico gelopen met het bezorgen van de krant Trouw. Eén keer in de twee weken bezorgde ik stiekem, in het donker, een stuk of zes kranten op adressen in de buurt. Ze zochten iemand waar geen verdenking op rustte. Dat werd ik. Waar ik bezorgde, werd ik beloond met sigaretten, een appel of een boterham.” Anne van der Meiden is zestien als de oorlog is afgelopen. Terugkijkend op zijn jeugd, is het eerste wat hem te binnen schiet de warmte van het gezin waarin hij is
27
opgegroeid: “Ik had drie broers en twee zussen. Eén van mijn broers is op elfjarige leeftijd verdronken. Mijn twee zussen zijn nog allebei in leven. Ik ben met mijn tachtig jaar de snotneus van het gezelschap. Mijn oudste zus is in Enschede blijven wonen en mijn andere zus woont in Ridderkerk. Het was vroeger thuis altijd erg gezellig en er hing een hele leuke sfeer. Mijn vader herinner ik me als iemand die erg handig was, mijn moeder was vooral een wijze vrouw.” Zo proat wie noe eenmoal Annes vader, van oorsprong groenteveredelaar, komt als jonge man in 1918 vanuit Loosduinen naar Twente om er te gaan werken. Hij voelt zich meteen thuis in Enschede en leert in korte tijd Twents spreken: “Hij sprak het goed, maar verstond het nog beter.” Dat kwam goed uit, want de voertaal in het gezin Van der Meiden was uitsluitend Twents. Heeft die Twentse opvoeding voordelig uitgepakt voor Anne van der Meiden? De professor knikt instemmend: “Mijn moeder was een Twentse in hart en nieren. Op school mocht je geen Twents spreken, maar mijn moeder had daar geen boodschap aan: ‘Zo proat wie noe eenmoal en zo blieft wie proat’n’, zei ze dan. Iedere zaterdagochtend verscheen er in de Tubantia een feuilleton in het Twents. Mijn moeder las die, met de apenootjes op tafel, aan ons voor.” Blauwe golf Anne van der Meiden ziet in zijn jeugd ook heel veel ‘immigranten’ uit de drie noordelijke provincies naar Enschede komen: “Veel Groningers, Drenten en Friezen zijn van protestantse afkomst. Dat is ook de reden dat ze Enschede als woonplaats verkozen boven Hengelo of Almelo. In Enschede had je aan de Spelbergsweg namelijk een christelijk-gereformeerde school. Die school staat er overigens nog.” Het was de periode waarin Enschede haast maakte met het bouwen van wijken waarin gezinnen die in de textielindustrie werkten, werden gehuisvest. Anne van der Meiden: “De impact van de textielindustrie in Twente was het krachtigst in Enschede. Dat zag je ook terug in de woningbouw. In allerijl moesten er woningen voor de textielarbeiders uit de grond worden gestampt. Pathmos is een mooi voorbeeld van een arbeiderswijk uit die tijd. De rode daken van die wijk hebben een duidelijke stempel op de stad gedrukt. ” Omdat het bezit van een auto in die jaren een luxe was die maar weinigen zich konden permitteren, verplaatsten de textielarbeiders zich massaal op de fiets naar hun werk. Anne van der Meiden ziet nog de stroom fietsers voor zich als om twaalf uur ’s middags de fluiten van de fabrieken weerklonken: “Om twaalf uur begon de pauze. De arbeiders gingen naar huis toe om warm te eten. Dan was het één blauwe golf van mensen, die zich op de fiets door de stad richting huis begaven”, doelt de professor op de kleur van de werkkleding van de textielarbeiders: “Om half twee speelde het tafereel zich in omgekeerde richting af en dan werd er doorgewerkt tot half zes.” De infrastructuur in die tijd was ook uitsluitend ingericht op fietsers: “De fietsers kwamen van alle kanten aangereden. Verkeerslichten waren er maar mondjesmaat. Op de kruising van de Haaksbergerstraat met de Getfertsingel en de Pathmossingel was het uitkijken geblazen.” Het was hard werken in de textielindustrie. Zes dagen in de week. Vakantie was er nauwelijks. Met een mengeling van verbazing en melancholie merkt Anne van der Meiden op: “Afgelopen zomer lag de bouw hier in Nijverdal vier weken stil. Dat was vroeger onvoorstelbaar. Op jaarbasis had je één week vrij. Die benutte je dan
28
om op dinsdag naar de markt in Enschede te gaan. De rest van de week ging je op familiebezoek. Andere vormen van ontspanning waren een bezoek aan het zwembad in Klein Zandvoort. Of je ging naar de Waarbeek in Hengelo, naar Dinkeloord om te roeien of naar het Buursermeertje om pootje te baden.” Ik hoop niet dat ik dit nog meemaak De historicus in Anne van der Meiden leeft op wanneer de verschillen tussen Enschede, Hengelo en Almelo ter sprake komen: “Voordat de textielbaronnen zich in Twente vestigden, heeft de boerenstand heel wat welvaart gebracht in Twente. In die boerenstand heeft zich de textielindustrie geworteld, die zich met name in Enschede tot een stadsindustrie heeft ontwikkeld. Op basis daarvan heeft Enschede zich een leidende positie in Twente toegeëigend. Dat zie en hoor je nu nog terug op de tribune van FC Twente. Supporters roepen de kreet ‘FC Twente Enschede’, terwijl de club zijn achterban in heel Twente heeft. De animositeit tussen de Twentse steden onderling vind ik persoonlijk wel vermakelijk, al zit het bij sommigen erg diep.” De professor staaft zijn verhaal met een persoonlijke anekdote: “Toen mijn schoonmoeder, die ook uit Enschede komt, in de krant las dat er een fusie tussen Enschede en Hengelo aanstaande was, belde ze me op en zei: ‘Anne, moet je horen wat ze nou toch van plan zijn met Hengelo en Enschede. Ik hoop niet dat ik dit nog meemaak.’ Persoonlijk vind ik het wel jammer dat het er niet van gekomen is. Of het meer kans van slagen had als ook Almelo bij de plannen was betrokken? Ik denk het niet. Almelo is toch een beetje bijzonder, een tikkeltje elitair misschien wel. Hengelo en Enschede hebben meer met elkaar gemeen, al zijn er zeker de nodige cultuurverschillen.” Stork en Hemaf versus Jannink en Van Heek Zoals het verschil tussen de Enschedese textielarbeiders en de Hengelose werknemers in de metaalindustrie en elektrotechniek. “Hengeloërs waren windbuul’n in de ogen van veel Enschedeërs. Hengelo was de stad van Stork en Hemaf. Enschede de stad van Jannink en Van Heek. Zo simpel lagen de verhoudingen toentertijd. Op textielarbeiders werd toch altijd een beetje neergekeken. Tijdens verjaardagen wist je altijd precies wie er bij Jannink of Van Heek werkte en wie er bij Stork in dienst was. Bij Stork lagen de salarissen toch net iets hoger en waren ook de opleidingen iets beter. Als je werd aangenomen bij Stork dan wás je wat. Wanneer je als meisje thuis kwam met een textielarbeider, dan werd daar in zekere mate schande van gesproken. Ze had toch wel iets beters kunnen krijgen dan een piep’nsjouwer of een plasveager werd er dan gezegd. Toch had je ook onder de textielarbeiders klassenverschillen. Zo keken de wevers neer op de drolsters, maar vooral op de ververs. Want dat was in hun ogen helemaal tuig.” Het valt Anne van der Meiden op dat met name bij oudere Tukkers de rangen en standen van vroeger nog steeds ‘leven’: “Het vermakelijke is dat oudere Twentenaren nog steeds op dezelfde toon als vroeger spreken als ze iemand beoordelen. Dan is het van: ‘het is een aardig wicht, maar toch een slag minder’, of: ‘Die leu ston’n vroager op de markt’.” Typerend voor de jaren dertig in Twente, de periode waarin Anne van der Meiden opgroeit, is de opkomst van de Twentse revues. “Het was echt de bloeiperiode van de Twentse cultuur”, zegt Anne van der Meiden over die tijd: “Er was een sterke hang naar een eigen identiteit. De hele bevolking liep uit om de Enschedese Stadsrevue en de Rijssense revue te zien optreden. Je had in Twente veel toneelverenigingen. Daarnaast waren er ook veel
muziekgezelschappen en koren, zoals ‘Looft den Heer’ uit Glanerbrug of ‘Lof en Dank’ uit Dolphia. Mijn broer is nog lid geweest van de mondharmonicavereniging in Enschede. En ik herinner me ook nog de eindeloze marsen van de harmonievereniging door de straten. Als het donker was, was het helemaal sfeervol, want dan gingen de fakkels aan.” Toch was de culturele invulling niet voor iedereen hetzelfde: “De duidelijke scheiding in rangen en standen uitte zich in sterke onderlinge cultuurverschillen. Als je wat beter gesitueerd was en je had een auto, dan ging je naar een concert in Bentheim of je ging er kuren om de jicht te bestrijden. Na afloop nam je dan een glas port en vervolgens kwam de jicht weer terug”, lacht Anne van der Meiden over het gebrek aan medische kennis in die tijd: “Alleen de top van het zakenleven en de textielingenieurs waren verzekerd van een goede medische zorg.” De Biebel In middenstandsfamilie Van der Meiden is het vrij uitzonderlijk dat iemand mag studeren. Anne wil theologie studeren en krijgt de zegen van zijn ouders: “Het was op zich al bijzonder dat ik van de lagere school kon doorstromen naar de middelbare school. Tijdens mijn studententijd heb ik mijn kostje bij elkaar gescharreld door zelfgemaakte schilderijen te verkopen.” Als Anne van der Meiden zijn studie theologie heeft afgerond en wordt geïnstalleerd als predikant van de Vrijzinnige Geloofsgemeenschap in Meerkerk, begint hij zich ook verder te verdiepen in de Twentse taal. Oftewel de Twentse sproake, zoals hij zelf zegt: “Het is nu vijftig jaar geleden dat ik voor het eerst een preek in het Twents heb gehouden. In de loop der tijd heb ik een heleboel materiaal verzameld en na mijn pensioen ben ik begonnen met het vertalen van de Bijbel in het Twents.” Het eerste deel van de Biebel ziet in 1994 het licht. In 2004 verschijnt het laatste deel, waaraan in totaal een team van acht mensen, waaronder een Neerlandicus en een dialectoloog, heeft meegewerkt. “Al met al was het een heidens karwei”, merkt Anne van der Meiden een tikkeltje ironisch op. Ik wens niet te buigen voor analfabetisme In zijn hoogtijdagen verzorgt Anne van der Meiden ongeveer 45 preken per jaar in het Twents tijdens kerkdiensten en begrafenissen. Nu nog houdt hij zo’n tien zondagen per jaar een Twentse ‘preek’, waarbij de Biebel niet alleen in Twente, maar ook ver daarbuiten ter hand wordt genomen: “Eén keer per jaar preek ik in de Westerkerk in Amsterdam in het Twents. Je staat te kijken hoeveel Tukkers er dan aanwezig zijn. Ze hangen er bijna met de benen uit. Ook tijdens gewone kerkdiensten lees ik voor uit de Twentse Bijbel. Of ik me zorgen maak of mensen het kunnen verstaan? Nee, en wat taal betreft doe ik geen concessies. Ik wens niet te buigen voor analfabetisme”, klinkt het even resolute als nuchtere verweer. Gelet op de belangstelling voor de Twentse kerkdienst, zowel onder protestanten als katholieken, hoeft de theoloog zich daar ook niet druk om te maken. Wel merkt hij dat de ene streek of stad in Twente dialectgevoeliger is dan de andere: “Almelo heeft meer met dialect dan Enschede en Hengelo. En ook Oldenzaal heeft een sterke verbondenheid met de streektaal. Net als de omgeving van Saasveld.” Vermaard is de jaarlijkse dienst die hij als protestantse dominee iedere Tweede Pinksterdag in het openluchttheater in het rooms-katholieke Hertme houdt: “Daar komen zowel katholieken als protestanten op af. Die hebben beiden het gevoel dat het hun domein is, waar de
Kerk zich niet mee moet bemoeien. De Kerken zijn formeel dan wel gescheiden, maar dat gevoel leeft niet onder het volk. En zeker niet in Twente. In andere streken zijn ze wellicht dogmatischer, maar hier in Twente hebben we daar een mirakelse hekel aan. Wij zijn veel gemoedelijker. Wie zit toch allemoal bie mekaar op voetbal.” Anne van der Meiden heeft Hertme in zijn hart gesloten. Evenals een andere gewijde locatie in het Twentse land, de protestantse enclave Het Stift in het roomskatholieke Weerselo: “Het Stift heeft wel iets mystieks. Ik kom er graag. Niet alleen in de kerk, maar ook in het café naast de kerk”, vertelt hij met een knipoog. Maar er zijn meer plekken in Twente die diepe indruk maken op theoloog: “Het glooiende landschap rond de watermolens bij De Bels, dat is prachtig, zoals ook de Dinkel schitterend is om te zien.” Een tikkeltje chauvinistisch merkt Anne van der Meiden op de Dinkel een mooiere rivier te vinden dan de Regge, waar hij, nu hij in Nijverdal woont, wel eens vertoeft: “Gelukkig is de Dinkel nu weer schoon en helder. In mijn jeugd was hij stralend blauw, maar dat werd veroorzaakt door de indigo die door de textielfabrieken werd geloosd.” Wie stoat met de nös noar Münster Elf jaar geleden zijn Anne van der Meiden en zijn vrouw Renée teruggekeerd op het ‘Twentse nest’: “Twente is een verademing ten opzichte van de Alblasserwaard, waar we eerder hebben gewoond. Dat komt vooral tot uitdrukking bij begrafenissen. Tukkers zijn veel gemoedelijker en berustend, in de goede zin van het woord. Het afscheid wordt ook uitbundiger ‘gevierd’ dan in het Westen. De koffietafels lopen ook bijna altijd uit.” Bij de oriëntatie op een geschikte woonomgeving heeft Enschede lange tijd aan kop gelegen, maar uiteindelijk viel de keuze op Nijverdal: “In Enschede konden we niets geschikts vinden. Bovendien leeft er bijna niemand meer van de mensen die ik er kende en heb ik er dus ook niet meer zo’n band mee als vroeger. Ik kom nog wel eens in Enschede, maar dan vraag ik me af wat ik er doe. Er is zo veel veranderd. Wel zwerf ik nog wel eens rond op het Hogeland, daar is niet zoveel aan verknoeid. In Nijverdal hebben we het naar ons zin. We wonen hier mooi en we aarden hier uitstekend. Daar speelt uiteraard ook de Twentse taal en de humor een belangrijke rol bij. En Tukkers maakt het niet uit of en hoe lang je weggeweest bent. Als je maar weer terugkomt.” Aan het eind van het gesprek moet de professor nog één ontboezeming van het hart. Anne van der Meiden zegt het jammer te vinden dat Zwolle en niet één van de Twentse steden of het Westfaalse Münster hoofdstad is van de provincie Overijssel: “Historisch gezien hebben Tukkers meer met Münster dan met Zwolle. Münster is bovendien een prachtige stad, waar we, gezien onze gemoedelijke volksaard, helemaal bij horen. Wat dat betreft heeft mijn moeder gelijk gehad toen ze zei: ‘Och, kinder. Wie stoat met de nös noar Münster en met de rug noar Zwolle.’”
29
Daphne Bunskoek
30
Thuis krijg ik een echt Twentse behandeling
Ze heeft het met een woning aan de Prinsengracht niet slecht getroffen. Toch is Daphne Bunskoek binnen de Amsterdamse grachtengordel altijd zichzelf gebleven. Ze mag dan inmiddels een bekende Nederlandse zijn, die status heeft gelukkig geen vat gekregen op haar Twentse nuchterheid en gastvrijheid. Getuige haar invitatie om gebruik te maken van haar inpandige garage in plaats van een dure Amsterdamse parkeerplaats. En ook in ‘Big City’ Amsterdam is er soms het verlangen naar de provinciestad Almelo, waar ze is geboren en tot haar achttiende heeft gewoond. Tot haar elfde woonde presentatrice en actrice Daphne Bunskoek aan de Frederik van Eedenstraat, grenzend aan de Almelose wijk De Riet. Vader Dick heeft hier het reclamebeletteringsbedrijf REBU - dat staat voor Reclame Bunskoek - en moeder Janny werkt aanvankelijk als productiemedewerker bij Bolletje om zich later te wijden aan de administratie van haar mans bedrijf. Over De Riet vertelt Daphne dat het een gezellige en warme arbeiderswijk was, waar veel gezinnen met jonge kinderen woonden. Enige nuance is op zijn plaats, want ook Daphnes oma woonde in De Riet, maar in het ‘upperclass’ gedeelte: “Mijn oma woonde in de Violierstraat en dat was toch een wat chiquere straat dan de Frederik van Eedenstraat of de Boomhoekdwarsweg, waar we later woonden. De Frederik van Eedenstraat keek aan één kant uit op weilanden en een beek, waarvan ik me herinner dat ik er veel speelde en hutten bouwde. Nu heeft het weiland plaats gemaakt voor scholen en bedrijven. Als ik in Almelo ben, struin ik er nog regelmatig rond en dan valt me op
Daphne Bunskoek (Almelo, 22 november 1973) is actrice en presentatrice. Na haar televisiedebuut bij RTV Oost stapt ze over naar de muziekzender TMF, waar ze als VJ verschillende programma’s presenteert. Van 2002 tot 2005 is ze onder andere te zien in ‘Ook dat nog!’ en ‘Goedemorgen Nederland’. In 2005 volgt ze Beau van Erven Dorens op bij ‘RTL Boulevard’. Daarnaast presenteert ze het reisprogramma RTL Travel. In 2008 stopt ze met ‘RTL Boulevard’ en kort daarna stapt ze over naar BNN, waarvoor ze onder andere het reisprogramma ‘3 op Reis’ presenteert. Als actrice is Daphne Bunskoek bekend van de film ‘Feestje’ en de series ‘Keyzer & De Boer Advocaten’ en S1NGLE.
dat er in het laatste decennium zoveel veranderd is. Het gekke is dat je dat niet in de gaten hebt als je er woont. Vroeger lag Almelo aan het eind van de snelweg, tegenwoordig schijnt ook Almelo mee te moeten in de vaart der volkeren en ligt er een rondweg waaromheen heel veel bedrijven zijn gevestigd.” Gevraagd naar haar jeugd vertelt Daphne dat ze een gemakkelijk kind was: “Ik kon met iedereen goed opschieten en had ook veel vriendjes en vriendinnetjes in de buurt met wie ik speelde bij de hindernisbaan, of waarmee ik op straat of op het voetbalveld van Oranje Nassau, de voetbalclub uit De Riet, een balletje trapte.” Voetballen was de passie van de jonge Daphne Bunskoek: “Ik speelde in die tijd meer met jongens dan met meisjes. Hoewel de jongens in de buurt minder met voetbal hadden dan ik.” Omkleden bij de scheidsrechter Geen wonder, want in de voetbalgekke familie Bunskoek kon Daphne niet achterblijven: “Mijn moeder voetbalde vroeger bij DVO en ook mijn vader en mijn broer hebben gevoetbald. Na zijn actieve voetbalperiode heeft mijn vader ook nog enkele teams gecoacht. Mijn ouders waren altijd erg betrokken bij mijn voetbalprestaties en sloegen geen wedstrijd over.” Na eerst in een jongensteam bij DVO te hebben gevoetbald, stapte Daphne over naar een meisjesteam van SV Almelo en weer later naar de dames van voetbalvereniging Twenthe in Goor: “Bij DVO moest ik me, omdat ik het enige meisje was in het elftal, omkleden in de
31
kleedkamer van de scheidsrechter. Naar uitwedstrijden kon ik niet mee. Bij Twenthe lagen de ambities iets hoger dan bij SV Almelo, al werd er niet echt op topniveau gevoetbald. Ook niet door mij.” Toch schopte Daphne het op een gegeven moment tot de Twentse selectie voor meisjes onder de achttien: “Ik trainde en speelde één keer per week met mijn eigen club en daarnaast trainde en speelde ik ook één keer mee met de Twentse selectie. Dat heeft zijn vruchten zeker afgeworpen, want in dat jaar werden we kampioen van Nederland. Verder ben ik niet gekomen, want op een gegeven moment kreeg ik andere interesses. Uiteindelijk ben ik helemaal gestopt en ik had ook niet de drive en zin om in het zesde bierelftal te spelen.” We zetten het interview voort in een typisch Amsterdamse bruine kroeg. Vanachter een glas geurige muntthee laat Daphne zich ontvallen dat ze in haar jeugd een jongensachtig meisje was, met kort stekeltjeshaar: “Ik ging naar basisschool De Stapvoorde in Windmolenbroek. Dat was een zorgeloze periode van veel lol trappen en leuke dingen doen met de klas. Zoals de uitstapjes naar zwembad Het Wendelgoor en later naar het zwembad in Wierden, waar we zwemles kregen. Pas op de middelbare school, aan het OSCG Erasmus, werd ik voor het eerst geconfronteerd met stadse meiden die een erg duidelijk beeld hadden van hoe je eruit hoorde te zien. De eerste dag in de brugklas kwam ik op school in een zelfgebreide trui en een joggingbroek met daarop een zelfgeplakt logo van Christian Dior. Nou, dat was niet bepaald de outfit om vrienden mee te maken!”, lacht Daphne: “Plooibaar als ik ben, heb ik me wel enigszins aangepast.” Aan haar middelbare schoolperiode denkt Daphne nog steeds met veel plezier terug: “Vooral de vrijdagmiddag, als we vrij waren, was erg gezellig. Dan gingen we met de klas stappen in het centrum van Almelo. We verzamelden dan bij De Stam en gingen van daaruit naar De Beurs, Remember of naar De Tapperij, waarvan Sjaak, een vriend van mijn ouders, de eigenaar was.” Andere hoogtepunten die Daphne zich uit die tijd herinnert, waren het ijsjes eten bij Talamini en de Profwielerronde van Almelo, waar ze ieder jaar acte de présence gaf: “De wielerronde wilde ik niet missen. Niet vanwege het fietsen, maar vanwege de sfeer. Heel Almelo liep ervoor uit en dat maakte het altijd heel gezellig.” En dan had je ook nog de roltrappen bij V&D, waar ze als kind maar geen genoeg van kon krijgen, en natuurlijk de Grotestraat, de Kalverstraat van Almelo, waar ze als vijftienjarige in haar mooiste outfit eindeloos heen en weer paradeert: “Ongeveer zoals mijn oma vroeger als jong meisje langs het kanaal in Klazienaveen flaneerde”, vergelijkt Daphne het tijdverdrijf van haar generatie met voorgaande generaties. Twentse textielfamilie Op de vraag hoe Twents Daphne is, antwoordt ze stellig: “Heel Twents. Allebei mijn ouders zijn in Almelo geboren en op één deserteur na, die naar Borne is verhuisd, woont de hele familie van zowel mijn vaders als mijn moeders kant, er nog steeds. Ik heb ook heel veel ooms met zo’n typisch Twents uiterlijk: een kale kop en een snor.” Het had overigens niet zoveel gescheeld of Daphnes oma was naar Canada geëmigreerd: “Samen met een vriendin had ze al Engelse les genomen en ze had uit voorzorg al haar tanden en kiezen laten trekken en een gebitsprothese laten maken, omdat ze had gehoord dat de medische voorzieningen in Canada niet
32
zo goed waren”, lacht Daphne. Tot een definitief vertrek uit Nederland kwam het niet, omdat Daphnes oudste oom een verhuizing naar Canada niet zag zitten. Dus bleef de familie Wever, want we hebben het over de oma en opa van moeders kant, gewoon in Almelo, waar opa Willem Wever zijn achternaam eer aandeed in de textielindustrie. Daphne: “Zowel van mijn vaders als van mijn moeders kant werkten veel familieleden in de textielindustrie in Almelo. Ook mijn broer heeft nog een tijdje bij Ten Cate gewerkt. Mijn oma Bunskoek heeft een winkeltje in textiel en fournituren gehad.” Van huis uit werd er Twents, of beter gezegd, het lokale dialect gesproken in het gezin waarin Daphne opgroeide: “Mijn oma sprak nog echt Twents. Bij ons thuis werd dat verbasterd tot Almeloos dialect. Toen ik later naar de middelbare school ging en thuis Nederlands ging praten, werd ik door mijn broer wel eens gecorrigeerd met de opmerking: ‘Praat toch eens normaal, joh!’. Maar ja, ik ging in zijn ogen ook wel naar een enorme kakschool waar iedereen Nederlands sprak.” Nuchtere Twentse inslag Toch moest er later, op de toneelschool in Kampen, door haar docente nog hard worden gewerkt om haar dialect om te zetten in Algemeen Beschaafd Nederlands. Desalniettemin heeft Daphne nog steeds een zwak voor het Twents: “Je hebt in het Twents van die prachtige uitdrukkingen, zoals ‘de deur los doen’ en ‘ergens niets op uit doen’, die onmiddellijk verraden waar je vandaan komt. Of eigenlijk moet ik zeggen: ‘waar je wegkomt’, corrigeert ze zichzelf ogenblikkelijk in de taal van haar jeugd. Ook de Twentse nuchterheid wordt door Daphne een warm hart toegedragen: “Toen ik nog in Almelo woonde, ergerde ik me wel eens aan die Twentse nuchterheid en had ik liever dat mensen hun emoties eens wat duidelijker zouden tonen. Nu weet ik dat op juiste waarde te schatten. De Tukker is er nu eenmaal niet de persoon naar om een hele verhandeling over zijn emoties te houden.” Een klassiek voorbeeld van Twentse nuchterheid is volgens Daphne de dialoog die Herman Finkers ooit voerde met een voormalige plaatsgenoot in het centrum van Almelo: “Herman vertelde in een interview eens dat er plotseling een man naast hem kwam lopen die vroeg: ‘Hoe is’t? Ku’j ’t een beetje volhoald’n?’, waarop Herman antwoordde: ‘Joa, prima’ en de man weer zei: ‘Noh, mooi’ en vervolgens overging tot de orde van de dag en doorliep.” Die nuchtere Twentse inslag is voor Daphne heel herkenbaar: “Mijn ouders zijn daar geen uitzondering op. Als ik vroeger bij hen kwam en vertelde dat mijn verkering met een jongen uit was, was hun enige commentaar: ‘Oh, da’s niet zo mooi.’ Diep in hun hart vinden ze het heel erg leuk wat ik doe en zijn ze hartstikke trots op me, maar ze zouden dat nooit hardop tegen me zeggen. Mijn ouders zijn ook niet van die mensen die na iedere uitzending met me bellen of een plakboek bijhouden met artikelen die over mij verschenen zijn. Thuis krijg ik een echt Twentse behandeling”, vertelt ze lachend, om eraan toe te voegen: “Dat vind ik wel zo prettig. Ik zou er heel raar van staan te kijken, en me zelfs een beetje ongemakkelijk voelen, als mijn vader of moeder ineens tegen me zou zeggen: ‘Ik hou van je!’ Dat is gewoon iets dat vanzelfsprekend is, want ik weet dat ze altijd voor me klaar staan.” De wijde wereld in De hechte band met haar broer en haar ouders ten spijt, geeft Daphne al vroeg te kennen weg te willen uit Almelo: “Toen ik mijn vwo had afgerond, heb ik me
ingeschreven voor de studie Toegepaste Onderwijskunde aan de Universiteit Twente. Ik woonde destijds op kamers in Enschede. Na een jaar besloot ik dat ik wat meer van de wereld wilde zien.” Vader Dick vond dat niet zo’n goed idee, maar moeder Janny begreep wel wat haar dochter bewoog. Daphne: “Mijn moeder wilde vroeger zelf ook graag de wereld ontdekken en omdat zij er geen bezwaar tegen had dat ik weg wilde, ben ik een jaar naar Frankrijk gegaan, waar ik een vriendje had wiens vader directeur was van een champagnecoöperatie in de buurt van Reims. Aan de Universiteit van Reims heb ik nog een jaar lang Frans gestudeerd. Dat was een mooie tijd, want ik ontmoette er allerlei mensen uit verschillende culturen en ik leerde ook nog eens heel snel Frans, een taal die ik prachtig vind.” Na haar buitenlandse intermezzo keert Daphne terug op het ouderlijk nest. Omdat haar hart bij theater ligt, meldt ze zich aan bij de Hogeschool voor de Kunsten in Kampen. Dat is ook de periode waarin ze haar entree op de beeldbuis maakt. Eerst bij RTV Oost, later als VJ bij TMF: “Willem Alkema en Eddy Zoëy kwamen voor hun programma ‘Jong Belegen’ van RTV Oost bij ons filmen en voor ik het in de gaten had, presenteerden we het programma met zijn drieën. Op dezelfde manier ben ik er ook ingerold bij TMF. Voor ‘Jong Belegen’ interviewde ik Tooske Breugem die bij TMF presenteerde. Van het één kwam het ander. Ik mocht een screentest doen en kon daarna aan de slag als VJ bij TMF. Als ik auditie had moeten doen of foto’s naar castingbureaus had moeten opsturen, was ik er waarschijnlijk niet eens aan begonnen. Dat is ook weer een typisch Twents trekje van me”, merkt Daphne nuchter op. Geen minderwaardigheidsgevoel Plotseling staat Daphne Bunskoek uit Almelo voor een miljoenenpubliek te presenteren. Van podiumvrees of een minderwaardigheidscomplex heeft ze, in tegenstelling tot veel andere Twentse meiden, geen last: “Bij TMF kreeg ik wel eens post van meisjes uit Twente die ook graag een tv-programma wilden presenteren, maar niet durfden omdat ze een accent hadden. Daar sprak echt een minderwaardigheidsgevoel uit. Ik vind het jammer dat mensen taal als een barrière zien om hun dromen te realiseren. Aan de andere kant kan ik me er ook wel iets bij voorstellen. Want als je televisie kijkt, dan lijkt de wereld ineens heel ver weg en heel erg westers. Toch vind ik dat je ervoor moet gaan, als het je passie is. Als je met een minderwaardigheidsgevoel worstelt, ben je juist gevoelig voor mensen die opmerkingen maken over je afkomst. Ik heb daar gelukkig nooit last van gehad. Met mij zijn ook veel vrienden van me weggegaan uit Almelo. In Almelo ken ik bijna niemand meer. Soms ben ik wel eens jaloers op mijn broer die nu in Windmolenbroek woont en een grote vriendenkring heeft van mensen die hij al vanaf zijn zesde kent. Hoewel hij een heel ander leven leidt dan ik, vind ik het erg leuk om te zien dat hij zich daar prettig bij voelt.”
Johan Nijenhuis wordt geregisseerd. Die vraagt haar ook voor de rol van Herma, één van de drie Witte Wiev’n in ‘Van Jonge Leu en Oale Groond’. Het lijkt erop dat haar carrière even in rustiger vaarwater is gekomen na de door critici genadeloos afgebrande talkshow ‘De Tafel van 5’. Over haar toekomstplannen zegt ze: “Televisie is leuk, maar ik hoef niet per se met mijn hoofd op de buis. Ik ben nu voor BNN bezig met ‘3 op Reis’ en dat is leuk om te doen, omdat ik op plaatsen kom waar ik normaal gesproken niet zo gauw naartoe zou gaan.” Ondanks al het mondiale natuurschoon dat ze tegenkomt in haar reisprogramma, heeft Twente toch een bijzondere plek in haar hart. In het Amsterdamse bruine café waar we haar interviewen, geeft ze te kennen Twente soms erg te missen. Heeft ze niet een klein beetje last van heimwee? Daphne: “Mijn werk en mijn leven spelen zich op dit moment in Amsterdam af en ik voel me hier ook erg thuis, maar ik mis de gemoedelijkheid van Twente wel eens, zoals ik ook mijn familie erg mis. Vroeger ging ik elke avond bij mijn oma langs, nu ben ik drie en een half uur onderweg als ik mijn familie wil zien. Eén keer per jaar, met Nieuwjaarsdag, zie ik ze allemaal en dat voelt altijd heel vertrouwd. Dan staat meteen de hele tafel vol met koffie, koekjes en andere lekkernijen. Graag zou ik wat vaker langsgaan, maar dat is een kwestie van beter plannen. Eigenlijk zou ik een vakantiehuisje moeten kopen in Vasse of Ootmarsum. Vroeger gingen we wel eens wandelen met onze honden in de omgeving van Mander. Stiekem kijk ik wel eens op een website of er daar niet een leuk huisje te koop is. Wat de natuur betreft, is dat deel van Twente één van de mooiste gebieden van Nederland. En de natuur en de ruimte van Twente die mis ik hier in Amsterdam natuurlijk wel.” Mijmerend over Twente denkt Daphne ook weer terug aan de eindeloos lange zomervakanties die het gezin Bunskoek vroeger doorbracht op camping Westerholt in Delden: “De vakantie betekende zes weken lang dolle pret in onze stacaravan. Daar gingen we dan op de fiets naartoe. Ik heb er een onwijs leuke tijd gehad. Binnen de kortste keren had ik een heleboel vriendinnetjes en als het mooi weer was, gingen we naar het zwembad. Als het regende gingen we met zijn allen naar de bingo. Ook de honden waren altijd mee.” Aan alle leuke dingen komt een eind. Ook aan zes weken zomerpret. Aan het eind van de vakantie wachtte Daphne de zo vertrouwde omgeving van de stad. Op de vraag welke plek in Almelo haar het meest dierbaar is, is ze voor het eerst tijdens het gesprek een tijdlang stil. Na enig nadenken, antwoordt ze ten slotte: “De algemene begraafplaats in Almelo, dat is een mooie plek. Mijn oma en opa liggen er begraven en vooral de begrafenis van mijn oma herinner ik me nog heel goed. Het is er rustig, sereen en groen, een plek van bezinning waar je even aan de drukte van de stad kunt ontsnappen.”
Heimwee naar Twente In de jaren na TMF wordt Daphne naar eigen zeggen over de buis heen en weer geslingerd, als ze achtereenvolgens voor ‘Goedemorgen Nederland’, ‘RTL Boulevard’, RTL Travel, ‘3 op Reis’ en ‘De Tafel van 5’ presenteert en daarnaast ook nog haar acteertalent toont in de tv-serie Keyzer & De Boer Advocaten, die door
33
Andr ĂŠ Manuel
34
Diepenheim is net een elastiek: je probeert ervan weg te fietsen, maar keert steeds weer terug
Lopend door Diepenheim, Deepn op zijn Twents, is het bijna onmogelijk om je te onttrekken aan de invloed die de adel eeuwenlang heeft gehad op het kleinste stadje van Twente. Afgaand op de vele kastelen en havezaten die de omgeving rijk is en de lommerrijke sfeer die Diepenheim uitstraalt, is dan ook de vraag gerechtvaardigd of de moderne tijd ooit vat heeft gekregen op Diepenheim? Volgens cabaretier en musicus André Manuel, geboren, getogen en nog steeds woonachtig in het Stedeke, zoals Diepenheim liefkozend wordt genoemd, is er sinds de Middeleeuwen niet veel veranderd in zijn woonplaats. Of het moet de komst van de hippies zijn geweest, in het midden van de jaren ’70, waardoor Diepenheim geleidelijk aan veranderde in een centrum voor beeldende kunst. Van een culturele revolutie was echter geen sprake. Daarvoor voltrekt het leven in Diepenheim zich in een te laag tempo. “Sommige ontwikkelingen krijgen pas vat op Diepenheim, als die in de rest van de wereld al weer voorbij zijn. De hippies en de provo’s kwamen hier pas in het midden van de jaren ’70, de punk maakte hier zijn entree in de jaren ’90 en de eerste Marokkaan die door Diepenheim fietst, moet ik nog tegenkomen. En toch zijn er ook hier PVV-stemmers”, constateert de cabaretier schertsend. Voor André Manuel vormt de relatieve rust van Diepenheim een groot contrast met de rest van het land. Hij voelt er zich in ieder geval thuis en heeft ook nooit overwogen Diepenheim in te ruilen voor Amsterdam, waar veel vakbroeders van hem wonen: “Ik vergelijk Diepenheim wel eens met een elastiek. Je probeert ervan
André Manuel (Diepenheim, 14 januari 1966) is muzikant en cabaretier. Vanaf 1985 treedt hij op met de band Fratsen, waarmee hij een maatschappijkritische noot laat horen. Nadat Fratsen halverwege de jaren ’90 ophoudt te bestaan, gaat Manuel door met de band Krang. Met hen wint hij in 2000 een Zilveren Harp. Vanaf 2008 treedt hij op met De Ketterse Fanfare. Als cabaretier wint hij in 1989 de persoonlijkheidsprijs van Cameretten en in 1990 de juryprijs van het Leids Cabaretfestival. Verder was André Manuel te zien als Jens van Bentheim in ‘Van Jonge Leu en Oale Groond’ en is hij columnist bij de Twentsche Courant Tubantia en het radioprogramma ‘De Andere Wereld’.
weg te fietsen, maar keert er toch steeds weer terug. In totaal ben ik vier jaar uit Diepenheim weggeweest. Eerst heb ik een blauwe maandag in Nijmegen gewoond, toen ik verkering had met een meisje uit Diepenheim dat daar ging studeren. Daarna heb ik in Arnhem gewoond, toen ik daar aan het conservatorium studeerde. Maar het is nooit in me opgekomen om voor mijn werk te verhuizen. Omdat veel van mijn collega’s in Amsterdam wonen, wordt mij ook wel eens gevraagd waarom ik daar niet woon. Nu heb ik niet zoveel met die collega’s en bovendien kom ik vaak genoeg in grote steden om zeker te weten dat ik daar niet wil wonen. In Twente voel ik me thuis. Het leven is hier wat gemoedelijker, maar aan de andere kant inspireert me dat ook wel weer. Voor mijn werk hoef ik in ieder geval niet te verhuizen. Ik lees veel, kijk regelmatig tv en ben vaak op Internet te vinden: dat is mijn venster op de wereld en een bron van informatie voor mijn werk.” Teloorgang van het platteland De cabaretier die in 1990 het Leids Cabaret Festival won, voelt zich 100% Twents: “Stel dat ik emotioneel word, dan uit ik mij in het Twents. De kans dat ik emotioneel word, is echter vrij klein, want wij Tukkers zijn vrij relaxed”, zwakt André Manuel zijn betoog af met een licht Twentse tongval. Datzelfde accent was ook op het podium aanvankelijk nadrukkelijk aanwezig: “In het begin heb ik me helemaal niet gerealiseerd dat ik plat praatte. Vooral als ik snel praat, heb ik de neiging om de ‘n’ in te slikken. In de loop der tijd heb ik echter wel het één en ander bijgespijkerd, zodat ik nu ook voor mensen uit Rotterdam en Amsterdam goed te volgen ben.
35
Toch eindig ik iedere voorstelling hier in de buurt altijd weer in het Twents”, aldus André Manuel, die constateert dat er wel degelijk een verschil is tussen Tukkers uit de stad en die van het platteland: “Qua mentaliteit zijn er in Twente veel overeenkomsten tussen stedelingen en dorpelingen. Het verschil is echter dat de Tukkers van het platteland meer op zichzelf zijn aangewezen. Als we hier iets willen organiseren, moeten we vaak zelf het wiel opnieuw uitvinden. Als je een bandje wilt zien optreden, zul je zelf een podium moeten bouwen. In de steden zijn de voorzieningen daarvoor al aanwezig.” Manuel zegt het getroffen te hebben met zijn woonplaats Diepenheim, waar van oudsher al veel activiteiten worden georganiseerd: “Diepenheim is een vrij actief stadje. Zelf ben ik min of meer opgegroeid in het jongerencentrum. Verder hebben we hier een bloeiende kunstvereniging. En binnenkort komt er ook een cultureel centrum, een theater- annex kunstcentrum. Zonder dit soort plekken zou het een stuk minder aantrekkelijk zijn om in Diepenheim te wonen. Want ook bij ons lopen de voorzieningen hard achteruit. We hebben nog een buurtsuper en ook een café, waar ik overigens vaak kom. De enige manier om het dorp levendig te houden, is om elkaar te helpen. Ik kan wel voor mijn dagelijkse boodschappen naar een supermarkt in Goor rijden, maar als iedereen uit Diepenheim dat gaat doen, dan is de supermarkt hier binnen de kortste keren verdwenen. Zoals dat ook is gebeurd met de bakker. Gelukkig hebben we nog wel een heel goede slager.” Die teloorgang van het platteland is volgens André Manuel het trieste gevolg van het grootschalig denken en handelen. Ook Twente ontkomt daar volgens hem niet aan: “Overal op het platteland zie je dezelfde ontwikkeling: eerst is er een bank, dan alleen nog een pinautomaat en voor je er erg in hebt, zijn ook de slager, de bakker en het schooltje verdwenen. Voor je het weet, is de klok twee eeuwen teruggedraaid.” Mina Pongers gaat naar Engeland Met André Manuel gaan we niet zo ver terug, maar we zijn wel benieuwd hoe hij zijn jeugd in Diepenheim heeft beleefd. Als zoon van een vader uit het naburige Stokkum, de voormalige voetbalscheidsrechter Jan Manuel, en een moeder uit Diepenheim, kende hij een gelukkige jeugd. Met vader Jan deelt hij de passie voor voetbal: “Mijn vader moest vroeger in het hele land wedstrijden fluiten in het betaald voetbal. Misschien ken je hem nog wel van de strafschop die Johan Cruijff en Jesper Olsen in een één-tweetje uitvoerden? Mijn vader paste de regels toe en keurde de goal goed. Ik ging vaak met mijn vader mee naar voetbalwedstrijden. Mijn hart ligt bij FC Twente. Ik wacht al 32 jaar lang op het kampioenschap. Als het zover is, ga ik een week lang feesten in Enschede.” Uit het huwelijk van vader en moeder Manuel worden drie zoons geboren. André is de oudste. Volgens hem is het een godswonder dat zijn vader en moeder elkaar ooit hebben ontmoet: “Hemelsbreed woonden ze maar vier kilometer van elkaar vandaan, maar in hun tijd was het niet echt gebruikelijk dat je buiten je eigen dorp ging stappen. Het was überhaupt uitzonderlijk als je buiten je eigen dorp kwam. Mijn opoe was bijvoorbeeld de eerste Diepenheimse die naar Engeland ging als vrijwilligster. Daarvan werd dan ook melding gemaakt in de krant: ‘Mina Pongers gaat naar Engeland’ kopte het krantenbericht.” Op de veranda achter zijn woning aan de Kerkstraat, haalt de cabaretier en musicus herinneringen op aan zijn jonge jaren in Diepenheim. Aan zijn lagere schooltijd bijvoorbeeld: “Mijn jeugd was niet groter dan dit dorp en dat had zo zijn voordelen. Mijn basisschoolperiode
36
was één grote vakantie. We woonden toen nog aan de andere kant van Diepenheim, op 100 meter lopen van het bos. Als de school uit was, was ik buiten om te voetballen tot het schemerig werd. Of om hutten te bouwen in het bos en ruzie te maken met de boswachter. Waar kunnen kinderen tegenwoordig nog een hut bouwen zonder vergunning?”, vraagt André Manuel zich vertwijfeld af. Zoals hij zich ook afvraagt waar toch de markante dorpsfiguren zijn gebleven: “Vroeger had je nog de échte dorpsgekken. In Diepenheim was dat ‘Roofridder’. Die had een enorme puinhoop achter zijn huis van spullen die hij overal vandaan opgescharreld had. Nieuwsgierig als we waren, gingen we daar vaak kijken. En als we zeker wisten dat hij niet thuis was, gingen we naar binnen.” Speeches van Adolf Hitler Tijdens André’s lagere schooltijd kwam ook de eerste ‘import’ naar Diepenheim. “Die werden meteen met hun neus op de feiten gedrukt”, merkt André fijntjes op: “De komst van de nieuwe bewoners ging gepaard met een toenemend aantal telefoontjes naar het gemeentehuis. ‘Het stinkt hier zo, kunt u daar wat aan doen?’, was de klacht van veel nieuwe bewoners over de geur van koeien- en varkensmest.” Ook de ontmoeting met het nieuwe klasgenootje uit het Westen, staat André nog helder voor de geest: “Henk Vonk, ik weet zijn naam zelfs nog. Iedereen wilde vriendjes met hem worden. Tot die tijd woonden hier bijna allemaal arbeidersgezinnen. Henk kwam uit een heel ander gezin. Als je bij Henk thuis kwam, kreeg je een kopje thee op een schoteltje en moest je de schoenen voor de deur uittrekken en op je sokken naar binnen. Dat op zich vonden wij al heel vreemd. Maar eenmaal binnen werd het nog gekker. Ik speelde wel eens bij Henk op zolder, waar zijn vader met tinnen soldaatjes een heel slagveld had nagebootst. Later kwamen we ook nog tot de ontdekking dat zijn vader een pick-up had waarop hij platen draaide met speeches van Adolf Hitler. Ik weet nog dat ik het heel vreemd vond dat Henk Vonk later Milieukunde ging studeren. Ik dacht nog: ‘What the fuck!’ Van al mijn klasgenoten was uitgerekend Henk degene die niets met het milieu had. Dat Henk een rasechte opportunist was, bleek wel uit het feit dat hij aan het eind van de middelbare school zijn fiets met winst wist te verkopen.” Voor de middelbare school moesten André Manuel en zijn Diepenheimse lagere schoolvrienden uitwijken naar Lochem, waar hij nog in de klas heeft gezeten met de tweelingbroers Daan en Willem Ekkel, die in de jaren ’90 naam maakten als acteurs en presentatoren van het VPRO-programma ‘Jonge Helden’. Was André op de lagere school nog een voorbeeldig leerling, vanaf de middelbare school veranderde dat: “Eigenlijk heb ik op de middelbare school niets uitgevoerd. Met een 1 voor Frans op het eindrapport ben ik nog steeds recordhouder. In spijbelen was ik wel goed. Samen met mijn vriendje Gerben Sloot. Gerben belde dan naar school en imiteerde zijn vaders stem: ‘U spreekt met de vader van Gerben Sloot. Mijn zoon kan vandaag niet op school komen.’ Ik belde dan kort daarna om me namens mijn vader ziek te melden. Tot Gerben zich op een dag vergiste en zei: ‘Met de vader van Gerben Sloot. Ik kan vandaag niet op school komen.’ Je begrijpt wel dat ook ik daarna tegen de lamp liep. Tijdens mijn middelbare schooltijd begon ik de muziek te ontdekken. Ik was meer in het jongerencentrum te vinden dan thuis of op school. Behalve tijdens Lochem Pop. Onze school grensde aan het festivalterrein en daar lag het bier letterlijk
voor het oprapen. De blikjes bier stonden tegen het hek opgestapeld. Daar kon je zo met je hand bij. Later in de klas was het niet moeilijk te raden wie er had gedronken. Een klasgenoot van mij heeft nog een vrijkaartje voor het festival gekregen, toen hij werd aangehouden door een man in een limousine, die hem vroeg waar het festivalterrein was. Die man was Lemmy Kilmister van Motörhead.” In het begin werd ik gedoogd, nu hoor ik erbij Mede door Lochem Pop wordt André Manuel geïnspireerd zelf muziek te maken. Samen met een aantal gelijkgestemde dorpsgenoten richt hij in 1985 de maatschappijkritische band Fratsen op. Aanvankelijk is Engels nog de voertaal van de band, maar na tien jaar wordt dat Twents. “Ons eerste optreden in het Twents was tijdens een openluchtoptreden in Ommen. Met twaalf bezoekers was dat een daverend succes”, lacht André Manuel om het Twentse debuut van Fratsen. Toch wist de band met zijn Twentse sound een gevoelige snaar te raken bij het festivalpubliek, want het aantal optredens nam gestaag toe. De band treedt regelmatig op met zielsverwanten als Skik en Jovink en de Voederbietels, en is vooral onder Twentse jongeren razend populair. “Iedereen vond het vreemd dat we er op een gegeven moment mee ophielden. In 2009 hebben we nog een benefietconcert gegeven in Metropool in Hengelo, voor onze manager Uli, die ongeneeslijk ziek was. Drie avonden op rij speelden we voor een uitverkochte zaal”, weet André. Fratsen ging over in Krang, wat Twents is voor binnenstebuiten. Met Krang wint hij in 2000 een Zilveren Harp, maar de echte erkenning van het grote publiek blijft uit. Ook in eigen streek. “Gek genoeg is er volgens mij nog nooit één nummer van ons op Radio Oost gedraaid. Maar nu ben ik ook niet iemand die uit is op roem en succes”, is het nuchtere commentaar van Diepenheims bekendste inwoner, die altijd één van en één met de Diepenheimers is gebleven: “Vroeger keken ze hier vreemd tegen me aan. Ik zag er in de ogen van de andere inwoners een beetje apart uit en ik deed ook heel andere dingen dan zij. In het begin werd ik gedoogd, nu hoor ik er helemaal bij. Toen ik in 1990 het Leids Cabaret Festival won, stond de volgende dag de plaatselijke harmonie klaar om me in te halen. Ik werk ook veel samen met de plaatselijke toneelvereniging. Als ze tekst of muziek nodig hebben, dan help ik ze er graag bij.” Zwaaien naar Maxima Ook zijn ludieke actie tijdens Koninginnedag 2002, toen het koninklijk gezelschap Diepenheim bezocht, werd hem door de Diepenheimers zelf niet zwaar aangerekend. De cabaretier herinnert zich nog de ophef die destijds werd gemaakt over het koninklijk bezoek: “Het hele dorp stond vol met dranghekken en volgens mij werden zelfs de putdeksels nog beveiligd. Toen een journalist van Tubantia mij vroeg of ik nog iets bijzonders ging doen met Koninginnedag zei ik: ‘Ja, ik ga zwaaien naar Maxima, naakt en met mijn handen op de rug.’” Manuel voegde de daad bij het woord en werd binnen twee minuten gearresteerd. Wat volgde was volgens hem het meest hilarische proces verbaal dat hij ooit heeft meegemaakt: “Ik kreeg een boete van 350 gulden. Daarvan kreeg ik binnen een week 200 gulden terug van leden van het Republikeins Genootschap.” Dat hij geen voorstander is van de monarchie steekt André Manuel niet onder stoelen of banken wanneer we met hem op pad gaan voor de foto: “Het kapitaal van de Oranjes is gebaseerd op de handel in opium en olie. Ik verbaas me er nog steeds over dat Prins Bernhard zo gemakkelijk de
Tweede Wereldoorlog is doorgefietst.” Over fietsen gesproken, ook André Manuel klimt regelmatig op zijn tweewieler om vanuit Diepenheim fietstochten door Twente, de Achterhoek en de Duitse grensstreek te maken: “Het liefst met de wind constant in de rug. Zoals de dichter Belcampo dat deed. Die maakte eindeloze fietstochten door Nederland, maar had een hekel aan tegenwind. Hij had echter zo veel vrienden dat hij altijd wel ergens kon logeren, en dan wachtte hij tot de wind gunstig stond om zijn fietstocht te vervolgen. Voor mij geldt dat het tempo op de fiets het ideale levenstempo is. Op de fiets beleef je alles veel intensiever. Ik ga van hieruit wel eens naar het natuurreservaat Zwillbrocker Venn, net over de grens bij Winterswijk, waar ook flamingo’s voorkomen. Zo’n fietstocht van vijftig kilometer, dat is het mooiste wat er is.” Uiteindelijk belanden we, hoe ironisch, in de ‘achtertuin’ van Huize Diepenheim, één van de zes bouwwerken uit het feodale tijdperk van Diepenheim. Het feodale stelsel waar republikein André Manuel zo fel tegen gekant is. Of zien we dat misschien verkeerd? “De adel heeft inderdaad zijn stempel op dit dorp gedrukt”, laat André weten: “Veel oudere inwoners van Diepenheim hebben nog als bediende of tuinman op één van de kastelen gewerkt of hebben grond gepacht van de landgoedeigenaren. Mijn oma maakte nog een kniebuiging als de koets van één van de kasteelbewoners voorbij kwam. En als je ziet hoe de arbeidershuisjes van het bedienend personeel van kasteel Twickel bij Delden bijna letterlijk onder de grond zijn weggestopt, dan begrijp je wel dat de adel zich niet zoveel bekommerde om het lot van zijn ondergeschikten. Aan de andere kant heeft de aanwezigheid van de adel ook veel goeds gedaan voor het landschap rondom Diepenheim. Mede door de ligging van de landgoederen is er in al die jaren weinig gebouwd. De dorpskern is nog precies hetzelfde, het bos is er nog steeds en ook de boeren hebben zich in deze omgeving prima kunnen handhaven.” Geen knu! eltukker En dan is er naast de cabaretier en musicus ook nog de acteur André Manuel. Tot verrassing van velen maakte hij zijn opwachting in ‘Van Jonge Leu en Oale Groond’, als voormalig springruiter en paardentrainer Jens van Bentheim. Een rol die hem veel goodwill heeft opgeleverd. “Eigenlijk ben ik er bij toeval ingerold”, bekent André: “Ik speelde met Krang op een festival in Enschede en kwam daar Laurens ten Den tegen, die de rol van Hein Boode speelt in de serie. ‘Heb ze oe noch nich vroagt um veur Van Jonge Leu te skriev’n?’, vroeg Laurens mij. Waarschijnlijk dachten ze: ‘Die Manuel vragen we maar niet, want die wil toch niet’. Ik heb nu eenmaal niet het imago van een knuffeltukker. Niet veel later kon ik auditie doen in Amsterdam bij Johan Nijenhuis en dat ging blijkbaar zo goed, dat ik voor de rol van Jens van Bentheim werd gevraagd. Ik vond het een leuke uitdaging, omdat het een karakter betrof dat ver van me afstaat.” We nemen afscheid op het landgoed van Huize Diepenheim en André Manuel fietst terug naar de Kerkstraat, naar de woning waarover hij eerder die dag zei: “Hier voel ik me thuis. Of ik hier ooit wegga? Ja, helemaal op het eind. Dan ga ik buitenaf wonen, op de algemene begraafplaats van Diepenheim.”
37
Eddy Zo ëy
38
Eddy Morsink kenden ze niet, wel ene Eddy Zoëy
Eddy Zoëy is een pseudoniem van Eddy Morsink (Almelo, 25 maart 1967). Grote bekendheid verwerft Zoëy met het presenteren van radio- en tvprogramma’s voor BNN. Op televisie presenteert hij onder andere ‘BNN At Work’, ‘Nu we er toch zijn’ en ‘De liegende Hollander’. Op de radio is hij tussen 2005 en eind 2008 iedere zaterdag en zondag te horen in het programma ‘Zoëyzo’ op 3FM. In 2009 verruilt hij BNN voor RTL, waarvoor hij onder andere ‘Expeditie Robinson’ en de populaire datingshow ‘Take me out’ presenteert. Behalve als presentator, is Eddy Zoëy ook actief als muzikant en componist.
“Het Wierdense Veld, wat heb ik daar in mijn jeugd veel rondgehangen”, blikt Eddy Zoëy terug op zijn jeugd: “Verrekijker mee. En daar ging ik dan, samen met mijn broer, in het weekend urenlang naar de vogels kijken. Terwijl ik eigenlijk helemaal geen buitenkind was. Mijn grote broer, dat was een echt buitenkind. Ik kon me uitzonderlijk goed op mijn zolderkamer en in mijn eentje vermaken met tekenen, schilderen of een beetje klooien met cassettebandjes.”
was hij vertegenwoordiger bij Resink in Zutphen. Nu is hij gepensioneerd. Werk was voor hem uitsluitend een middel om geld te verdienen, want zijn hart lag bij het voetbal. Hij is Heracles zijn hele carrière trouw gebleven. Aan het eind maakte hij nog een uitstapje naar de Bundesliga, waar hij een blauwe maandag voor Karlsruhe SC heeft gespeeld. Later heeft hij nog een aantal topamateurclubs uit de regio, waaronder DETO uit Vriezenveen, getraind en gecoacht.”
Zijn wieg staat in Almelo, maar als Eddy één jaar oud is, verhuist het gezin Morsink naar Wierden, even ten westen van Almelo. Toch blijft de band met Almelo waarmee hij, vanwege zijn middelbare schooltijd op het Pius X College en zijn vriendenkring, veel meer binding heeft dan met Wierden: “In Wierden vroegen de mensen zich wel eens af wie ik was. Veel mensen moeten hebben gedacht dat mijn ouders twee zoons hadden in plaats van drie.” Eddy’s moeder is huisvrouw en zijn vader, Herman Morsink, maakt naam als profvoetballer bij Heracles in het midden van de jaren ’60. En niet onverdienstelijk, volgens Eddy: “Ik heb nog een voetbalfotoboek uit die periode van de beste 100 voetballers van Nederland. Daarin staat mijn vader op de 18e plaats. Ter vergelijking: de grote Johan Cruijff, toen net aan het begin van zijn carrière, staat op de 48ste plaats”, vertelt hij trots, om al even fier te vervolgen met: “Ik heb ook nog foto’s uit de gloriejaren van Heracles waarop mijn vader staat afgebeeld met grootheden van die tijd als Sjaak Swart en Piet Keizer.” Van beroep is Herman Morsink verwarmingsmonteur, maar in werkelijkheid heeft hij maar één echte passie: voetbal. Eddy: “Mijn vader werkte voor de firma Joldersma en later
Een 9 voor gym Van de drie jongens uit het gezin Morsink heeft Eddy de minste aanleg voor voetbal: “Mijn beide broers zijn getalenteerde voetballers. Vooral mijn jongste broer heeft het sportgen van mijn vader geërfd. Hij heeft de sportacademie gedaan en is altijd met sport bezig. Zelf ben ik op mijn zesde lid geworden van Sportclub Wierden. Op mijn achtste was mijn voetbalcarrière al weer voorbij. Voetbal is niet echt mijn ding, hoewel ik schoolvoetbal altijd wel erg leuk vond. Ik herinner mij nog dat ik als vijfdeklasser werd gevraagd voor het schoolvoetbalelftal van de Sint Jansschool, dat verder alleen uit zesdeklassers bestond. Mijn probleem was dat ik geen passeerbeweging in huis had. Ik kon wel hard achter een bal aan lopen en hard schieten. Maar om nu te zeggen dat het op voetbal leek, wat ik deed, gaat me een beetje te ver. Ik heb sowieso niet zoveel met teamsport.” Helemaal a-sportief is de jonge Eddy Zoëy overigens ook weer niet: “Op het Pius X College in Almelo scoorde ik regelmatig een 9 voor gym. Dat kwam vooral omdat ik goed was in hardlopen en atletiek.”
39
Eddy’s hart ligt echter bij de muziek. Zijn moeder meldt hem aan bij de plaatselijke harmonie, waar hij een trompet in zijn handen krijgt geduwd: “Op zaterdag speelden we met de harmonie in het Sint-Jansgebouw, bij de SintJanskerk en, je raadt het al, de Sint-Jansschool. Alles wat in Wierden van belang is, heeft het voorvoegsel Sint Jan meegekregen. Ik verzeilde dus in de harmonie en speelde daar op zo’n mooie glimmende trompet, maar eigenlijk wilde ik drummen. Misschien was ik toen nog te jong om mijn voorkeur te kunnen uitspreken.” Oefenen en optreden met de harmonie ervaart Eddy als “leuk, maar nooit echt fantastisch.” Op zijn dertiende hangt hij de trompet aan de wilgen: “Ik dacht, wat moet ik in Godsnaam met die trompet, ik wil zingen en gitaar spelen!” Op de ! ets naar Hengelo voor een Fender Zijn belangstelling voor de gitaar wordt gewekt door de etalage van de plaatselijke muziekwinkel. “Bij Paauwe in Wierden kon je gitaren kopen. Ik zie me nog voor het raam naar de elektrische gitaar in de etalage kijken. Waarschijnlijk staat ’ie er nog steeds”, grapt Eddy Zoëy. Uiteraard was er in de stad meer keus: “Daarom ging ik ook vaak naar Meibergen in Almelo of sprong ik op mijn fiets om vanuit Wierden naar Huijgens in Hengelo te rijden, want daar stond een echte Fender. Geweldig was dat! Mijn eerste echte gitaar heb ik echter gekocht in Rijssen, in een muziekwinkel die nu door Dick Dijkman wordt gerund. In Zwolle heb ik bij Big One een gitaar gekocht waarmee ik ging optreden.” Met vakantiewerk in Avonturenpark Hellendoorn verdient Eddy geld om als muzikant verder te kunnen: “Toen ik daar begon te werken, was ik een jaar of zestien. In totaal heb ik er zes jaar alles gedaan wat je daar maar kon doen. Op een gegeven moment kwam er een nieuwe attractie, Casa Magnetica, en er was behoefte aan iemand die een verhaal kon vertellen en de shows van 15 tot 20 minuten aan elkaar kon praten. Toen kwam iemand op het idee om mij dit te laten doen en, tot mijn eigen verbazing, ging dat boven verwachting goed.” Of hiermee ook de basis is gelegd voor zijn latere werk als tv-presentator en DJ, weet hij niet, maar gezellig was het wel in Hellendoorn: “Ik heb ook nog foto’s gemaakt van de bezoekers bij de entree van het park. Die verkochten we aan het eind van de dag, bij de uitgang, voor vijf tot tien gulden. Tussen tien uur ’s ochtends en één uur ’s middags stonden we foto’s te maken en daarna sprong ik op mijn scooter en reed naar Nijverdal, waar je een 1 uur fotoservice had. Op de laatste foto van de dag stond ik er altijd zelf bij op. Die foto van het gezin en mij nam ik dan als aandenken mee naar huis.” Als je hier geboren bent, blijf je hier ook Tijdens zijn Hellendoornse periode maakt Eddy ook kennis met Gert-Jan (Jay) van den Berg, de zoon van de directeur van het Avonturenpark. De twee vullen elkaar op muzikaal gebied perfect aan en besluiten met behulp van een soundmix-recorder liedjes op te nemen. “Op een bandje vol met ruis hebben we ook de eerste demo opgenomen waarmee we uiteindelijk naar Hilversum gingen”, weet Eddy nog. Het was het begin van het einde van zijn verblijf in Twente: “We gingen één keer, om te kijken of we een platencontract konden lospeuteren. Dat ging eigenlijk best goed. Ik zag mogelijkheden en kreeg het idee dat Hilversum het begin was van Nederland. Wat voor mij in ieder geval duidelijk werd, was dat ik niet verder zou komen als
40
ik in Twente zou blijven hangen. Ik had veel vrienden en vriendinnen in Tubbergen, Albergen en Vriezenveen die niet die drang hadden om hun omgeving te verlaten. Als je hier geboren bent, blijf je hier ook, was vaak het antwoord dat ik kreeg als ik vroeg waarom ze in Twente wilden blijven. Daar zijn ook een aantal relaties met vriendinnen uit die tijd op stuk gelopen. Mijn jongste broer is ook iemand die altijd in Twente zal blijven wonen. Logisch ook, als je met een Twentse vrouw getrouwd bent en twee opgroeiende kids hebt. Mijn oudste broer is wat avontuurlijker ingesteld. Hij heeft als duikinstructeur de hele wereld rondgereisd en is wat minder honkvast. Hij heeft jarenlang in Den Haag gewoond en woont nu op Bonaire.” Elke vrijdag naar Pop-Eye Eddy Zoëy heeft naar eigen zeggen een haat-liefde verhouding met Twente: “De natuur en de rust zijn prachtig. In Twente kun je op een goede manier met weinig tevreden zijn. Maar een zekere mate van ambitie wordt er ook wel snel een beetje vies gevonden. Ik wilde met een band naar Londen toe en wereldberoemd worden en werd daarvoor achter mijn rug om hard uitgelachen. ‘Doe maar gewoon, dan doe je gek genoeg’ lijkt een gezegde dat in Twente is uitgevonden.” Non-conformistisch als hij is, trekt Eddy Zoëy zich niet zoveel aan van kritiek uit de eigen omgeving: “Ik was nu eenmaal anders dan anderen. Ik had interesse in mode. Dan gooide ik weer een kwak verf in mijn haar of droeg ik mijn haar in een staart. En ik vond het ook wel leuk om aparte kleding te dragen. Het was overigens best wel lastig om in Twente hippe kleding te kopen. De dichtstbijzijnde plaats waar ik wel eens slaagde, was Enschede.” Uiteraard hield muziekliefhebber Eddy Zoëy zich ook vaak op in platenzaken in Almelo: “Op vrijdagmiddag, als de school uit was, ging ik vaak naar Pop-Eye om de nieuwste platen te beluisteren. Ik was geen kroeghanger. Terwijl mijn klasgenoten van Pius X naar Remember of De Tap in Almelo gingen, struinde ik muziek- en kledingzaakjes af.” Dat he’j toch nich neudig, jong? Aan het einde van zijn middelbare schoolperiode ontdekt Eddy Zoëy dat er meer is dan het Twentse dialect: “Toen ik terugkwam van Tienertoer door Amsterdam, imiteerde ik allerlei westerse accentjes. Dan ging ik bijvoorbeeld Haags praten. Thuis snapten ze daar niets van. Mijn moeder spreekt vloeiend dialect. Als zij Nederlands spreekt, slikt ze de ‘e’ in. Ik ben opgegroeid in een milieu waarin ABN bijna vies wordt gevonden. In Wierden kreeg ik nog wel eens te horen: ‘Wat he’j d’r an um Nederlands te proat’n? Dat he’j toch nich neudig jong?’ Ik heb niets tegen Twents, heb het zelf van huis uit meegekregen, maar ik vind het wel prettig als je ook het Nederlands beheerst. Bij vrienden thuis werd er soms zo plat gesproken dat ik het nauwelijks kon verstaan. Ik hoor de vader van een vriendin van mij nog zeggen: ‘’t reg’nt steil daal, trek ’n beus moar an.’ Ik vind het wel een beetje vreemd dat mensen in Twente moeite hebben om correct Nederlands te spreken. Iedereen kijkt toch televisie en daar is Nederlands toch echt de voertaal. Soms lijkt het wel of Tukkers zich ervoor schamen om het Nederlands te beheersen.” Op zijn achttiende gaat Eddy Zoëy studeren aan de Hogeschool voor de Kunsten in Kampen. Gedurende het laatste jaar van zijn studie grafische vormgeving volgt hij een stage in Amsterdam, waar hij ook een kamer huurt. Als hij in 1992 klaar is
met zijn opleiding verhuist hij naar Enschede en sluit hij, samen met Jay van den Berg, een deal met Polygram om te schrijven en te componeren voor artiesten van deze platenmaatschappij. Met Chipz en Romeo scoort het Twentse duo een aantal nummer 1 hits en Polygram lijkt een gouden greep te hebben gedaan: “Daarmee kwam ook een eind aan mijn droomwens om in een bandje te spelen. Iedereen ging iets anders doen en er was geen tijd meer om samen te repeteren.” Het verhaal van Eddy’s band is volgens hem symptomatisch voor de levensloop van veel Twentse bandjes: “Er is ontzettend veel muzikaal talent in Twente, maar zodra een bandje met eigen repertoire komt, is het gedaan. Het Twentse uitgaanspubliek is gek op coverbands. Ik heb het vaak genoeg meegemaakt dat ik met m’n band met eigen nummers de pannen van het dak speelde, maar het publiek vroeg of we ook iets van U2 of Status Quo konden spelen. Veel bands zwichten uiteindelijk voor die druk en gaan verder als coverband. En anders is er wel de druk van familie die liever heeft dat zoon- of dochterlief gaat werken om geld te kunnen verdienen.” Jong Belegen en De Nachtbraker Eigenwijs en volhardend als Eddy is, doet hij een hernieuwde poging om een cd op te nemen. In 1996 verschijnt ‘Chasing whatever it is’ en net op het moment dat hij voor één van de singles van de cd een videoclip wil laten maken, loopt hij in de studio van RTV Oost freelance programmamaker René Eijssink tegen het lijf: “René zocht een presentator voor het jongerenprogramma ‘Jong Belegen’. Omdat ik met een zekere branie de studio binnenstapte, vroeg René of ik een screentest hiervoor wilde doen. ‘Waarom niet?’, dacht ik. Ik had er op dat moment toch de tijd voor en mijn cd was op sterven na dood. Voor ik het wist, was ik presentator van ‘Jong Belegen’ en niet veel later ook van ‘De Nachtbraker’. In het begin vond ik televisie leuk om erbij te doen. Ook voor mijn familie en kennissen was het wel iets bijzonders dat ik op tv was.” Als de nieuw opgerichte omroep BNN hem een jaar later benaderd om voor hen te komen werken, hapt hij toe. Over die switch naar het Hilversumse zegt hij nu: “Ik heb altijd een aanleiding gezocht om naar het Westen te verhuizen. BNN gaf mij die aanleiding. Het eerste jaar bij BNN woonde ik nog in Enschede. Althans, mijn bed stond in Enschede. Ik woonde aan de Oude Markt, op de plek waar nu Paddy’s gevestigd is. Daaronder zat een cafetaria en op de tweede verdieping, waar nu Paddy’s bovenverdieping is, had je studentenkamers. Daar huurde ik er één van. Ik heb het daar erg naar m’n zin gehad, want je kon er prima uitgaan. Dat laatste maakte dat het ook een dure tijd was, want ik hing veel rond in cafés en heb daar erg veel geld uitgegeven. Aan de andere kant was het ook een periode van zien waar het schip strandt.”
Over de keuze tussen zingen en televisie zegt hij nu: “Toen ik achttien was, had ik de vurige wens om popartiest te worden. Als ik nu zou moeten kiezen, zou ik voor televisie gaan. Het werk dat ik nu doe, bevalt me prima, al heb ik nooit echt het idee gehad dat ik een bijzonder beroep heb. Wat de muziek betreft, ben ik niet meer zo gefocust als vroeger. Toen leefde ik er gewoon voor. Nu ben ik niet meer doelgericht bezig met muziek maken, maar ik durf te wedden dat er in 2010 of 2011 weer een plaat van Eddy Zoëy uitkomt. Het bloed kruipt nu eenmaal waar het niet gaan kan. Ik heb niet voor niets een studio achter mijn huis.” Dat huis staat in de buurt van Utrecht, waar hij het samen met zijn vrouw Marieke en twee kinderen (zoon Fender, vernoemd naar - hoe kan het ook anders - het wereldberoemde gitaarmerk, en dochter Teuntje) enorm naar zijn zin heeft. Is er dan niet het verlangen om ooit terug te keren naar Twente? Eddy: “Iedere keer als ik in Twente ben, denk ik: ‘Goh, wat is het hier toch prachtig!’ Vroeg of laat zou ik er best wel weer willen wonen, al zal het voor mij dan wel weer wennen zijn aan de mentaliteit van de Tukkers. Veel Wierdenaren leven ieder jaar toe naar de WieZo, de Wierdense Zomerweken. Zoals veel andere inwoners van Twentse steden en dorpen naar hun jaarlijkse feest toeleven. Voor hen is dat het hoogtepunt van het jaar. Ik zou het niet kunnen om jaar in jaar uit dezelfde dingen te doen. Dat is niet mijn levensstijl.” Eddy Morsink of toch Eddy Zoëy? Aan het eind van het gesprek rest er nog één vraag: waarom heeft Eddy die prachtige Twentse achternaam Morsink ingeruild voor de naam Zoëy? Voor het antwoord moeten we terug naar 1996, toen Jay van den Berg en hij voor Sony werkten: “We werkten samen met Matt Butler, een Engelse producer, die nu veel met Jan Smit werkt. Ik vroeg hem eens wat hij van de film ‘Killing Zoe’ vond en sindsdien is hij mij voor de grap Zoëy blijven noemen. Het is dus geen artiestennaam, wat veel mensen denken, maar meer een soort bijnaam.” Bij de Wisseloord Studio’s in Hilversum wisten ze aanvankelijk niet beter dan dat Eddy Zoëy zijn echte naam was: “Mijn broer kwam een keer langs en vroeg of Eddy Morsink aanwezig was. Eddy Morsink kenden ze niet, wel ene Eddy Zoëy. Dat hebben we er toen maar in gehouden.”
Toeleven naar de WieZo Dat schip legt in eerste instantie aan in Amersfoort, waar hij in 1998 naartoe verhuist om dichter bij zijn werk bij de omroep te kunnen wonen. Aanvankelijk combineert Eddy televisie nog met een radioprogramma op de zondagmiddag, maar in oktober 2008 maakt hij een definitieve keuze voor televisie. Hij werkt intussen ook voor RTL. Aan het opnemen van een cd denkt hij niet echt meer, al was hij in 2000 toch nog even succesvol met de Nederlandstalige radiohit ‘Bijna’ van de cd ‘Succes jongen’.
41
Marga Bult
42
Van Zingende Zuster tot Dutch Diva
Langs de oevers van de Dinkel staat het riet nog in volle bloei. Een zachte bries laat de bruine pluimen wuiven. Rood en geel getinte bladeren verraden dat de herfst al in aantocht is. De zon heeft aan kracht echter nog niet ingeboet. Op het terras bij de watermolen op landgoed Singraven is het daarom heerlijk toeven. De Dinkel laat er van zich horen. Met wild geraas dendert het water door de openstaande stuw. Een groot contrast met de Dinkel aan de andere kant van het terras, waar de schoepen van het waterrad het water kalmpjes doorklieven. Een prachtig stukje Twente. Niet verwonderlijk dat Marga Bult juist deze plek heeft uitgekozen voor onze ontmoeting. “Ik kwam hier altijd wandelen met de hele familie”, steekt Marga van wal, terwijl ze de prachtige omgeving in alle rust in zich opneemt: “Rond deze tijd schoten vliegenzwammen letterlijk als paddenstoelen uit de grond. Daar vertelden we onze kinderen altijd sprookjesachtige verhalen over. Die kunnen ze zich tot op de dag van vandaag nog steeds herinneren.” Dat Marga direct over haar familie begint, is geen toeval. Want familie heeft bij haar altijd op de eerste plaats gestaan. Dat was zo, toen ze als dertienjarige Lattropse met ‘Twee witte duiven’ haar eerste hit scoorde en daarmee haar eerste voorzichtige schreden in showbizzland zette en is, nu ze met haar gezin al vele tientallen jaren in een oude Saksische boerderij in Denekamp woont, nog niet veranderd. Afscheid van de hemeltuin Als jong meisje was Marga nuchter en dromerig tegelijk. Het liefst wilde ze elfje
Marga Bult (Lattrop, 2 juli 1956) is zangeres en presentatrice. In 1979 vormt ze samen met voormalig Teach-In zangeres Marianne Wolsink het duo Tulip, waarna ze in 1981 de nieuwe leadzangeres van de populaire meidengroep Babe wordt. In 1987 vertegenwoordigt ze, als solozangeres, Nederland op het Eurovisie Songfestival. Onder het pseudoniem Marcha bereikt ze met het lied ‘Rechtop in de Wind’ de vijfde plaats. Hierna begint ook haar presentatiecarrière. Zo is ze onder andere te zien als panellid in ‘Zeg ’t Maar’ en ‘Zo Vader, Zo Zoon’. Vanaf 1990 presenteert ze verschillende programma’s voor RTV Oost. Als zangeres maakt ze vanaf 2000 deel uit van de Dutch Diva’s.
worden, of engeltje. En de plek waar ze haar professie wilde uitoefenen had ze al gevonden: gewoon thuis, achter de boerderij, waar een enorme boomgaard met meer dan honderd fruitbomen lag. “Als het even kon, was ik daar te vinden”, herinnert Marga zich: “Vooral in de meimaand, de mooiste maand van het jaar. De geur van bloesem, zwoele wind, tsjilpende vogels. Als ik nu een omschrijving van de hemel zou moeten geven, dan zag die er zo uit! Op mijn blote voetjes huppelend en zingend van boom naar boom, door het gras. Om vervolgens in datzelfde gras weg te dromen over later.” Dat later kondigde zich al veel te snel aan. Als gevolg van de ruilverkaveling werd besloten de boomgaard, die grotendeels door Marga’s opa gerund werd, te kappen. Met een paar klappen kwam er een eind aan Marga’s droomwereld. “Binnen één dag”, herinnert ze zich: “Je kunt je voorstellen wat dat toen met mij als meisje deed. Met tranen in de ogen heb ik het schouwspel gadegeslagen en ontroostbaar afscheid genomen van mijn hemeltuin. Mijn ouders hebben, denk ik, nooit begrepen waarom ik daar zo dramatisch en overgevoelig op reageerde.” Op de boerderij ging het werk ondertussen gewoon door. “We hadden het thuis goed”, mijmert Marga: “Geen luxe, maar gewoon goed. Moeder werkte hard mee op de boerderij, maar was wel altijd thuis. Vader werkte ook keihard. Hij haalde twee keer per dag met paard en wagen de melkbussen bij de boeren op en leverde ze af bij de fabriek. Maar daarnaast had hij ook nog het dagelijkse werk op de boerderij. Een echt gemengd bedrijf, waar zie je dat tegenwoordig nog?” Dat
43
gemengde bedrijf had Marga’s vader halverwege de jaren vijftig overgenomen van zijn ouders. Voor hen bouwde hij op het erf een vrijstaand huisje. Een daad, die het dorp in verontwaardigde beroering bracht. Want je ouders die stop je niet weg in een huis, ook niet in een huis op het eigen erf. “Zo werd er toen gedacht”, weet Marga uit de verhalen van vroeger: “Mijn ouders waren zeker voor die tijd erg progressief en trokken zich er niets van aan. Gelukkig maar, want het huis van mijn opa en oma ontpopte zich later als een plek waar voor mij en mijn vijf broers en zussen dingen mochten die thuis niet zo vanzelfsprekend waren.”
heeft menigeen de lachstuipen bezorgd.” Enkel voor de gezelligheid hoefde de familie Groeneveld overigens niet weg te gaan. Gezellig was het thuis ook wel. Bijvoorbeeld in de lente, wanneer de koeien weer van stal mochten. De hele familie hielp mee met het koeien drijven, om vervolgens de borstels ter hand te nemen en met groene zeep de deel te schrobben. “En daarna was het spelen op de deel”, juicht de zangeres alsof ze het zo weer beleeft. Die deel was trouwens ook de plek waar schoolfeestjes en kinderverjaardagen gevierd werden: “We hingen slingers op en we stopten ballonnen in van die visnetten. Wat een heerlijke tijd.”
Geen doorsnee boerenfamilie Dat vader Johan zich weinig gelegen liet liggen aan het oordeel van anderen, bleek al eerder uit de liefde die hij voelde voor zijn toekomstige vrouw. Marga’s moeder Truus bracht vanwege tuberculose tweeënhalf jaar van haar jeugd noodgedwongen door in een sanatorium in Wijk aan Zee. Slechts twee keer per jaar kreeg ze bezoek omdat, voor die tijd, de afstand te groot en de kosten te hoog waren. Een bijzonder eenzame periode dus. Maar ook bij terugkomst in Twente had ze het niet gemakkelijk. “Het was een kleine gemeenschap waarin ze leefde”, verduidelijkt Marga: “Iedereen wist dus van haar tbc. Dat was toen een besmettelijke ziekte, iets waar je je verre van moest houden. Maar papa trok zich daar niets van aan. Hij was een man die tegen haar zei: ‘Ik hou gewoon van jou’. Mooi toch?”
Ook het eten uit die tijd zal Marga nooit vergeten. Alleen al de gedachte aan haar moeders kookkunsten doet haar bijkans watertanden: “Mijn moeder die kon koken, niet normaal. Als we weer zelf geslacht hadden, waren er verse karbonades. Je hebt ze nog nooit zo lekker gegeten. Ons brood sopten we dan in van die lekkere dikke jus. En worst, veel worst in alle soorten en maten. Bloedworst, leverworst, droge worst en, niet te vergeten, balkenbrij. Ik ben blij dat ik de bouw heb van mijn vader. Die heeft ook geen aanleg om dik te worden!”
Jaren later werd de progressiviteit van de familie Groeneveld andermaal op de proef gesteld, toen broer Edwin uit de kast kwam. In de katholieke gemeenschap werd er schande van gesproken, hetgeen Marga zelf in conflict bracht met het geloof. Tot op de dag van vandaag heeft dat zijn sporen achtergelaten en schade aangericht in haar relatie met het katholicisme. Marga geeft wel aan een enorm vertrouwen te hebben in een ‘hogere macht’. “Boven zit iemand die het goed met mij voorheeft”, lacht ze. “Vroeger al en nu nog steeds. Maar goed, we hadden het over mijn broer. Ik weet nog dat hij naar me toe kwam en zei: ‘Marga, er is iets met me.’ Edwin voelde zijn homoseksualiteit als een abnormaliteit, een afwijking. Een verschrikkelijke periode is dat voor hem geweest. Zelf had ik eigenlijk al langer door dat mijn broer anders was. Hij interesseerde zich voor mooie kleding. Edwins kleding bleef, in tegenstelling tot die van mijn andere broers, ook meestal schoon. Trapte iemand een bal naar hem toe, dan stapte hij er doodleuk overheen. De rust en de berusting in het dorp keerden pas weer, toen de pastoor preekte dat God van alle mensen houdt. Ach, je kunt wel stellen dat we geen doorsnee boerenfamilie waren”, glimlacht Marga. Eén groot feest Een glimlach die verandert in schaterend lachen wanneer de ze terugdenkt aan de zeldzame uitstapjes die ze met de hele familie ondernamen: “Je had ons moeten zien. In onze te kleine Fiat op weg naar de punters van het schilderachtige Giethoorn. Na het voeren van de beesten vertrokken we en ’s avonds waren we voor het melken al weer thuis. Een minivakantie van zo’n 4 à 5 uur, dat was het eigenlijk. Badmintonspel, springtouw, strandbal, voetbal: alles ging mee in de auto. En dan uiteraard nog kleding en eten en drinken en niet te vergeten twee ouders met zes kinderen. Het kan niet anders of de aanblik van ons in die te krappe Fiat
44
Hoewel het lijkt alsof het leven één groot feest was, moest er wel degelijk hard gewerkt worden op de boerderij. Ook door Marga: “Mijn vader haalde me gerust ’s nachts uit bed wanneer er een biggetje dwars lag bij de geboorte. Ik had kleine handjes, dus kon ik er makkelijker bij om de boel recht te trekken. Dat had wel iets moois hoor, zo ’s nachts samen met vader onder de warmtelamp en al die pas geboren biggetjes om je heen.” Bovendien werd de hele familie, inclusief kleine Marga, ingezet als er gehooid en gedorst moest worden: “Wij trokken de knollen van het land en hielpen mee met het bieten rooien en bieten snijden. Dat was helemaal niet zo uitzonderlijk, zo ging dat toen gewoon.” Waar veel Twentse bekende Nederlanders hun geboortegrond hebben verlaten, bleef Marga gewoon in Denekamp wonen. De Twentse gemoedelijkheid en nuchterheid waren altijd één van de redenen waarom Marga het Oosten boven het Westen verkoos. “Die eenvoudige eigenschappen kom je in het Westen toch minder vaak tegen”, zegt Marga: “Evenals trouw, nog zo’n kenmerkende eigenschap van de Twentenaar. Met z’n allen kijken we de kat uit de boom, maar zit je eenmaal in iemands hart, dan is dat voor altijd. Juist vanwege die typisch Twentse waarden nam ik de honderdduizend kilometer snelweg per jaar voor lief. En elke keer als ik ’s avonds het bord ‘Rijssen Goor’ op de A1 zag, sloeg mijn hart een slag over en wist ik: ‘ik ben weer thuis’.” Och god, ku’j ok nog Twents proat’n dan? Inmiddels werkt Marga al weer meer dan twintig jaar voor verschillende programma’s van RTV Oost. In de periode dat Marga Nederland vooral vanaf het asfalt zag, werkte ze onder andere voor de NCRV, Veronica en de TROS. Ze genoot landelijke bekendheid en dat viel niet bij iedere Twentenaar in goede aarde. Als Marga dan toch een mindere eigenschap van de Tukker moet noemen, dan is het dat de Tukker anderen vrij gemakkelijk op de buitenkant beoordeelt: “Dat vind ik jammer. Achter mijn rug om hoorde ik de mensen altijd praten. ‘Dat döt allemoal moar’, zeiden ze dan. Maar ondertussen zagen ze niet dat ik gewoon een hardwerkende
moeder was. Dat ik zo veel mogelijk bij mijn gezin probeerde te zijn en zo vaak als het kon mijn kinderen zelf naar school bracht en weer ophaalde. Je had ze moeten zien kijken als ik er dan in onvervalst Twents wat van zei. ‘Och god, ku’j ok nog Twents proat’n dan?’ riepen ze dan vol verbazing.” Van datzelfde Twentse accent dacht ze dat het haar parten zou spelen bij de auditie voor Babe, de Nederlandse meidengroep van Peter Koelewijn, waarmee Marga later de hele wereld over vloog. Nuchter als ze was, wist Marga zeker dat ze het van 250 mooie Gooise meisjes niet zou kunnen winnen. Typisch Twentse bescheidenheid, maar ditmaal ten onrechte. Want tot haar grote verbazing belde Koelewijn haar op met de boodschap dat zij de nieuwe leadzangeres van Babe zou worden. Overdag verpleegster, ’s avonds op de bühne “Mijn hele wereld stond op zijn kop”, herinnert Marga zich: “Ik werkte op dat moment in de verpleging. Wist je trouwens dat ik op de verpleegstersopleiding bij de beste vijf van Nederland hoorde? Maar goed, ik werkte in het Heil der Kranken in Oldenzaal, tegenwoordig het Medisch Spectrum Twente. En ’s avonds zong ik met diverse orkesten. Mijn bijnaam was de Zingende Zuster. Rare wereld was dat toen trouwens. Overdag moest ik een overledene afleggen en ’s avonds stond ik op de bühne een feestje te bouwen. Die periode als verpleegster heeft er overigens wel voor gezorgd dat ik altijd mijn balans heb weten te behouden en nooit ben doorgeslagen in het sterrendom, zoals je dat bij sommige meisjes wel eens ziet gebeuren.” Met Babe reisde ze de hele wereld over. En overal verscheen ze kort gerokt en blond gelokt. Behalve dan in Maleisië: “Streng islamitisch daar”, verduidelijkt Marga: “Het was dus niet de bedoeling dat we iets van ons lichaam lieten zien. Gelukkig bracht een spijkerbroekenfabrikant uit Oldenzaal redding. Kun je het je voorstellen? Duizenden kilometers van huis sta ik op een podium, in een spijkerbroek die gemaakt is in mijn geboortestreek. Jammer dat het met Love, zoals het merk heette, uiteindelijk niet zo goed is afgelopen. Ik zou nog wel een keer een Love willen aanpassen. Kijken of ik nog steeds een ‘Lovekontje’ heb, zoals ze dat vroeger noemden.”
Maar meer nog dan het door Rogier van Otterloo gedirigeerde nummer, viel de jurk op die Marga die avond in Brussel droeg. “Ik spatte letterlijk van het scherm”, lacht ze: “Het leverde me de populariteitsprijs van de internationale pers op. Niet slecht in een deelnemersveld met Johnny Logan, Wind en Umberto Tozzi, dacht ik.” Tijdens de uitzending waren de straten in Twente uitgestorven. Van Vriezenveen tot Glanerbrug en van Diepenheim tot Ootmarsum, overal zaten Tukkers in spanning aan de buis gekluisterd, vol trots over de prestatie van ‘hun’ Marga. Pas toen Marga terugkwam in Twente, realiseerde ze zich wat haar deelname allemaal teweeg had gebracht. Maar van alle festiviteiten herinnert ze zich vooral de boog met roosjes, die de buren hadden opgetuigd. “Je weet al dagen van tevoren dat die boog er komt”, lacht Marga. “Het is zelfs zo vanzelfsprekend dat je bijna zou vergeten hoe bijzonder noaberschap eigenlijk is. En als ik dan toch een ranglijstje moet maken van Twentse eigenschappen, dan staat noaberschap dik bovenaan. Een fenomeen waar men zich in het Westen niets bij kan voorstellen. Die sociale samenhang, de geborgenheid, dat is iets typisch Twents”, aldus de Denekampse, die al weer ruim tien jaar de Nederlandse, maar ook veel buitenlandse podia verovert met de Dutch Diva’s: “Het is wel eens voorgekomen dat we op een ambassadefeest optraden en ik tijdens een chique afterparty in gesprek raakte met Tukkers die in dat land hun bedrijf hadden gevestigd. Stonden we daar in onvervalst Twents dialect te kuier’n over ons mooie Twenteland.” Dan fietst er een wat oudere man langs het terras aan de Dinkel. “Hallo Marga”, zwaait de onbekende, één hand enthousiast wuivend in de lucht, één aan het stuur, het opspattende gravel tikkend tegen de spatborden van zijn fiets. Marga steekt haar hand al even enthousiast op. “Hé, goodgoan”, roept ze de onbekende fietser achterna. De fietser kijkt nog een keer om en roept nog iets. Het wilde geraas van de Dinkel door de nog altijd openstaande stuw maakt dat alleen nog maar een zacht ‘oan’ te horen is. Een ‘oan’ dat echter genoeg is om Marga te doen stralen. Marga heeft Twente in haar hart en Twente Marga.
Toch was niet iedereen even blij met Marga’s succes. Want hoewel haar ouders natuurlijk ontzettend trots waren op Marga, misten ze haar ook enorm. “We zetten tegenwoordig ’s avonds de tv maar aan, want dan zien we je tenminste nog een keer”, kreeg ze steevast te horen wanneer ze weer een keer thuis was. “Het contrast was in die tijd sowieso enorm”, realiseert Marga zich: “De ene avond sliep ik nog in het super-de-luxe Hyatt, de volgende dag weer gewoon tussen de koeien in Twente.” Kuier’n over ons mooie Twenteland Na Babe, dat in 1986 na 7 jaar en 16 hits ophield te bestaan, werd Marga gevraagd Nederland te vertegenwoordigen op het Eurovisie Songfestival. Met ‘Rechtop in de wind’ werd Marcha, zoals ze zich eenmalig liet noemen, vijfde met 83 punten.
45
Harm Edens
46
Ik wist zeker dat het in Enschede niet zou gaan gebeuren
Ze zat in Enschede en vond het leven tam Want zeg nou zelf, wat is in Godsnaam Enschede? Twee boerenhippies en een lullig beatcafé En op een dag nam ze de trein naar Amsterdam
Het zijn de eerste regels van het liedje ‘Meisje uit de provincie in het Magies Centrum’, waarin Jasperina de Jong de lotgevallen bezingt van ene Annie van den Berg. Maar ze hadden net zo goed over Harm Edens kunnen gaan. Want ook voor de bekende tekstschrijver en presentator lonkte de grote stad al op jonge leeftijd. Alleen had zijn trein niet Amsterdam, maar Groningen als eindbestemming. Ouder en wijzer geworden, is Harm inmiddels weer teruggekeerd naar het oosten van het land. Tegenwoordig woont hij in Zutphen, net over de ‘grens’ bij Twente. “De omgeving hier heeft verdomd veel weg van Twente. Alleen ligt Zutphen dichter bij het Westen dan Enschede. Dat kan ik nog net redden heen en weer”, aldus Harm. Dat de grote stad al op jonge leeftijd een grote aantrekkingskracht op hem uitoefende, was geen direct gevolg van Harms jeugd in Enschede. Die was eigenlijk best onbezorgd. De presentator bouwde met vriendjes dammen in de Schipbeek, zong bij de cantorij onder leiding van Willem Mesdag, speelde niet onverdienstelijk korfbal bij KV Wesselerbrink en doorliep het vwo zonder veel problemen. “Ik wist
Harm Edens (Enschede, 4 augustus 1961) is tekstschrijver en tvpresentator. Bij het grote publiek is hij bekend geworden als presentator van het satirische nieuwsprogramma ‘Dit was het nieuws’, waarvoor hij ook de teksten schreef. Daarnaast presenteert hij vanaf de zomer van 2009 de dagelijkse talkshow ‘On Air’ bij de NCRV op Nederland 3 en is hij ook te zien als presentator van enkele programma’s van TV Gelderland. Als tekstschrijver werkte hij mee aan een groot aantal comedyseries, zoals ‘Sam, Sam’, ‘In de Vlaamsche Pot’, ‘Het Zonnetje in Huis’ en ‘Gemeentebelangen’.
alleen zeker dat het in Enschede niet zou gaan gebeuren”, verklaart Harm zijn vertrek naar Groningen op zeventienjarige leeftijd: “Groningen was voor mij stadser, grootstedelijker dan Enschede. Met zijn mooie oude torens en panden en grachten kon ik er als puber met potentie prima aarden. Beter dan in Twente. Er was een universiteit, dat hielp ook. En ik had het voordeel dat mijn ouders van Groningse komaf waren, dus ik begreep ze daar wel zo’n beetje. Letterlijk en figuurlijk.” Zijn vertrek uit Enschede betekent gelijk zijn ‘coming out’. Want hoewel Harm al vanaf zijn tiende wist dat zijn seksuele voorkeur bij hetzelfde geslacht lag, was dat onderwerp in die tijd moeilijk bespreekbaar. Eenmaal in Groningen wachtte hem de vrijheid en kon hij concluderen dat wat hij al die tijd al voelde, ook écht klopte. “Ik ben helemaal niet steng opgevoed”, herinnert Harm zich: “Maar ik voelde heel goed aan dat ik hier op mijn dertiende niet over moest beginnen, want dan had ik van mijn ouders vast op sjoelbakles gemoeten. Als kind weet je blijkbaar precies waar de grens ligt. Toen ik op mijn elfde werd betrapt met Turks Fruit lag dat anders. Dat was literatuur. Daar konden ze officieel niets op tegen hebben.” Engelachtige sopranenstem Harm zelf heeft, behalve zijn herinneringen en zijn liefde voor orgelmuziek en cantates, niet zo heel veel concreets overgehouden aan zijn Nederlands hervormde opvoeding. Eén van die herinneringen speelt zich af in de Grote Kerk van Enschede,
47
waar de presentator als tienjarig jochie in de cantorij zong. “Onder leiding van de bekende Willem Mesdag zongen we vierstemmige koralen van Bach en Buxtehude”, vertelt Harm: “Op een dag was één van de koorleden vijftig jaar lid en daarom kreeg ze een slagroomtaart. Ik kon mezelf op dat moment geen groter geluk voorstellen dan ooit ook vijftig jaar lid te zijn, om een even grote taart in ontvangst te mogen nemen. Het liep echter een beetje anders, en al snel ook. Want een paar maanden later had ik mijn engelachtige sopranenstem ingeruild voor die van een zwaardere alt. En nog geen jaar later was ik die alt alweer kwijt en had ik een heel lage stem waarmee ik al helemaal geen zuivere noot meer kon produceren. Bovendien wil je als puber alles, behalve op een kerkkoor zitten. Dus heb ik mijn liedjesboek maar aan de wilgen gehangen.” Muziek is echter nooit weggeweest uit het hoofd van Harm Edens. Dat geldt ook voor ongeveer het hele repertoire van meester Hans de Winkel, één van zijn basisschoolleraren van de Prof. Dr. L. van Gelderschool: “Hij had een gitaar waar hij vaak op speelde, terwijl de klas meezong. ‘’s Avonds in de keuken bij Dina, speel ik op een oude banjo’, was één van die liedjes. Net als ‘Middellandse Zee souvenir van een zomer’ en ‘Als je niet je bordje op hebt, moet je slabber los of niet’. Ik kan gerust stellen dat meneer De Winkel een belangrijke stempel heeft gedrukt op mijn ontwikkeling en aan de basis heeft gestaan van mijn uiteindelijke carrière. Toen ik voor de Teleac-serie ‘Ster van de Klas’ werd gevraagd om een leraar uit te nodigen die belangrijk voor mij is geweest, heb ik meneer De Winkel gevraagd om samen nog wat liedjes van toen te zingen. Hij heeft me bij die gelegenheid verteld dat ik ook belangrijk voor hem was geweest, omdat het voor een leraar heel fijn is om leerlingen te hebben die leuk meedoen.” Enschede is een stad die maar doorvreet De Prof. Dr. L. van Gelderschool is er inmiddels niet meer. De school is overgegaan in de Van Randwijkschool en weer later in de openbare basisschool ‘Het Lang’, vernoemd naar de straat waar de school staat. Het zijn ontwikkelingen die Harm enigszins weemoedig maken. Niet eens zozeer omdat er dingen veranderen, maar wel omdat die veranderingen zelden een verbetering zijn. Niets in de omgeving is nog zoals Harm het zich uit zijn jonge jaren weet te herinneren. Vanuit zijn ouderlijk huis aan de Saasveldbrink in de jaren ’60 nieuwbouwwijk Wesselerbrink, waar Harm met zijn ouders en zus vanuit de wijk Stadsveld naartoe verhuisde, maakte hij met zijn ouders kilometerslange fietstochten langs uitgestrekte korenvelden: “Dat ze graag fietsten, is een understatement”. Die herinneringen hebben een beeld van Twente in zijn geheugen gegrift dat alleen nog op oude foto’s en ansichtkaarten voorkomt. “Enschede is een stad die maar doorvreet”, zegt Harm: “Als klein jochie weet je niet beter en vind je al die kranen en andere bouwvoertuigen allemaal heel erg interessant. In het begin woonden we aan de rand van een groene strook met weilanden, maar gaandeweg breidde de Wesselerbrink zich steeds verder uit. Ik was een echt buitenkind en merkte dat mijn speelterrein steeds verder opschoof. Op een gegeven moment moest ik tien minuten lopen om in het bos te kunnen spelen.”
48
De Saasveldbrink en andere brinken in de omgeving maken het de jonge Harm Edens mogelijk om in een relatief beschermde omgeving op te groeien: “In mijn beleving waren de brinken en de huizen oneindig groot. Alle woningen hadden een inpandige garage en een hobbykamer beneden. Bij ons was er echter niet zoveel ruimte om te hobbyen, want opa woonde bij ons in huis en die had die hobbykamer opgeëist. Wat wel leuk was, was dat we zelf boven woonden en van daaruit een mooi uitzicht hadden over de brink.” Op de brinken zelf kon de jonge Harm zich naar hartelust uitleven: “Je had er klimrekken en voetbal- en basketbalveldjes waar je als kind heerlijk kon spelen. Bovendien was de school ook lekker dichtbij. Als kind heb je echter geen referentiekader. Pas later dringt het besef tot je door dat de huizen wel heel erg dicht op elkaar staan en erg gehorig zijn en dat de Wesselerbrink eigenlijk een ongelooflijke volksbuurt is. Dat ik temidden van relatieve lelijkheid ben opgegroeid, heb ik me als kind niet gerealiseerd. Ik ben nog niet zo heel lang geleden eens gaan kijken aan de Saasveldbrink. Wat me opviel, was dat de basic architectuur is aangepast en dat het allemaal veel kleiner oogt dan in mijn herinneringen.” Verrommeling van het landschap De presentator van onder andere ‘Dit was het nieuws’ en ‘On Air’ is al jaren een gepassioneerd voorvechter van natuurbehoud. Voor het Wereld Natuur Fonds gaat hij de hele wereld over om aandacht te vragen voor de gevolgen van het smelten van het Noordpoolijs en zet hij zich onder andere in voor het behoud van het Amazoneregenwoud. Maar ook in Nederland zet hij zich in voor duurzaamheid en natuurbehoud. De verrommeling van het landschap, zoals Harm het zelf noemt, is hem een doorn in het oog. Verrommeling die hij constateert in zijn woonplaats Zutphen: “Daar gaan ze een heel mooi stuk IJssellandschap omploegen en bebouwen. Uit winstbejag en bangmakerij.” En in zijn geboortestad Enschede is het volgens Harm al niet veel beter: “Het wordt hoog tijd dat men inziet dat uitbreiden geen optie meer is. Het buitengebied heeft al te veel te lijden gehad van de uitbreidingsdrang van Enschede. Laten ze gaan inbreiden en slimme oplossingen bedenken. Er valt nog heel wat te verbeteren in Enschede, want dat het nu zo’n mooie stad is, nee. Eigenlijk is Enschede op veel plekken zelfs een lelijke stad. Dat komt door het gebrek aan historisch en esthetisch besef bij vroegere bestuurders. Des te opmerkelijker is het dat de huidige bestuurders kennelijk niet van de geschiedenis hebben geleerd en nog steeds een even groot gebrek hebben. Alleen nu een gebrek aan kennis van natuurbehoud.” Het Haagse Bos bij Losser is volgens Harm Edens een mooi voorbeeld van een buitengebied waar met vereende kracht een prachtig stuk natuur is gerealiseerd. Maar ook het Aamsveen en de Lonnekerberg scoren hoog bij Harm: “Wanneer de lente in Twente op haar hoogtepunt is, is er niets zo heerlijk als te dwalen over de landgoederen Twickel en Warmelo. Ik kan enorm genieten van de honderden azalea’s en rododendrons die in die periode in volle bloei staan.” Tijdens de vele fietstochten van de familie Edens werd kasteel Warmelo vaak in de route opgenomen. Een goede reden om hier met Harm naartoe te gaan voor de fotosessie. Terwijl de ‘Hoefsmid aan Huis’ de paarden in de aanpalende stallen voorbereidt op de lente, wandelen we over de slotgracht van het kasteel dat van 1952 tot 1971 domicilie was van
Prinses Armgard, de moeder van Prins Bernhard. In de tuin moet het voorjaar nog op gang komen en Harm Edens constateert andermaal dat de wereld vanuit het perspectief van een kind veel groter is: “In mijn herinneringen waren de tuin en het kasteel vele malen groter dan dit. Maar dat maakt het uiteraard niet minder mooi.” Als kind al kwam Harm op deze en andere typisch Twentse plekken en zo blijft er altijd een band met z’n geboortestreek. Herinneringen, die soms weer heel even tot leven komen. “Toen Hans Oordt, leraar Nederlands en regisseur van het schooltoneel, afscheid nam van Scholengemeenschap Zuid, mijn oude school, heb ik nog een paar dingen tegen hem gezegd. Net als meneer De Winkel heeft hij me gestimuleerd me te uiten, me te laten zien en dingen te doen waaraan ik plezier beleefde. Zoals het schooltoneel en schoolcabaret. Ik merkte aan Hans Oordt dat het gevoel over en weer nog steeds hetzelfde was als toen. Dan is het mooi om te constateren dat er eigenlijk maar weinig veranderd is.”
is toch het levenselixer voor de Tukker? Ik pleit voor de terugkeer van de bruine beugel. Al was het alleen maar om voor heel even dat middelbare schoolgevoel terug te krijgen.” Jeugdherinneringen worden jeugdsentiment als Harm Edens in zijn geheugen nog een laatste keer terugkeert naar zijn geboortestad: “Weet je wie ik wel eens had willen ontmoeten? Willem Wilmink. Ik heb groot respect voor zijn werk. Wat een prachtige dingen heeft die man geschreven. En hij is geboren in de Javastraat, om de hoek van de Borneostraat, waar ik naar school ging! Misschien ben ik hem wel ontelbare malen op straat voorbij gefietst. Zonder dat ik het wist. Of heb ik hem bij een of andere openbare gelegenheid ooit wel eens per ongeluk een handje gegeven. Dat zou ik in dat geval graag nog eens over willen doen. Maar dan heel bewust. Ik zou me als stadgenoot dan even heel trots en vereerd voelen.”
Levenselixer voor de Tukker “Nu ik toch nog even terugdenk aan mijn jeugd”, merkt Harm Edens op, “zou ik graag een lans willen breken voor de terugkeer van Grolsch’ bruine beugelfles. Dat was dé fles om stoer mee in je hand te staan. Door die beugel kon je hem nonchalant aan één vinger laten bungelen. Dat ze die uit de handel hebben genomen, daar begrijp ik nog steeds niets van. Grolsch uit een bruine beugel, dat
49
Ton Schulten
50
Ik moet de natuur ruiken, de vogels horen zingen en de muizen horen knagen
“Een afspraak met Ton is oké, maar dan wel ‘s morgens, want ‘s middags slaapt hij”. Ank Schulten, behalve Tons vrouw ook zijn persoonlijke assistent, waakt over zijn agenda: “Ton werkt bij voorkeur ‘s nachts en ‘s ochtends. Dan heeft hij de meeste inspiratie. Meld je maar bij de achteringang van onze galerie, bij de dubbele glazen deur.”
Ton Schulten (Ootmarsum, 25 april 1938) is een kunstschilder die het Twentse coulisselandschap als inspiratiebron gebruikt voor zijn doeken, die overal ter wereld worden geëxposeerd. Schulten is een echte laatbloeier, want pas aan het eind van de jaren ’80 besluit hij zich geheel aan de schilderkunst te wijden. Daarvoor was hij succesvol als art director in de reclamewereld. In 2004 krijgt zijn stijl erkenning als de Duitse kunstcriticus Hartmut Rau zijn werk categoriseert als een nieuwe kunststroming: het Consensisme. Ton Schulten woont en werkt nog steeds in Ootmarsum, waar ook het naar hem vernoemde museum is gevestigd.
Ootmarsum maakt een levendige indruk op de zonnige ochtend in juli dat we het kunstenaarsstadje bezoeken. Het toeristenseizoen is overduidelijk in volle gang. Als we Ank Schulten vragen of de drukte te maken heeft met de tijd van het jaar, antwoordt ze dat de galerie in de weekends regelmatig zo’n duizend bezoekers verwelkomt. Die galerie, Chez-Moi genaamd, blijkt eigendom te zijn van Ank Schulten. Zoals wel meer onroerend goed in Ootmarsum eigendom is van de familie Schulten. Er is een Ton Schulten Museum achter het kerkplein, waar grote groepen mensen naartoe komen, maar ook een bakkerij Schulten. Dat laatste is niet zo vreemd, want Ton Schulten, de kunstenaar, komt uit een authentiek Ootmarsums bakkersgeslacht. De huidige bakkerij wordt bestierd door zijn neef, een zoon van zijn oudste broer.
een keihard bestaan voor mijn vader, die desondanks nog 96 jaar is geworden”, glundert Ton: “In de winter kon je 1 cent meer verdienen op een brood. Dat was de zogenaamde sneeuwcent. Die werd uitbetaald als compensatie voor het feit dat je als bakker het slechte winterweer moest trotseren om het brood op de plaats van bestemming af te leveren.” Ondanks die sneeuwcent was het geen vetpot in huize Schulten. “Je kunt je voorstellen dat we thuis allemaal flink de handen uit de mouwen moesten steken om onze eigen boterham te verdienen”, vertelt Ton. Deeg rollen en brood bakken was echter niet aan de kunstenaar besteed: “Daarvoor was ik niet in de wieg gelegd. Het alternatief was dat ik mee moest helpen om beschuit in te pakken en brood moest bezorgen. Ook heb ik nog een tijdlang takken verzameld in het bos en het hout gehakt dat we nodig hadden om de ovens mee aan te maken.” Liever was de jonge Ton Schulten bezig om van papier en kartonnen dozen boten te maken, om ze daarna in de verf te zetten. De creativiteit zit er al van jongs af aan in. Het maakt hem een beetje tot het buitenbeentje van het gezin. Ank Schulten herinnert zich nog dat Ton voor zichzelf een uitzonderingspositie binnen de familie creëerde door op zolder een eigen kamer te timmeren die, behalve als slaapkamer, ook dienst deed als knutselhok: “Daar had hij ook een zoutwater aquarium gemaakt.”
Creatief buitenbeentje Opgegroeid in een gezin van zes kinderen moest Ton als kind meewerken in de bakkerij van zijn vader: “Ik kom uit een heel eenvoudige bakkersfamilie en we waren niet de enige bakkerij. In heel Ootmarsum had je wel dertien bakkers. Het was dus
De jonge Ton Schulten groeide op in de oorlogsjaren en eten was, voor zover het niet op de bon was, schaars. Hoewel die periode van armoede voor Ton Schulten tegenwoordig ver weg ligt, denkt hij soms met weemoed terug aan het Sinterklaasfeest in zijn jeugd: “Rond Sinterklaas was het in Ootmarsum gebruikelijk
51
dat er een zogenaamde chocoladetafel werd gemaakt, waarop allerlei lekkernijen, zoals marsepein en ander suikergoed werden uitgestald. Wij waren echter veel te arm voor zo’n chocoladetafel. Om toch iets voor de kinderen te kunnen doen, leende mijn moeder geld van haar broer, mijn peetoom, die een textielfabriek in Oldenzaal runde. Omdat mijn moeder een hechte band met haar familie had, hoefde ze nooit ook maar één cent terug te betalen.” Van toerisme en kunst was in het Ootmarsum van tijdens en na de Tweede Wereldoorlog nog geen sprake. In het stadje, dat sterk onder invloed stond van de Rooms-katholieke Kerk, hadden de ambachtslieden de overhand. Ton Schulten, sigaar tussen duim en wijsvinger geklemd, gaat terug in de tijd: “Je had wel wat kleinschalige textielfabrieken en twee tabaksfabrieken, maar de meeste mensen verdienden hun geld als meubelmaker, timmerman of in één van de wasserijen die je in de omgeving van Ootmarsum had.” Priester of kunstenaar? Het rijke roomse leven van Ootmarsum inspireert de puber Ton Schulten tot het volgen van een priesteropleiding: “Uiteindelijk heb ik die opleiding maar heel kort gevolgd. Hoewel ik nog steeds praktiserend katholiek ben, was ik meer geïnteresseerd in de show eromheen dan in de religieuze beleving. De kleding, maar ook de geur van wierrook en mirre en de sacrale aspecten oefenden een enorme aantrekkingskracht op mij uit. Nog steeds kan ik erg onder de indruk zijn van een kerk.” Onbedoeld zorgde de Kerk er ook voor dat zijn creativiteit verder werd geprikkeld: “Als ik ‘s avonds op de priesteropleiding studeerde, zat ik heel vaak op een papiertje wat te tekenen. Voor mij was het duidelijk dat ik mijn creativiteit verder moest ontwikkelen.” Toen Tons peter - en tegelijkertijd ook suikeroom financieel garant wilde staan voor een opleiding aan de kunstacademie in Enschede, was de keuze snel gemaakt: “Al moest ik van mijn ouders wel de richting publiciteit kiezen. Met kunst kon je immers geen droog brood verdienen”, knipoogt de meester van het coulisselandschap. Het was ook in zijn studententijd dat hij zijn vrouw Ank leerde kennen. Ruim veertig jaar zijn ze nu samen, onafscheidelijk bijna. Waar Ton is, is Ank en andersom. De laatste 33 jaar wonen ze in hun tot bijna landgoed verbouwde voormalige schaapstal op de Kuiperberg, met 85 meter boven NAP het hoogste punt in Twente. Nostalgisch als hij is, denkt Ton nog vaak terug aan de tijd dat hij met Ank langs de schaapskooi fietste: “Op een regenachtige dag schuilden we bij de stal die nu onze woning is. Ik was zo onder de indruk van deze plek, dat ik Ank, eigenlijk zonder erbij na te denken, de toezegging deed dat wij hier ooit zouden gaan wonen. Niet wetende dat het jaren later werkelijkheid zou worden.” Ton en Ank nodigen ons uit voor een bezoek aan hun huis, de grootste inspiratiebron voor Tons Twentse coulisselandschappen. Bij het verlaten van de galerie dringt plotseling tot ons door met wat voor een fenomeen we te maken hebben, als een wildvreemde vrouw de kunstenaar aanspreekt en zegt: “Meneer Schulten, ik ben al jarenlang een fan van u.”
52
De mooiste plek van Twente “Welkom in het Heilige der Heiligen”, zegt Ton als hij met een breed armgebaar het toegangshek van zijn woning openzwaait. We voelen ons vereerd als blijkt dat maar weinig mensen toegang krijgen tot het privé-domein van de Schultens. “Dit is ons eigen plekje, de mooiste plek van Twente”, vertelt Ton trots, terwijl hij zijn gasten rondleidt door de karakteristieke Twentse vakwerkwoning, inclusief klassieke gebinten en originele balkenplafonds, en de terrastuin in Franse stijl. Die tuin biedt een prachtig uitzicht over het Twentse coulisselandschap. We boffen dat we juist op een stralende dag getuige kunnen zijn van prachtige vergezichten. “Kijk!”, zegt Ton enthousiast, wijzend naar het zuidoosten: “Daar ligt kasteel Bentheim.” In de verte zijn inderdaad de contouren van de middeleeuwse burcht waarneembaar. “En daar in de verte”, wijst Ton naar het zuiden, “daar ligt Enschede.” Het is verbazingwekkend hoe scherp het silhouet van Twente’s grootste stad, toch zo’n 30 kilometer verderop, zich aftekent tegen de helder blauwe lucht. Het uitzicht vanuit zijn eigen tuin en het lijnenspel van Enschede moeten ongetwijfeld een inspiratiebron zijn geweest voor veel van zijn werken. Getooid met een strooien zonnehoed, neemt Ton Schulten ontspannen plaats op het bankje voor de schuur in de tuin. De schuur doet dienst als atelier. “Hier ben ik veel tussen twee uur ’s nachts en zes uur ’s ochtends. De ideale tijd en de ideale plek om te werken”, aldus Ton. De schaapskooi blijkt in de Tweede Wereldoorlog de voormalige vakantiewoning van dichter Willem Wilmink te zijn geweest. Wilminks vader werkte bij een fabriek in Ootmarsum. In zijn laatste levensjaren keerde Willem Wilmink regelmatig terug naar zijn voormalige vakantiewoning om, samen met Ton Schulten te werken aan het boek ‘Het beloofde land’. Waarschijnlijk was hij, net als Ton en Ank Schulten, gefascineerd door de idyllische omgeving. Ton: “Alleen daarom al zou ik het nooit in mijn hoofd halen om Ootmarsum te verlaten. Mijn leven en geluk liggen hier. De beukenbomen in deze omgeving voelen zo vertrouwd, daar praat ik mee.” Natuurmens en non-conformist Ton Schulten blijkt de vrijheid nodig te hebben. Dat was ook de belangrijkste reden om zijn succesvolle reclamebureau, waarmee hij vanaf het midden van de jaren ’70 furore maakte, van de hand te doen: “Ik wil niet aan tijd gebonden zijn. Dat is ook één van de redenen waarom ik nooit een horloge draag. Een mobiele telefoon heb ik ook niet. Dat leidt alleen maar af van het creatieve proces, Ik moet de natuur ruiken, de vogels horen zingen en de muizen horen knagen. Zolang ik mijn creatieve ei kwijt kon, heb ik het prima naar mijn zin gehad in de reclame. Ik heb de gouden jaren nog meegemaakt en gemerkt dat we, als Twents bureau, goed opgewassen waren tegen de Randstedelijke bureaus. Op een gegeven moment hadden we een heleboel landelijke klanten. Voor Albert Heijn hebben we destijds de kartonnen zuivelverpakkingen geïntroduceerd. Op die verpakkingen stonden alle boerderijen hier uit de omgeving afgebeeld”. Ton spreekt met een zekere trots over die periode, maar maakte ook de keerzijde van het succes mee: “Toen ik merkte dat ik steeds meer manager werd en nog maar zelden aan echt creatieve uitdagingen toe kwam, heb ik er een punt achter gezet.”
Colorist pur sang Aan het eind van de jaren ’80, besluit Ton Schulten zich volledig aan de kunst te wijden. Al snel ontwikkelt hij een eigen stijl, die door de Duitse kunstcriticus Hartmut Rau als Consensisme wordt betiteld. Inspiratiebron voor zijn veelkleurige schilderijen is het Twentse coulisselandschap. Doeken met een mozaïek van bossen, heidevelden, maïsakkers en denkbeeldige dorpjes en stadjes zijn het resultaat. Inmiddels is Schulten een gevestigd kunstenaar, wiens werk over de hele wereld geëxposeerd wordt. Van Atlanta tot Florence en van Berlijn tot Santa Monica. En steeds is er weer Ootmarsum. Waar de voormalige schaapskooi niet alleen zijn thuisbasis is, maar ook Tons uitvalsbasis vormt voor zijn wandelingen door de natuur van Ootmarsum en het aangrenzende Springendal. Samen met zijn trouwe viervoeter Robert en zijn schetsboek trekt hij er regelmatig op uit. Om te schetsen: “Niet meer dan een paar grove lijnen, de rest verzin ik er later zelf bij.” Op de vraag welke kleur hij, als colorist pur sang, Twente toebedeeld, zegt Ton, bijna zonder na te denken: “Groen! Twente is de groene long van ons land. Dit deel van Twente is zo prachtig. Ik kan je gebieden aanwijzen waar nog wilde orchideeën bloeien. Niet enkele, maar duizenden. Gelukkig zijn ze niet publiekelijk toegankelijk”. Er volgt een veelbetekenende lach: “Aan de andere kant kent Twente ook veel mooie architectuur. Kijk nou eens naar Roombeek, hoe mooi dat is geworden na de vuurwerkramp. Een voorbeeld voor heel Nederland.”
project samen met de plaatselijke woningcorporatie op te zetten. Nu de laatste is afgehaakt, trekken de Schultens de kar alleen. Het wordt de plek waar het nieuwe Ton Schulten Museum zal worden gevestigd, maar het gebouw zal ook plaats bieden aan een restaurant en een concertruimte. Met dit project verandert Ton Schulten van uitvoerend kunstenaar in een kunstminnend mecenas. Een transformatie die hij verklaart met: “We hebben geen kinderen aan wie we onze bezittingen kunnen nalaten, en hebben alles in een stichting ondergebracht die het mogelijk moet maken dat de kunst ook in de toekomst bewaard blijft voor Ootmarsum. Als hier straks een nieuw kunstpodium verrijst, is dat een mooie aanvulling op de vele galerieën die de stad nu rijk is.”
Bourgondische Tukker Je hoeft maar weinig mensenkennis te hebben om te kunnen constateren dat Ton Schulten een levensgenieter is. Een zekere Bourgondische inslag is hem, als Ootmarsummer in hart en nieren, dan ook niet vreemd. Toch heeft hij, naar eigen zeggen, altijd een bescheiden leven geleid: “Ik ben een echte Twentenaar en die leven, ook in tijden van voorspoed, erg eenvoudig. We hebben altijd zuinig geleefd. Natuurlijk hebben we goed verdiend met het reclamebureau en met de kunst, maar dat geld hebben we ook telkens weer teruggegeven aan de kunst en aan Ootmarsum.” Ton Schulten durft het niet hardop te zeggen, maar met zijn werk heeft hij Ootmarsum mede op de kaart gezet. Het echtpaar Schulten kocht er enkele historische panden aan om ze, na een soms ingrijpende renovatie, te verhuren aan een aantal liefhebbers en een enkele galeriehouder: “Ik houd van Ootmarsum en doe er ook graag iets voor terug”, aldus Ton. Die opmerking verraadt iets van rentmeesterschap: “Ik ben nu eenmaal opgegroeid met het besef dat je zuinig moet zijn op de dingen die je hebt. Ik voel dan ook een sterke verantwoordelijkheid voor de omgeving waarin ik leef. Zo kan ik bijvoorbeeld geen papiertje zien liggen, of ik moet het oprapen.” Zijn vrouw Ank, die tijdens het hele interview geen moment van zijn zijde wijkt, vult hem aan: “Hij is zelfs in staat om ervoor uit de auto te stappen.” Dat verantwoordelijkheidsgevoel gaat zelfs zó ver, dat Ton en Ank vergevorderde plannen hebben voor de bouw van een megagroot kunstpodium, waar jonge - Twentse - kunstenaars zich verder kunnen ontwikkelen. Uiteraard zal het geheel zijn beslag krijgen in Ootmarsum, op de plek waar nu het onbewoonde Franciscus bejaardencentrum staat. Oorspronkelijk was het de bedoeling om het
53
Mar leen Veldhuis
54
De golden girl uit Borne
Kirsten Vlieghuis, Johan Kenkhuis, Joris Keizer, Moniek Nijhuis: de ene Twentse zwemmer is nog beter dan de andere. Je vraagt je af wat ze in Twente aan het water hebben toegevoegd, dat er zoveel talent opduikt in de regionale zwembaden. Temidden van al die zwemtoppers is er echter één die er met kop en schouders bovenuit steekt: Marleen Veldhuis. Marleens roots liggen in Borne. Toen Marleen tien jaar was, verhuisde het gezin Veldhuis naar de jaren ’70 nieuwbouwwijk Stroom-Esch. Daarvoor woonde ze in de gemoedelijke dorpskern van Borne en ging ze naar de rooms-katholieke basisschool De Wheele aan de Welemanstraat. Een leuke school, niet ver van haar ouderlijk huis. Ze kon er zo naartoe lopen: “Tegenwoordig zie je vaak dat kinderen overal vandaan komen en dan met de auto moeten worden gebracht. De Wheele was eigenlijk een soort dorpsschool. Kinderen die bij mij in de straat of in de buurt woonden en waarmee ik op straat speelde, zaten ook bij mij op school. Dat geeft wel een vertrouwd gevoel.” Het schoolplein was in de ogen van de jonge Marleen één groot speelterrein: “Ik was een echt buitenkind en keek altijd erg uit naar het speelkwartier. Dan kon ik namelijk lekker knikkeren of voetballen op het schoolplein.” Uitkijken deed Marleen ook naar de lente en de zomer, als de familie Veldhuis Marleen is de oudste uit een gezin met zes kinderen - er met de fiets op uit trok om de wijde omgeving van Borne te verkennen: “In de zomer gingen we altijd bosbessen en bramen plukken in het bos.” Terugkijkend op haar jeugd lijkt de
Marleen Veldhuis (Borne, 29 juni 1979) is een internationaal topzwemster. Ze is meervoudig Nederlands kampioene, Europees kampioene en wereldkampioene op verschillende disciplines. Haar specialismen zijn de 50 en 100 meter vrije slag. In 2008 behaalde ze met de 4 x 100 meter vrije slag estafetteploeg de gouden medaille tijdens de Olympische Spelen in Peking. Tijdens haar carrière zwom ze tot nu toe acht wereldrecords en negen Europese records. In 2007 werd ze verkozen tot ‘Sportvrouw van het Jaar’. Aan het eind van 2009 maakte Marleen Veldhuis bekend dat ze tijdelijk met topzwemmen stopt omdat ze in verwachting is.
melancholie vat te krijgen op de anders zo nuchtere Marleen, als ze zegt: “Naarmate je ouder wordt, besef je steeds meer dat je jeugd heel snel voorbij is gegaan. Iedere keer als ik terug ben in Borne, komen er weer flarden jeugdherinneringen boven. Borne was en is voor kinderen een heerlijke plek om op te groeien. Binnen twee minuten sta je in het bos. Ik ben blij dat ik in een dorp ben opgegroeid en niet in een stad als Hengelo of Almelo bijvoorbeeld. In Borne gaat het er allemaal wat gemoedelijker toe, in een sfeer van ons kent ons. Maar wel in de goede betekenis van het woord.” Ook nu, vele Europese, Wereld- en Olympische titels en wereldrecords verder, kan ze er nog gaan en staan waar ze wil: “Als ik in Borne ben en met m’n moeder boodschappen ga doen, word ik uiteraard wel eens aangesproken door bekenden. Even een babbeltje maken, maar dat is alleen maar leuk.” Heel soms gebeurt het wel eens dat mensen haar jongste zus, die veel op haar lijkt, voor Marleen aanzien. Lachend vertelt ze: “Mijn zusje werkt bij Van der Valk in Hengelo. Na de Olympische Spelen van Peking werd ze aangesproken door iemand die zei: ‘Goh, da’s ook wat. Net terug van de Olympische Spelen en nu alweer aan het werk bij Van der Valk.’” Dropjes van de drogist Steeds als Marleen Veldhuis weer terug is in Borne, valt haar op dat Tukkers altijd oprecht belangstellend en enthousiast zijn: “Het gekke is, dat als je er woont, je niet eens in de gaten hebt dat er in Twente een heel positieve sfeer hangt. Hoewel
55
ik alweer een tijdje weg ben uit Borne, leven de mensen nog steeds met me mee. Van de naaste buren van mijn ouders tot de bakker waar ik vroeger een bijbaantje had. En van de vrouw van de drogist krijg ik nog steeds dropjes als ik in de winkel ben. Moet je nagaan, ik ben inmiddels dertig!”, lacht ze. Typisch Twents is volgens Marleen Veldhuis ook de spontane ingeving van een rijwielhandelaar uit Enter, die Marleen een fiets schenkt na haar uitverkiezing tot sportvrouw van Overijssel. En het blijft niet bij die ene fiets, want: “Toen ik ging trouwen, kreeg mijn man ook een fiets van hem.”
bijbaantje op zaterdag heeft bij de plaatselijke bakker: “Dat betekende wel elke zaterdagochtend vroeg opstaan, want ik moest al om zeven uur in de bakkerij zijn. Als ik buiten Borne moest poloën, dan mocht ik vaak wat eerder weg.” Het typeert Marleen Veldhuis dat ze zich niet volledig kan focussen op één doel: “Zwemmen is leuk, maar ik zou er niet beter door presteren als ik dat full time zou doen. Ik train hooguit 25 uur per week en vind het juist leuk om dat te combineren met andere dingen, zoals een studie. Ik wil me ook in andere opzichten verder ontwikkelen en dat doe ik niet door de hele dag in een chloorbad te liggen.”
Borne is voor Marleen als een warm bad. Toch neemt ze op een gegeven moment het besluit het ouderlijk huis te verlaten, als ze in Amsterdam gaat zwemmen. Over die beslissing zegt ze: “Ik was ook wel toe aan die switch en had echt zin om het huis uit te gaan en op eigen benen te staan. In Amsterdam heb ik een supertijd gehad.” Marleen voelde zich opvallend snel thuis in de hoofdstad: “In feite is Amsterdam ook een dorp. Ik kon er op de fiets naar het zwembad.” Een eerdere poging om het ouderlijk huis te verlaten, strandt op een studentenkamer in Enschede: “Toen ik Technische Bedrijfskunde aan de Universiteit Twente ging studeren, heb ik een paar maanden op kamers gewoond. Het was wel heel gezellig hoor, met negen meiden in zo’n studentenhuis, maar het zorgde ook voor veel afleiding”, klinkt het plotseling serieus: “Ik was er ook niet zo heel vaak, want ik was vaak weg om te trainen. Uiteindelijk ben ik maar weer thuis gaan wonen.”
Zak met badpakken cadeau Haar carrière komt in een spreekwoordelijke stroomversnelling als Marleen op maandagavond gaat trainen bij Hennie Alink van zwemclub De Whee uit Goor: “Ik wilde eigenlijk naar De Dinkel, wat echt een kweekvijver op het gebied van zwemtalent was. Mijn vader zag het echter niet zo zitten om me meerdere avonden per week naar Denekamp op en neer te moeten rijden, dus sloot ik me aan bij De Whee. Daar trainde ik met meiden die de limieten voor de EK jeugd hadden gezwommen. Twee jaar later zou ik zelf de limiet voor de Europese kampioenschappen zwemmen, maar dat realiseerde ik mij op dat moment natuurlijk niet. Hennie heeft daar zeker zijn steentje aan bijgedragen, door mijn techniek bij te schaven en mij mijn korte poloslag om te laten zetten in een lange, efficiënte zwemslag.” Een andere inspirator voor Marleen was dorpsgenote Kirsten Vlieghuis die, net voordat Marleen toetrad tot de A-selectie van de De Whee, naar De Dinkel in Denekamp vertrok: “Kirsten was al heel jong heel erg goed en in zekere zin een voorbeeld voor mij. Toen ik internationaal begon door te breken, is zij gestopt met wedstrijdzwemmen. Helaas hebben we niet zo vaak samen gezwommen, maar ik heb van haar nog wel een zak met wedstrijdbadpakken gekregen. Ik was zo blij als een kind dat net Sinterklaas voorbij heeft zien komen. Als ik nu zelf badpakken weggeef, moet ik vaak aan Kirsten denken.”
Met de badmuts nog op in de auto In Borne was ze ook dichter bij het zwembad ’t Wooldrik, waar het voor de zevenjarige Marleen Veldhuis allemaal begon. Bij toeval, zo blijkt, want: “Omdat ik er een enorme hekel aan had dat mensen om me heen aan het spetteren waren in het zwembad, heeft mijn moeder me bij de zwemclub aangemeld.” In recordtempo haalt Marleen haar zwemdiploma’s en is ze van haar ‘watervrees’ af. Ze vindt zwemmen zelfs zo leuk dat ze op haar negende lid wordt van de plaatselijke waterpolovereniging Heidelberg: “Ik was niet uitzonderlijk goed, maar ik vond waterpolo gewoon heel erg leuk om te doen.” Van serieus trainen was nog geen sprake: “Dat kwam pas toen ik op de middelbare school zat en ik zwemmen en poloën ging combineren. Vanaf de A-selectie is het hard gegaan. Toen ging ik ook ’ s ochtends voor schooltijd trainen en werd ik uitgenodigd voor de kringtraining van Kring Overijssel. In de weekends combineerde ik het wedstrijdzwemmen met het waterpolo.” Haar succes werkt aanstekelijk op de overige kinderen uit het gezin Veldhuis, want ook haar broer en vier zussen hebben op zwemmen of waterpolo gezeten. Lachend vertelt Marleen: “Mijn vader moet er soms tureluurs van geworden zijn, want hij stond altijd weer paraat om ons weg te brengen. Vraag hem naar welk willekeurig zwembad in Twente en hij wijst je de weg. Hij heeft heel wat zwembaden gezien. Ik herinner mij nog dat mij tijdens een wedstrijd eens werd gevraagd of ik later op de dag ook nog met een ander team mee kon doen. Ik heb me razendsnel omgekleed en ben toen, met de badmuts nog op, bij mijn vader in de auto gesprongen. Was ik nog net op tijd om de laatste twee periodes met het andere team mee te spelen.” Dat ze als puber genoeg energie heeft, blijkt wel uit het feit dat ze tot haar zestiende zwemmen moeiteloos combineert met waterpolo. En daarnaast ook nog een
56
Na Borne en drie jaar Amsterdam was Marleen Veldhuis aan een nieuwe uitdaging toe. Die vond ze in Eindhoven, waar ze onder leiding van Jacco Verharen, de man die Pieter van den Hoogenband tot grootse prestaties wist te brengen, ging trainen. Het effect bleef ook bij Marleen Veldhuis niet lang uit. Het ene wereldrecord na het andere sneuvelde, met als voorlopig hoogtepunt de gouden Olympische medaille die Marleen op de Spelen van Peking in 2008 behaalde op de 4x100 meter vrije slag. Eindhoven wordt ook de uitvalsbasis voor Marleens voorbereiding op de volgende Olympische Spelen in Londen in 2012, waar ze haar carrière hoopt af te sluiten met een gouden plak op een individueel nummer. Ik ben wie ik ben Dat ze, hoewel ze al zeven jaar weg is uit Twente, nog steeds wordt geassocieerd met Twente, deert haar in het geheel niet: “Aan mijn tongval kun je wel horen dat ik niet uit de Randstad kom en dus vragen mensen me wel eens waar ik vandaan kom. Vreemd genoeg spreken we thuis onderling nooit Twents. Mijn vader, die in Tubbergen is geboren en opgegroeid, praat wel eens dialect met zijn broers, maar zo goed als zij Twents spreken, zou ik het zelf nooit kunnen. Ik vond het destijds trouwens wel erg leuk dat TV Oost de Fabeltjeskrant in het Twents uitzond.”
Marleen heeft nog steeds het gevoel thuis te komen als ze bij haar ouders op bezoek gaat: “We hebben een heel hechte familieband, al woont niet iedereen meer in Twente. Vanwege de afstand zien we elkaar niet zo vaak, dus moeten we de agenda erbij pakken wanneer we iets met elkaar willen afspreken. Ook het lootjes trekken voor Sinterklaas moet al ergens in september plaatsvinden.”
Als de foto gemaakt is en we nog wat nababbelen, laat Marleen zich ontvallen dat ze wel eens moeite heeft met de ‘doe maar normaal, dan doe je gek genoeg’filosofie van menig Tukker. “Ik denk dan altijd: hoezo normaal? Ik wil gewoon iets leuks doen. Wat is er mis mee om iets bijzonders te willen presteren en er dan helemaal voor te gaan? Daar word je echt geen ander mens van. Ik doe wat ik doe, en ik ben wie ik ben!”, aldus Marleen Veldhuis, de golden girl uit Borne.
Voor de foto is Marleen graag bereid naar het Tuindorpbad in Hengelo te komen. Het natuurbad in de wijk ’t Lansink, in 1923 voor het eerst in gebruik genomen en onlangs nog helemaal in oude stijl gerenoveerd, blijkt een prachtige locatie voor de foto. Marleen, op bezoek bij haar ouders in Borne, is met de trein naar Hengelo gekomen en heeft de afstand van het station tot het bad een klein beetje onderschat: “Ik dacht dat het dichterbij zou zijn, maar ja, ik kom hier ook niet zo vaak.” Ook zij is onder de indruk van de locatie: “Schitterend zoals het bad hier middenin een woonwijk ligt. Waar vind je zoiets nog?”
57
Henk Kesler
58
Proud to be a Tukker
Henk Kesler (Enschede, 9 maart 1949) is advocaat en vanaf december 2000 tot en met het WK voetbal in Zuid-Afrika van 2010 in dienst als directeur betaald voetbal bij de Koninklijke Nederlandse Voetbal Bond (KNVB). Van 1982 tot en met 1994 geniet Kesler bekendheid als bestuurslid van FC Twente, waar hij verschillende bestuursfuncties vervult. Onder leiding van Henk Kesler voert de KNVB een nieuw licentiesysteem in voor betaald voetbalorganisaties, wat de continuïteit van het betaald voetbal moet bevorderen. Sinds 2004 is Henk Kesler ook bestuurslid van de Stichting Cruyff Courts KNVB Velden, een samenwerking tussen de KNVB en de Cruyff Foundation bij de aanleg van trapveldjes in kwetsbare wijken.
Je hebt Tukkers en je hebt oer-Tukkers. Tot die laatste categorie rekent Henk Kesler zichzelf. Behorend tot de vijfde generatie Kesler die in Enschede is geboren en opgegroeid, mag de directeur betaald voetbal van de KNVB zich met recht een oer-Tukker noemen. Al doet de naam Kesler vermoeden dat hij op zijn minst Duitse genen heeft. Wat door Henk Kesler bevestigd wordt: “Mijn betovergrootvader komt inderdaad uit Duitsland. Uit Maagdenburg om precies te zijn. In 1803 is hij met zijn familie naar Twente gekomen. Het heeft even geduurd, maar in 2009, toen het Nederlands elftal onder zeventien jaar in en tegen Duitsland speelde, ben ik voor het eerst van m’n leven in Maagdenburg geweest.”
Henks jeugd staat in het teken van voetbal: “Mijn vader was een échte zwarte”, doelt Henk op de koosnaam voor aanhangers van Sportclub Enschede. Zelf voetbalde Kesler jr. in zijn jeugd bij de Tubanters. “Het ging mij meer om het plezier dan om het resultaat. Een echte hoogvlieger was ik niet, maar ik kon aardig meekomen”, omschrijft Henk zijn voetbalkwaliteiten. “Ik was echter ook een passief liefhebber. Ik herinner mij dat ik aan de hand van mijn vader iedere veertien dagen een thuiswedstrijd van Sportclub Enschede bezocht. Als ware voetballiefhebber bezocht mijn vader ook wedstrijden van het Nederlands elftal en ik mocht dan met hem mee. Dat was een hele belevenis”, haalt Henk herinneringen op aan de jaren ’50 en ‘60.
We treffen Henk Kesler aan de Marthalaan in Enschede, waar hij samen met zijn vrouw al 26 jaar een riante jaren ’30 villa bewoont. Een woning die past bij de statuur van een directeur betaald voetbal. Niet ver hier vandaan, in de Riebeekstraat in de wijk Hogeland, stond Henks wieg. Op een steenworp afstand van stadion Het Diekman aan de Van Deinselaan, waar FC Twente, de club die als een roodwitte draad door de carrière van Henk Kesler loopt, haar grootste successen behaalde. Later verhuisde het gezin Kesler naar de Lyceumlaan. Hoewel hij prat gaat op zijn Twentse roots, moet Henk Kesler tot zijn schande bekennen nauwelijks Twents te spreken: “Zowel mijn vader als mijn moeder zijn allebei in Enschede geboren, maar
Pannenkoeken eten bij Tante Sien De jeugd van Henk Kesler verloopt redelijk zorgeloos: “Mijn vader was hoofd technische dienst bij De Bamshoeve, één van Enschede’s grootste textielfabrieken. In financieel opzicht hadden we niets te klagen. Zo kregen we al snel televisie. Je kunt je voorstellen dat dit een toeloop van andere wijkbewoners en buurtkinderen teweeg bracht.” Niet lang daarna volgde een auto. Henk: “Een Kever, waarmee we op zondag tochten naar Duitsland maakten of naar de watermolen van De Bels in Vasse, om daarna pannenkoeken te eten bij Tante Sien. En ’s zomers gingen we met de auto bepakt en bezakt op vakantie naar Wijk aan Zee.”
thuis werd er geen Twents gesproken. Mijn vader beheerste het echter wel en mijn moeder heb ik ook wel eens een poging horen doen, maar dat leek meer op Noors”, glimlacht de voetbalbestuurder.
Ook op school ging het Henk voor de wind: “Ik ging steeds geruisloos over naar de volgende klas en ook op de middelbare school ben ik er vrij gemakkelijk doorheen gerold.” Het is in de roaring sixties dat Henk Kesler het Gemeentelijk
59
Lyceum in Enschede bezoekt. In die tijd ontdekt hij ook het uitgaansleven: “Het Enschede van de jaren ’50 was geen bruisende stad. Er is ook maar weinig monumentaals, of het moeten de overgebleven textielfabrieken zijn. Nu is het een plezierige stad met veel voorzieningen, zoals de nieuwe ijsbaan en het Muziekcentrum. Ook de renovatie van het Van Heekplein heeft de stad goed gedaan. Ik herinner mij een gedicht van Willem Wilmink, dat begint met zoiets als: ‘Enschede, geen hond wil er naartoe’ en eindigt met ‘O, Enschede, Enschede’. Dat typeert wel een beetje de ommekeer halverwege de jaren ‘60.” De naam van Twentes grootste dichter, Willem Wilmink, is gevallen. Hij blijkt een ‘voetbalvriend’ van Henk Kesler te zijn geweest: “In mijn tijd als bestuurslid bij FC Twente heb ik Willem Wilmink leren kennen als een fantastische man. Ik haalde hem op uit de Javastraat, waar hij toen weer woonde, om hem mee te nemen naar de thuiswedstrijden van FC Twente. De laatste jaren voor zijn dood ging hij, vanwege menigtevrees, steeds minder vaak mee. Gelukkig leeft hij nog steeds voort in het festival dat naar hem vernoemd is.” Belofte aan vader We keren terug naar de middelbare schoolperiode van Henk Kesler. Een periode waarin het plotseling wat levendiger wordt in de stad: “Ik kwam wel eens bij clubs als Studio B, het Witte Huis aan de Hengelosestraat en San Francisco, maar dat was meer om de stad te ontdekken dan om te feesten.” Als hij in 1967 zijn Gymnasiumdiploma heeft behaald, gaat de jonge Henk Kesler rechten studeren in Groningen. De binding met Enschede blijft echter, niet in de laatste plaats vanwege het voetbal. Het zijn de successen van FC Twente die hem ook tijdens zijn studententijd regelmatig naar Enschede doen terugkeren: “Als rasechte Sportclubman heeft mijn vader lange tijd grote moeite gehad met de fusie tussen Sportclub Enschede en Enschedese Boys. Hij heeft FC Twente dan ook lange tijd gemeden. Pas toen de gloriejaren aanbraken en FC Twente in 1968 in die gedenkwaardige wedstrijd Ajax met 5-1 van de mat speelde, begon de interesse langzaamaan weer terug te komen. Uiteindelijk kreeg ik mijn vader weer zover dat hij met mij mee ging naar het stadion. Mooi was dat”, denkt Henk Kesler terug aan de gouden jaren van het Twentse voetbal. In de jaren die volgden, was FC Twente een aantal keer dicht bij de landstitel, maar steeds weer werd de Tukkers de voet dwars gezet door Ajax, Feyenoord of PSV. Ook in de periode dat Henk Kesler zelf bestuurslid was bij FC Twente, zat er niet meer in dan drie keer op rij een derde plaats. Hij had zijn vader graag een kampioenschap van FC Twente gegund, maar die hartenwens bleef helaas onvervuld. “Toen mijn vader overleed, heb ik hem in een toespraak beloofd dat FC Twente op een goede dag kampioen van Nederland wordt”, glimlacht Henk Kesler veelbetekenend. “Hopelijk kan ik die belofte over niet al te lange tijd inlossen.” Drie chauvinistische dochters In 1972 zwaait Henk Kesler, met zijn bul op zak, af als rechtenstudent. Na zijn militaire dienstplicht te hebben vervuld in Harderwijk, krijgt Henk een baan aangeboden bij advocatenkantoor Meulink & Leppink in Enschede. Hij is niet meteen enthousiast: “Ik kende de ‘baas’ van het kantoor, omdat ik op de middelbare school bij zijn dochter in de klas had gezeten. Toch was het niet mijn ambitie om als advocaat in Enschede aan de slag te gaan. Ik had meer een carrière in de rechterlijke macht
60
voor ogen en daarvoor moest je niet in Enschede zijn. In eerste instantie wilde ik naar het Westen, want daar gebeurde het.” Uiteindelijk gaat Henk toch op het aanbod in: “Om één of andere reden leek het me toch wel een leuke baan. En Enschede als stad stond me ook niet tegen. Integendeel. Ik had vrij goede herinneringen aan mijn middelbare schoolperiode.” Kesler besluit in te gaan op het vorstelijke aanbod van mr. Leppink en maakt de advocaat een jaar later ook nog een andere troef afhandig, als hij in het huwelijk treedt met diens dochter. “Niet het meisje dat bij mij in de klas zat, maar haar zeven jaar jongere zus”, lacht hij triomfantelijk. Inmiddels zijn ze ruim 35 jaar getrouwd en ouders van drie dochters, waarvan er twee als advocaat werken: “Het leuke van die meiden is dat ze zich nog steeds Twents voelen. Op het chauvinistische af. En dat terwijl ze al weer heel wat jaren in de Randstad wonen en werken. Ze komen regelmatig bij ons op bezoek en in het verleden namen ze ook wel eens studievriendjes mee, die ze vol trots meetroonden naar de markt in Enschede. En terecht, want de markt in Enschede is zo veel mooier dan de Albert Cuyp. Ik plaag ze wel eens dat ze ooit weer terugkeren op het oude nest, wanneer ik met pensioen ga. De jongste grapt dan dat ze alleen naar Enschede terugkomt als ze ons huis mag overnemen.” De zusjes Kesler zijn volgens vader Henk alle drie fervente FC Twente aanhangers. “Die tic hebben ze overgehouden uit de tijd dat ik in het bestuur van FC Twente zat en de kinderen meegingen naar de wedstrijden en handtekeningen van de spelers verzamelden. Mijn oudste dochter is het fanatiekst. Zij stuurt me sms’jes als FC Twente scoort of in het nieuws is. Geweldig is dat!”, glimt Henk Kesler vol vaderlijke trots. Advocaat van de duivel We pikken de draad weer op bij zijn loopbaan als advocaat bij Meulink & Leppink. Een periode waarin Kesler zich voornamelijk bezighield met faillissementen: “In feite was ik medesloper van de textielindustrie. De textiel heeft letterlijk en figuurlijk gaten geslagen in de Twentse samenleving. Toen het complex van Scholten aan de Haaksbergerstraat werd gesloopt, bleef er een grote leegte achter. Gelukkig is daar later een mooi nieuw ziekenhuis voor in de plaats gekomen.” Als Frans Hartman, die hij kent uit zijn periode als bestuurslid bij FC Twente, hem in 1985 polst voor de functie van directeur bij Hartman tuinmeubelen, verlaat hij de advocatuur. Veel meer dan dat hij vijf mooie jaren bij Hartman heeft gehad, wil Henk niet kwijt over die periode: “Frans Hartman en ik zijn nog steeds goede vrienden, maar in zakelijk opzicht was op een gegeven moment de chemie tussen ons uitgewerkt. In 1990 ben ik daarom weer de advocatuur ingegaan.” Hij bleef nog wel tot 1994 als bestuurslid verbonden aan FC Twente, de club waar hij in 1982 zijn opwachting maakte als secretaris, om later door te groeien naar penningmeester en ten slotte als vice-voorzitter te eindigen. Terugkijkend op die tijd, merkt Henk Kesler op dat het een roerige periode was: “Toen ik in 1982 aantrad, degradeerde de club uit de eredivisie. Dat was een ramp! En het was ook onterecht, maar omdat Helmond Sport op de laatste speeldag op miraculeuze wijze met 2-0 won bij Haarlem, vlogen wij eruit. Gelukkig promoveerden we het jaar daarna weer naar de eredivisie.” In de jaren ’90 haalt Kesler zich de woede op de hals van de Twente supporters wanneer hij besluit Ronald de Boer terug te verkopen aan Ajax: “Ongetwijfeld zagen veel supporters mij destijds als advocaat
van de duivel”, maakt Henk Kesler een kwinkslag naar zijn toenmalige beroep. “Het was ook niet de makkelijkste keuze die ik heb moeten maken, maar ik heb wel gehandeld in het belang van de club”, verdedigt Kesler zijn toenmalige beslissing: “Tijdens de winterstop stonden we op de tweede plaats en velen zijn nog steeds van mening dat we toen, met Youri Mulder, Fred Rutten en Ronald de Boer een elftal hadden dat kampioen had kunnen worden. Maar aan de andere kant hadden we ook een tekort op de begroting van 2 miljoen gulden. Toen Ajax 2,8 miljoen bood voor Ronald de Boer, heb ik daarmee ingestemd.” De bestuursfunctie trekt een zware wissel op het privé-leven van Henk Kesler. Als ook zijn vrouw merkt dat hij iedere maandagavond chagrijnig terugkeert van de bestuursvergadering, hakt hij de knoop door: “Het kostte me op een gegeven moment onevenredig veel tijd, want ik was per week twintig tot dertig uur met de club bezig. En ondertussen ging mijn werk als advocaat ook gewoon door. Bovendien had ik de pech dat ik van alle bestuursleden het dichtst bij het stadion woonde en werkte. Als er iets was, wisten ze mij als eerste te vinden.” Toch ziet Henk Kesler niet om in wrok naar zijn tijd bij FC Twente: “Integendeel. Het is een geweldige club en ik kom er nog vaak. Ik draag, als lid van verdienste, ook het speldje met het Twentse ros en de gouden briljant.” Vooral het spanningsveld tussen het bestuur en de harde supporterskern fascineert hem: “Ik zie mezelf nog staan op een sinaasappelkistje in het supportershome van vak P, de harde kern, om de transfer van Boudewijn Pahplatz naar PSV toe te lichten.”
Geen spijt van Enschede Zijn bestuurskwaliteiten blijven niet onopgemerkt in Zeist, het hoofdkwartier van de KNVB. Na vanaf 1995 deel te hebben uitgemaakt van het sectiebestuur betaald voetbal, volgt hij in 2000 Arie van Eijden op als directeur betaald voetbal. “Sportjournalist Johan Derksen is nog steeds van mening dat ik bij zelfproclamatie benoemd ben”, lacht Henk: “De waarheid is echter dat we niemand konden vinden. Toen heb ik mijn nek uitgestoken en gezegd dat ik het wel wilde proberen.” Aanvankelijk lag het in de planning om de functie voor vier, hooguit vijf jaar te bekleden, maar bij zijn vertrek, na het WK voetbal in 2010, zijn er tien jaar verstreken. “Er was steeds weer een nieuwe uitdaging”, verontschuldigt de directeur betaald voetbal zich bijna voor zijn uitgestelde vertrek bij de KNVB. Zijn baan in Zeist bracht wel met zich mee dat hij voor de keuze heeft gestaan om te verhuizen naar het Westen: “Uiteindelijk hebben we een compromis gesloten. In overleg met mijn vrouw heb ik besloten een appartement te huren in Zeist. Daar ben ik dan van maandag tot donderdag. Vrijdags werk ik thuis in Enschede, waar ik ook in het weekend ben.” Henk Kesler heeft nog geen moment spijt gehad van zijn keuze om in Enschede te blijven wonen: “In Zeist kom ik alleen bij de supermarkt en bij de Chinees waarboven ik een appartement huur. In al die jaren heb ik nog nooit een café of bioscoop bezocht in Zeist. Sterker nog, ik zou er niet snel één weten te vinden.” Hoe anders is dat in Enschede, waar de voormalige advocaat een behoorlijk sociaal netwerk heeft opgebouwd: “Ik ben volledig georiënteerd op Enschede en ben er trots op Tukker te zijn. In de Grolsch Veste hangt een groot spandoek met de tekst: ‘Proud to be a Tukker’. Dat vind ik wel een mooie, inspirerende kreet waar alle Twentenaren zich aan kunnen spiegelen.”
61
Sabine Uitslag
62
Deze grond ademt hard werken
“Strikt verboden terrein.” Dat was de waarschuwing die Sabine Uitslag vroeger van haar ouders kreeg over zandafgraving De Vlegge in Sibcolu. Gewandeld werd er wel, maar zwemmen was uit den boze. Te gevaarlijk. Hoe anders ziet De Vlegge er nu, dertig jaar later, uit. Op de dag van onze afspraak is het uitzonderlijk warm in Nederland. De parkeerplaats rond het villapark annex recreatiegebied is afgeladen vol. Het strandje doet van een afstand meer denken aan een mierenkolonie dan aan een ontspanningsoord voor mensen. En dat terwijl meer dan de helft van alle badgasten zich ter afkoeling in het water bevindt. We nemen plaats aan een tafeltje op het terras bij Paviljoen Nijboer. We zitten nog niet, of er dient zich al een voorbeeld aan van het typisch Twentse familiegevoel, wat later die dag nog vaak ter sprake zal komen Een achterneef van de vader van Sabine blijkt het paviljoen te exploiteren en binnen vijf minuten worden de familiebanden weer aangehaald en passeren alle familienamen de revue. “Typisch Twents”, verontschuldigt een breed lachende Sabine zich wanneer het familiegesprek is afgerond. Prijs voor netjes lopen Sabine Uitslag, Tweede Kamerlid voor het CDA, geboren als oudste van drie kinderen op 4 maart 1973 in Westerhaar, groeide op in Vriezenveen. Direct naast het ouderlijk huis in Westerhaar bevond zich een speelplaatsje waar Sabine het grootste deel van haar prille jeugd doorbracht. Hoelahoepen, tollen en
Sabine Uitslag (Westerhaar, 4 maart 1973) is namens het CDA lid van de Tweede Kamer. Van april tot augustus 2008 verving ze Mieke Sterk, die met zwangerschapsverlof was. Door het vertrek van staatssecretaris Karien van Gennip maakt ze vanaf september 2008 definitief deel uit van de Tweede Kamerfractie van het CDA. Als voormalig verpleegkundige heeft de gezondheidszorg haar speciale aandacht. In 2006 werd Sabine Uitslag gekozen tot beste webpoliticus van dat jaar. In haar vrije tijd treedt ze, als zangeres, op met de coverband Spinrock.
rolschaatsen: veel rolschaatsen, snel rolschaatsen. “Niet tegen de meisjes”, lacht Sabine: “Die waren te langzaam, te soft. Ik rolschaatste liever tegen de jongens, wie het snelst om het blok heen kon.” Na twee jaar kleuterschool De Springplank maakte Sabine de overstap naar de Rehobothschool aan de Sibculoseweg. “Een prachtige tijd”, herinnert ze zich: “Als ik eraan terugdenk word ik spontaan gelukkig.” Van de herinnering aan de Avondvierdaagse bijvoorbeeld. Twee prijzen werden er die week uitgereikt in ‘De Klaampe’, het dorpshuis van Westerhaar. Eén prijs voor de groep die het hardst en mooist kon zingen en een tweede prijs voor de groep die het netst liep. “Een prijs voor netjes lopen”, lacht de CDA’er: “Kun je het je voorstellen? Dat waren nog eens tijden van normen en waarden!” Voor Sabine Uitslag was ook de jaarlijkse kermis in Westerhaar één van de hoogtepunten van het jaar: “Het stelde niet eens zoveel voor: een draaimolen, botsauto’s, een schiettent en een grijpautomaat. Maar gezellig dat het was!” De herinnering aan ‘een consumptie en een rondje draaien’, waarop de school trakteerde, komt weer boven. “Toen kon dat nog”, verzucht Sabine: “Wat kostte een attractie toen? Vijftig cent?” Daarnaast werd ze, als oudste nichtje, door haar ooms in het weekend van de karmse overladen met knuffelbeesten in alle soorten en maten. Geen plaats voor zwartgalligheid Sowieso voelde Westerhaar voor Sabine als één grote familie: “Wat werd er ontzettend veel lol gemaakt, door iedereen in het dorp. Plaats voor zwartgalligheid
63
was er niet. Waar wel plaats voor was, was hard werken. Een mentaliteit die onlosmakelijk verbonden is met de tijd dat de regio enkel nog bestond uit veenafgravingen en plaggenhutten. De erfenis van die tijd heeft een belangrijke stempel gedrukt op onze hedendaagse mentaliteit. Een mentaliteit van ‘doe maar gewoon’ en een mentaliteit van hard werken.” Een mentaliteit die het Kamerlid in den lande nog wel eens mist. Zoals ze nog wel meer dingen mist uit haar jeugd. Bijvoorbeeld het gezamenlijk doppen van de sperziebonen: “Dat waren zulke ongelofelijk gezellige avonden. Daar denk ik nu nog steeds met veel plezier aan terug”, vertelt ze, terwijl er een weemoedige uitdrukking op haar gezicht verschijnt. De warmste herinneringen koestert het parlementslid echter aan het zwembad ‘De Plump’. Hier ontdekte Sabine haar liefde voor het zwemmen. Onder andere tijdens de Zwemvierdaagse: “Ik kan me nog als de dag van gisteren herinneren hoe we getrakteerd werden op beschuit met muisjes, nadat we onze baantjes hadden getrokken. Het beschuit weeïg geworden van de natte vingers. Aan het eind van de Vierdaagse kreeg ik een gulden mee en daar kocht ik dan een pannenkoek voor. Met bruine basterdsuiker.” Echt fanatiek zwemmen begon voor Sabine in Vriezenveen, waar ze met haar ouders, zusje en broertje naartoe verhuisde toen ze twaalf was. “Mijn ouders konden daar een huis kopen. En dat je een huis kon kopen, was destijds vrij uitzonderlijk”, herinnert de politica zich: “Zeker voor een ‘gewone’ arbeidersfamilie als de onze. Mijn vader werkte in de metaalfabriek en mijn moeder deed veel vrijwilligerswerk. Je kon niet spreken van een vetpot bij ons thuis, maar toch hebben mijn ouders de knoop doorgehakt en besloten het te doen. Gelukkig maar!” Bij de Vriezenveense Zwem- en Poloclub trainde Sabine nog met Johan Kenkhuis, die samen met onder andere Pieter van den Hoogenband in 2004 een zilveren medaille wist te winnen op de Olympische Spelen in Athene. “Ik trainde in die dagen vijf keer per week”, herinnert de CDA’er zich: “’s Ochtends voor schooltijd trok ik al mijn baantjes. En de zaterdag stond, met ’s ochtends training en ’s middags wedstrijden, helemaal in het teken van het zwemmen.” Haar schoolprestaties leden er echter niet onder. Integendeel, Sabine, die zichzelf als laatbloeier omschrijft, krijgt op de Rehobothschool het advies de mavo te volgen. Dat de CITO-toets allesbehalve zaligmakend is, blijkt wel uit de eerste eindcijferlijst die ze als brugklasser meeneemt naar huis. “Allemaal negens en zelfs één tien”, lacht ze: “En ik had nog tijd over. Laatst kwam ik bij mijn ouders thuis nog wat schriftjes Engelse les uit die tijd tegen. Bij alle taken had ik bijpassende plaatjes gezocht, uitgeknipt en ingeplakt. Zo afgeleid als ik op de lagere school was, waar een vogel mij al uit mijn concentratie bracht - en er vliegen nogal wat vogels in Westerhaar - zo gedreven was ik op de middelbare school. Als een spons zoog ik alle kennis op.” Sabine maakte de overstap naar het Christelijk Lyceum in Almelo en dat bood meer uitdaging. Wat onverminderd bleef, was het plezier waarmee ze naar school ging: “Mijn moeder noemde me in die tijd zelfs ‘bermhaasje’, omdat het meerdere malen is voorgekomen dat ik van het lachen van de fiets af viel.” Ze zal ook een keer gewoon doen Stappen werd er in die tijd nog niet zoveel gedaan. Althans, niet door ‘laatbloeier’ Sabine: “Ik was vooral druk met zwemmen. Terwijl meisjes uit mijn klas al bezig
64
waren met make-up en vriendjes, raakte ik mijn energie voornamelijk kwijt in het water.” De enkele keer dat ze met vriendinnen op stap ging, bezocht ze Discotheek 65 in Vriezenveen, waar in het verleden ook haar vader zijn eerste uitgaansmomenten had beleefd. “Maar waar vriendinnetjes druk in de weer waren met vriendjes, was brommers kiek’n aan mij niet besteed.”, vertelt Sabine. Wat wel op haar interesse mocht rekenen was de zorg. ‘s Zomers had Sabine een vakantiebaantje in het Twenteborg ziekenhuis. Piketkamers en het mortuarium schoonmaken, Sabine kwam overal met haar poetskarretje. Het ‘opeens heb je het, je wordt verpleegster’-moment kwam toen ze door een Turkse mevrouw werd aangesproken met ‘zuster’. “Alsof het zo moest zijn, vond ik ook nog eens een dik boek over verpleegkunde in de vuilnisbak”, herinnert de politica zich: “Aan een arts heb ik gevraagd of ik het boek mocht meenemen naar huis. Dat was geen probleem. Eenmaal thuis begon ik met lezen en wist ik dat ik de verpleging in wilde. Zelfs toen ik er later achter kwam dat dit betekende dat ik ook zetpillen zou moeten plaatsen.” Samen met vriendin Ida schreef ze zich in voor de opleiding verpleegkunde in Enschede, de stad waar ze later, tijdens haar stage, ook voor het eerst op zichzelf ging wonen. “Dat was in de zusterflat van het Bouwhuis”, vertelt Sabine. Voor haar vervolgstudie Gezondheidswetenschappen verhuisde ze naar Maastricht. Haar plan om verder te studeren werd overigens niet door iedereen even enthousiast ontvangen: “Nuchterheid en hard werken, daar draaide het bij ons in de familie en in het dorp om. Studeren paste daar helemaal niet bij. Verpleegkunde in Enschede, dat kon nog net, maar Gezondheidswetenschappen in Maastricht, dat was not done. Ik heb dan ook veel commentaar gekregen, waarvan ‘ze zal ook een keer gewoon doen’ toch wel de mooiste was.” Niet het keurslijf in Haar onafhankelijke en vastberaden karakter volgend, toog Sabine toch naar het zuiden van het land. Maar ver weg van haar geboortestreek, viel haar voor het eerst in haar leven eenzaamheid ten deel: “Ik voelde me alleen en onbegrepen”, herinnert Sabine zich de eerste dagen van haar Limburgse periode: “Mensen spraken mijn taal niet en als ze me al verstonden, begrepen ze me vaak niet. De humor, de zelfspot, juist dat wat de Twentse taal zo mooi maakt en de Twentenaar onderscheidt van de andere Nederlanders, ik kon er niks meer mee. Ik heb er zelfs serieus over gedacht om naar een logopedist te gaan om me beter verstaanbaar te kunnen maken.” Uiteindelijk wist de parlementariër haar draai te vinden in Maastricht en voerde ze zelfs hele conferences van Herman Finkers op, om de zuiderlingen kennis te laten maken met de Twentse taal en humor. “In Maastricht heb ik geleerd hoe belangrijk taal is”, legt de politica uit: “Taal is meer dan verstaan alleen, taal is ook begrijpen. In het Duits hebben ze er één woord voor: ‘verstehen’. Ik vind daarom dat participatie begint met het beheersen van de taal.” Na drie jaar keert Sabine, met haar bul op zak, weer terug naar Enschede. Het leven in Maastricht en het leven als student hebben haar blik verruimd. Maar de verwachtingen van de grote familie in Twente blijken in al die tijd niet te zijn veranderd. Als ze, na een jaar samenwonen met haar vroegere vriend, te kennen
geeft dat dit niet het leven is dat ze voor ogen heeft, en hem wil verlaten, reageert de omgeving geschokt. “Iedereen verwachtte nu wel dat ik kinderen zou krijgen”, verduidelijkt Sabine: “Dat ik zou settelen, dat ik dat zou doen wat de mensen hier van je verwachten: het keurslijf in. Maar ik wilde helemaal geen kinderen, ik wilde geen huisje, boompje, beestje. Ik had andere verwachtingen van het leven.” Sabine sloeg haar eigen weg in. Ze is nog steeds op en top Twents in haar mentaliteit, maar vrijgevochten in haar hele doen en laten. Zo is Sabine ongehuwd, heeft ze nog geen kinderen en zingt ze als klap op de vuurpijl in de rockband Spinrock. “On-Twents haast”, lacht ze: “En misschien nog wel meer on-CDA.” Toch voelt ze zich bij die partij, die traditiegetrouw ook in Twente veel stemmers trekt, als een vis in het water. Al van jongs af aan: “Via mijn vader en zijn kant van de familie ben ik bij het CDA terecht gekomen. Mijn moeders kant van de familie trok meer naar de Partij van de Arbeid. Hun credo was: ’t kumt zoals ’t kumt’. Maar de familie Uitslag, dat waren echte, fanatieke CDA’ers. Vooral opa Uitslag, daar heb ik het fanatieke CDA-gevoel van geërfd. Na de kerk voerden we discussies over de preek. Discussies die dan al gauw ontaarden in fel politiek gekrakeel.”
Levensverhaal Dat Sabine Uitslag in de politiek terecht is gekomen, is dus niet zo verwonderlijk. Maar ook al brengt ze nu het grootste deel van haar tijd in Den Haag door, de Twentse nuchterheid blijft haar achtervolgen: “Voor de vorige parlementsverkiezingen hebben we in de regio CDA-posters geplakt, met daarop een foto van mij, in plaats van Jan Peter Balkenende. Als tekst bij de foto stond er zoiets als: ‘Een goed alternatief’. Nou, dat heb ik geweten hoor! Wat ik mij wel niet verbeelde om mezelf te vergelijken met Jan Peter Balkenende.” Dan komt Sabines achteroom weer even aanwippen. En passant vertelt hij ons een zeer beknopte versie van zijn levensverhaal. Een levensverhaal waarin hard werken een prominente plaats inneemt. Een verhaal dat waarschijnlijk voor iedereen hier gelijk is, of het nou Vriezenveen, Westerhaar of Sibculo is. Sabine wijst naar de grond: “Deze grond waarop we nu staan, deze grond ademt hard werken. En dat zal deze grond altijd blijven doen.”
65
Er i c Braam haar
66
Hier heb je kippen en koeien en ruik je de mest
“Eric is nog onderweg”, zegt José Braamhaar, de vrouw van scheidsrechter Eric Braamhaar, wanneer we op de afgesproken tijd arriveren bij hun woonboerderij in het buitengebied van Enter, dicht bij de A1. De scheidsrechter blijkt naar Den Haag te zijn om zijn zus en haar kinderen op te halen voor een logeerpartij in het Twentse. Als hij enkele minuten later arriveert, maken we kennis met een ontspannen en afgetraind ogende Eric Braamhaar: net terug van vakantie en in volle voorbereiding op het voetbalseizoen dat vroeger begint dan gebruikelijk. De wens om scheidsrechter te worden, was er al vroeg. Eric is de enige jongen tussen vier meiden in het gezin Braamhaar: “Ik heb een zware jeugd gehad”, grapt hij, terwijl hij plaatsneemt aan de houten picknicktafel in zijn tuin. Moeder was huisvrouw en vader Braamhaar verdiende de kost als fabrieksarbeider in de jute-industrie bij Ter Horst in Rijssen, de plaats waar de jonge Eric Braamhaar opgroeide. Twintig jaar heeft hij er gewoond. Zijn lagere schooltijd bracht hij door op een katholieke school in het overwegend gereformeerde Rijssen: “Op zondag was alles in Rijssen op de kerk gericht. Het zwembad was dicht, je kon niet naar de film en als je op zondag wilde voetballen, dan was je aangewezen op RKSV Rijssen, de katholieke voetbalclub die veel kleiner was dan het gereformeerde Excelsior ’31.” Vanzelfsprekend werd Eric Braamhaar lid van RKSV Rijssen: “Bij Excelsior ’31 kon alles, maar wij moesten roeien met de riemen die we hadden. Een kleine katholieke vereniging die op zondag wilde voetballen, dat was een doorn in het oog van de SGP.”
Eric Braamhaar (Rijssen, 13 oktober 1966) is een voetbalscheidsrechter die wedstrijden fluit in de hoogste klasse van de UEFA, de Europese voetbalbond. Op 7 december 2005 maakt hij zijn debuut in de Champions League in de wedstrijd tussen Udinese en Barcelona. Hoewel hij op de nominatie stond om te fluiten tijdens het Europees Kampioenschap van 2008, was er uiteindelijk geen sprake van een definitieve aanwijzing, omdat de KNVB Pieter Vink namens Nederland aanwees voor dat toernooi. Eric Braamhaar is de eerste Nederlandse voetbalscheidsrechter die een eigen website heeft waarop hij onder andere door hemzelf gefloten wedstrijden analyseert.
Fluiten bij de vijand Tegenwoordig ligt dat volgens de scheidsrechter allemaal iets genuanceerder: “Ik kom, als van huis uit katholieke jongen, gemakkelijk binnen bij Excelsior ’31.” Dat heeft volgens Eric Braamhaar ook te maken met het feit dat hij al vanaf zijn twaalfde wedstrijden fluit bij ‘de vijand’: “Als onafhankelijk scheidsrechter werd ik bij Excelsior ’31 ingedeeld, waar ik iedere zaterdag twee wedstrijden floot. Daarna sprong ik op de fiets om bij mijn eigen clubje nog twee wedstrijden te fluiten. Omdat ik vaak bij Excelsior ’31 kwam, leerden ze me op den duur wel kennen en werd ik ook geaccepteerd.” Zijn eerste wedstrijd herinnert hij zich nog als de dag van gisteren: “Ik moest een wedstrijd fluiten van de F2 jeugd, kinderen in de leeftijd van vijf en zes jaar. Ik heb later nooit meer zo’n gemakkelijke wedstrijd meegemaakt. Ik hoefde maar twee keer te fluiten. Voor de aftrap en voor het einde van de wedstrijd”, lacht de arbiter, die inmiddels een lange reeks internationale wedstrijden achter zijn naam heeft staan. Omdat katholieken en gereformeerden in Rijssen en Enter tegenwoordig op minder gespannen voet met elkaar staan, wordt er niet vreemd opgekeken wanneer iemand van katholieke huize lid wordt van een gereformeerde vereniging of andersom. Ook Eric Braamhaar doet daar niet moeilijk over: “Nu ik in Enter woon, houd ik mijn conditie op peil bij Enter Vooruit, de gereformeerde voetbalclub. Zij hebben een mooi kunstgrasveld. Mijn oudste dochter, die ook helemaal idolaat
67
is van voetbal, is lid van Sportclub Enter, de katholieke club. Vroeger haalde je het niet in je hoofd om bij een zaterdagclub te voetballen. Mijn dochter mag van mij voetballen waar ze wil. De tijden zijn gelukkig veranderd. Inwoners van Enter, of ze nu katholiek of gereformeerd zijn, voetballen tegenwoordig samen in één team.” Voetbal beheerst het leven in huize Braamhaar. “En dat is vreemd”, merkt Eric op: “want we hebben het niet van huis uit meegekregen. Mijn vader vond het spelletje wel leuk, maar hij gunde zichzelf nooit de tijd om te voetballen of ernaar te kijken. Door de week werkte hij in de jutefabriek en in zijn vrije tijd legde hij tuinen aan.” Erics liefde voor het voetbal ging zelfs zo ver, dat hij zijn voetballende zussen vroeg of zij zijn huidige vrouw en toenmalige vriendin José niet konden overhalen lid te worden van de voetbalclub. Eric: “José werkte op zaterdag en ik floot op die dag mijn wedstrijden. Zelf voetbalde ik op zondag bij RKSV Rijssen. Mijn zussen hebben ervoor gezorgd dat José ook ging voetballen, zodat ik haar op zondag ook nog kon zien. Of het effect heeft gehad? Vaak zagen we elkaar pas ‘s avonds bij Studio Sport.” Van Old Tra! ord tot Nou Camp Zijn eigen ambitie om in de top te voetballen heeft Eric Braamhaar opzij gezet voor zijn droom om scheidsrechter te worden in het betaald voetbal: “Vroeger was het mijn jongensdroom om voor FC Twente of SC Heracles te voetballen. Dat het nooit zover is gekomen, heeft deels te maken met mijn voetbalkwaliteiten”, lacht Eric Braamhaar. “Aan de andere kant was ik ook verknocht aan mijn clubje, aan RKSV Rijssen. Om hogerop te komen, had ik misschien bij Enter Vooruit moeten voetballen, maar als Rijssenaar ging je niet voetballen in Enter. Dat was not done!”, zegt hij beslist. Dan maar naar Nijverdal. Om zijn plafond als voetballer te ontdekken, meldt hij zich als mid-twintiger aan bij zondaghoofdklasser De Zweef. Hij schopt het nog tot een paar wedstrijden in het eerste elftal, maar op dat moment breekt hij ook door als scheidsrechter en staat hij op de nominatie om profwedstrijden te fluiten: “Ik heb voor het fluiten gekozen en daar heb ik geen spijt van. Bovendien brak de combinatie voetballen-fluiten me op. Drie keer in de week trainen, ‘s zaterdags fluiten en ‘s zondags voetballen werd ook mij een beetje te veel van het goede.” Op zijn 27ste maakt Eric Braamhaar zijn debuut als scheidsrechter in het betaald voetbal. Gedurende zijn loopbaan leidt hij vele internationale wedstrijden. Tot de Champions League aan toe. Op 7 december 2005 debuteert hij op het hoogste Europese voetbalpodium, als hij de wedstrijd tussen Udinese en Barcelona fluit. Ook andere Europese toppers, zoals Arsenal en Manchester United, maken kennis met de nuchtere Tukker uit Enter: “De meeste indruk heeft een thuiswedstrijd van Barcelona in Nou Camp op mij gemaakt. Het stadion was helemaal afgeladen. Er zaten ruim 90.000 mensen op de tribunes. Je houdt niet voor mogelijk wat voor impact dat heeft op voetballers en scheidsrechters. Je bent geneigd mee te gaan op de golven van emotie van de toeschouwers, maar tegelijkertijd realiseerde ik me dat de knop om moest. Als scheidsrechter moet je je daar voor af kunnen sluiten. Aan de andere kant motiveert een vol stadion je ook om een goede prestatie neer te zetten.”
68
Relativerende of bescheiden Tukker? Een WK voetbal zit er voor Eric Braamhaar echter niet meer in. “Het WK in Zuid-Afrika was mijn laatste kans, daarna ben ik te oud. Om voor het WK in aanmerking te komen, had ik ook op het afgelopen EK moeten fluiten, maar de KNVB gaf de voorkeur aan een collega van me. Het is jammer dat ik nooit op een WK ben geweest, maar ik heb zoveel andere mooie wedstrijden gefloten, dat ik er wel vrede mee heb”, klinkt het berustend uit de mond van Eric Braamhaar. Horen we hier de relativerende Tukker? Eric: “Misschien had ik meer uit mijn carrière kunnen halen als ik iets brutaler was geweest. Ik ben echter opgevoed met de waarde dat je ook aan anderen moet denken en dat het groepsbelang zwaarder weegt dan je persoonlijke belangen. Wat dat betreft lijk ik precies op mijn vader. Die is ook een echte Enternaar. Rijssenaren zijn over het algemeen net iets mondiger. Toch spijt het mij niet dat ik die mentaliteit van huis uit heb meegekregen.” Volgens Eric Braamhaar pik je in Zeist, waar de scheidsrechters uit het betaald voetbal regelmatig bij elkaar komen voor overleg, de echte Tukkers er zo tussenuit. Zelf gaat hij veel om met Bas Nijhuis en Björn Kuipers, de twee andere Twentse arbiters uit het profvoetbal: “Mensen uit het noorden en oosten van het land zijn over het algemeen vrij rustig en afwachtend. Maar als we iets zeggen, dan slaat dat ook in als een bom. Van veel westerlingen heb ik vaak het idee dat ze na een uur praten nog niets hebben gezegd”, geeft Eric Braamhaar zijn mening over de verschillen tussen oosterlingen en westerlingen. Bij buitenlandse wedstrijden waarvoor Eric Braamhaar wordt aangewezen, stelt de Enterse scheidsrechter zijn eigen arbitrale team samen: “Ik streef altijd naar zoveel mogelijk evenwicht in het team waarmee je naar een wedstrijd gaat. Inclusief de waarnemer gaan er altijd vier mensen mee naar wedstrijden voor de Champions League en de Europa League. Het ideale team bestaat uit een mix waarin alle windstreken van Nederland vertegenwoordigd zijn. Ik zou niet snel met drie westerlingen op pad gaan, omdat dan de balans binnen de groep verstoord is.” Groene revolutie Rustig en bedaard, zo typeert Eric Braamhaar zichzelf als persoon. Toch is hij ook in staat bij tijd en wijle de knuppel in het hoenderhok te gooien. Op het voetbalveld, maar ook daarbuiten. Zo bracht hij in de tijd dat hij als magazijnmeester werkzaam was bij de Nederlandse Jute Industrie in Rijssen een ‘groene revolutie’ teweeg met de introductie van een nieuwe kleur bedrijfskleding: “Dat was tegen het zere been van, met name, de streng gereformeerde medewerkers, die altijd gewend waren om in donkerblauwe overalls te werken en opeens geacht werden in fris en trendy groen hun werk te doen. Voor hen was het een hele cultuuromslag, want ze waren bijna vergroeid met het donkerblauw. Ik verdenk ze er zelfs van dat ze met de overall aan naar bed gingen”, lacht de scheidsrechter breeduit. De oude garde van de jutefabriek vertikte het dan ook om in groene bedrijfskleding te lopen, terwijl de reden waarom Braamhaar voor groen koos puur praktisch van aard was en niet eens zozeer vanuit modieuze overwegingen: “Wanneer je veel met jute werkt, zal je kleding eerder slijten. Op donkerblauwe kleding valt dat meer op dan op groene.” Het gedrag van de oudere werknemers was volgens Eric Braamhaar dan ook symptomatisch voor de verhoudingen in Rijssen in die dagen:
“Toen ik bij de fabriek kwam werken, was het niet gepast om een radio aan te hebben tijdens het werk. Langzamerhand kwamen er steeds meer jongeren van buitenaf bij en werd de sfeer ook een stuk gemoedelijker.” Normen en waarden veranderen, ook op het Twentse platteland. “Ook wij gaan met onze tijd mee”, vertelt de arbiter die als eerste scheidsrechter in Nederland een eigen website heeft gelanceerd. Eric Braamhaar constateert dat ook in Rijssen de afgelopen decennia veel ten goede is veranderd: “Ik denk dat dit ook veroorzaakt is door de invloed van de ‘buitenlanders’, zoals de mensen van buitenaf in Rijssen werden genoemd. Vroeger woonden er voornamelijk Rijssenaren in Rijssen, nu is er gelukkig ook veel import. Aan de andere kant is het ook wel jammer dat het noaberschap vervlakt. Als er een bruiloft is, of wanneer iemand is overleden, zie je nog wel een sterke onderlinge verbondenheid en komen de noabers langs, maar ook hier zijn de mensen tegenwoordig meer op zichzelf. Toch ben ik ervan overtuigd dat ik een beroep kan doen op onze noabers als er iets aan de hand is. Zoals ze ook op ons kunnen rekenen.” Kuier’n doe ik wel met mijn vrouw Hoewel hij al weer jarenlang in Enter woont, voelt Eric Braamhaar zich nog steeds verbonden met Rijssen: “Ik ben altijd weer trots als iemand uit Rijssen iets heeft gepresteerd waarmee hij in het nieuws komt. Andersom zijn ze waarschijnlijk ook trots op mij, al laten ze dat niet snel blijken. De nuchterheid van de Rijssenaren, en de Enternaren trouwens ook, spreekt mij erg aan. Iedereen wordt hier getolereerd en geaccepteerd, zolang je maar met beide benen op de grond blijft en aansluit in de rij. Je moet niet raar gaan doen of kapsones krijgen. Daar houden ze hier niet van. Ook ik moet het niet in mijn hoofd halen om me anders voor te doen dan ik ben. Dan wordt ik redelijk snel gecorrigeerd. Onder andere door mijn vrouw”, knipoogt Eric naar zijn vrouw José. Zij is ook méér dan zijn echtgenote en moeder van zijn kinderen. “José is mijn vertrouwenspersoon. Met haar kan ik over van alles en nog wat praten. Omdat ze zelf een voetbalachtergrond heeft, weet ze waar ik allemaal tegenaan loop op het veld.
Tegenwoordig kun je vanuit de KNVB een beroep doen op een sportpsycholoog als je ergens mee in je maag zit. Als je er open voor staat, dan zul je daar ongetwijfeld baat bij hebben, maar als ik wil kuier’n, dan doe ik dat wel met mijn vrouw”, klinkt het met Enterse nuchterheid. Thuis in het hart van Twente De kinderen van Eric en José Braamhaar vermaken zich opperbest op de trampoline in de tuin van hun woonboerderij in Enter. Turend over het weidse boerenland, merkt Eric Braamhaar op dat hij het in Twente prima naar zijn zin heeft: “Hier zie ik mezelf wel oud worden. Ik zou niet in een stad kunnen wonen. Het enige voordeel van Den Haag, waar mijn zus woont, is dat het strand dichtbij is. Hier heb je kippen en koeien en ruik je de mest. Ik kan me voorstellen dat iemand van buitenaf daar moeite mee heeft, maar als je hier wilt wonen, zul je dat moeten accepteren en je moeten aanpassen aan de omgeving. Deze omgeving past bij mij. Nog niet zo lang geleden stonden de koeien van mijn buren hier in de tuin, nadat ze door de omheining waren gebroken. Toen zijn we met een man of vijf achter ze aangerend om ze weer in het gareel te krijgen. Dat heeft ook zo zijn charme. Als ik zou verhuizen, zou ik naar het Noorden verhuizen, waar het allemaal net iets weidser is dan hier.” Dat een verhuizing echter niet snel in het verschiet ligt, blijkt uit de trots waarmee Eric Braamhaar ons enkele maanden later rondrijdt door Enter en Rijssen, op zoek naar een ideale fotolocatie. Willen we naar het Schwarzwald, waar de jonge Eric Braamhaar altijd ging hardlopen, de Klomp, de Pelmolen aan de Regge of het kasteel in Rijssen? Eric Braamhaar geeft enthousiast tekst en uitleg. Over het klompenmakersdorp dat Enter vroeger was en over de boten die vanaf de Pelmolen een toeristische rondvaart maken over de Regge. Ook aan Havezate De Oosterhof heeft Eric Braamhaar goede herinneringen: “Als kind gingen we hier altijd schaatsen als de slotgracht bevroren was.” ‘Home is where the heart is’, luidt een bekend Engels spreekwoord. Voor Eric Braamhaar geldt dat zijn thuis ligt in het hart van Twente.
69
Kim K รถ tter
70
In Milaan vroegen ze specifiek om Twentse modellen
De locatie voor het interview had niet beter gekozen kunnen worden. “Hier heb ik mijn eerste fotoshoot nog gedaan”, vertelt ex-Miss Universe Nederland Kim Kötter enthousiast als ze, in het gezelschap van de husky Zilver - vernoemd naar de dochter van Fenna uit ‘Van Jonge Leu en Oale Groond’- en haar stiefzoon Florent plaatsneemt op het terras van het Paviljoen Lutterzand. Op deze idyllische plek, aan de steile, zanderige oevers van de Dinkel, de rivier die als een slang door het gevarieerde natuurschoon van Oost-Twente kronkelt, beleefde Kim Kötter als Miss Twente haar vuurdoop als model. “Het Lutterzand is voor mij een plek die ik niet associeer met werk, maar waar ik even helemaal tot rust kan komen. Ik kom hier veel om met de hond te wandelen en vroeger hadden we hier regelmatig een kinderfeestje op woensdagmiddag of we fietsten hier met de familie naartoe om in de buurt van de trimbaan te picknicken”, vertelt het voormalige model, die weliswaar geboren is in Losser, maar opgroeide in Glanerbrug en later in de buurtschap Glanerbeekhoek. “We hebben tegenover het Syrisch-orthodoxe klooster gewoond”, duidt Kim de plek waar ze het grootste deel van haar jeugd heeft doorgebracht: “Voor mij als kind was het een fantastische plek om op te groeien, want we hadden een zee van ruimte rondom ons huis. En we hadden paarden en kippen. Het enige nadeel van het buitenaf wonen was dat mijn ouders steeds voor taxichauffeur moesten spelen als ik of mijn zusjes naar vriendjes of vriendinnetjes toe wilden.”
Kim Kötter (Losser, 27 juli 1982) is presentatrice, actrice en voormalig fotomodel. In 2002 werd ze gekozen tot Miss Universe Nederland. Bij de Miss Universe World verkiezing in Puerto Rico eindigde ze als tiende. Na deze verkiezing heeft Kötter haar eigen modellenbureau opgericht en kocht zij de rechten van verschillende missverkiezingen, waaronder die van Miss Universe. Het modellenbureau heeft ze inmiddels verkocht. Haar debuut als actrice maakte ze als Debby in de regiosoap ‘Van Jonge Leu en Oale Groond’. Samen met Natascha van den Brand presenteert ze het programma ‘Health Angels’ op RTL4. Ook is ze te zien in het KRO-programma ‘Stinkend Rijk en Dakloos’.
Altijd wel een neefje of nichtje in de klas Als oudste uit een gezin van drie meiden - “Ons huis werd vroeger wel het ‘Drei Mädelhaus’ genoemd”, aldus Kim - kijkt Kim Kötter terug op een onbezorgde jeugd: “Ik heb nog steeds goede herinneringen aan mijn lagere school, de Sint Gerardusschool in Glanerbrug. Het leuke is dat mijn hele familie daar op school heeft gezeten. Ik zat altijd wel bij een neef of nichtje in de klas, wat natuurlijk heel gezellig was. Wat ik me ook nog herinner van die periode is dat we, als het maar enigszins kon, bij de beek gingen spelen. Ik was een echt buitenkind, altijd bezig met het klimmen in bomen. Niet echt een meisjesachtig meisje.” De middelbare school volgt Kim in Enschede, aan het Jacobus College, waar ze aanvankelijk havo/vwo doet. Als ze op ééntiende punt blijft zitten, stapt ze over naar de mavo: “Het leuke daarvan was, dat ik weer bij mijn beste vriendin in de klas kwam.” Na het eindexamen mavo rondt ze als een speer ook de havo en vervolgens het vwo af aan dezelfde school. Terugkijkend op die periode herinnert ze zich een fantastische, onbezorgde tijd: “Ik had enorm veel energie en was heel veel bezig met sport. Zo deed ik aan handbal, turnen, zat ik op paardrijden en op streetdance. Geen wonder dat er voor school aanvankelijk niet zoveel tijd overbleef. Maar ik heb een ontzettend leuke tijd gehad op het Jacobus College. Ik heb ook nog steeds een goed contact met mijn leraren van toen en niet zo lang geleden ben ik nog naar een reünie van de school geweest. Heel erg leuk om
71
je klasgenoten van vroeger terug te zien.” Na de middelbare school in Enschede vertrekt Kim naar Tilburg om Beleids- en Organisatiewetenschappen te studeren aan de universiteit: “Het was mijn bedoeling om de zaak van mijn vader over te nemen of advocate te worden. Vanaf mijn veertiende werkte ik mee in één van de meubelzaken van mijn vader. Aanvankelijk als koffiejuffrouw, maar al gauw mocht ik klanten adviseren bij de inrichting van hun woning.” Teakhouse was en is overigens een echt familiebedrijf, waar behalve Kim en haar vader ook enkele tantes en ooms werkten: “Onlangs heeft mijn vader de zaken verkocht aan twee van zijn broers.” Dit kennen we niet in Twente Kims carrière neemt echter een geheel andere wending, wanneer ze op de Megafestatie in de Utrechtse Jaarbeurs wordt aangesproken door vier modellenbureaus, waarvan één haar zelfs benadert voor Milaan. Onzeker als ze destijds was, heeft ze daar vriendelijk voor bedankt. Toen haar vader haar op eigen initiatief aanmeldde voor de Miss Twente verkiezing en de organisatie haar vervolgens belde met de vraag of ze haar deelname wilde bevestigen, ging Kim uiteindelijk toch overstag: “En ik had niet eens een bikini! Dat mijn vader die aanmeldingsbrief had verstuurd, vond ik in eerste instantie ook niet zo leuk. Ik twijfelde er oprecht aan of ik wel mee wilde doen aan een modellenwedstrijd. Voordat ik het goed en wel besefte, was ik echter Miss Twente. Pas toen het de volgende dag in de Tubantia stond, drong het goed tot me door waar ik aan begonnen was.” Al snel volgt ook een uitnodiging voor de Miss Universe Nederland verkiezing. Kim wint glansrijk en als Miss Universe Nederland krijgt ze het te druk om er ook nog een studie naast te doen. Voor ze het weet, zit de blonde Twentse in het vliegtuig naar Puerto Rico voor de Miss Universe World verkiezing 2002. In Puerto Rico eindigt ze als tiende, maar wat echt telde waren de ervaringen die ze er opdeed. Als nuchtere Twentse heeft ze zich verbaasd over de égards waarmee zij en de andere deelnemers ontvangen werden: “Het leek wel alsof we filmsterren waren. Ik heb het meegemaakt dat midden in de nacht de hele stad moest worden afgezet, om ons veilig bij het hotel af te leveren. Dat er zoveel drukte rond een missverkiezing zou worden gemaakt, had ik me voor die tijd nooit gerealiseerd. ‘Dit kennen we niet in Twente’, dacht ik nog.” Nu nog wordt ze regelmatig herinnerd aan haar optreden in Puerto Rico: “Vooral in landen buiten Nederland schieten mensen me nog steeds aan over de Miss Universe verkiezingen. Zoals in een dorpje op de Bahamas, waar een mevrouw op me afkwam en zei: ‘Hey, you are Kim Kötter! Your answer on the final question was incredible. You should have won.’ Erg bizar wat zo’n verkiezing allemaal bij mensen losmaakt.” Topmodellen uit de regio Terug in Twente komt Kims carrière in een stroomversnelling als ze van alle kanten wordt benaderd voor uiteenlopende werkzaamheden: “Ik was totaal niet voorbereid op wat een missverkiezing allemaal met zich meebrengt. In ieder geval was er van studeren geen sprake meer.” Ze ging en passant ook maar even langs de Kamer van Koophandel om daar haar eigen modellenbureau - Models by Kim Kötter - in te schrijven. Op haar negentiende was Kim Kötter Twentes jongste
72
ondernemer: “Ik had destijds niet echt de ambitie om door te groeien als model. Na een aantal jaren de Miss Overijssel verkiezing te hebben georganiseerd, wisten mensen die mooie en leuke meiden voor modellenwerk zochten me te vinden. Zo ontstond eigelijk per toeval het modellenbureau.” Zo op het eerste oog heeft Kim meer weg van ‘the girl next door’ dan van een jonge vrouw die carrière heeft gemaakt in de wereld van glitter, glamour en jaloezie. Desondanks oogst de sympathieke Losserse veel succes met haar modellen op de internationale catwalks. Niet met een Janice Dickinson aanpak, maar met haar eigen, nuchtere, Twentse kijk op de modellenwereld. Het Algemeen Dagblad wijdt twee full colour pagina’s aan het modellenbureau dat opdrachtgevers heeft in onder andere Milaan en New York. Tot verbazing en afgunst van de Randstedelijke bureaus. Zelf schrijft ze het succes van haar bureau toe aan haar nuchtere Twentse inslag, al heeft ze wel de nodige vooroordelen moeten overwinnen: “Ik ben trots op mijn Twentse roots en dat straal ik kennelijk uit. Waarom zou ik verloochenen waar ik vandaan kom?”, stelt ze met een onvervalst Twentse tongval: “Waarheen ik ook ga, altijd wordt me gevraagd waar ik vandaan kom. Als ik dan vertel dat ik uit Twente kom, wordt daar doorgaans heel positief op gereageerd. De Twentenaar heeft kennelijk het imago betrouwbaar en authentiek te zijn, en een licht Twentse tongval wordt tegenwoordig ook erg charmant gevonden. Uiteraard komt het ook wel eens voor dat mensen minder enthousiast zijn. Als mij al niet wordt gevraagd of ik familie van Ilse de Lange ben, dan krijg ik wel te horen dat Twente geen plek is waar modellen wonen. Mooi wel dus! Het is natuurlijk ook een raar vooroordeel dat er alleen in Amsterdam mooie mensen zouden wonen. Talent vind je overal en het is een feit dat veel topmodellen uit de regio komen.” Lachend vertelt Kim dat haar opdrachtgevers in Milaan zelfs specifiek vroegen om Twentse modellen: “Tukkers staan bekend als hardwerkende mensen die niet gauw moeilijk doen. Die mentaliteit wordt gewaardeerd.” Toch is het opmerkelijk dat een nuchtere jonge vrouw als Kim Kötter terecht gekomen is in de als oppervlakkig bekend staande modellenwereld. Ze geeft toe dat het in het begin ook voor haarzelf wennen was: “Ik ben nu eenmaal niet het type dat veel in de weer is met mascara en make-up. Bij mijn eerste modellenopdracht kreeg ik een foeilelijke, bruine kofferset mee naar de Miss Universe verkiezing. Wist ik veel dat het een dure merkkofferset van Louis Vuitton was!”, lacht ze hartelijk om dit voorval. Na zeven jaar heeft Kim Kötter haar modellenbureau verkocht om zich volledig te kunnen wijden aan diverse missverkiezingen in binnen- en buitenland. Al die activiteiten zal ze mede vanuit Twente coördineren: “Ik heb vaak moeten overwegen om te verhuizen. Als ik de ambitie zou hebben om heel bekend te worden, dan zit ik hier misschien verkeerd. Ook voor mijn huidige werk zou het handiger zijn om in Amsterdam of in de buurt van Hilversum te wonen. Toch blijf ik, samen met mijn vriend en zakenpartner Eddy van Heel, Twente trouw. En dat terwijl mijn vader altijd zei dat ik van al zijn dochters de enige was die niet op Twente georiënteerd was. Daar heeft ‘ie dan toch ongelijk in gekregen. Overigens
wonen ook mijn twee zussen weer in Twente. Mijn jongste zusje heeft zelfs haar vriend uit Den Haag zover gekregen dat hij naar Twente verhuisde.” Picknick à la Kötter Op het terras bij het Lutterzand is er even tijd om herinneringen op te halen aan de fietstochten die de familie Kötter vroeger in Oost-Twente maakte. “We trokken er regelmatig op uit. Mijn vader voorop, ik en mijn zusjes daarachter en mijn moeder op het vinkentouw.” Veel gelegenheid om van het natuurschoon te genieten, was er niet: “Mijn vader had een voorkeur voor smalle bospaadjes. Hoe slechter begaanbaar, hoe beter. En wij volgden hem blindelings. Dat vonden we spannend. Mijn moeder was trouwens minder gecharmeerd van mijn vaders routekeuze. Bang als ze was om in de brandnetels te belanden, riep ze altijd: ‘Moet dat nou weer Robert!’ Mijn vader fietste echter onverdroten verder. Tot het tijd was om ergens te gaan picknicken. Dan kwamen de worsten en kazen tevoorschijn die mijn moeder in haar fietstas had meegenomen.” Memorabel is ook de familiedag die de Kötters ieder jaar organiseren. Van heinde en verre komen familieleden over om, na een aantal kilometers te hebben gefietst, ergens midden in een weiland, temidden van de koeien, een kleed neer te leggen en de picknickmanden te plunderen. Een traditie die volgens Kim teruggaat tot de tijd dat zij nog kind was: “Nu iedereen wat ouder wordt, worden de stops wat langer en de tochten wat korter, maar het plezier is nog altijd even groot. Zeker als er gegeten wordt. Dat is een feest op zich, als je ziet wat er allemaal aan eten, potten en pannen meegesleept wordt. Sommigen nemen zelfs een butagaspitje mee. Het leuke van de familiedag is dat iedereen er al maanden van tevoren naar toeleeft. Omdat we met zoveel personen zijn, splitsen we de deelnemers op in groepjes. En we loven ook een prijs uit voor de snelste groep. Het zal je niet verbazen dat iedereen die graag wil winnen”, lacht Kim. Een band voor het leven Kim heeft een hechte band met haar familie, in het bijzonder met haar ouders en twee zussen: “Zij zijn één van de redenen dat ik hier nog steeds woon. Mijn ene zus woont bij mij in de straat, terwijl mijn andere zus nog geen vijf minuten bij mij vandaan woont. We zijn erg close. We eten regelmatig met elkaar en op bruiloften wordt de hele familie, inclusief tantes, ooms, neefjes en nichtjes, de hele dag uitgenodigd. Of dat typisch Twents is? Dat zou ik niet weten, maar het is wel bijzonder.” Met haar zus Moniek maakte ze in 2008 een uitstapje naar Afghanistan om op te treden voor de Nederlandse militairen. Het heeft de band met haar zus én de Tukkers nog verder versterkt: “Steeds wanneer ik buiten Twente andere Tukkers tegenkom, is er automatisch een ‘klik’. Je bent gelijk noabers en helpt elkaar wanneer dat nodig is. Dat is echt wel iets waarmee de Tukker zich onderscheidt van andere Nederlanders. Tukkers staan ook bekend om hun betrouwbaarheid. Als ze eenmaal een band met iemand hebben, dan is die ook heel sterk en voor altijd. Of het nu een samenwerking of een vriendschap betreft.”
een meisje van de wereld en sta open voor positieve invloeden uit verschillende culturen. Ik zou prima kunnen aarden in een grote stad als Milaan bijvoorbeeld, maar mijn basis blijft toch Twente. Het is dan ook heerlijk om na een hectische werkdag, of een aantal weken werken in het buitenland, thuis te komen in Losser. Iedere keer als ik bij Deventer de IJssel over rijd, denk ik bij mezelf: ‘Nog een uurtje, dan ben ik weer thuis’. In de groene, weidse omgeving van Twente kom ik helemaal tot rust. Als het even kan, ga ik naar het Lutterzand of naar het landgoed Wilmersberg om met de hond te wandelen. Ook steek ik wel eens een kaarsje op bij een van de vele Mariakapelletjes hier in de buurt.” Mooi en vooruitstrevend Een ware ontdekkingstocht door Twente vormde voor Kim de rol van Debby in de Twentse soap ‘Van Jonge Leu en Oale Groond’. Niet in de laatste plaats vanwege het feit dat Twents de voertaal was in de serie. Haar Twents werd bijgespijkerd door niemand minder dan Herman Finkers. Kim: “Als je denkt dat je Twents spreekt, moet je eerst maar eens bij Herman in de leer gaan. Ik heb erg genoten van de samenwerking met Herman en regisseur Johan Nijenhuis en de workshop acteren die we allemaal hebben gekregen voordat we de set op gingen. Het was net alsof ik weer voor het eerst naar school ging. Oorspronkelijk ben ik gecast voor de rol van Fenna”, verklapt ze: “Maar daarvoor bleek ik te jong te zijn. Daarna hebben ze me gecast voor Monkie, maar die was weer te sportief.” Uiteindelijk bleef voor haar de rol van Debby over. “Dat heb ik weer, dacht ik toen ik de rol van Debby, een del van een meid, kreeg toebedeeld”, lacht Kim. Ook in landschappelijk opzicht was ‘Van Jonge Leu’ voor haar een complete verrassing. Vol lof over het Twentse landschap merkt ze op: “Ik kwam op plekken in Twente waarvan ik het bestaan niet eens kende, laat staan dat ik wist dat het daar zo mooi zou zijn.” Een echte eye-opener was het Twentebal van 2009: “Eddy en ik hadden enkele kennissen, bekende Nederlanders, uitgenodigd. Die werden zo verrast door het waanzinnig mooie Twentse landschap, dat het ook ónze ogen opende. Op zo’n moment ben ik echt trots op Twente. Een Tukker is er doorgaans niet de persoon naar om zijn waardering van de daken te schreeuwen, maar eigenlijk zouden we er openlijker voor moeten uitkomen dat we trots zijn op onze streek. Want Twente is niet alleen heel erg mooi, maar ook nog eens op een positieve manier vooruitstrevend, zonder de goede eigenschappen en vertrouwde waarden opzij te zetten.”
Thuis is en blijft voor Kim Kötter ook nog altijd Losser. “Het mooie van Losser is dat er geen stoplichten zijn, alleen maar rotondes”, grapt ze. Dan serieus: “Ik ben
73
Herman Finkers
74
Almelo is meer dan een bushalte
De oktoberzon doet haar uiterste best om het Oost-Twentse heuvellandschap nóg beter tot zijn recht te laten komen, wanneer we over de Paandersdijk het dorpje Beuningen naderen. Dit is onmiskenbaar Dinkelo, het fictieve dorp waar ‘Van jonge leu en oale groond’, de Twentse soap, zich afspeelt. Omgeven door glooiende weilanden en Saksische boerderijen doemt achter het loof van enkele oude eiken plotseling een boerderijtje met een trapgevel op. Dit huis, eigendom van cabaretier Herman Finkers, is zonder twijfel het best bewaarde geheim van Twente.
Herman Finkers (Almelo, 9 december 1954) is cabaretier. Na het winnen van de publieksprijs en de persoonlijkheidsprijs op het Camerettenfestival in 1979 komt zijn carrière in een stroomversnelling. Tot het eind van de jaren ’90 oogst Finkers in het hele land succes met zijn typisch Twentse, droogkomische humor. In 2000 neemt hij een time out. Omdat de inspiratie op is, maar ook omdat hij een milde vorm van leukemie heeft. In 2007 pakt hij de draad weer op met zijn voorstelling ‘Na de Pauze’. In 2003 wordt Herman Finkers benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Andere onderscheidingen zijn de Johan Kaartprijs (2006) en de Gouden Harp (2007).
Mijn peuterjaren tot aan de kleuterschool heb ik doorgebracht op twee adressen op ‘Het Veld’, zoals Almeloërs Het Sluitersveld noemen. En daarna zijn we verhuisd naar de Reigerstraat, waar ik heb gewoond tot de vijfde klas van de lagere school. De Riet was een warme, gezellige volksbuurt, gebouwd naar Engels voorbeeld. Ongeveer zoals Willem Wilmink het Pathmos een tikkeltje idyllisch heeft omschreven.”
De ontvangst is allerhartelijkst. Hermans vrouw Hetty serveert koffie met zelfgemaakte appeltaart. En Herman zelf zit al klaar. Op zijn praatstoel. Hij lijkt jonger zonder snor. Toch jarenlang zijn handelsmerk, naast zijn Twentse tongval uiteraard. Een groot deel van zijn leven bracht Herman door in Almelo, waar hij in 1954 geboren is. “In de katholieke deelwereld van Almelo”, benadrukt hij. Het Almelo in de jaren ’50 blijkt behoorlijk verzuild te zijn geweest: “In de wijk waar ik ben opgegroeid, was bijna iedereen katholiek. Het huis dat mijn ouders huurden, was van woningbouwvereniging Sint Jozef en je ging uiteraard ook naar een katholieke school.” Hoewel hij in totaal op zes verschillende plaatsen in Almelo heeft gewoond, bewaart hij zijn beste jeugdherinneringen aan De Riet, de Almelose wijk waar hij met zijn ouders heeft gewoond in een huis aan de
Soms was het in De Riet een beetje té gezellig. Zoals die ene keer dat iemand de motor met bakfiets van Hermans vader gebruikte om te gaan joyriden: “Die motor had mijn vader speciaal gekocht om meubels mee te vervoeren.” Ook de kennismaking met de bink van de straat, een buurjongen die net was vrijgekomen uit de jeugdgevangenis, maakt diepe indruk op de jonge Herman Finkers: “Ik zie hem nog zo voor me. Het type ‘bromnozem’ met een vetkuif en vetleren handschoenen. Hij leek een beetje op Gene Vincent.” In de Reigerstraat was volgens Herman altijd wel iets te beleven. Zoals de optredens van straatmuzikant Appie van Laar. Herman ziet zich in gedachten nog achter hem aanlopen in de Reigersstraat: “Appie was een Nikkelen Nelis met een geschminkt gezicht, een grote trom met belletjes op zijn rug, en een accordeon. Als kind vond je het prachtig, terwijl je er tegelijkertijd een beetje bang voor was, omdat hij van die
Reigerstraat. Een woning die oorspronkelijk werd gehuurd door Hermans grootouders: “Ik ben geboren in de Violierstraat waar mijn ouders, die op een wachtlijst stonden bij Sint Jozef, een kamer hadden gehuurd bij een weduwe.
onverwachte zwaaibewegingen maakte. Op een dag had Appie bedacht dat hij de rock and roll in moest. Hij kwam toen met een omgebouwde bakfiets door de straat, met daarop een drumstel en gitaarversterker. Zijn ‘mede-Beatles’ waren
75
een ongelooflijk bij elkaar geraapt zooitje ongeregeld. Appie zelf speelde op de accordeon. Het was één grote brei onduidelijke herrie, je kon de nummers amper herkennen. Maar wat was het enorm lachen en gezellig! Een geweldige tijd”, kijkt de cabaretier met veel plezier terug op zijn jeugd in De Riet. Alles liever dan textielarbeider Als Herman de Egbertusschool, een katholieke jongensschool in De Riet, verruilt voor de Radboudschool, verhuist het gezin Finkers - Herman heeft nog twee broers en twee zussen - naar de nieuwbouwwijk Haghoek in Almelo. Hermans vader heeft intussen met succes een meubelzaak van de grond getild. “Mijn beide opa’s zijn textielarbeider geweest bij Ten Cate en dat was voor mijn vader een goede aanleiding van alles te proberen om maar niet in de fabriek te hoeven werken”, vertelt Herman: “Zo was hij achtereenvolgens mijnwerker in opleiding, broodventer, broodbakker, banketbakker, kok en horlogemaker. Uiteindelijk heeft hij een formule bedacht waarbij hij tegen uitgestelde betaling meubels verkocht. Dat werkte goed en is langzamerhand uitgegroeid tot een meubelzaak aan de Schuttenstraat in Almelo. Voor elke thuiswedstrijd van Heracles had mijn vader een beroepsdichter uit Amersfoort in de arm genomen om een gedicht op de wedstrijd te maken. Het verloop van de wedstrijd werd hierin beschreven en de moraal van deze rijmpjes was dat je het beste je meubels bij Finkers kon kopen. Deze wedstrijdverslagen op rijm met meubelmoraal kwamen in de krant en ze trokken wel degelijk de aandacht. Ik herinner me nog dat het altijd redelijk druk was in de zaak. Maar misschien had dat ook te maken met de kachel die aanvankelijk middenin de zaak stond. Bij koud weer gingen veel Almeloërs naar binnen om zich even aan de kachel te warmen, om even later weer vrolijk naar buiten te gaan.” Plechtige belofte aan God Buiten baant een hardloper zich een weg door het Twentse landschap. Het doet Herman Finkers terugdenken aan zijn enige sportieve escapade: “Almelo is een mooie stad, zolang je maar niets met sport te maken hebt. Duivensport, kanariesport en biljarten uitgezonderd. Ik ben een blauwe maandag lid geweest van een basketbalvereniging in Almelo en maakte deel uit van een team dat in een zeer lage klasse speelde. Op een gegeven moment wisten we door te dringen tot de finale van de competitie waarin we speelden. Ik had me hier erg op verheugd, omdat we als kneusjes toch nog iets bereikt hadden. Maar binnen de kortste keren was ons team vervangen door het sterrenteam van onze vereniging en zaten we op de bank te kijken naar onze eigen finale”, klinkt het verongelijkt. Herman vervolgt: “Die lummels wonnen met 90 – 4 of zoiets. Na afloop zagen we de cracks met kroketten en pils vieren dat de vereniging weer een beker in de wacht had gesleept terwijl wij, het eigenlijke team, van een afstand konden toekijken. Ik ben hard naar huis gefietst en heb onderweg luid roepend God plechtig beloofd nooit meer iets aan sport te zullen doen. Sport kan in mijn ogen ook niet gezond zijn. Ik kom ze hier in de buurt wel eens tegen, de hardlopers die met de dood in de ogen adem te kort lijken te komen. Mijn cabaretcollega Kees Torn heeft ooit eens gezegd dat sport nog erger is dan zinloos geweld en ik ben het met hem eens. Voor zinloos geweld hoef je immers geen contributie te betalen.” Liever luistert Herman naar
76
gregoriaans. Die voorliefde is ongetwijfeld ontstaan in de katholieke kerk. Herman Finkers heeft het rooms-katholieke geloof nooit afgezworen. Integendeel. Wanneer hij ons rondleidt door de kelder van zijn woning, waar Herman in een nis een kapelletje heeft opgetrokken, vertelt hij: “Het geloof was iets dat je er extra bij kreeg. Voor mij was het in ieder geval noodzaak. Op school leerde je iedere dag weer dat één plus één twee is, terwijl je in de kerk ongerijmde dingen te horen kreeg. De meeste leraren die ik op school heb gehad, waren inwisselbaar en vaak ongemotiveerd. De goede niet te na gesproken natuurlijk, want die waren er ook! De kapelaans die ik heb gekend, waren stuk voor stuk hartelijke en betrokken mannen. Van handtastelijkheden, zoals die nu uit de kerkgeschiedenis opduiken, was geen enkele sprake. Terwijl er op de lagere school wel een getrouwde leraar was die graag aan ons friemelde en voelde. Je voelde je daar ongemakkelijk bij, maar het bleef goddank net binnen de perken.” Ook voor zijn latere beroep als cabaretier is de kerk een goede opleiding geweest: “Je kreeg les in hoe je moest lopen, hoe je moest buigen en hoe je de wierrookpot moest vasthouden. Dat is in feite al een theateropleiding. Je ontwikkelt gevoel voor het ritueel. Ik hecht dan ook meer waarde aan een goed ritueel dan aan een reisverzekering.” Twentse gelatenheid Een milde herfstzon werpt een gouden gloed over het Twentse landschap. Buiten, op de weg voor het huis, rijdt een paardentram voorbij. Het lijkt alsof de tijd in dit deel van Twente stil is blijven staan. Wat de Twentse mentaliteit betreft, is dat volgens Herman Finkers zeker het geval: “Wij Tukkers hebben de neiging om eerst te kijken wat een ander doet. De norm ligt altijd ergens anders. Mijn persoonlijke theorie voor dit gedrag is dat Twente van oudsher nooit een beschermd gebied is geweest. Het is eeuwenlang een vrij gebied geweest, waar verkapte roofridders als graven en landdrosten hun gang konden gaan. Zo lieten de graaf van Gelre en andere krijgsheren hun troepen hier naar hartelust plunderen, verkrachten en brandstichten als de soldaten gefrustreerd waren over niet betaalde soldij of een verloren slag. Later, in de tijd van de industrialisatie, hebben de textielbaronnen de onderdanigheid er nog eens verder ingepeperd. Textielarbeiders hielden hun stakingen voor Twentse begrippen erg lang vol, maar ook bij hen overheerste op een gegeven moment de gedachte dat verzet geen zin had en dat je tegen hoge heren maar beter kon ja knikken en er verder maar toe moest zwijgen. Het zogeheten Twentse Stelsel, dat inhield dat zodra ergens gestaakt werd, alle fabrieken dicht gingen en arbeiders werden uitgesloten, heeft daar ook flink toe bijgedragen. Dat heeft tot een gelatenheid geleid die je vandaag de dag nog wel aantreft.” Om zijn theorie te ondersteunen, leidt Herman ons rond door zijn werkkamer, waar een unieke fotoserie van de fotograaf Boom het Almelo aan het eind van de negentiende eeuw laat zien. Dicht op elkaar staande kleine arbeidershuisjes in te nauwe straatjes en twee arbeiders die met een slaafse uitdrukking op hun gezicht voor de fotograaf poseren. Die gelatenheid is Herman Finkers vreemd: “Als cabaretier heb je ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Dus zeg ik wel eens ergens wat van.” Dat komt hem in Twente soms op kritiek te staan: “Ik hoor mensen wel eens zeggen: ‘Ie meent da’j alns better wet’. Zelf zie ik dat anders, want als je ziet dat er iets onnodig verkeerd gaat, is het je plicht daar wat van te zeggen.”
Als onzekere puber had Herman Finkers aanvankelijk, net als veel van zijn streekgenoten, een minderwaardigheidscomplex ten opzichte van Randstedelingen. Dat verdween echter toen hij op zeventienjarige leeftijd deelnam aan de PaxChristivoettocht: “Ik trok tijdens de tocht veel op met een jongen uit Rotterdam en ik probeerde zo goed mogelijk ABN te spreken. Dan had ik het over ‘lope’ en ‘schoene’”, articuleert Herman nadrukkelijk. “Totdat die jongen zei: ‘Wat probeer je ons nou stom na te doen? Praat toch gewoon met je eigen mond.’ Dat was wel een schoer deur de been, maar ik ben hem er nog altijd dankbaar voor. Ik heb nooit meer geprobeerd mij een vreemde tongval aan te meten. ‘Lope’ is immers geen beter Nederlands dan ‘loopen’”, laat Herman de langgerekte Twentse ‘o’ horen. Wie möt alleen plat doon as de kinder der nich bie bint Ook thuis, in de Reigerstraat, dacht men aanvankelijk niet gunstig over het Twents als opvoedingstaal: “Ik ben van de eerste generatie Tukkers wiens Twentstalige ouders hun kinderen in het Nederlands wilden opvoeden. Naar mijn mening is dat heel slecht voor je taalgevoel, want je haalt op een gegeven moment alles door elkaar. Dat is ook de reden dat je veel twentismen aantreft in het hedendaagse Nederlands in Twente. Tukkers hebben het bijvoorbeeld over ‘hij doet er niets op uit’. Dat komt van het Twentse ‘Hee döt er niks op oet’, wat letterlijk betekent: ‘Hij trekt zich er niets van aan.’ Ik heb het altijd vreemd gevonden dat mijn ouders met hun kinderen anders spraken dan ze onderling deden. Nederlands was eigenlijk een soort kindertaaltje. Toen ik tien jaar was, heb ik tegen mijn ouders gezegd dat ik niet wilde dat ze anders tegen mij spraken dan tegen elkaar. Die opmerking hebben ze kennelijk verkeerd geïnterpreteerd, want ik hoor mijn moeder daarop tegen mijn vader zeggen: ‘Bennie, wie möt alleen plat doon as de kinder der nich bie bint.’ Gelukkig kwamen m’n ouders later terug op die opvatting. Nu spreek ik met mijn moeder uitsluitend plat.” Tot welk succes Finkers’ Twentse tongval heeft geleid, is nagenoeg bekend: “Aan het begin van mijn carrière had ik een keer een bijzonder leuk telefoongesprek met Henk Elsink die me adviseerde mijn tongval af te zweren als ik ook buiten Oost- en Noord-Nederland succes wilde hebben. Ik weet nog dat ik toen bij mezelf dacht: ‘Dat moet ik nu juist niet doen.’ Later heeft Henk toegegeven dat hij zich daarin vergist had. Dat accent hoort bij mij en laat een deel van mijn ziel zien. Je kunt mensen alleen raken als je oprecht bent en niet imiteert. Het Twents heeft overduidelijk een ziel, zoals ook het echte Amsterdams een ziel heeft, die in grote delen van Nederland aanslaat. Zelf mag ik ook graag een oeroude Amsterdammer horen zingen die zijn ziel laat zien”, onthult Herman: “Zwarte Riek die ‘Amsterdam huilt’ zingt, dat is zo ontroerend mooi, daar krijg ik kippenvel van.” De ziel waar Herman Finkers het over heeft, vind je ook terug in de Twentse televisiehit ‘Van jonge leu en oale groond’, waarvan Herman medebedenker en -schrijver is geweest en waarin Herman tevens de rol van Gait Olde Weernink op zich nam. Het succes van de door Johan Nijenhuis geregisseerde serie heeft Finkers niet verbaasd: “Ik denk dat het feit dat we op locatie hebben gedraaid, ook heeft bijgedragen tot het succes. Het was authentiek en daardoor herkenbaar voor veel Tukkers. Uitgangspunt was dat het geen standaardsoap moest worden. In soaps wordt veel gemopperd en weinig gelachen. In ‘Van jonge leu’ hebben we dat omgedraaid. Mopperen past namelijk niet bij Twente.”
Drinken om het leven te vieren Op een klein uitstapje naar Groningen na, woont Herman Finkers al zijn hele leven in Twente. Hij zou er niet meer weg willen: “Ik heb het wel eens overwogen, maar aan de andere kant woon ik hier, vanuit Europees perspectief, centraler dan wanneer ik in Amsterdam zou wonen. Waarschijnlijk zou ik ook een ander persoon zijn geweest wanneer ik in Amsterdam of Utrecht was opgegroeid. Dan had ik me wellicht veel meer moeten handhaven in de jungle van de stad. Almelo was redelijk veilig. Je kon er ’s avonds in het donker gerust over de Gravenallee - ’n Diek, zoals deze weg in de volksmond heet - fietsen, zonder dat er iets gebeurde. Er kwam daar wel eens een vreemde man naast je fietsen met overduidelijk ontuchtige intenties, maar er is nooit iets misgegaan”, laat de cabaretier op zijn welbekende droogkomische wijze weten. Het is zeker niet zo dat Herman aan ‘zijn’ streek zit vastgebakken: “Ik zou ook wel buiten Twente kunnen aarden. Maar dan wel in een katholieke streek. Niet zozeer vanwege het geloof, maar vanwege de sfeer. Ik heb ook een tijd in Groningen gewoond en Groningers zijn schatten van mensen, maar ze zijn ook behoorlijk zwaarmoedig. In Groningen drinken ze om de ellende te vergeten, in Limburg drinken ze om het leven te vieren. Die levensinstelling spreekt mij meer aan.” Lo! ied op Almelo De cabaretier woont inmiddels al weer tien jaar in Beuningen, maar Almelo blijft als een rode draad door zijn leven lopen. Aan het eind van het gesprek volgen we Hermans Lexus over modderige zandweggetjes naar de schitterende fotolocatie op de Tankenberg. Boven bij de koepel, waar in het verleden geofferd werd aan de Germaanse godin Tanfana, later bekend als Anneke Tanneke toverheks, laat de conferencier zich ontvallen dat hij nog wel eens een loflied op ‘zijn’ stad zou willen schrijven. Het is er nog niet van gekomen: ‘Iemand zei ooit tegen John Lennon dat hij maar mazzel had met zo’n geboortestad als Liverpool, want daar kon je veel meer inspiratie uit halen dan uit zo’n provinciestadje als waar de klager vandaan kwam. Lennon werd toen boos en zei: ‘Dan maak je toch verdorie een prachtige song over de bushalte?’ The Hollies hadden in de jaren ’60 overigens een hit met Bus Stop. Maar Almelo is natuurlijk wel heel wat meer dan een bushalte.” Alsof hij wil illustreren wat er in Almelo allemaal gebeurt, vervolgt Herman met: “ Ooit speelde ik in een tv-film met een scenario van en over Willem Wilmink. We draaiden in het centrum van Almelo, in een halfafgebroken textielfabriek, een scène uit de Tweede Wereldoorlog. Ik werd aangesproken door een man op een bromfiets en die zei: ‘O, wat doot jullie noe dan toch? Maak ie nen film oawer ’n oorlog? O, gottegottegot, as mien vaar dat zöt… dan kump alns weer boawen!’ Ik vroeg of zijn vader wellicht in een kamp had gezeten en dat al die herinneringen weer terug zouden komen. ‘Nee, nee,’ zei hij, ‘mien vaar hef half Almelo verroân en dat kump ammoal wier boawn!’”, waarop de cabaretier besluit: “Dat maak je alleen mee in Almelo.”
77
Jan Cr emer
78
Kom we gaan naar Hezingen, wakker worden met het kraaien van de haan
Daar zit kleine Jan: twee turven hoog en drie jaar oud, z’n neus tegen het raam gedrukt, om vooral maar niets te hoeven missen van het voorbijsnellende landschap. De lichte glooiing ervan, de korenvelden, de landerijen. Jan kon er uren naar kijken, keek er voor zijn gevoel ook uren naar, hoewel de treinreis van Enschede naar Vroomshoop natuurlijk aanzienlijk minder tijd in beslag nam. In die gevoelsmatige eindeloosheid van tijd bedacht kleine Jan zich dat dit was wat hij altijd wilde doen: reizen. Inmiddels is kleine Jan zeventig en heeft hij niet alleen de hele wereld gezien, maar is hij ook over de hele wereld bekend. Als schrijver, als kunstenaar, als bohemien. Jan Cremer, een Twentse bohemien met een opvallende liefde voor zijn geboortestreek. Het treintje dat Jans reislust opwekte, bracht hem over de voormalige Noordoosterlocaalspoorweg naar zijn tante. “Ik vond het prachtig”, herinnert hij zich: “De trein die mij andere landschappen liet zien en andere mensen deed ontmoeten. En dan dat kleine witte stationnetje van Vroomshoop. Mijn tante ving mijn moeder en mij daar op, mijn vader was toen al overleden. En met een koets met paarden bracht ze ons naar hun stoeterij.” Haast zou worden vergeten dat Nederland in die tijd gebukt ging onder de bezetting van Nazi-Duitsland. Voor de kunstenaar bestond er echter geen andere werkelijkheid dan die van de bezetting. Een spannende tijd, een roerige tijd, maar ook een avontuurlijke tijd. En een belangrijke tijd voor de latere literaire werken van Jan Cremer, want een groot deel van zijn inspiratie put de in april 1940 geboren Enschedeër uit zijn vroege jeugd. De schrijver is er duidelijk over: “Wanneer je
Jan Cremer (Enschede, 20 april 1940) is schrijver en beeldend kunstenaar. Zijn debuutroman ‘Ik, Jan Cremer’ (1964) en het vervolg ‘Ik, Jan Cremer, tweede boek’ worden niet alleen in Nederland, maar ook in de rest van de wereld, bestsellers. Met ‘Ik, Jan Cremer’ zet hij de literaire wereld op zijn kop. Mede geïnspireerd door zijn voormalige streekgenoten publiceert hij in 1984 het 1500 pagina’s tellende boekwerk ‘De Hunnen’. Zijn kunstopleiding volgt hij aan de kunstacademies van Arnhem en Den Haag. Cremers literatuur en beeldende kunst richten zich op het losmaken van de traditionele esthetiek en eeuwenoude culturele bagage. In 2010 wordt in Enschede het naar hem vernoemde Cremer Museum geopend.
bedenkt dat het een gangbare psychologische these is dat de eerste vijf jaar van je leven de belangrijkste zijn voor je vorming, dan kun je je voorstellen dat de oorlog een grote invloed op mijn leven heeft gehad.” Pakken wat je pakken kon Jan kan er uren over vertellen, steeds verwijzend naar zijn magnum opus ‘De Hunnen’, het vijftienhonderd pagina’s tellende levenswerk van zijn hand, waarin hij onder andere een beeld schetst van zijn jeugd in Enschede: “Ik woonde in de Emmastraat”, vertelt de kunstenaar: “Bij ons om de hoek, in de Prinsestraat, waren militairen ingekwartierd in de Prinseschool. Het was dus een komen en gaan van marcherende soldaten en van colonnes militaire voertuigen. Aan de oorlog viel niet te ontkomen. Bovendien woonden we dicht bij het centrum, daar waar alle bombardementen op waren gericht.” Bombardementen die door de inwoners van Enschede steevast werden beantwoord met massale rooftochten. Ook de kleine Jan maakte zich hier schuldig aan: “De rook was nog niet opgetrokken en de knal nog niet verstomd, of we trokken de huizen en fabrieken binnen. En dan was het pakken wat je pakken kon. Zo ben ik wel eens thuisgekomen met een enorme hoeveelheid tentharingen. Wat moet je ermee? Maar alles werd geroofd. En ook van elkaar. De jongsten waren het minst bevreesd, die gingen direct overal naar binnen, maar eenmaal buiten werden ze vaak opgewacht door de ouderen, die hen met geweld hun buit weer afhandig maakten.” Eén aandenken aan de oorlog heeft Jan echter nog steeds in zijn bezit en dat is een klokje dat hij uit een brandende tank wist te redden. Niet geheel zonder gevaar voor de omgeving overigens, want als
79
ooggetuige zag hij wat het betreden van een tank voor gevolgen kon hebben. Jan lacht hard als hij er weer aan terugdenkt: “Toen de oorlog zijn einde naderde, lieten de Amerikanen en Canadezen vanwege brandstofgebrek vaak hun tanks achter. Ik zag een paar jongens in één van die verlaten tanks stappen. Waarschijnlijk trapte of drukte iemand ergens per ongeluk op, want een fractie later werd er een kogel afgeschoten die met een ongelofelijke knal vlak bij twee huizen insloeg.” Overigens waren het niet alleen tanks die werden achtergelaten. Ook pistolen en geweren en zelfs granaten lagen overal op straat, nog net niet voor het oprapen. “Eén keer in de zoveel tijd deed de politie dan weer een inval op school, samen met een soort van explosievenopruimingsdienst”, herinnert Cremer zich: “Die wisten dan een aardig arsenaal aan wapens uit de lessenaren tevoorschijn te toveren. Je kunt gerust stellen dat het een spannende en avontuurlijke periode was.” Wat Jan echter het meest is bijgebleven van de oorlog, is het geluid van de vliegtuigen. “Honderden, misschien wel duizenden, in formatie, op weg naar Berlijn”, wijst de schrijver in oostelijke richting: “Voor de opening van het Jan Cremer Festival in 1998 in Enschede, heb ik een bommenwerper geregeld, een ‘Flying Fortress’. Generatiegenoten die bij die opening aanwezig waren, waren stuk voor stuk weer onder de indruk van het geluid van dat vliegtuig. En dat was er maar één, kun je nagaan hoe het klonk toen er nachtenlang honderden vliegtuigen overvlogen, zo laag dat je door het gebrom lag te trillen in je bed.” Het gebrom van die vliegtuigen werd vaak begeleid door het geloei van het luchtalarm. Voor Jan en zijn moeder het signaal de schuilkelders in het nabijgelegen ziekenhuis op te zoeken. “We hoefden de tuin maar door, het hek over en dan zaten we in de schuilkelder”, speelt de kunstenaar de route nog eens af in zijn hoofd. Van je buren moet je het hebben Waren de oorlogsjaren al hard voor de jonge Jan, de jaren direct na de oorlog waren zo mogelijk nog harder. Te beginnen enkele dagen na de bevrijding, toen hij en zijn moeder door de buren werden bestempeld als zogenaamde ‘Deutschfreundlichen’: personen die in de oorlog pro-Duits waren geweest. “Ik kan me nog herinneren dat er ergens in maart, in het holst van de nacht, zo rond een uur of vier of vijf, hard op de deur gebonkt werd”, vertelt Jan: “Het bleken Duitse soldaten te zijn, die op hun terug-tocht naar Duitsland proviand roofden uit de kelders van de Enschedeërs. Die kelders lagen vol met zwarte handel, zoals kazen en worsten en nog veel meer. Alleen die van ons was leeg. De Duitsers dropen onverrichter zake af, maar de volgende ochtend stond er een grote kist met eten bij ons op de binnenplaats. Tot groot ongenoegen van de buren natuurlijk. Spullen die de Duitsers bij hen hadden geconfisqueerd, lagen bij ons voor de deur. Dat is de reden waarom wij zijn aangegeven.” Jan en zijn moeder werden door de Binnenlandse Strijdkrachten overgebracht naar de textielfabriek van Scholten aan de Haaksbergerstraat, in de volksmond bekend als Kamp Scholten. Daar ‘vierde’ Jan zijn vijfde verjaardag: hoofd kaalgeschoren, in een kooi met gaas en op stro, tussen de NSB’ers en andere landverraders. Eenmaal terug aan de Emmastraat, na gebleken ‘goed Nederlanderschap’, wachtte hen een nieuwe verrassing: “Toen we terugkwamen uit Kamp Scholten, liepen de kinderen van de buren in mijn kleren. En de buurvrouw liep in de kleren van mijn moeder. En onze schemerlamp stond in hun kamer. Ze hadden ons huis helemaal leeggeroofd.”
80
Niet veel later bleek dat ook de eigendomspapieren van het huis weg waren. En toeval of niet, de vorige eigenaar, een slager die tijdens de oorlog in Zwitserland had gezeten, kwam het huis dat hij een aantal jaren daarvoor aan Jan Cremer senior had verkocht, opeisen. Jans moeder had geen poot om op te staan. “We konden niet bewijzen dat het huis van ons was”, verklaart Jan hun machteloosheid van destijds: “En geld voor een advocaat was er al helemaal niet. Bovendien dreigden ze mijn moeder, die Hongaars was, de grens over te zetten wanneer ze moeilijkheden zou maken. We konden er niets tegenin brengen.” Rancuneus is de schrijver echter geenszins. Integendeel, Jan is er zich terdege van bewust dat hij zijn schrijverscarrière mede te danken heeft aan deze roerige periode: “Ik heb een enorm goede jeugd gehad, een interessante jeugd. Als ik een veel rustiger jeugd zou hebben gehad, dan had ik nooit mijn boeken kunnen schrijven. Dat we door de Binnenlandse Strijdkrachten zijn opgepakt: pure inspiratie! Ik heb op straat geleefd, en daar is mijn wereldbeeld gevormd.” In het hok bij Arno Na de oorlog overheerst de armoede in Enschede. Ook bij Jan en zijn moeder. Vrijwel direct na de bevrijding werd het enfant terrible van de Nederlandse kunst en literatuur voor het eerst uit huis geplaatst om aan te sterken. Jan Cremer: “Kinderen werden in die tijd op school gewogen. Wie te licht was voor zijn of haar leeftijd werd naar een koloniehuis gestuurd, of naar een sanatorium. Ik had geluk en werd ondergebracht bij een boerenfamilie in Lonneker, dicht bij Enschede. De familie Voortman, een fantastische familie met een prachtig gemengd boerenbedrijf. Varkens, paarden, koeien en natuurlijk mijn vriend de haan. Iedere ochtend stond de haan op mijn vensterbank te kraaien. En Arno de herdershond, die vergeet ik ook nooit meer. Ik kroop altijd bij hem in het hok. Als ze me niet konden vinden, dan zat ik daar. En als boer Voortman de hond wilde straffen, dan ging ik voor hem zitten, zodat hij niet bij Arno kon komen.” In totaal verblijft Jan vier seizoenen bij de familie Voortman alvorens hij weer, aangesterkt en wel, terugkeert naar Enschede. Samen met zijn moeder gaat hij wonen aan het Acaciaplantsoen, een nieuwbouwgebied aan de toenmalige rand van de stad in de wijk Pathmos. De wijk werd na de oorlog in allerijl opgetrokken om ontheemden een plek te geven. Maar een vaste stek vindt de kunstenaar er niet. Korte perioden in Enschede worden afgewisseld met verblijven in tehuizen in Heelsum, Egmond, Den Haag, Arnhem en zelfs Duitsland, waar hij door het Duitse Rode Kruis als ‘Kriegs-beschädigtes Kind’ in Claustahl-Zellerfeld in het Harzgebergte wordt geplaatst. “Lekker eten en mooie meisjes daar”, lacht Jan: “De Duitsers waren een stuk vriendelijker dan de Nederlanders. Zorg en liefde voor de kinderen, dat was Duitsland.” Twee meter lange leraar gevloerd In de perioden dat hij bij zijn moeder woont, gaat hij wel gewoon naar school. Maar school betekende voor Jan, als jongetje van de straat, vooral een beperking van zijn vrijheid. Behalve in de wintermaanden, wanneer de schrijver verziendheid veinst, zodat hij achter in de klas mag zitten, dicht bij de kachel die ze thuis niet hebben. “In de zomer deed ik echter juist of bijziend was”, lacht Jan: “Dan zat ik dicht bij de
deur en kon ik mooi snel weg.” Orde en tucht heersten in die tijd op school. Wie niet luisterde, kon rekenen op een flink pak rammel. Jan Cremer: “In mijn jeugd werd je echt in elkaar geramd, de oren werden bijkans van je kop gerukt. Leraren van toen zouden nu stuk voor stuk voor de rechtbank moeten verschijnen. Vooral één leraar kan ik me nog goed voor de geest halen. Pietje Prikkel was zijn bijnaam, een sadist pur sang. Die zag ernaar uit dat je te laat kwam, want dan had hij weer een goede reden om je een pak slaag geven.” “Zelf heb ik nog een keer per ongeluk een twee meter lange leraar gevloerd”, vervolgt Cremer zijn verhaal: “In die tijd had je de boekjes van Dick Bos, een stripheld die ten strijde trok tegen schurken en booswichten. Hij bediende zich daarbij van judo en jiujitsu. Toen de leraar mij een klap wilde geven, stapte ik uit de schoolbank en voerde een soort houdgreep uit die ik in één van die boekjes had gezien. En dat ik die goed had uitgevoerd, bleek toen ik al rennend richting deur en vrijheid achterom keek en de leraar op de grond zag liggen. Later kreeg ik uiteraard mijn portie slaag dubbel en dwars terug.” In tegenstelling tot wat velen zullen verwachten, was Jan echter geen branieschopper op school. Eerder een rustige jongen, zegt hij zelf, maar wel één die de baas wilde zijn. En één die de leraren altijd moesten hebben: “Liet er iemand een scheet in de klas, dan moest ík eruit. En toen het jongetje achter mij de aan mij gerichte vraag ‘Waar woon je?’ beantwoordde met ‘In een huus met ’n dak d’rop’, kon ik de klappen incasseren. Ik kreeg altijd de schuld, ook al had ik het niet gedaan.” De cijfers die Jan haalde, waren niet om over naar huis te schrijven. Zijn moeder, afkomstig uit een Hongaarse aristocratische familie van universitair geschoolden en zelf afgestudeerd aan het conservatorium, vond dat een schande. Haar zoon moest zo snel mogelijk de school afmaken. Zitten blijven deed Jan nog net niet. Maar het was wel altijd met de hakken over de sloot. Alleen in gymnastiek, taal en tekenen blonk hij uit. Uiteindelijk gaf de schrijver er, na een jaartje ULO, de brui aan en ging werken. Onder het mom van twaalf ambachten, dertien ongelukken, werkte hij onder andere bij een drukkerij, een pottenbakkerij, als reclameschilder, krantenjongen, leerling graficus en als hulpje op de kermis. In die tijd kwam Jan ook over de vloer bij zijn voormalige overbuurman aan de Emmastraat, kunstenaar Pieter Arie Nijgh. Hij was het die de toen veertienjarige Jan Cremer de beginselen van het schilderen en tekenen bijbracht. Gegrepen door de geur van verf en doek in het atelier van Nijgh, wist Jan het zeker: kunstenaar wilde hij worden! Maar op de AKI in Enschede was hij niet welkom. Afgeschrikt door de wilde verhalen die de ronde deden over de kunstenaar in wording, besloot de directeur hem niet toe te laten op de dagopleiding. Wel volgde hij op zaterdagmiddag enkele lessen bij Johan Haanstra op de kunstacademie. In die tijd verschijnt ook de ‘Tukkerbode’, een door Cremer zelf in elkaar geknutseld tijdschrift. Zijn literaire en kunstzinnige aspiraties begonnen serieuze vormen aan te nemen. Terugkeer naar Twente Jan verlaat Enschede om de wereld te ontdekken: eerst Parijs, dan Ibiza en vervolgens de rest van de wereld. Tussendoor keert Jan nog regelmatig terug naar Nederland, maar Enschede laat hij links liggen. Zijn boek ‘Ik, Jan Cremer’ verschijnt en veroorzaakt een golf van verontwaardiging binnen de gevestigde literaire kringen. Het wordt een bestseller: vertaald in vele talen en wereldwijd twaalf
miljoen keer verkocht. Tot zijn zevenendertigste leidt Jan een zwervend bestaan. Dan begint hij aan zijn levenswerk ‘De Hunnen’ en keert terug naar Twente. Niet naar Enschede, maar naar Hezingen, een buurtschap tussen Ootmarsum en Tubbergen. Met zijn vrouw Babette huurt hij tot 1984 een boerderij van een dokter uit Oldenzaal. Over die periode zegt Jan: “Die dokter waarschuwde ons voor de denkwijze van de mensen op het platteland. ‘Als je uit Amsterdam komt, dan ben je pooier of hoer, zo denken de mensen hier’, zei hij. Gelukkig hebben we dat zelf nooit zo ervaren, maar dat komt misschien mede door het noabermaal dat we direct na onze aankomst hebben aangeboden. Dat was indrukwekkend. We hebben de hele buurt uitgenodigd en dan zie je de hiërarchie. Eerst de herenboeren, dan de keuters en vervolgens de knechten en meiden, allemaal hadden ze hun lakense pak aan. We hebben ze een echte Twentse maaltijd voorgezet, fantastisch was het. Wat dat betreft is Twente het Bourgondië van Nederland. Overal wordt een feest van gemaakt, van bruiloft tot begrafenis.” Zijn er hier nog stoute kindertjes? Dat begrafenissen ook een serieuze kant hadden, ervoer de schrijver op pijnlijke wijze op Sinterklaasavond: “Ik kwam thuis en zag bij de buren allemaal auto’s in de berm staan. Van achter de beslagen ramen hoor ik opgewonden stemmen, dus ik loop de deel op, bonk op de deur en roep: ‘Zijn er hier nog stoute kindertjes?’ Ik gooi de deur open en kijk recht in de verbijsterde gezichten van een dertigtal boeren die mij allemaal, zonder een woord te zeggen, blijven aanstaren. Tot er eentje de ijzige stilte verbreekt met de mededeling dat de boerin is overleden. Een half uur later zat ook ik plechtig naast de opgebaarde boerin, in de roodverlichte kamer, te waken tot de stoet haar ’s ochtends naar haar laatste rustplaats zou brengen.” Jan roemt het Twentse noaberschap: “Dat vind je nergens ter wereld, kan ik je verzekeren. Toch was het voor mij niet altijd even goed, dat noaberschap. Zo had je de traditie van het weggooien van de kurk. Wanneer je langskwam, werd er een borrel gedronken en pas als de fles leeg was en je de kurk dus weg kon gooien, ging je naar huis terug. Maar ik dronk wodka en de boeren wisten dat. Die hadden allemaal een fles in huis voor het geval ik kwam buurten. En voordat je de kurk van de wodkafles, of in dit geval de dop, weg kon gooien, had je al een beste slok op. Ging ik een liter melk halen bij de buurman, kwam ik met een stuk in de kraag terug. Maar wat een mooie tijd was dat.” Nieuw leven inwijden “Zo kan ik me ook nog herinneren dat ik op een dag aankwam op Schiphol”, vervolgt Jan zijn verhaal: “Ik kwam uit Amerika en vrienden van ons hadden ’s avonds een soort welkomstfeest georganiseerd, waarbij iedereen in smoking was. Tegen het eind van de avond zeg ik tegen Babette: ‘Kom, we gaan naar Hezingen, lekker wakker worden met het kraaien van de haan.’ Tegen een uurtje of twaalf waren we thuis, ik had mijn smoking nog niet uit, of er werd op de deur gebonkt. Was het de buurman die mijn hulp nodig had, er moest een kalf getrokken worden. Ik spring in mijn overall op de fiets en rijd richting buren. Nog geen vierentwintig uur nadat ik uit New York was teruggekomen, zat ik daar, middenin de nacht, onder het vage schijnsel van een kale peer, in het stro en in de geur van pis en stront Schnaps te drinken om een nieuw leven in te wijden. Da’s toch godverdomme mooi!”
81
Ernst Dani ĂŤ l Smid
82
Het Twents heb ik achter de heg geleerd
De opera Cavalleria Rusticana van Pietro Mascagni opvoeren op de Oude Markt in Enschede. Het is de vurige wens van Ernst Daniël Smid. In zijn hoofd heeft de bariton het stuk al vele malen afgespeeld. Eén van de vele kroegen rondom de Grote Kerk dient als decor voor een taveerne in een klein Siciliaans dorpje, terwijl de Grote Kerk zelf getransformeerd zal worden tot dorpskerk. Ernst Daniël zal de rol spelen van Alfio. Het leven en zijn vrouw bejubelend, komt hij er gaandeweg het stuk achter dat zijn vrouw hem bedriegt. Een duel met zijn rivaal beslecht hij in zijn voordeel. En terwijl de dorpelingen rouwen om de omgekomen Turiddu, valt het grote kruis van de kerk af: “Prachtig idee toch?” Ernst Daniël ziet het al helemaal voor zich: “Het is een opera die zich afspeelt tussen kroeg en kerk. Dan is er toch geen plek in Nederland die zich beter leent als decor dan de Oude Markt in Enschede? De opera speelt zich grotendeels af op paaszondag. In één van de aktes komen de dorpelingen uitzinnig van vreugde de kerk uit. Stel je voor, de prachtige Oude Markt, die van het ene op het andere moment bevolkt wordt door een zingend koor dat letterlijk uit de Grote Kerk komt denderen. Het is als een visioen. Het lijkt me werkelijk té gek om te doen. En voor de muzikale begeleiding zorgt Muziekvereniging Wilhelmina Glanerbrug. Als de burgemeester morgen naar mij toekomt en mij vraagt of ik dit wil realiseren, zeg ik direct ja.” Het is Ernst Daniël Smid ten voeten uit. In alles hoort hij muziek, ziet hij een decor voor een opera. Maar met de Oude Markt als decor, is voor hem de cirkel rond. Want
Ernst Daniël Smid (Enschede, 6 mei 1953) is zanger en tv-presentator. Als bariton heeft hij verschillende rollen gespeeld in opera’s en musicals. Zo was hij te zien en te horen in de opera ‘Faust’, in ‘La Traviata’ en ‘Le nozze di Figaro’. Van 1990 tot 2004 speelde hij in diverse musicalproducties van Joop van den Ende, zoals ‘Les Misérables’, ‘Sweeney Todd’ en ‘The Sound of Music’. In 1992 ontvangt hij de Zilveren Harp voor zijn eerste solo-cd. Vanaf 1998 presenteert hij het veelbekeken televisieprogramma ‘Una voce particolare’. In 2008 wordt hij benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau.
hoewel de in 1953 geboren operazanger slechts acht jaar van zijn leven in Twente heeft doorgebracht en zich niet meer Twents voelt, neemt de streek nog altijd een bijzondere plek in zijn hart in. IJsjes bij Van Eck We hebben afgesproken op de wijngaard ‘Hof van Twente’ in Bentelo. Een plek waar Ernst Daniël zich als rechtgeaarde Bourgondiër als een vis in het water voelt. Want naast muziek nemen wijn en spijs een prominente plaats in zijn leven in. Al beperkte zijn culinaire voorliefde zich in zijn vroege jeugd voornamelijk tot chocola en waterijsjes. Die jeugd speelde zich af in Glanerbrug, waar de familie Smid naartoe verhuisde toen Ernst Daniël twee jaar oud was. Een paar jaar daarvoor zijn vader en moeder Smid vanuit Apeldoorn naar Enschede verhuisd. Ernst Daniëls vader was werkzaam bij een souvenirfabriekje en logeerde op een adres aan de Noorderhagen. Niet lang daarna kwamen ook zijn vrouw en vijf kinderen vanuit Apeldoorn naar Enschede. Ernst Daniël was even later de eerste van het gezin die in Enschede geboren werd. Later zouden er nog drie kinderen volgen, waardoor de bariton in een goed gevuld nest met vier broers en vier zussen opgroeide. In Glanerbrug woonde de familie Smid aan de Jacob Roggeveenstraat. “Het was een tijd van veel buitenspelen”, herinnert Ernst Daniël zich: “Ik weet nog goed dat er overal sigarettenautomaten buiten aan de muren hingen. We woonden dicht
83
bij de grens en omdat de sigaretten en koffie in Nederland goedkoper waren dan in Duitsland, kwamen de Duitsers massaal de grens over om deze spullen in Nederland te kopen. Het gebeurde geregeld dat ze vergaten hun wisselgeld uit de automaten te halen. We hadden er bijna een dagtaak aan om de opbrengst te incasseren.” Nooit verdween het geld echter in de spaarpot van Ernst Daniël. Liever kochten hij en zijn vriendjes er snoep en ijs van. Bij Van Eck bijvoorbeeld: “Daar verkochten ze ijsjes aan een stokje. Maar meer nog dan naar de heerlijke, koele versnapering, keken we uit naar het openscheuren van de wikkel. Want als je geluk had, stond er op jouw stokje een Z. En die Z betekende een gratis nieuw ijsje.” Meneer Slag en meneer Prins Het gezicht van de bariton verraadt dat de spanning van dat moment hem ook zoveel jaren later nog steeds pakt: “Als ik aan die momenten terugdenk, bekruipt mij een gevoel van weemoed. Een gevoel dat ik zeker niet wegdruk, maar zelfs als zeer welkom ervaar. De weemoed trekt mij. Tegenwoordig ligt er zoveel druk op wat je doet, dat het af en toe wel eens lekker is om in gedachten over vroeger te verzinken. Als ik dan aan de periode in de Jacob Roggeveenstraat denk, dan denk ik gelijk aan meneer Slag. Meneer Slag woonde naast ons en meneer Slag had een contrabas. Daar mocht ik wel eens op oefenen. Het was een bijzondere kennismaking met een prachtig instrument. En bij ons in de straat woonde ook meneer Prins. Die reed door het dorp op een Solex. Hoewel die Solex geen duizelingwekkende snelheden bereikte, herinner ik mij meneer Prins om de grote snotstreep die zijn gezicht sierde wanneer hij de Jacob Roggeveenstraat weer in kwam rijden.” Aan het eind van de Jacob Roggeveenstraat bevond zich de kleuterschool waar Ernst Daniël klassikaal zijn eerste blokken stapelde. De lagere school, waar de operazanger alleen de eerste twee klassen volgde, stond heel toepasselijk aan de Schoolstraat. Wat Ernst Daniël zich vooral herinnert van zijn lagere school, is het gebouw zelf: “Dat was echt oud. Het had zomaar bezongen kunnen worden in ‘Het Dorp’ van Wim Sonneveld.” Op die school stond Ernst Daniël voor een haast duivels dilemma. Plat Twents was er de voertaal, maar dat was niet de taal die hij van huis uit meekreeg. Waagde hij het op school Algemeen Beschaafd Nederlands te spreken, dan kon hij rekenen op een flink pak rammel van zijn klasgenoten. Thuis stond hem echter eenzelfde behandeling te wachten, als hij zijn ouders in plat Twents aansprak: “Je kunt met recht stellen dat ik het Twents, en later het Achterhoeks, achter de heg geleerd heb”, lacht Ernst Daniël. Verpleegsters met losse handjes Zijn gezicht betrekt echter wanneer hij terugdenkt aan de losse handjes van de zusters van het ziekenhuis in Enschede, waar hij noodgedwongen enige tijd doorbracht. Bij Ernst Daniël werd de diagnose pseudokroep gesteld. Volstond een aantal stoombehandelingen bij de meeste patiëntjes, bij de operazanger bleek de ziekte hardnekkiger. Met als gevolg dat hij vaak het gevoel had te stikken. “Ik kan me erg weinig herinneren van die periode, behalve dat het een heel nare tijd was”, bekent Ernst Daniël met een ernstige blik: “Veel herinneringen van toen heb ik geblokkeerd. Het enige dat ik me nog vaag kan herinneren, is een grote zaal, wit en klinisch. En dat mijn oma en mijn zus me daar hebben weggehaald, omdat
84
de verpleegsters het niet bepaald goed met mij voor hadden.” Na acht jaar Twente kreeg vader Smid een nieuwe baan aangeboden in Lichtenvoorde. Het gezin verhuisde opnieuw, ditmaal naar de Achterhoek. En Twente werd daarmee voor Ernst Daniël een afgesloten hoofdstuk uit een mooi boek. Veel verschillen tussen Twente en de Achterhoek kan de bariton niet noemen. Of het moet zijn dat hij de Achterhoekse boer net iets gemoedelijker vind: “Misschien heeft het te maken met het feit dat de Twentenaar jarenlang onderdrukt is door de grote textielbazen. Textielbazen waar ze nu nota bene mooie plantsoenen naar vernoemen. Dit heeft geleid tot een bepaald soort nuchterheid dat maar weinig ruimte laat voor poëzie. De Achterhoek blinkt al niet uit in protserigheid, Twente heeft dat nog minder. Dat is natuurlijk niet direct een negatieve eigenschap, maar wat mij betreft mag het allemaal wel iets uitbundiger.” Dan stappen we de auto in voor de foto. Ernst Daniël geniet zichtbaar wanneer hij zijn auto over de smalle Twentse landweggetjes stuurt: “Prachtig toch? Heerlijk wijds, de koeien nog buiten, de zachte glooiingen in het landschap, schitterende boerderijen en landerijen, uitgestrekte bossen, met houtwallen omzoomde akkers. Ik vind het geweldig om hier te rijden. Het doet me echt wat. Hoewel ik me nauwelijks Twentenaar voel, voel ik toch een bepaalde trots. Twente heeft zich de afgelopen jaren zo geweldig ontwikkeld, dat het voor mij bepaald geen moeilijke taak is om de streek in den lande te promoten. Iets wat ik overigens graag doe.” Het Gooi versus Twente Toch ziet Ernst Daniël een terugkeer naar Twente niet zo zitten: “Ik woon in Het Gooi, in vergelijking met Twente een verschil van dag en nacht. Maar toch blijf ik Het Gooi trouw. Ik heb er mijn vrienden, heb er mijn werk en woon er niet onaardig mag ik wel zeggen. Natuurlijk zijn er altijd zaken die ik liever anders zou zien. Bijvoorbeeld een bakje koffie bij de buren doen. Waar ik nu woon, moet er van tevoren gebeld worden om een afspraak te maken, terwijl in Twente iedereen, zonder te kloppen, gewoon achterom komt. En zo gebeuren er in Het Gooi nog wel een paar dingen waarvan ik denk: ‘Kan dat nou niet anders?’ Ach, ik ben een impulsief mens, ik kan nu wel heel hard roepen dat ik altijd in Het Gooi zal blijven wonen, maar voor hetzelfde geld woon ik over tien jaar alsnog in Twente of de Achterhoek.” We lopen inmiddels al tussen de wijnranken in Bentelo. Volle trossen rode druiven pakken nog net de laatste krachtige zonnestralen van het jaar mee. Terwijl Ernst Daniël op de foto wordt gezet, ontkurkt wijngaardenier Roelof Visscher een fles rode wijn van eigen grond. Zijn vrouw Ilse heeft voor Twentse kazen gezorgd. Zittend aan de oever van de prachtige Hagmolenbeek en gadegeslagen door een woeste stier die, op een voor ons veilige afstand, aan de overzijde van de beek staat te briesen, brengt Ernst Daniël een toost uit. “Op Twente”, heft hij zijn glas. En terwijl hij een hap Twentse kaas combineert met een slok Twentse wijn verschijnt er een tevreden lach op zijn gezicht: “Het Twentse leven is zo slecht nog niet.”
Interviews en Fotolocaties Henkjan Smits
8
Interview: Eric Sleeuwits
Fotolocatie: Egbert Gorterpark, Almelo
Henk Kamp
12
Interview: Roel Elsman
Fotolocatie: Sint Lambertusbasiliek, Hengelo
Ellen van Langen
16
Interview: Eric Sleeuwits
Fotolocatie: Enschede Airport Twente, Enschede
Johan Nijenhuis
20
Interview: Eric Sleeuwits
Fotolocatie: Weiland, Markelo
Alberto Stegeman
24
Interview: Roel Elsman
Fotolocatie: Grote Puntbrug, Vroomshoop
Anne van der Meiden
28
Interview: Eric Sleeuwits
Fotolocatie: Stiftskerk, Weerselo
Daphne Bunskoek
32
Interview: Eric Sleeuwits
Fotolocatie: Begraafplaats ‘t Groenedael, Almelo
André Manuel
36
Interview: Eric Sleeuwits
Fotolocatie: Bos achter Huize Diepenheim, Diepenheim
Eddy Zoëy
40
Interview: Eric Sleeuwits
Fotolocatie: Wierdense Veld, Wierden
Marga Bult
44
Interview: Roel Elsman
Fotolocatie: Landgoed Singraven, Denekamp
Harm Edens
48
Interview: Roel Elsman
Fotolocatie: Kasteel Warmelo, Diepenheim
Ton Schulten
52
Interview: Eric Sleeuwits
Fotolocatie: Atelier Ton Schulten, Ootmarsum
Marleen Veldhuis
56
Interview: Eric Sleeuwits
Fotolocatie: Tuindorpbad, Hengelo
Henk Kesler
60
Interview: Eric Sleeuwits
Fotolocatie: De Grolsch Veste, Enschede
Sabine Uitslag
64
Interview: Roel Elsman
Fotolocatie: Engbertsdijkvenen, Kloosterhaar
Eric Braamhaar
68
Interview: Eric Sleeuwits
Fotolocatie: Havezate OosterhoF, Rijssen
Kim Kötter
72
Interview: Eric Sleeuwits
Fotolocatie: Dinkel bij het Lutterzand, De Lutte
Herman Finkers
76
Interview: Eric Sleeuwits
Fotolocatie: Tankenberg, De Lutte
Jan Cremer
80
Interview: Roel Elsman
Fotolocatie: Cremer Museum, Enschede
Ernst Daniël Smid
84
Interview: Roel Elsman
Fotolocatie: Wijngaard Hof van Twente, Bentelo
86