de gezondheidsdienst voor dieren
Nieuws en mededelingen ONTWORMEN: NU DE STRATEGIE BEPALEN Deze pagina’s zijn een bijdrage van De Gezondheidsdienst voor Dieren Postbus 9 7400 AA Deventer T. 0900-1770 E. redactie@gddeventer.com www. gddeventer.com Redactie: Kees van Maanen (deskundige infectieziekten paard), Emiel Schiphorst (marktmanager paard), Petra Reijnen (relatiebeheer dierenartspraktijken), Ria Huijben (adviseur Marketing & Communicatie). Eindredactie: Eva Onis Uw suggesties voor het katern zijn welkom via redactie@gddeventer.com.
Het voorjaar is voor alle paardenhouders het geschikte moment om de juiste strategie te bepalen voor effectieve wormbestrijding, met het hoogst haalbare rendement. Bij het verschijnen van deze Hippische Ondernemer is het veulenseizoen in volle gang en ook dan zullen nog de meeste veulens langdurig opgestald staan, thuis en/of op het dekstation. De eerste wormen waar het veulen mee te maken krijgt zijn de veulenworm (Strongyloides westeri ) en de spoelworm (Parascaris equorum ); deze infecties zijn deels als stalinfecties te beschouwen. In eerste instantie is hier dan ook een goede stalhygiëne de belangrijkste preventieve maatregel. Het devies is: zo vroeg mogelijk naar buiten. Dat vermindert de infectiedruk. Beide wormen komen echter ook in het weiland voor. De veulens van het ene jaar dragen de spoelwormen over op de veulens van het volgende jaar. Waakzaam-
heid (mestonderzoek) blijft dus geboden. In tegenstelling tot stalinfecties zijn besmettingen met andere wormen, de strongyliden, echte weideinfecties. Het zijn hierbij niet de volwassen wormen, maar juist de wormlarven die in het dier ernstige beschadigingen veroorzaken (wormaneurysma door Strongylus vulgaris; (fatale) dikke darmontste-
king door Cyathostominae). Het is dan ook van belang dat de preventie gericht is op het voorkomen van de opname van infectieuze larven. Dit is te bereiken door de ei-uitscheiding door de paarden te minimaliseren. Een (individueel) mestonderzoek en op basis daarvan een adequate behandeling is hier het meest doeltreffend. Dit onderzoek dient op gezette tijden te worden herhaald. Het loont de moeite om voldoende aandacht te besteden aan deze strongylidenpreventie omdat klinische infecties niet zelden met omvangrijke blijvende weefselschade gepaard gaan. Tot slot is het goed om te weten dat het toepassen van vaccinaties (Influenza, Rhinopneumonie) een veel betere respons geeft, en dus een betere bescherming biedt, bij dieren die goed ontwormd zijn. Meer informatie is te vinden op de parasietenwijzer van de Universiteit Utrecht: www.parasietenwijzer.nl.
VEELGESTELDE VRAAG OVER ONTWORMEN Een veelgestelde vraag is: Moet ik een hoogdrachtige merrie, die het jaar rond op één standweide loopt, in het voorjaar ontwormen? Het antwoord hierop is dat deze merrie niet standaard ontwormd hoeft te worden. Bij het niet ontwormen is het echter wel noodzakelijk om te weten of de merrie Strongylustype eieren uitscheidt. Men moet namelijk voorkomen dat zij het weiland zo zwaar besmet met eieren (waar larven uit gaan ontwikkelen), dat het onveilig wordt voor met name veulens. Zorg ervoor dat het weiland in het voorjaar veilig is voor de veulens door mest van de merrie(s) regelmatig te laten onderzoeken of door behandelingen op de juiste tijdstippen in het voorgaande weideseizoen. Eieren die gedurende de vorstperiode zijn afgezet, zijn stukgevroren. Maar de larven die al in het najaar tot ontwikkeling waren gekomen, liggen nog steeds op opname te wachten.
35 HO2 / 2013
de gezondheidsdienst voor dieren
Tekst: dr. Kees van Maanen
RHINOPNEUMONIE EN DROES: BELANGRIJKE (HYGIËNE) MAATREGELEN Rhinopneumonie en droes zijn twee veelbesproken infectieziekten bij paarden waarbij hygiënemaatregelen een belangrijke rol spelen. Hierbij gaat het niet alleen om maatregelen bij een uitbraak, om verspreiding te voorkomen, maar ook om preventieve maatregelen. Het rhinopneumonievirus wordt voornamelijk verspreid door direct contact tussen paarden of indirect over korte afstanden via de lucht. Ook kan het virus via kleren en handen worden overgedragen of via voerbakken, drinkemmers en het tuig. Neusuitvloeiing van besmette paarden kan veel virusdeeltjes bevatten, maar ook paarden zonder zichtbare neusuitvloeiing kunnen besmettelijk zijn. Neus-neuscontact is de belangrijkste verspreidingsroute. Hoesten of proesten bevordert de overdracht, maar wordt lang niet altijd gezien. Het virus overleeft niet lang in de omgeving: minder dan 35
dagen onder ideale omstandigheden en waarschijnlijk minder dan zeven dagen onder praktijkomstandigheden.
waarin de diagnose gesteld is zoveel mogelijk gescheiden. • Verzorg eerst de onbesmette en als laatste de EHV-positieve paarden. Paarden in groepen indelen en alle hygiënemaatregelen in acht nemen, vermindert de kans op verspreiding. Verzorgers dienen dus ook niet heen en weer te lopen tussen de groepen. • Na een abortus het veulen en de placenta zo snel mogelijk in dubbele lekdichte plastic zakken afvoeren. Verplaats zo mogelijk de merrie en eventueel andere PCR-positieve paarden naar een isolatiestal.
Maatregelen rhino Neem bij een uitbraak van rhinopneumonie de volgende maatregelen: • Sluit het bedrijf: tenminste twee, liever drie weken na het verdwijnen van de klinische symptomen geen vervoer van paarden van en naar het bedrijf. • Isoleer alle verdachte en besmette paarden. Is dit niet mogelijk, ga dan niet slepen met de paarden, maar behandel de afdeling
Besmetting met rhinopneumonie of droes kan verlopen via direct contact tussen paarden.
36 HO2 / 2013
• T ips voor de desinfectie van boxen/stallen bij herpesvirussen: o alle bodembedekking (stro, zaagsel of vlas) verwijderen en zo snel mogelijk van het bedrijf afvoeren; o bodem en muren goed reinigen door schrobben met water en zeep (geen hogedrukspuit gebruiken, want het virus kan zich via waterdruppeltjes in de lucht verspreiden); o bodem en muren goed laten opdrogen (virussen kunnen slecht tegen uitdroging); o vervolgens desinfecteren met Halamid in de voor virussen voorgeschreven concentratie en dit 20 minuten laten inwerken. Daarna goed spoelen met water. Verspreiding van droes De belangrijkste besmettingsbronnen van droes zijn paarden met droesverschijnselen (koorts, neusuitvloeiing en later abcessen) of latente dragers. Besmetting kan, net als bij rhinopneumonie, door direct contact tussen paarden, maar ook indirect via de mens of door gedeelde huisvesting en hulpmiddelen. Normaal stopt de uitscheiding van de bacterie vier tot zes weken nadat het paard klinisch is opgeknapt dan wel geen neusuitvloeiing meer heeft. Daarom wordt geadviseerd een bedrijf met een droesuitbraak gesloten te
de gezondheidsdienst voor dieren houden tot zes weken na het laatste geval van droes. Sommige paarden worden echter na het doormaken van droes langdurig drager, waarbij de bacterie zich in de luchtzakken schuilhoudt. Deze paarden kunnen bij stress of verminderde weerstand de bacterie weer actief gaan uitscheiden, vaak zonder duidelijke klinische verschijnselen. Ongeveer 10% van de paarden die een droesinfectie doormaakt wordt zo’n langdurige drager! De bacterie kan bij koel weer overigens ook lang in de omgeving overleven (tot 60 dagen op houten oppervlakten bij een paar graden boven nul). Maatregelen bij droes • Tot tenminste vier (liever zes) weken na het verdwijnen van de klinische symptomen geen vervoer van paarden van en naar het bedrijf. • Omdat paarden met droes (zeker na het doorbreken van abcessen) grote hoeveelheden bacteriën uitscheiden, moeten ze direct gescheiden worden van de andere paarden. Idealiter gedurende vier tot zes weken. Is dit niet mogelijk, ga dan niet slepen met de paarden, maar behandel de afdeling waarin de diagnose gesteld is zoveel mogelijk gescheiden.
RHINOPNEUMONIE
• V erzorg als eerste de onbesmette paarden en als laatste de droespositieve paarden. Ook hier geldt: indeling in groepen en alle hygiënemaatregelen toepassen verkleint de verspreidingskans. Droes is nog besmettelijker dan EHV en de bacteriën kunnen lang- durig in de omgeving overleven. • Voor desinfectie van stallen gelden dezelfde adviezen als voor EHV. • Onderzoek bij klinisch herstelde paarden via een kweek (kan fout-negatief zijn door overgroei van andere bacteriën) en/of PCR diverse malen of ze geen bacteriën meer uitscheiden. Pas na enkele negatieve uitslagen op rij mogen de paarden terug naar de schone groep. • Als er na een uitbraak subklinisch geïnfecteerde dragers aanwezig blijven, kunnen deze later voor nieuwe uitbraken zorgen. Eventueel kunnen deze dragers via diverse testen worden geïdentificeerd, zodat behandeling mogelijk is.
Rhinopneumonie wordt veroorzaakt door twee verschillende herpesvirussen (EHV1 en EHV4). Er zijn drie vormen: de verkoudheidsvorm, de abortusvorm (besmettelijk verwerpen) en de neurologische vorm. Alle paarden in Nederland komen regelmatig met deze virussen in contact (bijna alle paarden met EHV4 en 20 tot 40% met EHV1). Het is helaas niet bekend waarom een bedrijf soms getroffen wordt door abortussen of verlammingsproblemen. De verkoudheidsvorm, met EHV4 als belangrijkste oorzaak, komt zeer regelmatig voor bij vooral jonge paarden. Deze vorm veroorzaakt koorts en soms een snotneus, hoesten en dikke benen. De abortusvorm (bijna altijd door EHV1) komt regelmatig voor bij merries en leidt tot abortus of zeer zwak geboren veulens die vaak binnen drie dagen sterven. De neurologische variant wordt altijd veroorzaakt door EHV1 en komt incidenteel voor. Dit begint meestal met een wat slappe staart en ataxie. Eventueel kunnen ernstigere verlammingsverschijnselen optreden. Kijk voor meer informatie op www.gddeventer.com/paard (onder ‘uitgelicht’).
geïntroduceerd wordt via dieren, mensen, voertuigen of hulpmiddelen. • Hier zit een lastig dilemma: paardenwelzijn en isoleren van paarden staan soms tegenover elkaar. In het kader van infectieverspreiding is het verstandig contact tussen paarden (vooral neus-neus) zoveel mogelijk te vermijden en de stallen goed te ventileren. • Wedstrijdpaarden, fokpaarden en jonge paarden kunnen het beste in drie aparte groepen worden gehuisvest. Een eventuele vierde groep kan bestaan uit rijpaarden die nooit buiten het bedrijf komen. • Bij wedstrijden is het belangrijk dat de paarden geen rechtstreeks contact hebben. Laat paarden niet aan elkaar snuffelen, gebruik een eigen wateremmer en voerbak en zet paarden liever niet op een vreemde stal. Ofwel: paard afladen om te rijden, contact met andere paarden voorkomen, zelf geen andere paarden aanraken en na het rijden het paard direct weer op de trailer.
preventie Biosecurity betekent: al het mogelijke doen om de kans te verkleinen dat een infectieziekte op een bedrijf
Droes Droes wordt veroorzaakt door Streptococcus equi. Deze bacterie veroorzaakt een zeer besmettelijke aandoening van de voorste luchtwegen. Vervolgens ontstaan er meestal abcessen in de lymfeknopen van de kaak en hals. Na het doorbreken van deze abcessen treedt normaliter snel herstel op. Verdere symptomen zijn: koorts, etterige neusuitvloeiing en eventueel moeilijk ademen/slikken/eten vanwege de abcessen in de keel. In 20% van de gevallen vinden ook complicaties plaats, zoals verslagen droes (abcessen in het lichaam na verspreiding van de bacterie via de bloedbaan), huidbloedingen door een allergische reactie en longontsteking na verslikken. Ongeveer 75% van de paarden is na de infectie jarenlang immuun; 25% kan na enkele maanden weer droes doormaken, vaak wel met mildere verschijnselen.
37 HO2 / 2013
• P aarden die (mogelijk) in contact zijn gekomen met geïnfecteerde paarden idealiter drie weken isoleren van de andere paarden (in een aparte stal). Verzorgers dienen hygiënemaatregelen te nemen. • In de isolatieperiode is het raadzaam om de paarden een week lang tweemaal daags te temperaturen. ■
Ook bij voeren geldt: begin bij de gezonde dieren.
de gezondheidsdienst voor dieren
TEKST: DR. GUILLAUME COUNOTTE
DRINKWATER VOOR PAARDEN NIET ALTIJD VAN DE BESTE KWALITEIT Net als in voorgaande jaren, zijn ook over 2012 de resultaten van door de GD uitgevoerd drinkwateronderzoek op een rij gezet. Slechts 56% van de monsters van drinkwater voor paarden bleek geschikt. Door met een aantal factoren rekening te houden, kan de kwaliteit van dit water verbeterd worden.
Een slechte waterkwaliteit leidt tot verminderde voeropname door de paarden, en dat veroorzaakt weer minder groei en meer gezondheidsproblemen. Goed drinkwater behoort aan een drietal eisen te voldoen: het water is smakelijk (de paarden willen het graag drinken), het is beschikbaar op de plaats waar de paarden gewoonlijk drinken (leidingen mogen niet verstopt zijn, de drinknippels stromen goed) en het water mag niet schadelijk zijn voor de gezondheid en de groei van het paard. MARGINALE VERBETERING Hoe is nu de situatie in Nederland? Ongeveer 20 % van alle watermonsters bestemd voor paarden, wordt afgekeurd. En maar ongeveer 56 % van het water is geschikt; de rest is minder geschikt maar vormt niet direct een risico voor de gezondheid van het paard.
Bocht in een drinkwaterleiding met ijzerneerslag
Beoordeling van watermonsters bestemd voor paarden
De situatie is ten opzichte van vorige jaren wel iets verbeterd. Dat is te zien in Figuur 1. De redenen waarom het water wordt afgekeurd, staan in Tabel 1. Hieruit blijkt dat vooral het ammoniumgehalte verhoogd is. Dat wordt meestal veroorzaakt door mestresten die in het water terecht zijn gekomen. Met mest kunnen ook schadelijke microorganismen in het water terechtkomen. Een tweede reden waarom het water wordt afgekeurd, is ijzer. Paarden zijn in principe niet zo gevoelig voor een overmaat aan ijzer, tenminste wanneer het ijzer in het voer zit. Maar wanneer het ijzer in water zit (vooral in nietbelucht water), wordt het heel efficiĂŤnt opgenomen en in de lever bewaard. Dit leidt dan tot een ijzerstapeling in de lever met als gevolg de dood van het paard.
Reden
Percentage afgekeurd
totaal kiemgetal
14 %
E. coligetal
5%
ammonium
57 %
chloride
5%
hardheid
24 %
ijzer
33 %
natrium
10 %
Tabel 1: Redenen waarom drinkwater wordt afgekeurd
38 HO2 / 2013
de gezondheidsdienst voor dieren Een ander probleem dat kan optreden, is vervuiling in de leidingen door biofilm. Biofilm is een mengsel van mineralen (vooral ijzer en mangaan), uitscheidingsproducten van bacteriën en andere micro-organismen (een soort plakslijm) en de micro-organismen zelf (bacteriën, schimmels en gisten). De snelheid waarmee de biofilm zich vormt, is sterk afhankelijk van het materiaal waarvan de leidingen zijn gemaakt, de aansluitingen, de hoeveelheid bochten en eventuele dode leidingen. Koperen leidingen vormen het minst snel een biofilm, lage dichtheid ethyleen (tyleen) het snelst. Is er eenmaal een biofilm gevormd, dan is het vaak moeilijk om deze weer kwijt te raken. Doorspoelen, spoelen met zuur en eventueel een ontsmettingsmiddel kan, maar helpt niet altijd. Soms zijn oxiderende middelen nodig,
Schematische weergave biofilm
bijvoorbeeld waterstofperoxide, gestabiliseerd met zilver. Gebruik uitsluitend middelen die zijn toegelaten voor het ontsmetten van drinkwater (zie www.ctgb.nl voor informatie over de huidige wetgeving). Om de gezondheid van het paard niet in gevaar te
brengen, mogen de middelen alleen worden gebruikt zoals op het etiket vermeld staat. Meng ook nooit middelen door elkaar: het gebruik van (sterk) zuur in combinatie met natriumhypochloriet kan ernstige schade veroorzaken aan slokdarm en maag. ■
Risico’s van ammonium en hardheid Zowel ammonium als hardheid wordt nogal eens te hoog gemeten in water bestemd voor paarden. Maar is dat erg? Ammonium is op zich niet schadelijk. Wel kan het een indicator zijn van de aanwezigheid van mest, waardoor het water ongeschikt is als drinkwater. In gebieden van Nederland waar veen voorkomt, is van nature een verhoogd ammoniumgehalte aanwezig. Dat wijst dan niet op mest, maar ook dat water is minder geschikt. Ammonium moet door de lever omgezet worden in ureum. Dat kost energie. Dus voor ieder molecuul ammonium moet het paard extra energie gebruiken. Hardheid is op zich ook niet schadelijk, maar beïnvloedt wel de smaak van het water. Als een paard eenmaal aan een bepaalde hardheid gewend is, zal het bij verandering van de hardheid de eerste paar dagen minder gaan drinken. Dat gebeurt bijvoorbeeld als in een bak in de wei ander water met een andere hardheid aanwezig is dan in de stal. Een hardheid van meer dan 25 °D of minder dan 4 °D is meestal minder smakelijk.
TIPS VOOR VERBETERING VAN DRINKWATER 1. Zorg dat de bron goed is: ken de waterkwaliteit van de bron en plaats indien dat nodig is een zuiveringsinstallatie (ijzerfilter, ontharder, enzovoorts). 2. Gebruik goede materialen. Zachte tyleenbuizen zijn goedkoop maar op den duur slecht. 3. Leg de leidingen goed aan: niet teveel bochten en/of onnodige dode leidingen. 4. Laat het water regelmatig doorstromen op plaatsen waar paarden langer dan een week niet hebben gedronken. 5. Wanneer het water er vuiler uitkomt dan dat het erin gaat, maak dan de leidingen schoon met een toegelaten middel.
39 HO2 / 2013
IJZERVERGIFTIGING BIJ HET PAARD Water in diepere lagen (meer dan 10 meter) bevat geen zuurstof. Het ijzer dat in het water zit, is kleurloos en goed oplosbaar. Wanneer het water in contact komt met lucht, oxideert het ijzer langzaam. Dat duurt 1 tot 2 uur. Water met (veel) ijzer dat direct uit de pomp stroomt, is dan ook kleurloos. Laat men dit water staan, dan ontstaat na ongeveer 20 minuten een gele kleur en na ongeveer 2 uur ontstaat ijzerneerslag op de bodem. Bij een paardenpension dronken de paarden water dat rechtstreeks werd opgepompt zonder verdere behandeling. Het water bevatte veel ijzer (meer dan 20 mg/L), maar dat was niet direct zichtbaar. Toen één van de paarden stierf, bleek dat het paard een ijzer-intoxicatie had. De lever had zoveel ijzer opgenomen, dat dit het paard teveel werd. Na onderzoek bleek dat het water duidelijk de oorzaak was van deze ijzer-intoxicatie. Liet men het water staan, dan werd het donkerbruin met veel neerslag.
de gezondheidsdienst voor dieren
Nieuws en mededelingen VOORKOM KOLIEK Snel gegroeid gras bevat weinig structuur en is daardoor vaak een oorzaak van koliek. In perioden van snelle grasgroei is het dus noodzakelijk de weideduur te beperken en de paarden en pony’s op stal royaal hooi bij te voeren. Hoewel gras het beste en meest complete voedsel is voor het paard, is een juiste balans tussen weide en stal de beste garantie voor een probleemloze weideperiode. Paardenhouders hebben de minste problemen met de gezondheid van hun paarden wanneer zij de paarden gedurende de gehele weideperiode ’s nachts opstallen en dan goed hooi bijvoeren. Dan is het ook mogelijk om steeds de juiste balans te kiezen tussen het aanbod van weidegras en hooi, afhankelijk van de kwaliteit van het weidegras.
LET OP MET VOORJAARSGRAS De eerste snede gras is niet zo gezond als het lijkt. In het voorjaar wordt overdag door de zon veel suiker aangemaakt in het gras dat, als het goed is, gedurende de nacht wordt omgezet in onder andere celwanden. Vaak komen echter in het voorjaar koude nachten voor, zelfs met nachtvorst aan de grond. Tijdens koude nachten gebeurt er niets in de grasspriet. Suiker wordt dus niet afgebroken, maar zit de volgende ochtend nog steeds in het gras. Vervolgens wordt er onder invloed van de zon weer volop nieuwe, extra, suiker aangemaakt. Deze ophoping van suiker zorgt ervoor dat elk jaar weer veel paarden en pony’s hoefbevangen worden.
SCHONE KRAAMSTAL VAN GROOT BELANG Voor paardenhouders die dit voorjaar weer veulens verwachten, is het raadzaam om vooraf goed na te denken over de kraamstal. Zorg voor een schone kraamstal, want op die manier wordt de aanwezigheid van ziektekiemen rondom het gevoelige veulen geminimaliseerd. Begin op tijd met het volledig verwijderen van de bedding en van materialen die loszitten. Reinigen doet men vervolgens door eerst de stal bezemschoon te maken en daarna te reinigen met ruim water en zeep. Tenslotte kan de stal gedesinfecteerd worden. Reinig niet alleen de vloer maar ook de wanden, de ruif, enzovoorts. Worminfecties die voor het veulen in de stal van belang zijn, zijn de spoelworm en de veulenworm. Daarnaast kunnen aarsmaden een rol spelen. Het is belangrijk om de kraamstal ook tijdens aanwezigheid van de merrie tussendoor zorgvuldig schoon te maken, om zo te voorkomen dat intussen vanuit de merrie de infectiedruk weer toeneemt. Aangezien de wormeieren na uitscheiding nog niet direct infectieus zijn, is dagelijks mest verwijderen effectief. Strongyloides westeri heeft als eigenschap dat er ook vrijlevende wormen in de omgeving kunnen zijn, waarvan de larven het veulen kunnen infecteren. Infectie met deze worm kan niet alleen na opname via de mond; deze wormen kunnen zelfs rechtstreeks door de huid binnendringen. De ei-uitscheiding door het veulen zelf kan bij Strongyloides al plaats vinden na 17-21 dagen. Voor Parascaris en voor Oxyuris duurt dit een paar maanden langer. Als er ondanks een goede hygiëne bij het veulen diarree optreedt, is mestonderzoek van de veulen zinvol om te beoordelen of worminfecties een rol spelen.
Deze hoefbevangenheid is een van de pijnlijkste ziekten bij paarden en moet koste wat het kost voorkomen worden. Ten onrechte wordt vaak aangenomen dat het eiwit in voorjaarsgras de oorzaak is van de hoefbevangenheid. In werkelijkheid bevat dit gras juist weinig eiwit, maar vooral veel suiker. Uit dergelijk gras kan een paard wel drie kilogram suiker in een dag opnemen. Dat leidt vaak tot het acuut optreden van hoefbevangenheid. Bij zonnig weer met koude nachten dienen de paarden dus gewoon op stal te blijven. Hoewel het gevaar vooral optreedt in het voorjaar en de herfst, wanneer zonnige dagen worden gevolgd door koude nachten, ligt zeker bij gevoelige rassen het gevaar op bevangenheid bij plotselinge opname van veel suikerrijk gras steeds op de loer. Omdat de suiker zich in de loop van de dag opbouwt en ‘s nachts weer wordt afgebroken, is beperkte beweiding in de ochtend veiliger dan in de middag of avond. Steeds is echter onbeperkte beweiding af te raden als uit bloedonderzoek blijkt dat de betreffende paarden of pony’s insulineresistent zijn. Gebleken is dat vrijwel de helft van de Welsh pony’s en cobs, Shetland pony’s en IJslanders zodanig insulineresistent zijn, dat hoefbevangenheid een zeer reëel gevaar vormt voor welzijn en gezondheid. Dat dit nu juist de dieren zijn die vaak onbeperkt mogen weiden is een wrange werkelijkheid.
40 HO2 / 2013