nº
41ste jaargang / 30 mei 2008
11 /
2008
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
NEDERLAND MIDDENMOTOR BIJ INSPANNINGEN KRW “BANKEN MOETEN IN WATER GAAN INVESTEREN” DISCUSSIE OVER (NUMERIEKE) VERDROGING TWEE STRATEGIEËN VOOR DIJKVERHOGING
De programmabureaus
‘Kennis voor Klimaat’ en ‘Klimaat voor Ruimte’ zoeken enthousiaste medewerkers:
Het programmabureau van de Stichting ‘Kennis voor Klimaat’ en het programmabureau van de Stichting ‘Klimaat voor Ruimte’ zoeken drie enthousiaste medewerkers om de teams te versterken. Beide programma’s zijn gericht op het
Projectbegeleider (M/V) (38 uur) Salaris maximaal EUR 3.678,- bruto per maand (salarisschaal 10) Vestigingsplaats Universiteit Utrecht
vinden van manieren om met de uitdagingen van klimaatverandering en de gevolgen ervan om te gaan. In de onderzoekprogramma’s werken maatschappijbreed consortia van overheden, onderzoek- en kennisinstellingen, bedrijfsleven en NGO’s samen aan oplossingen. De programmabureaus ‘Kennis voor Klimaat’ en ‘Klimaat voor Ruimte’ bestaan momenteel uit 6 en 12 mensen die de dagelijkse aansturing
Assistent medewerker communicatie (M/V) (32 uur) Salaris maximaal EUR 2.627,- bruto per maand (salarisschaal 7) Vestigingsplaats Universiteit Utrecht
van de twee nationale onderzoekprogramma’s verzorgen. Het programmabureau Kennis voor Klimaat heeft vestigingen aan de Wageningen UR te Wageningen en de Universiteit Utrecht te Utrecht; het programmabureau Klimaat voor Ruimte heeft vestigingen aan de Wageningen UR te Wageningen en de Vrije Universiteit te Amsterdam.
Projectmedewerker policy-science interface (M/V) (38 uur) Salaris maximaal EUR 4.284,- bruto per maand (salarisschaal 11) Vestigingsplaats Wageningen UR, Wageningen
Voor meer informatie over deze vacatures: www.kennisvoorklimaat.nl of www.klimaatvoorruimte.nl Acquisitie naar aanleiding van deze advertentie wordt niet op prijs gesteld.
Drinkwaterwet
W
aarschijnlijk volgende week behandelt de Tweede Kamer de Drinkwaterwet. Zoals het er nu naar uitziet, zal het dan vooral gaan over de winsten en dividenduitkering van de drinkwaterbedrijven aan de aandeelhouders en de schaalgrootte van de afzonderlijke bedrijven. De (enkele) grote drinkwaterbedrijven die Nederland rijk is, keren nu redelijk wat dividend uit aan gemeenten en provincies. Die zullen daar niet tegen gaan protesteren. Vraag is of de klant profiteert van schaalvergroting. Die vraag heb ik hier al eerder gesteld. Een duidelijk antwoord daarop ontbreekt. Volgens de grote waterbedrijven wel. Maar onderzoek naar de schaalvoordelen van fusies in de drinkwaterwereld leidt tot een andere conclusie: de klanten werden er de afgelopen jaren niet beter van.
In Nederland - met drinkwaterbedrijven in overheidshanden staat die klant voorop en niet de eventuele winstuitkering. De aandeelhouder komt na de klant. Is dit niet zo, dan vertroebelt het eventueel binnen te halen geld een open discussie over de voordelen van schaalvergroting in ons land. Op het uitstekende kraanwater in Nederland moet niet verdiend worden. Water is geen handel, maar een eerste levensbehoefte. Drinkwaterbedrijven zijn geen commerciële bedrijven. Dat moeten de aandeelhouders niet vergeten. En de grote waterbedrijven ook niet. Peter Bielars
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Gerda Pieters Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa Water Research) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Sigrid van der Kind (010) 427 41 40 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 99,- per jaar excl. 6% BTW € 131,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag mediagroep b.v., Rijswijk
inhoud nº 11 / 2008 4 / KRW: Nederland als middenmoter Marc de Rooy en Boris Teunis
6
/ Interview met Antoni Munné I Torras van de Catalaanse ‘Rijkswaterstaat’ Herman Wanningen en Jeroen van Herk
8 / Aanpak blauwalgen in West-Brabant Guido Waajen, Victor van den Berg, Evalyne de Swart en Ellen van Donk
6
10
/ Eerste innovaties van het Europese drinkwateronderzoekprogramma Techneau Theo van den Hoven, Ronald Wielinga en Luuk Rietveld
12 / Interview met Kajetan Hetzer van het SNS REAAL Waterfonds Maarten Gast
14 / Reacties en weerwoord op het artikel
33
‘Numerieke verdroging’
26 / Verenigingsnieuws 29 / Aanpassen aan klimaatverandering: twee strategieën voor dijkverhoging Jean-Luc de Kok en Arjen Hoekstra
33 / Oorzaken en oplossing interne eutrofiëring in spaarbekken De Braakman
37
Esther Lucassen, Henk Castelijns, Arco Wagenvoort en Alfons Smolders
37 / Regenmeting met commerciële mobiele telefonienetwerken Hidde Leijnse, Remko Uijlenhoet en Han Stricker
40 / Agenda 42 / Productnieuws
Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2008 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
Bij de omslagfoto: Kajetan Hetzer, beheerder van het SNS REAAL Waterfonds, in India bij een project waarbij de bank investeert in drinkwatervoorziening (zie pagina 12).
KRW: Nederland als middenmoter Met de komst van de Kaderrichtlijn Water (KRW) is het waterbeheer in Europa helderder geworden. Overal gebruikt men inmiddels dezelfde begrippen voor de analyse van problemen met de waterkwaliteit en wordt volgens een gelijk stramien aan oplossingen gewerkt voor een duurzaam waterbeheer. Dat heeft tot effect dat de vergelijking tussen landen een stuk eenvoudiger wordt. Pas na 2009, als de stroomgebiedsbeheerplannen klaar zijn, kan een grondige analyse worden gemaakt. Maar nu, in de aanloop naar de concept-plannen, kan al wel een eerste vergelijking worden gemaakt van de stand van zaken in Nederland en de buurlanden over de inspanningen op het gebied van de KRW en bijbehorende richtlijnen. Is Nederland koploper of ‘het beste jongetje van de klas’ of klopt dit beeld niet?
I
n 2005 rapporteerden alle Europese landen over hun watersysteem in de zogeheten karakterisering en toestandbeschrijving onder artikel 5 van de KRW. Bij die gelegenheid is een inventarisatie gemaakt van de belangrijkste opgaven waarvoor de Europese landen zich gesteld zien (zie H2O nr. 20 uit 2005, pag. 20-22). De top drie van opgaven bestond uit de effecten van landbouw, de gevolgen van hydromorfologische ingrepen en stedelijk afvalwater. Deze top drie is voor Nederland zeer herkenbaar. Landbouw en hydromorfologische ingrepen hebben de volle aandacht in het Nederlandse waterbeheer en de effecten van stedelijk afvalwater laten zich met name via de grensoverschrijdende wateren gelden.
Nederland in de EU Mede naar aanleiding van de toestandbeschrijving heeft de Europese Commissie een eerste beoordeling gegeven over hoever de Europese lidstaten gevorderd zijn met de voorbereiding van de uitvoering van de KRW. Het resultaat van deze eerste beoordeling is weergegeven in afbeelding 1. Deze laat zien dat Nederland volgens die eerste beoordeling door de Europese Commissie een goede ‘middenmoter’ is.
Nederland in de internationale stroomgebieden In de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde en Eems heeft Nederland in de eerste plaats te maken met Frankrijk, Duitsland en België. Op basis van de kennis die tot eind 2007 is verzameld, valt het volgende beeld te schetsen. De meeste landen hebben de Kaderrichtlijn Water zo goed mogelijk proberen in te passen in de bestaande structuren. Veelal zullen de stroomgebiedsbeheerplannen volgend jaar een voortzetting laten zien van het waterbeleid dat de landen al uitvoerden, met aanpassingen die vaak zijn gericht op de hydromorfologie. Verder worden achterstanden in de invoering van bestaande waterrichtlijnen versneld ingelopen. Al onze directe buurlanden gaan zeer waarschijnlijk de doelstellingen faseren voor tenminste een deel van de waterlichamen. Nederland is geen uitzondering daarop. Doelverlaging komt meestal in latere plancycli aan de orde.
4
H2O / 11 - 2008
De planning van de inspraak kent verschillen. Duitsland en Vlaanderen hebben een vergelijkbare planning als Nederland, waarbij eind dit jaar concept-plannen worden voorgelegd in de inspraak. In Frankrijk is de inspraak in april gestart en Wallonië voorziet de start in juni; hier betreft het minder ver gevorderde plannen.
Stedelijk afvalwater Op het gebied van stedelijk afvalwater hebben België en Frankrijk nog een inhaalslag te maken om te voldoen aan de Europese regelgeving. Nederland voldoet sinds 2007 aan de Europese richtlijn Stedelijk Afvalwater. Tot die tijd was met name de eis van 75 procent stikstofverwijdering nog niet bereikt. Duitsland voldeed al eerder aan de richtlijn en heeft daarbovenop de nationale keuze gemaakt om de eis van 75 procent
stikstofreductie per installatie toe te passen (met een hogere gemiddelde stikstofverwijdering als gevolg). In België is Vlaanderen het verst gevorderd met de zuivering van stedelijk afvalwater. Onlangs is begonnen met de bouw van de rwzi Tervuren, de laatste van de 112 agglomeraties met een grotere vuilvracht dan 10.000 i.e. die nog van een zuivering moet worden voorzien. Deze rwzi wordt volgend jaar zomer in gebruik genomen, waarmee Vlaanderen dan voldoet aan de Richtlijn Stedelijk Afvalwater. Vlaanderen begint nu ook werk te maken van ongezuiverde lozingen in het buitengebied. In Wallonië werd in november vorig jaar een grote zuivering bij Luik geopend. Frankrijk werkt eveneens hard aan het op orde brengen van het stedelijk afvalwater, onder grote druk van de Europese Commissie. Door
Afb. 1: Hoe ver zijn de lidstaten van de Europese Unie met de voorbereiding van de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water? De lijn geeft het gemiddelde van de 27 lidstaten aan (gebaseerd op evaluatie van de rapportages van de lidstaten). Voor die lidstaten die verschillende rapportages hebben ingediend per stroomgebied, geeft de zwarte balk de verschillen tussen de stroomgebieden aan. Voor Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Polen bestaat geen verschil in score voor de verschillende stroomgebieden op dit onderwerp. * De scores voor Bulgarije en Roemenië zijn gebaseerd op voorlopige evaluatie. LU = Luxemburg UK = Verenigd ES = Spanje CY = Cyprus LV = Letland BG = Bulgarije IE = Ierland Koninkrijk FI = Finland MT = Malta LT = Litouwen RO = Roemenië PT = Portugal BE = Belgie IT = Italië CZ = Tsjechië PL = Polen FR = Frankrijk SE = Zweden EL = GriekenSK = Slowakije NL = Nederland DE = Duitsland land HU = Hongarije AT = Oostenrijk DK = DeneEE = Estland marken SI = Slovenië
actualiteit
Afb. 2: Stedelijke afvalwaterinstallaties (stand 2004). Blauw = stikstof- en fosfaatverwijdering (tertiaire zuivering), groen = biologische zuivering (secundaire zuivering), geel = voorbezinking (primaire zuivering), rood = geen zuivering aanwezig (bron: het Water Information System for Europe).
deze ontwikkelingen verwachten de waterbeheerders langs de Maas op korte termijn een sterke verbetering van de kwaliteit van het Maaswater. In het ‘Water Information System for Europe’ zijn de ontwikkelingen goed terug te zien (zie afbeelding 2). De overwegend blauwe blokjes in Duitsland tonen dat de 75 procent-eis per installatie is toegepast. In België is de inhaalslag in Vlaanderen (grofweg boven de lijn Lille-BrusselMaastricht) te herkennen. Linksonder is te zien dat Frankrijk nog opgaven heeft (rode, gele en groene blokjes). En in Nederland is duidelijk dat niet alle installaties 75 procent stikstof en fosfaat verwijderen (dit is overigens ook niet vereist).
Landbouw Europabreed is de sector landbouw vanwege de emissie van nutriënten en bestrijdingsmiddelen - een aandachtspunt bij het bereiken van een goede toestand van het oppervlaktewater. Een quick scan tijdens de eerste karakterisering onder de KRW (artikel 5 KRW) liet dit duidelijk zien. Nederland heeft een bijzondere positie door het intensieve karakter van de landbouw in combinatie met het vele oppervlaktewater. Hoewel de landbouw in Nederland per eenheid product tamelijk efficiënt en schoon is, wordt er zoveel geproduceerd dat de nutriëntenbelasting van het oppervlaktewater tot de hoogste van Europa behoort. In de Europese rapportages over nitraat staat Nederland dan ook vaak bovenaan. Recentelijk heeft onder andere Vlaanderen (in het kader van de herziening van hun derogatie) een stevig pakket maatregelen van de Europese Commissie moeten accepteren voor het 4e actieprogramma onder de Nitraatrichtlijn. Naast een brede mestvrije zone vanwege de
stikstofbelasting, betekende dit een sterke reductie in fosfaatgift. Nederland start in de loop van dit jaar de gesprekken met de Europese Commissie over het 4e actieprogramma ten behoeve van de herziening van de derogatie volgend jaar.
Industrie Industrieel afvalwater is eigenlijk geen probleem meer in de Rijn, Maas, Schelde en Eems. Dit is grotendeels opgelost in de afgelopen decennia. Hoewel industriële bronnen regionaal nog voor grote problemen kunnen zorgen, is dat op stroomgebiedniveau niet meer het geval. De waterkwaliteit aan onze grenzen is hiermee in overeenstemming. Waar de grote rivieren Nederland binnenkomen, overschrijdt nog maar een gering aantal chemische stoffen structureel de normen (PAK en PCB). Voor een aantal van deze stoffen is een internationale aanpak vereist.
Hydromorfologie Ook hydromorfologie (inrichting) is op EU-schaal een belangrijk probleem, dat door de KRW op de agenda is geplaatst. Nederland heeft in vergelijking tot andere lidstaten relatief veel kunstmatige en sterk veranderde waterlichamen vanwege onze geografische ligging in de delta. In alle landen werkt men aan hydromorfologische herstelmaatregelen. Dit betreft bijvoorbeeld inrichtingsmaatregelen aan de oevers, hermeandering en het verbeteren van vispasseerbaarheid. Voor Nederland zijn dit de belangrijkste extra maatregelen ter verbetering van de ecologische kwaliteit. De investeringen in dergelijke ingrepen zullen naar verwachting in Nederland dan ook hoger zijn dan in andere landen. Gezien de aard van onze aangepaste wateren is dit goed verklaarbaar.
Conclusie Uit bovenstaande blijkt dat landen elk hun eigen uitdagingen hebben, waarbij die voor Nederland liggen bij het sterk veranderde karakter van het watersysteem en de nutriëntenbelasting door de landbouw. België heeft daarnaast nog veel te doen op het gebied van stedelijk afvalwater, net als Frankrijk. Voor Duitsland liggen er opgaven op het gebied van landbouw. Kijkend naar de toekomst is te verwachten dat de diffuse bronnen steeds meer aandacht in het waterkwaliteitsbeleid zullen krijgen (vanwege nutriënten uit landbouw, maar ook andere stoffen uit bijvoorbeeld scheepvaart en verkeer). Dit geldt voor alle landen. Nederland heeft een goede naam op het gebied van waterbeheer in ere te houden. De maatregelenpaketten die nu voorliggen, lijken daarin effectief te zijn. De KRW leidt tot enorme uitwisseling van ervaringen tussen landen en tot vergelijkbaarheid van het waterbeleid. De exacte uitwerking van de ambities, de ingrepen, en de investeringen per land zullen eind 2009 echt duidelijk worden. “The proof of the pudding is the eating.” Marc de Rooy (DG Water) Boris Teunis (Rijkswaterstaat Waterdienst)
H2O / 11 - 2008
5
ANTONI MUNNÉ I TORRAS VAN DE CATALAANSE ‘RIJKSWATERSTAAT’
“Aanpak waterschaarste en KRW hand in hand in Catalonië” De implementatie van de Kaderrichtlijn Water vindt in Europa plaats tegen de achtergrond van een grote verscheidenheid aan decors. In Nederland speelt bijvoorbeeld de angst voor natte voeten door de stijgende zeespiegel, in combinatie met de grote massa’s smeltwater die de rivieren naar onze delta aanvoeren, een bepalende rol. Meer naar het zuiden, zoals in Catalonië, is de situatie heel anders: hier kampen de waterbeheerders met een grote schaarste aan water. Ondanks de onwillige politiek en een systeem waarin de landbouw als grootste waterverbruiker niets bijdraagt aan de kosten van het waterbeheer, moet ook hier draagvlak voor op de KRW gebaseerd ecologisch herstel van de rivieren worden gevonden. Antoni Munné i Torras van de Catalaanse ‘Rijkswaterstaat’ legt uit hoe in deze ‘moeilijke’ regio resultaten worden geboekt. Spanje kampt met de grootste droogte sinds 60 jaar. Ondanks de vele regen van de afgelopen weken zitten de drinkwaterreservoirs nog maar op één vierde van de normale capaciteit in deze periode van het jaar. Net voor de zomer begint, leidde dit al tot alarmerende situaties in Barcelona, dat een miljoen kubieke meter drinkwater per dag verbruikt. De regionale overheid probeerde de problematiek het hoofd te bieden door water met drinkwaterschepen aan te voeren vanuit Tarragona (Ebro) en Frankrijk (Rhone). Om het verbruik te beperken, zijn de fonteinen in Barcelona maanden geleden uitgezet, staan zwembaden vaak leeg en worden de straten niet meer schoongemaakt met water. In deze consternatie worden ook de KRW-plannen gemaakt. Een lastige combinatie, want wat weegt zwaarder? Voldoende drinkwater of de ecologische kwaliteit van de rivieren? Kan dit ook gelijk opgaan? Antoni Munné i Torras is als KRW-coördinator voor Catalonië verantwoordelijk voor de implementatie van de KRW. Hij werkt bij La Agencia Catalana del Agua (Catalaans wateragentschap) in Barcelona. Deze organisatie verzorgt het waterbeheer in Catalonië.
Hoe wordt de KRW in Catalonië geïmplementeerd terwijl er tegelijkertijd grote droogteproblemen zijn, of gaat dit goed samen? “De bevolking en het bedrijfsleven zijn zich duidelijk bewust geworden van het belang van gezonde rivieren. Rivieren die ecologisch op orde zijn, leveren immers ook schoon water voor mens en dier. Deze gedachte heeft de laatste jaren in Spanje aan kracht gewonnen. Het uitkomen van het nationaal waterplan (Plan Hidrológico Nacional de España) in 2001 zorgde voor een belangrijke kentering. Dit plan ging vooral nog uit van technische maatregelen en het verder
6
H2O / 11 - 2008
benutten van het water van de rivier de Ebro voor irrigatie in Zuid-Spanje. Het plan leidde tot grote maatschappelijk onrust en politieke spanningen tussen de regio’s. Sindsdien is water en waterbesparing maatschappelijk en politiek een belangrijk thema.” “De belangen staan soms nogal scherp tegenover elkaar. Scherper dan in situaties waneer er in elk geval voldoende water is, zoals in Nederland. Maar over het algemeen is het duidelijk dat we op de middellange termijn naar een gezond watersysteem toe moeten, maar dit kan niet altijd en overal op korte termijn.” Antoni Munné i Torras
Heeft de open planprocedure van de KRW hierbij geholpen? Hoe hebben jullie dit aangepakt? “Het is belangrijk de problemen voor te leggen aan de bevolking en draagvlak voor de maatregelen te ontwikkelen. Catalonië telt 16 regio’s waarin wij een gebiedsproces met de streek hebben opgestart. Per regio zijn diverse sessies met mensen uit het gebied georganiseerd die over het algemeen succesvol zijn verlopen. Ze werden goed bezocht en er was een open discussie over de problemen en de te nemen maatregelen. Het blijft echter van belang om de communicatie goed te verzorgen en draagvlak onder de bevolking te houden voor de maatregelen. Uiteindelijk weet maar een handjevol mensen wat er speelt.”
Hoe gaat Catalonië dit de komende jaren aanpakken? “Een procesmatig probleem is dat 70 procent van de problemen buiten de directe bevoegdheid van het Catelaans wateragenstschap ligt. Een groot deel ligt bij het wateragentschap van de Ebro en de gemeenten. Samenwerking met andere partijen is dus echt een noodzaak. We kiezen voor een aantal mogelijke oplossingen om de problemen integraal aan te pakken. Ten eerste krijgen alle rivieren in het kader van de KRW een wettelijke minimale ecologische afvoer. Deze afvoer kan per rivier verschillen
interview Catalonië heeft een zeer grote biodiversiteit dankzij de vele klimatologische overgangen van de Pyreneeën naar het laagland en van de Middellandse Zee naar het binnenland. In deze regio komen veel verschillende ecotopen voor op een klein oppervlak. De ecologische problemen die er spelen, zijn niet de minste: • droogte De watervraag van landbouw, industrie en het toerisme blijft stijgen en de droge periodes zijn de laatste jaren duidelijk extremer dan daarvoor. Veel stuwmeren braken onlangs dan ook historische laagterecords. Oude kerkjes kwamen onder water vandaan. Daarbij is het aantal bosbranden de laatste jaren explosief gestegen; • versnippering Door de vele stuwdammen en dammen in de rivieren functioneren die niet meer naar behoren. De dammen zijn in het verleden aangelegd om de waterkracht te benutten voor de textielindustrie. Nu zijn het kleine elektriciteitcentrales of ze hebben geen functie meer. In de Llobregat bijvoorbeeld, één van de belangrijkste rivieren van Catalonië, ligt in sommige trajecten om de 700 meter een dam; • slechte waterkwaliteit In de bergen is de waterkwaliteit over het algemeen nog goed, maar benedenstrooms neemt de hoeveelheid nutriënten en bestrijdingsmiddelen steeds verder toe, met name afkomstig uit de landbouw. Hier en daar is de waterkwaliteit zo slecht dat giftige blauwalgen in de rivieren en meren ontstaan; • overstroming Als het regent in Catalonië, dan regent het vaak erg hard. De kans op overstroming is dan groot. Zeker in de benedenstroomse gebieden verslechteren drijfvuil en riooloverstorten de waterkwaliteit.
“De kosten worden daarom momenteel niet reëel verdeeld. Er moet dan ook een nieuw kostenverdelingsysteem komen waarin de gebruiker evenredig betaalt naar verbruik. Daarmee ontstaat ook een meer natuurlijke noodzaak om zuinig om te gaan met water. De politiek is zich hier van bewust, maar onpopulaire beslissingen worden niet graag genomen. Toch kan de huidige situatie ook niet oneindig doorgaan, want het Catelaanse wateragentschap leent momenteel geld om de maatregelen te kunnen bekostigen.”
Wat is de meerwaarde van de KRW in Catalonië en Spanje?
In het bovenstroomse gedeelte van de Llobregat ligt gemiddeld om de 700 meter een dam zoals deze. Dit zorgt voor ecologische versnippering. Deze dammen zijn gebouwd om de waterkracht te benutten voor de textielindustrie in dit gebied. Inmiddels is de textielindustrie vergane glorie.
maar deze moet het ecologisch goed functioneren van de rivier garanderen. In het waterverdelingsvraagstuk is ecologie dus een belangrijke voorwaarde geworden. Als tweede wordt de inrichting van de rivieren verbeterd. Vervuilde locaties worden aangepakt, oevers worden meer natuurlijk ingericht. Dammen worden verwijderd en, waar dit niet mogelijk is, voorzien van een vispassage. Verder worden om de waterkwaliteit te verbeteren, nieuwe rwzi’s aangelegd en bestaande installaties geoptimaliseerd. Als derde proberen we de groeiende watervraag te beperken door hergebruik van water te stimuleren. Ook wordt een ontziltingsinstallatie gebouwd, Europa’s grootste zelfs, voor de drinkwatervoorziening van Barcelona. Zodoende wordt de druk op de watervoorraad beperkt. Nu gaat nog de helft van al het water van de rivier de Ter als drinkwater naar Barcelona.
Door de nieuwe installatie ontstaat meer ruimte om de ecologische minimale afvoer te garanderen.”
Wie gaat dit allemaal betalen? “Het huidige kostensysteem is toe aan herziening. Het drinkwater en de waterzuivering zijn heel goedkoop in Spanje. De kosten worden verrekend in het drinkwater. De prijs van een kubieke meter drinkwater is één euro. Hiervan gaat 70 procent naar de drinkwatervoorziening en 30 procent naar de overige waterinfrastructuur. Agrariërs hoeven vooralsnog niet te betalen voor de watervoorziening en de inrichting, terwijl zij wel 80 procent van het beschikbare water gebruiken. Waterschapsbelasting voor grondeigenaren bestaat hier niet. Over het algemeen is de bereidheid om meer te betalen gering, omdat het gebruik van water als een recht wordt gezien.”
“De meerwaarde van de Europese KRW vind ik zeer groot. Het waterkwaliteitsbeheer is in een stroomversnelling gekomen. De artikel 5-rapportage, waarin de ecologische situatie is vastgelegd, vind ik een belangrijke mijlpaal die een goede en gedragen basis voor toekomstige ontwikkelingen biedt. De waterproblematiek wordt nu veel integraler opgepakt dan pakweg tien jaar geleden. Het droogte-, overstromings- en kwaliteitsvraagstuk wordt in één integraal proces bekeken. De ambities zijn aanzienlijk te noemen. In tegenstelling tot in Nederland zijn de meeste waterlichamen aangewezen als natuurlijk. Slechts vijf procent is aangewezen als ‘highly modified of artificial’.” “De Catalaanse aanpak is een voorbeeld voor de rest van Spanje. Catalonië had ook een voorsprong, omdat er veel ervaring was met waterkwaliteitsbeheer in relatie tot industrie, lozingen en vergunningen. Over heel Spanje gezien bestaat een kennisachterstand rondom waterkwaliteit. Waterkwaliteit stond in zijn algemeenheid op de laatste plaats bij beheerders, terwijl het nu duidelijk aan belang heeft gewonnen.”
Zie je nog valkuilen die voor de toekomst om aandacht vragen? “De toenemende hoeveelheid nitraat in het grondwater vormt een probleem waarvoor niet direct een panklare oplossing bestaat. Het grondwater zal de komende decennia nog te nitraatrijk blijven, al zoeken we naar duurzame oplossingen. Verder blijft het politieke klimaat en de relatie met andere regio’s over het water problematisch. Het thema om water van de Ebro te gebruiken voor irrigatie in het zuiden blijft gevoelig, omdat het water ook in Catalonië hard nodig is. Het beste wat er kan gebeuren is dat het flink gaat regenen, zodat er in elk geval genoeg water te verdelen is.” Herman Wanningen (Wanningen Water Consult) Jeroen van Herk (LINKit consult)
H2O / 11 - 2008
7
Aanpak blauwalgen in West-Brabant Dit jaar worden in zeven stedelijke wateren binnen het beheergebied van Waterschap Brabantse Delta maatregelen uitgevoerd die overlast van blauwalgen moeten tegengaan. Gekozen is voor een aanpak waarbij bron-, structuur- en effectgerichte maatregelen worden gecombineerd met maatregelen die de ecologische draagkracht van het watersysteem kunnen vergroten. Daarnaast wordt door informatieoverdracht naar de burgers ingezet op gedragsverandering die kan helpen toekomstige overlast te beperken.
W
aterschap Brabantse Delta staat als waterbeheerder voor de taak om - samen met andere partijen - de komende jaren de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren. Om dit te bereiken zal het waterschap extra inspanningen moeten verrichten op het gebied van het zuiveren van afvalwater, beperken van lozingen en ecologisch herstel door inrichtingsmaatregelen, zoals het aanleggen van natuurvriendelijke oevers, vistrappen en hermeandering. Het bereiken van een goede waterkwaliteit kost geld. Verwacht wordt dat de lasten voor de burgers voor het waterkwaliteitsbeheer zullen toenemen. Belangrijk voor het waterschap is te laten zien dat het geld goed wordt besteed. Met de KRW wordt veel aandacht besteed aan het herstel van diverse beken en kreken. Deze liggen vaak in het buitengebied. De steden in West-Brabant hebben echter ook diverse kleinere stadswateren en havens. In het KRW-proces krijgen deze wateren al snel minder prioriteit. Juist ook deze wateren kampen met zichtbare waterkwaliteitsproblemen, zoals overlast door blauwalgen. Deze overlast neemt de laatste jaren toe. In 2006 en 2007 is in tientallen stadsvijvers en havens blauwalgenoverlast geconstateerd. Meestal gaat het hierbij om soorten uit de geslachten Planktothrix, Anabaena en Microcystis. Overlast door blauwalgen is niet alleen hinderlijk; het kan ook risico’s voor dier- en volksgezondheid inhouden. Vaak gaat de overlast gepaard met een forse stank. Bij de afbraak van afgestorven algen wordt veel zuurstof gebruikt met soms vissterfte als gevolg. Daarnaast kunnen blauwalgen gifstoffen produceren. Contact met of Drijflaag van blauwalgen in een vijver in Breda.
8
H2O / 11 - 2008
consumptie van blauwalgen kan leiden tot irritaties aan ogen en huid, hoofdpijn, maag- en darmklachten of tot nog grotere gezondheidsproblemen. Beperking van overlast door blauwalgen vormt voor het waterkwaliteitsbeheer al langere tijd een belangrijke opgave (zie H2O nr. 18 uit 2007, pag. 31-33). Vanwege de uitgangspunten van de KRW wil Waterschap West-Brabant vooral inzetten op duurzame, voornamelijk op de lange termijn gerichte maatregelen. Deze kosten veel geld, terwijl op korte termijn op veel locaties nog geen zichtbare verbetering is te verwachten. Het waterschapsbestuur heeft daarom de vraag gesteld: ‘Welke aanpak moet het waterschap in de komende jaren volgen om voor direct betrokkenen (burgers, gemeenten, terreinbeheerders) ook op korte termijn een zichtbare verbetering in de waterkwaliteit te bereiken?’ Om de bestuurlijke wens verder vorm te geven, is vorig jaar een bijeenkomst belegd met als thema ‘korte termijn aanpak van blauwalgen in West-Brabant’. Toen is de volgende marsroute ontwikkeld: • prioriteit op locaties met veel impact. De nadruk ligt op stadswateren, (jacht) havens en een enkele zwemplas. Aan het bestrijden van overmatige blauwalgengroei in polderwateren is minder prioriteit toegekend; • concentratie op beperkt aantal kansrijke locaties verspreid over het beheergebied. Dit jaar wordt een beperkt aantal locaties aangepakt, waarna op basis van de resultaten een vervolg kan worden gegeven op andere locaties in volgende jaren (maximaal vijf jaar); • nadruk op technieken die op korte termijn tot verbetering kunnen leiden. De
maatregelenpakketten bestaan uit verschillende typen maatregelen: - brongericht: verlaging van de nutriëntenbelasting (bronsanering, baggeren). Door verlaging van de nutrientenbelasting wordt de algengroei geremd; - structuurgericht: inrichting van het oppervlaktewater (natuurvriendelijke oevers, uitzetten waterplanten). Natuurvriendelijke oevers vergroten de ecologische draagkracht van het systeem en verbeteren de ecologische kwaliteit; - effectgericht: mechanische beïnvloeding (mengen), doorspoelen. Mengen en doorspoelen beperken blauwalgengroei en verspreiden opgehoopte drijflagen; - directe aanpassing van de levensgemeenschap (visstandbeheer, uitzetten waterplanten, uitzetten driehoeksmosselen). Door gericht visstandbeheer (beperken brasem, bevorderen roofvis) kan de hoeveelheid algenetend zoöplankton worden bevorderd. In sommige gevallen bestaat onvoldoende inzicht in de huidige visstand en is eerst visstandonderzoek nodig. Driehoeksmosselen filteren blauwalgen uit het water. Op basis hiervan is een uitvoeringsplan voor dit jaar opgesteld voor vijf stadwateren en voor de havens van Roosendaal en Steenbergen waarin de laatste jaren regelmatig ernstige overlast door blauwalgen voorkwam. Voor ieder van deze wateren is een pakket aan maatregelen geformuleerd. De basis voor het uitvoeringsplan waren interviews met waterschapsmedewerkers en veldbezoeken. Daarnaast zijn onderzoeksgegevens en geografische data gebruikt.
Locaties met overlast door blauwalgen in West-Brabant (2006-2007).
achtergrond Tabel 1: Maatregelenpakket per oppervlaktewater. + = te nemen maatregel, (+) = uitvoering van deze maatregel is afhankelijk van de uitkomst van het visstandonderzoek.
Bergen op Zoom (vijver in Anton van Duinkerkenpark en Pielekeswater)
baggeren (regulier beheer) waterplanten visstandopname afvissen aanpassing visstand doorspoelen hondenpoepbakken voorlichting bellenscherm mengen (verticaal) circuleren (horizontaal) drijfbalken driehoeksmosselen inventarisatie en eventueel opheffen foutieve aansluitingen gescheiden stelsel afzuigen drijflagen
+ (2008) + + (+) (+) optioneel, in onderzoek + +
De beperkte beschikbaarheid van onderzoeksgegevens op een aantal locaties heeft ertoe geleid dat eerst beperkt nader onderzoek plaatsvindt, voordat tot de uitvoering van een bepaalde maatregel wordt overgegaan. Door middel van monitoring worden de optredende effecten in beeld gebracht, onder meer als onderbouwing van maatregelen bij toekomstige projecten.
Maatregelen Bij het opstellen van een pakket aan maatregelen per locatie is uitgegaan van een totaalpakket waarvan de verschillende onderdelen elkaar versterken. Ook is aangesloten bij maatregelen die op basis van het reguliere beheer en onderhoud al gepland zijn, zoals periodiek baggerwerk en sanering van riooloverstorten. De maatregelen passen in de langetermijnrichting van een duurzaam watersysteem. Tabel 1 geeft een overzicht van de voor dit jaar geselecteerde wateren en de daarin te treffen maatregelen. De uitvoering van sommige van de voorgestelde maatregelen is afhankelijk van de resultaten van uit te voeren onderzoek: visstandbeheer op basis van de resultaten van visstandonderzoek, opheffen van (voor zover aanwezig) foutieve aansluitingen op het gescheiden rioleringsstelsel. Een maatregel die in eerste instantie voor ieder watersysteem was opgenomen, is het aanleggen van natuurvriendelijke oevers om de ecologische draagkracht van het watersysteem te vergroten. Hiervoor bleek bij de gemeenten echter weinig draagvlak te bestaan, zodat deze maatregel alsnog is afgevallen.
Communicatie Naast de interne communicatie over het project is externe communicatie belangrijk. Het gaat hierbij niet alleen om voorlichting over de maatregelen zelf. Ook het wijzen van de gebruikers van de waterpartijen op eigen verantwoordelijkheid en gedrag
Roosendaal (vijvers Tolberg)
Roosendaal (haven)
Steenbergen (haven)
+ (2008) + + (+) (+) optioneel, in onderzoek +
Etten-Leur (vijver Hoge Neerstraat)
Breda (Linievijver)
Tilburg (vijvers De Blaak)
+(2007 + 2008) + + (+) (+)
+ + (+) (+)
+ (+) (+)
+ +
+ +
+
+ (2010)
+ + + + +
+ +
staat hierbij centraal. Juist door de gevoeligheid van kleine stagnante wateren voor eutrofiëring is een gedragsverandering van gebruikers nodig voor het slagen van het project. Daartoe is een communicatieplan opgesteld. De externe communicatie richt zich daarbij op het tegengaan van het voeren van (water)vogels, het gebruiken van lokvoer door sportvissers, het uitzetten van vis – voor zover in strijd met de visstandbeheerplannen (vaak karper) – en het terugdringen van hondenpoep op de oevers. In de externe communicatie krijgen de gemeenten een duidelijke rol. Als eerste stap in het bereiken van een gedragsverandering zijn de hengelsportverenigingen betrokken bij het uitwerken van de noodzakelijke maatregelen. Juist door de integrale aanpak, waarbij behalve visstandbeheer (inclusief afvissen) ook maatregelen worden genomen om de veerkracht van het watersysteem te vergroten en gedragsverandering teweeg te brengen, is er bij de hengelsporters bereidheid om mee te helpen. De communicatie is complementair aan de andere maatregelen in dit project.
+ +
tijdelijke voorzieningen aangelegd, omdat de effectiviteit van deze maatregelen nog onvoldoende is aangetoond (zie H2O nr. 7, pag. 4-7). Uit de ervaringen moet blijken in hoeverre deze maatregelen effectief zijn en dus een meer permanent karakter krijgen. Aan de maatregelen ligt een beperkte watersysteemanalyse ten grondslag. Voor uitgebreide analyses waren onvoldoende data beschikbaar. Dit gegeven wordt niet als een doorslaggevend bezwaar beschouwd, omdat succes gedefinieerd is als ‘geen overlast door drijflagen van blauwalgen’. Deze doelstelling is niet onrealistisch hoog gegrepen en is makkelijker te realiseren dan bijvoorbeeld een doelstelling als ‘duurzaam helder water met veel waterplanten’. Verder is gekozen voor een pakket aan maatregelen. Door de combinatie van verschillende typen (vaak eerder beproefde) maatregelen wordt de kans op succes vergroot en geschat op meer dan 50 procent. Door monitoring wordt de effectiviteit van de uitgevoerde maatregelen geëvalueerd ter verdere onderbouwing van de aanpak in andere waterpartijen in de toekomst.
Discussie De mate waarin locatiespecifieke informatie beschikbaar is, verschilt van plaats tot plaats. Daarbij gaat het om informatie over de waterkwaliteit, visstand, aanwezige baggerlaag, belasting vanuit het rioleringsstelsel en dergelijke. Daar waar nog belangrijke informatie ontbreekt, wordt deze dit jaar verzameld. Daarbij gaat het om aanvullende waterkwaliteitsmetingen, visstandonderzoek en onderzoek naar foutieve aansluitingen op het gescheiden rioleringsstelsel. Mede op basis hiervan wordt de concrete uitvoering van de maatregelen dit jaar verder voorbereid.
Guido Waajen en Victor van den Berg (Waterschap Brabantse Delta) Evalyne de Swart (Grontmij) Ellen van Donk (Nederlands Instituut voor Ecologie, Centrum voor Limnologie)
Op een aantal locaties worden tijdelijke maatregelen gerealiseerd in de vorm van (horizontale) circulatiepompen en een bellenscherm. Deze worden eerst als
H2O / 11 - 2008
9
Eerste innovaties van het Europese drinkwateronderzoekprogramma TECHNEAU Samenwerking in drinkwateronderzoek op Europees niveau loont, zo luidt de conclusie van de deelnemers aan de tweede jaarlijkse bijeenkomst van TECHNEAU in Trondheim (Noorwegen). Onderzoekers presenteerden daar onlangs de voortgang van het programma en stelden het werkplan voor de komende 18 maanden vast. Het consortium heeft op verschillende terreinen vorderingen gemaakt. Doorbraken zijn te melden voor de online, in situ monitoring van de waterkwaliteit en voor biologische detectiesystemen voor hormoonverstorende stoffen. Verder laat onderzoek zien dat nog veel winst valt te behalen door optimalisatie van bestaande drinkwatersystemen.
Laboratoriummethoden voor hormoongroepen en algentoxines
Multi-sensorplatform voor online monitoring van de waterkwaliteit.
H
et consortium heeft grote voortgang geboekt bij de ontwikkeling van nieuwe technieken voor online en in situ monitoring van waterkwaliteit en sturing van zuiveringen. Inmiddels is een multisensorplatform beschikbaar, waarmee rechtstreeks een breed spectrum van kwaliteitsparameters kan worden gemeten. Dit platform bevat ook algoritmen voor bewerking en interpretatie van de sensorsignalen en middelen om op afstand te communiceren en sturen.
TECHNEAU is een door Kiwa Water Research gecoördineerd Europees onderzoeksprogramma, waarin 30 organisaties uit bedrijfsleven en wetenschap van verschillende landen participeren. Het programma heeft een budget van 19 miljoen euro voor de periode van 2006 tot 2011, grotendeels afkomstig van de Europese Commissie. TECHNEAU ontwikkelt technologieën voor de productie en monitoring van drinkwater, maar werkt ook aan optimalisatie van bestaande technologieën. Daarnaast zijn risicomanagement en consumentengedrag onderwerp van studie. Een deel van het programma richt zich op de millenniumdoelen. Het consortium werkt samen met een groot aantal waterbedrijven in Europa en daarbuiten, waaronder die in Nederland. Het programma sluit nauw aan bij het gezamenlijke onderzoeksprogramma van de waterbedrijven in Nederland, Vlaanderen, de Nederlandse Antillen en Aruba.
10
H2O / 11 - 2008
Kern van het platform vormt een UV/ Vis-spectrometer. Het is bekend dat UV/ Visspectra informatie geven over kwaliteitsparameters als troebelheid, TOC en nitraat. Onderzoek in TECHNEAU-verband bij onder meer Waternet toont aan dat verschilspectra, verkregen door spectra te meten vóór en ná een zuiveringstap, de weg openen naar een compleet nieuw gebied van kwaliteitsmonitoring en procesbewaking. Dit is aangetoond voor de parameter AOC (assimileerbaar organisch koolstof ), een maat voor de biologische stabiliteit van water. Bewaking van deze parameter is van belang om nagroei in leidingnetten tegen te gaan, zeker in voorzieningsgebieden zoals in Nederland, waar geen chloor of andere desinfectiemiddelen aan het leidingwater worden toegevoegd. Dit resultaat opent de weg naar het rechtstreeks en in situ maken van een snelle schatting van de biologische stabiliteit van het water. Lokale omstandigheden, zoals de achtergrondkwaliteit van het water, hebben mogelijk invloed op de relatie tussen UV-spectra en AOC. Dit zou betekenen dat de schattingsparameters lokaal ingesteld moeten worden. Verder onderzoek op meerdere locaties in Europa is in voorbereiding om hierover duidelijkheid te krijgen. De UV/Vis-spectrometer heeft inmiddels zijn weg gevonden naar een groot aantal in het programma participerende waterbedrijven en onderzoeksinstituten. In die zin werkt Europees onderzoek als voertuig voor export voor nieuwe technologie.
Het programma werkt ook aan analysemethoden voor in het laboratorium, bijvoorbeeld voor de detectie van organische microverontreinigingen. Voor hormoonverstoorders zijn biologische detectiesystemen in ontwikkeling. CALUX-assays voor alle relevante hormoontypen (oestrogenen, androgenen, progestagenen, glucocorticoïden en thyroïden) zijn gereed en worden nu op diverse locaties in Europa getest. Onder invloed van onder meer klimaatverandering duiken de laatste jaren nieuwe cyanobacteriën en toxines op in het oppervlaktewater in Europa. In een aantal regio’s, zoals Berlijn, vormen zij reeds een bedreiging voor de kwaliteit van het drinkwater en voor de volksgezondheid. TECHNEAU ontwikkelt analysemethoden voor deze toxines. Voor een aantal zijn inmiddels standaardprocedures ontwikkeld.
Nieuwe waterzuiveringstechnieken Bij de zuiveringstechnieken richt het programma zich onder meer op het gebruik van keramische membranen als alternatief voor de organische ultra- en microfilters. Keramische membranen worden gemaakt van anorganische materialen, zoals aluminiumoxide. Keramische membranen wordt een hoge resistentie tegen fysische, chemische en thermische factoren toegedicht en men verwacht dus een lange levensduur van de membranen. Doordat ze een hoge porositeit hebben en een hydrofiel oppervlak, kunnen ze hoge waterfluxen aan. Deze eigenschappen bieden de mogelijkheid voor een brede toepassing in de drinkwatervoorziening, zoals het direct zuiveren van oppervlaktewater en het behandelen van terugspoelwater. In TECHNEAU worden de toepassingen van de keramische membranen getest en wordt gestudeerd op mogelijke voorbehandeling (in line coagulatie) en het reinigen van de membranen. Een tussentijdse conclusie is dat keramische membranen goed kunnen worden toegepast en dat hun kosteneffectiviteit vergelijkbaar is met organische membranen, zeker met de introductie van de nieuwe monolietmodules. Deze modules worden uit één stuk keramisch materiaal geëxtrudeerd, waarna de porieën op maat worden vormgegeven. Integriteitsproblemen als gevolg van de breuk van rietjes kunnen bij deze membranen niet optreden.
Winst in bestaande systemen Watervoorzieningen worden voor tientallen jaren aangelegd; ingrijpende wijzigingen
achtergrond Algoritmen zijn ontwikkeld om relaties te onderzoeken en te beschrijven tussen de UV-verschilspectra en AOC. Verbanden tussen de UV-absorptie bij afzonderlijke golflengten en kwaliteitsparameters zijn moeilijk te leggen; door gebruik te maken van het totale spectrum en wiskundige algoritmen lukt dat wel. Afbeelding 1 toont aan dat een goede correlatie bestaat tussen AOC-veranderingen tijdens de zuivering, zoals gemeten met laboratoriummethoden en berekend uit de UV-verschilspectra. Dit betekent dat UV-spectra kunnen dienen als een surrogaatparameter voor AOC en ingezet kunnen worden om online een snelle schatting te maken van de biologische stabiliteit tijdens de verschillende stappen in de zuivering.
Afb. 1: Correlatie tussen AOC-veranderingen over zuiveringsstappen, gemeten met een laboratoriummethode én berekend uit online gemeten UV-spectra.
zijn moeilijk door te voeren. Toch zijn ook in bestaande systemen soms grote verbeteringen mogelijk. Onderzoek in de bedrijfstak in Nederland op het gebied van bijvoorbeeld bruinwater in leidingnetten heeft dat de afgelopen jaren duidelijk aangetoond. Dit onderzoek heeft op veel plaatsen geleid tot meer kosteneffectieve werkmethoden en een betere waterkwaliteit. Het onderzoeksprogramma laat zien dat ruimte bestaat voor optimalisatie van bestaande systemen en werkmethoden. Een voorbeeld daarvan is het veel toegepaste zuiveringsproces van coagulatie. Dit proces dient onder meer om het gehalte van natuurlijke organische stoffen (NOM) te beheersen. Dit is van belang voor het goed functioneren van nageschakelde zuiveringsstappen en voor het tegengaan van kwaliteitsproblemen als gevolg van eventuele desinfectiebijproducten, kleur en corrosie. NOM omvat een mengsel van zeer uiteenlopende organische verbindingen. De samenstelling varieert per bron en in de tijd. Onderzoekers hebben vastgesteld dat het rendement van coagulatie sterk toeneemt als het proces wordt afgestemd op de specifieke samenstelling van NOM in het te behandelen water. Zij hebben daarvoor analysemethoden ontwikkeld en vertaald in een protocol voor operators. Toepassing op installaties in Trondheim (Noorwegen) en Riga (Letland) laat zien dat dit protocol tot aanzienlijke verbeteringen leidt in waterkwaliteit, kostenefficiëntie en chemicaliënen energieverbruik. Dit protocol is des te meer van belang, omdat de laatste tien jaar het NOM-gehalte in drinkwaterbronnen in het noorden van Europa een stijging te zien geeft. Wellicht speelt klimaatverandering hierin een rol.
Veel van het door de Europese Commissie gefinancierde onderzoek vindt geen toepassing in de praktijk. Brussel wil dat veranderen. Daarom is een gedegen strategie voor implementatie van de resultaten een belangrijk selectiecriterium geworden voor onderzoeksvoorstellen. De strategie van TECHNEAU is in belangrijke mate gestoeld op die van het bedrijfstakonderzoek van de drinkwaterbedrijven. Dit programma heeft door de jaren heen veel ervaring opgedaan met verankering van de ontwikkelde kennis in de praktijk van de waterbedrijven. Co-makership is daarbij een belangrijke succesfactor. Praktijkstudies bij waterbedrijven nemen dan ook een belangrijke plaats in in TECHNEAU; ze worden op veel plaatsen uitgevoerd. Vaak gaat het om studies waar één techniek of werkmethode wordt ontwikkeld en getest. Om daarnaast integratie van de vele werkgebieden te bevorderen, worden in vijf regio’s ook programmabrede studies uitgevoerd. Dit zijn de met een sterretje aangeduide gebieden op de kaart.
Een belangrijk middel om bestaande systemen door te lichten op verbeteringen is modellering. Het consortium werkt aan een Europees platform voor een waterbehandelingssimulator. Dit platform verenigt de sterke kanten van de thans in diverse landen gangbare platforms. Een eerste prototype is beschikbaar. Verder werkt het consortium aan een model voor het verloop van de waterkwaliteit in een leidingnet. Dit model beschrijft deeltjesvorming en -opwerveling, corrosie en biofilmvorming. Belangrijke instrumenten hierbij zijn de in Nederland ontwikkelde modellen (zoals Stimela) en de RPM (Resuspension Potential Method).
Waterveiligheidsplan Een aantal jaren geleden heeft de WHO het Water Safety Plan ontwikkeld. Doelstelling is een meer proactieve benadering en management van risico’s in de drinkwatervoorziening te bevorderen. De IWA heeft dit verder uitgebreid en uitgewerkt in de Bonn Charter for Safe Drinking Water. Wereldwijd hebben waterbedrijven deze benadering omarmd en trajecten uitgezet om tot implementatie te komen. In het Verenigd Koninkrijk keurt de overheid alleen nog investeringsplannen van waterbedrijven goed als ze gebaseerd zijn op een Water Safety Plan. De Europese Commissie overweegt invoering van de veiligheidsplannen in de komende drinkwaterrichtlijn. Ter ondersteuning van de waterbedrijven bij de implementatie van de Water Safety Plans ontwikkelt TECHNEAU methoden voor risicoschatting en controlelijsten van risico’s. Ook vinden studies plaats bij zes waterbedrijven: vijf in Europa en één in Zuid Afrika, om ‘best practices’ in kaart te brengen. TECHNEAU werkt daarbij samen met het onlangs door de IWA opgerichte Bonn Network, waarin waterbedrijven uit alle delen van de wereld
samenwerken en ervaringen uitwisselen. Ook Nederland is in dit netwerk vertegenwoordigd.
Consumenten Het ‘consumententeam’ verricht wetenschappelijk en praktijkonderzoek naar consumentengedrag en naar de interactie tussen waterbedrijven en consumenten. Een theoretisch raamwerk is in ontwikkeling; praktijkstudies in diverse regio’s in Europa en de derde wereld zijn gaande. Onderdeel van het theoretische raamwerk betreft het vertrouwen van consumenten in hun waterbedrijf. Dat vertrouwen kent een zakelijke component, gebaseerd op prestaties van het bedrijf in het verleden, en een morele component, waar het gaat om een sociale relatie. Daarin spelen zaken als openheid en integriteit een rol. Pas als het waterbedrijf aan beide componenten aandacht besteedt, is sprake van duurzaam vertrouwen.
Rapportages Een belangrijke opbrengst van een Europees consortium als TECHNEAU is de grote hoeveelheid kennis en ervaring die het in zich verenigt, variërend van fundamenteel onderzoek tot praktijkervaring van operators. Het consortium deelt deze kennis en legt die vast in rapportages. Deze zijn beschikbaar voor een groot aantal zuiveringsprocessen (waaronder ontzouting met membranen, biofiltratie en UV), methoden voor kwaliteitsmonitoring en de analyse en management van risico’s. De rapportages vormen een nuttig vertrekpunt bij de programmering van onderzoek bij de onderzoeksinstellingen in Europa. Theo van den Hoven en Ronald Wielinga (Kiwa Water Research) Luuk Rietveld (TU Delft)
H2O / 11 - 2008
11
KAJETAN HETZER, BEHEERDER VAN HET SNS REAAL WATERFONDS:
“Juiste investeringen in water geven langjarig rendement” Het realiseren van de millenniumdoelstellingen van de Verenigde Naties is geen kwestie van beschikbaarheid van geld. Deze uitspraak deed Jeroen van der Sommen, directeur van het NWP in het interview met hem in H2O nummer 3 van dit jaar. Toch is de financiering van waterprojecten vaak een cruciaal punt. Ook profileren algemene banken zich niet of nauwelijks als financiers van waterprojecten. Ruim twee jaar geleden kondigde SNS REAAL echter aan zich wel actief in de watersector te willen gaan opstellen. Aanleiding voor een gesprek met drs. Kajetan Hetzer, beheerder van het SNS REAAL Waterfonds, in het monumentale pand van dit bedrijf aan de Nieuwezijds Voorburgwal in Amsterdam, ooit gebouwd voor de Handels Vereniging Amsterdam en nog altijd rijk aan herinneringen aan ons koloniale verleden.
Wat doet SNS REAAL op watergebied? “Als u die vraag zo stelt, dan moet ik de onderdelen van SNS REAAL langs lopen. De ASN Bank bijvoorbeeld is één van onze dochters. ASN staat voor Algemene Spaarbanken Nederland, voortgekomen uit spaarbanken die door de vakbonden opgericht zijn. Deze bank richt zich op maatschappelijk verantwoorde, duurzame activiteiten. De ASN Bank heeft ook een milieu- en waterfonds, dat gelden belegt in beursgenoteerde ondernemingen.” “REAAL-verzekeringen financiert sinds kort een leerstoel aan de Vrije Universiteit Amsterdam, die de relatie legt tussen risicomanagement, de corebusiness van een verzekeringsbedrijf, en het watermanagement. Inmiddels is een hoogleraar voorgedragen.” “SNS-Asset Management is het onderdeel van onze holding dat vermogens beheert, zowel van institutionele beleggers als van particulieren. Dat geld wordt vooral belegd in aandelen van beursgenoteerde ondernemingen en vastrenderende waarden.”
CV 1967 geboren in Bremen (D) 1986-1992 studie (hydro)geologie aan de Technische Universiteit Berlijn 1993-1998 studie milieuwetenschap aan de Vrije Universiteit Amsterdam 1998-heden Hollandse Koopmans Bank SNS REAAL 1998-2005 duurzaamheidsanalist SNS asset management 2006-heden fondsbeheerder SNS REAAL Waterfonds
12
H2O / 11 - 2008
“Bij de keuze van die beursgenoteerde ondernemingen spelen allerlei afwegingen een rol. Je wilt immers de grootst mogelijke zekerheid dat je voldoende rendement haalt en dat het geld zijn waarde niet verliest. Het gaat dan zowel om de zakelijke kant van een bedrijf als om de milieu-, sociale- en ethischmorele kant.” “Als SNS REAAL geld belegt in waterbedrijven als Suez, Veolia en Severn Trent, dan kijkt het niet alleen naar de technische bedrijfsvoering, maar ook naar het sociale beleid ten aanzien van de tarieven, het milieubeleid en het beleid ten aanzien van het omgaan met bronnen.” “Tenslotte is er het SNS REAAL Waterfonds, een aparte NV, volledig eigendom van het moederbedrijf. Het kreeg een budget van 50 miljoen dollar om te investeren in watergerelateerde activiteiten.”
Wat doet dit fonds? “Zijn missie is duurzaam geld beschikbaar stellen om de waterstress te bestrijden. Ik ben nu beheerder van dat fonds. We zoeken projecten en benaderen projectpartners die bij onze zienswijze passen. Daarbij wordt het criterium duurzaamheid opgeschaald naar de andere maatstaven van wat we ‘bankability’ noemen. We kijken naar het rendement, waarbij we in dit geval genoegen nemen met een rendement van gemiddeld vijf procent, wat vrij laag is. We kijken naar stabiliteit en te verwachten continuïteit, veiligheid en zekerheid, het risico van reputatieverlies, de technische kant van de investering zelf, maar ook naar het sociale effect en de betrouwbaarheid van partners. Belangrijk is ook de relatie tussen de dienstverlener en de watereindgebruiker. Is daar draagvlak voor de investering? We kijken naar de wet- en regelgeving. Op basis
van al die gegevens en afwegingen komen we al dan niet tot een investeringsvoorstel. Zo ja, dan wordt dat binnen SNS REAAL beoordeeld en uiteindelijk aan de beleggingscommissie voorgelegd, die beslist.”
Kunt u een voorbeeld noemen van een project waarin SNS REAAL investeert? “Een voorbeeld is de joint venture van de Waterleiding Maatschappij Drenthe in Manado op Sulawesi in Indonesië. WMD heeft 51 procent van de aandelen in dit bedrijf, PDAM Manado 49 procent. Doel is te komen tot rehabilitatie van het waterleidingbedrijf, niet alleen door het lekverlies terug te brengen - zowel technisch als administratief - maar ook door te werken aan met name de productiecapaciteit en verbetering van het management. Bovendien kunnen de aandelen die WMD nu bezit, op de lange termijn door de lokale autoriteiten teruggekocht worden. Die opzet geeft ons vertrouwen. In dit traject investeren we twee miljoen euro. Dat een bank dat doet, is absoluut uniek. Banken nemen normaal gesproken niet deel aan projecten voor bedragen kleiner dan tien miljoen. Banken investeren in het algemeen sowieso niet in water, ondanks de problemen die er wereldwijd zijn. Er is geld genoeg, maar in de watersector zitten we met een financieringstekort.”
Waarom investeren banken niet in water? “De verantwoordelijkheid voor water ligt overal in publieke handen. Het is daarmee onderworpen aan politieke invloed. Dat uit zich vooral op het punt van de tariefstelling. Er zijn landen waarin een tarief voor water in het geheel niet geaccepteerd wordt: ‘water is ons door God gegeven’. Omdat water voor iedereen van essentieel belang is, wordt in verkiezingstijden vaak beloofd het tarief niet te verhogen. Terwijl juist investeringen nodig zijn en tariefsverhoging dus noodzakelijk is om de financiële duurzaamheid en betrokkenheid te waarborgen. Ook de private bedrijven lopen daar tegenaan. Het is een lastige markt. Als men daarin stapt, is dat vaak op basis van een overeenkomst met de overheid. Geen vraaggestuurde benadering dus, niet een reageren op wensen van de eindgebruiker. Die vindt in de nieuwe opzet de prijs te hoog of wordt geconfronteerd met voorzieningen waarop hij of zij niet zit te wachten. Men kiest bijvoorbeeld nogal eens te snel voor technische hoogstandjes, waar juist robuustheid en eenvoud in bediening en onderhoud gewenst zijn. De private bedrijven trekken zich als reactie terug uit de Derde Wereld en richten zich op Europa, waar het veel gemakkelijker is succesvol te opereren. Ze kiezen vaak voor een defensieve strategie, niet voor meer progressieve acties om de problemen aan te pakken.”
interview
Is daar wel ruimte voor?
Hoever bent u nu?
“Er is een internationale standaard die zegt dat het verantwoord is dat mensen vijf procent van het inkomen aan water besteden, drinkwater en sanitaire voorzieningen. Dat geldt niet voor de allerarmsten, maar met wat kruissubsidiëring, met een progressief tariefstelsel, kom je er wel. Bovendien is het effect van de watervoorzieningen op de gezondheid en de productiviteit van mensen enorm. Tegenover één dollar inzet staat via die doorwerking vijf tot 28 dollar opbrengst op ander gebied.”
“We zijn nu twee jaar bezig en hebben inmiddels vier miljoen euro weggezet. De pioniersfase heeft veel tijd gekost: het vinden van de goede projecten en de goede partners. Daar hebben we nu zicht op: organisaties als Aqua for All, Waste, Icco en NWP. Een voorbeeld van een goed project is een bedrijf op Madagascar, door een Nederlander geleid, dat watertechnologie aanbiedt aan lokale organisaties. Een project waarin keuterboeren geschoold worden in verbeterde productiemethoden, irrigatietechniek en marktbenadering. Een holistische aanpak, vanuit twee invalshoeken: hoe creëer je toegevoegde waarde, bijvoorbeeld door irrigatietechnieken en hoe reduceer je de kosten, bijvoorbeeld door gezondheid te verbeteren? We beheren het fonds met een kleine groep, omgerekend twee volledige krachten. We gaan nu ook microfinanciering op watergebied onderbrengen bij het Waterfonds. “ “Maar we hebben nu wel een stroomversnelling nodig. Voor het totale bedrag dat beschikbaar is gesteld, hebben we nu nog drie jaar. Ik voel de hete adem in mijn nek. We hebben inmiddels goede partners en de segmenten gekozen waarop we ons gaan richten: microfinanciering, huisaansluitingen, waterleidingbedrijven, ondernemers die hardware produceren of diensten verlenen. Met DHV is in Indonesië een project opgestart om het gebruik van
“Nu zijn banken behoudend, risicomijdend. Zij hebben geen waterdeskundigen in huis. Je kunt in het water niet snel geld verdienen: de winsten zijn meestal laag, de problematiek is complex. Allemaal redenen om daar niet in te stappen. Waarom doen wij het wel? Vanwege onze maatschappelijk verantwoordelijkheid als ondernemer. Water is belangrijk, water is leven, water is onvervangbaar. De vraag neemt toe en het gebruik is continue. Door een goede opzet kun je risico’s inperken. Je bent dan verzekerd van een lage, maar wel continue opbrengst. Op termijn willen we aantonen dat dit robuuste investeringen kunnen zijn, voor faciliteiten die altijd doordraaien. Het is een interessante aanvulling op conventionele investeringen.”
U noemde ook microfinanciering. “Ja, ook langs die lijn willen we investeren in waterfaciliteiten. Dat kan van alles zijn. Een bedrijf dat regentonnen of toiletpotten gaat maken, een restaurantje dat goede sanitaire voorzieningen wil aanbrengen. Maar ook een boer, die een koe gekocht heeft om melk te kunnen leveren. Als die boer over goed water kan beschikken, presteert hijzelf beter, maar zijn koe ook. Het aanbrengen van irrigatievoorzieningen kan er onder vallen. Het bijzondere van microfinanciering is dat het normaliter een hoog rendement heeft - tien tot 15 procent -, een relatief laag risico en een korte terugverdientijd.” “In het algemeen is ons uitgangspunt: proactief investeren voorkomt destabilisatie. En de grootste maatschappelijke destabilisatie wordt veroorzaakt door afnemende gezondheid en milieudegradatie, vaak gerelateerd aan het ontbreken van schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen. De problemen zijn enorm, de schade is enorm, maar ook de gevolgen voor de westerse wereld zijn enorm als wij algehele destabilisatie in ontwikkelingslanden niet weten te voorkomen.” “We praten over een totaal financieringstekort van zo’n 100 miljard euro voor het bereiken van de millenniumdoelen. Geld dat er in onze maatschappij is. Een problematiek die veel beheersbaarder is dan die van het terrorisme of die van de klimaatverandering. Maar de tijd dringt.”
energie en chemicaliën in een drinkwaterplant te reduceren.”
Hoe bent u op deze plek gekomen? “Ik ben in 1967 in Bremen (D) geboren. Mijn studie begon ik aan de TU van Berlijn, waar ik geologie en hydrogeologie studeerde. Omdat ik mij meer met milieuvraagstukken wilde bezighouden, ben ik overgestapt naar de VU in Amsterdam, waar ik van 1993 tot 1998 milieuwetenschap studeerde: een combinatie van biologie en aardwetenschappen. Vanuit het Instituut Voor Milieuvraagstukken hebben we het idee gelanceerd dat de financiële sector zich met milieuproblemen zou moeten gaan bezighouden. In datzelfde jaar richtte de Hollandse Koopmansbank, ooit ook door de vakbonden opgericht, een milieufonds op. Toen de HKB vervolgens overgenomen werd door SNS REAAL, gingen we mee. Omdat het bedrijf besloten had aan duurzaam vermogensbeheer te gaan doen, kreeg ik daar een contract aangeboden. “ “In 2001 is bij mij het idee van een apart waterfonds ontstaan. Eind 2005 is dat voorstel goedgekeurd door het bestuur en in 2006 zijn wij er officieel mee van start gegaan. Tussendoor ben ik er nog wel een tijdje tussenuit geweest, omdat ik gevraagd was het wedstrijdroeien in
“Banken moeten in water gaan investeren”
Kajetan Hetzer.
Guatemala klaar te stomen voor deelname aan de Olympische Spelen in Sydney. Dat is overigens niet gelukt, maar heeft mij wel nieuwe impulsen gegeven om door te gaan met het Waterfonds.”
Waarom is het voorstel van een waterfonds bij SNS REAAL aangeslagen? “Als je wereldwijd kijkt, is dat zeker bijzonder. SNS REAAL is een middelgrote organisatie. Groot genoeg om zo’n idee aan te kunnen, maar ook zo klein dat een dergelijk voorstel wel bij het bestuur belandt en niet onderweg verzandt. Bovendien is het een bedrijf dat niet log is en slagkracht bezit. Uitdaging voor de nabije toekomst is van het waterfonds een succes te maken, zodat het een echt product wordt. Een fonds dat wij kunnen openstellen voor de markt.” Maarten Gast
H2O / 11 - 2008
13
‘Numerieke verdroging’ Dit artikel is een reactie op een reeks van artikelen van Van der Gaast et al over numerieke verdroging. Ondergetekenden zijn het eens met hun oordeel ‘Meten is weten, mits we weten wat we meten’ en achten hun onderzoek waardevol, aangezien het inzicht verschaft in het vaststellen van het freatisch grondwaterniveau en de methodische problemen die daarbij komen kijken. Wel hebben we moeite met welke boodschap de onderzoeksresultaten naar buiten zijn gebracht en hoe daarbij het begrip verdroging is gebruikt. De lezer zou op basis van deze artikelen de indruk kunnen krijgen dat de verdrogingsproblematiek zodanig is overschat en dat er we in termen van hydrologisch herstel, voor wat betreft de grondwaterstand, al bijna zijn.
I
n de rubriek Platform gaven Van der Gaast et al. in een aantal bijdragen1),2),3) uitleg over wat zij ‘numerieke verdroging’ noemen. Numeriek kan verschillende betekenissen hebben, maar in hun geval moet numeriek worden gelezen als ‘effecten van het digitale tijdperk’. Voor verdroging hanteren Van der Gaast et al. een nauwe definitie, namelijk ‘een verlaging van de gemiddelde grondwaterstand, ongeacht de gebiedsfunctie’. Numerieke verdroging wordt gedefinieerd als een onjuiste inschatting van de freatische grondwaterstand als gevolg van verkeerde meet- en/of rekentechnieken die direct of indirect ten behoeve van numerieke methoden worden geïntroduceerd. Zij geven aan dat hierdoor de freatische grondwaterstand tegenwoordig in veel gevallen te laag wordt ingeschat, waardoor de verdroging in Nederland systematisch wordt overschat. Als belangrijkste voorbeeld van het genereren van numerieke verdroging noemt men het dieper plaatsen van peilbuizen waardoor het meetfilter dieper is komen te liggen. Door de gelaagdheid van de bodem, veroorzaakt door bodemvorming en/of geologische afzetting, is in veel gevallen sprake van een verhoogde hydraulische weerstand tegen verticale stroming hoog in het bodemprofiel. Het gevolg van deze verticale weerstand is dat, vooral in natte perioden met een neerwaartse grondwaterstroming, de drukhoogte boven de relatief slecht doorlatende laag hoger is dan onder deze weerstandsbiedende laag. De waterstand in een wat dieper geplaatste buis kan hierdoor lager uitvallen dan de werkelijke freatische grondwaterstand. In H2O nr. 3 uit 2007 concluderen de onderzoekers dat door de bovenstaande problematiek de grondwaterstandverlaging gemiddeld over heel Nederland met ongeveer 25 cm wordt overschat. Dit is opmerkelijk, aangezien uit eerder onderzoek is geconcludeerd dat voor de hogere zandgronden sprake is van een achtergrondverdroging van 20 cm4). In H2O nr. 5 van 7 maart jl. gaven Van der Gaast et al de technische inhoudelijke en maatschappelijke gevolgen weer van hun bevindingen. Die lijken verstrekkend te zijn. Sinds de Evaluatie Nota Water uit 19945) hanteren we binnen Nederland een definitie voor verdroging die gekoppeld is aan natuurwaarden en zich niet beperkt tot alleen grondwaterstanden, namelijk ‘een gebied is verdroogd als aan dat gebied een natuurfunctie is toegekend en de grondwaterstand in het gebied onvoldoende hoog is dan wel
14
H2O / 11 - 2008
de kwel onvoldoende sterk om bescherming van karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden waarop de functietoekenning is gebaseerd, in dat gebied te garanderen’. Een gebied met een natuurfunctie wordt ook als verdroogd aangemerkt als ter compensatie van een te lage grondwaterstand water van onvoldoende kwaliteit moet worden aangevoerd. De definitie van Van der Gaast et al voor verdroging is wat ons betreft enerzijds te smal (alleen grondwaterstanden) en anderzijds te breed van aard (naast natuur ook alle andere gebiedsfuncties). Deze definitie dekt bij lange na niet de problematiek die we in Nederland al sinds vele jaren kennen met grondwaterafhankelijke natuur. Verdroging is daarbij niet alleen gerelateerd aan gemiddelde grondwaterstanden, maar ook aan wanneer het water beschikbaar is (grondwaterregime), de kwelflux, de bodemen grondwaterkwaliteit en aan effecten gerelateerd aan inlaat van systeemvreemd water. Een versimpeling van de problematiek tot alleen grondwaterstanden is niet correct. Zo hoeft het verhogen van de grondwaterstand niet per definitie gunstig te zijn voor natuur 6),7),8). Het verbreden van het begrip verdroging naar andere gebiedsfuncties dan natuur kan gemakkelijk tot onnodige verwarring leiden. Wat is dan de omvang van verdroging in Nederland? Wanneer is een gebied dan verdroogd? We hebben immers te maken met tegenstrijdige belangen. Een verlaging van de grondwaterstand kan voor de agrarische sector economisch gewin betekenen, terwijl dit zich voor de natuur juist laat vertalen naar een verlies (in biodiversiteit). Voor multifunctionele gebieden met landbouw en natuur wordt het dan wel een erg ingewikkeld verhaal om te duiden wat er aan de hand is. In die gevallen dat de agrarische sector last heeft van een structureel te lage grondwaterstand, is dit prima uit te drukken in economische schade (droogteschade). De noodzaak om de term verdroging nu ook te verbinden aan de agrarische sector is ons dan ook niet duidelijk. Wat bevreemdt bij het lezen van de serie bijdragen van Van der Gaast is dat zo weinig wordt verwezen naar een eerdere studie van Rolf4) en hieraan gerelateerd vervolgonderzoek van Kremers en Van Geer9),10). De enige opmerking die over deze studie wordt gemaakt, luidt: ‘Het is echter de vraag of de achtergrondsverdroging met het oog op numerieke verdroging in het verleden goed
is ingeschat’. Het is, gezien de relevantie van het onderzoek, jammer dat niet wat specifieker is ingegaan op het onderzoek en de conclusies van Rolf. Rolf heeft een analyse gemaakt van de ontwikkeling van grondwaterstanden en stijghoogten in het bovenste watervoerende pakket op de hogere zandgronden. De verandering in stijghoogte is gecorrigeerd voor weersinvloeden, zodat de effecten van menselijk handelen beter inzichtelijk konden worden gemaakt. Voor de analyse zijn 110 meetlocaties geselecteerd buiten de directe invloedsgebieden van waterwinningen. Om een representatief beeld te krijgen, is bewust gekozen voor een analyse van stijghoogten op 10 à 40 meter diepte. Aangezien sommige gebieden onvoldoende ruimtelijke dekking bleken te hebben, is deels ook gebruik gemaakt van landbouwbuizen of zeer ondiepe filters (29 meetlocaties). In enkele gevallen stond in de nabijheid van deze meetlocaties ook een diepe brandput, zodat de situatie in het bovenste pakket vergeleken kon worden met het freatisch vlak. Bij het kiezen van de meetlocaties zijn alleen lange, aaneengesloten meetreeksen geselecteerd. Van numerieke verdroging - zoals geschetst door Van der Gaast et al - kan in deze studie dus geen sprake van zijn. Rolf heeft gebruik gemaakt van onveranderde meetlocaties en naar stijghoogte in het bovenste watervoerende pakket gekeken. Ten aanzien van freatische grondwaterstand onderkent Rolf nadrukkelijk dat deze kan afwijken van de stijghoogte, afhankelijk van de hydraulische eigenschappen van de deklaag. Los van het probleem van doorvertalen naar freatische grondwaterstand is een daling van de stijghoogte in het bovenste watervoerende pakket voor grondwaterafhankelijke natuurgebieden zeer van belang, omdat het een verlaging van de kweldruk of een toename van de wegzijging kan veroorzaken. Rolf concludeerde dat de gemiddelde daling van punten binnen ruilverkavelingsprojecten duidelijk groter is dan daarbuiten, hetgeen ook verwacht mag worden, aangezien de waterhuishoudkundige werken binnen die ruilverkavelingsprojecten ook als doel hadden om de grondwaterstand te verlagen. Daarbuiten was ook sprake van een structurele daling in de stijghoogte (gemiddeld 20 cm). Deze daling was al begonnen in de jaren 50 en geleidelijk aan gestabiliseerd tot midden jaren 60. Het mechanisme achter deze diffuse daling zou met name gelegen zijn in permanente verandering in de regionale ontwateringsbasis.
reactie
Een infiltratiegebied in de Hollandse duinen.
Kremers en Van Geer hebben naar 57 locaties gekeken binnen en buiten de gebieden van de verdrogingskaart 1998. Bij deze vergelijkbare analyse als die van Rolf zijn ook meetlocaties in holoceen Nederland betrokken en is naar meer recente perioden gekeken. Uit deze studie kwam een grilliger beeld naar voren. Er waren gebieden waar nog steeds sprake was van een structurele daling in de grondwaterstijghoogte, maar er kwamen ook gebieden voor waarbij sprake leek te zijn van een stabilisatie dan wel een stijging. Naast deze studies zijn in de laatste 15 jaar vele gebiedsstudies uitgevoerd met betrekking tot verdroging. Door een gedetailleerde watersysteemanalyse van een gebied te maken, werd veel inzicht verkregen in de werkelijke verdroging van de natuur in relatie tot de verandering van de waterhuishouding van de landbouwgebieden. Daarbij werden naast analyses van beschikbare meetgegevens ook modelberekeningen, verandering van vegetatie-opnames, opname van bodemkarakteristieken en analyses van de historische ontwikkeling van het gebied gebruikt. Deze gebiedsgerichte studies geven een veel betrouwbaarder beeld van de verdroging dan de door Van der Gaast et al gehanteerde methode. Het is dan ook een gemis dat Van der Gaast et al bij hun analyse dergelijke waardevolle studies buiten beschouwing hebben gelaten. Volgens Van der Gaast et al heeft het onderkennen van numerieke verdroging tot gevolg dat het verdrogingsprobleem in natuurgebieden (in termen van freatische grondwaterstanddaling) minder groot is dan gedacht en het hydrologisch herstel derhalve dichterbij is. Zij geven aan dat de vernattingsmaatregelen in een groot aantal situaties minder groot hoeven te zijn, en - omdat ook het omliggende landbouwgebied te droog is ingeschat - de ruimte voor vernattingsmaatregelen minder groot is. Tevens mogen ook bepaalde bufferzones minder groot zijn. Uit het verleden is bekend dat het aanpakken van verdroging in natuurgebieden elke keer
weer maatwerk bleek te zijn. Generieke uitspraken over het verminderen van het ambitieniveau voor hydrologisch herstel - zoals gedaan door Van der Gaast et al in H2O nr. 5 van 7 maart jl. - lijken ons dan ook riskant. In welke mate heeft de analyse van Van der Gaast betrekking op natuurterreinen? Of gaat het toch vooral om een analyse van peilbuizen in landbouwpercelen? Mag dat zomaar worden vertaald naar natuurgebieden? Daarnaast is door Van der Gaast et al aangegeven dat numerieke verdroging vooral relevant is voor infiltratiegebieden en minder voor kwelgebieden, terwijl juist natuurgebieden in de regionale kwelgebieden gekenmerkt worden door een hoge natuurwaarde. Verder moet worden opgemerkt dat door de implementatie van Europese richtlijnen, zoals de Kaderrichtlijn Water en de Vogelen Habitatrichtlijn, de herstelopgave nog steeds aanzienlijk is. Door Natura 2000 ligt er nu een Europees kader voor de natuurbescherming met een resultaatsverplichting voor Nederland. Uit de knelpuntenanalyse van Kiwa blijkt dat problemen met de waterhuishouding in zeer veel binnendijkse Natura 2000-gebieden aanzienlijk is11). Reden temeer om juist een impuls te geven aan de verdrogingsbestrijding, zoals ook door de Taskforce verdroging is geagendeerd12). In H2O nr. 3 uit 2007 is aangegeven dat op basis van een vergelijking tussen een kaart van actuele grondwatertrappen met buisgegevens een verschil bestaat van 27 cm voor de gemiddeld hoogste grondwaterstand en een verschil van 23 cm voor de gemiddeld laagste grondwaterstand. In het artikel wordt niet uitgelegd hoe de actuele Gt-kaart tot stand is gekomen13), in hoeverre hierbij buisgegevens zijn gebruikt, hoe de kaart op basis van buisgegevens is opgesteld, welke buisgegevens hier zijn gebruikt en hoe de gehanteerde buisgegevens zich onderling verhouden. Verder wordt gerefereerd naar
een rapport van Alterra uit 200314), waarin een vergelijking van GxG’s op basis van stambuizen (peilbuizen met stijgbuis) en de GxG op basis van gerichte opnamen (boorgat zonder stijgbuis) te vinden zou zijn. In de conclusies van het rapport is de conclusie van 25 cm niet terug te vinden. Wel is in het rapport te lezen dat de 424 stambuizen zich beperken tot de pleistocene zandgronden (dus niet heel Nederland), dat er vele (?) gerichte opnamelocaties zijn, dat vergelijking op puntniveau niet direct representatief hoeft te zijn voor een bepaald oppervlak en dat daarvoor nader onderzoek gewenst is én dat bepaalde grondwatertrappen (I, II in de gerichte opnamen en I en V in de stambuizen) ondervertegenwoordigd zijn in de dataset. Dat laatste is toch relevant om te melden, aangezien veelal wordt aangenomen dat vooral bij de grondwatertrappen I, II en III en V sprake is van verdroging. Verder leidt het invullen van de vergelijking van Darcy tot vraagtekens. Wanneer we mogen uitgaan van een neerslagoverschot van één millimeter, dan volgt uit Darcy: q = Δ h / c Æ c (weerstand) = Δ h / q = 0,25 / 0,001 = 250 dagen ... en dat voor de bovenste paar meters in heel Nederland? Dat lijkt ons onwaarschijnlijk. Het mechanisme hoe numerieke verdroging kan ontstaan, is duidelijk uitgelegd door Van der Gaast et al, maar hoe zij aan hun conclusie komen dat dit gemiddeld voor Nederland 25 cm bedraagt, niet. Een dergelijke conclusie vereist ook een nadere analyse van de omvang van het verkeerd gebruik van meetgegevens. Waar en sinds wanneer is men verkeer gaan meten? Hoeveel en welke stambuizen zijn voor deze studie, gerelateerd aan de conclusie van 25 cm, vergeleken met hoeveel open boorgaten? Hebben we te maken met een representatieve dataset met grondwaterstandgegevens? Hebben die metingen in boorgat en stambuis ook gelijktijdig plaatsgevonden?
H2O / 11 - 2008
15
Al met al is de tekst ‘Verdroging veelal systematisch overschat’ als titel voor de bijdrage van Van der Gaast et al wat ons betreft te boud. Door publicaties van dergelijke koppen te voorzien wordt teveel gesuggereerd. Remco van Ek, Perry de Louw, Jacco Hoogewoud en Frans Claessen (Deltares) NOTEN 1) Van der Gaast J., H. Vroon en H. Massop (2006). Verdroging veelal systematisch overschat. H2O nr. 21, pag. 39-43. 2) Van der Gaast J., H. Massop en H. Vroon (2007). Kwantificering verdroging. H2O nr. 3, pag. 25-28. 3) Van der Gaast J., H. Vroon en H. Massop (2008). Oorzaak en gevolg van numerieke verdroging. H2O nr. 5, pag. 51-56. 4) Rolf H. (1989). Verlaging van de grondwaterstanden in Nederland. Onderzoek van DGV-TNO in opdracht van het Ministerie van Verkeer & Waterstaat. 5) Ministerie van Verkeer en Waterstaat (1994). Evaluatie Nota Water. Tweede Kamer, 1993-1994, Kamerstuk 21.250, nr. 27-28. 6) Jansen A., A. Grootjans en M. Jalink (2000). Hydrology of Dutch cirsio-molinietum meadows: prospects for restoration. Applied Vegetation Science, jaargang 3, nr. 1, pag. 51-64. 7) Boxman A. en A. Stortelder (2000). Hoe natter hoe beter? De invloed van het waterpeil bij maatregelen tegen verdroging in elzenbroekbossen. Vakblad Natuurbeheer nr. 5, pag. 75-77. 8) De Vlinderstichting (2000). Het gentiaanblauwtje: vlaggenschip van de vochtige heide. Voorlichtingsbrochure over gewenste beheermaatregelen. 9) Kremers A. en F. van Geer (1998). Monitoring actuele grondwaterstanden 1998. Het grondwaterstandsverloop afgezet tegen de historische grondwaterkarakteristiek voor een aantal meetlocaties in Nederland en in ‘verdrogingsgebieden’. NITG-TNO 99-103-B. 10) Kremers A. en F. van Geer (2000). Trendontwikkeling grondwater 2000 (analyse periode 1955-2000). NITG-TNO 00-184-B. 11) Kiwa Water Research en EGG-consult (2007). Knelpunten en kansenanalyse Natura 2000-gebieden. 12) Taskforce verdroging (2006). Verdrogingsbestrijding: een nieuwe impuls. Advies van de Taskforce Verdroging aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, colleges van Gedeputeerde Staten van de provincies en aan de dagelijkse besturen van de waterschappen. 13) Van der Gaast J., H. Massop, H. Vroon en I. Staritsky (2006). Hydrologie op basis van karteerbare kenmerken. Alterra. Rapport 1339. 14) Van der Gaast J. en H. Massop (2003). Karakterisering van de freatische grondwaterstand in Nederland. Bepaling van de GxG voor 1995 op puntlocaties. Alterra. Rapport 819.
Weerwoord: meten met twee maten In de reactie van Deltares wordt voornamelijk ingegaan op de definitie van verdroging. Verdroging komt als term niet voor in de ‘Dikke van Dale’. Milieutermen als verzuring of vermesting komen daarin wel voor. Dit is ook niet verwonderlijk aangezien de term verdroging een containerbegrip is, welke in de loop der tijd steeds ruimer gedefinieerd is1). Het ruimer definiëren van het begrip verdroging heeft er bijvoorbeeld toe bijgedragen dat het areaal verdroogd gebied
16
H2O / 11 - 2008
is toegenomen van 90.000 hectare in 1985 naar 645.000 hectare in 1994. De oorzaak van verdroging is en blijft ongeacht de definitie een daling van de grondwaterstand. Hierdoor worden gebieden te droog, waardoor bijvoorbeeld wateraanvoer van gebiedsvreemd water noodzakelijk is. Een daling van de grondwaterstand elders kan bijvoorbeeld tot gevolg hebben dat de kwel geheel of gedeeltelijk wegvalt of dat het kweltype verandert. Ook in het onderzoek van Rolf2) is specifiek gekeken naar de daling van de grondwaterstand om de ernst van de verdroging te kwantificeren. Hierbij is tevens gebruik gemaakt van meetlocaties die ‘buiten’ het gedefinieerde gebied zijn gesitueerd. Een gebied moet immers de functie grondwaterafhankelijke natuur hebben. Naast het begrip verdroging wordt het begrip achtergrondverdroging gebruikt. Deze vorm van verdroging komt ook ‘buiten’ de als verdroogd gedefinieerde gebieden (de gebieden met de functie natuur) voor. Achtergrondverdroging wordt doorgaans door de Commissie van Deskundigen Grondwaterwet meegenomen in de berekening van de landbouwschade als gevolg van bijvoorbeeld een drinkwaterwinning, door deze verandering te superponeren op de huidige grondwaterstand, waardoor de uiteindelijke geldelijke waardering van de gewasschade kan worden beïnvloed. Indien gekeken wordt naar de conclusies en aanbevelingen uit het rapport van Rolf, wordt grondwaterstandsdaling en verdroging door elkaar gebruikt: • Hoog-Nederland is sinds de jaren 50 droger geworden; in het algemeen is sprake van een gedaalde grondwaterstand. Slechts in uitzonderingsgevallen trad geen daling op; • Deze verdroging is structureel: ze staat los van de meteorologische omstandigheden, terwijl geen sprake is van een klimaatswijziging. In het laatste artikel over numerieke verdroging (H2O nr. 5 van 7 maart jl.) is het steeds dieper plaatsen van peilbuizen als belangrijk voorbeeld gehanteerd. Hierbij gaat het strikt genomen niet om het dieper plaatsen, maar om het gebruik van grondwaterstandsinformatie als zijnde de freatische grondwaterstand, terwijl het filter niet in het fluctuatietraject van de grondwaterstand gesitueerd is. Aangezien dit tot ongeveer 20 jaar geleden bekende kennis was, werd hiermee rekening gehouden bij het interpreteren van meetgegevens. Het gaat dus niet om een meetfout maar om een interpretatiefout. Vroeger werden immers ook diep geplaatste filters gebruikt om bijvoorbeeld onderzoek naar kwel of wegzijging te kunnen doen. Bij het gebruik van lineaire-tijdreeksanalyse bleek dat klimaatinvloeden veel minder gemakkelijk kunnen worden verdisconteerd dan men verondersteld. Daarnaast is gebleken dat de gemiddeld laagste grondwaterstand op basis van lineaire tijdreeksanalyse systematisch droger uit kan vallen dan op basis van meetgegevens3). Ook dit is een aspect van numerieke verdroging
(zie H2O nr. 3 uit 2007). De term numerieke verdroging is evenals verdroging een containerbegrip. Veel waardevolle natuurgebieden in het pleistocene deel van Nederland danken hun bestaan aan het feit dat deze gebieden minder makkelijk in cultuur te brengen waren. Dit had bijvoorbeeld te maken met bijzondere geologische omstandigheden, zoals breuken of het voorkomen van storende lagen, waardoor natte situaties voorkwamen die niet gemakkelijk droog te krijgen waren. Hydrologisch gezien zijn dit soort gebieden relatief autonoom in die zin dat ze relatief weinig interactie via ondiep grondwater met hun omgeving hebben. Juist in dit soort gebieden is het correct meten van de grondwaterstand boven de eventueel aanwezige storende lagen van belang. In de reactie wordt aangegeven dat niet is aangegeven hoe de Gt-kaart tot stand is gekomen. Hiervoor is in het artikel verwezen naar rapporten en het eerder verschenen artikel (H2O nr. 14/15 uit 2005). In dit artikel is de verdroging in beeld gebracht door kaarten van elkaar af te trekken. De gemiddelde daling van de freatische grondwaterstand ten opzichte van de referentiesituatie kwam uit op 60 à 70 cm. Hiervan is toen aangegeven dat deze was overschat. Later is door Knotters en Jansen4) een vergelijkbare methode gebruikt. In dit artikel is geconcludeerd dat de daling van de freatische grondwaterstand in het zandgebied van Nederland in de afgelopen 100 jaar met circa 30 cm voor de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en circa 50 cm voor de gemiddeld laagste grondwaterstand (GHG) is gedaald en dat deze daling onverminderd doorgaat. Deze getallen komen ongeveer overeen met de circa 30 cm voor de GHG en de circa 45 cm voor de GLG die bepaald zijn in het artikel uit 2007 waarin ook de numerieke verdroging op basis van de beschikbare gegevens zo goed mogelijk is gekwantificeerd. Met betrekking tot de verticale weerstand is in de artikelen duidelijk aangegeven dat het bij GHG-moment hoofdzakelijk gaat om de weerstand tegen grondwaterstroming. Rond dit moment is de grondwateraanvulling in de orde van drie millimeter per dag en komt de gemiddelde weerstand daardoor uit op 90 dagen (0.27/0.003). Op het GLG-moment spelen ook ander aspecten, zoals het gebruik van lineaire tijdreeksanalyse, een rol. Jaco van der Gaast, Harry Massop en Henk Vroon (Wageningen Universiteit) NOTEN 1) Runhaar J., G. Beugelink en R. Ruytenberg (1995). Verdroging en de gewenste grondwatersituatie. Stromingen nr. 1, pag. 45-52. 2. Rolf H. (1989). Verlaging van de grondwaterstanden in Nederland. Onderzoek van DGV-TNO in opdracht van het Ministerie van Verkeer & Waterstaat. 3) Van der Gaast J. en H. Massop (2005). Hoe nauwkeurig is de grondwatertrap op buislocaties te bepalen? Stromingen nr. 4, pag. 5-17. 4) Knotters M. en P. Jansen (2005). Honderd jaar verdroging in kaart. Stromingen nr. 4.
reactie Vertroebeling verdrogingsdiscussie Een tweede reactie op de artikelen van Van der gaast et al over verdroging kwam binnen van Harry Boukes van Brabant Water. Ook hierop volgt aan het einde een kort weerwoord van de onderzoekers van de universiteit van Wageningen.
V
orig jaar zomer stond mijn baas al aan mijn bureau: ‘De’ onderzoekers van de universiteit van Wageningen hadden hem verteld dat wij bij Brabant Water onze grondwaterstanden verkeerd meten; de fout zou 25 cm bedragen. Mijn baas vroeg zich af of onze grondwatermeetnetten nu waardeloos waren. Ik heb hem even wat tijd gevraagd om me te bezinnen, maar kon hem binnen een uur geruststellen. Ik begreep de kern van de zaak als volgt: van onze grondwaterstandsbuizen staan de filters op enige afstand onder grondwaterspiegel, terwijl verdroging bepaald wordt door het niveau van het grondwater zelf. Als sprake is van een neerwaartse stroming, is ook sprake van een drukverschil; dus is de druk op enige afstand onder de grondwaterspiegel lager dan op het niveau van de grondwaterspiegel zelf. Vervolgens even snel een sommetje gemaakt. In Nederland hebben we gemiddeld ongeveer één millimeter grondwateraanvulling per dag (neerslag minus verdamping). De universiteit van Wageningen spreekt van 25 cm drukverval, dat betekent dat er dan een weerstandswaarde van 250 dagen over het hoofd gezien moet worden. Als het filter op twee meter onder grondwaterstand staat en je in een stevige leemgrond zit, zou dit best wel eens op kunnen treden. In het merendeel van Grondwatermeetpunt.
de gevallen zal het niet zo zijn, zeker niet in zandgronden, en in kwelgebieden zou het juist de andere kant op werken. Een tweede sommetje: een standaard zandgrond heeft een k-waarde van vijf meter per dag. Stel dat de verticale doorlatendheid tien keer zo laag is, dan is de verticale weerstand twee dagen per meter. Als het filter twee meter te laag staat, heb ik vier dagen weerstand over het hoofd gezien. Bij een flux van één millimeter per dag geeft dat vier millimeter meetfout. Mijn conclusie was dan ook dat we niet gelijk in paniek moesten raken. Daarmee was voor mij de binnenbrand voorlopig geblust. Een jaar later blijken de brandstichters echter nog op vrije voeten en volop actief. Artikelen van 7 maart in H2O en 15 maart in De Boerderij melden dat de grondwaterstanden hoger zijn dan we denken, de verdroging onbewust al deels opgelost is en bufferzones tussen natuur en landbouw kleiner kunnen zijn. Van der Gaast et al hebben hun fenomeen inmiddels ‘numerieke verdroging’ genoemd, wat in mijn beleving een bewust gekozen parallel is met de term ‘numerieke dispersie’. Van numerieke dispersie is sprake als een rekenmethode in een model onbedoeld een hoeveelheid dispersief stoftransport genereert die in werkelijkheid niet optreedt. In feite is numerieke dispersie een fout in het model-
concept. ‘Numerieke verdroging’ verwijst naar het beleidsprobleem verdroging, waar we sinds de jaren 80 over discussiëren. Door de term numerieke verdroging te gebruiken, stellen Van der Gaast et al impliciet dat sprake is van een verkeerd modelconcept om verdroging te kwantificeren. Daar heb ik moeite mee en gezien de mijns inziens heldere reactie van Kees Maas, Jos von Asmuth en Han Runhaar in H2O van 2 mei jl. ben ik niet de enige. Waar gaat het om? Als ik het artikel van 7 maart er nog even bij pak, wordt het hele fenomeen beschreven in de eerste twee kolommen van het artikel. Als ik de tweede alinea goed lees, concludeer ik dat de auteurs grondwaterstandsmetingen hadden, enerzijds uit boorgatmetingen, anderzijds uit peilbuismetingen met een maximale filterdiepte van vijf meter. Die zijn getransformeerd naar Gt-parameters (wat ik daaronder moet verstaan wordt mij niet helemaal helder). Toen bleken de waarden in de peilbuizen gemiddeld 25 cm lager. Vervolgens is een tweede analyse uitgevoerd van de gemiddeld hoogste en laagste grondwaterstand, waar gemiddeld over Nederland dit verschil werd bevestigd. Meer onderbouwing van het fenomeen vind ik niet. De rest van het artikel bestaat uit een mogelijke verklaring en vervolgens een beschouwing over mogelijke gevolgen. Op dit punt wil ik mijn eerste kanttekening plaatsen. Als een grondwaterstand hoog is, kan ik via een boorgatmeting snel een meting van de grondwaterstand krijgen. Als de grondwaterstand dieper staat, kost dat meer moeite. Omdat ik mijn kostbare tijd niet elke keer wil besteden aan het hanteren van de grondboor, maak ik gebruik van een voorziening die het mogelijk maakt om de volgende keer de meting te kunnen uitvoeren zonder boren: ik plaats een peilbuis. Met andere woorden: de afweging of ik voor de ene of de andere meetmethode kies, is mede afhankelijk van de grondwaterstand zelf. Sterker nog: voor diepere grondwaterstanden is een boorgat eigenlijk geen praktische oplossing. Gaten storten in. Boeren willen geen gat van anderhalve meter in hun perceel. De conclusie krijgt dan iets van: ‘Auto’s met een hoge maximum snelheid rijden gemiddeld harder’. Is het onzin dan? Nou, nee. Er zijn situaties met een neerwaartse stromingscomponent waarbij dus de potentiaal helemaal bovenin hoger moet zijn dan op enige diepte onder de grondwaterspiegel. Dit speelt met name als er weerstandbiedende laagjes bovenin het pakket zitten. Gelukkig speelt dit niet alleen in het traject tussen nul en één meter onder de grondwaterspiegel, maar ook in het traject tussen één en twee meter en tussen twee en drie meter onder grondwaterspiegel.
H2O / 11 - 2008
17
Zolang het grondwater geen watervoerend pakket bereikt, mogen we aannemen dat het grondwater zich verticaal beweegt en is er sprake van continuïteit: de flux op twee meter onder grondwaterspiegel is dezelfde als op 0,2 meter onder grondwaterspiegel. Als we aannemen dat de heterogeniteit van de bodem vergelijkbaar is, kunnen we het potentiaalverloop op enige diepte onder de grondwaterspiegel gewoon waarnemen. Nu heb ik in mijn werkpraktijk regelmatig te maken gehad met grondwatermeetnetten en daarbij ook met peilfilters die in één put in de zuidelijke richting op korte afstand (één tot twee meter) van elkaar geplaatst. Binnen mijn praktijk kan ik me geen gevallen van een potentiaalverschil in de orde van 25 cm herinneren. Regelmatig zien we verschillen in de orde van centimeters, maar ook vaak is het niet waarneembaar. Numerieke verdroging als gevolg van een te diepe meetlocatie komt voor, maar ik geloof nooit dat het fenomeen gemiddeld de orde van grootte van centimeters ontstijgt. Waar ik dus twijfels heb bij de door Van der Gaast omschreven omvang van het fenomeen, heb ik echt problemen met de manier waarop hij het fenomeen maatschappelijk positioneert. ‘Verdroging veelal systematisch overschat’ luidt de kop boven een artikel uit 2006. In de tekst eronder staat dan wel dat hij dan doelt op ‘verdroging als een verlaging van de freatische grondwaterstand ongeacht de toegekende functie’, maar in alle publiciteit lonken de auteurs nadrukkelijk met het milieuprobleem verdroging, zoals we dat in het rijtje van vermesting, verzuring en vervuiling hadden geplaatst. Nu heb ikzelf ook altijd moeite gehad om het milieuprobleem van de verdroging te duiden. Dat in de jaren 50 t/m 80 de grondwaterstanden in Nederland gedaald zijn, hoeft niemand te verbazen: dat hebben we op basis van bewuste, weloverwogen keuzes zelf zo gedaan. Het probleem van de verdroging was dat onder die omstandigheden de natuur in Nederland nogal verpieterde en dat was een onbedoeld neveneffect van die gemaakte keuzes. Dit probleem dat juist de zeldzamere, waterafhankelijke vegetaties verpieteren, kan ook vrij eenvoudig worden opgelost door ons peilbeheer af te stemmen op de natuur. Alleen krijgen we dan te maken met te natte landbouwgronden en/of natte kelders en kruipruimtes. Na 20 jaar discussie zijn we nog niet in staat geweest om die optimale combinatie van functies te vinden en te realiseren; in een niet onbelangrijk aantal situaties omdat we niet kunnen kiezen. Dat is de reden dat we over heel Nederland beschouwd nog steeds een tekort aan natuurwaarden hebben. Van der Gaast et al stellen dat we de verlaging van de grondwaterstand tussen 1950 en heden te groot inschatten. Je kunt dat ‘verdroging’ noemen, maar het is geen maat voor het beleidsprobleem verdroging. In hun reactie in H2O stellen Maas et al terecht dat voor het beleidsmatige verdrogingsprobleem het tekort aan natuurwaarden de maat is. Met andere woorden: als het al zo is dat we de laatste jaren onze peilbuizen dieper plaatsen dan voorheen,
18
H2O / 11 - 2008
zou dit wel eens tot systematisch lagere grondwaterstandsmetingen kunnen leiden, maar niet tot een groter verdrogingsprobleem vanuit beleidsmatig perspectief. De planten verpieteren immers niet meer of minder als wij de buizen wat dieper plaatsen. Vervolgens ontstaat een discussie over de gevolgen van het fenomeen voor hydrologische berekeningen. Andermaal blijkt discussie tussen hydrologen lastig. Als Van der Gaast et al het over het verschijnsel anisotropie hebben als de verhouding tussen verticale en horizontale doorlatendheid, stellen Maas et al dat dat geen maat is voor de weerstand. Nee, dat is zo, maar als je de horizontale doorlatendheid kent, weer wel. Voor het belang van het fenomeen is het belangrijker om helder te krijgen of het doorwerkt in rekenparameters als de voedingsweerstand, de drainageweerstand en/of spreidingslengte. Ook dat is lastig, omdat deze parameters verbonden zijn aan specifieke wijzen van schematiseren en daarmee niet altijd één-op-één verbonden zijn met wat je in de bodem aantreft. De meetfout waar Van der Gaast et al op wijzen, zit in het onderdeel dat ik in mijn modellen middels grondwateraanvulling schematiseer, dat wil zeggen: de flux is onafhankelijk van de gemeten of berekende grondwaterstandswaarden. Weerstanden zijn alleen van invloed op de stromingshoeveelheden van het systeem als een relatie bestaat met een andere potentiaal, zoals in een waterloop en/of een ander watervoerend pakket. Om het simpeler te zeggen: als je de grondwaterstand fout meet, gaat het niet harder regenen. Wel heeft het invloed op bijvoorbeeld de opbolling tussen twee sloten, die in een kalibratie op een te lage meetwaarde betrekking heeft. Hierdoor zal in het model een te lage weerstand gekalibreerd worden, wat in die zin correct is: het betreft alleen de weerstand tussen het pakket en het filter, waarvan het model denkt dat het een freatische waarde is. Dat in werkelijkheid dezelfde flux over een grotere weerstand bij een groter potentiaalverschil verloopt, is niet van invloed op de werking van het systeem. Wanneer een te laag berekende opbolling wordt getoetst aan standplaatsfactoren, zou de Van der Gaast-meetfout kunnen leiden tot een overschatting van de verdrogingsproblematiek. Bij herstelmaatregelen zou het dan voor kunnen komen dat we de grondwaterstand meer verhogen dan voor de gewenste vegetatie nodig is. Dit geldt echter niet wanneer die standplaatsfactoren afgeleid zijn uit grondwaterstandsmetingen die zelf ook weer te diep zijn geplaatst. Potentieel zou hier een probleem kunnen liggen. Anderzijds hebben we op een flink aantal plaatsen herstelmaatregelen genomen. Wanneer echt sprake is van een systematisch probleem, zoals Van der Gaast et al stellen, dan zouden we dat op tenminste een substantieel deel van die gerealiseerde locaties moeten merken. Als iemand hiervan een praktijkvoorbeeld kent, hoor ik het graag. Wat kunnen we leren? Van der Gaast et al stellen dat we niet altijd meten wat we denken te meten. Daar ben ik
het mee eens. Dat daar wel eens verschillen in de orde van 25 cm in kunnen voorkomen, kan ik me voorstellen, maar afwijkingen in deze orde van grootte verwacht ik eerder als uitzondering dan als regel. Groter is hun boodschap niet, hoe graag zij hun conclusie ook willen koppelen aan een maatschappelijk erkend probleem als de verdroging. Door die koppeling wel te maken, veroorzaken zij verwarring bij hydrologen, landbouwers, natuurbeschermers, beleidsmakers, naar ik begrepen heb tot in de Tweede Kamer aan toe. Persoonlijk heb ik de indruk dat het probleem dat zo veroorzaakt wordt, niet moet vallen onder de term ‘numerieke verdroging’, maar onder de term ‘wetenschappelijke dispersie’. Terecht constateren de auteurs over en weer dat een podium ontbreekt waar de deskundigen hun discussies voeren voordat de boodschap naar beleidsmakers wordt gebracht. Zo lang dat ontbreekt, is (mij in ieder geval) niet helder waar ik de boodschap moet plaatsen op de schaal vanaf aan de ene kant een gedragen standpunt door een gerespecteerd onderzoeksinstituut tot aan de andere kant een luidruchtige boodschap van een geïsoleerde wetenschapper. Het voorkomt mogelijk situaties waarbij beleidsmakers het werk van kibbelende of onzorgvuldige hydrologen afschieten, zoals het pak rammel dat de evaluatiecommissie Remkes onlangs uitdeelde met betrekking tot de modellering rond Mijdrecht. Eerst wetenschappelijke conversie, daarna een boodschap naar het beleid. Graag ondersteun ik dan ook de oproep tot oprichting van een instantie zoals vroeger de Commissie Hydrologisch Onderzoek, waar die conversie kan plaatsvinden. Harry Boukes (Brabant Water)
Weerwoord: wetenschappelijke verdroging De doorlatendheid van de ondergrond wordt vanuit verschillende vakgebieden onderzocht en gemeten. Opvallend is dat de doorlatendheid door geohydrologen meestal wordt uitgedrukt in meters per dag en door bodemkundigen en agrohydrologen in centimeters per dag. In de reactie van Brabant Water wordt voor een standaard zandgrond een k-waarde van vijf meter per dag gehanteerd met een anisotropiefactor van 10, waardoor de verticale doorlatendheid uitkomt op een halve meter per dag. Voor dekzand, hetgeen in het pleistocene deel van Nederland veelvuldig aan het oppervlak voorkomt, wordt vanuit de geohydrologie meestal een waarde van 1,5 meter per dag aangehouden voor de horizontale doorlatendheid. Indien gekeken wordt naar de Staringreeks komt de waarde ongeveer uit op een halve meter per dag voor de verticale doorlatendheid in ‘open’ zandgronden. Indien het zand enige bijmenging van leem, lutum, ijzer of organische stof heeft, dan kan de verticale doorlatendheid van het dekzand afnemen tot zelfs minder dan één centimeter per dag. Een belangrijk aspect met betrekking tot numerieke verdroging is de sterke
reactie beïnvloeding van de doorlatendheid van dekzand door onder andere fijne, zeer sterk lemige laagjes in het profiel. Dit soort laagjes beperken de grondwaterbeweging in sterke mate, zoals onder andere onderzocht door Knibbe1) in het open Sallandse zandgebied. Ook humus- en of ijzerverkittingen en zogeheten waterhardlaagjes (humusinspoelingslaagjes in de ondergrond van bijvoorbeeld veenprofielen) kunnen de verticale doorlatendheid sterk beperken. Daarnaast heeft ook de sortering, pakkingsgraad en het afzettingsmilieu van het zand aanzienlijke invloed op de doorlatendheid van het zand. Samenvattend kan worden aangegeven dat de gehanteerde doorlatendheid in de voorbeeldberekening voor het overgrote deel van het zandgebied van Nederland te hoog is ingeschat. In de reactie wordt aangegeven dat numerieke verdroging geen invloed heeft op de gebruikte fluxen in het gebruikte systeem. Door een interpretatiefout gaat het immers niet harder regenen. Hier tegenover staat, dat het indien het harder gaat regenen er wel meer oppervlakte afvoer en oppervlakkige afvoer plaatsvindt, welke niet ten goede komt aan het grondwater (grondwateraanvulling) en derhalve voor bijvoorbeeld een waterwinbedrijf niet winbaar is. Door de gehanteerde flux hiervoor ten onrechte niet te corrigeren wordt de grondwateraanvulling overschat en het beïnvloede voedingsgebied te klein ingeschat. Daarnaast wordt in de reactie gesteld dat in werkelijkheid dezelfde flux over een grotere weerstand bij een groter potentiaalverschil verloopt niet van invloed is op de werking van het systeem. Voor het bepalen van de nuttige neerslag is het van belang naast de eerdergenoemde oppervlakte- en oppervlakkige afvoer ook de neerslag en actuele verdamping te kennen. Het eventueel voorkomen van storende lagen in het bodemprofiel is afhankelijk van de diepte in meer of mindere mate van invloed op de waterbeschikbaarheid en capillaire nalevering aan de plant. Hierdoor wordt de actuele verdamping en daarmee ook de nuttige neerslag (grondwateraanvulling) beïnvloed door deze lagen. Daarnaast is bijvoorbeeld voor het berekenen van gewasschade als gevolg van een verandering van de freatische grondwaterstand door een grondwaterwinning het van belang dat de opbolling tussen de sloten correct wordt berekend. Ook voor het doorrekenen van maatregelen, zoals een toename van een grondwaterwinning, is het wel van belang dat de weerstanden goed in het model zitten. Zij bepalen immers de
verdeling tussen de afvoer via het oppervlaktewater en de ‘afvoer’ via onttrekking door het pompstation. Met betrekking tot het toetsen van standplaatsfactoren wordt in de reactie aangegeven dat deze zijn afgeleid uit grondwaterstandswaarnemingen die gebaseerd zijn op te diep geplaatste buizen. Indien dit het geval is, dan zal de relatie tussen de grondwaterstand en de vegetatie voor een deel gebaseerd zijn op verkeerd geïnterpreteerde metingen, waardoor de OGOR niet correct zou kunnen zijn. In het verleden is bijvoorbeeld door Runhaar2) bij het bepalen van de relatie tussen grondwaterstanden en vegetatieopnamen naar de representativiteit van de grondwaterstand in peilbuizen gekeken: per opname is een schatting gemaakt van de mate waarin de uit de peilbuisgegevens berekende grondwaterstanden representatief zijn voor de opname. Deze inschatting is vooral gebaseerd op een vergelijking van de tijdens het veldwerk ter plekke van de opname in een boorgat gemeten grondwaterstand met de gelijktijdig gemeten stijghoogte van de peilbuis. Hierdoor is in deze studie getracht de basisgegevens voor het vaststellen van de OGOR zo goed mogelijk aan te laten sluiten op de werkelijke grondwaterstand. Vooral voor drinkwaterwinningen is het fenomeen numerieke verdroging van groot belang. In veel gevallen is het drinkwaterbedrijf wettelijk verplicht om te monitoren teneinde de effecten van de drinkwaterwinning goed in te kunnen schatten. In de jaren 40 is onder andere door Hooghoudt3) onderzocht hoe de grondwaterstand ten behoeve van de landbouw moet worden waargenomen. Indien hiervan - als gevolg van verdroging van kennis - ten onrechte wordt afgeweken, vindt wel een monitoring plaats maar is deze minder relevant voor het inschatten van de effecten van de winning op de freatische grondwaterstand. Hierdoor wordt - indien de freatische verlaging van de grondwaterstand middels grondwaterstandbuizen wordt bepaald - de eventueel ontstane gewasschade voor de landbouw in sommige situaties verkeerd bepaald. Een belangrijk aspect hierbij is dat de vermindering van de natschade bij het gebruik van te diep geplaatste buizen, welke representatief geacht worden voor de freatische grondwaterstand, vaak wordt overschat. In relatief veel (periodiek) natte gronden in het pleistocene deel van Nederland komen storende lagen hoog in het bodemprofiel voor, waardoor de gemiddelde wintergrond-
waterstand en deels ook de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand voor de landbouw meestal een sterke beperking te zien geven met betrekking tot de bedrijfvoering en de gewasproductie. Deze storende lagen hebben in een gebied met een verlaging van de stijghoogte als gevolg van bijvoorbeeld waterwinning ook invloed op de doorwerking van deze verlaging (geringer) vanuit het watervoerende pakket naar de freatische grondwaterstand in de winter en in het vroege voorjaar. Door het positieve effect van de vermindering van natschade één op één te verdisconteren met de droogteschade kunnen de geldelijke uitkeringen hierdoor soms ten onrechte lager uitvallen. Jaco van der Gaast, Harry Massop en Henk Vroon (Wageningen Universiteit) NOTEN 1) Knibbe M. (1969). Gleygronden in het dekzandgebied van Salland. Proefschrift Centrum voor Landbouwpublikaties en Landbouwdocumentatie Wageningen. 2) Runhaar J. (1989). Toetsing van het ecotopensysteem II: rapportage van het veldwerk. CLM mededeling 48b. 3) Hooghoudt S. (1952). Waarnemingen van grondwaterstanden voor de landbouw. CHO-TNO. Verslag technische bijeenkomsten 1-6.
Aanleveren artikelen
H
et gebeurt helaas steeds vaker dat artikelen aangeleverd worden die nog niet compleet blijken te zijn of waarvan niet de definitieve versie verstuurd wordt. Dat schept verwarring en zorgt voor onnodig tijdverlies (als de redactie reeds begint met de verwerking van deze verhalen). Dit gebeurt tegenwoordig soms meerdere malen per dag! Een vriendelijk verzoek daarom uw bijdrage pas op te sturen als deze voor u definitief is en voorzien van eventuele illustraties conform de voorwaarden die de redactie hieraan stelt (hoge resolutie = 300 dpi en een formaat van 10 x 15 cm bij een liggende foto). Uiteraard dienen foto’s en andere illustraties wanneer zij digitaal verstuurd worden, niet in een tekstbestand te zitten, maar in een los grafisch bestand (jpg-, excel-, tiff- of eps-bestand).
ingezonden mededeling
H2O / 11 - 2008
19
Gunstige evaluatie Anammoxreactor Dokhaven De in 2002 geplaatste Anammoxreactor in de rwzi Dokhaven in Rotterdam voldoet aan alle eisen en levert ruimschoots het gewenste resultaat. Na een periode van onderzoek en steeds verdere verbetering heeft Waterschap Hollandse Delta nu zijn volledige goedkeuring aan het proces gegeven. De reactor levert het waterschap een grote kostenreductie op en vermindert de belasting van het milieu.
D
e reactor maakt gebruik van de bacterie Anammox, die in staat is het afvalwater efficiënt te zuiveren. De rwzi Dokhaven heeft nu 45 procent minder elektriciteit nodig om dezelfde hoeveelheid stikstof uit het vervuilde water te halen. Verder is op jaarbasis een besparing van 100.000 kilo methanol (brandstof ) gerealiseerd. De rwzi Dokhaven zuivert het rioolwater van huishoudens en bedrijven in het zuiden en westen van Rotterdam en een deel van het centrum. De Anammox-bacterie is in de jaren 90 ontdekt dankzij het werk van de Technische De Anammox-reactor in Rotterdam.
Universiteit Delft. Het bedrijf Paques, specialist in het ontwerpen en ontwikkelen van zuiveringsinstallaties, heeft vervolgens de technologie verworven voor toepassing op praktijkschaal en plaatste in 2002 ‘s werelds eerste Anammox-reactor in Rotterdam. In combinatie met de daar al aanwezige Sharon-installatie vormt de reactor de deelstroombehandeling van de rwzi. Door de verwijdering van het stikstof uit de deelstroom wordt de stikstofbelasting op de rwzi Dokhaven met tien tot 15 procent verminderd (zie ook H2O nr. 10 uit 2006). De volledige ingebruikname van de Anammox-reactor heeft langer geduurd dan van te voren was ingeschat door opschalingsproblemen in combinatie met de trage groeisnelheid van de Anammoxbacterie. Inmiddels voldoet de reactor niet alleen aan alle eisen, maar kan ook boven verwachting worden belast, tot 50 procent boven de ontwerpwaarde. Naast toepassing op installaties die rioolwater zuiveren, is de Anammox-technologie breed toepasbaar in diverse industrietakken waar afvalwater met hoge concentraties aan stikstof wordt geproduceerd. Naast de Anammox-reactor in Rotterdam zijn er inmiddels vier ander Anammox-installaties bij gekomen: twee in Nederland - bij een leerlooierij en een aardappelverwerkingsbedrijf - en één in zowel Zwitserland als Japan.
Aa en Maas start aanleg ecologische verbindingszone Waterschap Aa en Maas is begonnen met de aanleg van het eerste deel van de ecologische verbindingszone Leigraaf. Bij ‘t Broek tussen Uden en Vorstenbosch wordt over een lengte van 2,4 kilometer deels langs de A50 een ecologische strook met een totale oppervlakte van ruim 10,5 hectare ingericht. Voor 2018 moet 400 kilometer aan ecologische verbindingszone worden gerealiseerd in het beheergebied van waterschap Aa en Maas. Het eerste deel zal waarschijnlijk medio juli zijn afgerond.
E
cologische verbindingszones zijn bedoeld om de vaak verspreid liggende natuurgebieden weer met elkaar te verbinden en zo te zorgen dat planten en dieren meer leefruimte krijgen en zich veilig kunnen verplaatsen. Om de uitwisseling van planten- en diersoorten tussen natuurgebieden mogelijk te maken, wordt de ecologische verbindingszone zo optimaal mogelijk ingericht voor de doelsoorten. Voor de Leigraaf zijn dat onder andere de das, struweelvogels, de kamsalamander en de poelkikker. Binnen de zones
20
H2O / 11 - 2008
worden paaiplaatsen en een viertal poelen aangelegd. De aanleg van de ecologische verbindingszone begint met het verwijderen van de bovengrond van het gebied, zodat de grond verschraalt. Nabij de A50 komt een grote poel, een bypass en een rabbatenbos. Een rabattenbos is een gebied waarbij greppeltjes en kleine kades zich in het breedteprofiel opvolgen. Het geeft het idee van een ‘aspergeveld’. De verhogingen worden aangeplant en de greppeltjes zullen drassiger zijn en bij hogere grondwaterstanden geheel of gedeeltelijk onder water staan. Geplant worden de hazelaar, lijsterbes, zwarte els en de Gelderse roos. Verder stroomafwaarts bestaat de zone uit een natuurlijk ingerichte strook van veelal 25 meter breedte. De aan te leggen poelen zijn goede broed- en overwinterplaatsen voor kikkers, padden en salamanders.
De Dommel treedt op tegen mestovertredingen Waterschap De Dommel heeft sinds 1 januari 18 processen-verbaal opgemaakt voor bemesting en/ of gebruik van gewasbeschermingsmiddelen binnen de mest- en teeltvrije vijfmeterzone. Tot eind vorig jaar trad het waterschap voornamelijk waarschuwend op bij overtredingen.
O
m uitspoeling van meststoffen via het maaiveld naar beken te voorkomen, mag binnen een strook van vijf meter van een beek niet worden bemest. Deze uitspoeling bevat schadelijke concentraties stoffen voor het oppervlaktewater. Op de aangewezen strook mag niet hetzelfde gewas worden geteeld als op de rest van het perceel. Gras vormt hierop een uitzondering. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen binnen de zone is ook verboden. Individuele planten mogen wel (handmatig) worden bespoten. De mest- en teeltvrije zone van vijf meter breedte is in 2006 door het ministerie van LNV vastgesteld. Waterschap De Dommel is van mening dat iedereen voldoende tijd heeft gehad zich op de hoogte te stellen van deze regeling en voert sinds januari daarom milieuvluchten uit om de aangewezen waterlopen te controleren. Bij constatering van een overtreding wordt direct procesverbaal opgemaakt en zonodig bestuursrechterlijk opgetreden.
actualiteit Opnieuw Groot Salland onderzoekt samenwerkings- woningbouw in retentiegebied akkoord in de afvalwaterketen Waterschap Groot Salland gaat de mogelijkheden onderzoeken voor woningbouw in retentiegebieden in West-Overijssel. Het waterschap wil meer ruimte voor waterberging en hoopt dat deze ruimte makkelijker beschikbaar komt bij gecombineerd gebruik. Als uit het onderzoek blijkt dat dit uitvoerbaar is, volgt een proef op één locatie in het werkgebied van het waterschap.
Waterschap Aa en Maas heeft opnieuw een afvalwaterakkoord gesloten met enkele gemeenten. Dat gebeurde op 8 mei met Asten, Deurne en Someren. Zij hebben afgesproken om intensief te gaan samenwerken. Het is het vijfde akkoord in het gebied van Aa en Maas.
O
p 14 april jl. bekrachtigde Aa en Maas het streven naar samenwerking in de afvalwaterketen met de gemeenten Bernheze, Boekel, Schijndel, Uden en Veghel (zie de vorige uitgave van H2O, pag. 22). De samenwerking tussen een waterschap en gemeenten wordt steeds noodzakelijker en interessanter om aan de strengere internationale kwaliteitsnormen voor het oppervlaktewater te kunnen voldoen. Het komende jaar onderzoeken de partijen hoe zij de inzameling, het transport en de zuivering van afvalwater in de regio Asten op de slimste manier kunnen regelen tegen de laagste maatschappelijke kosten. De verandering van het klimaat vormt naast de strengere normen een belangrijke aanleiding voor dit onderzoek. De ondergrondse afvalwaterketen is hoofdzakelijk in de jaren 70 aangelegd. Zonder maatregelen heeft het systeem in de toekomst te weinig capaciteit om de stijgende hoeveelheden afvalwater goed te kunnen verwerken. Dit wordt versterkt door klimaatveranderingen: meer neerslag in minder tijd (piekbuien). Dit zorgt voor wateroverlast, schade en riooloverstorten. Een mogelijke uitkomst kan wijzen in de richting van het aanleggen van gescheiden riolering. Hierbij wordt het relatief schone regenwater afgekoppeld van het afvalwatersysteem. Wanneer dit op grote schaal gebeurt, ontlast dit het gemeentelijk rioolstelsel en de rioolwaterzuivering van het waterschap aanzienlijk. Het regenwater kan dan de bodem infiltreren of in grachten of beken en bassins worden opgevangen. Dit biedt weer mogelijkheden om het water zichtbaar te maken. Het draagt bij aan een positieve beleving van het water in het stedelijk gebied en aan schoon oppervlaktewater. De rwzi Asten zuivert iedere dag het afvalwater van ruim 40.000 personen en vele industriële bedrijven in Asten, Deurne en Someren. Het gezuiverde afvalwater komt uiteindelijk terecht in riviertje de Aa. In totaal beheren de overheden gezamenlijk enkele honderden kilometer aan rioleringen en transportleidingen en tientallen riooltransportgemalen (pompen). Op de rwzi kan per uur maximaal drie miljoen liter afvalwater worden gezuiverd.
E
en zogeheten retentiewoning staat onder normale omstandigheden gewoon op de grond, maar gaat bij hoog water drijven. Wanneer het water zakt, zakt ook de woning weer op zijn oorspronkelijke plaats. Op deze manier is woningbouw ook in drassige en overstromingsgevoelige gebieden te realiseren. Daarnaast biedt een retentiewoongebied nieuwe landschappelijke mogelijkheden door het bijvoorbeeld als natuurgebied in te richten waar de bewoners in kunnen wandelen en recreëren. Steden en dorpen die oorspronkelijk op hoge gronden werden gevestigd, zijn inmiddels
zo ver uitgebreid dat de lager gelegen gebieden bereikt zijn. In deze gebieden zijn extra maatregelen nodig om in de toekomst wateroverlast te voorkomen. Retentiewonen biedt niet alleen een oplossing tegen het wassende water maar ook een groot kostenvoordeel, omdat geen aparte grond aangekocht hoeft te worden voor woningbouw, aldus het waterschap. Groot Salland voert het onderzoek uit samen met Adviesplek Retentiewonen, een netwerk van adviseurs die onder meer gespecialiseerd zijn in ontwikkeling in stedelijk en landelijk gebied en natuur, milieu en landschap.
Baggeren in de Roer Waterschap Roer en Overmaas is de komende weken de Roer in Roermond aan het baggeren. Ter hoogte van de Roerkade baggert het waterschap 450 meter van deze rivier.
H
et baggeren is noodzakelijk voor het goed kunnen onderhouden van de nieuw aangelegde automatische sluisdeuren en om de scheepvaart mogelijk te houden. Vanuit de Maas is de Roer geleidelijk aan meer en meer dichtgeslibd. Dit slib, zo’n 8.000 kubieke meter, wordt afgevoerd naar een innamedepot in Kessel. Dit gebeurt deels per schip en deels per vrachtauto. De totale kosten bedragen ongeveer 400.000 euro en worden betaald door de gemeente Roermond en het waterschap.
Hunze en Aa’s werkt met nieuw telemetriesysteem Waterschap Hunze en Aa’s heeft een nieuw telemetriesysteem geïmplementeerd waarmee medewerkers de waterkwaliteit en de waterstanden vanaf elke werkplek en zelfs vanuit huis kunnen controleren en regelen.
H
et verouderde systeem was aan vervanging toe, omdat metingen op verschillende plekken verricht werden met oude computers die onderling niet met elkaar verbonden waren. Het kostte daardoor te veel tijd om metingen met elkaar te vergelijken. In tijden van wateroverlast was dit systeem te kwetsbaar en de kans op storingen was te groot. Allerlei computergestuurde metingen zijn de afgelopen jaren gaandeweg vervangen door een nieuw telemetriesysteem. De metingen zijn nu gekoppeld en vanaf elke locatie in te zien. Waterstanden worden gemeten in de belangrijkste watergangen, sloten en kanalen. Metingen bij stuwen en gemalen
maken duidelijk hoeveel water er in een bepaald gebied staat. Zo kan tijdig worden ingegrepen om overstroming te voorkomen of juist water vast te houden. Bij de zeesluizen wordt gemeten hoever de schuiven open staan en hoeveel water eruit stroomt. Bij hoog water controleert het systeem of de stormvloeddeuren gesloten zijn. Metingen bij zuiveringsinstallaties geven inzicht in de aanwezigheid van vervuilende stoffen en de werking van het zuiveringsproces. Volgens Waterschap Hunze en Aa’s is het het enige waterschap dat de waterkwaliteit en waterstanden op deze wijze in de gaten houdt. Het project kostte 1,8 miljoen euro.
H2O / 11 - 2008
21
Terpenplan Overdiepse Polder gereed De Overdiepse Polder kan op een veilige en duurzame manier worden ingericht zodat de bewoners die hier blijven wonen, ook in de toekomst beschermd zijn tegen hoog water. De uitwerking hiervan staat in het projectplan voor de Overdiepse Polder. De Provincie Noord-Brabant heeft het ontwerp vastgesteld en verzoekt de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat om dit vóór de zomer goed te keuren. Het projectplan krijgt brede steun van overheden, bewoners en ondernemers in de regio en vergt een investering van het Rijk van 125 miljoen euro.
H
et ontwerp is een uitwerking van het voorkeursalternatief van de regio, waar de staatssecretaris in 2007 mee instemde. In het ontwerp wordt een nieuwe dijk aan de zuidkant van de polder aangelegd en de huidige dijk verlaagd. Negen agrarische bedrijven worden verplaatst naar terpen in de polder. In de nieuwe situatie blijft de polder in agrarisch gebruik en kan het water uit de Bergsche Maas bij hoogwater door de polder stromen. Dit zal naar verwachting eens in de 25 jaar gebeuren, waarbij het water in de rivier daalt met ongeveer 30 centimeter. Naast de verruiming van de rivier voorziet het ontwerp in circa acht hectare ‘nieuwe natuur’. De Provincie Noord-Brabant wil dat staatssecretaris Huizinga vóór de zomer instemt met het projectontwerp en de bijhorende financiering. Als het vereiste rijksbudget beschikbaar komt, kunnen de wettelijke
22
H2O / 11 - 2008
procedures dit najaar beginnen. De provincie wil samen met Waterschap Brabantse Delta in 2010 met de uitvoering starten. Rivierverruiming in de Overdiepse Polder is één van de 40 projecten van het landelijke programma Ruimte voor de Rivier. De Provincie Noord-Brabant is verantwoordelijk voor de uitwerking van het plan. Zij werkt daarbij nauw samen met de overheden in de regio (de gemeenten Geertruidenberg en Waalwijk en het Waterschap Brabantse Delta), de betrokken ministeries, Habiforum én de belangenvereniging van de bewoners en ondernemers in de polder. ‘Ruimte voor de Rivier’ gaat op vernieuwende wijze om met hoog water, door in plaats van dijkversterking de rivier meer ruimte te geven. Noord-Brabant is de eerste initiatiefnemer die een uitgewerkt plan bij het Rijk indient.
Eerste planontwerp ‘Ruimte voor de Rivier’ voltooid Het planontwerp van de Provincie Overijssel voor de dijkverlegging bij Westenholte is het eerste in het kader van het programma ‘Ruimte voor de Rivier’ dat voltooid is sinds de Eerste Kamer in 2006 haar handtekening zette onder deze planologische kernbeslissing.
B
ij Westenholte wordt de IJsseldijk 300 meter landinwaarts verplaatst. In het nieuwe buitendijkse gebied komt een hoogwatergeul te liggen die aanhaakt op de al bestaande geul in de Vreugderijkerwaard. Deze oplossing moet de waterstand in de IJssel bij hoogwater 13 centimeter verlagen. Het plan is tot stand gekomen door intensief overleg met de bewoners van het gebied en andere belanghebbenden. Mede door hun positief-kritische inbreng ligt er sinds april een afgewogen plan. Ruim een jaar geleden stemde de Eerste Kamer in met de PKB Ruimte voor de Rivier. Als de staatssecretaris instemt met het plan, kan in 2010 de eerste schop de grond in.
actualiteit Presentatie van HeliXeR Brabant Water en Waterschap De Dommel presenteren tijdens het symposium ‘Innovatie, water en gezondheid’ op 11 juni HeliXeR, een innovatieve onderneming die ongebruikelijke producten maakt op het snijvlak van water en gezondheid.
De drinkwaterbedrijven hebben onlangs een representatief onderzoek gehouden onder consumenten om de kennis over kraanwater te peilen. Het onderzoek gaat in op een aantal aspecten van het kraanwater: de beleving, de kwaliteit en de relatie van kraanwater en gezondheid.
B
jørn Hoogwout (Brabant Water) en Henk Roelofs (Waterschap De Dommel) werkten de afgelopen maanden aan de oprichting van het bedrijf, dat niet alleen voor Zuid-Nederland, maar voor de watersector in heel Nederland en mogelijk ook internationaal een rol van betekenis kan krijgen. “Wij spelen in op de wereld van morgen. Innovatie is voor de watersector een noodzaak. Niet alleen om de sector aantrekkelijk te maken voor nieuwe arbeidskrachten. Maar ook om in te spelen op de ontwikkelingen in de markt”, aldus Hoogwout en Roelofs. Bjørn Hoogwout: “De consument beschouwt water niet langer uitsluitend als basisvoorziening. De mens beziet het water in toenemende mate ook in de context van gezondheid, duurzaamheid, veiligheid en levensstijl. Daarom zijn wij nu via HeliXeR op zoek naar nieuwe ‘point of use’-concepten. Dat is nieuw voor onze mensen, die jarenlang gewend zijn het product water in optima forma te leveren aan de vaste klant. “ Roelofs: “De ogenschijnlijk onbegrensde mondiale watermarkt vertoont een uitdagende trend. Waar grootschalige collectieve infrastructuur ontbreekt of tekortschiet, ontstaan kleinschalige geïntegreerde technologische concepten met een lichte infrastructuur, in de directe omgeving van consument en bedrijven. De belangrijkste aanjagers voor die kanteling van de markt naar ‘point of use’-concepten zijn het toenemende welvaartsniveau in de westerse wereld en in de opkomende economieën als China en India én de voortschrijdende technologische ontwikkelingen.” “Dat kunnen we niet alleen. Maar wij kunnen wel de aanjagers zijn, het initiatief nemen. In Noord-Nederland werkt Wetsus zeer gedreven en goed aan innovaties op het gebied van watertechnologie. En in het westen ligt het accent op oppervlaktewater en kustbeveiliging, onder de naam Deltares. Wij in Zuid-Nederland hebben de koppen bij elkaar gestoken en zetten in op het thema ‘water en gezondheid’. Dit thema kent ongekende mogelijkheden. Daar hebben we nadrukkelijk de kennis en ervaringen van het grote bedrijfsleven bij nodig. Zo vonden we intussen partners als Philips Research en TNO. Ook Kiwa Water Research participeert in HeliXeR. Wij zijn er zeer mee in onze nopjes dat we in een vrij korte periode van een jaar zo’n sterke club van bedrijven bij elkaar hebben kunnen krijgen. Ook dat is een teken, dat nu het moment is voor de watersector om in Nederland te gaan samenwerken!” Roelofs: “In Nederland is een hoog kwaliteitsniveau en veel hoogwaardige kennis beschikbaar. Maar verzuimd wordt onze kennis tijdig en effectief te vertalen in business en daardoor een krachtige
Hoe denkt Nederland over kraanwater?
Links Bjørn Hoogwout (Brabant Water) en rechts Henk Roelofs (Waterschap De Dommel).
exportpositie op te bouwen. De regering spoort de watersector aan investeringen in doelmatigheid van de eigen bedrijfsvoering aan te grijpen om het innovatievermogen te vergroten. Begin 2007 heeft op initiatief van Brabant Water en Waterschap De Dommel een kerngroep van toonaangevende bedrijven en instellingen besloten het programma ‘Water en Gezondheid’ op te zetten. Dit initiatief is gericht op het bijeenbrengen van vernieuwende coalities die productinnovaties tot stand brengen in de omgeving van de consument.” De presentatie van HeliXeR vindt plaats op het terrein van de High Tech Campus in Eindhoven. HeliXeR vestigt zich daar. Hoogwout: “Nu al werken op de campus zo’n 6.500 mensen aan innovaties. Over enkele jaren is dit aantal verdubbeld. Zuidoost-Nederland, met name de driehoek Eindhoven-Leuven-Aken (inclusief Maastricht), heeft een enorm innovatief vermogen. Bijna de helft van alle innovaties in Nederland komt hier vandaan. Wij zien drie thema’s op het gebied van water en gezondheid, die we tijdens het symposium ook presenteren: de consument, de duurzame maatschappij en op wereldschaal de derde wereldproblematiek. De gedragswereld van de consument is ons vertrekpunt. HeliXeR maakt zich ook sterk voor de ‘human capital roadmap’ voor de acquisitie en talentontwikkeling in de watersector. Samen optrekken met de grote bedrijven is een unicum, menen wij. Zij-aan-zij samen actief op de wereldmarkt biedt enorme perspectieven.”
De consumenten is gevraagd in welke mate zij vertrouwen hebben in het Nederlandse kraanwater. Ruim 95 procent blijkt ‘veel vertrouwen’ daarin te hebben. Het is voornamelijk gebaseerd op het feit dat men nooit ziek geworden is van kraanwater. Ook geeft meer dan de helft van de ondervraagden aan dat de levenslange ervaring met goed kraanwater in Nederland een belangrijke reden is voor het grote vertrouwen. Ruim 85 procent geeft aan kraanwater dagelijks te drinken. Smaak en zuiverheid vindt men belangrijk, evenals de constante kwaliteit. Veel mensen weten niet dat kraanwater wettelijk op veel meer stoffen getest moet worden dan flessenwater. Tweederde van de Nederlanders verwacht dat het Nederlandse kraanwater tot de beste vijf op de wereldranglijst hoort qua kwaliteit. De helft van de ondervraagden denkt dat kraanwater chloor (42,89%) en fluoride (49,14%) bevat. Zoals bekend maakte in 1973 de Hoge Raad een einde aan het toevoegen van fluor aan drinkwater. Fluor werd destijds toegevoegd ter voorkoming van gaatjes in tanden en kiezen. Fluortoevoegingen zitten nog wel in tandpasta. Wel bevat het kraanwater van nature een kleine hoeveelheid fluor. De Nederlandse drinkwaterbedrijven zijn vorige week (op 22 mei) een grootscheepse voorlichtingscampagne met feiten over kraanwater begonnen. Via een reeks advertenties op de radio, een ‘pagina’ op internet (www.kraanwater.nu) en een informatief boekje worden feiten verteld en misverstanden weggenomen. Op de internetpagina zijn alle feiten over kraanwater verzameld en wordt ingegaan op de geschiedenis van kraanwater. Verder geven de drinkwaterbedrijven tips over het voorkomen en bestrijden van Legionella in het water. De gezamenlijke drinkwaterbedrijven leveren jaarlijks 1,2 miljard kubieke meter kraanwater.
Hoogwout: “Tijdens het symposium staat de verrassende beleving van innovatie, water en gezondheid centraal. Ons doel is te komen tot businessproposities met verrassende coalities tussen het bedrijfsleven, kennisinstellingen en de overheid. Samen willen wij de internationale exportpositie van Nederland versterken. Wij hebben met onze huidige partners hoge verwachtingen van de presentatie en de nabranders die ongetwijfeld zullen volgen.”
H2O / 11 - 2008
23
informatie Professor Wanner onderscheiden door EWA De European Water Association heeft begin mei de Tsjechische professor Jirí Wanner onderscheiden met de William Dunbar medaille voor zijn onderzoek op het gebied van biologische waterzuivering.
P
rofessor Wanners heeft meer dan 200 wetenschappelijke publicaties achter zijn naam staan en is zelf voorzitter van de EWA geweest. Hij kreeg de onderscheiding tijdens de vakbeurs IFAT in München uit handen van zijn opvolger als voorzitter van de EWA, Peter Cook. De onderscheiding is genoemd naar William Dunbar, die in de 19e eeuw de basis legde voor het onderzoek naar pathogene organismen in het afvalwater.
Henry Darcymedaille voor Nederlandse hydroloog Professor Huub Savenije heeft vorige maand in Wenen de Henry Darcy-medaille ontvangen. De European Geosciences Union (EGU) geeft deze medaille aan personen die zich bijzonder hebben onderscheiden op het gebied van hydrologisch onderzoek en waterbeheer. Het is de eerste keer dat de medaille aan een Nederlander wordt uitgereikt.
S
avenije is hoogleraar aan de TU Delft en aan het UNESCO-IHE te Delft. In zijn rede te Wenen ging Savenije in op het gebruik van modellen in waterbeheer. Volgens hem geven modellen niet zozeer de werkelijkheid weer, maar beschrijven ze ideeën over de werkelijkheid. Tijdens onderzoek dienen de modellen doorlopend te worden bijgesteld op basis van voortHuub Savenije
schrijdend inzicht, aldus Savenije. Bekende modellen die de onderzoeker niet zelf kan aanpassen, zijn derhalve veelal ongeschikt voor onderzoek, meent hij.
AGV-prijzen voor Paques, Waternet en IVN De AGV-prijzen 2008 zijn afgelopen maand gewonnen door Paques, Waternet en de Waterwerkgroep IVN. De prijs is ingesteld om waterprojecten in het beheergebied van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht te stimuleren. In de categorie Overheid werd geen prijs uitgereikt.
I
n de categorie Bedrijfsleven ging de prijs naar de Bewegend bed adsorptie van Paques BV. Dit is een combinatie van twee zuiveringstechnieken (bewegend bed zandfiltratie en zuivering door aanhechting aan actief kool) die samen de microverontreinigingen in rwzi’s verwijderen. Plan Purperreiger van Waternet won in de categorie Waternet. Bij dit project snijden Waternetmedewerkers stukjes land los van het vaste (riet)land en kappen bomen langs oevers. Het oorspronkelijke moeraslandschap herstelt zich zo en de oorspronkelijke moerasvogels keren terug. BISEL waterkwaliteitsonderzoek (Waterwerkgroep IVN Vecht en Plassengebied) ging met de eer strijken in de categorie Belangenorganisaties. Het betrof hier een wetenschappelijke methode waarmee burgers op een eenvoudige wijze zelf de waterkwaliteit in hun omgeving kunnen meten. In de categorie Overheid dienden zich volgens de jury geen nieuwe vindingen aan. Daarom is besloten géén genomineerden en géén winnaar te benoemen. Wel vond zij een eervolle vermelding op zijn plaats voor het project Bestrijding diffuse bronnen. Dit is een actieplan in Amsterdam waarmee alle stadsdelen in actie komen tegen bouwmetalen en bestrijdingsmiddelen. In totaal waren er 39 inzendingen, een verdubbeling ten opzichte van 2007.
Innovatieprijs duurzame gewasbescherming Iedereen met een innovatief idee of een innovatieve methode voor geïntegreerde gewasbescherming kan meedingen naar de Innovatieprijs Duurzame Gewasbescherming. Deze
24
H2O / 11 - 2008
prijs is ingesteld door de ministeries van LNV en VROM, LTO, Vewin, Nefyto, Unie van Waterschappen, Agrodis en Plantum. De prijs bestaat uit een geldbedrag van 2.000 euro.
D
e inschrijving staat voor iedereen open, van tuinder tot agrariër en van onderzoeker tot verkoper. Ook is het mogelijk iemand anders voor de prijs te nomineren. Doel is de hoeveelheid bestrijdingsmiddelen te verminderen. De inzendingen worden door een jury beoordeeld op een goed milieuresultaat op korte en lange termijn, de bijdrage aan geïntegreerde gewasbescherming, de potentiële praktische toepasbaarheid, de mate van vernieuwing en een gunstige kosten/batenverhouding. Inschrijven kan tot 8 september. De prijsuitreiking vindt plaats in november. Voor meer informatie: Peter Leendertse van het CLM 06 22 22 92 55 of www.clm.nl.
Waterprojecten genomineerd voor Plattelandsprijs Overijssel De projecten ‘Waterhuishouding en waterberging Dalmsholte’ en ‘Herinrichting Zandwetering Diepenveen’ van Waterschap Groot Salland dingen mee naar de Plattelandsprijs Overijssel 2008. Provincie Overijssel reikt de prijs uit op 18 juni.
H
et watersysteem in Dalmsholte stamt uit de jaren 50. Groot Salland creëert nu meer ruimte voor water. Dit wordt bereikt door watergangen breder te maken en verspreid in het gebied percelen grond af te graven die in natte perioden voor opvang van water dienen. Hierdoor kunnen de gevolgen van extreem natte en droge perioden beter worden opgevangen. Door de herinrichting van een deel van de Zandwetering ontstaat meer ruimte voor water, verbetert de waterkwaliteit en ontstaat een schakel in de ecologische verbinding Gooiermars - Rande. De landschappelijke kwaliteit verbetert hierdoor. De Plattelandsprijs is door de Provincie Overijssel in het leven geroepen om ontwikkelingen op het platteland van Overijssel te stimuleren. De prijs is bedoeld voor een project dat een zichtbare en vernieuwende bijdrage levert aan het platteland. Inmiddels zijn 14 projecten ingediend die in aanmerking komen. Van de projecten worden er uiteindelijk drie genomineerd.
verenigingsnieuws meesters’ (Jan Wever en Klaas Bakker, in duo-presentatie), een waterkeringbeheerder (Henrike Branderhort, Hollands Noorderkwartier), een ICT-er (Ron Tolido, Capgemini), een schrijver en adviseur waterbeheer (Wilfried ten Brinke, Blueland, ‘Land in zee’) en een medeopsteller van de komende Watercanon (Bert Toussaint, Rijkswaterstaat) hun beeld van verleden en toekomst. Bedoeling is dat de aanwezigen vragen stellen en zo mogelijk in discussie gaan over de inhoud. Willem van Starkenburg is de gespreksleider.
Agenda Onderstaand vindt u de gezamenlijke agenda van NVA en KVWN van vergaderingen, congressen en andere bijeenkomsten. Informatie voor deze agenda kan worden aangeleverd bij het KVWN/NVA-bureau: (070) 414 47 78. 5 juni bijeenkomst KVWN-commissie Watervoorziening over prognosesturing in de watersector Nieuwegein 6 juni NVA-voorjaarsvergadering Boxtel 12 juni mini-symposium van de NVA/KVWN Contactgroep Emissiebeheer over diffuse bronnen Utrecht
De ontvangst is tussen 10.00 en 10.30 uur, het ‘napraten’ loopt door tot circa 17.30 uur. De NVA-dag is vooral een netwerkbijeenkomst. Zeker bij deze gelegenheid staat Gezelligheid met een hoofdletter geschreven en het is de bedoeling dat de aanwezige leden ook inbreng hebben. Van hen worden dus veel vragen en discussie verwacht. Ook zullen twee prijzen worden uitgereikt: de H2O-prijs en de Henri Scheltingaprijs. Aanmelden kan met het formulier bij de uitnodiging of via www.nva.net.
Studiereis naar Parijs uitgesteld De geplande studiereis naar Parijs op 29 en 30 mei is uitgesteld naar september of oktober van dit jaar. Eind mei vindt namelijk in Parijs het internationale tennistoernooi Roland Garros plaats. Het bleek onmogelijk om dan een passende accommodatie te vinden om de deelnemers van de reis onder te brengen. De Commissie studiereizen heeft derhalve besloten de reis uit te stellen. Mensen die zich al voor-aangemeld hadden voor deelname aan de reis, hebben hierover inmiddels persoonlijk bericht ontvangen. Het is nog steeds mogelijk om u aan te melden voor de reis. U ontvangt dan bericht als de definitieve datum en kosten bekend zijn.
Commissie Twinning Polen zoekt leden
Op 12 juni houdt de Contactgroep Emissiebeheer van NVA en KVWN een minisymposium diffuse bronnen in Utrecht.
Ben jij geïnteresseerd in (waterbeheer in) Polen en wil je graag samenwerken met collega’s uit dat land? Dan is de NVA commissie Twinning Polen iets voor jou!
Aanmelden is mogelijk via de internetpagina van de NVA: www.nva.net.
24 september bijeenkomst ICT-platform over integratie van proces- en kantoorautomatisering Nieuwegein
Op 24 juni vindt ‘De wondere wereld van het grondwater(beheer)’ plaats in Nieuwegein, een bijeenkomst die verzorgd wordt door programmagroep 6 en de programmagroep bestuurlijk-juridische aspecten van het waterbeheer van de NVA.
Bijeenkomst over het grondwaterbeheer
De laatste NVA-voorjaarsvergadering de NVA-dag - vindt plaats op 6 juni bij Waterschap De Dommel in Boxtel en staat in het teken van 50 jaar geschiedenis van het waterbeheer in Nederland, het hele leven van de NVA. Maar geschiedenis schrijf je ook, dus wordt ook vooruitgeblikt op 50 jaar toekomst van het waterbeheer. Doen we de goede dingen en doen we de dingen goed?
Nieuwe wetgeving en maatschappelijke ontwikkelingen zorgen voor belangrijke veranderingen in het omgaan met het grondwater. Het is dan ook tijd deze ontwikkelingen met elkaar te delen en om van elkaar te leren. De eerste twee sprekers, Heiko Prak/Wim Zeeman en Peter Donker, behandelen de op korte termijn van kracht wordende nieuwe wetgeving en de activiteiten voor de implementatie daarvan in het grondwaterbeheer. De derde lezing van Walewijn de Vaal en Arnold Pors zal ingaan op de noodzaak voor verdergaande wetgeving voor de ‘ruimtelijke ordening voor de ondergrond’. We sluiten af met Anne Kamphuis die ons zijn verre toekomstvisie op de ondergrond schetst.
Een zestal sprekers geeft zijn visie daarop, ieder vanuit een eigen invalshoek in het waterbeheer. Zo schetsen twee ‘klaar-
Vier sprekers leiden ons door de wondere wereld van grondwater en wetgeving, met aandacht voor zowel de korte als de lange
Laatste NVAvoorjaarsvergadering
Aanmelden is alleen mogelijk via de internetpagina van de NVA: www.nva.net.
Minisymposium over diffuse bronnen
24 juni studiemiddag NVA-programmagroepen Grondwater en hydrologie en Bestuurlijkjuridische aspecten van het waterbeheer, samen met het GSG-platform, over de ‘wondere wereld van het grondwaterbeheer’ Nieuwegein
27-28 november WaterSymposium Harderwijk / Voorhuizen
termijn. Met de deelnemers willen we tenslotte de tijd nemen voor het uitwisselen van gedachten en ervaringen.
De NVA heeft sinds tien jaar een twinning (samenwerking) lopen met de Poolse zusterorganisatie SITWM. Het doel van de twinning is om contacten tussen de leden van beide verenigingen te bevorderen en kennis en ervaringen uit te wisselen, onder meer door excursies, congressen en publicaties in elkaars vakbladen. Concreet betekent dit dat wij ongeveer eenmaal per jaar samen een activiteit organiseren. In het recente verleden waren dat onder meer een symposium over kleine retentie in Nederland, een seminar over de Kaderrichtlijn Water in Polen en diverse excursies en publicaties. Momenteel werken wij samen met de Polen aan de organisatie van een fotowedstrijd. De commissie komt een paar keer per jaar bij elkaar in Nederland, zo nu en dan gaan we naar Polen voor overleg met onze Poolse partner. Samenwerking op afstand is niet altijd eenvoudig en vaak een kwestie van een lange adem. De resultaten zijn echter tastbaar en het werken met mensen uit een andere cultuur geeft een grote meerwaarde. Wil je graag wat meer weten over wat we doen? Neem dan contact op met Aleksandra Jaskula (043) 329 43 88 of Erwin de Bruin (030) 634 48 60.
H2O / 11 - 2008
25
verenigingsnieuws WATERCOLUMN
Samen ballen
W
e leven in een wereld waarin profilering en ‘zelfverwerkelijking’ voorop staan. Hoe eigener we zijn, des te meer we meetellen. Uniciteit, dat is waar het om gaat. Dat lijkt niet alleen op te gaan voor individuen, maar ook voor organisaties. Zelfs in het publieke en semi-publieke domein moet worden gescoord op herkenbaarheid en eigenheid. Mijn krant heeft de afgelopen maanden een serie gepubliceerd over de jaren 60 en met name het revolutiejaar 1968. Ik kan mij er weinig meer van herinneren, maar het is mij wel duidelijk geworden dat we ons doel hebben bereikt: ook ik ben ‘zelfverwerkelijkt’. Robert Putnam beschrijft in zijn boek Bowling Alone hoe ‘zelfverwerkelijking’ voor Noord-Amerika heeft uitgepakt. Over het laatste kwart van de vorige eeuw is het sociale leven in de Verenigde Staten gedesïntegreerd. Noord-Amerikanen gaan minder naar clubs en minder op bezoek bij vrienden, sporten minder in teamverband en zitten meer op de bank om televisie te kijken. Rijker, maar minder gelukkig. Inmiddels moet wel steeds meer worden samengewerkt om ingewikkelde problemen in de samenleving te kunnen oplossen. Beleidsdocumenten bevatten steeds vaker woorden met de syllabe samen-, ook in onze sector. De noodzaak tot samenwerken is ondanks alle profileringsdrift - enorm. Zo las ik afgelopen week een artikel over de laatste inschattingen rond de wereldwijde gevolgen van klimaatverandering. De tijd die we nog hebben om er wat aan te doen, is geslonken tot enkele decennia. Effectief ingrijpen vraagt om intensief samenwerken en samen, op wereldschaal, één lijn uitzetten. “Oude mannenpraat” en “alarmist” zijn inmiddels de meest vriendelijke kwalificaties van mijn gezinsleden. Klopt, maar toch moeten we snel onze teamshirts weer aan en samen ballen. Wim van Vierssen (Kiwa Water Research)
De techniek van het water is uw vak?! De eerste bijeenkomst van een NVA-sectie met drinkwatercollega’s op 17 april was een groot succes! De NVA-sectie NoordHolland verzorgde voor de sectieleden en de drinkwatermedewerkers van Waternet en PWN een kennismakingsdag. De KVWN kent geen secties en waterleidingmedewerkers met vergelijkbare werkzaamheden als de sectieleden bij de waterschappen zijn geen lid. Daarin willen we verandering brengen; ook de machinisten op de drinkwaterproductiebedrijven en bijvoorbeeld de fitters moeten meer bij de vereniging betrokken worden. In de loop van dit jaar zullen ook de andere NVA-secties activiteiten ondernemen om hun drinkwatercollega’s te leren kennen.
Verslag bijeenkomst over ontwikkelingen in Europees waterrecht Zo’n 65 belangstellenden waren op 24 april aanwezig in de raadszaal van de Universiteit Utrecht om te luisteren naar en met elkaar te discussiëren over rechtelijke ontwikkelingen in Europees verband die van belang zijn voor het waterbeheer. De organisatie van deze bijeenkomst lag in handen van de NVA-programmagroep ‘Bestuurlijk-juridische aspecten van het waterbeheer’ en STOWA. Dagvoorzitter Herman Havekes gaf allereerst het woord aan professor Rob Widdershoven, hoogleraar Europees bestuursrecht aan de Universiteit van Utrecht. Deze ging in op enkele kenmerken van de Europese rechtsorde. Vervolgens kwam de doorwerking naar het nationale recht aan de beurt, waarbij de leerstukken van richtlijnconforme uitleg en rechtstreekse werking aan bod kwamen. Tenslotte werd stilgestaan bij de consequenties van een onjuiste toepassing van Europees recht: er kan een verdragsschendingsprocedure worden opgestart tegen de lidstaat, waarbij (bij een veroordeling) aanzienlijke dwangsommen betaald moeten worden. De lidstaat zal vervolgens proberen de dwangsom of boete te verhalen op de overtredende decentrale overheid. Ook kan de decentrale overheid aansprakelijk zijn ten opzichte van de burger en gehouden zijn tot schadevergoeding. Vervolgens was het woord aan Andrea Keessen van de Universiteit Utrecht, die de zieke professor Marleen van Rijswick verving. Zij ging wat dieper in op de consequenties van de waterrichtlijnen, in het bijzonder de Kaderrichtlijn Water (KRW), aan de hand van twee vragen. Ten eerste de vraag hoe serieus we de verplichtingen uit de KRW moeten nemen, nu in de pre-ambule bijvoorbeeld gesproken wordt over ‘beoogd’, ‘streven naar een goede toestand’ etc. Echte zekerheid daarover ontstaat pas via jurisprudentie. Uit de uitspraak van het Europese Hof van
26
H2O / 11 - 2008
Justitie tegen de lidstaat Luxemburg valt af te leiden dat de definities in combinatie met de doelstellingen uitgelegd moeten worden, en daaruit volgt dat er dan wel sprake is van ‘harde’ verplichtingen. De normen zijn bindend, wel bestaan uitzonderingsmogelijkheden. Deze uitspraak betrof weliswaar alleen nog maar een omzettingszaak, geen concrete casus, maar geeft wel een belangrijke indicatie over de uitleg van de KRW. De tweede vraag was wat de consequenties zijn als je als decentrale overheid je best doet om een goede toestand te halen, maar dat resultaat niet gehaald kan worden vanwege vervuiling uit het buitenland. Voor de vaststelling van het stroomgebiedsbeheerplan is voorzien in een coördinatiemechanisme; ook bij het inroepen van uitzonderingsmogelijkheden is er verplichte afstemming met de omringende landen en kan het benedenstroomse land aangeven dat door een beroep op de uitzonderingsmogelijkheden ook elders de doelen niet gehaald kunnen worden. De KRW verplicht tot publieke participatie, zodat ook burgers dit kunnen aangeven (hoewel de verdere rechtsbescherming in de EU niet geharmoniseerd is en burgers afhankelijk zijn van de beroepsmogelijkheden die de andere lidstaat biedt). Bij incidentele verontreiniging kan de benedenstroomse lidstaat een beroep doen op overmacht: een tijdelijke uitzonderingsmogelijkheid voor het behalen van de doelstelling. Ook kan de bovenstroomse, vervuilende lidstaat aangesproken worden door de Europese Commissie op het niet voldoen aan zijn verplichtingen voor de uitvoering van de KRW. Mevrouw Keessen sloot haar bijdrage af met de opmerking dat een goede toepassing van het Europese recht best lastig is. Dit geldt niet alleen voor decentrale overheden maar ook bijvoorbeeld voor de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Bij een uitspraak inzake de Ingense Waarden, waarbij vraagstukken van onjuiste implementatie, richtlijnconforme interpretatie en rechtstreekse werking speelden, is gebleken dat de Raad van State het Europese recht op een onjuiste manier heeft toegepast. Na deze heldere uiteenzetting was het tijd voor hét officiële moment. Bas van der Wal van de STOWA memoreerde dat sinds de verschijning van het eerste juridische project van de STOWA (EG-recht en de praktijk van het waterbeheer uit 2003) veel behoefte blijkt te bestaan aan een dergelijke uitgave vanuit de praktijk. Het juridische werkveld is dynamisch met veel ontwikkelingen en nieuwe richtlijnen. In de geactualiseerde versie zijn ongeveer 20 Europese richtlijnen beschreven, niet alleen op het gebied van water maar bijvoorbeeld ook op het gebied van milieueffectrapportage en natuurbescherming. Daarnaast is er een hoofdstuk waarin een directe koppeling is gelegd tussen de richtlijnen en de consequenties voor de dagelijkse praktijk. Het allereerste exemplaar van het door de Universiteit Utrecht volledig geactualiseerde
verenigingsnieuws handboek werd vervolgens door hem feestelijk overhandigd aan mevrouw De Vries, dijkgraaf van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en portefeuillehouder Internationale Zaken bij de Unie van Waterschappen (en voorheen ook voorzitter van de STOWA). Zij bedankte de STOWA voor het uitgeven van dit boek.
Duidelijk werd dat de meeste decentrale overheden hierin nog een grote slag moeten maken!
Na een korte pauze was het de beurt aan Frans van Baardwijk van Waterschap Vallei en Eem en projectleider van ‘Europa-bewust’ om in te gaan op dit begin dit jaar uitgegeven rapport. ‘Europa-bewust’ gaat aan de hand van concrete praktijkvoorbeelden in op de kansen (op het gebied van Europese subsidies, beleidsbeïnvloeding, kennis en ontplooiing) en risico’s (onder andere bij aanbesteden, niet-naleven richtlijnen, staatssteun, rechtmatigheid), geeft aan welke maatregelen op het vlak van organisatie, kennis en informatie en dagelijkse praktijkuitvoering genomen kunnen worden en sluit af met concrete aanbevelingen voor de waterschappen, bijvoorbeeld om een Europa-coördinator aan te stellen.
Desirée van Zwieten-Seip (secretaris NVA-programmagroep bestuurlijk-juridische zaken waterbeheer)
Tot slot ging Annemiek Wissink, directeur van het Kenniscentrum Europa Decentraal, in op het belang van Europese regelgeving (in verschillende vormen: rechtstreeks werkende bepalingen uit het EG-Verdrag, uitspraken van het Hof van Justitie, verordeningen, al dan niet correct omgezette richtlijnen) en de risico’s voor decentrale overheden. Het Kenniscentrum Europa Decentraal ondersteunt decentrale overheden. In haar presentatie werd stilgestaan bij de organisatie, doelgroepen, doelstellingen en taken van het kenniscentrum. Ter afsluiting was er gelegenheid voor vragen en discussie. Hierin kwamen onder andere de twee manieren van lobbyen (rechtstreeks in Brussel en via het nationale vakdepartement), de onderlinge verhouding tussen verschillende Europese richtlijnen en de manier van afstemming bij de implementatie van richtlijnen aan de orde en werd nog geïnventariseerd hoeveel Europa-coördinatoren al benoemd zijn bij de aanwezigen. Portefeuillehoudster internationaal beleid van de Unie van waterschappen Monique de Vries ontving het eerste exemplaar van het geactualiseerde handboek over Europees recht en de praktijk van het waterbeheer uit handen van Bas van der Wal van STOWA (foto: Casper Cammeraat).
Het nieuwe handboek ‘Europees recht en de praktijk van het waterbeheer’ kan besteld worden bij Hageman Fulfilment in Zwijndrecht: (078) 623 05 00.
Het doel van de training is dat de leden van het bestuur gereedschappen krijgen om hun werkzaamheden te verbeteren. De training is gericht op het vergroten van de kennis, de juiste houding en de bestuurlijke vaardigheden. Na deze training kunnen de deelnemers het gedachtegoed van de CMA uitdragen naar zowel de eigen belangengroepering als de inwoners van het gebied. De deelnemers hebben een aantal bestuurlijke vaardigheden geoefend en zijn in staat consensus te bereiken over een controversieel onderwerp. Naast de Zuidafrikaanse kennis is Nederlandse kennis en bestuurlijke ervaring van de projectpartners overgebracht.
SWO-certificaten voor de eerste waterschappen in Zuid-Afrika Aan 24 bestuurders van Zuidafrikaanse waterschappen (Catchment Management Agency’s of CMA’s) heeft Stichting Wateropleidingen afgelopen maart een certificaat uitgereikt ter afsluiting van hun bestuurstraining. De deelnemers zijn bestuurders van de eerste twee CMA’s in Zuid-Afrika. Uiteindelijk zullen 19 CMA’s worden opgericht ter uitvoering van de National Water Act 1998, waarmee Zuid-Afrika een duurzaam en gedecentraliseerd waterbeheer nastreeft. De CMA’s hebben een waterkwantiteitsdoel, namelijk het water - eerlijk - te herverdelen. De herverdeling is mede gericht op economische ontwikkeling van het land voor met name de historisch achtergestelde groepen. Stichting Wateropleidingen heeft in opdracht van de waterschappen Groot Salland, Wetterskip Fryslân en de Unie van Waterschappen een specifieke serie seminars opgezet, gericht op versterking van bestuur en staf van de CMA’s. De opdracht is gericht op ‘capacity building’ en past in het project Logo South van VNG International, waarin naast de Nederlandse partijen ook het Zuidafrikaanse Department of Water Affairs and Forestry participeert. De waterschappen hebben een bijdrage van het NWB-fonds ontvangen voor de realisatie van deze activiteit. Binnen het project worden de mogelijkheden onderzocht om in Zuid-Afrika een opleidingsinstituut volgens het Wateropleidingen-concept op te zetten (voor en door professionals, praktijkgericht, een not-forprofit maar duurzaam geleid instituut). De Zuidafrikaanse waterschappen kennen een ambtelijk apparaat en een bestuur. Het bestuur bestaat uit vertegenwoordigers van de verschillende belangengroepen. Bij de samenstelling van het bestuur is gelijkheid van ras en gender een randvoorwaarde geweest. De bestuurlijke ervaring varieert van geen tot veel. Hetzelfde geldt voor het opleidingsniveau: van basisschool tot academisch gevormd. Na de benoeming van een bestuur wordt de ambtelijke staf van de CMA gevormd.
Eén van de seminars.
De training bestaat uit vier seminars van elk twee dagen. Het raamprogramma is opgesteld in overleg met de afdeling Institutionalisering van het genoemde waterdepartement. De feitelijke invulling vond vooral plaats gedurende de twee dagen voorafgaand aan het seminar. Gestreefd is naar veel variatie in kennis, vaardigheden en zelfwerkzaamheid. Ook is tijd ingeroosterd voor reflectie. De seminarserie is met tussenpozen van zes tot acht weken uitgevoerd in de periode juli 2007-maart 2008. De seminars zijn uitgevoerd in Nelspruit voor Inkomati CMA en in de Westelijk Kaap voor BreedeOverberg CMA. Het Inkomati CMA bestuur functioneert al drie jaar, het BreedeOverberg CMA bestuur is pas in oktober 2007 benoemd, net voor het eerste seminar. Het resultaat van de seminars is dat inhoudelijke kennis en ervaring uit Nederland is overgedragen. Door de gekozen werkvormen zijn deze direct vertaald en toegepast in de eigen situatie van de bestuurders in Zuid-Afrika. De CMA-besturen zijn een team geworden met respect voor elkaar. Er is een grote bereidheid tot samenwerken en elkaar waar nodig te ondersteunen. Naast meer algemene kennis over waterbeheer en besturen hebben de deelnemers een aantal bestuurlijke vaardigheden in praktijk gebracht. Mede door deze seminarserie heeft de twinning met de Waterschappen Groot-Salland, Wetterskip Fryslân en de Unie van Waterschappen een positieve impuls gekregen. Agnes Maenhout
H2O / 11 - 2008
27
LE w eu LE ODU Ni GITA SM DI ING EN DI BE
GatorCam duwkabel video inspectie systemen
Geavanceerde functionaliteit. Totale controle. N
Hoge kwaliteit digitale video met digitale zoom en rotatie
N
Eén toets voor opname op duurzame Compact Flash kaarten tot 8Gb
N
Snelle overdracht van video- en foto opnames via USB en Bluetooth® draadloze technologie
N
Inspectie rapporten ter plekke maken met geïntegreerd “easy-report writer”
N
Waterbestendig, robuust en volledig te vervoeren
Gatorcam inspectie systemen, verkrijgbaar met de NIEUWE Gatorcam3+ bedieningsmodule, leveren de voordelen van geavanceerde digitale technologie en gebruiksvriendelijk toetsenbord, zodat u volledige controle hebt! Voor meer informatie kunt u ons bellen:
+31 (0)314 66 47 00 of ga naar http://nl.radiodetection.com
The Bluetooth word mark and logos are owned by the Bluetooth SIG, Inc. and any use of such marks by Radiodetection Ltd is under licence.
Industriestraat 11, NL-7041GD ‘s-Heerenberg Tel: +31(0)314 66 47 00 Email: info@radiodetection.nl
platform
Jean-Luc de Kok, Universiteit Twente Arjen Hoekstra, Universiteit Twente
Aanpassen aan klimaatverandering: twee strategieën voor dijkverhoging De ontwerphoogte van een primaire dijk wordt in Nederland bepaald door de waterhoogte die hoort bij een in de wet gestelde overstromingskans plus een extra waakhoogte van 0,5 meter. Voor rivierdijken wordt een overstromingskans van eens in de 1.250 jaar toegepast om de ontwerpwaterstanden te bepalen. Het probleem van deze strategie is dat deze gebaseerd is op aannamen met betrekking tot de onzekere kansverdelingen voor de piekafvoeren. Deze onzekerheid is groot, omdat de meetreeksen beperkt zijn tot 100 jaar en de natuurlijke variabiliteit verandert door klimaatverandering. Hoewel de kansverdelingen regelmatig worden aangepast voor de nieuwe afvoergegevens, is de aard van de statistiek zodanig dat de respons op een verandering of trend pas kan plaatsvinden lang nadat de verandering optreedt. Wij vergelijken hier de effectiviteit van de probabilistische strategie voor dijkontwerp met een andere strategie, die van de ‘zelflerende’ dijk. De dijkhoogte wordt hierbij gehandhaafd op een niveau dat gelijk is aan de hoogste waargenomen waterstand tot dan toe plus een veiligheidsmarge. De twee strategieën worden vergeleken op basis van de overstromingsveiligheid over een gesimuleerde, toekomstige periode van 100 jaar. Het peilstation Lobith langs de rivier de Rijn dient daarbij als voorbeeld. De resultaten wijzen erop dat de ‘zelflerende’ dijk zowel onder de huidige omstandigheden als bij klimaatverandering beter is dan de probabilistische dijk in termen van veiligheid en kosten.
N
a de watersnoodramp van 1953 werd in Nederland gekozen voor een probabilistisch dijkontwerp1). In de huidige praktijk wordt de probabilistische benadering toegepast voor alle primaire waterkeringen2). Volgens wettelijk voorschrift worden de ontwerpwaterstanden iedere vijf jaar geëvalueerd om te reageren op nieuwe kennis over de variabiliteit van de piekafvoeren, waterstanden en klimaatverandering. Het probleem daarbij is dat de statistische verdelingen voor de piekafvoeren extrapolaties zijn, die zijn gebaseerd op beperkte meetreeksen. De kennis over afvoeren en waterstanden met een herhalingstijd van 1.250 jaar is beperkt, omdat de historische gegevens slechts voor een periode van 100 jaar beschikbaar zijn. Verder zijn de piekafvoeren en variabiliteit daarin onderhevig aan veranderingen door bijvoorbeeld klimaatverandering en veranderingen in het karakteristieken van het stroomgebied. De verwachting is dat de piekafvoeren in de Beneden Rijn die corresponderen met een herhalingstijd van 100 à 1000 jaar de komende 50 jaar zullen toenemen met vijf tot acht procent3). In
sommige scenariostudies wordt momenteel rekening gehouden met een toename van de ontwerpafvoer bij Lobith van 16.000 tot 18.000 kubieke meter per seconde in het jaar 2100. Bij het probabilistische ontwerp zal een verandering van het afvoerregime pas lang nadat deze verandering heeft plaatsgevonden, leiden tot een ander ontwerp, zelfs als de afvoerstatistiek regelmatig wordt bijgewerkt. Daarom is een wezenlijk kenmerk van deze strategie dat de maatregelen gericht op het reduceren van het overstromingsrisico niet anticiperend maar volgend zijn. Intussen neemt in Nederland het besef toe dat de sociaal-economische ontwikkelingen en veranderingen in de fysische omstandigheden gedurende de tweede helft van de 20e eeuw vragen om een meer gebalanceerde veiligheidsstrategie, die zich niet alleen richt op de overstromingskansen maar ook op de mogelijke gevolgen2),4).
Twee strategieën voor dijkverhoging Ondanks de verschuiving in denken - van het reduceren van de overschrijdingskansen naar het reduceren van het integrale
overstromingsrisico - zullen de dijken een kernonderdeel blijven van het veiligheidsbeleid in Nederland. In dat kader wordt hier de bruikbaarheid van het probabilistische ontwerp vergeleken met die van de oudere ontwerpstrategie, die was gebaseerd op de hoogste gemeten waterstand met daarbij opgeteld een veiligheidsmarge. We noemen dit de ‘zelflerende’ dijk, waarbij het begrip zelflerend verwijst naar de eigenschap dat aanpassingen aan de dijkhoogte direct volgen nadat zich een extreme waterstand heeft voorgedaan. De dijk ‘leert’ in metaforische zin doordat de dijkhoogte volgens een eenvoudige regel afhangt van waargenomen waterstanden, zonder toepassing van statistiek. De twee ontwerpstrategieën leiden tot twee verschillende dijken: •
•
de probabilistisch ontworpen dijk met een waakhoogte van 0,5 meter en om de vijf jaar een eventuele dijkverhoging als de nieuwe afvoerstatistiek dat vereist (A), de ‘zelflerende’ dijk waarvan de hoogte elk jaar opnieuw wordt bepaald door de hoogst gemeten waterstand ooit plus een vaste veiligheidsmarge (B).
H2O / 11 - 2008
29
De veiligheidsmarge bij de ‘zelflerende’ dijk wordt zodanig gekozen dat op basis van de beschikbare historische gegevens beide dijken vandaag dezelfde hoogte hebben. De dijken verschillen alleen in de zin dat ze in de toekomst volgens een andere regel reageren op nieuwe gegevens met betrekking tot de piekafvoeren en piekwaterstanden. De vergelijking tussen de twee dijkverhogingstrategieën is uitgevoerd voor het peilstation bij Lobith aan de Rijn. Momenteel is de ontwerpwaterstand voor een hoogwater met een herhalingstijd van 1.250 jaar bij Lobith 17,83 meter boven NAP (gebaseerd op de Gumbelverdeling en de waterstand-afvoerrelatie die in deze studie zijn toegepast). Uitgaand van een waakhoogte van 0,5 meter betekent dit dat de dijkhoogte 18,43 meter boven NAP zou moeten zijn volgens de huidige probabilistische ontwerpstrategie. De hoogste historische afvoer bij Lobith is, met inachtneming van een homogenisatie van de afvoertijdreeks, 12.849 kubieke meter per seconde en werd waargenomen in 19265). Deze afvoer komt overeen met een waterstand van 16,59 meter boven NAP. Uit de eis dat de beginhoogte van de dijken voor beide strategieën hetzelfde is, volgt dan een veiligheidsmarge van 1,84 meter voor de ‘zelflerende’ dijk. Met deze veiligheidsmarge zal een plotselinge overstap van de bestaande probabilistische strategie naar de ‘zelflerende’ strategie niet betekenen dat de dijken moeten worden verhoogd.
Afb. 1: Fit voor de extreme waardenverdeling volgens Gumbel met een ontwerpafvoer van eens in 1.250 jaar van 16.000 kubieke meter per seconde. De overstromingen van 1926, 1993 en 1995 zijn apart aangegeven.
Statistische analyse van piekafvoeren De vergelijking van de twee dijkverhogingstrategieën is gebaseerd op een verlenging van de historische afvoertijdreeks voor het peilstation bij Lobith. Een tijdreeks van de jaarlijkse maximale afvoeren is beschikbaar voor de periode 1901-19985). Om de riviertoestand van 1977 te kunnen nabootsen, is de volledige tijdreeks gehomogeniseerd5). Om de parameters voor de extreme waarden volgens Gumbel te bepalen, zijn de gehomogeniseerde piekafvoergegevens gebruikt6). Het gebruik van de stationaire Gumbelverdeling is in dit geval gerechtvaardigd, omdat met een statistische analyse volgens de test van Spearman geen significante trend in de historische afvoertijdreeks kon worden vastgesteld. Bovendien wees toepassing van een kans-correlatietest erop dat de historische afvoergegevens met een Gumbelverdeling konden worden beschreven. De beginwaarden voor de Gumbelparameters zijn zo genomen dat de ontwerpafvoer met een herhalingstijd van 1.250 jaar correspondeert met een afvoer van 16.000 kubieke meter per seconde bij Lobith, zoals in 2001 werd overeengekomen7). Afbeelding 1 toont de herhalingstijd voor de gefitte Gumbelverdeling met het 95% betrouwbaarheidsinterval tegen de geschaalde piekafvoeren. Het belang van de onzekerheid die in afbeelding 1 te zien is, wordt breed onderschreven2),5) en de erkenning van deze onzekerheid vormt een belangrijke motivatie voor de strategie van de ‘zelflerende’ dijk.
30
H2O / 11 - 2008
Afb. 2: Waterstand-afvoerrelatie voor Lobith.
Waterstand-afvoerrelatie Met de bepaalde representatieve Gumbelverdeling kan een kunstmatige afvoertijdreeks van 100 jaar worden gesimuleerd, als verlenging van de historische periode 1901-1998. De bij de piekafvoer behorende waterstanden worden bepaald uit de waterstand-afvoerrelatie voor Lobith8) (afbeelding 2). De extrapolatie tot afvoerwaarden die nog niet zijn waargenomen, is uiteraard onderhevig aan onzekerheid en bepalend voor de kwantitatieve uitkomsten. Voor de conclusies van deze studie is de vorm van de waterstand-afvoerrelatie echter niet van belang.
Overstromingsschade en de kosten van dijkverhoging Hoewel we voornamelijk geïnteresseerd zijn in de veiligheid - uitgedrukt in het verwachte aantal overstromingen over 100 jaar - zijn ook de dijkverhogingskosten en verwachte overstromingsschade voor beide strategieën geschat. Het bedreigde binnendijkse gebied 48 ‘Rijn en IJssel’ heeft een totale dijklengte van 57 kilometer. In geval van een overstroming bedraagt de meest extreme schatting voor de overstromingsschade 6,8 miljard euro9). De investeringskosten voor het verhogen van de dijk langs het gehele traject van 57 kilometer zijn gebaseerd op
platform een extrapolatie van de investeringskosten ontleend aan een studie van het Centraal PlanBureau (CPB)9). Voor dijkring 48 bedragen de vaste investeringskosten 0,5 miljoen euro, terwijl de variabele investeringskosten 1,2 miljoen euro per kilometer dijk bedragen bij een verhoging met 50 centimeter, 1,8 miljoen euro per kilometer lengte bij 75 centimeter verhoging en 3 miljoen euro per kilometer lengte bij 100 centimeter verhoging.
Scenario’s voor de piekafvoer De historische tijdreeks voor de afvoer bij Lobith voor de periode 1901-1998 is gebruikt om de kansverdeling voor piekafvoeren te schatten. Dit is het uitgangspunt voor de simulatie van piekafvoeren over een toekomstige periode van honderd jaar. De twee dijkverhogingstrategieën zijn geëvalueerd aan de hand van drie verschillende piekafvoerscenario’s: een scenario zonder onzekerheid in de kansverdeling, een scenario met onzekerheid en een scenario met een geleidelijke toename van de ontwerpafvoer om het effect van klimaatverandering te kunnen nabootsen. De scenario’s verschillen in termen van de kansverdeling die wordt toegepast om de toekomstige piekafvoeren te genereren. In scenario 1 gaan we uit van de huidige variabiliteit in de piekafvoer zonder onzekerheid. Dit scenario wordt beschreven door de geschatte Gumbelverdeling voor de piekafvoeren, zoals weergegeven in afbeelding 1. Het scenario bestaat uit een 100-jarige tijdreeks van afvoerwaarden, die willekeurig zijn aangemaakt op basis van de gegeven kansverdeling, waarbij de onzekerheid in de kansverdeling buiten beschouwing is gelaten. De simulatie is 100.000 keer herhaald, waarna het gemiddelde aantal dijkoverschrijdingen gedurende 100 jaar is bepaald. In scenario 2 gaan we ook uit van de huidige variabiliteit in de piekafvoer, maar nu houden we rekening met de onzekerheid in de geschatte kansverdeling, zoals weergegeven door het 95% betrouwbaarheidsinterval in afbeelding 1. Dit scenario is gelijk aan scenario 1, met het verschil dat de Gumbelparameters zijn verkregen uit een normale verdeling met gemiddelde en variantie die de onzekerheidsband weergeven. Voor ieder jaar in de simulatie wordt een verzameling randomwaarden voor de Gumbelparameters als invoer gebruikt voor de Gumbelverdeling waarmee de afvoerwaarde wordt aangemaakt. Dit scenario simuleert de onzekerheid in de kansverdeling, maar zonder systematische verandering in de kansverdeling ten gevolge van bijvoorbeeld klimaatverandering. In scenario 3 gaan we uit van geleidelijke klimaatverandering. In dit scenario worden de parameters voor de Gumbelverdeling geleidelijk verhoogd tot een waarde die overeenkomt met een ontwerpafvoer van 18.000 kubieke meter per seconde in het jaar 2100. Deze waarde wordt beschouwd als het theoretisch maximum voor Lobith7). In het scenario wordt het effect van klimaatverandering op de kansverdeling voor de piekafvoeren gesimuleerd, hetgeen betekent dat alle piekafvoeren een hogere kans van
voorkomen krijgen. De verandering van de kansverdeling wordt beschreven met een lineaire toename vanaf de beginwaarde.
‘zelflerende’ dijk 21 procent minder dijkoverschrijdingen heeft in vergelijking met de probabilistische strategie. De reden hiervoor is dat de ‘zelflerende’ dijk sneller reageert op klimaatverandering dan de probabilistische dijk.
Per dijkverhogingstrategie en per scenario zijn 100.000 simulaties van een periode van 100 jaar uitgevoerd en is vervolgens gekeken naar de volgende resultaten: het gemiddelde aantal dijkoverstromingen over 100 jaar, het gemiddelde aantal noodzakelijke dijkverhogingen en de totale extra hoogte ten opzichte van de oorspronkelijke dijkhoogte na de gesimuleerde periode van 100 jaar. Het aantal van 100.000 simulaties was genoeg om een betrouwbare schatting te verkrijgen voor het verwachte aantal overstromingen in de gesimuleerde periode van 100 jaar.
Tabel 2 toont de verdisconteerde kosten en verwachte overstromingsschade voor de beide strategieën aan de hand van het gemiddelde over 100.000 simulaties. De gemiddelde overstromingsschade is gebaseerd op een jaarlijkse economische groei van twee procent. De netto huidige waarde van de kosten over de tijd is gebaseerd op een effectieve rentevoet van vier procent.
Resultaten
Voor het probabilistische ontwerp vallen de vaste investeringskosten hoger uit dan voor de ‘zelflerende’ dijk, terwijl de variabele kosten juist lager zijn. Zoals te verwachten was, is de overstromingsschade door dijkoverschrijding lager voor de ‘zelflerende’ dijk door het hogere veiligheidsniveau. De totale verwachte kosten (de som van de investeringskosten voor dijkverhoging en overstromingsschade) zijn altijd iets lager voor de ‘zelflerende’ dijk. In vergelijking met de schade zonder dijkverhoging zijn de totale kosten voor de ‘zelflerende’ dijk alleen lager in het geval van klimaatverandering (zie tabel 2).
De veiligheid en noodzaak om de dijken te verhogen zijn voor beide strategieën voor een periode van 100 jaar vastgelegd (zie tabel 1). De resultaten wijzen erop dat de ‘zelflerende’ dijk gemiddeld beter is in termen van veiligheid en minder aanpassingen van de dijkhoogte vergt. De gemiddelde extra hoogte per aanpassing en totale extra hoogte na 100 jaar zijn echter groter voor de ‘zelflerende’ dijk. Het verwachte aantal dijkoverschrijdingen is voor alle scenario’s lager voor de ‘zelflerende’ dijk, maar de grootste verbetering treedt op voor het klimaatveranderingsscenario, waarbij de
Tabel 1: Gemiddeld resultaat voor de probabilistische (A) en ‘zelflerende’ (B) dijkverhogingstrategie voor de drie afvoerscenario’s over de gesimuleerde periode van 100 jaar.
standaard afvoerscenario
aantal overschrijdingen van de dijkhoogte aantal aanpassingen extra hoogte per aanpassing (m) totale extra hoogte na 100 jaar (m)
afvoerscenario met onzekerheid
afvoerscenario met klimaatverandering
A
B
A
B
A
B
0.024 2.13
0.021 1.00
0.034 2.40
0.030 1.09
0.047 3.62
0.037 1.40
0.07
0.48
0.07
0.51
0.07
0.51
0.14
0.48
0.17
0.55
0.24
0.71
Tabel 2: Vergelijking van de gemiddelde kosten van dijkverhoging en verwachte overstromingsschade voor beide strategieën en de drie scenario’s (in 106 euro). A = probabilistisch ontworpen dijk, B = ‘zelflerende’ dijk.
standaard afvoerscenario
vaste kosten voor dijkverhoging variabele kosten voor dijkverhoging overstromingsschade over 100 jaar gemiddelde kosten per aanpassing van de dijkhoogte totale verwachte kosten totale verwachte kosten zonder dijkverhoging
afvoerscenario met onzekerheid
afvoerscenario met klimaatverandering
A
B
A
B
A
B
22.66
8.15
24.59
8.97
27.05
9.80
4.63
17.46
5.35
21.30
5.66
21.91
74.83
69.46
107.19
98.78
121.87
106.11
12.81 102.11
25.54 95.07
12.49 137.13
27.89 129.06
9.04 154.58
22.60 137.82
84.84
122.77
146.54
H2O / 11 - 2008
31
Afbeelding 3 toont de ontwikkeling van jaar tot jaar van de gemiddelde kosten van dijkverhoging, het aantal dijkoverschrijdingen, de overstromingsschade en de totale verwachte kosten voor beide strategieën voor het klimaatveranderingsscenario met een geleidelijke toename van de ontwerpafvoer naar 18.000 kubieke meter per seconde. Voor de ‘zelflerende’ dijk valt geen trend in de gemiddelde kosten van dijkverhoging waar te nemen, terwijl de kosten voor het probabilistisch ontwerp eerst afnemen ten gevolge van de toegenomen veiligheid door de verhoogde dijk, waarna de kosten weer toenemen door de verandering van de afvoerstatistiek als gevolg van klimaatverandering.
Discussie Hoewel het beleid met betrekking tot de overstromingsveiligheid verschuift naar een benadering gebaseerd op risico’s, waarin zowel de waarschijnlijkheid als de gevolgen worden meegewogen, is hier alleen gekeken naar dijkoverschrijding, met dijkverhoging als maatregel. Dijkverhoging zal een belangrijke maatregel voor risicobeleid blijven, zodat het van belang is om na te gaan welke benadering het meest effectief omgaat met de onzekerheden in de piekafvoeren. De effectiviteit van de probabilistische ontwerpstrategie is vergeleken met de ‘zelflerende’ strategie aan de hand van het gemiddelde aantal dijkoverstromingen over een periode van 100 jaar. De resultaten van de simulaties laten zien dat het veiligheidsniveau en de totale verwachte kosten van de ‘zelflerende’ dijk beter uitvallen dan voor het probabilistische ontwerp. De ‘zelflerende’ dijk hoeft zelfs minder vaak te worden verhoogd, alhoewel de verwachte totale ophoging na 100 jaar wel meer zal zijn. Zowel de probabilistische als de ‘zelflerende’ dijk zijn afhankelijk van historische meetgegevens van piekwaterstanden. De waarde van die historische gegevens is vaak beperkt, doordat zich in de loop van de tijd veranderingen voordoen in het stroomgebied en de bovenloop van de rivier, waardoor de in het verleden gemeten waterstanden nu wellicht hoger zouden liggen. In zowel de probabilistische als de ‘zelflerende’ strategie kan men desgewenst corrigeren voor deze effecten van bovenstroomse veranderingen door de historische meetreeks te fitten aan de nieuwe condities. De relatieve effectiviteit van het probabilistische ontwerp ten opzichte van de ‘zelflerende’ dijk wordt lager met het toevoegen van onzekerheid met betrekking tot de huidige en toekomstige piekafvoeren. Daarom is het voordeel van de ‘zelflerende’ dijk groter als bijvoorbeeld de natuurlijke variabiliteit in de piekafvoeren van een rivier hoger is (omdat dit leidt tot grotere onzekerheid in de kansverdeling voor de piekafvoeren). Ook zal voor rivieren waar minder historische piekafvoergegevens beschikbaar zijn dan voor de Rijn, de effectiviteit van de ‘zelflerende’ dijkstrategie groter zijn dan wij in dit voorbeeld hebben laten zien. Het voordeel van de ‘zelflerende’ dijk is
32
H2O / 11 - 2008
Afb. 3: Gemiddelde investeringskosten voor dijkverhoging, het aantal dijkoverschrijdingen, de overstromingsschade en de totale verwachte kosten voor de probabilistische strategie (blauw) en de zelflerende dijk (rood) over de gesimuleerde periode van 100 jaar. De afvoerstatistiek komt overeen met een geleidelijke toename van de ontwerpafvoer van 16.000 tot 18.000 kubieke meter per seconde (scenario 3).
ook groter als de natuurlijke afvoerstatistiek verandert maar moeilijk te voorspellen is (zoals in het geval van klimaatverandering). De verklaring hiervoor is dat de ‘zelflerende’ dijk sneller reageert op klimaatverandering dan de probabilistische dijk. De Rijn is één van de best bestudeerde rivieren in de wereld en in vergelijking met andere rivieren is de variabiliteit in de piekafvoeren niet bijzonder hoog. Daarom is het waarschijnlijk dat de conclusies van deze studie ook van toepassing zijn op andere rivieren. De precieze uitkomsten van de berekeningen hangen af van de vorm van de waterstandafvoerrelatie, de statistiek van de piekafvoeren en het ontwerpcriterium voor de probabilistische dijk. De ‘zelflerende’ dijk heeft nog een aantal andere voordelen. De regel om te reageren is erg eenvoudig en alleen gebaseerd op waargenomen piekwaterstanden. Het ontwerp voor de ‘zelflerende’ dijk is onafhankelijk van de onzekerheden die met de extrapolatie van de afvoerstatistiek samenhangen en is ook niet afhankelijk van een onzekere waterstand-afvoerrelatie. De probabilistische benadering vraagt daarentegen om geavanceerde berekeningsmethoden in aanvulling op het bijhouden van waterstanden. Hoewel het principe van het probabilistische ontwerp - een vooraf bepaalde veiligheidsniveau garanderen - aantrekkelijk lijkt, maken de onzekerheden in de huidige en toekomstige afvoerstatistiek het praktisch onmogelijk om dat veiligheidsniveau te garanderen. Hoewel de eenvoudigere benadering van de ‘zelflerende’ dijk geen vooraf gestelde, vaste, overstromingskans garandeert, is deze toch transparant en in de praktijk veiliger. Bovendien is de regel voor de ‘zelflerende’ dijk eerlijker in termen
van de veiligheidscommunicatie naar de beschermde bevolking: het is duidelijk hoe hoog de dijk moet zijn (een veiligheidsmarge opgeteld bij de hoogste waargenomen waterstand) en er wordt niet meer gepretendeerd dan kan worden waargemaakt. LITERATUUR 1) Vrijling J. (2001). Probabilistic design of water defense systems in the Netherlands. Reliability Engineering and Systems Safety 74, pag. 337-344. 2) Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2005). Veiligheid Nederland in kaart. Hoofdrapport onderzoek overstromingsrisico’s. DWW-2005-081. 3) Middelkoop H., K. Daamen, D. Gellens, W. Grabs, J. Kwadijk, H. Lang, B. Parmet, B. Schädler, J. Schulla en K. Wilke (2001). Impact of climate change on hydrological regimes and water resources management in the Rhine basin. Climatic Change 49, pag. 105-128. 4) Ten Brinke W. en B. Bannink (2004). Risico’s in bedijkte termen - een thematische evaluatie van het Nederlandse veiligheidsbeleid tegen overstromen. RIVM. Rapport 500799002. 5) Parmet B., W. van de Langemheen, E. Chbab, J. Kwadijk, F. Diermanse en D. Klopstra (2001). Analyse van de maatgevende afvoer van de Rijn te Lobith. RIZA. Rapport 2002.012. 6) Hoekstra A. en J. de Kok (2008). Adapting to climate change: a comparison of two strategies for dike heightening. Natural Hazards. DOI 10.1007/s11069008-9213-y. 7) Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2005). Planologische Kernbeslissing Ruimte voor de Rivier deel 3, hoofdstuk 4: strategische beleidskeuzen. 8) Van den Brink N., D. Beyer, M. Scholten en E. van Velzen (2007). Onderbouwing Hydraulische Randvoorwaarden 2001 voor de Rijn en zijn takken. RIZA. Rapport 2002.015. 9) Eijgenraam C. (2005). Veiligheid tegen overstromen, kosten-batenanalyse voor Ruimte voor de Rivier, deel 1, document nr. 82. CPB.
platform
Esther Lucassen, Onderzoekscentrum B-Ware Henk Castelijns, Evides Arco Wagenvoort, AqWa ecologisch advies Alfons Smolders, Onderzoekscentrum B-Ware
Oorzaken en oplossing interne eutrofiëring in spaarbekken De Braakman In één van de drie spaarbekkens nabij Philippine in Zeeuws-Vlaanderen treedt regelmatig algenbloei op. In het verleden is fosfaatrijk polderwater uit België ingelaten, waardoor zich een fosfaatrijke sliblaag ontwikkelde. Sinds 1993 wordt het bekken gevoed met relatief sulfaatrijk Maaswater, dat aangevoerd wordt via de Biesboschbekkens. Onderzoek heeft aangetoond dat de bodem geen vrij ijzer meer bevat en het overgrote deel van het ijzer gebonden is in de vorm van ijzersulfiden. De bodem is hierdoor niet meer in staat om fosfaat te binden en doet dienst als fosfaatbron. In de zomer wordt de bodem gedeeltelijk zuurstofloos, waardoor geen ijzerval meer optreedt en fosfaat vrij kan diffunderen naar de waterlaag.
B
estrijding van de externe fosfaatbelasting blijkt in de praktijk niet altijd tot een voldoende verlaging van de fosfaatconcentraties in de waterlaag te leiden. De nalevering van fosfaat uit een onderwaterbodem blijft na verlaging van de externe fosfaatbelasting te hoog. Deze interne mobilisatie van fosfor wordt ook wel ‘interne eutrofiëring’ genoemd. Ook in anaerobe bodems wordt de mobiliteit van fosfaat sterk bepaald door de binding aan ijzer. Fosfor wordt hierbij geïmmobiliseerd in de vorm
van Fe3(PO4)3 en door adsorbtie aan ijzer(II) (hydr)oxiden. Aanvoer van sulfaat, bijvoorbeeld via de inlaat van sulfaatrijk rivierwater, kan het proces versterken en aanleiding geven tot een verhoogde microbiële reductie van sulfaat in het sediment. Hierbij worden ijzersulfiden gevormd, waardoor de concentratie aan ijzer dat nog in staat is om fosfaat te binden, afneemt2),3),4),5).
Spaarbekken 1 In de Braakmanpolder nabij Philippine in
Zeeuws-Vlaanderen bevinden zich drie spaarbekkens waarvan er één (spaarbekken 1) is gevuld met voorgezuiverd water uit de Maas. Het water in dit bekken dient als buffer voor de drinkwaterzuivering ‘De Braakman’. De spaarbekkens van productielocatie De Braakman met aan de oostzijde spaarbekken 1, waar eutrofiëringsverschijnselen optreden. Door overmatige algengroei kleurt het water van dit spaarbekken groen. Het gedefosfateerde water in de andere twee spaarbekkens is helder en kleurt daardoor meer blauw.
Afb. 1: Fytoplanktonsamenstelling en -biomasssa per hoofdgroep in spaarbekken 1.
H2O / 11 - 2008
33
Extreme zwartkleuring van het zand en slib (dikte circa 20 cm) wijzen op de aanwezigheid van ijzersulfiden in de bodem en de rol van sulfaat in het systeem (diameter van de steekbuis bedraagt 4,5 cm).
Het voorgezuiverde Maaswater wordt via een ruim 100 kilometer lange leiding vanaf de bekkens in de Brabantse Biesbosch aangevoerd. Het bekken functioneert als een standvat: jaarlijks wordt circa 25 procent van de inhoud ververst. De kwaliteit van dit ‘semi-ruwe’ water wordt wekelijks bepaald. Het bekken wordt maar beperkt ingezet voor de drinkwaterproductie. Tot op heden traden geen problemen met de zuivering tot drinkwater op: het drinkwater voldoet ruim aan de wettelijke vereisten. Spaarbekken 1 heeft een maximale diepte van elf meter en een maximale inhoud van drie miljoen kubieke meter. De oever bestaat uit asfaltbeton. De bodem is afgedicht met een folielaag met daarop circa tien centimeter zand. In het bekken treedt regelmatig algenbloei op, onder andere van voor de drinkwaterbereiding ongewenste cyanobacteriën (zie afbeelding 1). Om algenbloei te beperken, zijn op de bodem van het bekken twee luchtinjectie-systemen
34
H2O / 11 - 2008
Afb. 2: Parameters die verklaren waarom de bodems uit spaarbekken 1 fosfaat naleveren. = zand, = slib. De stippellijn in grafiek B geeft de situatie weer waarin al het ijzer gebonden is en de bodem geen fosfaat meer kan binden. De rode stippelijn in grafiek C geeft de grenswaarde aan7).
aangebracht die het bekken in het zomerhalfjaar beluchten en mengen.
sulfaat: in de periode 2002-2005 tussen de 447 en 739 μmol/l.
Vanaf 1965 tot en met 1992 is in het bekken fosfaat- en slibrijk polderwater uit België ingelaten. Hierdoor heeft zich op de zandlaag een circa 20 centimeter dikke sliblaag afgezet die bovendien rijk is aan fosfaat. In sommige jaren werd met het polderwater maar liefst 1.500 à 2.000 kilo fosfaat aangevoerd. Begin 1993 is de toevoer van het water uit België gestopt en vervangen door voorgezuiverd water uit de Maas. Dit water is relatief rijk aan
Onderzoek Sinds 2004 wordt door Evides - dat drinkwater levert in het zuiden van ZuidHolland, Zeeland en op de Brabantse Wal - intensief onderzoek verricht naar sturende processen in het bewuste spaarbekken8),9). Naar aanleiding van deze onderzoeken is door Evides aan B-Ware opdracht gegeven om de fosfaatbindende capaciteit van de bodem te onderzoeken. In december 2007
platform
Afb. 3: Gehalten totaal fosfaat en zuurstof in spaarbekken 1. Het zuurstofgehalte is gemeten op ongeveer tien centimeter boven de bodem. Na een periode met lage zuurstofgehalten neemt het fosfaatgehalte toe.
zijn het slib en het zand bemonsterd. Hiervan is een aantal indicatieve parameters bepaald die inzicht geven in de processen die bepalend zijn voor de beschikbaarheid van fosfaat. Het gaat hierbij voornamelijk om de (Fe-S)/P-ratio, de verschillende fosfaatfracties in de bodem en de fosfaatnalevering onder laboratoriumcondities. Op basis van deze gegevens is een analyse gemaakt van de processen die de bloei van cyanobacteriën veroorzaken. Een goede analyse van de oorzaak-gevolgrelaties maakt het mogelijk het probleem fundamenteel aan te pakken. Dit is nodig om bij een toenemende vraag naar ruw water voldoende water van een goede basiskwaliteit te kunnen leveren.
Biogeochemische processen Het fosforgehalte in de slibbodem (113 μmol/g dw) ligt ongeveer viermaal hoger dan in de zandbodem (30 μmol/g dw). Het gaat in beide bodemtypen echter om zeer hoge waarden die bijvoorbeeld vergelijkbaar zijn met zwaar bemeste maisakkers. Een fosfaatfractionering heeft uitgewezen dat een groot deel van het fosfaat in de slibbodem gebonden is aan aluminium en ijzer. In de zandbodem is daarnaast ook nog een aanzienlijk deel gebonden aan calcium. De hoge fosforgehalten in het spaarbekken zijn ontstaan door de langdurige inlaat van fosfaatrijk polderwater uit België. Door algenbloei en het uitzakken van dode algen heeft zich in het verleden een fosfaatrijke sliblaag ontwikkeld. Bodemanalyses laten zien dat zowel in de zand- als in de slibbodem een sterke correlatie bestaat tussen het totale gehalte aan ijzer enerzijds en het totale gehalte aan zwavel en fosfor anderzijds. In beide bodemtypen is het grootste deel van het ijzer gebonden aan zwavel en slechts een klein deel aan fosfor (zie afbeelding 2). Sulfaat dat via de inlaat van Maaswater - en in het verleden zeker ook door aanvoer van Belgisch polderwater - in het systeem terechtkomt, is in de anaerobe organische bodems gereduceerd tot sulfide. Sulfide reageert weer met ijzerverbindingen (o.a. ijzer(II)(hydr)oxiden) en Fe3(PO4)2, waarbij het aan de zwarte kleur herkenbare ijzersulfide wordt gevormd. Dit ijzersulfide is nauwelijks
in staat om fosfaat te immobiliseren door adsorptie. Uiteindelijk neemt de fosfaatbinding door ijzer sterk af, waardoor de fosfaatbeschikbaarheid toeneemt. Zowel de slibbodem als de zandbodem uit de Braakman zijn extreem zwart gekleurd en bevestigen het optreden van deze processen. Beide bodemtypen bezitten geen vrij ijzer meer (de concentratie ijzer is nagenoeg gelijk aan de som van zwavel en fosfor) en zijn daardoor niet meer in staat om nog fosfaat te binden. De bodems werken dus als fosfaatbron. Dit beeld wordt bevestigd door de relatief hoge fosfaatconcentraties in het poriewater. Fosfaat en ijzer diffunderen uit de bodem naar de waterlaag. Op de overgang van de anaerobe bodem naar de aerobe waterlaag oxideert het ijzer, waardoor het samen met het fosfaat neerslaat (de ijzerval). Omdat de ijzerconcentratie van het poriewater van het bemonsterde slib vele malen lager was dan de fosfaatconcentratie, zal veel meer fosfaat richting waterlaag diffunderen dan ijzer, waardoor de ijzerval niet meer functioneert. Hierdoor zal dus netto fosfaat naar de waterlaag diffunderen. Onder laboratoriumcondities is voor de slibbodem een gemiddelde fosfaatnalevering bepaald van 2.215 mg P/m2/jaar. Voor de zandbodem is dit 833 mg (zie afbeelding 2c). Dit verschil wordt veroorzaakt door het lagere fosfaatgehalte in de zandbodem en de betere fosfaatbinding (hogere Fe-S/P-ratio) in de bodem. Daarnaast is een deel van het fosfaat in de zandbodem gebonden aan calcium dat niet gevoelig is voor veranderingen in de redoxpotentiaal. Voor een plas met een diepte van tien meter wordt 200 mg P/m2/jaar gezien als maximaal acceptabele nalevering waarboven een grote kans bestaat op eutrofiëring7). De aan de hand van de laboratoriumproef berekende fosfaatnaleveringen in het slib zijn lager dan de geschatte actuele fosfaatnalevering in de veldsituatie. De waarden liggen wel in dezelfde orde van grootte. In de veldsituatie nam in de periode begin mei tot half oktober de concentratie fosfaat toe met 0,37 mg/l. Uitgaande van een waterdiepte van elf meter (= 11.000 liter per m2) komt
dit overeen met 4.070 mg fosfaat per 5,5 maand en dus met 8.880 mg P/m2/jaar. Een verklaring voor de lagere fosfaatnalevering onder laboratoriumcondities is dat hier gebruik gemaakt wordt van een waterlaag van 18 centimeter, terwijl deze in de veldsituatie elf meter bedraagt. In de laboratoriumproef zal daarom zuurstof in de toplaag van de bodem diffunderen. Het gevolg is dat een deel van de ijzersulfiden oxideert, waarbij sulfaat verdwijnt naar de waterlaag en ijzer(hydr)oxiden neerslaan in de toplaag van de bodem (roest). Deze krijgt hierdoor weer iets meer capaciteit om fosfaat vast te leggen. In de veldsituatie treedt dit proces niet op vanwege de waterdiepte. Ondanks het inbrengen van lucht laten de zuurstofmetingen in spaarbekken 1 zien dat, in het late voorjaar en in de zomer, de waterlaag nabij het bodemoppervlak sterk verminderde zuurstofgehalten bevat of zelfs anaeroob is (zie afbeelding 3). In de bodem wordt dus in sterke mate zuurstof geconsumeerd en heerst zuurstofgebrek. Hierdoor is er geen ijzerval, waardoor fosfaat uit ijzerfosfaten vrij naar de waterlaag kan diffunderen. Dit komt dan ook tot uiting in de toename van het fosfaatgehalte in het spaarbekken tijdens en na een periode dat de onderste waterlaag zuurstofloos was. Algen profiteren hiervan en mede door de nutriëntsamenstelling met relatief weinig stikstof bereiken cyanobacteriën een hoge algenbiomassa8),9).
Oplossingen Het beluchten van het spaarbekken heeft onvoldoende effect op de nalevering van fosfaat naar de waterlaag. Ten gevolge van beluchting zouden ijzersulfiden kunnen oxideren, waarbij het gevormde sulfaat naar de waterlaag verdwijnt en het ijzer neerslaat in de vorm van ijzer(hydr)oxide, wat weer in staat is om fosfaat te binden. De reden dat beluchten niet leidt tot een lage fosfaatconcentratie in de waterlaag, is dat bovengenoemd proces alleen functioneert indien relatief veel meer gereduceerd ijzer in de bodem aanwezig is dan fosfor. Dit is echter niet het geval. Uit correlatief onderzoek weten we dat de Fe/P-ratio in een bodem minimaal vijf moet bedragen en idealiter boven de tien moet liggen1. Een maatregel die vaak wordt toegepast om de fosfaatbeschikbaarheid te verminderen, is ijzeradditie. Uit onderzoek blijkt dat FeCl3 de best werkende ijzerverbinding is die hiervoor toegediend kan worden6. De (Fe-S)/P-ratio in het slib is ongeveer één. Een rekensom, waarbij een verdubbeling van het huidige ijzergehalte nagestreefd wordt, laat zien dat circa twaalf ton ijzer per hectare toegediend zou moeten worden aan het slib. Dit is een wellicht kostbare ingreep, waarbij het slib overigens als potentiële ‘fosfaatbom’ in het systeem aanwezig blijft. Het toegediende ijzer zal immers door de aanvoer van sulfaatrijk water deels weer gebonden worden aan ijzersulfiden in de sliblaag. Dit houdt in dat de beijzering op termijn (geschat op 20 jaar) weer herhaald zou moeten worden, afhankelijk van de mate van sulfaataanvoer. Een andere optie om het fosfaatgehalte in de
H2O / 11 - 2008
35
waterlaag te reduceren, is het verwijderen van de sliblaag. Hierbij wordt het overgrote deel van het mobiele fosfaat uit het systeem afgevoerd en kan daarmee in de toekomst (onder invloed van sulfaatrijk rivierwater) geen potentieel gevaar meer vormen voor de waterkwaliteit. Nalevering door opwerveling van slib (bioturbatie in het bijzonder door vissen, gasproductie, wind) zal hierdoor ook niet optreden. Daarnaast neemt ook de zuurstofconsumptie van de bodem sterk af, waardoor het diepe water in de zomer veel minder snel anaeroob zal worden. Een scenario dat op korte termijn tot positieve resultaten zal leiden en duurzaam is, bestaat uit het baggeren van de sliblaag in combinatie met beijzering of bekalking van de onderliggende zandlaag en het beluchten om zomerstratificatie tegen te gaan. Nog beter is het om bovengenoemde beijzering of bekalking te vervangen door het afdekken van de onderliggende zandlaag met een schone zandlaag (tien centimeter) bestaande uit fosfaatarm en ijzerrijk en/of kalkrijk zand. Evides werkt dit laatste scenario momenteel verder uit.
LITERATUUR 1) Geurts J., L. Lamers, A. Smolders, J. Verhoeven en J. Roelofs (2008). Sediment Fe:PO43- ratio as a diagnostic and prognostic tool for the restoration of macrophyte biodiversity in fen waters. In druk. 2) Lamers L., S-J. Falla, E. Samborska, I. van Dulken, G. van Hengstum en J. Roelofs (2002). Factors controlling the extent of eutrophication and toxicity in sulphate-polluted freshwater wetlands. Limnology and Oceanography 47, pag. 585-593. 3) Lucassen E., A. Smolders en J. Roelofs (2000). De effecten van verhoogde sulfaatgehalten in het grondwater op grondwater gevoede ecosystemen. H2O nr. 25/26, pag. 28-31. 4) Michielsen B., L. Lamers en A. Smolders (2007). Interne eutrofiëring van veenplassen belangrijker dan voorheen erkend? H2O nr. 8, pag. 51-54. 5) Smolders A. en J. Roelofs (1995). Internal eutrophication, iron limitation and sulphide accumulation due to the inlet of river Rhine water in peaty shallow waters in the Netherlands. Archiv für Hydrobiologie 133, pag. 349-365. 6) Smolders A., L. Lamers, M. Moonen, K. Zwaga en J. Roelofs (2001). Controlling phosphate release from phosphate enriched sediments by adding various iron compounds. Biogeochemistry 54, pag. 219-228.
7) Wetzel R. (2001). Limnology. W.B. Saunders Company, Philadelphia. 8) Wagenvoort A. (2005). Algenbloei op herhaling? AqWa. 9) Castelijns H. (2007). Functioneren van het Braakman Spaarbekken 1. Evides.
advertentie
GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H 2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.
010 - 4274154
36
H2O / 11 - 2008
platform
Hidde Leijnse, Wageningen Universiteit, leerstoelgroep Hydrologie en Kwantitatief Waterbeheer Remko Uijlenhoet, Wageningen Universiteit, leerstoelgroep Hydrologie en Kwantitatief Waterbeheer Han Stricker, Wageningen Universiteit, leerstoelgroep Hydrologie en Kwantitatief Waterbeheer
Regenmeting met commerciële mobiele telefonienetwerken Het is mogelijk om regen te meten met de bestaande infrastructuur die wordt gebruikt voor de communicatie tussen mobiele telefoons. De microgolfstraalverbindingen waaruit deze netwerken bestaan, zijn namelijk gevoelig voor regen. Zij kunnen als bron van neerslagmetingen daarom een zeer waardevolle aanvulling zijn op de operationele weerradar en regenmeternetwerken voor toepassingen in het waterbeheer. Deze toegevoegde waarde ligt in het feit dat regenintensiteiten geschat uit microgolfstraalverbindingen over het algemeen nauwkeuriger zijn dan schattingen op basis van radarbeelden en de dichtheid van het netwerk vele malen hoger ligt dan de dichtheid van regenmeternetwerken.
E
en microgolfstraalverbinding bestaat uit een zender die een radiosignaal naar een ontvanger stuurt. Als het regent, wordt dit signaal gedeeltelijk uitgedoofd door de regendruppels in het pad tussen zender en ontvanger. Omdat zowel de mate van uitdoving van het signaal als de intensiteit van de neerslag positief gecorreleerd zijn met de grootte en de concentratie van regendruppels in de lucht, kan meting van deze uitdoving dus worden gebruikt om de regenintensiteit te schatten. In dit artikel wordt de methode om regen te schatten uit microgolfstraalverbindingen beschreven én toegepast op metingen van commerciële microgolfstraalverbindingen1),2). De antennemasten van dergelijke verbindingen zijn inmiddels bekende objecten in het landschap.
met de optimale (som der kwadraten van de fouten is minimaal) machtsrelatie. Het is duidelijk uit deze grafiek dat een eenduidige machtsrelatie de variatie in regenintensiteit redelijk goed verklaart (de zwarte punten liggen dicht bij de zwarte lijn) en dat deze machtsrelatie bovendien bijna lineair is (de exponent ligt dicht bij 1). Ter vergelijking is in afbeelding 1 R ook uitgezet tegen de radarreflectiviteit Z (de grootheid die wordt gemeten door
Afb. 1: Machtsrelaties afgeleid uit gemeten druppelgrootteverdelingen. De analyses voor een 38,5 GHz microgolfstraalverbinding is weergegeven in zwart (onderste x-as), die voor een operationele 5,6 GHz weerradar in rood (bovenste x-as).
6
−3
Z (mm m ) 0
Meetprincipe
10000
20000
30000
40000
k (straalverbinding) Z (radar)
30 25
R (mm h −1)
Om de relatie tussen de uitdoving en de regenintensiteit te bepalen, zijn datasets van gemeten druppelgrootteverdelingen (metingen van groottes en bijbehorende concentraties van regendruppels in de lucht) gebruikt. Deze zijn gemeten in De Bilt gedurende ruim een jaar (1968-1969)3). Voor elke gemeten druppelgrootteverdeling is een regenintensiteit (R) en een specifieke uitdoving (k) berekend met bekende theoretische relaties tussen de druppelgrootte enerzijds en de valsnelheid van druppels4) en de (frequentie afhankelijke) elektromagnetische uitdoving5) anderzijds. Algemeen aangenomen wordt dat het verband tussen k en R een machtsrelatie is (R = akb)6). In afbeelding 1 staat R uitgezet tegen k bij een signaalfrequentie van 38,5 GHz, samen
operationele weerradars, zoals die van het KNMI), met ook een optimale machtsrelatie tussen R en Z. Een vergelijk van deze twee grafieken toont direct twee van de voordelen van microgolfstraalverbindingen ten opzichte van de weerradar: de relatie tussen de uitdoving en de regenintensiteit is veel eenduidiger én de exponent ligt veel dichter bij 1 (met andere woorden: de relatie is bijna lineair), waardoor de puntrelatie probleemloos kan worden toegepast op meetpadgemiddelden en er van schaal-
20 15 10 1,03
R = 3,37 k −3 0,68 R = 24,6 x 10 Z
5 0
0
2
4
6
8
−1
k (dB km )
H2O / 11 - 2008
37
Het netwerk van microgolfstraalverbindingen dat wordt gebruikt door mobiele telefoniebedrijven, is vaak zeer uitgebreid. Hieronder enkele gegevens: • In Nederland zijn er ongeveer 12.000 microgolfstraalverbindingen; • Met een gemiddelde lengte van tussen de drie en vier kilometer heeft Nederland gemiddeld één kilometer straalverbinding per km2; • Het netwerk is niet overal even dicht: in stedelijke gebieden is de dichtheid vaak veel groter dan in landelijke gebieden. Deze netwerken bieden dus extra verfijning van neerslaginformatie in gerioleerd (stedelijk) gebied; • In veel ontwikkelingslanden bestaat geen infrastructuur voor het meten van neerslag, terwijl er wel commerciële netwerken van microgolfstraalverbindingen zijn. Het lokale waterbeheer en de transportsector kunnen veel profijt hebben bij benutting van deze methode van neerslagmeting; • Ook meteorologische modellen ten behoeve van weersvoorspelling en klimaatstudies kunnen profiteren van het beschikbaar komen van neerslaggegevens in deze gebieden.
vaak veel representatiever voor gebiedsgemiddelde neerslag dan metingen van regenmeters.
In beide grafieken is te zien dat de straalverbinding systematisch meer regen meet dan het radarsysteem. Dit kan verschillende oorzaken hebben: de antennes van de straalverbinding worden nat en zorgen daardoor voor meer uitdoving2),7), het nulniveau van het signaal voorafgaand aan de bui wordt overschat of toegenomen wind tijdens de bui veroorzaakt dat de antennes niet meer precies op elkaar staan gericht, waardoor een verlies aan ontvangen vermogen optreedt. Een andere mogelijke bron van fouten is dat een belangrijk deel van een korte (maar mogelijk hevige) bui kan worden gemist doordat slechts één keer per kwartier een meting wordt verricht8). Daarnaast is het natuurlijk ook mogelijk dat er fouten in de door de radar gemeten regenintensiteit zitten (zie ook afbeelding 1).
Resultaten In het najaar van 2003 zijn gegevens opgeslagen uit het standaard kwaliteitscontrolesysteem van een commercieel mobiele telecommunicatiebedrijf. Het betreft de registratie van het eenmaal per kwartier door de antenne ontvangen vermogen, afgerond tot de dichtstbijzijnde volle decibel. De straalverbinding die hiervoor is gebruikt, staat tussen Ede en Wageningen, heeft een signaalfrequentie van 38,5 GHz en is 6,7 kilometer lang. Verder zijn gegevens beschikbaar de regenmeter van het meteostation van Wageningen Universiteit die ongeveer een kilometer van één van de antennes was verwijderd (zie afbeelding 3) en van het operationele weerradarsysteem van het KNMI. In afbeelding 2 staan twee voorbeelden van buien, zoals gemeten door de microgolfstraalverbinding, de regenmeter en het radarsysteem.
38
H2O / 11 - 2008
Lopend onderzoek in samenwerking met het KNMI richt zich op het maken van neerslagbeelden uit grote netwerken van deze microgolfstraalverbindingen, waarbij
Afb. 2: Twee regenbuien, gemeten door een microgolfstraalverbinding uit een commercieel netwerk (zwart), het operationele KNMI-weerradarsysteem (rood) en een regenmeter (blauw).
26 oktober 2003
1 december 2003 5
20 15 10 5 0
straalverbinding radar regenmeter
4
R (mm h −1)
problemen dus veel minder sprake zal zijn. Daarnaast heeft meting met een microgolfstraalverbinding het voordeel van nabij het oppervlak plaats te vinden in tegenstelling de meting met de weerradar, waarvan de uitgezonden bundel met de afstand tot de radar steeds verder stijgt in de atmosfeer en daarmee extra foutenbronnen ontstaan.
Aangetoond is dat microgolfstraalverbindingen uit commerciële mobiele telefonienetwerken kunnen worden gebruikt om regen te meten. Hierbij moet voor verhoging van de nauwkeurigheid van de neerslagmetingen rekening worden gehouden met het effect van het afronden van het ontvangen vermogen tot de dichtstbijzijnde decibel, van de lange tijd tussen twee opeenvolgende waarnemingen, van natte antennes en van het niet meer op elkaar gericht zijn van antennes onder invloed van wind. In vergelijking met veelgebruikte methoden om neerslag te meten (regenmeters en weerradar) hebben microgolfstraalverbindingen enkele belangrijke voordelen na reductie van eerdergenoemde foutenbronnen. Bovendien maakt de zeer hoge dichtheid van commerciële straalverbindingen in grote delen van de wereld (bijvoorbeeld 12.000 verbindingen in Nederland tegen circa 35 automatische KNMI-regenmeters) deze methode een zeer veelbelovende bron van accurate neerslaggegevens.
Om de zeer grote discrepantie tussen de regenmeter enerzijds en het radarsysteem en straalverbinding anderzijds in de bui van 26 oktober te kunnen verklaren, is het radarbeeld van 13:20 UTC weergegeven in afbeelding 3, met de locaties van de straalverbinding en de regenmeter. Duidelijk te zien is dat deze bui een zeer lokaal karakter heeft met zeer hoge gradiënten in regenintensiteit. Hierdoor meet de regenmeter vele malen meer regen dan de radar en de straalverbinding. Dit geeft meteen een belangrijk nadeel van de regenmeter ten opzichte van een microgolfstraalverbinding aan: door het ruimtelijk integrerende karakter van een straalverbinding zijn deze regenmetingen
R (mm h −1)
Mast met antennes van mobiele telefoniebedrijven. De ronde antennes zijn die van microgolfstraalverbindingen.
Conclusie, discussie en lopend onderzoek
3 2 1
12:30
13:00
13:30
tijd (UTC)
14:00
0
00:00
02:00
04:00
tijd (UTC)
06:00
platform 18
straalverbinding regenmeter
16
10 8
−1
R (mm h
12
)
14
6 Noord
20 km
4 2
Afb. 3: Radarbeeld van 13:20 UTC op 26 oktober 2003. De locaties van de microgolfstraalverbinding en de regenmeter zijn ook weergegeven.
op een slimme manier gegevens van het radarsysteem, automatische regenmeters en microgolfstraalverbindingen zullen worden gecombineerd. Hierdoor kan optimaal gebruik worden gemaakt van de voordelen van deze verschillende instrumenten. Daarnaast wordt in samenwerking met Franse collega’s gewerkt aan het imple-
menteren van deze methode van neerslagmeting in West-Afrika. In dit gebied is geen bestaande infrastructuur voor het meten van neerslag. Implementatie kan dan een grote sprong voorwaarts betekenen voor het verbeteren van het lokale waterbeheer en weersvoorspellingen.
LITERATUUR 1) Messer H., A. Zinevich en P. Alpert (2006). Environmental monitoring by wireless communication networks. Science 312, pag. 713. 2) Leijnse H., R. Uijlenhoet en J. Stricker (2007). Rainfall measurement using radio links from cellular communication networks. Water Resources Research 43, nr. W03201. 3) Wessels H. (1972). Metingen van regendruppels in De Bilt. KNMI. 4) Beard K. (1976). Terminal velocity and shape of cloud and precipitation drops aloft. J. Atmos. Science 33, pag. 851-864. 5) Van de Hulst H. (1957). Light scattering by small particles. John Wiley. 6) Atlas D. en C. Ulbrich (1977). Path- and areaintegrated rainfall measurement by microwave attenuation in the 1-3 cm band. J. Appl. Meteorol. 16, pag. 1322-1331. 7) Leijnse H., R. Uijlenhoet en J. Stricker (2007). Hydrometeorological application of a microwave link: 2. Precipitation. Water Resources Research 43, nr. W04417. 8) Leijnse H., R. Uijlenhoet en J. Stricker (2008). Microwave link rainfall estimation: Effects of link length and frequency, temporal sampling, power resolution, and wet antenna attenuation. Adv. Water Resour. In druk.
advertentie
Voor de afdeling Nieuwbouw Distributie van ons Ingenieursbureau zijn wij op zoek naar:
Waterbedrijf Groningen zoekt frisse waterkrachten
Projectleider
Als projectleider ben je verantwoordelijk voor grote en/of complexe leidingprojecten. Je ontwerpt en beoordeelt leidingontwerpen en voert netberekeningen uit. Je vertaalt lange- en korte termijnontwikkelingen op het gebied van productie en distributie in de gevolgen voor het leidingnet. Verder werk je mee aan de toepassing van standaardmethoden en nieuwe technieken in het vakgebied.
Waterbedrijf Groningen voorziet 260.000 mensen en bedrijven in de provincie Groningen en het Drentse Eelde en Paterswolde van veilig en betrouwbaar drinkwater. Daarnaast leveren wij proceswater in verschillende kwaliteiten, tegen een concurrerende prijs aan de zakelijke markt. We zijn de op één na grootste leverancier van 'water op maat' in ons land. Waterbedrijf Groningen is continu op zoek naar nieuwe waterdiensten en -producten. We denken mee met alle watergerelateerde partijen en we zijn partner als het gaat om innoverende technieken en oplossingen voor specifieke waterproblemen. Bij ons bedrijf werken ruim 220 gemotiveerde en deskundige
(HBO)
Missie: Waterbedrijf Groningen wil als maatschappelijke onderneming de waterbelangen in de provincie Groningen duurzaam veilig stellen.
collega's. Zij zorgen er samen voor dat er 24 uur per dag water wordt geleverd aan zakelijke én huishoudelijke klanten, en helpen mee watervraagstukken op te lossen. Word jij een van onze nieuwe collega's die ons hierbij met raad en daad ondersteunt?
Voorbereider/opzichters
(MBO+)
Als voorbereider/opzichter ontwerp je leidingprojecten, bereid je ze voor en maak je ze uitvoeringsgereed. Je maakt calculaties en planningen en stelt werkomschrijvingen en bestekken op. Toezicht houden op de uitvoering van de projecten is ook een onderdeel van de functie. Je beoordeelt meeren minderwerk. Verder overleg je met de bij de uitvoering betrokken externe partijen.
www.noorderlink.nl
Informatie en sollicitatie We zien je sollicitatie graag voor 14 juni tegemoet. Meer informatie over deze vacatures kun je vinden op www.waterbedrijfgroningen.nl/werkenbij
Acquisitie wordt niet op prijs gesteld.
Waterbedrijf Groningen, n kroaneg bedrief
H2O / 11 - 2008
39
agenda 3 juni, Zutphen Duurzaam hergebruik baggerslib met geotextiele tubes mini-symposium over de mogelijkheid om duurzame waterkeringen te bouwen met geotextiele tubes die gevuld zijn met baggerspecie. In Zutphen wordt het inmiddels toegepast. Organisatie: CUR Bouw & Infra, gemeente Zutphen en Programmabureau De Mars. Informatie: (0182) 54 06 50.
5 juni, Nieuwegein KansRijk vierde editie van het jaarlijkse evenement rond duurzaamheid en innovatie, met als één van de zeven thema’s water. Organisatie: SenterNovem, ministeries van Economische Zaken, VROM, LNV en Verkeer en Waterstaat, het Octrooicentrum Nederland, EVD en Syntens. Informatie: (020) 504 02 00.
5 juni, Utrecht Verzilting in de regio bijeenkomst over de effecten van klimaatverandering op verzilting en de betekenis hiervan voor regionale waterbeheerders, met speciale aandacht voor het noorden van Friesland, Rijnland en Goeree-Overflakkee. Organisatie: Zoet-Zout Platform. Informatie: (0320) 29 88 31.
11 juni, Eindhoven Innovatie, water en gezondheid symposium over vernieuwende coalities die productinnovaties tot stand brengen die te maken hebben met water en gezondheid. Organisatie: Brabant Water, Waterschap De Dommel, TNO, Kiwa Water Research en Philips. Informatie: www.helixer.nl.
12 juni, Ede Stedelijke wateropgave bijeenkomst waarop de praktijkervaringen van gemeenten met de stedelijke wateropgave centraal staan. Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: www.riool.net.
17 juni, ‘s-Hertogenbosch Nationaal waterplan themadag over het nationaal waterplan. Organisatie: Platform Waterpraktijk, Provincie Noord-Brabant, IPO en Waterschap Aa en Maas. Informatie: wdr@waterpraktijk.nl.
17 juni, Lelystad - Aquo-kit bijeenkomst over de Aquo-kit, een set gereedschappen om waterbeheerders te helpen met het opstellen van stroomgebiedsbeheerplannen. Organisatie: Regiegroep en programmabureau IDsW. Informatie: www.idsw.nl.
17 juni, Wageningen Water en stedelijk gebied laatste van een driedelige lezingencyclus over actuele watervraagstukken, met name over de risico’s én mogelijkheden in het stedelijk gebied. Organisatie: Wageningen Business School. Informatie: (0317) 48 40 93.
40
H2O / 11 - 2008
18 juni, Enschede Wet gemeentelijke watertaken bijeenkomst over de toepassing van de Wet gemeentelijke watertaken, met bijdragen van de Vereniging Stadswerk en Stichting RIONED. Organisatie: Gemeente Enschede. Informatie: (053) 481 81 46.
18 juni, Utrecht Nationale droogtedag bijeenkomst over hoogwater, met aandacht voor de gevolgen van klimaatverandering en mogelijke maatregelen, de mogelijke invulling van het onderwerp watertekorten in het Nationaal Waterplan en de regionale uitwerking voor de verdringingsreeksen. Organisatie: Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Informatie: www.droogtestudie.nl.
19 juni, Utrecht Water en gebiedsontwikkeling studiedag over gebiedsontwikkeling met water als centraal thema. Aandacht voor actuele ontwikkelingen in beleid, regelgeving en instrumentarium voor ruimte en water. Organisatie: NIROV. Informatie: Martijn Vos (070) 302 84 11.
24 juni, Utrecht Juridische update voor de watersector congres over nieuwe waterregels en wetten en hun consequenties voor de praktijk, zoals de nieuwe Waterwet, de WABO, nieuwe lozingsregels voor afvalwater, de Wet gemeentelijke watertaken en Europese regelgeving. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 77.
4 september, Rotterdam Industrieel water congres over de stand van zaken rond industrieel water, met aandacht voor hergebruik van proceswater, ontzouting, membraantechnologie en koelwater én de strengere wetgeving voor het lozen of hergebruik van afvalwater. Aan het einde van de dag is een bezoek mogelijk aan de demineraliseringsinstallatie van Evides in Pernis. Organisatie: Euroforum. Informatie: (040) 297 49 77.
25 september, Utrecht Riolering jaarlijks terugkerende dag met 21 korte informatieve lezingen over allerlei zaken die met riolering te maken hebben, verdeeld over grondwater, regenwater, beheer én beleid en regelgeving voor technici. Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: (0318) 63 11 11.
29 september - 3 oktober, Amsterdam Understanding of and adaptation to current and future climate Europese conferentie waarop experts op het gebied van klimaat en adaptatie en beleidsmakers die maatregelen moeten implementeren, met elkaar in discussie gaan over mogelijke oplossingen om de ruimtelijke ordening klimaatbestendig te maken. Eén van de sessies gaat over het klimaatbestendig maken van het watersysteem. Het KNMI is gastheer van deze Europese klimaatconferentie. Informatie: meetings.copernicus.org/ ems2008.
30 september-3 oktober, Amsterdam Aquatech 22e editie van de grootste vakbeurs op het gebied van proces-, drink- en afvalwater in Nederland, met een congresprogramma dat georganiseerd wordt door de International Water Association. Organisatie: Amsterdam RAI. Informatie: (020) 549 12 12.
23 oktober, Utrecht Water en gebiedsontwikkeling studiedag over gebiedsontwikkeling met water als centraal thema en specifiek aandacht voor ontwikkelingen op beleidsniveau en op het gebied van regelgeving. Organisatie: NIROV. Informatie: Martijn Vos (070) 302 84 11.
Buitenland
3 juni, Haasrode (B.) Innovatieve watertechnologieën in de industrie internationale workshop en beurs die in het teken staat van de vernieuwingen op het gebied van proces- en koelwater, sensoren en filtratietechnieken en ontwikkelingen in de drinkwaterbereiding. Organisatie: TNAV en Aquarama. Informatie: (0032) 56 77 13 10 of info@aquarama.be.
3-6 juni, Milaan ConSoil tiende editie van het Nederlands-Duits congres en hét Europese platform voor het bedrijfsleven, de wetenschap en de overheid op het gebied van bodem en grondwater, met een speciale sessie van het ministerie van VROM over het beheer van grondwaterbeschermingsgebieden in het licht van de duurzame veiligstelling van de drinkwatervoorziening. Organisatie: TNO en het Umweltforschungszentrum Leipzig. Informatie: Guus Annokkée (055) 549 39 40.
agenda 10-13 juni, Seoul Envex 30e editie van de internationale milieutechnologiebeurs, met ook aandacht voor (afval)waterbehandeling. Informatie: www.envex.or.kr.
14 juni-14 september, Zaragoza (S.) Water and Sustainable Development wereldtentoonstelling EXPO die dit jaar in het teken staat van water en duurzame ontwikkeling. Informatie: www.expo2008.es.
1-4 september, Brisbane Riversymposium elfde editie van het internationale congres over de rivieren. Informatie: www.riversymposium.com.
16-18 september, Kazakhstan WaterTech Central Asia eerste editie van deze beurs en conferentie over (drink)watertechnologie. Organisatie: Kenes Exhibition en ITECA. Informatie: www.iwtca.com/en.
22-24 september, Boedapest Kunststof pijpen 14e editie van de internationale conferentie voor gebruikers en producenten van kunststof pijpen. Vooral in Oost-Europa zijn kunststof pijpen aan een opmars bezig. De nadruk ligt dit jaar op het milieu. Organisatie: TEPFA, PE 100+, PVC4Pipes en Plastic Pipes Institute. Informatie: www.ppxiv.com.
26-28 november, Hamburg Consequences of climate change and flood protection vierde editie van de internationale conferentie over de gevolgen van de klimaatverandering voor het waterbeheer in het algemeen en de bescherming tegen overstromingen in het bijzonder. Organisatie: Hamburg Messe und Congress GmbH. Informatie: www.acqua-alta.de.
1-3 oktober, Almeria (S.) CIERTA vijfde editie van de beurs en de tweede editie van de internationale conferentie over duurzame energie en watertechnologie. Organisatie: Camara Palacio de Exposiciones y Congresos. Informatie: www.almeriaferiasycongresos. com.
10-12 november, Beijing Water Expo China de zesde editie van deze internationale beurs voor de watersector in China. Organisatie: Chinese Hydraulic Engineering Society en Messe Frankfurt. Informatie: www.waterexpo.cn.
advertentie
!PPLIKON !NALYTICAL VOOR NAUWKEURIGE EN ROBUUSTE ON LINE MONITORING VAN ALLE WATERSTROMEN OP 4OXISCHE STOFFEN ALS s 4OTAAL #YANIDE s 4OTAAL &ENOL s $IVERSE ZWARE METALEN
"ELASTENDE STOFFEN ALS
s !MMONIA s .ITRAAT s .ITRIET s 4OTAAL &OSFAAT s 4OTAAL 3TIKSTOF
!LERT
"ELANGRIJKE PARAMETERS ALS s (ARDHEID s 6ERZADIGINGSINDEX
!PPLIKON !NALYTICAL ON LINE !NALYZERS
6OOR MEER INFORMATIE EN NOG VEEL MEER APPLICATIES
!NALYSE METHODEN CONFORM DE OFFICIÑLE NORMEN .%. )3/ !34- EN TOEPASSING VAN ANALYTISCHE TECHNIEKEN DIE EEN MEETBEREIK VANAF MICROGRAMMEN PER LITER MOGELIJK MAKEN TITRATIE COLORIMETRIE IONCHROMATOGRAFIE EN VOLTAMMETRIE
!PPLIKON !NALYTICAL "6 /N LINE !NALYZER DIVISIE 4EL WWW APPLIKON ANALYZERS COM
H2O / 11 - 2008
41
handel & industrie Dijk met Elastocoast doorstaat stormseizoen (Proef)dijken in Petten en Ouwerkerk die vorig jaar bekleed werden met Elastocoast, hebben het stormseizoen zonder schade doorstaan. De in september aangelegde teststroken van elk 500 vierkante meter groot zijn beoordeeld op sterkte en de effecten op flora en fauna. Dijkbekleding met Elastocoast is een nieuwe manier om de kust te beschermen. Overstroming van een dijk kan erosie veroorzaken aan de landzijde. Dit kan uiteindelijk tot een dijkbreuk leiden. Elastocoast, ontwikkeld door BASF, is een tweecomponenten kunststof die kleine breukstenen aan elkaar lijmt, waardoor een sterke deklaag ontstaat met een open structuur waarin flora en fauna zich kunnen vestigen.
De Amamix.
een simmerring. Het afdichtingsysteem zorgt voor een hoge bedrijfszekerheid en maakt 16.000 bedrijfsuren zonder olieverversen mogelijk. Met nominale vermogens van 1,25 tot 10 kW is voor elk toepassingsgebied het optimale vermogen beschikbaar. De behuizing van de vier- tot twaalfpolige dompelmotoren is vervaardigd van roestvaststaal of gietijzer en voorzien van een coating. Deze zorgen voor een goede warmteafvoer en bieden duurzame bescherming tegen corrosie en abrasie. Voor meer informatie: (020) 407 98 00.
Behalve echte stormen hebben de dijken met Elastocoast ook de proeven met een golfoverslagsimulator goed doorstaan. Rijkswaterstaat voerde in maart proeven uit waarbij een simulator grote hoeveelheden water over de dijk liet stromen. Daarbij werd in zeven series van zes uur elke seconde 30, 75 of 125 liter water losgelaten.
Nieuwe mixers met dompelmotor KSB Nederland uit Zwanenburg heeft onder de naam Amamix een nieuwe generatie direct aangedreven mixers met dompelmotor op de markt gebracht. Bij het ontwerp is veel aandacht besteed aan een optimale vormgeving van de propellers. Het rendement is hierdoor maximaal. De nieuw vormgegeven propellers zorgen voor een efficiënte opstuwing in bassins en verminderen daardoor de stroomkosten voor de gebruiker. De propellers zijn - afhankelijk van het vermogen - uitgevoerd met twee of drie schoepen met een nominale diameter van 200 tot 600 mm. De propellers slingeren verstoppingveroorzakende bestanddelen van het medium weg, waardoor het aggregaat niet geblokkeerd raakt. De propeller is vervaardigd van roestvaststaal. De nieuwe nieuwe mixers zijn geschikt voor afvalwaterzuivering. Maximale zekerheid en veiligheid worden gewaarborgd door het drievoudige dynamische afdichtingsysteem dat bestaat uit twee mechanische asafdichtingen en
42
H2O / 11 - 2008
Bestrijding van blauwalgen
Afvalwaterinstallatie voor woningen Wilo Nederland uit Beverwijk heeft haar programma afvalwaterinstallaties uitgebreid met de Drainlift M1/8. Dit is een complete eenpomps fecaliënopvoerinstallatie voor gebruik in (eengezins)woningen. Behalve het toiletwater kan de Drainlift tegelijkertijd het afvalwater van een bad, douche of wasmachine afvoeren. De Wilo-DrainLift M1/8 is bedrijfszeker door een groot reservoirvolume en een in de pompmotor geïntegreerde thermische motorbeveiliging. Bovendien is de opvoerinstallatie standaard uitgevoerd met verschillende alarmeringsvarianten. Optioneel kan de installatie ook met een netonafhankelijk alarm worden geleverd, waardoor zelfs bij stroomuitval de alarmfunctie is gegarandeerd. De installatie wordt geleverd met een geïntegreerde vlotterschakelaar en alle toebehoren, zoals isolatiemateriaal, flensmoffen, inlaatafdichting en een opening voor het aanbrengen van de inlaten in het reservoir.
TSA bodem en water uit Gendt is importeur geworden van het Duitse Aquamotec, dat apparatuur fabriceert om blauwalgen te bestrijden en bodemslib te reduceren. De Aquamotec wordt ingezet bij een overvloed aan algen (in het bijzonder blauwalgen) en zorgt voor afbraak van organisch bodemslib. Het apparaat, dat op zonne-energie kan werken, wordt gebruikt bij onder meer jachthavens, grote vijverpartijen, golfbanen, natuurzwembaden, recreatieplassen, waterbassins in de tuinbouw, maar ook voor proceswater in de industrie. In Duitsland zijn al veel recreatieplassen en vijvers behandeld met de Aquamotec, maar ook in Nederland wordt hij op diverse plaatsen ingezet. Waterschap Regge en Dinkel heeft hem bijvoorbeeld gebruikt in Almelo, waar men kampte met overlast door blauwalgen. TSA Bodem en Water biedt diverse oplossingen voor oppervlaktewaterverbetering en blauwalgenbestrijding. Het bedrijf levert ook ultrasoon apparatuur die algen, virussen en schimmels bestrijdt. De combinatie van circulatie, beluchting en ultrasoon is effectief. De omstandigheden bepalen de configuratie van de apparatuur. Voor het meten van diverse waterparameters levert TSA een uitgebreid assortiment meetapparatuur. Voor meer informatie: Robert Griep (0481) 45 32 12.
De Drainlift.
Een terugslagklep is optioneel leverbaar. De Drainlift is speciaal ontwikkeld voor toepassing in woningen en werkt dan ook zeer geluidsarm. De pomp is uitgevoerd in gietijzer die de trillings- en geluidsontwikkeling aanzienlijk terugbrengt. Isolatiemateriaal uit rubber zorgt ervoor dat de geluidsoverdracht via de behuizing verder wordt verminderd. Ook de nieuwe schakeling levert een wezenlijke bijdrage aan de geluidsreductie. Middels een ingebouwde potentiometer kan de nalooptijd van de pomp worden ingesteld tussen één en 30 seconden, waardoor slag- en terugslaggeluiden die ontstaan bij plotselinge volumestroomverandering, tot een minimum beperkt blijven. Voor meer informatie: (0251) 22 08 44.
Advertorial
FOCUS HOLLAND NIEUWE PIJLER BINNEN AQUATECH AMSTERDAM 2008 Nieuw op de komende editie van de vakbeurs Aquatech Amsterdam is het Holland Paviljoen. Hier bundelen Nederlandse exposanten die zich specifiek op de thuismarkt richten, hun krachten door zich in een collectief te presenteren. Zo kunnen zij zich binnen het toonaangevende vakevenement onderscheidend profileren richting hun belangrijkste doelgroep: de nationale bezoekers. Thuismarkt "Aquatech staat bekend als het meest toonaangevende vakevenement ter wereld op het gebied van proces-, drink- en afvalwater. Het internationale karakter is natuurlijk de kracht van onze beurs, maar daarbij willen we zeker de Nederlandse belangen niet uit het oog verliezen. Een aantal exposanten richt zich specifiek op de Nederlandse bezoekers omdat zij alleen de nationale markt bedienen. Door deze bedrijven bijeen te brengen in de vorm van een Holland Paviljoen, kunnen bezoekers hen gemakkelijk en snel traceren binnen de beurs", licht Paddy Young van Amsterdam RAI het initiatief toe. "Zo brengen we deze Nederlandse aanbieders en hun potentiële klanten nog beter bij elkaar. Ruim de helft van onze bezoekers komt uit Nederland, dus voor deze bedrijven biedt Aquatech een grote doelgroep waarmee ze graag zaken willen doen. Middels het Holland Paviljoen helpen wij hen graag deze bezoekers naar hun stands te trekken." Full-service pakket Het Holland Paviljoen onderscheidt zich binnen Aquatech niet alleen door de herkomst van de exposanten. Het concept is gebaseerd op een full-service pakket met onder andere stijlvolle standaard standbouw, luxe zithoeken en onbeperkt gebruik van catering om de bezoekers optimaal te
kunnen ontvangen. "Dat is niet het enige voordeel voor exposanten, want minstens zo belangrijk is de doelgroepgerichte campagne die we voor het Holland Paviljoen kunnen voeren," vult Paddy Young aan.
digitale relatiekaarten. "We bieden de deelnemende bedrijven de mogelijkheid om via het digitale handboek maximaal 2.500 relatiekaarten te versturen met een eigen tekst en het bedrijfslogo. Ieder bedrijf kan dus zijn eigen look & feel aan de uitnodiging geven en zo zonder kosten een gepersonaliseerde uitnodiging versturen aan zijn relaties en potentiële klanten. Vanzelfsprekend krijgt de exposant inzicht in wie daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van zijn uitnodiging en kan hier, nog voordat de beurs begint, adequaat op inspelen."
"Zo beschikken we natuurlijk over een uitgebreide database van Nederlandse bezoekers die we voorafgaand aan het evenement al op het Holland Paviljoen kunnen wijzen. Verder zullen we het paviljoen op onze website, in de beurscatalogus, op de tv-schermen op de beurs en middels advertenties in vakbladen ook nadrukkelijk onder de aandacht brengen." Digitale relatiekaarten Een ander belangrijk marketingtool dat onderdeel uitmaakt van het promopakket waar exposanten van het Holland Paviljoen gratis gebruik van kunnen maken, zijn de
AQUATECH AMSTERDAM 30 SEP - 03 OCT
2008
HOLLAND PAVILJOEN Het Holland Paviljoen maakt onderdeel uit van Aquatech Amsterdam 2008 en is te vinden in de Europa Foyer van Amsterdam RAI. Deze expositieruimte grenst aan de overige hallen die voor het vakevenement in gebruik zijn. Aquatech vindt plaats van 30 september tot en met 3 oktober. Meer informatie is te vinden op www.aquatechtrade.com. Voor deelname aan het Holland Paviljoen kunt u contact opnemen met Nick Mouthaan van Amsterdam RAI, tel. 020 – 549 22 99, n.mouthaan@rai.nl.
www.aquatechtrade.com
DutchWaterSector
18 juli 2008: Dutch Water Sector 2009/2010
t *O EF &OHFMTUBMJHF A%VUDI 8BUFS 4FDUPS JOGPSNFSFO /81 PWFSIFJE FO CFESJKWFO EF MF[FS PWFS BMMF CFMBOHSJKLF OJFVXF POUXJLLFMJOHFO JO /FEFSMBOE t %F PQHFOPNFO BSUJLFMFO QSFTFOUBUJFT BESFTTFOMJKTU FO JOEFY NBLFO IFU UPU FFO XBBSEFWPM OBTMBHXFSL UFS QSPNPUJF WBO /FEFSMBOE 8BUFSMBOE t %F VJUHBWF XPSEU XFSFMEXJKE WFSTQSFJE POEFS CF[PFLFST WBO XBUFSFWFOFNFOUFO JO CJOOFO FO CVJUFOMBOE FO WJB BNCBTTBEFT
Op 18 juli aanstaande verschijnt Dutch Water Sector, het Engelstalig overzicht van Nederlandse waterexpertise. Dutch Water Sector wordt door Nijgh Periodieken, in samenwerking met het NWP uitgegeven.
verspreid onder bezoekers van waterevenementen in binnen- en buitenland en via ambassades. Zo zal de Dutch Water Sector in september worden uitgedeeld aan de bezoekers van de Beurs Aquatech.
Reserveer uiterlijk vóór 27 juni advertentieruimte
Deze nieuwe editie biedt u de uitgelezen mogelijkheid uw positie in het buitenland te versterken. De oplage bedraagt maar liefst 15.000 exemplaren en wordt wereldwijd
Reserveer nu uw advertentieruimte in Dutch water Sector en bereik de kopstukken uit de Internationale waterbranche!
Bel voor meer informatie: Roelien Voshol 010 – 427 41 54 of Brigitte Laban 010 – 427 41 52