20081205085130

Page 1

nยบ

41ste jaargang / 5 december 2008

24 /

2008

TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

thema proceswater DE BEHOEFTE AAN EEN KOEL NEDERLAND NIEUWE NORMEN VOOR BESTRIJDINGSMIDDELEN KONINKLIJK NEDERLANDS WATERNETWERK EEN FEIT


WATER WATER -003 34) 6!) 7HITTIER !QUANTIS *OHN -EUNIER

,ED )TALIA (YDROTECH 7ESTGARTH "IOTHANE

+RUGER

2OSSMARK 7ATERBEHANDELING B V #ELSIUSSTRAAT „ 0OSTBUS „ "' %DE 4 „ & „ % INFO ROSSMARK NL

WWW ROSSMARK NL

/46

/RGANICA 4ECHNOLOGY %LGA "ERKEFELD

!NOX+ALDNES

27/


Nogmaals de waterschapsverkiezingen

I

k kan het niet nalaten het nog eens over de waterschapsverkiezingen te hebben. Als u in de vorige uitgave het commentaar gelezen hebt, weet u dat ik niet ga zeuren over de slechte opkomst, die overigens helemaal niet zo slecht was, althans voor waterschapsverkiezingen. Ongeveer een kwart van de Nederlanders die mocht stemmen, stemde. Eigenlijk zelf bijna eenderde als je de fomulieren meetelt, waarop het geboortejaar (per ongeluk?) niet ingevuld was. Dat is dus duidelijk meer dan de vorige keer! Het was dus zeker geen fiasco, zoals verschillende media nu rapporteren. Nieuwswaardig is dat Water Natuurlijk wint; een ‘groene’ partij die gedragen wordt door onder meer de milieu- en natuurorganisaties

in Nederland. Wat heeft dat voor consequenties in het werk van de waterschappen? De waterschappen hebben geopperd de volgende verkiezingen te koppelen aan verkiezingen waarbij meer mensen dagelijks de gevolgen kunnen zien van hun stemgedrag. Het dagelijks werk van de waterschappen gaat gewoon verder, of er nu een bestuur zit dat uit CDA-, PvdA- of VVD-leden bestaat of een bestuur dat een groene dan wel technische achtergrond heeft. Dat blijft ook de reden waarom waterschapsverkiezingen nooit veel stemmers zullen trekken. Wat je ook doet, hoeveel geld en energie je er ook in steekt. Peter Bielars

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Gerda Pieters Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa Water Research) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Sonja Voois (010) 427 41 40 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 99,- per jaar excl. 6% BTW € 131,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag mediagroep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2008 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

inhoud nº 24 / 2008 / *thema 4

/ ‘Marktwerking beste oplossing voor toekomstige waterschaarste’

5 / Discussie over aanpak waterkeringen 6 / Koninklijk Nederlands Waternetwerk een feit 7 / Veel vragen bij gemeenten rond grondwaterbeheer

12 / Hoe verder met de emissies en

6

waterkwaliteit? Astrid Driesprong

20* / Interview met Jaap de Kluijver Maarten Gast

23 / Het rendement van groene daken in Rotterdam Jeroen Klooster, David van Moppes, Elijan Bes en Daniel Goedbloed

20

26 / Klimaatactieplan van Waternet Jan Peter van der Hoek, Jan Koedood, Egbert Baars en Leo Joosten

30 / São Paulo: succesvolle publiek-private samenwerking Peter Conradi

32 / Innovatiebeleid in de watersector sterker

36

bij betere vraagsturing Jos Peters, Ytsen Deelstra, Jos van Nistelrooij en Arwin van Buuren

36* / De behoefte aan een koel Nederland Maarten Bruijs en Henk Jenner

44 / Glasaalbemonsteringen op binnenwater Joost Bergsma, Jos Spier en Gaernt Slijkhuis

53 / Nieuwe normen voor bestrijdingsmiddelen Charles Bodar en Els Smit

56 / Laagwaterbeheer Maas kan beter én goedkoper Arend Jan van der Kerk en Aleksandra Jaskula

59 / Nauwkeuriger vastgestelde beoogde stroomsnelheid in zelfreinigende netten Mirjam Blokker, Agata Donocik, Ferry Smits en Jan Vreeburg

Bij de omslagfoto: Waterbehandeling in grote bedrijven vergt een flinke investering (foto: Michiel van Zaane).


‘Marktwerking beste oplossing voor toekomstige waterschaarste’ Het huidige systeem van watertoewijzing in tijden van schaarste, de verdringingsreeks, kan beter worden vervangen door marktwerking. Het verhandelen van waterrechten is een prikkel om efficiënter om te gaan met (oppervlakte-) water. Dat is de conclusie uit een onderzoek dat het Kennispunt Recht, Economie, Bestuur en Organisatie van de Universiteit Utrecht uitvoerde in opdracht van Rijkswaterstaat Waterdienst over marktwerking in het waterbeheer. belangen. Binnen de eerste twee categorieën is sprake van prioritering; bij de andere twee categorieën vindt onderlinge prioritering plaats op basis van minimalisatie van de economische maatschappelijke schade.

Natuurgebieden (op de foto De Wieden) moeten voorzien blijven worden van voldoende water. Het water in deze gebieden wordt niet verhandeld, evenals het water dat een rol speelt in de veiligheid van Nederland (bijvoorbeeld verzwakking van dijken door extreem lage waterstand).

O

p dit moment bepaalt de overheid wie in tijden van schaarste het meeste recht op water heeft: dit is de verdringingsreeks. Hierbij wordt het

watergebruik in vier categeorieën verdeeld: veiligheid en preventie onomkeerbare schade, nutsvoorzieningen, kleinschalig hoogwaardig gebruik en ten slotte de overige

In het advies van de Deltacommissie wordt gepleit voor een zo efficiënt mogelijk gebruik van water. In de toekomst kunnen droge zomers, zoals die van 1976 en 2003, vaker voorkomen, met alle problemen door de schaarste aan water die daar bij horen. De schade in extreem droge jaren kan aanzienlijk zijn. De Droogtestudie Nederland noemt schadebedragen van 800 miljoen euro voor de scheepvaart en 700 miljoen euro voor de landbouw. Daarbovenop komt nog (mogelijke) schade bij de energiesector, natuur, schade aan keringen en dijken, etc.

Discussie over aanpak waterkeringen Eigenlijk is het heel simpel: de waterkeringen op orde brengen en meteen ‘doorpakken’ naar strengere normen om de klimaatverandering het hoofd te bieden. De kosten voor die hele operatie zijn hoog, maar omgeslagen over een lange periode en gezien de (economnische) belangen vallen de kosten wel mee. De technieken zijn, zeker in Nederland, aanwezig. Toch gaat het allemaal moeizaam. Dat komt door de uitgebreide inspraaktrajecten, tegengestelde belangen en inzichten van de betrokken partijen, falende communicatie en gebrek aan bestuurlijk lef. Dat concludeerden de aanwezigen op het symposium ‘Waterwerken en dijken’, dat het Nederlands Instituut voor de Bouw op 19 november in Leiden hield.

U

it de meest recente vijfjaarlijkse toetsing van de waterkeringen bleek dat landelijk gezien 24 procent van de primaire waterkeringen niet aan de normen voldoet, 44 procent wel voldoet en van 32 procent niet bekend is of ze aan de normen voldoen (cijfers uit 2006). Ook in het beheergebied van Stichtse Rijnlanden moet een aantal dijken versterkt worden, met name langs de Lek. Dat is niet eenvoudig een kwestie van het verhogen van de bestaande dijk, maar een afweging tussen bewoners die dicht bij de dijk wonen, de waarde van de natuur in dit gebied en uiteraard de kosten. Dit vraagt om nieuwe technieken en samenwerking met andere partijen, zoals

4

H2O / 24 - 2008

collega-waterschappen en private partijen, aldus dijkgraaf Patrick Poelmann van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Na het advies van de Deltacommissie over een eventuele aanpassing van de veiligheidsnormen is het belangrijk daar al rekening mee te houden. Het is volgens Poelmann niet te verkopen om een dijk binnen korte tijd twee keer op de schop te nemen. Ook in de provincie Zeeland moet het nodige gebeuren, zo bleek uit het verhaal van gedeputeerde Frans Hamelink. “Zeeland ligt in de frontlinie van de klimaatverandering”, onderstreepte hij het belang van goede dijken voor ‘zijn’ provincie. In Zeeland voldoet

33 procent van de primaire keringen niet aan de normen en van 24 procent is niet bekend hoe de keringen er aan toe zijn. Het grootste probleem zit in de steenbekleding die in het verleden is gebruikt: het zeewater slaat tussen de stenen door en spoelt zand en klei onder de bekleding weg. Zo’n 155 kilometer dijk is al aangepakt, maar vóór 2015 moet nog eens 170 kilometer onder handen worden genomen. Ook kent Zeeland een zevental zwakke schakels, waarvan de aanpak 170 miljoen euro gaat kosten. De provincie houdt rekening met de zeespiegelstijging, hoewel niet bekend is hoeveel hoger de zeespiegel komt te staan. “Dat is niet relevant. We willen de veiligheid garanderen,” aldus de gedeputeerde. Dat hoeft niet per se met het verhogen van dijken. Op verschillende plaatsen wordt gedacht aan nieuwe manieren om de veiligheid te verbeteren: combinaties van natuurontwikkeling en terpen bijvoorbeeld, een streven dat goed past in de ambitie van de provincie om van de zuidwestelijke delta een proeftuin en etalage te maken van de Nederlandse deltatechnologie.


actualiteit / verslag Voordelen verhandelbare waterrechten In het onderzoek van de Universiteit Utrecht is de vraag gesteld onder welke voorwaarden de invoering van een systeem van verhandelbare waterrechten tot een efficiënter gebruik van oppervlaktewater leidt. Volgens de onderzoekers leidt de marktwerking ertoe dat de waterrechten bij die partijen terecht komen die de meeste (economische) waarde aan deze rechten kunnen toevoegen. Doordat het watergebruik een prijs krijgt, resulteert marktwerking bovendien in een zuiniger gebruik van water. Het wordt voor alle partijen immers financieel aantrekkelijk om nieuwe technologieën te ontwikkelen waarmee ze hun waterverbruik kunnen beperken. Daarnaast kan marktwerking op de lange termijn resulteren in een structurele re-allocatie van watergerelateerde activiteiten. Volgens de onderzoekers zijn dit drie belangrijke voordelen van een systeem van verhandelbare waterrechten ten opzichte van de huidige verdringingsreeks.

Veiligheid en natuur gevrijwaard Niet al het water wordt ‘verhandeld’. De onderzoekers gaan ervan uit dat publieke functies die in het teken staan van veiligheid én de natuur altijd van voldoende water worden voorzien. De ‘rechten’ van het water dat overblijft, kunnen vrij verhandeld worden. Het verhandelen van het water kan op diverse manieren plaatsvinden. De betreffende overheid (Rijk, provincie, gemeente of waterschap) kan het daadwerkelijke eigendom verhandelen, maar ook het gebruiksrecht van het water voor een bepaalde periode.

Niet alleen waterbeheerders en drinkwaterbedrijven kunnen in de problemen komen door de klimaatverandering. Ook de binnenvaart moet inspelen op de gevolgen. Uit een grafiek die Joris Tenhagen van de vereniging van verladers EVO toonde, werd duidelijk dat de zomer van 2003, toen binnenschepen door de droogte lange tijd stillagen, tot een duidelijke dip in de totale omzet van de branche leidde. Zijn pleidooi was dan ook om bij aanpassingen van de infrastructuur om de klimaatverandering het hoofd te bieden, ook de belangen van de binnenvaart mee te nemen.

Kritiek op integraal werken Pieter van Geel, voormalig staatssecretaris van milieu en nu fractievoorzitter van het CDA in de Tweede Kamer, liet een afwijkend geluid horen over integraal werken. Hij ziet ‘integraliteit’ eerder als een bedreiging dan als een mogelijkheid. Door de vele instanties en belangen die meespelen, wordt het moeilijk besluiten nemen. Liever ziet Van Geel dat prioriteiten worden gesteld, waarbij indien mogelijk rekening wordt gehouden met andere belangen. Het doel, in dit geval veiligheid, staat daarbij voorop. Ook voor de financiering bekijkt Van Geel de zaken op een andere manier. Er moet geld komen

Volgens de onderzoekers van de Universiteit Utrecht leidt marktwerking ertoe dat de waterrechten terechtkomen bij die partijen die de meeste (economische) waarde aan deze rechten kunnen toevoegen.

Volgens Michiel Verduijn van de faculteit Recht, Economie, Bestuur en Organisatie van de Universiteit Utrecht is het logisch dat de overheid als controlerende autoriteit optreedt, maar deze en andere praktische vragen zijn voer voor een vervolgonderzoek. Het verhandelen van de waterrechten kan het best per stroomgebied gebeuren, aldus de onderzoekers. Door de grote verschillen in waterinfrastructuur per stroomgebied kan het in sommige gebieden logischer zijn vast te houden aan de bestaande verdringingsreeks. Voor praktische voorbeelden kan het verder lonend zijn naar het buitenland te

voor het voldoen van de waterkeringen aan de huidige normen en het klimaatbestendig maken van Nederland, aldus de CDA-fractievoorzitter. Maar waarom een vast bedrag per jaar en niet wat meer geld in een economisch gunstig jaar en wat minder als het tegenzit? Ten slotte merkte hij op dat de Deltacommissie met goede voorstellen is gekomen, maar dat de wens om het waterbeheer geheel te depolitiseren waarschijnlijk niet haalbaar is. Over de daadwerkelijke stijging van de zeespiegel kan gediscussieerd worden, maar dat het een significante stijging is, is wel zeker, zo betoogde Pier Vellinga. “We moeten ons voorbereiden, niet direct maar wel op termijn.” Dijkverhoging, compartimentering en verhuizen uit westelijk Nederland hebben verschillende nadelen, volgens de Wageningse hoogleraar. Hij pleitte opnieuw voor een brede, doorbraakvrije dijk als robuuste oplossing. Deze tot honderden meters brede dijken kunnen meerdere functies herbergen (wonen, werken, wegen en natuur). Water dat eventueel over deze dijken slaat, kan voor natte voeten zorgen, maar niet voor de enorme schade en slachtoffers die nu bij een dijkdoorbraak worden verwacht.

kijken, waar het verhandelen van waterrechten al gebeurt. Daar blijkt ook dat een systeem van verhandelbare waterrechten niet per definitie voor lastenverzwaring voor de gebruikers zorgt. ‘Marktwerking als instrument voor waterschaarste in Nederland’ door Michiel Verduijn, Utrecht: Kennispunt 2008, Faculteit Recht, Economie, Bestuur en Organisatie. ISBN: 978-90-5213-161-0. Voor meer informatie: (030) 252 70 25.

De laatste twee sprekers kwamen met beelden van projecten die nu daadwerkelijk worden uitgevoerd: de Maaswerken in Limburg, de aanpak van de zwakke schakel bij Scheveningen en de dijkversterking van de Zuiderdijk (Enkhuizen-Hoorn). Anne-Beth Heijnen is bij Rijkswaterstaat verantwoordelijk voor de uitvoering van het project Grensmaas. De Maas wordt op diverse manieren aangepakt om (Zuid-) Limburg veiliger te maken. Zo wint men 53 miljoen ton grind en legt men ongeveer 1.000 hectare natuur aan. Op 3 oktober jl. is daadwerkelijk de schop in de grond gegaan, maar uit het verhaal van Heijnen bleek dat dat heel wat voeten in de aarde had gehad. Uit het verhaal van Harm Albert Zanting (ARCADIS) bleek dat vooral mensen het verschil maken. Hoe gaan zij om met afwijkingen van de planning? Kunnen mensen zich in elkaars positie verplaatsen? Een goede projectleider verenigt al deze deugden in zich en weet het gat tussen planning en uitvoer te dichten. Het einddoel moet niet uit het oog worden verloren, maar reflecteren op genomen beslissingen kan geen kwaad. En de goede beslissingen blijven daarbij overeind, volgens Zanting.

H2O / 24 - 2008

5


Per 1 januari Koninklijk Nederlands Waternetwerk Een kleine 400 leden van NVA en KVWN zijn op 28 november akkoord gegaan met de fusie tot het Koninklijk Nederlands Waternetwerk. De nieuwe vereniging krijgt per 1 januari aanstaande als directeur Monique Bekkenutte. Roelof Kruize hanteert voortaan de voorzittershamer.

T

ijdens een feestelijke bijeenkomst, deels in Voorthuizen en deels in het Dolfinarium in Harderwijk, kregen de toekomstige leden een programma voorgeschoteld met als rode draad de vernieuwing van de ‘oude’ personenverenigingen NVA en KVWN om voorbereid te zijn op de toekomst zonder kennis te verliezen. Hoeveel leden de nieuwe organisatie gaat tellen, is nu nog niet duidelijk. De ruim 100 jaar oude KVWN en de exact 50 jaar oude NVA tellen nu samen 3.680 leden. Volgens Roelof Kruize wordt het Waternetwerk hét professionele podium voor experts die werkzaam zijn op het gebied van drinkwater, afvalwater en waterbeheer (zie ook pagina 48). Met name de jongere generatie wil hij aan de nieuwe vereniging binden. De vergrijzing binnen het ledenbestand noopt daartoe. Voor nieuwe activiteiten is een flinke som geld beschikbaar, met name uit het steunfonds en het eigen kapitaal van de KVWN.

De nieuwe voorzitter en directeur van het Koninklijk Nederlands Waternetwerk: Roelof Kruize en Monique Bekkenutte.

Prijzen Kruize overhandigde in Voorthuizen de laatste ereprijs van de KVWN. Die ging naar Jos van Winkelen (Vitens) voor zijn werk de afgelopen 40 jaar in de drinkwatersector. De prijswinnaar zei trots te zijn dat hij in die periode een bijdrage kon leveren aan een sector waar het Nederlandse publiek zeer tevreden over is. De ereprijs ging de afgelopen jaren telkens naar mensen die zich zeer verdienstelijk hebben gemaakt voor de watersector. Ook werd de NVA/KVWN-scriptieprijs uitgereikt en wel door Agnes Maenhout van Wateropleidingen aan Bas van Leeuwen (Universiteit Twente) voor een onderzoek naar de invloed van een mosselbank op de dynamiek van fijn sediment van een intergetijdeplaat in de Waddenzee (zie pagina 49). Deze scriptieprijs zal blijven bestaan. Het doel ervan is jongeren te stimuleren in de watersector aan de slag te gaan. Dit jaar waren acht scripties door de universiteiten aangeleverd. Tijdens het formele gedeelte van de feestelijke bijeenkomst presenteerde Roelof Kruize de nieuwe directeur van het Waternetwerk: Monique Bekkenutte. Zij heeft zich in het recente verleden vooral beziggehouden met communicatie. Voor de start van het Waternetwerk én het 50-jarig bestaan van de NVA is een boek gemaakt door Geert Vinke en Gerda Sulmann naar een idee van Jos Peters. Het is een bundel met bespiegelingen in de vorm van een water-ABC: 26 korte verhalen met bijzondere en soms zelfs verrassende feiten over water in al zijn hoedanigheden. Volgend jaar komt het boek beschikbaar voor nieuwe leden van het Waternetwerk. Foto’s: Marjan van Houten

6

H2O / 24 - 2008

Ongeveer 375 leden van de NVA en KVWN vierden de start van de nieuwe vereniging. Jos van Winkelen ontving de laatste Ereprijs van de KVWN.


verslag Veel vragen bij gemeenten over grondwaterbeheer Gemeenteambtenaren die zich expliciet bezig (gaan) houden met de gemeentelijke watertaken, kunnen nog wel wat ondersteuning gebruiken, zo bleek tijdens de Gemeentelijke Watertakendag die Stichting RIONED op 18 november in Ede verzorgde. Enkele honderden ambtenaren mochten zich in discussies mengen aan de hand van erg praktische zaken als de reactiesnelheid op klachten van burgers over grondwater en riolering. De VNG kondigde aan begin volgend jaar met een modelverordening te komen voor de waterregelgeving in gemeenten. Daarin staan slechts een beperkt aantal generieke regels en blijft ruimte bestaan voor maatwerk per gemeente.

E

én van de vragen die aan de aanwezigen werd gesteld, was of gemeenten altijd onderzoek uitvoeren wanneer een klacht binnenkomt over grondwater. Dat bleek niet het geval te zijn, hoewel sommige ambtenaren elke klacht als een gratis advies zagen. Maar vooral de diversiteit van het grondwaterbeheer, dat per 1 januari deels een zaak voor de gemeenten wordt, doet menig ambtenaar naar lucht happen. Zo zien verschillende gemeenten met angst en beven de uitvoering van de projecten in het kader van ‘Ruimte voor de Rivier’ van Rijkswaterstaat tegemoet. Zij vrezen ter plekke een flinke verhoging van de grondwaterspiegel. Maar de aanwezigen op de RIONED-bijeenkomst kwamen ook met vragen als: Krijgt de gemeente binnenkort een rol als blijkt dat het waterdicht maken van kruipruimten veel doelmatiger is dan het aanleggen van drainage? Dat is niet zo; dat is een zaak voor de betrokken particulier. De gemeente in kwestie zou de kosten wel deels kunnen subsidiëren, zo werd betoogd. En als bewoners zelf drainage aanleggen, moet de gemeente dan het drainagewater ontvangen? Nee, niet per se, alleen als het doelmatig is. Waarbij het belang van het

begrip doelmatig meteen duidelijk werd. Veel gemeenten blijken niet uit de voeten te kunnen met de doelmatigheidstoets in de nieuwe regelgeving. Toch wordt die toets per 1 januari aanstaande belangrijk, evenals de samenwerking met andere buurgemeenten (in verband met grensoverschrijdende problemen). De zorgplicht die de gemeenten krijgen op het gebied van grondwaterbeheer betreft niet alleen het uiteindelijke beheer, maar ook de inrichting en de daaraan voorafgaande bestemmingsfase. Meer dan de helft van de grondwaterproblemen in Nederland wordt veroorzaakt door het verkeerd bouwrijpmaken van een stuk grond. Het informeren en helpen van burgers die grondwaterproblemen hebben, wordt per 1 januari ook belangrijker. Harry Prinsen van Tauw gaf daarom aan hoe een grondwaterloket moet functioneren (zie ook H2O nr. 22 van 7 november jl.). Van de aanwezigen in Ede beschikte eenderde al over een grondwaterloket, eenderde dacht er over na en eenderde wilde vooralsnog geen loket inrichten.

is afvalwater, zei hij. Met het regenwater spoelen ook verontreinigingen mee. Krijt verwachtte verder dat de waterschappen binnen een jaar of 20 iets met het effluent van de rwzi’s moeten gaan doen; nu stroomt dat weg naar de Noordzee. Ook vroeg hij aandacht voor het vochtig toiletpapier. Na de campagnes over fosfaten in het afvalwater van huishoudens is het volgens Krijt nu tijd voor een campagne tegen het doorspoelen van dit soort papier door de wc. Maar ook medicijnen, vet en verfresten zouden in die nieuwe campagne meegenomen moeten worden. Gert Dekker van de VNG maakte de aanwezigen duidelijk dat er geen plicht komt tot afkoppelen. Het afkoppelen in bestaand stedelijk gebied moet op basis van vrijwilligheid vorm krijgen. Om het de gemeente volgend jaar gemakkelijker te maken met de uitvoering van de Wet gemeentelijke watertaken komt de vereniging begin 2009 met een modelverordening met een beperkt aantal generieke regels en ruimte voor maatwerk vanwege de specifieke grondwatersituatie per gemeente.

Krystof Krijt van het ministerie van VROM veegde de vloer aan met de gedachte dat afstromend hemelwater zuiver is; het

Groot Salland begint jongerenwerkproject Waterschap Groot Salland gaat werkervaringsplaatsen aanbieden aan jongeren en jong-volwassenen met een licht verstandelijke handicap én jeugdreclasseringsmaatregel. Hiertoe hebben het waterschap en de William Schrikker Groep Jeugdreclassering en Frionzorg op 3 december een projectplan ondertekend. Het gaat in eerste instantie om een beperkt aantal jongeren (drie tot vier); afhankelijk van het verloop van het project kan dit aantal in de toekomst worden uitgebreid.

H

et aanbieden van werkervaringsplaatsen is één van de manieren waarop Groot Salland uiting wil geven aan zijn sociale en maatschappelijke betrokkenheid. Met de werkervaringsplek wordt de jongere een kans geboden en krijgt hij/zij perspectief en waardering. Het doel van het project is te voorkomen dat de jongeren na hun veroordeling in herhaling vallen en te helpen bij hun reïntegratie in de maatschappij. De werkzaamheden vinden met name plaats in de buitendienst en bestaan uit onder meer maaien, stuwonderonderhoud, schilderen,

lassen, rijden en bedienen van machines en het assisteren van waterschapsvakmannen en peilbeheerders. Ook werkzaamheden in de kantine en schoonmaakwerk kunnen deel uit maken van het project. Hoewel niet het uitgangspunt van het project, bestaat de kans dat als de werkervaring beide partijen goed bevalt, de jongere uiteindelijk een arbeidscontract krijgt aangeboden door het waterschap.

ondersteuning biedt aan mensen met een verstandelijke handicap of beperking op het gebied van wonen, werk en dagbesteding en vrije tijd in de regio Zwolle, Ommen en Steenwijk. Beide organisaties begeleiden jongeren die praktijkonderwijs volgen of hun opleiding niet hebben voltooid. De jongeren hebben beperkte kansen en missen werkervaring om een goede kans te maken op de arbeidsmarkt.

De William Schrikker Groep werkt voor jongeren met een beperking die in aanraking zijn gekomen met het strafrecht. Frionzorg is een dienstverlenende organisatie die

H2O / 24 - 2008

7


‘Nú klimaatmaatregelen, ondanks onzekerheden en kredietcrisis’ De gevolgen van de klimaatverandering kunnen nog beperkt worden, als we nú ingrijpen met alle middelen die we hebben. Daarbij gaat het zowel om mitigerende als adaptieve maatregelen, waarbij de onzekerheden over de verschillende scenario’s en de huidige kredietcrisis geen reden mogen zijn te wachten. Dat was de kernboodschap tijdens de grootschalige bijeenkomst ‘Op weg naar een klimaatbestendige samenleving’ op 27 november in Rotterdam, waarbij internationale ‘grootheden’ (James Hansen van de NASA, ex-burgemeester Ken Livingstone van Londen) en nationale (minister Cramer van VROM, Pier Vellinga, Pavel Kabat en Cees Veerman en vele anderen) hun visie op de toekomst gaven. Deze bijeenkomst was een intitatief van de mensen achter de onderzoeksprogramma’s Klimaat voor Ruimte en Kennis voor Klimaat.

I

n een bijna dramatische oproep stelde James Hansen dat het moment waarop de temperatuurstijging beperkt zal blijven, voorbij is. Als de mensheid niet heel snel de concentratie broeistofgassen in de atmosfeer beperkt, zal de temperatuurstijging groter worden, waarbij een zelfopwarmend effect optreedt. Om de concentratie broeikasgassen te beperken (maximaal 350 PPM CO2, op dit moment is de concentratie 385 PPM en stijgende), zijn alle middelen toegestaan volgens Hansen. Uiteraard het beperken van de uitstoot, maar ook de opslag van kooldioxide is een optie. Hij pleitte voor een aantal maatregelen op verschillende gebieden: het efficiënter gebruiken én opwekken van energie, het gebruik van duurzame energie, een nieuwe generatie nucleaire reactoren (zonder afvalproblemen) en het vasthouden van kooldioxide. Om de burger, om wie het uiteindelijk allemaal gaat, te enthousiasmeren, zou de uitstoot van broeikasgassen belast moeten worden. Wie meer uitstoot, moet meer betalen, wie minder uitstoot, krijgt geld terug. Ken Livingstone heeft in zijn tijd als burgemeester van Londen de nodige maatregelen doorgevoerd om de uitstoot van broeikasgassen te beperken. Zo wordt het gebruik van auto’s in de binnenstad ontmoedigd door een stevige tolheffing. Ook door het isoleren van woningen, het minder verspillen van water en het lokaal opwekken van energie kan een behoorlijke reductie in de emissie van broeikasgassen worden bereikt. Ook zijn groene daken sinds kort toegestaan, zoals die in Rotterdam voorgesteld worden (zie pagina 23). Hoewel Ken Livingstone.

dergelijke maatregelen een stap in de goede richting zijn, moet dergelijk beleid internationaal gedragen worden. Livingstone uitte felle kritiek op de Amerikaanse regering, die in zijn ogen veel te weinig voor het klimaat heeft gedaan. Hij hoopt dat de nieuwe regering onder leiding van Obama wél een actieve houding aanneemt. Pavel Kabat, hoogleraar aan de Wageningen Universiteit en lid van de Deltacommissie, behandelde een prangende vraag van veel aanwezigen. Welke maatregelen moeten getroffen worden om de gevolgen van de klimaatverandering te beperken? Er zijn zoveel onzekerheden, zoveel verschillende scenario’s, dat het kiezen van de juiste maatregelen onmogelijk is. Of niet? Kabat stelde dat bijvoorbeeld waterbeheerders een precies getal willen, zoals: de zeespiegel stijgt X centimeter, de temperatuur stijgt Y graden. Een dergelijk precies getal is nooit te geven. Kabat stelde een andere manier van werken voor. Er is een probleem: er worden verschillende oplossingsstrategieën opgesteld. Deze worden afgezet tegen de verschillende scenario’s die zijn opgesteld. Het is dan de kunst een robuuste strategie te kiezen die zo goed mogelijk aansluit bij de verschillende scenario’s. Uiteindelijk, zo stelden verschillende sprekers maar ook toehoorders, is het een kwestie van geld. De technieken om te besparen zijn er deels al, maar zijn vaak nog (te) duur. Ook moeten vooral burgers overtuigd worden van de noodzaak voor verandering. Volgens Hansen hebben wetenschappers in de communicatie naar burgers gefaald om de urgentie over te brengen. James Hansen.

Ook de regeringen hebben daar uiteraard een grote rol in. Zowel het informeren en stimuleren van de burgers als zelf (inter) nationale afspraken maken en, belangrijker nog, nakomen. Geld mag daarbij geen beperkende rol spelen, zo claimde minister Cramer van het ministerie van VROM. Tijdens een klimaatbijeenkomst in Warschau heeft zij voorgesteld een internationale financiële structuur op te zetten voor klimaatmaatregelen. Deze suggestie is overgenomen door Frankrijk, de huidige voorzitter van de EU. De praktische vragen, zoals welk land hoeveel bijdraagt en hoe het geld ingezameld wordt, moeten nog besproken worden. Waarschijnlijk komt dit op tafel tijdens een milieubijeenkomst in Poznan (deze bijeenkomst was bezig ten tijde van het drukken van deze uitgave). Ondanks dat de neuzen van sprekers en deelnemers van deze bijeenkomst dezelfde kant opstaan, bleven veel mensen hangen op de onzekerheden. De onderzoeksprogramma’s Klimaat voor Ruimte en Kennis voor Klimaat pogen op een aantal prangende vragen een antwoord te geven. Ook het Planbureau voor de Leefomgeving is begonnen met een onderzoek waarin de risico’s (en kansen) van verschillende sectoren, zoals de watersector, natuur, landbouw, etc., met elkaar verbonden worden. Hoewel niemand de noodzaak voor kennisontwikkeling betwist, leek een aantal aanwezigen zich af te vragen of gewacht moet worden met maatregelen op de uitkomsten van die onderzoeken. De voorspelling van Ken Livingstone, dat de mensheid de klimaatverandering wel zal overleven maar wellicht als een kleine groep primitieve holbewoners als er niet snel gehandeld wordt, leek zijn doel te hebben bereikt. De ‘sense of urgency’ leek tijdens deze bijeenkomst goed te zijn overgedragen. Foto’s: Michelle Muus, Klimaat voor Ruimte/Kennis voor Klimaat

8

H2O / 24 - 2008


verslag IWA brengt water en klimaat onder aandacht van waterbedrijven De International Water Association (IWA) heeft afgelopen november voor het eerst een flink aantal waterbedrijven enthousiast kunnen krijgen voor een bijeenkomst in Amsterdam van de Specialist Group on Water and Climate. Roelof Kruize (directeur Waternet en voorzitter van deze IWA-groep) en Henk van Schaik (Co-operative Programme on Water and Climate en vice-voorzitter) probeerden met de aanwezigen tot een mondiaal Perspective Document over water en klimaat te komen voor IWA-leden en het 5e World Water Forum in maart 2009 in Istanbul.

D

ie aanwezigen kwamen van alle vijf werelddelen, terwijl ook studenten van het UNESCO-IHE in groten getale deelnamen - in totaal 85 deelnemers uit 20 landen. Waar IWA vanouds vooral vanuit het noorden wordt gevoed, wil men de bijdragen vanuit het Zuiden voortaan ook via het UNESCO-IHE Institute for Water Education vormgeven. Professor Hoekstra van de Universiteit Twente vertelde de aanwezigen over de ‘water footprint’: een maat voor de hoeveelheid water die een burger, bedrijf of land per jaar nodig heeft, waarbij wordt ingecalculeerd hoeveel water nodig is om producten te realiseren. Veel landen produceren hun waterintensieve producten niet zelf. Dit legt een druk op de exporterende landen, waar het juist vaak ontbreekt aan verstandig waterbeheer. Als zodanig kan de ‘water footprint’ bedrijven en publieke organisaties helpen hun verantwoordelijkheid te nemen. Hoekstra had kritische kanttekeningen bij het inzetten van energie gewonnen uit biomassa: deze energie heeft een enorme watervoetafdruk waardoor het oplossen van de energiecrisis kan leiden tot een mondiale watercrisis, meent hij. Ase Johannessen (IWA).

De waterbedrijven trachten hun emissies en energieverbruik te reduceren. Een aantal Nederlandse bedrijven presenteerde de resultaten van een energievoetafdruk als een eerste stap om inzicht te krijgen in het verbruik, om van daaruit aan energiereductie te werken. Ook handel in ‘carbon-credits’ kwam ter sprake - iets waar de Specialist Group zich verder in zal verdiepen, te meer daar berekeningsmethoden her en der nog niet met elkaar overeenkomen. Australië is het land waar klimaatverandering zich op dit moment middels droogte al het meest manifesteert. Australië is dan ook ver met de ontwikkeling van een pakket aan maatregelen, zoals regulering en beperking van zowel watergebruik als de vraag naar water. Ook ontzilting speelt een steeds belangrijker rol. Waternet in Amsterdam beweegt zich richting integratie van water en energie in één bedrijf. Ook Seattle en East-Anglia (waarvan het noorden in de 17e eeuw onder leiding van de Nederlander Cornelis Vermuyden werd drooggelegd) werken aan adaptatiestrategieën, terwijl bedrijven in Tokyo en elders vooral werken aan Henk van Schaik (CPWC).

lekreductie en waterbesparingsmaatregelen in huis, zogenaamde ‘no regret’-maatregelen. De sociale aspecten, zoals communicatie ter ondersteuning van adaptatie en mitigatie, kwamen slechts beperkt aan de orde. Hoewel een essentieel onderdeel voor de strategie van bedrijven, blijft het met name bij enquêtes onder huishoudens over hun watergebruiksgedrag. Enerzijds constateerden de deelnemers dat informatie over klimaatverandering moet worden meegenomen in beslissingen over nutsvoorzieningen, anderzijds zijn er nog veel onzekerheden in deze informatie. De risico’s kunnen worden meegenomen door rekening te houden met meer variatie (zoals in het Verenigd Koninkrijk al gebeurt), te werken aan management van vraag en aanbod zodat een grote flexibiliteit ontstaat, en middels de Kaderrichtlijn Water. Overheden werken bovendien aan regelgeving op het gebied van mitigatie en adaptatie. Bedrijven zullen hieraan uitvoering moeten geven, met instemming van aandeelhouders en klanten. De ervaring leert dat het loont om als nutsbedrijf op de regelgeving te anticiperen. Het genoemde Perspective Document voor het World Water Forum zal nader ingaan op mitigatie, laaggelegen kustgebieden, droogtegevoelige gebieden, smeltende sneeuw en berggebieden. Interessant hierbij is de relatie met een Guidance Document on Water and Climate van de UNECE, waaraan vanuit Nederland onder andere door CPWC intensief wordt gewerkt. De deelnemers meenden dat de tijd rijp is dat IWA haar leden adviseert over mitigatie en adaptatie. De vraag naar informatie en advies is groot. De Jordaanse waterminister, die tevens voorzitter is van de vereniging van nutsbedrijven in de Arabische landen, informeerde daags voor de bijeenkomst naar het Perspective Paper. Michael van der Valk

ingezonden mededeling

H2O / 24 - 2008

9


Drinkwaterbedrijf Oasen is op zoek naar een:

Coördinator waterkwaliteit Heb jij de passie en gedrevenheid om de voortgang en kwaliteit van het water te bewaken? Durf jij de verantwoordelijkheid aan? Kom dan werken bij Oasen. Je functie Als coördinator waterkwaliteit ben je de schakel tussen het drinkwaterbedrijf en het externe laboratorium. Daarmee heb je een maatschappelijk zeer verantwoordelijke taak: je draagt zorg voor de kwaliteit van het drinkwater. Jouw bagage Je beschikt over een afgeronde hbo-opleiding op het gebied van waterzuivering of laboratoriumtechniek. Je houdt ervan om midden in de organisatie te staan en je bent niet bang om je standpunten naar voren te brengen. Daarnaast kun je helder rapporteren, ben je vasthoudend en kwaliteits- en resultaatgericht. Ons aanbod Voor deze functie geldt een maximum jaarinkomen van ongeveer 39.000 euro bruto. Daarnaast hebben we een compleet pakket secundaire arbeidsvoorwaarden waaronder flexibele werktijden en 38 verlofdagen per jaar. Bovendien kun je je bij Oasen op talloze manieren verder ontwikkelen. Oasen N.V. Nieuwe Gouwe O.Z. 3 Postbus 122 2800 AC Gouda T 0182 59 35 30 info@oasen.nl www.oasen.nl

Vind meer op www.werkenbijoasen.nl. Je sollicitatie Meer weten over de functie van coördinator waterkwaliteit en jouw kansen bij Oasen? Neem dan contact op met Harrie Timmer, telefoon 0182 59 35 49. Voor meer informatie over de sollicitatieprocedure kun je terecht bij Reshma Jagroep, telefoon 0182 59 33 24. Of stuur een e-mail naar: sollicitatie@oasen.nl

Drijvende kracht Le Pooleweg 9 2314 XT Leiden Tel.: 071 - 581 40 40 Fax: 071 - 581 40 49 E-mail: office@benelux.auma.com

Aandrijvingen voor afsluiters van Auma staan wereldwijd bekend als zeer veilig en betrouwbaar. Maar ze zijn ook en vooral klaar voor een toekomst waarin procesbeheersing, meer nog dan vandaag, draait om geïntegreerde automatische besturing. Om de productie te waarborgen en maintenance veiliger, eenvoudiger en goedkoper te maken, is Auma de logische keuze. Want de aandrijvingen van Auma zijn doeners én denkers tegelijk, die gemakkelijk te integreren zijn in elk gangbaar geautomatiseerd procesbesturingssysteem. Auma bekleedt al ruim 40 jaar een toppositie als ontwerper en producent van innovatieve aandrijvingen voor afsluiters. Conventionele, non-intrusive en explosieveilige aandrijvingen die toegepast worden in veeleisende omgevingen als waterbeheer en (petro-)chemie. Onze salesengineers werken graag met u mee aan de beste configuratie voor uw installaties. Maak eens een afspraak, en ontdek ons oplossend vermogen.

AUMA, SOLUTIONS FOR A WORLD IN MOTION


verslag Afsluiting Internationaal Jaar van de Sanitatie Het Internationale Jaar van de Sanitatie is in Nederland reeds afgesloten op 21 november met een bijeenkomst in het Koninklijk Instituut voor de Tropen te Amsterdam. Daar werd stilgestaan bij de resultaten van de sanitatielobby die dit jaar op volle toeren draaide. De organisatie van de bijeenkomst - met als titel ‘Looking Beyond the International Year of Sanitation’ - lag in handen van het International Water and Sanitation Centre, het Netherlands Water Partnership en Simavi. De bijeenkomst moest tevens een stimulans zijn voor inspanningen op sanitatiegebied in de toekomst.

H

oewel nog moeilijk te bepalen is hoeveel meer mensen toegang hebben gekregen tot schoon drinkwater en betere sanitaire voorzieningen, heeft het jaar beslist een grotere, wereldwijde aandacht voor het onderwerp sanitatie opgeleverd, aldus de organisatoren. Mede dankzij de inspanningen van kroonprins Willem-Alexander, die de bijeenkomst met zijn aanwezigheid vereerde, wordt het tot nu toe niet-bestaande woord ‘sanitatie’ binnenkort opgenomen in het Van Dale woordenboek, alsmede in het Pinkhof Geneeskundig woordenboek. Kroonprins Willem-Alexander opende het Internationale Jaar van de Sanitatie precies een jaar geleden in New York en gaf vijf dagen later de aftrap voor de Nederlandse inbreng in Zaandam. De Verenigde Naties riepen 2008 tot Internationaal Jaar van de Sanitatie uit, omdat wereldwijd 40 procent van de wereldbevolking (2,6 miljard mensen) sanitaire voorzieningen ontbeert. Daarnaast hebben bijna een miljard mensen geen toegang tot schoon drinkwater. Dit jaar zijn de inspanningen op het gebied van sanitatie en drinkwater (als één van de millenniumdoelen) verdubbeld en is sanitatie, dat voorheen toch als een ondergeschoven kindje behandeld werd, hoog op de internationale en nationale agenda’s komen te staan. De sprekers in Amsterdam gaven aan alles op alles te willen zetten om te voorkomen dat het onderwerp sanitatie straks ongemerkt weer uit de schijnwerpers verdwijnt. Jeroen van der Sommen van het NWP ziet hiervoor met name mogelijkheden op het gebied van samenwerking. “Het afgelopen jaar zijn steeds meer publieke en private organisaties en ngo’s gaan samenwerken om zich in te zetten voor dit millenniumdoel. Er is dan ook al heel veel bereikt, maar het is niet genoeg: het is slechts het begin. Zelfs als we voldoende mensen aan schoon water en goede sanitaire voorzieningen kunnen helpen, dan nog zijn we maar halverwege. Om méér te bereiken moeten we voorbij de grenzen van onze eigen watersector kijken en ons openstellen om te leren van anderen.”

zien, waarbij de urine en feces terechtkomen in hetzelfde water waarin wordt gekookt, gewassen en gespeeld. “De oplossing is echter veel complexer dan alleen een toilet plaatsen”, aldus Lamoree. “Het gaat er ook om dat de politiek sanitatie hoger op de agenda zet en dat binnen het sanitatieprobleem verbanden gelegd worden met de economie en het milieu.” Volgens Gert de Bruijne van Waste bestaan voldoende mogelijkheden om sanitatie in een breder verband te trekken en te verbinden met bijvoorbeeld economische mogelijkheden. “In India werkt Waste samen met TATA-AIG, een verzekeringsmaatschappij die onder meer levensverzekeringen voor armen in sloppenwijken afsluit door middel van microkredieten. Bij SNS-Reaal kunnen de sloppenbewoners een lening krijgen voor de bouw van een toilet. Door de verbeterde sanitaire vorzieningen worden mensen minder snel ziek en daalt het sterftecijfer. Hierdoor hoeven ze dus minder te betalen voor hun levens- of gezondheidsverzekering.” Dat in India nog heel wat verbeterd moet worden op het gebied van sanitatie, bleek ook uit het verhaal van Wilson Bezwada. Zijn presentatie over het leven van manual scavengers oftewel poepruimers was aangrijpend. Mensen uit de laagste klasse moeten voor slechts één euro per maand de poep uit de latrines en riolen scheppen. Bezwada heeft de stichting Safai Karmachari Andolan opgericht om dit werk uit te bannen.

Verschillende sprekers kregen van dagvoorzitter Sylvana Simons (ambassadrice van Simavi) de vraag wat de impact is geweest van het Internationale Jaar van de Sanitatie. Peter de Vries, senior beleidsmedewerker Water van het Directoraat Generaal Internationale Samenwerking, wees op het erkennen door Nederland van het recht op water en sanitatie als mensenrecht. Hierdoor kan Nederland in de beleidsdialoog met andere landen legitiem wijzen op de plichten van de overheid en de rechten van de bevolking. Een ander concreet resultaat van de sanitatielobby is volgens De Vries het opzetten van het ‘Global Framework for Action’ dat jaarlijks de voortgang op het gebied van dit millenniumdoel gaat monitoren in zowel rijke als arme landen. “Sanitatie was voorheen ook op ons ministerie niet het belangrijkste onderwerp. Daarin is het afgelopen jaar verandering gekomen”, aldus De Vries. Directeur Roelien Sasse van Simavi sloot de bijeenkomst af. “Bij de opening van het Internationale Jaar van de Sanitatie namen we ons voor niet te veel te praten en vooral actie te ondernemen. Ik moet bekennen dat we wel degelijk veel gepraat hebben, maar daar zijn samenwerkingsverbanden uit ontstaan die belangrijk zijn voor de toekomst. Ook aan actie heeft het ons niet ontbroken. In de toekomst zullen we ons blijven inzetten om sanitatie hoog op de agenda te houden.”

(foto: Arif Rahman, Bangladesh).

Dit jaar leeft voor het eerst meer dan de helft van de wereldbevolking in steden. “Gebrek aan sanitaire voorzieningen is dan ook vooral een urbaan probleem”, aldus Ben Lamoree van het IRC. De dia die hij liet zien, gaf het probleem van urbane sanitatie duidelijk weer: aan de rand van een riviertje in Bangladesh spelen kinderen, wordt kleding gewassen en en er staat een kookpot (zie foto). Een meter of twee verder is een toilet te

H2O / 24 - 2008

11


Hoe verder met de emissies en waterkwaliteit? De stroomgebiedsbeheerplannen zijn in concept gereed. Tijd om stil te staan bij de gevolgde aanpak en een blik op de toekomst te werpen. Om emissies en de relatie hiervan met de waterkwaliteit in beeld te brengen, stonden diverse middelen ter beschikking, waaronder de ‘EmissieRegistratie’. Welke vooruitgang is daarin geboekt en wat is er nog nodig? Hoe kan de emissie- en waterkwaliteitsanalyse voor het volgende stroomgebiedsbeheerplan beter verlopen? Deze vragen stonden centraal in het derde deel van de symposiumreeks ‘Emissies in Beeld’ van NVA, Deltares en STOWA op 4 november in Driebergen.

T

ijdens de bijeenkomst is een eerste exemplaar van de Factsheets Water overhandigd aan Pieter van der Most, die vanaf het eerste uur bij de ‘EmissieRegistratie’ betrokken is. Gesproken is over wat nu wel en niet daarin thuishoort en hoe internationaal en regionaal wordt omgegaan met de emissies en waterkwaliteit. In de afgelopen jaren is bij de ‘EmissieRegistratie’ een ontwikkeling gaande van dataverzameling naar toepassing en gebruik hiervan in stroomgebiedsbeheerplannen, aldus dagvoorzitter Rob van den Boomen (Witteveen+Bos). Deze bijeenkomst ging over het ideaalbeeld voor de toekomst en in welk instrument welke informatie beschikbaar moet zijn of komen. De wens bestaat om de gebruikers meer te betrekken bij het aanleveren van data, het prioriteren van onderzoek en het gezamenlijk ontwikkelen van een samenhangend instrumentarium waarmee het opstellen van de volgende serie stroomgebiedsbeheerplannen kan worden ondersteund.

2009

Welke kennis ontbreekt voor KRW?

Joost van den Roovaart van Deltares gaf aan dat de nieuwe geregionaliseerde cijfers over 2006 beschikbaar zijn. De documentatie is verbeterd in de vorm van 40 Factsheets Water. De documentatie wordt op korte termijn in het Engels vertaald en levert mogelijk een bijdrage aan de internationale harmonisatie van emissieschattingen.

Volgens Peter Schipper van Grontmij hebben waterbeheerders allerlei informatie en kennis tot hun beschikking om de chemische waterkwaliteit en emissies voor de KRW te kunnen analyseren. Toch missen zij nog vrij veel informatie, meent Schipper. Zo zouden veel meer continue metingen van de waterkwaliteit en afvoeren nodig zijn om betrouwbaar de pieken in vrachten te kunnen bepalen, met name in de haarvaten van het systeem. Daarnaast is nog weinig bekend over de watersamenstelling die via landbouwdrains wordt afgevoerd en van grondwater in stedelijk gebied. Oppervlakkige afspoeling lijkt belangrijker dan altijd is aangenomen. Door deze kennislacunes kunnen volgens Schipper emissiemodellen niet goed gekalibreerd worden. Mogelijk ligt er een schat aan informatie bij de afdeling handhaving van waterschappen en worden deze afdelingen te weinig in stofstroomanalyses betrokken. Wat betreft effecten van maatregelen wordt nu meer regionaal gemeten, zoals bij bufferstroken. Een kennisdatabank met gemeten effecten van maatregelen op emissies en waterkwaliteit zou ideaal zijn, meent Schipper. Hij hield ook een pleidooi om modellen als STONE meer en beter te valideren, structureel inzicht in de interactie tussen grond- en oppervlaktewater te vergroten en Nederland internationaal meer op de kaart te zetten als kennisland voor emissies en waterkwaliteit.

DGW wil als één van de opdrachtgevers aansluiting bij de Kaderrichtlijn Water, het uitvoeringsprogramma Diffuse bronnen en de regionale waterbeheerders. De Waterdienst wil bepaalde bronnen (beter) opnemen, zoals scheepswerven, morsingen, zinkanodes, offshore en baggerverspreiding. Deltares wil een koppeling met modellen van waterkwaliteit en het onderzoeksprogramma ‘Lastige bronnen’. Verder wil men internationale contacten versterken en aansluiten bij de Kaderrichtlijn Marien. Men wil ook meer gebruik maken van regiodata en een betere inschatting maken van de betrouwbaarheid van gegevens. Een nieuwe ontwikkeling is dat de schematisatie van oppervlaktewater van het Nationaal Hydrologisch Instrumentarium wordt opgenomen in de ‘EmissieRegistratie’, om een verbeterde koppeling te hebben tussen de verschillende waterschematisaties, zoals de afwateringseenheden en de waterlichamen. Verder lopen diverse onderzoeken op het gebied van onder meer uitspoeling van zware metalen en emissies van prioritaire stoffen.

12

H2O / 24 - 2008

Henk van Wezel van het Projectteam Stroomgebiedbeheerplannen van CSN ging in op het gebruik van emissiegegevens in het stroomgebiedsbeheerplan. De Europese Commissie vraagt informatie op het niveau van stroomgebieden en waterlichamen. Op het gebied van stroomgebieden zijn de emissiegegevens toereikend. Op waterlichaamniveau is dit niet het geval, en juist daar wordt de koppeling met maatregelen gelegd. Van Wezel zou graag zien dat de ‘EmissieRegistratie’ meer gelijk op gaat lopen met de beschikbaarheid van waterkwaliteitsgegevens, ‘EmissieRegistratie’ zou minder dan een jaar moeten achterlopen op de actualiteit. Voor het volgende stroomgebiedbeheerplan 2015 verwacht Van Wezel dat het detailniveau zal toenemen. De analyse zal meer gaan lijken op de analyse in gebiedsprocessen. Naast directe emissies zal ook de doorbelasting in beeld moeten worden gebracht. Hier zou de KRW-Verkenner een rol kunnen spelen. Volgens Van Wezel bestaat behoefte aan een landsdekkende versie van de KRW-Verkenner, waarin zowel de regionale wateren als de rijkswateren in samenhang zijn opgenomen.

Inventarisatie in Vlaanderen Greet Vos van de Vlaamse Milieumaatschappij sprak over het equivalent van de ‘EmissieRegistratie’ in Vlaanderen: de ‘Emissie Inventaris Water. Deze is nog niet zover ontwikkeld als de ‘EmissieRegistratie’ en bij de opzet is dan ook gekeken naar en kennis uitgewisseld met RIZA. Het model bevat bruto-emissies van bronnen, de verschillende transportroutes naar oppervlaktewater en een rapporteringsmodule om per gebied of knooppunt de vrachten te zien. Er zijn cijfers beschikbaar voor 1998, 2002 en 2005 voor zuurstofbindende stoffen, nutriënten en metalen. Voor het stroomgebiedsbeheerplan van de Schelde en de Maas is voor Vlaanderen informatie gebruikt over bovengenoemde stoffen. Voor pesticiden is een andere aanpak gevolgd. Voor de overige gevaarlijke stoffen zijn gegevens van bedrijven meegenomen. Het model hanteert voor het uitlezen van de emissies een met ‘EmissieRegistratie’ vergelijkbare indeling in bronnen en emissieroutes. Het heeft ook de mogelijkheid ingebouwd om emissies vanuit verschillende punten in het systeem uiteen te rafelen. Zo kunnen de emissies van rwzi’s als één bron worden uitgelezen maar ook de achterliggende bronnen, waarbij inzichtelijk is gemaakt in hoeverre deze in totaal overeenkomen met de vrachten zoals die in het influent van de rwzi’s zijn gemeten.


Een voorlopige conclusie van het stroomgebiedsbeheerplan voor Vlaanderen is dat de ecologische toestand op veel plaatsen niet voldoet. Voor de chemische toestand is deels nog geen oordeel te geven; deels is sprake van overschrijdingen van met name PAK. Een goede regionalisatie van bronnen en emissies is noodzakelijk, omdat voor doelverlaging of termijnverlenging een onderbouwing per waterlichaam nodig is. In samenwerking met Deltares verbetert de VMM de regionalisatie. Ook loopt een eerste screening van PAK-bronnen (Deltares en Witteveen+Bos).

Visie van regionale waterbeheerder Hella Pomarius van Waterschap Rivierenland gaf aan dat voor een ideale emissie-analyse zicht moet zijn op het totale gebied. De meeste normoverschrijdingen komen volgens haar namelijk voor in de haarvaten en niet in de KRW-waterlichamen. In de uitgevoerde emissie-analyse is de uitgaande vracht groter dan de ingaande vracht; er lijken bronnen te ontbreken. Uit de stoffenbalans volgt dat de post uitspoeling van landbouw en natuur in STONE-2004 waarschijnlijk wordt onderschat, hetgeen door diverse literatuur wordt ondersteund. Volgens Pomarius wordt in de ideale analyse gewerkt op het juiste detailniveau (van grof naar fijn in ruimte en tijd). Voor de post uitspoeling zijn vrij veel details nodig. Aan de hand van een fractieplaatje gaf zij aan dat het bronnenbeeld door het jaar heen verandert; de jaarvrachten uit ‘EmissieRegistratie’ zijn volgens haar te grof. Aan het einde van de dag ging Leonard Osté van Deltares in op de waterbodems. Uit verschillende sessies kwam naar voren dat de emissie uit de bodem niet in de ‘EmissieRegistratie’ moet worden opgenomen. Schattingen van de bijdrage van waterbodems horen thuis in stoffenbalansen en de KRW-Verkenner. Op regionaal niveau is veel behoefte aan informatie over de waterbodems. Astrid Driesprong van Witteveen+Bos kreeg in haar sessies veel respons op de vraag naar bruikbare regionale studies om ‘EmissieRegistratie’ te valideren en mogelijk ook aan te vullen. Men is verrast over de breedte van de studies (veel nieuwe stoffen, veel bronnen). Kennis die is opgedaan met de stofstroomanalyses die voor de KRW in detail zijn bestudeerd, is echter veelal bij mensen aanwezig en kan niet gemakkelijk uit rapporten worden gedestilleerd. De komende tijd loopt een actie om regionale studies te verzamelen en te analyseren op bruikbaarheid voor ‘EmissieRegistratie’. Hiervoor wordt waterbeheerders gevraagd een bijdrage te leveren. Opvallend is dat de aanwezigen het verzamelen van studies een goede eerste stap vinden, maar dat een gebruikersoverleg ingesteld zou moeten worden voor de ’EmissieRegistratie’. Jenny van der Kolk van Alterra zette de huidige situatie tegen de gewenste situatie af voor de landbouwgerelateerde bronnen.

verslag / actualiteit Minder chloridebelasting in Duitse Rijn

Men wil meer informatie over de verdeling van de vrachten in de tijd (in ieder geval zomer en winter), het aandeel diepe kwel, uitspoeling en oppervlakkige afspoeling en het onderscheid in de vrachten van landbouw- en natuurbodems. Deze uitsplitsing werd voorheen wel uitgegeven. De reden om dit nu niet meer te doen, is dat voor de KRW de berekende vrachten per waterlichaam worden gegeven en Alterra deze eenheden te klein vindt om verantwoord de genoemde opsplitsing in deelvrachten uit te geven. Een oplossing hiervoor is om voor de grotere eenheden (bijvoorbeeld groepen van waterlichamen) deze opsplitsing wel te geven. Ook bestaat de behoefte om naast totaalgehalten ook de verschillende verschijningsvormen van de nutriënten te kunnen onderscheiden. Van der Kolk gaf aan dat sommige wensen vrij eenvoudig te honoreren zijn; deze zouden als eerste moeten worden doorgevoerd in STONE.

Simon Groot gaf aan dat inmiddels veel KRW-verkennertoepassingen zijn gemaakt, waaronder een landsdekkende versie die gebruikt is voor de ex ante evaluatie. De aandacht lijkt een beetje verslapt nu de eerste ronde stroomgebiedsbeheerplannen is afgerond, waarin de KRW-verkenner vooral bedoeld was om een rol in de ‘communicatie’ te spelen. Voor de tweede ronde stroomgebiedsbeheerplannen lijkt meer behoefte te bestaan aan een robuust analyse-instrument dat tevens gebruiksvriendelijker is (koppeling aan ‘EmissieRegistratie’). Benadrukt werd in de discussie dat de kracht van de KRW-verkenner moet liggen in een integrale beschouwing van zowel hydromorfologie, chemie als ecologie. Voor dat laatste onderdeel wordt hard gewerkt aan het definiëren en inbouwen van ecologische kennisregels. Daarnaast lijkt een meer intensieve samenwerking tussen de verschillende instituten (Deltares, Planbureau voor de Leefomgeving en Alterra) voor de hand te liggen. Een herbouwde KRW-verkenner zou een centrale rol kunnen spelen in het KRW-proces door een combinatie van diagnose, monitoring en prognose en door een koppeling tussen verschillende schaalniveaus. Hierdoor ontstaat meer inzicht in de afwenteling tussen de verschillende watersystemen. Rob van den Boomen sloot de dag af met de conclusie dat de relatie tussen emissies en waterkwaliteit weer wat scherper is uiteengezet, met name op het terrein van regionalisatie en prioritaire stoffen. De uitwisseling met Vlaanderen was verfrissend en in de goede discussies zijn bruikbare ideeën gekomen om de ‘EmissieRegistratie’ en andere instrumenten te verbeteren en de kennis te vergroten. Astrid Driesprong (Witteveen+Bos)

De belasting van de Rijn en zijn zijrivieren met chloride is de afgelopen decennia afgenomen, met name in het gebied van de Duitse Bovenrijn. Ook in de benedenloop van de Rijn trad verbetering op, maar in mindere mate. De aanvoer van chloride vanuit Frankrijk via de Moezel gaat onverminderd door. Ook de Neckar, de Main, de Emscher en de Lippe dragen nog steeds bij aan de chloridebelasting van de Rijn. Dat staat in het onlangs gepubliceerde rapport van RIWA-Rijn ‘Aktuelle und zukünftige Entwicklung der Belastung mit Chlorid im Rheineinzugsgebiet’.

I

n de nabije toekomst zal stapsgewijs de vervuiling met chloride van de Rijn en zijn zijrivieren gaan verminderen. In het stroomgebied van de Bovenrijn is na de sluiting van de laatste mijn bij Mulhouse in 2003 namelijk geen directe instroom meer van de winning van kalizout. Chloride wordt echter wel gedistribueerd vanuit stortbergen die zich in deze regio bevinden. Dit jaar moeten de saneringswerkzaamheden (beregening) aan twee van deze stortbergen zijn voltooid en in 2009 moet ook de laatste stortberg zijn aangepakt. In het stroomgebied van de Moezel vormt de sodaverwerkende industrie rond Nancy de voornaamste bron van de aanvoer van chloride. Chloride uit het afvalwater van de mijnbouw in het gebied van de Moezel en de Saar zou door de vervroegde afschaffing van de mijnbouw in het Saargebied - al in 2012 in plaats van 2014 zoals gepland - kunnen leiden tot een vermindering van de hoeveelheid chloride. De benedenloop van de Rijn zal op lange termijn waarschijnlijk minder chloride gaan afvoeren. Doordat de mijnbouw is verplaatst in noordelijke richting, is voor de Emscher en de Lippe geen bijkomende aanvoer van zout te verwachten, noch voor de aangrenzende stroomgebieden. Doordat afgesproken is dat er een eind komt aan de gesubsidieerde winning van steenkool in 2018, is het niet rendabel om deze activiteiten te continueren. De grootste chloridevermindering zal moeten komen van de kalibedrijven van Nancy, die tot dusver geen noemenswaardige bijdrage aan de verbetering in de situatie in het stroomgebied van de Rijn hebben geleverd. Bekeken moet worden of het in de hand houden van de concentratie bij Lobith conform het Chlorideverdrag (maximaal 200 mg/l chloride) als enig criterium voldoende is om de ontwikkelingen te kunnen dirigeren of dat daarnaast moet worden overgegaan tot het beperken van de aanvoer van onevenredig grote hoeveelheden chloride bij een hogere watertoevoer, aldus RIWA-Rijn.

H2O / 24 - 2008

13


s -!!47%2+ ). 0/,9%34%2 "%(5):).'%. s 0OLY 0RODUCTS BIEDT MET HET $%4/3 -/$5,!)2 "/573934%%- TYPE 'ARRISON EEN UNIEK CONCEPT VOOR HET DUURZAAM ONDERBRENGEN VAN UW KOSTBARE APPARATUUR EN INSTALLATIES +%.-%2+%. s FLEXIBELE MAATVOERING s CHEMISCH RESISTENT s ONDERHOUDSARM

s GELUIDSISOLEREND s INBOUWMOGELIJKHEDEN VAN VENTILATIE EN ELEKTRAVOORZIENINGEN s IN ALLE 2!, KLEUREN LEVERBAAR

17, 18 & 19 maart 2009 Openingstijden: 12.00 - 20.00 uur

s %%. 3934%%- 6%,% /0,/33).'%. s 0OLY 0RODUCTS "6 "RUNINGSSTRAAT s ,! 7ERKENDAM 4EL &AX % MAIL INFO POLYPRODUCTS NL

CORRESPONDENTIE-/BEZOEKERSADRES: EVENEMENTENHAL GORINCHEM Franklinweg 2, 4207 HZ Gorinchem T (0183) 68 06 80 F (0183) 68 06 00 E info@evenementenhalgorinchem.nl

W W W. E V E N E M E N T E N H A L G O R I N C H E M . N L

BEZOEK OOK ONZE WEBSITE WWW POLYPRODUCTS NL

Honeywell, de juiste keuze

Honeywell waterregeltechniek Honeywell biedt altijd een intelligente en innovatieve oplossing voor uw drink- of proceswatertoepassing. Appendages voor het garanderen van een perfecte werkdruk, volumestroom en de beveiliging van waterkwaliteit in het aanvoer- en afname netwerk. Voortdurende ontwikkeling van producten en de langdurige beschikbaarheid van vervangingsonderdelen garanderen de bedrijfszekerheid van uw installatie. Hierdoor is Honeywell een betrouwbare partner voor nu en in de toekomst. Wilt u meer weten over waterregeltechniek of andere Honeywell producten? Kijk op www.regelvisie.nl of bel de Honeywell Infolijn: 020-56 56 392 © 2008 Honeywell B.V. AD0285


actualiteit Consument tevreden over drinkwaterkwaliteit- en bedrijf Vrijwel alle consumenten zijn tevreden over de kwaliteit van hun drinkwater (97 procent) en over de service van hun drinkwaterbedrijf (98 procent). Hoewel de prijs van drinkwater niet onbelangrijk wordt gevonden, vindt meer dan de helft van de consumenten het belangrijk dat hun drinkwaterbedrijf investeert in maatschappelijke projecten op het gebied van natuurbehoud en ontwikkelingssamenwerking. De helft van deze groep is ook daadwerkelijk bereid hiervoor te betalen: gemiddeld zo’n 4,5 procent van de drinkwaterrekening. Dat blijkt uit een op 17 november gepubliceerd rapport van PricewaterhouseCoopers (PwC) naar de manier waarop huishoudens tegen hun waterrekening aankijken.

P

wC liet het onderzoek, uitgevoerd door Intomart GfK onder 759 personen, op eigen initiatief uitvoeren naar aanleiding van de discussies in onder meer de media over de winst, efficiency en regulering van drinkwaterbedrijven. Van de ondervraagden volgt 15 procent deze discussie. Om te achterhalen wat de consument daadwerkelijk belangrijk vindt als het om drinkwater gaat, is bij het onderzoek gebruik gemaakt van een analyse waarbij de ondervraagden verschillende proposities rangschikken op volgorde van belangrijkheid. Gaven de meeste consumenten bij de directe vraag naar de prijs van het drinkwater aan dat ze deze belangrijker vonden dan betrouwbaarheid of kwaliteit, na toepassing van de analyse bleken consumenten de meeste waarde te hechten aan de kwaliteit van hun drinkwater en bereid te zijn bijna tien procent extra te betalen om de kwaliteit naar een hoger niveau te brengen. Maar voor het verminderen van de duur en frequentie van storingen is de consument nauwelijks bereid meer te betalen. Binnen het onderzoek is niet specifiek gevraagd wat de consument vindt wat er met de winst van drinkwaterbedrijven moet gebeuren. Een opvallende uitkomst van het onderzoek was dat onder de consumenten die aangaven bereid te zijn meer te willen betalen voor de maatschappelijke inzet van hun waterbedrijf, zich vrijwel geen mannen bevonden. Vrouwen daarentegen zijn bereid hier bijna tien procent voor te betalen. Ook opvallend was dat consumenten hun jaarlijks drinkwaterverbruik en wat ze hiervoor moeten betalen, flink overschatten. Zo denkt 40 procent van de huishoudens te weten hoeveel water ze jaarlijks ze verbruiken en geeft aan dat dit gemiddeld 326 kuub is,

terwijl het gemiddelde verbruik in werkelijkheid 101 kuub is. Iets meer dan de helft (53 procent) zegt op de hoogte te zijn van de rekening en schat deze op gemiddels 396 euro, waar ze in werkelijkheid 171 euro moeten betalen. Volgens het onderzoek heeft de consument geen duidelijke voorkeur voor een samenvoeging van de riolering, het waterschap en het waterbedrijf in een waterketenbedrijf of de samenvoeging van tien verschillende drinkwaterbedrijven in drie tot vier grote drinkwaterbedrijven. De meerderheid vindt de watervoorziening een taak van de overheid en vindt dat deze meer toezicht zou moeten uitoefenen.

Vochtige toiletdoekjes blijven problemen geven Het doorspoelen van vochtige toiletdoekjes via het riool blijft voor problemen, zoals verstoppingen in het riool en in zuiveringsinstallaties zorgen. Hoewel minister Cramer een afspraak met de fabrikanten heeft gemaakt waarmee de problemen in juni volgend jaar moeten zijn opgelost, wil bestuurder Snuif-Verwey van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier niet zo lang wachten. Vanaf eind november voorziet zij diverse verpakkingen van vochtige toiletdoekjes van waarschuwingsstickers.

D

e schade die ontstaat door het doorspoelen van deze doekjes, wordt geschat op 30 miljoen euro per jaar. Veel fabrikanten melden op de verpakking dat het doorspoelen van één enkel velletje geen kwaad kan, maar daar is Snuif-Verwey het niet mee eens. “Het is een fabeltje dat deze doekjes in het riool uit elkaar vallen, zoals dat wel met toiletpapier gebeurt. De doekjes zorgen voor verstoppingen en het vastlopen van de pompen in de waterzuivering.” De reden voor haar sticker-actie is de publicatie van een artikel in het huisblad van grote winkelketen, waarin gesteld wordt dat als je één velletje per keer gebruikt, de afvoer niet verstopt kan raken. Pertinent onjuist, volgens de bestuurder van Hollands Noorderkwartier. Zij pleit er dan ook voor de doekjes niet via het riool af te voeren, maar via de vuilnisbak of in speciaal ontwikkelde afvalbakjes. De problematiek is niet nieuw. Een jaar geleden, op 22 november 2007, heeft VROM-minister Cramer met de fabrikanten van vochtige doekjes om de tafel gezeten. Tijdens dat overleg is afgesproken dat uiterlijk in juni 2009 de samenstelling van de

doekjes dusdanig is veranderd dat lozing via het toilet geen problemen meer veroorzaakt. Die samenstelling wordt vastgelegd via een Europees protocol waar de Nederlandse fabrikanten zich aan zullen binden. Doekjes die niet aan dit protocol voldoen, krijgen een etiket waarop wordt aangegeven dat deze doekjes niet via het toilet kunnen worden afgevoerd. In januari beginnen Stichting RIONED en het ministerie van VROM een publiekscampagne om de consumenten te wijzen op de problemen die vochtige toiletdoekjes kunnen veroorzaken.

Quickscan moet bypasskeuze IJsseldelta bepalen Staatssecretaris Tineke Huizinga van Verkeer en Waterstaat laat een quickscan uitvoeren naar de gevolgen van het rapport van de Deltacommissie voor de ontwikkelingen in het gebied IJsseldelta-Zuid. De uitkomsten worden in februari verwacht en vormen een belangrijke basis voor het besluit om een bypass van de IJssel bij Kampen wel of niet vervroegd te realiseren.

O

m de toekomstige grotere waterafvoer van de IJssel te realiseren, is een omwisselbesluit in voorbereiding. Dit besluit houdt in dat het plan om het zomerbed van de IJssel te verdiepen wordt vervangen door het vervroegd aanleggen van een bypass van de IJssel bij Kampen. De bypass zou oorspronkelijk op langere termijn worden gerealiseerd, maar volgens de Pprovincie Overijssel kunnen actuele ontwikkelingen in het gebied (waaronder de Hanzelijn, N50, woningbouw en natuurontwikkeling) door het vervoegd aanleggen van de bypass beter op elkaar worden afgestemd. In de huidige plannen voor het gebied IJsseldelta-Zuid is op onderdelen al rekening gehouden met zaken die in het rapport van de Deltacommissie worden genoemd. De Deltacommissie adviseert te anticiperen op grotere rivierafvoeren en daar maatregelen op af te stemmen. De aanleg van de bypass bij Kampen is volgens de provincie Overijssel zo’n maatregel. Ook adviseert de Deltacommissie het verhogen van het IJsselmeerpeil op termijn met maximaal anderhalve meter. In de uitwerking van het project IJsseldelta is al rekening gehouden met een IJsselmeerpeilstijging van één meter. Met de quickscan wordt in beeld gebracht welke effecten een halve, één of anderhalve meter IJsselmeerpeilstijging hebben voor zowel de bypass als zomerbedverdieping.

H2O / 24 - 2008

15


Testcase glucocorticoïden als demonstratie van samenwerking in de watercyclus In oppervlaktewater komen zeer lage concentraties hormoonverstorende glucocorticoïden voor. Voor drinkwater lijkt dat vooralsnog geen probleem, maar dat kan op termijn veranderen, bijvoorbeeld door wijzigingen van het klimaat. Drinkwaterbedrijven moeten waakzaam blijven tegen glucocorticoïden en vergelijkbare vervuilingen; ze moeten kennis ontwikkelen over mogelijke gezondheidseffecten, verwijderingsmethoden en mogelijkheden om te voorkomen dat deze stoffen de drinkwaterbronnen bereiken. Dat laatste vergt een watercyclusbrede aanpak, afweging en onderzoeksprogrammering. Alleen dan wordt duidelijk wáár in de watercyclus een probleem het meest effectief en efficiënt is op te lossen. Zo luidden enkele conclusies van de jaarlijkse BTO-bijeenkomst bij KWR Watercycle Research Institute in Nieuwegein.

R

uim 70 onderzoekers en bestuurders van waterbedrijven uit Nederland en België bezochten op 19 november de bijeenkomst waarop de stand van zaken rond het bedrijfstakonderzoek voor de waterbedrijven (BTO) wordt gepresenteerd. Zij vormden het publiek bij het fictieve actualiteitenprogramma BTO Vandaag met als onderwerp: glucocorticoïden in drinkwaterbronnen.

Glucocorticoïden in oppervlaktewater Glucocorticoïden zijn bijnierschorshormonen met effecten op bijvoorbeeld de stressrespons en het afweersysteem, die al optreden bij lage concentraties (nM-range). Glucocorticoïden als cortison of dexamethason worden gebruikt voor behandeling van eczeem of astma en komen via het riool in het oppervlaktewater terecht. Bovendien lijken sommige milieuvreemde stoffen in water zo sterk op natuurlijke hormonen dat ze vergelijkbare effecten kunnen veroorzaken. KWR verrichtte in opdracht van RIWA van augustus 2007 tot en met augustus 2008 CALUX-metingen naar glucocorticoïden in de Rijn en het Lekkanaal. Hieruit bleek dat daarin de som-activiteit van glucocorticoïden naar verhouding hoger is (2,7 ng/l dexamethasone-equivalenten) dan de som-activiteit van stoffen met een oestrogene werking (max 0,73 ng/l oestradiol-equivalenten). Wat betekent dit nu voor (oppervlakte) waterbedrijven? In de ‘uitzending’ van BTO Vandaag kwamen diverse kopstukken uit de sector aan het woord in videofragmenten en acht onderzoekers van KWR waren lijfelijk aanwezig. Peter Stoks (RIWA) stelde dat drinkwaterzuiveringen de meeste stoffen verwijderen en dat de concentraties zo laag zijn dat ze weinig reden tot zorg bieden. Chris Bruggink (Vitens) benadrukte dat de dubbel uitgevoerde zuiveringen veel zekerheid bieden. Monitoren en vooral blijven controleren hoe goed de zuiveringen ze verwijderen is het motto, en daar ligt volgens Bruggink een belangrijke taak voor het BTO. Met kennis kunnen waterbedrijven adequate maatregelen nemen én hun klanten eerlijk voorlichten en zo hun vertrouwen behouden. Theo Schmitz (Vewin) onderschreef de noodzaak voor BTO-onderzoek uit voorzorg en ten dienste van een goede voorlichting.

16

H2O / 24 - 2008

Biologisch én chemisch meten Chemicus en toxicoloog Merijn Schriks (KWR) lichtte de detectiemethoden voor glucocorticoïden toe: chemische methoden op basis van stofeigenschappen en biologische op basis van hun activiteit. Schriks liet zien dat een combinatie het best werkt om glucocorticoïden of stoffen met een glucocorticoïde werking te meten. De in internationaal verband ontwikkelde biologische ER-CALUXmethode detecteert hormoonactiviteit middels cellen in een celkweek, waarin een luciferasereportergen is ingebouwd dat afkomstig is van vuurvliegjes. Daardoor gaan ze het enzym luciferase produceren als ze aan hormoonachtige stoffen worden blootgesteld. Luciferase katalyseert een reactie waarbij licht vrijkomt, de hoeveelheid licht is evenredig met de gevonden hormoonactiviteit. Verdere analyse met onder andere massaspectrometrie kan vervolgens leiden tot de exacte structuur van de aanwezige stoffen. Deze methode is gebruikt bij de genoemde metingen in Rijn en Lekkanaal, waarbij meer glucocorticoïde hormonale activiteit werd gevonden dan oestrogene. Zeer waarschijnlijk is deze activiteit afkomstig van geneesmiddelen in het oppervlaktewater.

Haalt de zuivering ze eruit? Over het gedrag van glucocorticoïden in zuiveringsprocessen is nog weinig bekend. Het zijn hydrofobe, ongeladen stoffen met een molecuulmassa boven 250 gram per mol. Waterbehandelingsexpert Emile Cornelissen voorspelt op basis van structuur-activiteitsrelaties dat adsorptie aan actieve kool of oxidatie - bijvoorbeeld met UV/H2O2 - deze stoffen waarschijnlijk goed verwijderen. Biologische afbraak is vanwege de lage concentraties onwaarschijnlijk; biosorptie tijdens oeverfiltratie is een mogelijkheid. Membraanfiltratie, en dan vooral omgekeerde osmose, biedt goede perspectieven op verwijdering. Pilot- en praktijktesten zijn nodig om deze voorspelling te bevestigen of verwerpen. Chemie-expert Annemarie van Wezel besprak de onrust die recent in de Verenigde Staten ontstond na berichten over geneesmiddelen in drinkwater. Consumenten maken zich zorgen over het cumulatieve effect van al die stoffen in lage concentraties. Er worden verbanden gelegd met de

toename van ziektes als obesitas, diabetes, autisme en hormoongerelateerde kankers.

Streefwaarden Q21 Volgens toxicologe Minne Heringa gaat de oude aanpak van bijvoorbeeld bestrijdingsmiddelen in 1980 niet meer op. Toen was ‘niet aantoonbaar aanwezig’ de norm, maar inmiddels zijn de detectiemethoden sterk verbeterd en ‘niet aantoonbaar’ en ‘volledige verwijdering’ zijn geen haalbare kaarten meer. Daarom heeft de drinkwatersector binnen het BTO-project Q21, Waterkwaliteit voor de 21ste eeuw nieuwe streefwaarden geformuleerd: ethische grenzen om naartoe te werken die verder gaan dan de wet. Voorop staat dat milieuvreemde stoffen niet thuishoren in drinkwater, maar niet helemaal te voorkomen zijn. Daarom passen drinkwaterbedrijven in ieder geval het standstill-principe toe: concentraties en toxische activiteiten mogen niet toenemen. Bovendien zijn streefwaarden ontwikkeld voor maximale concentraties milieuvreemde stoffen, afgeleid van veilige grenswaarden voor voedseladditieven en gebaseerd op de vooronderstelling dat maximaal tien procent van de toxicologische belasting uit drinkwaterconsumptie mag komen. Drinkwater mag volgens deze streefwaarden maximaal tien nanogram per liter van een genotoxische stof of een steroïde hormoon bevatten en 0,1 microgram per liter van de meeste andere stoffen. De concentratie van alle genotoxische stoffen en steroïde hormonen samen mag niet meer bedragen dan 50 nanogram per liter; voor andere stoffen geldt een maximale totale belasting van één microgram per liter. De streefwaarden komen meestal goed overeen met de huidige normen, maar zijn duidelijk strenger voor genotoxische stoffen als benzeen en vinylchloride. Glucocorticoïden vallen onder de streefwaarde voor genotoxische stoffen en steroïde hormonen: tien nanogram per liter per stof en 50 nanogram per liter in totaal. De glucocorticoïde-activiteiten die zijn gevonden in het oppervlaktewater van Rijn en Lek, lijken daaronder te blijven, maar hier zijn activiteiten gemeten die overeenkomen met maximaal 2,7 nanogram van het specifieke glucocorticoïd (dexamethason) per liter. Het is niet bekend door welke stoffen en in welke hoeveelheden deze activiteit precies wordt veroorzaakt.


verslag

Klimaatverandering Door te monitoren kunnen waterbedrijven signaleren wat ‘op ze af komt’. Vandaag bieden glucocorticoĂŻden geen reden tot zorg, maar dat kan veranderen, bijvoorbeeld door klimaatverandering. Sacha de Rijk, deskundige op het gebied van klimaat, milieu en waterbeheer, liet zien hoe de KNMI-klimaatscenario’s aangeven dat rivierafvoeren in zomer en herfst flink lager kunnen gaan uitvallen dan nu het geval is. Bij de huidige lage zomerafvoeren zijn concentraties van stoffen zoals de loodvervanger MTBE in de rivier al hoger. Bij toekomstige reductie van de zomerafvoeren zullen de concentraties van stoffen als glucocorticoiden stijgen. Vervuilingspieken kunnen de huidige buffers van oppervlaktewaterbedrijven wel aan. Of deze in de toekomst nog voldoende is, is echter de vraag. Andrew Segrave, deskundige op het gebied van toekomstverkenningen, besprak andere trends die de waterkwaliteit kunnen beĂŻnvloeden, zoals vergrijzing en de toename van het gebruik van geneesmiddelen. Deze trends zullen geen specifiek effect sorteren op glucocorticoĂŻden in oppervlaktewater. Wel is de verwachting dat de mogelijkheden van nanotechnologie leiden tot de ontwikkeling van nieuwe (nano)medicijnen met heel specifieke werkingen. Dit vraagt om horizonscanning, een proces dat nu vorm krijgt binnen Dutch Water Sector Intelligence, een initiatief van Waternet, DZH, Waterschap Brabantse Delta en KWR. Geografische informatiesystemen (GIS) worden een steeds waardevoller hulpmiddel, ook bij het signaleren en interpreteren van trends. GIS-expert Kim van Daal toonde geo-locatiegegevens van de ruim zes miljoen Nederlanders die voor drinkwater afhankelijk zijn van oppervlaktewater. In de nabije toekomst zal GIS het mogelijk maken effecten van vergrijzende gemeenten of

rioolwaterzuiveringsinstallaties te gebruiken om de kwetsbaarheid van oppervlaktewater voor vervuiling te modelleren. Expert watercyclus en waterbehandeling Maarten Nederlof trok het onderwerp glucocorticoĂŻden in een breder perspectief. Moeten we ze vooral verwijderen in de drinkwaterzuivering of aanpakken bij de bron oftewel in de urine en ze verwijderen in de rioolwaterzuiveringsinstallatie of via urinescheiding? Is daar winst te behalen voor de hele watersector of zelfs de maatschappij? Veel vaker zouden waterproblemen in dit brede perspectief van de geĂŻntegreerde watercyclus moeten worden aangepakt in plaats van suboptimaal in aparte delen van de watercyclus, meent Nederlof. Hetzelfde geldt voor het onderzoek dat nu verspreid over diverse organisaties plaatsvindt. Intensievere coĂśrdinatie tussen kennisinstellingen in de watercyclus kan veel opleveren. Verbreding van onderzoek is nodig om een effectieve aanpak in de watercyclus mogelijk te maken, ook internationaal, aldus Nederlof. Dijkgraaf Joseph Vos van Brabantse Delta onderschreef dit beeld van aanpak in de brede watercyclus en misschien zelfs verder daarbuiten, tot de industrie en de consument aan toe. Gezamenlijk onderzoek, bijvoorbeeld binnen het BTO, levert winst op, aldus Vos.

Discussie De ‘uitzending’ van BTO Vandaag gaf veel stof voor discussie. Moeten waterbedrijven gaan voor het bereiken van strenge, ethische streefwaarden voor stoffen in drinkwater? Regelen ze dat in eigen kring en zuivering of via een brede aanpak in de waterketen en reductie van lozingen? Is die (financiĂŤle) inspanning misschien beter besteed binnen heel andere sectoren, waar een grotere gezondheidswinst te behalen is? De invloed van drinkwaterkwaliteit op de gezondheid

is immers vaak veel lager dan die van voedsel of stoffen in de lucht. Richt je je op het principe ‘het hoort er niet in’, ga je uit van noodzakelijk voorzorg of relativeer je de risico’s van drinkwater door ze te vergelijken met andere? Voorop staat dat waterbedrijven deze verantwoordelijkheid niet uit de weg willen, mogen en zullen gaan. Een goede, brede, vergelijkende rekenexercitie kan helpen hierin de juiste keuzes te maken. Consequenties voor het watersysteem en gevolgen van belasting vanuit het buitenland moeten daarbij ook worden meegewogen. Ook over meten en monitoren moeten besluiten vallen. Ga je vooral activiteiten en somparameters meten of liever methoden ontwikkelen voor alle individuele stoffen? Dat eerste lijkt beter, zeker wanneer je vergelijkbare parameters doorvoert voor lozingsvergunningen. Helaas is daarvoor nog te weinig bekend over het meten aan effecten en het stellen van effectgerichte normen, een concept dat in de context van lozingsvergunningen vaak ook nog te weinig tastbaar wordt gevonden. NĂş is de aanwezigheid van nieuwe milieuvreemde stoffen nog op te vangen in de drinkwaterzuivering. Toename van problemen is misschien te voorkomen door samenwerking te zoeken in de watercyclus ĂŠn daarbuiten, bij overheden, consumenten en industrie. Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute)

advertentie

! )' # )* % , % *! $ % $ % ( % )"+% *&* # /&( ,&&( & $ - * (,&&(/ % % % - * (- % %)* ## * , % + &' &%) % &+ % / ,&&( + % % (&% &&( ( ! *! $ ) )' # ) ( % 0 ' &( % % 0 - * (- %'+** % 0 &% ( &+

0 % ( &')# 0 & $&% (/& " 0 (&% $ # %

)) # % &)* +) $), (* * # . $ # % & *! $ %# %* (% * --- *! $ %#

H2O / 24 - 2008

17


Ontwikkelingen in verwijdering en karakterisering NOM Tijdens een IWA-specialistenconferentie afgelopen september in Bath (Verenigd Koninkrijk) stond het onderzoek naar natuurlijk organisch materiaal centraal. De meeste aandacht ging uit naar karakterisering en verwijdering ervan, vooral met coagulatie en ionenwisseling. De Nederlandse delegatie was verantwoordelijk voor een indrukwekkend aantal presentaties: Gary Amy en Saeed Baghoth van UNESCO-IHE, Anke Grefte van de TU Delft, Jan Kroesbergen van Het Waterlaboratorium, Marco Dignum van Waternet en Julien Ogier van KWR Watercycle Research Institute.

N

atuurlijk organisch materiaal (NOM) krijgt momenteel veel aandacht. Niet omdat het op zich schadelijk materiaal is, maar omdat het bij desinfectie met chloor of chloramines kan worden omgezet in nevenproducten. NOM heeft bovendien andere nadelige effecten: hoger chemicaliënverbruik bij coagulatie en oxidatie, flocculatie verslechtert erdoor, actieve kool moet vaker worden geregenereerd, smaak en geur gaan achteruit en er treedt meer membraanvervuiling en bacteriegroei op. NOM is een complex mengsel van componenten, waarover nog weinig exact bekend is. Komt het voor als driedimensionaal polymeer, een supramoleculair construct of een micel (meerdere moleculen in een bolvorm bij elkaar, met de wateroplosbare kanten naar buiten gericht)? Wel is duidelijk dat elk type water zijn eigen NOM-samenstelling of ‘vingerafdruk’ heeft. Een breed scala aan analysemethoden wordt - ook in Nederland - toegepast om meer over NOM te weten te komen: van LC-OCD, fluorescentie EEM, differentiële absorbtiespectrometrie, snelle polariteitsbepalingen, zetapotentiaal tot BDOC en biofilmmonitors. Een vrij nieuwe methode is pyrolyse bij lage temperatuur in aanwezigheid van water, waarbij componenten die vrijkomen met GC-MS kunnen worden geanalyseerd. Een andere state-of-the-art analysetechniek is preparatieve, high performance size exclusion chromatografie, waarmee fractionering van relevante volumes op basis van molecuulgewicht mogelijk is. Ook bleek dat er al een techniek is waarmee binnen drie uur

de hoeveelheid biologisch degradeerbaar organisch koolstof kan worden bepaald. Uit de presentaties bleek vooral dat er geen techniek met ‘de beste’ resultaten is; de keus van een analysetechniek zal per geval moeten worden bepaald aan de hand van de onderzoeksvraag.

Coagulatie en flocculatie Coagulatie en flocculatie zijn veelgebruikte methodes om NOM te verwijderen. Het zwakke punt is de optimalisatie van coagulantdosering: meestal wordt de dosering ter plekke bepaald aan de hand van een subjectieve interpretatie van potjesproeven; veel snelle veranderingen in NOM-concentratie worden daardoor gemist. Coagulatietests waarin monsters worden gecentrifugeerd om ze te scheiden en metingen van de zeta-potentiaal (lading) werden tijdens de IWA-conferentie voorgesteld als methoden waarmee je coagulatie en flocculatie wél goed kunt optimaliseren. Behandelingen met aluminium en ijzer worden nog steeds wijdverbreid ingezet als voorbehandeling voor NOM-verwijdering. Een nieuw coagulant, het polysacharide chitosan, werd onderzocht als milieuvriendelijk alternatief voor aluminium en ijzer; het wordt door Noorse waterbedrijven op basis van milieuargumenten veel voor de waterbehandeling gebruikt. Het vermindert de slibproductie en de biofilmvormingspotentie. Het is echter niet zo effectief als aluminium en ijzer en duurder in gebruik dan dat laatste. Van inline coagulatie gecombineerd met keramische microfiltratie is aangetoond dat het DOC goed verwijdert en bij een hoge pH

‘omkeerbare’ membraanvervuiling geeft. De beperkende factor was hier de resterende metaalconcentratie.

Ionenwisseling Een nieuwe ontwikkeling is het gebruik van ionenwisseling om NOM te verwijderen: MIEX was het best vertegenwoordigd op de conferentie. Het MIEX-proces bleek de effectiviteit van NOM-verwijdering te verbeteren bij een vergelijking tussen MIEX-UF op pilotschaal en grootschalige conventionele onttroebeling en filtratie. Het MIEX-proces heeft een positief effect op de biostabiliteit en de vorming van nevenproducten bij desinfectie. Bovendien kan het kosten besparen. MIEX blijkt vooral NOM-fracties met een molecuulmassa tussen 2 en 5 kDa en een grotere ladingsdichtheid te verwijderen, net als hydrofiele NOM-fracties met een lagere molecuulmassa, die met coagulatie vaak niet te verwijderen zijn. Vanuit het BTO kwam de enige bijdrage over reduceren van de hoeveelheid regeneraat bij NOM-verwijdering met ionenwisseling; behandeling of hergebruik van regeneraat kwam in het programma verder niet aan de orde.

Membraanvervuiling Tijdens de IWA-conferentie werd het effect gepresenteerd van diverse voorbehandelingen (zoals MIEX, coagulatie en actievekoolfiltratie) op de efficiëntie van het filtratieproces. Membraanvervuiling vormt nog steeds een grote hindernis voor brede inzet van membranen. Het werd duidelijk dat hydrofiele NOM-fracties met een hoge molecuulmassa meer aan membraanvervuiling bijdragen dan hydrofobe fracties meteen laag moleculair gewicht. Dit bevestigt de resultaten van een recente AwwaRF-studie waaraan Vitens en het BTO deelnamen. Marco Dignum (Waternet) Julien Ogier (KWR Watercycle Research Institute)

Project tegen emissie zware metalen bij veehouders Het Centrum voor Landbouw en Milieu (CLM) en het Nutriënten Management Instituut (NMI) zijn bezig met een proef bij drie veehouderijbedrijven rond Baarle-Nassau om de emissie van zware metalen te verminderen. Zware metalen als koper en zink kunnen in de bodem terecht komen via het veevoer, bemesting of voetbaden. In het project ‘Bodem voor water’ wordt gepoogd deze aanvoer te verminderen.

B

ehalve het verminderen van de aanvoer van zware metalen naar de bodem, richt het project zich ook op het vastleggen van zware metalen die zich al in de bodem bevinden. Deze doelen worden op een zo praktisch mogelijke manier nagestreefd. Het project bouwt deels voort op de aanbevelingen uit het project ‘Beperking koper en zink op melkveebedrijven in Zuid-Nederland’ van Koeien & Kansen. Belangrijk is dat de maatregelen niet alleen praktisch uitvoerbaar zijn, maar zo mogelijk ook kostenbesparend.

18

H2O / 24 - 2008

Voorbeelden van maatregelen zijn alternatieven voor het gebruik van koperhoudende voetbaden en het optimaliseren van de veevoeding. Daarbij is er vooral aandacht voor de hoeveelheid zink. Om de uitspoeling van de reeds aanwezige zware metalen te beperken, richt het project zich op het verhogen dan wel op peil houden van de pH en/of het organische stofgehalte. Hierdoor worden zware metalen in de bodem vastgelegd. Om de aandacht voor zware metalen blijvend in de bedrijfsvoering te implemen-

teren, is het ook van belang om voerleveranciers, veeartsen en bedrijfsvoorlichters erbij te betrekken. Het project startte deze zomer en duurt in totaal twee jaar. Het project wordt uitgevoerd in opdracht van Stichting Kennisontwikkeling Bodem (SKB) in samenwerking met ZLTO/LIB, Provincie Noord-Brabant, Waterschap Brabants Delta en de ministeries van LNV, VROM en V&W. De uitvoering en begeleiding is in handen van CLM en NMI. Naast het praktisch toepassen van maatregelen, is er ook ruimschoots aandacht voor een betere onderlinge samenwerking en afstemming tussen de partijen die invloed hebben op beleid en uitvoering van beleid.


verslag / actualiteit Aanpak verdroging in Gelderland vordert

Puzzel Meppelerdiep bijna opgelost De provincies Overijssel en Drenthe, Rijkswaterstaat, de gemeente Meppel en de waterschappen Groot Salland en Reest en Wieden hebben een convenant ondertekend om het gebied rond Meppel beter te beschermen tegen wateroverlast. Door een aantal maatregelen beter op elkaar af te stemmen, wordt de puzzel om het gebied te beschermen wellicht opgelost.

I

n het najaar van 1998 kreeg Meppel te maken met ernstige wateroverlast na een langdurige periode van extreme neerslag. Daarom is gezocht naar oplossingen om herhaling te voorkomen. Om de veiligheid van Meppel en de regio de komende periode te verbeteren, is reeds een aantal maatregelen genomen. In de toekomst zijn echter nog meer maatregelen nodig. Daarbij is samenwerking en een integrale afstemming vereist. Het gaat onder andere om het langer vasthouden van water in de beeksystemen en op het Dwingelderveld. De waterschappen zoeken verder naar andere bergingsgebieden. Daarnaast wordt de capaciteit van het gemaal Zedemuden vergroot en worden de kades langs het Meppelerdiep opgehoogd. Uit studie bleek dat zich in de toekomst meer problemen met de waterkwantiteit kunnen voordoen. Deze constatering vormde voor de partijen een belangrijke aanleiding voor het gezamenlijk uitvoeren van een integraal onderzoek naar de waterproblemen rondom Meppel. De geplande maatregelen van Waterschap Reest en Wieden zorgen ervoor dat de verwachte toekomstige klimaatveranderingen goed worden opgevangen. Deze maatregelen moeten daarom snel worden uitgevoerd in het bovenstroomse gebied boven Meppel. Op korte termijn kunnen niet alle maatregelen worden gerealiseerd en blijft het risico op wateroverlast bestaan. Waterschap Reest & Wieden wil tenminste 60 procent van de maatregelen bovenstrooms van Meppel voor 2015 realiseren. In tijden van nood blijft het mogelijk dat het water uit het Meppelerdiep in de boezem van Noordwest-Overijssel opgevangen wordt. Rijkswaterstaat vergroot de capaciteit van het gemaal Zedemuden met circa tien procent, rekening houdend met één meter opvoerhoogte in 2010. De provincie Drenthe maakt het planologisch mogelijk WB21-maatregelen in haar omgevingsplan in te passen. Zij zet middelen in uit het klimaatadaptatieprogramma en het Investeringsbudget Landelijk Gebied om de opgaven te realiseren. De gemeente Meppel werkt mee aan de realisatie van de WB21-maatregelen

door de op haar grondgebied benodigde ruimte voor het vasthouden en bergen van water te bestemmen. De provincie Overijssel tenslotte aanvaardt tot uiterlijk 31 december 2015 dat de kruinhoogtemarge van de regionale waterkering aan de zuidzijde van het Meppelerdiep minder is dan 0,30 meter. Eerder werd al een bestuursovereenkomst gesloten met staatssecretaris Huizinga over het ombouwen van de Meppelerdiepkeersluis in Zwartsluis tot schutsluis. Het Rijk betaalt 42 miljoen voor de verbouwing; de regio de resterende vijf miljoen.

Proef met Bakelse Plassen als waterbuffer ZLTO Gemert-Bakel en Waterschap Aa en Maas willen gezamenlijk een praktijkproef uit gaan voeren om te bekijken of waterbuffering mogelijk is bij de Bakelse Plassen in Gemert-Bakel. Tijdens de proef worden grote hoeveelheden water van de ene naar de andere waterplas gepompt, waardoor het waterpeil stijgt.

T

ijdens de proef worden het grondwaterpeil en het peil van de waterplassen nauwlettend en intensief gevolgd. Met speciale apparatuur wordt bijgehouden wat de effecten zijn op het grondwater in de omgeving. De verzamelde gegevens voert men vervolgens in in bestaande grondwatermodellen. Naar verwachting kan de praktijkproef binnen drie maanden beginnen.

Met het ondertekenen van de Overeenkomst Duurzame Drinkwatervoorziening Gelderland zetten afgelopen maand de provincie en drinkwaterbedrijf Vitens een belangrijke stap op weg naar het realiseren van de doelstellingen uit het Waterhuishoudingsplan en het Milieuplan. De overeenkomst werd ondertekend door gedeputeerde water Harry Keereweer en de voorzitter van de Raad van bestuur van Vitens, Jos van Winkelen.

O

m verdroging in bepaalde gebieden in Gelderland tegen te gaan, is afgesproken dat Vitens de totale capaciteit van de drinkwaterwinning vermindert tot ruim 160 miljoen kubieke meter per jaar. Dat is een reductie van 25 miljoen kubieke meter. De winningen in Joppee, Varsseveld, Beuningen en Lent worden teruggeven aan de provincie. Bij de winningen in Ellecom, Epe, Schalterberg en Eerbeek gaat Vitens anti-verdrogingsmaatregelen treffen. Om de kwaliteit van het drinkwater ook voor de lange termijn veilig te stellen, wordt een programma Bodemsaneringen Waterwingebieden opgesteld dat in 2010 klaar moet zijn. Alle verontreinigingsbronnen worden in kaart gebracht en vervolgens aangepakt. Dit kan betekenen dat in het kader van bodembescherming de winning van drinkwater moet verminderen. Behalve met Vitens werkt de provincie in dit hele traject (de overeenkomst loopt tot en met 2015) nauw samen met de waterschappen, gemeenten en andere terreinbeherende organisaties. De totale kosten voor de verdrogingsbestrijding en bodembescherming worden geraamd op ongeveer 15 miljoen euro. Vitens draagt hier ruim 9 miljoen aan bij.

Als de proef succesvol is, kan deze vorm van waterbuffering op veel meer plaatsen in deze regio worden gebruikt, mogelijk zelfs op de hogere zandgronden van Nederland om de verdroging tegen te gaan. Loco-dijkgraaf van Aa en Maas en twee leden van ZLTO Gemert-Bakel.

Digitale foto’s

A

ls u foto’s digitaal wilt doorsturen naar de redactie, neem dan eerst contact op. De resolutie van de foto’s moet namelijk minimaal 300 dpi bedragen op de ware grootte in het tijdschrift. Foto’s doorsturen met een lagere resolutie heeft geen zin. De beeldschermresolutie van foto’s bedraagt meestal slechts 72 dpi.

Gebruik van het programma Powerpoint voor grafisch materiaal wordt afgeraden!

H2O / 24 - 2008

19


JAAP DE KLUIJVER, DIRECTEUR EDEA

“Droogzetten Julianakanaal is voor ons groot probleem” Grote bedrijven worden vanouds vaak geassocieerd met vervuiling. Niet zonder reden. Denk maar aan de aardappelmeel- en strokartonindustrie in het noorden van ons land of aan de grote chemische multinationals langs de Rijn. Dezelfde bedrijven hebben het water ook nodig als proces- of koelwater. En dan liefst zo koud en zo schoon mogelijk. Voor de grote DSM-vestiging bij Geleen in Zuid-Limburg is de situatie niet anders. Het benodigde water komt uit de Maas; het gezuiverde afvalwater stroomt daarin terug. Voor dit themanummer over proceswater een gesprek over de watervoorziening aldaar met ir. Jaap de Kluijver, directeur van EdeA in Geleen, bijgestaan door ing. Hai Vu, productie-ingenieur bij de productgroep Water van dit bedrijf.

Wat is EdeA? “EdeA staat voor Essent DSM Energie Alliance. Het bedrijf is - als opvolger van het vroegere DSM-Utilities - in 1996 opgericht door Essent als DSM en een 50/50 joint venture. Sinds enige tijd specialiseert DSM zich in de richting van voedsel, geneesmiddelen en speciale producten en stoot het zijn klassieke bulkchemie geleidelijk af. De grote naftakrakers bijvoorbeeld zijn nu in handen van SABIC, een bedrijf dat eigendom is van Sãoedi’s. Als gevolg daarvan zal het aandeel van DSM in ons bedrijf gesplitst worden in 25 procent DSM en 25 procent SABIC. De feitelijke situatie is nog wat ingewikkelder, want het personeel dat hier werkt is in dienst van Essent Productie Geleen (EPG), waarvan ik ook de directeur ben. Via een dienstverleningsovereenkomst worden de mensen uitgeleend aan EdeA. EPG, een 100 procent dochter van Essent, is dus de formele werkgever. EPG is anderzijds slechts eigenaar van één installatie, de warmtekrachtcentrale. Alle andere assets, installaties en leidingen, zijn eigendom van EdeA.”

Vanwaar deze rol van Essent? “DSM-Utilities was verantwoordelijk voor de voorziening van de DSM-bedrijven met stoom, elektriciteit, water, gas, perslucht en technische gassen en de daarvoor benodigde distributienetten. Midden jaren ‘90 werd DSM-Utilities geconfronteerd met de noodzaak van een stevige investeringsprogramma. Essent was bereid om het daarvoor benodigde geld te lenen tegen een rente, die zowel voor hen als voor DSM aantrekkelijk was. Dat heeft geleid tot de oprichting van EdeA. In de jaren 1996-2001 is dat gehele programma van nieuwbouw en vernieuwing uitgevoerd. Daarna is EdeA in een consolidatiefase terechtgekomen, waarin vooral aan de werkprocessen aandacht besteed is. Maar het proces van

20

H2O / 24 - 2008

veroudering gaat door. Inmiddels is, nog voor de huidige financiële crisis, een tweede transitieproces in werking gezet. We staan nu aan de vooravond van de vernieuwing van stoomketels, een deel van de stroomdistributie en een demiwaterfabriek.”

Wat doet u op watergebied? “De bron van ons proceswater is Maaswater dat wij uit het Julianakanaal halen. Direct na de inname wordt polyaluminiumchloride (PAC) als vlokmiddel toegevoegd en vindt flocculatie plaats. Het water is dan helder en kan gebruikt worden als koelwater, bluswater en proceswater. Gemiddeld wordt continu 5.000 à 6.000 kubieke meter water per uur ingenomen, met pieken tot 7.000 kubieke meter. Op jaarbasis betekent dit 45 à 50 miljoen kubieke meter. Je kunt deze flocculatietrap overigens niet vergelijken met de coagulatie en flocculatie die bij de drinkwaterbereiding wordt toegepast. Daar worden grotere vlokken gevormd, die rustig moeten bezinken. Bij ons zou dat veel te veel ruimte vragen. Onze flocculatie lijkt meer op een soort snelle zandfiltratie. Ongeveer een derde van onze inname wordt verder gezuiverd tot demiwater. Oorspronkelijk hadden wij daarvoor twee fabrieken, die beide op basis van ionenwisseling werkten. Ons doel was deze te sluiten en één nieuwe fabriek met ultrafiltratie, omgekeerde osmose en ionenwisselaar te bouwen met een capaciteit van 1600 kubieke meter per uur. Dit nieuwbouwproject zijn we ingegaan op basis van een lumpsum-turnkey-aanbesteding: het project wordt uitgevoerd tegen vaste, vooraf overeengekomen condities, waardoor bijvoorbeeld de opleverdatum en de prijs vastliggen. Het bedrijf dat bij de aanbesteding als laagste inschreef, bleek echter de aangegane verplichting niet waar te kunnen maken. De geleverde installatie bleef steken op een capaciteit

van 800 kubieke meter per uur. We hebben het project toen in eigen hand genomen en verder uitgebouwd en afgebouwd. De fabriek is nu klaar en zet 1.200 kubieke meter Maaswater per uur om in demiwater. Samen met een condensaatreinigingsinstallatie van 400 kubieke meter per uur levert de fabriek 1.600 kubieke meter water per uur. Daarnaast hebben wij één van de twee oorspronkelijke fabrieken in bedrijf gehouden. Die levert aanvullend maximaal 600 kubieke meter water per uur.”

Welke stappen hebt u zelf toegevoegd? “Toen de installatie werd opgestart, bleek het grote probleem fouling van de UF-membranen en biofouling van de RO-membranen te zijn, waardoor de beoogde capaciteit bij lange na niet werd gehaald. Daarnaast lag het chemicaliënverbruik door de intensieve reiniging erg hoog. We zijn toen ijzerchloride gaan doseren om de (bio)fouling aan te pakken. Dat werkte. De minuscule ijzerchloridevlokken bleven op de UF-membranen achter als een soort pre-coatlaag. Hierdoor kon het membraan snel en effectief gespoeld worden. Als bijkomend effect werden de fosfaten gebonden. Daarmee reduceerde de biologische groei op de RO-membranen sterk.” “Voor het oplossen van de problemen hebben we samengewerkt met onder andere IWW (universiteit van Duisburg), VITO (in België), PWN, Vitens en Kiwa Water Research (nu KWR Watercycle Research Institute, red.). Maar we hebben meer moeten doen. De fabriek bleek niet veilig genoeg te zijn uitgelegd. Kunststof leidingen smolten weg en nieuwe doseerinstallaties waren nodig. We hebben de fabriek anders opgezet, in productiestraten, waardoor we veel bedrijfszekerder zijn bij reparaties en onderhoud. Er zijn pilotonderzoeken uitgevoerd om bijvoorbeeld reinigingsmiddelen en -programma’s uit te testen.”

Waarvoor gebruikt u het water dat geen demiwater wordt? “Dat wordt voor het overgrote deel toegepast als koelwater. Het wordt dus opgewarmd en verlaat via een afvalwaterzuiveringsinstallatie het bedrijf. Deze zuivering behoort overigens niet tot EdeA, maar valt onder een ander bedrijf. Daarnaast is bluswater erg belangrijk. We hebben nu nog twee buffers van zo’n 15.000 kubieke meter water, die gevoed worden vanuit de flocculatie. Daarnaast kunnen we in geval van brand de maximale innamecapaciteit van 7.800 kubieke meter water inzetten. Bij brand is het overigens niet alleen een kwestie van blussen, maar vooral van nathouden van andere onderdelen. Onze grootste zorg echter vormt het bluswaternet; wij zijn daarvan geen eigenaar, wel beheerder. Het zijn leidingen met een diameter van 200 tot 300 millimeter. De kwaliteit van dat net was niet best. Er wordt hier veel op het terrein gewerkt, er zitten puin en stenen in de grond, er is veel zwaar verkeer. In oudere leidingen vielen gaten; hydranten hebben het nodige te lijden. Er is


interview al voor vele miljoenen euro’s geïnvesteerd in nieuwe leidingen van glasvezel, nieuwe hydranten en superhydranten en we zijn nog niet klaar.”

Hoe zit het met de drinkwatervoorziening? “Tot 2004 had EdeA een eigen drinkwaterproductie: vijf putten met diep grondwater. Dat werd belucht, onthard met kalkmelk in een korrelreactor en nagezuiverd in een zandbedfilter. Onze vraag ligt bij 60 kubieke meter water per uur. Sinds 2004 betrekken we drinkwater van Waterleiding Maatschappij Limburg (WML). WML levert in een reinwaterkelder, van waaruit we de distributie op het terrein verzorgen. Het beheer van het distributienet vraagt veel aandacht, omdat hier voortdurend wijzigingen plaatsvinden, tijdelijke leveringen nodig zijn, etc. In de grond liggen veel leidingsystemen, waaronder vier waterstelsels (geflocculeerd kanaalwater, demiwater, bluswater en drinkwater). Voorkomen van valse aansluitingen is een punt van voortdurende zorg. Legionellapreventie is ook onze verantwoordelijkheid. Dat betekent in de praktijk het voorkomen van te lage stroomsnelheden in de leidingen.” “We hebben te maken gehad met een contaminatie van ons drinkwaternet, waarmee wij de landelijke pers haalden. Het bleek uiteindelijk te gaan om het instromen van regenwater in de reinwaterkelder. Het heeft lang geduurd voor we dat lek gevonden hadden. Daarna moest het hele distributienet afdoende worden gereinigd. We zitten bovendien met werknemers op dit terrein uit de gehele wereld, waardoor we waarschuwingen om alleen flessenwater te drinken in alle mogelijke talen moesten

verspreiden. Inmiddels is er voor gekozen om instructies alleen nog in het Nederlands en Engels te geven.”

Beïnvloedt bodemverontreiniging uw waternet? “Daar ondervinden wij weinig last van. Alle grote leidingen zijn al van glasvezel. Dit type leiding wordt ook gebruikt bij vervanging. Waar we wel mee te maken kregen - los van de bodemverontreiniging -, was het optreden van microbiological induced corrosion in de nieuwe demiwaterfabriek. Onder invloed van bacteriën in het water trad corrosie op in de hoofdtoevoerleiding. Om die leiding te vervangen, moest de gehele fabriek er enige tijd uit. Wij hebben toen mobiele demi-installaties ingezet. Dergelijke installaties zijn maar voor korte tijd inzetbaar, omdat ze vrij snel geregenereerd moeten worden. Maar het is gelukt om de reparatie in een paar uur klaar te krijgen.”

Hoe gaat u om met leveringszekerheid? “Toen hier een aantal jaren geleden de lekkage van de dijk langs het Julianakanaal speelde, die uiteindelijk het gevolg bleek van een lek in een transportleiding van WML, dreigde droogzetting van het Julianakanaal, waaruit wij ons water betrekken. EdeA had dan geen waterkunnen innemen, een situatie waar nooit iemand aan gedacht had. De vervolgschade zou gigantisch geweest zijn. We dachten al over een tijdelijke leiding naar de Maas zelf.” “In het algemeen is leveringszekerheid bij elektriciteit geen probleem vanwege het bestaande koppelnet. Bij stoom, lucht en water

bestaan geen koppelnetten. Daar heb je te maken met een groot afbreukrisico. Ons beleid is voor de laagste kosten de grootste zekerheid te leveren. Onze missie is: “leveren voor niet te verbeteren kosten”. Dat betekent balanceren. Als je nooit vervolgschade wilt hebben, lig je te breed in bed. Maar als de stoomproductie uitvalt, heb je een vervolgschade van wel vijf miljoen euro per dag. Dat is onacceptabel. We gaan voor stoom en stroom uit van een beschikbaarheid van 99,9 procent, maar een betrouwbaarheid van 100 procent. Dat bedoel ik met dat balanceren: je kunt niet uitsluiten dat er ooit iets gebeurt - vandaar die 99,9 procent - maar als dat niet het geval is, moet je betrouwbaarheid 100 procent zijn. Bij de warmtekrachtcentrale Swentibold bijvoorbeeld houdt EdeA rekening met een uitval van de fabriek één maal per vijf jaar. Dat is een tiende van het risico dat elders geaccepteerd wordt. Dat niveau bereiken wij door te investeren in opleiding, ook in eigen opleidingen, in onderhoud, in sturing van onze processen en daarmee in de mogelijkheid van ingrijpen.”

Wat is uw beider achtergrond? Hai Vu: “Ik ben in 1977 geboren in Vietnam. Als kind van drie jaar kwam ik met mijn ouders als vluchteling naar Nederland. Na een eerste opvang in Wezep kwamen wij in Eindhoven terecht. Daar studeerde ik aan de Hogeschool Eindhoven chemische technologie. In 2000 studeerde ik af en

“Het afbreukrisico van onze leveringen is enorm” ben hier in dienst gekomen. Ik heb het ‘geluk’ gehad van een nieuwe installatie met problemen, waardoor ik veel kennis en ervaring heb opgedaan. “ Jaap de Kluijver: “Ik ben in 1948 in Rotterdam geboren. Heb van 1966 tot 1972 werktuigbouw gestudeerd aan de TH Delft. Na mijn diensttijd kwam ik in 1974 in dienst bij de PLEM, eerst als stafmedewerker, vervolgens als productiechef en uiteindelijk als hoofd Bedrijfsvoering en vervolgens van de afdeling die belast was met de uitvoering van grote projecten. Sinds 1996 ben ik directeur van EdeA/EPG.” “EdeA telt 230 medewerkers. Naast installaties beheren wij 500 kilometer leidingen. We investeren in de kleinere projecten circa 20 miljoen euro per jaar. Voor grotere projecten moeten we aparte kredieten aanvragen. Grotere projecten in de nabije toekomst zijn vervanging van stoomketels en vernieuwing van een deel van het stoomdistributienet, het opknappen of zo mogelijk vervangen van de Waterfabriek Noord en in 2011 groot onderhoud aan de gasturbine van de warmtekrachtcentrale Swentibold. Een uitdaging waar we hopelijk snel mee aan de slag kunnen.” Maarten Gast

H2O / 24 - 2008

21


MC2008-46

r mvorme o t e e m s aarheid b d i e l e ve g Inductie

-/ aarheid e c con n ng: ti e m e ti tra S/cm, % μS/cm,m tief ■inducip e: c n ri meetp bare betrouw er, ond meting bruik ge j ri v s d hou e gerend ■snel retuaursensor tempera aloge ■tweeitagnangen: u / aarheid geleidb tratie, n e conc tuur tempera

■geleidb

I-500 en T C O JUM TI-750 C O M JU

ngels, F Duits, E s en Pools Spaan

Kraakhelder.

. V. hniek B JUMO egeltec C Weesp R n e Meet380 A e 18, 1 1 Rijnkad : 0294 49149 n 7 o 7 5 fo 9 le 1 e T 44 : 029 jumo.nl Telefax @ fo in l E-mail: .jumo.n t: www Interne

DynaSand®: het enige echte continu zandfilter

De bescherming van ons milieu is iets wat ons allemaal aangaat. Endress+Hauser helpt haar klanten bij de aanpak van deze uitdaging door het leveren van uitstekende meetinstrumenten, innovatieve diensten en intelligente automatiseringsoplossingen. Op deze manier zorgen we ervoor dat (bedrijfs)processen niet alleen veilig maar ook milieuvriendelijk en kostenefficiënt verlopen. Bezoek onze website of neem contact met ons op en ontdek wat Endress+Hauser voor u kan betekenen. www.nl.endress.com Nordic Water Benelux BV Van Heuven Goedhartlaan 121 1181 KK Amstelveen T +31(0)20 5032691 F +31(0)20 6400469 www.nordicwater.nl info@nordicwater.nl

Wereldwijd zijn er al meer dan 20.000 units geplaatst.

Endress+Hauser BV Postbus 5102 1410 AC Naarden Tel. (035) 695 86 11 info@nl.endress.com www.nl.endress.com

A 20.009-1.1.6.4.

g edienin

■menub uze: ■taalkera ns,

Continu zandfilter voor

Biologisch filter voor

drinkwater proceswater, koelwater oppervlaktewater afvalwater grondwater fosfaatverwijdering

nitrificatie denitrificatie


achtergrond

Het rendement van groene daken in Rotterdam In het tweede Waterplan van de gemeente Rotterdam worden ‘groene’ daken voorgesteld als een maatregel voor het opvangen en bergen van hemelwater. Om de effecten en het rendement van groene daken toe te lichten, heeft ARCADIS in opdracht van Gemeentewerken Rotterdam een kostenbatenanalyse uitgevoerd. Daarbij zijn zowel de private kosten en baten voor de eigenaar/gebruiker als de maatschappelijke (private en publieke) kosten en baten uitgelicht.

I

n Waterplan 2 van de gemeente Rotterdam staan diverse mogelijkheden beschreven om met waterhuishoudingproblemen om te gaan: waterlopen graven waar het kan en creatief en innovatief waar het moet. Aangezien het in dichtstedelijk gebied fysiek en economisch gezien moeilijk is om open water aan te leggen, is Rotterdam gedwongen verder te kijken naar innovatieve oplossingen. Eén daarvan waarvoor een speciaal programma is opgezet - is het toepassen van groene daken voor het opvangen en bergen van hemelwater. Het Rotterdamse Groene Daken Programma is ingebed in het klimaatadaptatieprogramma Rotterdam Climate Proof.

De kosten-batenanalyse is uitgevoerd per stadsdeel, per geclusterd gebied (dichtstedelijk binnen de Ruit van Rotterdam, stedelijk, landelijk en bedrijventerreinen) en voor de stad Rotterdam als geheel. In de private kosten-batenanalyse is een discontovoet gehanteerd van tien procent (marktconforme rendementseis), in de maatschappelijke kosten-batenanalyse 2,5 procent. Daarboven is een standaard risicotoeslag gehanteerd van drie procent. Deze toeslag geeft het risico weer voor de kosten- en batenstromen van veranderingen in de economische groei en/of economische structuur.

Kosten aanleg en onderhoud Een groen dak vergt meer kosten voor aanleg en onderhoud dan een regulier, bitumen dak. Daarnaast is een ‘intensief’ daktuin flink duurder dan een ‘extensief’ daktuin. Waar de aanlegkosten per vierkante meter van een ‘intensief’ daktuin ruim twee maal hoger uitvalt, zijn de onderhoudskosten liefst vier maal zo hoog. Voor alle daken geldt verder dat er een meerprijs is voor panden die hoger zijn dan 30 meter. Aangezien het blazen van het substraat op het dak boven deze hoogte niet mogelijk is, moeten andere en duurdere technieken worden toegepast om de substraatlaag aan te leggen.

Wat zijn groene daken? Een groen dak is bedekt met begroeiing en beplanting. We onderscheiden extensieve en intensieve groene daken. Extensieve groene daken bestaan uit een dunne laag substraat met gras, kruiden, mos en/of sedum als vegetatie. Bij intensieve daken is de substraatlaag dikker en de vegetatie is divers: zo kan een intensief dak bestaan uit gras en lage planten, maar er kunnen ook struiken en bomen groeien. Uiteraard heeft een intensief groen dak een stevigere constructie nodig en vergt het meer onderhoud dan een onderhoudsarm extensief dak.

Toepassing kosten-batenanalyse Groene daken zijn al langere tijd in zwang. Desondanks blijken weinig ‘harde’ (meet) gegevens voorhanden over de effecten. Veel van de aangetroffen effectinformatie berust op veronderstellingen of op beperkte proefopstellingen. Vanwege de beperkte ‘harde’ informatie zijn in de kosten-batenanalyse conservatieve aannamen gedaan over de mogelijke verwachte positieve effecten. Het vervangen van daken door reguliere (bitumen) daken is als nulalternatief gekozen. De vervangingstermijn bedraagt gemiddeld 20 jaar.

Extensieve groene daken vergen geen of weinig onderhoud, omdat de begroeiing beperkt is tot mossen, vetplanten en kruiden. Deze daken zijn niet zwaar met een gewicht van 20 tot 200 kg/ m2, waardoor ze vaak geen aangepaste dakconstructie vergen en ook op bestaande gebouwen aangelegd kunnen worden. Extensieve groene daken zijn in beginsel niet toegankelijk behalve voor onderhoud. Lichte of eenvoudige intensieve groene daken zijn te vergelijken met kruidenrijke graslanden. Dit type dak is geen aparte soort, maar wordt als een overgang tussen intensieve en extensieve groene daken gezien. Dit weerspiegelt zich onder andere in het gewicht (tussen 200 en 300 kg/ m2) en het onderhoud. Intensieve groene daken zijn vergelijkbaar met tuinen van woonhuizen. De begroeiing bestaat meestal voor een groot deel uit grassen met daarnaast ook kruiden, struiken en zelfs volwassen bomen. Naast een begroeiing kunnen ook paden, terrassen en eventueel zelfs een vijver gemaakt worden. Zowel qua uitzicht, gebruik als onderhoud zijn deze groene daken min of meer vergelijkbaar met gewone tuinen. Een dergelijk dak weegt tussen 300 en 1500 kg/m2 en vergt een aangepaste dragende dakconstructie.

Naast het nulalternatief zijn er drie varianten binnen het projectalternatief groene daken. Deze verschillen naar type groen dak (extensief en intensief ), het oppervlak aan gerealiseerde groene daken als aandeel van het geschikte (platte) dakoppervlak, de eigenaar van het dak (overheid, woningbouwvereniging, particuliere eigenaar of bedrijf ) en de verwachte levensduur van een groen dak (20 of 40 jaar).

H2O / 24 - 2008

23


achtergrond

Private en maatschappelijke baten Vanwege de isolerende werking van groene daken ontstaan inpandige geluiddemping en verminderd energiegebruik. Deze (private) baten zijn verreweg het grootst van alle berekende effecten. Luchtkwaliteit en waterretentie zijn de belangrijkste maatschappelijke baten. De bijdrage van groene daken aan de wateropgave in het dichtstedelijk deel van Rotterdam varieert tussen gemiddeld 4 en 19 procent. Voor stadsdelen met een naar verhouding beperkte wateropgave (Delfshaven en Kralingen-Crooswijk) zouden groene daken echter een aanmerkelijk grotere bijdrage kunnen leveren. Ook voor de bedrijventerreinen is de bijdrage naar verhouding groot (tot 50 procent). Voor de stedelijke en landelijke gebieden is het effect beperkter.

Voor private partijen is het aanleggen van groene daken dus financieel meestal geen aantrekkelijke investering. Voor individuele

private partijen kan dit anders liggen wegens verschillen in energieverbruik en waardeverandering.

Bij een groen dak verdampt een deel van het opgevangen regenwater. Daarnaast houdt de beplanting het water enige tijd vast, waardoor minder water het riool instroomt. Bovendien vertraagt de afvoer. Hierdoor treedt enerzijds een beperking van het overstortvolume op en vermindert ook de afvoer naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie. Het eerstgenoemde effect is een bijdrage aan het bergingstekort in Rotterdam. Het tweede effect vergroot de capaciteit van het rioolstelsel. Het effect op de stedelijke wateropgave is afhankelijk van de locatie, type groen dak, schaal en tempo waarin deze daken gerealiseerd worden. Per stadsdeel is het totale areaal aan groene daken berekend. Deze vermenigvuldigen wij met kengetallen voor waterretentie per m2 groen dakoppervlak (extensief dak: 13 mm/m2, intensief dak: 25 mm/m2). Vanwege de dakvervangingscyclus van 20 jaar, waarbij gemiddeld elk jaar vijf procent van het potentiële groen dakoppervlak beschikbaar komt, is pas na die periode het totale retentievolume van de maatregel bereikt. Afhankelijk van de wateropgave per stadsdeel kunnen groene daken een bijdrage leveren van vier tot 19 procent.

Privaat niet rendabel De private baten van groene daken zijn, zeker bij een grootschalige toepassing, hoog. Voor alle stadsdelen en bedrijventerreinen geldt echter dat de private netto contante waarde van de maatregel negatief is. De meerkosten van groene daken zijn namelijk nog altijd flink hoger dan de baten.

In een kosten-batenanalyse wordt de stroom van eenmalige en jaarlijkse kosten en baten bij elkaar opgeteld en vervolgens gedisconteerd naar het basisjaar 2010. Dat gebeurt op basis van de zogeheten netto contante waarde (NCW)-methode. Een euro die men ontvangt in jaar t, heeft niet dezelfde waarde als een euro die men nu reeds in bezit heeft. Die laatste euro kan immers tegen rente worden uitgezet, waardoor deze na t jaar meer oplevert. Om precies te zijn levert één euro na t jaar bij een rente r een bedrag op van (1 + r) t euro. Om de huidige waarde van toekomstige baten en kosten te bepalen, moeten deze daarom worden verdisconteerd met de relevante discontovoet. Dezelfde procedure geldt voor de waardering van de kosten en baten van een project. Alle baten en kosten worden contant gemaakt en vervolgens samengevat in één getal: de netto contante waarde (NCW).

Het effect van waterretentie wordt gewaardeerd met behulp van eenmalig uitgespaarde kosten van alternatieve vormen van wateropvang. Welke vorm het meest in aanmerking komt, is sterk afhankelijk van de karakteristieken van het betreffende gebied en de betreffende wateropgave. In overleg met de gemeente Rotterdam is een bedrag aangehouden van tussen 500 euro (dichtstedelijk gebied) tot 200 euro per kubieke meter (landelijk gebied). Als toets en aanvulling op deze berekening is ook een beperkte exercitie uitgevoerd met het EMOS-model. Uit de berekeningen blijkt dat de afvoervertraging geen invloed heeft op het rioolinloopvolume van hemelwater. Alleen het bergend vermogen speelt een rol. Het hemelwater komt, weliswaar met enige vertraging, evengoed in het rioolstelsel terecht. Vertraging heeft wel effect op de momentane belasting van de riolering en kan een afvlakking van de af te voeren debieten veroorzaken. Dit is op zichzelf een gunstig effect dat van belang kan zijn vanwege de klimaatverandering (meer stortbuien). Toegespitst op het effect op het overstortvolume laat het resultaat van de berekening met EMOS zien dat de afname van het overstortvolume toeneemt naarmate het areaal groene daken oploopt. Dit resultaat valt overwegend binnen de eerder berekende spreiding van vier tot 19 procent (zie tabel 1). Tabel 1: Effect op overstortvolume groene daken.

stadsdeel

Centrum Prins Alexander Overschie

huidig overstortvolume (m3)

afname overstortvolume variant klein

variant middel

variant groot

30.000 22.000 16.000

6,1% (1800 m3) 3,2% (700 m3) 4,5% (700 m3)

16,4% (4900 m3) 11,1% (2400 m3) 11,1% (1800 m3)

21,8% (6.500 m3) 15,7% (3500 m3) 15,8% (2500 m3)

Tabel 2: Rendement per m2 groendak (variant klein)*

publiek rendement (euro per m2)

maatschappelijk rendement (privaat en publiek) (euro per m2)

stadsdeel

omvang dakoppervlak (m2)

privaat rendement (euro per m2)

centrum dichtstedelijk stedelijk landelijk bedrijventerreinen

122.658 (9%) 894.891 (62%) 286.487 (20%) 40.425 (3%) 219.440 (15%)

- 14,68 - 9,95 - 24,08 - 24,74 - 27,80

+ 21,20 + 16,65 + 13,26 + 12,37 + 13,22

+ 2,45 + 7,93 - 32,46 - 39,58 - 43,75

1.441.243 (100%)

- 15,89

+ 15,33

- 9,30

De netto contante waarde: N Bt – Ct NCW = t Σ ––––––– =0 (1 + r)t

Hierin is Bt de baat in jaar t, Ct de kost in jaar t, r de rente of discontovoet die wordt gebruikt om bedragen in de toekomst naar het heden om te rekenen en N de verwachte looptijd van het project.

totaal Rotterdam

* Varianten verschillen in omvang van dakoppervlak en type dak.

24

H2O / 24 - 2008


achtergrond

Maatschappelijk wel rendabel Het maatschappelijke rendement is hoger dan het private rendement. Dat ligt enerzijds aan de lagere maatschappelijke discontovoet, waardoor effecten over een langere periode meetellen, maar ook door de additionele, publieke baten, vooral luchtkwaliteit en waterretentie. Het totale maatschappelijke rendement is echter alleen voor het stadscentrum en dichtstedelijke gebied positief. Het publieke rendement van groene daken is altijd positief (zie tabel 2).

Robuustheid van de resultaten Andere aannamen over de levensduur van groene daken, investeringskosten, de bijdrage aan de wateropgave, geluidseffecten en discontovoet, kunnen grote veranderingen op het private en maatschappelijke rendement tot gevolg hebben. Het private rendement blijft per saldo negatief. Dit ligt anders bij het maatschappelijke rendement (zie tabel 3). Als we geen macro-economische risicotoeslag hanteren - wat verdedigbaar is vanwege de geringe invloed van economische groei en economische structuur op de kostenen batenstromen van groene daken - is het maatschappelijke rendement in alle varianten (sterk) positief. Ook een langere levensduur van groene daken en lagere investeringskosten werken sterk positief door op het resultaat. Een verandering in energiebesparing of retentiefunctie van groene daken heeft ook een duidelijk merkbaar effect. Ten slotte kan nieuwbouw - in deze studie niet meegenomen - een verdere positieve impuls geven. Hier kan immers van meet af aan rekening gehouden worden met aanleg van groene daken. Nader onderzoek en monitoring van de effecten verschaft een beter inzicht in de omvang van de effecten. Voor andere risicofactoren geldt dat ze waarschijnlijk - in gunstige zin - beïnvloed worden bij een stimuleringsregeling. Dit geldt bijvoorbeeld

voor de investeringskosten en de gegarandeerde levensduur van groene daken.

Conclusies De conclusie van de kosten-batenanalyse luidt dat het maatschappelijke rendement positief is in het centrum en dichtstedelijke gebied van Rotterdam. Hier is het maatschappelijk gezien dus rendabel om groene daken aan te leggen. Vanuit de optiek van de gemeente zijn groene daken overigens altijd een aantrekkelijke investering aangezien het publieke rendement in alle stadsdelen positief is. Het private rendement van groene daken is echter negatief: ook in dichtstedelijk gebied blijft het voor een privé-eigenaar of gebruiker financieel gezien niet lonend om een groen dak aan te leggen. Voor Rotterdam als geheel bedraagt het private rendementstekort circa 16 euro per m2 gerealiseerd groendak.

Vervolg Gelet op het publieke en maatschappelijke rendement van groene daken heeft de gemeente Rotterdam onlangs een financiële stimuleringsregeling in werking gesteld, waarbij zowel particulieren als bedrijven maximaal 25 euro per vierkante meter groen dak kunnen ontvangen voor de aanleg hiervan. Voor dit jaar was een half miljoen euro beschikbaar gesteld aan subsidies. Ook voor de komende jaren zal geld voor de aanleg van groene gereserveerd worden. Jeroen Klooster en David van Moppes (ARCADIS) Elijan Bes en Daniel Goedbloed (Gemeentewerken Rotterdam)

Tabel 3: Gevoeligheidsanalyse maatschappelijk rendement groene daken in centrum van Rotterdam (in miljoenen euro’s).

aanpassing

levensduur groene daken 40 jaar i.p.v. 20 jaar aandeel woningen met een inpandig geluidniveau > 55 dB(A) 40% i.p.v. 80% investeringskosten +25% investeringskosten -25% energiebesparing - 50% waterretentie groene daken -50% waterretentie groene daken +50% geen risicotoeslag oorspronkelijk resultaat

variant klein

variant middel

variant groot

+ 3,3

+ 9,8

+ 12,9

- 0,1 - 1,3 + 2,0 - 0,8 +0,1 +0,8 + 3,7 + 0,3

- 0,4 - 3,9 + 5,9 - 2,5 + 0,2 + 2,5 + 10,9 + 1,0

- 2,8 - 8,6 + 7,2 - 6,3 - 1,9 + 1,5 + 11,4 - 0,7

Verschijningsdata

D

e verschijningsdata en de data waarop kopij voor het betreffende nummer aangeleverd moet zijn, staan op een overzicht dat u kunt aanvragen bij de redactie: (010) 427 41 65. Daar is ook een handleiding op te vragen voor de artikelen in Platform.

H2O / 24 - 2008

25


Klimaatactieplan van Waternet De opwarming van de aarde door het versterkte broeikaseffect en het daaruit voortvloeiende grilligere neerslagregime hebben Waternet ertoe gebracht zich - voor zover mogelijk - voor te bereiden op de gevolgen van die klimaatverandering. Daarnaast wil het watercyclusbedrijf uit Amsterdam een bijdrage leveren aan vermindering van de emissies van broeikasgassen. Waternet streeft naar een klimaatbestendige invulling van haar werkzaamheden in 2015 en een klimaatneutrale bedrijfsvoering in 2012. Daartoe is een actieplan opgesteld, met 31 concrete punten. Het klimaatactieplan ‘Warmlopen voor klimaatverandering’ is opgesteld samen met het middenkader van het bedrijf en kan daardoor rekenen op veel draagvlak.

H

et debat over de klimaatveranderingen gaat inmiddels vooral over de vraag of de KNMI-scenario’s (en de IPCC-scenario’s waarop ze voortbouwen) binnen afzienbare tijd bijstelling behoeven. Het tempo van klimaatverandering lijkt zich namelijk te versnellen: gingen wetenschappers er tot voor kort nog van uit dat de Noordpool rond 2050 ‘s zomers ijsvrij zou zijn, nu wordt dit al rond 2013 verwacht. En de afkalving van ijs van de Groenlandse en West-Antarctische ijskap gaat veel sneller dan men tot voor kort voor mogelijk hield. De Commissie Veerman nam al een voorschot op een mogelijk snellere stijging van de zeespiegel. Uiteraard leidt dit tot debat, maar het welles/nietes stadium lijkt definitief voorbij. Omdat Waternet duurzaamheid hoog in het vaandel heeft staan, heeft het een klimaatbeleid ontwikkeld.

te beperken (mitigatie). Ook al is de bijdrage van de watersector aan de uitstoot van broeikasgassen relatief klein (in Groot-Brittannië wordt een bijdrage van twee procent genoemd, in Frankrijk vijf procent, voor de Amsterdamse waterketen is een bijdrage berekend van twee procent1)), er zijn wel degelijk redenen om te werken aan reductie. In de eerste plaats geldt de wet van de vele kleine beetjes. In de tweede plaats wil Waternet een voorbeeldrol voor de omgeving vervullen. In de derde plaats draagt het bij aan een positief imago en in de vierde plaats biedt het mogelijkheden om nieuwe werkterreinen te exploreren. Standaardaanpak en -oplossingen zullen vaak niet voldoende zijn om antwoord te geven op de klimaatvraagstukken. Innovatie is een belangrijke voorwaarde om dit voortvarend aan te pakken2).

Klimaatverandering raakt het water op alle punten in de watercyclus. Om als Waternet alle diensten op het gebied van drinkwater, afvalwater en grond- en oppervlaktewater in de toekomst goed te kunnen blijven leveren, is aanpassing van het werk aan de klimaatverandering noodzakelijk. Duurzaamheid in de watersector impliceert niet alleen een aanpassing aan het klimaat (adaptatie), maar ook het leveren van een bijdrage aan het verminderen van de menselijke invloed op klimaatverandering. Dat kan door de emissie van broeikasgassen

Ambitie en -doelstellingen

Afb. 1: De watercyclus.

Waternet definieerde de klimaatambitie als volgt: op pro-actieve wijze zorgdragen voor een integraal klimaatbeleid in haar werkgebied voor de gehele watercyclus. Om die ambitie waar te maken, zijn drie doelstellingen geformuleerd: • een klimaatbestendige invulling van de taken en verantwoordelijkheden van Waternet en betrokken gemeenten in de watercyclus in het werkgebied in 2015; • een reductie van de uitstoot van broeikasgassen in de bedrijfsvoering van 50

procent in 2010 ten opzichte van 1990 en een klimaatneutrale bedrijfsvoering in 2012; actief bijdragen aan de klimaatdoelstellingen van partnerorganisaties, met name in het werkgebied, maar ook nationaal en internationaal.

Thema’s Waternet hanteert de klimaatscenario’s van het KNMI niet als een absoluut gegeven, maar als een werkhypothese. Mogelijk moet deze hypothese in de toekomst dus worden bijgesteld (zie kader). Het klimaatactieplan beslaat zes thema’s die de gehele watercyclus omsluiten. De eerste vijf betreffen adaptatie, de zesde betreft mitigatie. De zes thema’s met de belangrijkste effecten van klimaatverandering zijn: • waterkwaliteit hogere concentraties ongewenste stoffen en micro-organismen in het oppervlaktewater in de zomer als gevolg van lage verdunning, met effecten op ecologie en drinkwaterwinning en een toename van problemen met algen; • waterkwantiteit en waterkering lagere beschikbaarheid van oppervlaktewater in de zomer door lagere afvoer van de Rijn, een problematische afvoer van water in de winter door meer neerslag en hogere afvoer van de Rijn en het dreigende bezwijken van veendijken door uitdroging in de zomer;

Amsterdam heeft als doelstelling geformuleerd: in 2025 moet de uitstoot van kooldioxide 40 procent onder het niveau van 1990 liggen. De gemeenteraad heeft ook uitgesproken dat de gemeentelijke organisatie in 2015 klimaatneutraal moet zijn. Nederland hanteert als doel een emissiereductie van broeikasgassen van 30 procent in 2020 ten opzichte van 1990. De Europese Unie stelt zichzelf een doelstelling van 30 procent reductie in 2020 mits andere landen meedoen. Zonder die internationale afspraken gaat de Europese Unie voor een vermindering van 20 procent in 2020.

26

H2O / 24 - 2008


achtergrond

Afb. 2: De vier KNMI’06-klimaatscenario’s.

afvalwater toename van de kans op falen van de regenwaterafvoer bij hoosbuien in de zomer, veranderingen in het zuiveringsproces door hogere temperaturen en een veranderende samenstelling van het afvalwater en het inklinken van de bodem in veenweidegebieden door droogte in de zomer; • huisvesting en infrastructuur verzakking van leidingen door inklinken van de bodem in veenweidegebieden door droogte in de zomer, toename van de schade aan funderingen en heipalen tijdens droogte en aan gebouwen door hevige regenbuien en overstromingen; • natuur verandering in flora en fauna als gevolg van klimaatverandering; • uitstoot van broeikasgassen / energie uit water bijdrage aan de uitstoot van broeikasgassen en duurzame energiewinning uit water, wind of zon. •

Discussie tijdens de workshops.

Acties Binnen elk thema zijn klimaatacties benoemd. Deze zijn zo concreet mogelijk gemaakt door het beoogde resultaat te vermelden, de trekker en betrokkenen te benoemen (ook externen), de aansluiting bij lopende acties te inventariseren en de vereiste capaciteit en financiën aan te geven die nodig zijn om het gestelde doel binnen de gestelde termijn te realiseren. Op deze wijze zijn in totaal 31 acties beschreven. Deze acties en projecten worden opgenomen in de jaarplannen van de relevante afdelingen en sectoren van Waternet. Een ‘klimaatregiegroep’ bewaakt het totale proces en treedt op als aanjager door te inspireren en te stimuleren waar nodig. • waterkwaliteit Vanuit de mogelijke consequenties van klimaatverandering voor de kwaliteit van oppervlaktewater zijn acties geformuleerd gericht op versterking van de brongerichte aanpak (zowel fysisch-chemisch, biologisch

als thermisch). Daarnaast wordt het lopende beleid tot diversificatie van drinkwaterbronnen, versterkt. • waterkwantiteit Inzet is enerzijds het realiseren van extra waterberging, anderzijds het voorzien in voldoende beschikbaarheid van oppervlaktewater in de zomer. Een ander speerpunt is het waterbeheer in stedelijk gebied: ook hier wordt gezocht naar mogelijkheden om water te bergen, zoveel mogelijk gerelateerd aan de behoefte aan extra buitenrecreatie mogelijkheden. • afvalwater Waternet gaat zich voorbereiden op meer neerslag in de zomer, om overstromings- en waterkwaliteitsrisico’s (overlopende riolen) te beperken. De insteek is zowel technisch als communicatief (water op straat) van aard. Daarnaast wordt gezocht naar optimalisatie van de zuivering onder andere klimaatomstandigheden. • huisvesting en infrastructuur Waternet wil beter voorbereid zijn op de gevolgen van wateroverlast/overstromingen voor vitale infrastructuur: zowel preventief als reactief. Daarnaast wordt gekozen voor een actievere opstelling ten aanzien van ruimtelijke projecten binnen het werkgebied, met als doel te komen tot robuustere en klimaatbestendigere invullingen. • natuur De kennis van de gevolgen van klimaatverandering voor de beheergebieden moet vergroot worden, niet om het veranderingsproces tegen te gaan maar om het in goede banen te leiden. Het gaat zowel om kennis van afzonderlijke soorten als om kennis van het ecosysteem. Ook gaat Waternet beleidsmatig voor flexibelere doelen en normen in het natuurbeleid. • mitigatie De allereerste actie voor het thema mitigatie is het opstellen van een klimaatvoetafdruk voor de gehele bedrijfsvoering. In 2005 heeft Waternet al een klimaatvoetafdruk opgesteld voor de Amsterdamse waterketen: die gaf inzicht waar snelle en/of grote winst te behalen valt. Deze voetafdruk wordt nu uitgebreid tot het watersysteem en het hele werkgebied van Waternet. De uitkomsten zullen richting gaan geven aan de andere acties op het vlak van energiebesparing, eigen productie duurzame energie, koude/ warmte-opslag en duurzaam gebruik van chemicaliën. Jan Peter van der Hoek, Jan Koedood en Egbert Baars (Waternet) Leo Joosten (ClimateChance) NOTEN 1) Janse T. en P. Wiers (2006). Broeikasgasemissie vanuit de Amsterdamse waterketen. H2O nr. 18, pag. 87-90. 2) Van der Hoek J.P., J. Hofman en T. van Someren. (2008). Innovaties in de watercyclus. H2O nr. 9, pag. 16-17.

H2O / 24 - 2008

27


actualiteit Verdroging Tongelaar aangepakt

Masterplan voor Vechtdal in de maak

De waterhuishouding in het landgoed Tongelaar is vrijwel hersteld. Tongelaar (circa 450 hectare) ligt ten noorden van Mill en wordt doorsneden door het Peelkanaal, de Lage Raam en de Ottersgraaf/Biestgraaf. Verschillende projectpartijen onder leiding van Waterschap Aa en Maas werken aan het herstel. De werkzaamheden worden deze maand afgerond.

A

anleiding hiervoor is de ernstige verdroging van dit natuurgebied. De maatregelen moeten het gebied vernatten en de ecologische waarden versterken. Diersoorten zoals de das, kamsalamander, kleine modderkruiper, poelkikker en libellen krijgen hierdoor een beter leefgebied. Om de verdroging tegen te gaan, hebben Waterschap Aa en Maas, Brabants Landschap (eigenaar van het landgoed), ZLTO, Provincie Noord-Brabant en de gemeenten Mill & St. Hubert, Grave en Cuijk de handen ineen geslagen. De genomen maatregelen zijn het dempen en verleggen van waterlopen, herstel van een oude loop van een beek, het verondiepen en/of versmallen van de Biestgraaf, het plaatselijk verhogen van het waterpeil door middel van stuwen en de aanleg van poelen, natuurvriendelijke oevers en maaiveldverlaging.

28

De provincie Overijssel, de gemeenten Zwolle, Dalfsen, Ommen en Hardenberg, de waterschappen Velt & Vecht, Groot Salland en Regge & Dinkel en onder meer Staatsbosbeheer gaan zich inzetten voor de toekomst van de Overijsselse Vecht en het Vechtdal.

Met het dempen van sloten is de ernstige verdroging van de Tongelaar voorbij.

uit cultuurland, bosjes, lanen en houtwallen. In de vegetatie zijn kenmerkende soorten voor het rivierengebied terug te vinden, zoals slanke sleutelbloem, bosanemoon, gevlekte aronskelk, kruisbladwalstro en rapunzelklokje. Op de plaats van het huidige kasteel lag al in de 9de eeuw een vluchtburcht op een natuurlijke verhoging.

Voorop staat dat de Overijsselse Vecht een halfnatuurlijke laaglandrivier moet worden. Aan de hand van een eerste zogeheten startdocument met leidende motieven zal begin 2009 verder gepraat worden met belanghebbenden en deskundigen. Voor meer informatie: www.ruimtevoordevecht.nl.

Oostvoornse Meer van zoet naar brak

Het gebied valt binnen de ecologische hoofdstructuur. Naast het aanpakken van de verdroging zijn ook het herstel van het natuurlijke beeksysteem, de inrichting van een ecologische verbindingszone, inpassing van maatregelen in de cultuurhistorische context van het landgoed en onderzoek naar de mogelijkheden van vismigratie in de Biestgraaf van belang. Voor de Tongelaar worden de waterhuishouding, de waterkwaliteit en de inrichting afgestemd op de ecologische doeleinden.

Waterschap Hollandse Delta heeft onlangs het beheer van een zoutwaterinstallatie in het Oostvoornse Meer overgenomen van de gemeente Rotterdam. Hiermee kan het meer, dat oorspronkelijk zout was maar sinds de afsluiting van de Noordzee ter plekke steeds zoeter werd, uitgroeien tot een uniek brakwatersysteem. Het waterschap verwacht dat de resultaten van de verzouting binnen vijf jaar zichtbaar zullen worden.

Het project is mede mogelijk gemaakt dankzij financiële bijdragen van de provincie en het Rijk. De kosten van voorbereiding en uitvoering (exclusief grondverwerving) bedragen 420.000 euro. Door de maatregelen krijgt het gebied weer de oorspronkelijke vochtige en natte eigenschappen terug, zodat natte bloemrijke graslanden kunnen ontstaan en plantensoorten die van kwelwater afhankelijk zijn weer een kans krijgen. Bij de noordelijke loop is ingestoken op beekherstel. Het oude tracé krijgt zijn licht meanderende vorm weer terug. De Laarakkerse waterleiding gaat functioneren als natte ecologische verbindingszone.

et water in het Oostvoornse Meer was zo zout als de Noordzee toen de Brielse Gatdam in 1966 werd gesloten. De verzoeting die daarop volgde, heeft het meer kwetsbaar gemaakt voor algengroei. Bovendien dreigt een uniek brak ecosysteem verloren te gaan. Met het project Kwaliteitsimpuls Oostvoornse Meer is twee jaar geleden begonnen met het verzouten van het meer. Sinds afgelopen zomer pompt een zoutwaterinstallatie vanuit het Beerkanaal helder zout water het meer in. Dit water wordt op 15 meter diepte opgezogen, via een 800 meter lange leiding vervoerd en in het meer gemengd met het brakke water. Door de verzouting zal de natuur weer tot bloei komen.

Tongelaar is een eeuwenoud landgoed op rivierklei, in het grijze verleden opgebouwd ‘door de Maas’. Het overgrote deel bestaat

Het is de bedoeling dat er uiteindelijk een variabel waterpeil in het Oostvoornse Meer komt.

H2O / 24 - 2008

D

e waterveiligheid is leidend bij het ontwikkelen van het Masterplan Ruimte voor de Vecht, maar het plan behelst ook concrete ideeën op het gebied van waterbeheer, natuur, landbouw, landschap, infrastructuur en cultuurhistorie.

H

Herinrichting meanderende Swalm Waterschap Peel en Maasvallei heeft het natuurlijke karakter van de Swalm, een vrij meanderende beek met een hoge landschappelijke en ecologische waarde, hersteld. Het verwijderen van een stuw en vistrap en het verlengen van de meanderende beek met een halve kilometer, moet ten goede komen aan de vismigratie en macrofauna.

D

e Swalm ontspringt in Duitsland en stroomt ten noordwesten van het dorp Swalmen uit in de Maas. In de jaren ‘30 is een stuw aangelegd in de Swalm om een gedeelte van het water naar het plaatselijke zwembad te leiden. In de jaren ‘90 legde het waterschap een vistrap aan om de stuw heen. Omdat de vistrap niet goed functioneerde en de stuw en de vistrap niet pasten in het natuurlijk karakter van de Swalm, heeft het waterschap deze nu verwijderd. De herinrichting van de beek komt voort uit het grensoverschrijdende Interregproject Aquaplanning Swalm, een in de jaren ‘90 opgesteld inrichtingsplan voor de beek. Hierin werden diverse maatregelen voorgesteld om de ecologische kwaliteit van het stroomgebied van de Swalm te vergroten. De Provincie Limburg heeft de helft van de uitvoeringskosten betaald.


GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hĂŠt tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.

010 - 4274180

IndustriĂŤle waterbehandeling &ILTRATIE /NTHARDING $EMINERALISATIE /NTGASSING 56 DESINFECTIE

%52/7!4%2 " 6 4EL

/NTWERP q &ABRICAGE q -ONTAGE /PSTART q /NDERHOUD

INFO EUROWATER NL WWW EUROWATER NL

Je doet het niet in je “eendje� Bij CHRIST HOLLAND Waterbehandeling staan wij voor - Kwaliteitsproducten - Ontwerp & Projectmanagement - Productie

Leverancier en adviseur op het gebied van pomptechnologie

- Montage - Inbedrijfstelling - Validatie - After Sales Service - (24 uur) Service & Onderhoud

www.saer.nl

Dat doe je echt niet in je “eendje�

CHRIST HOLLAND B.V. Energieweg 5 2382 NA Zoeterwoude

Tel. 071 - 589 92 18 www.christ.nl sales@christ.nl

SAER B.V. Muskushouwsestraat 14 6666 MC Heteren

T 088 - 22 888 20 F 088 - 22 888 25 E info@saer.nl


São Paulo: succesvolle publiek-private samenwerking Op Wall Steet kan de belegger investeren in SABESP: het Braziliaanse bedrijf dat in de metropolitane regio van São Paulo verantwoordelijk is voor de drinkwaterlevering en de riolering. Het blijkt een succesvol voorbeeld van publiek-private samenwerking. SABESP is qua aantal klanten en nettoinkomsten de grootste in Noord- en Zuid-Amerika.

Toegang tot schoon water is één van de acht millenniumdoelen waarmee alle VN-landen in 2000 instemden. In 2015 moet het aantal mensen zonder toegang tot veilig drinkwater zijn gehalveerd ten opzichte van 1990. We zijn nu - in 2008 - halverwege en benieuwd naar de tussenstand. Krijgen steeds meer mensen toegang tot betrouwbaar water of gooit de snelle bevolkingsgroei in een aantal landen roet in het eten? H2O bekeek de situatie in zes wereldsteden. In deze uitgave komt São Paulo aan bod.

Wie het betalen kan, drinkt water uit plastic containers.

D

e metropolitane regio São Paulo is met 26 miljoen inwoners één van de grootste stedelijke gebieden ter wereld. Naast de gemeente São Paulo bestaat de regio uit 366 andere gemeentes. Metropolitaan São Paulo is het grootste industriegebied van Latijns-Amerika. De watervoorziening en waterzuivering in het gebied functioneren verrassend goed. Verantwoordelijk hiervoor is de SABESP (Companhia de Saneamento Basico de Estado de São Paulo): Een tappunt in een krottenwijk.

het op zes na grootste waterleidingsbedrijf ter wereld. Dit bedrijf is verantwoordelijk voor de planning, constructie en het operationeel zijn van de water-, riool- en industriële afvalwatersystemen in de regio São Paulo.

Crisis Zo’n 15 jaar geleden, in 1994, bevond SABESP zich in één van de ergste crises in haar bestaan. Terwijl het inwonertal van São Paulo en omstreken stevig doorgroeide, was

SABESP, wegens een nijpend gebrek aan financiële middelen, niet bij machte aan de stijgende vraag naar water en riolering in het gebied te voldoen. Besloten werd de organisatiestructuur drastisch te wijzigen. Er kwam een meer decentrale structuur, gebaseerd op de verschillende waterwingebieden. Hierdoor werd de structuur van SABESP transparanter en democratischer. Maar nog belangrijker was het aantrekken van vreemd kapitaal. SABESP realiseerde zich dat de broodnodige investeringen in zowel de watervoorziening als de zuivering van het afvalwater nooit gedaan zouden kunnen worden uit alleen het budget van de deelstaat São Paulo. Daarom besloot het bedrijf tot een emissie van aandelen, maar wel zo dat de deelstaat São Paulo een meerderheidsbelang behield. Vandaag de dag heeft de deelstaat 50,3 procent van de aandelen in bezit. De overige 49,7 procent zijn in handen van privébeleggers. Het aandeel SABESP wordt zowel op de beurs van São Paulo (27,7 procent) als op die van Wall Street (22 procent) verhandeld. De beursgang had als groot voordeel dat het management van het bedrijf verder professionaliseerde. Dit droeg sterk bij aan een verbeterde bedrijfsvoering. De cijfers spreken wat dit betreft boekdelen. In 2005 had in principe iedereen toegang tot het waternet: een dekking van 100 procent. Voor een adequate afvoer van het afvalwater lag het percentage op 78 (waarvan 63 procent wordt gezuiverd). Ter vergelijking: in 1995 was 70 procent van de inwoners aangesloten op het riool en werd slechts 30 procent van het afvoerwater gezuiverd. De controle op de waterkwaliteit is streng. Uitgangspunt zijn de waarden zoals die door het Braziliaanse departement van volksgezondheid en de World Health Organisation (WHO) zijn vastgesteld. Maandelijks neemt

30

H2O / 24 - 2008


reportage

Bewoners in de illegale woonwijk Paraisopolis hebben een tekort aan drinkwater, terwijl de luxe appartementen ernaast een zwembad hebben (foto: Tuca Vieira).

men in 800 productie-units in totaal 147.000 monsters die in 15 laboratoria gecontroleerd worden. De komende jaren heeft de uitbreiding van de capaciteit om afvalwater te zuiveren prioriteit bij SABESP. Onlangs ontving SABESP in het kader van het Water and Sanitation Initiative van de Inter-Amerikaanse Ontwikkelings Bank (IDB) een lening van 250 miljoen dollar. Hiervan is 100 miljoen dollar een ‘zachte’ lening (met gunstige voorwaarden voor de ‘lener’) en 150 miljoen dollar een commerciële lening. Reden voor de lening was de noodzaak om door de immer voortgaande bevolkingsgroei en de uitdijende industrie en dienstensector niet achterop te raken met het investeren in de uitbreiding van de waterleiding en de riolering. Het initiatief van de IDB is gericht op het financieren van de verbetering en/of de uitbreiding van de water- en sanitatiecapaciteit in honderd steden en 3.000 rurale gemeenschappen in Latijns-Amerika en de Caraïben. Andere onderdelen zijn het tegengaan van de verontreiniging in 20 belangrijke waterwingebieden en het verbeteren van de efficiëntie en transparantie van water- en sanitatieleveraars. De voorzitter van de IDB roemt de gedrevenheid van SABESP om de dienstverlening

voor iedereen toegankelijk te laten zijn: “SABESP is een goed voorbeeld van een succesvol model van publiek-private samenwerking. Ook bij het verzorgen van de waterlevering en waterafvoer in de arme stedelijke gebieden hanteert het bedrijf dezelfde hoge kwaliteitsnorm als elders.”

Waterwingebieden Betekent dit dat door de - gedeeltelijke privatisering alle problemen op gebied van watervoorziening en -zuivering zijn opgelost in de metropolitane regio van São Paulo? Nee, één van de groeiende problemen in het gebied is de steeds grotere druk op de ruimte. Deze stijgt door de voortgaande toename van het aantal inwoners en de groei van de bedrijvigheid. De stedelijke armen die het geld niet hebben om in de stad huisvesting te vinden, zoeken meer en meer hun toevlucht in illegale wijken bij en in de waterwingebieden van de SABESP. Het bedrijf ziet dit met lede ogen aan. Door de menselijke aanwezigheid raken de waterwingebieden in toenemende mate vervuild en die vervuiling bereikt ook het water dat in deze gebieden wordt gewonnen. Intussen heeft men de nodige ervaring opgedaan in het omgaan met deze problemen. Zo blijkt het simpelweg verbieden van de bewoning van waterwingebieden niet te werken. Het platgooien van

illegale wijken en wijkjes is geen oplossing: de ontheemden duiken vaak elders weer op. In de gemeente Santo André (één van de 366 gemeenten van Groot São Paulo) heeft men echter wel met redelijk succes een beleid gevoerd waarbij de illegale bewoners juist niet worden verwijderd, maar waarbij het accent is komen te liggen op het verbeteren van de levensomstandigheden in de bestaande wijkjes in de waterwingebieden en het in goede banen leiden van eventuele verdere uitbreidingen. Deze benadering blijkt veel effectiever om de waterwingebieden te beschermen dan het simpelweg verjagen van de bewoners. Van belang hierbij is dat de verschillende belanghebbenden - in dit geval de illegale bewoners, vertegenwoordigers van SABESP en ambtenaren van het gemeentelijke en het deelstaatbestuur - al in een vroeg stadium rond de tafel gaan zitten en via een alternatieve planningsmethode te werk gaan. Allereerst wordt gezocht naar consensus. Pas als die overeenstemming is bereikt, kunnen de betrokken partijen zich richten op het verder ontwikkelen van de plannen en de hierop volgende uitvoering, onderhoud en monitoring. Tekst: Peter Conradi Foto’s: Johannes Odé

H2O / 24 - 2008

31


Innovatiebeleid in de watersector sterker bij betere vraagsturing Nederland investeert veel in onderzoek naar nieuwe technieken om water te zuiveren, maar vergeet dat de implementatie van technieken alleen kan plaatsvinden als de overheid daar zelf ook om vraagt. Het invoeren van innovaties in de waterketen is in Nederland een actueel thema dat onder andere door het Nationaal Bestuursakkoord Waterketen wordt geagendeerd. Investeringen zijn groot en afschrijvingstermijnen op nieuwe infrastructuur lang. Innovatiebeleid en -management in de waterketen zijn daarom niet eenvoudig te realiseren. Welke factoren bepalen de innovatiekracht van de watersector en hoe kunnen overheden de innovatiekracht versterken? DHV en de Erasmus Universiteit Rotterdam vergeleken de innovatiecapaciteit van vier landen met betrekking tot de waterketen: Canada, Portugal, Nederland en Zuid-Afrika.

W

at ondergetekenden tijdens het onderzoek het meest opviel is dat de vraag naar innovaties vanuit de overheid - als belangrijke actor in de watersector - vaak slecht is verwoord, waardoor de innovatiekracht niet zo hoog is als zou kunnen. Nederland springt er nog positief uit ten opzichte van de andere landen, maar ook hier kan de vraagsturing beter.

Resultaten per land Canada

Omdat Canada 240 keer groter is dan Nederland, is alleen de waterketen in de provincie Ontario onderzocht. Opvallend is de sterke positie van het provinciale ministerie van milieu op het gebied van regelgeving. Na een ramp met besmetting van drinkwater in Walkerton is de regeldruk en controle behoorlijk toegenomen. De gemeente is als uitvoerder verantwoordelijk voor de hele waterketen. Door de huidige financiële structuur - waarbij de klant alleen de directe kosten betaalt - is investering in innovatie vooral overgelaten aan de grotere en groeiende gemeenten. Dankzij netwerkorganisaties als Ontario Water Works Association en Water Environment Association Ontario bestaat een goede relatie tussen gemeenten en bedrijven. De bedrijven en de universiteiten dragen positief bij aan de innovatie in de waterketen in Ontario. Deze functioneren uitstekend door het hoge kennisniveau en de aanwezigheid van een goed draaiende innovatieinfrastructuur. Hierbij is er relatief veel financiële steun vanuit de overheid voor de ontwikkeling van netwerken of de commercialisatie van producten. Specifieke vraag naar innovaties of implementatie van innovaties ontbreekt door verkokering op provinciaal niveau en sterke politieke inmenging op lokaal niveau. Zuid-Afrika

Sinds de afschaffing van de apartheid in 1994 vinden grote organisatorische veranderingen plaats die nog steeds invloed hebben op personen en organisaties. De formele organisatie is helder. De verantwoordelijkheid voor de waterketen ligt bij

32

H2O / 24 - 2008

het landelijke departement van waterzaken en bosbeheer, de regionale waterschappen en de lokale gemeenten. Gemeenten en de nationale overheid hebben veel beleidsvrijheid. Innovatie in Zuid-Afrika is nodig om aan de huidige en toekomstige behoefte naar water te voorzien. Voor innovatiebeleid is het departement van wetenschap en technologie verantwoordelijk. Hun beleid voor de waterketen wordt uitgevoerd door The Water Research Commission. Daarnaast huisvest de Council of Science and Industrial Research ook onderzoekers die dankzij een dubbelfunctie verbonden zijn met de sector. Het private Water Institute of Southern Africa is als netwerkorganisatie essentieel voor de waterketen. De samenwerking tussen de watersector en kennisinstellingen is beperkt en vindt slechts af en toe op individueel niveau plaats. Politieke druk op verbeteringen neemt alleen toe naar aanleiding van crises. Het gebrek aan goed geschoold personeel is merkbaar bij vele organisaties; ook de watersector ondervindt hiervan hinder.

Portugal

Als gevolg van de Anjerrevolutie is de watersector (net als veel andere sectoren) van private in publieke handen gekomen. Slechte ervaringen met de watervoorziening onder het dictatoriale bewind leidden daartoe. In Portugal zijn gemeenten verantwoordelijk voor de waterketen. De gemeenten worden van bovenaf aangestuurd door het nationale beleid waarin de Europese richtlijnen (zoals de KRW) zijn verwerkt. De Europese richtlijnen en het toerisme veroorzaken externe druk om zowel technische als organisatorische veranderingen door te voeren. Portugal heeft de waterketen opgedeeld in twee systemen: het hogere en het lagere systeem. Empresa Portuguesa da Águas Livres is één van de grotere bedrijven gericht op het hogere systeem en verzorgt met name de drinkwaterdistributie aan gemeenten. Het lagere systeem richt zich op de levering van water aan de klant en de directe behandeling van afvalwater. In de centrale organisatie van dit lagere systeem is Águas de Portugal een grote speler die diensten verleent aan (en in

Een dam bij Howick in Zuid-Afrika (foto: Jos van Nistelrooij).


opinie partnerschap met) gemeenten. In de praktijk zie je pogingen om het hogere en het lagere systeem te vervlechten. Specifiek innovatiebeleid voor de watersector ontbreekt. Daardoor zijn kennisinstellingen aangewezen op het nationale technische beleidplan met financiële ondersteuning van de National Research Foundation. Kennisdeling vindt plaats dankzij waterinstituten (zoals Instituto du Água) of met behulp van het nationale kennisnetwerk HYDRONET PT, waarin verschillende universiteiten en nationale instituten samenwerken. Nederland

De bestuurlijke organisatie van de Nederlandse waterketen achten wij bekend. De Nederlandse situatie kenmerkt zich door de aanwezigheid van verschillende koepelorganisaties, zoals de Unie van Waterschappen, Vewin en Vereniging van Nederlandse Gemeenten, en goed ontwikkelde intermediairs, zoals STOWA, KWR Watercycle Research Institute en Stichting RIONED. Een grote stimulans komt van de rijksoverheid die waterspecifiek innovatiebeleid maakt in samenspraak met de watersector. Onder leiding van het ministerie van Economische Zaken heeft de stuurgroep watertechnologie het innovatieprogramma watertechnologie opgesteld, dat SenterNovem uitvoert. Het programma stimuleert kennisonwikkeling en innovaties onder andere door middel van de InnoWATOR: een subsidie-instrument dat consortia van bedrijven en publieke instellingen financieel ondersteunt. Daarnaast is er een garantiefonds dat risico’s (bijvoorbeeld dat innovaties nog onvoldoende werken) wegneemt. Tot slot bundelt Nederland de kennis van een groot aantal internationaal erkende instituten en universiteiten in het technologisch topinstituut Wetsus.

Overeenkomsten en verschillen De vergelijking tussen de vier landen vindt plaats op basis van vier factoren: het beleid in de waterketen, de organisatie van de uitvoerende organisaties, de kennisinstellingen en het innovatiebeleid.

De waterketen is in alle vier de landen duidelijk gereguleerd. Vooral de drinkwaterorganisaties kennen kwaliteitseisen. Relatief gezien kent Canada de meest strikte regulering en handhaving, ontstaan na de ramp in Walkerton. Een voorbeeld dat een ramp de watersector niet altijd aanzet tot technologische innovatie maar juist tot meer aandacht voor veiligheid, waardoor innovaties worden afgeremd. Alle landen gebruiken richtlijnen en wetten om de waterketen aan te sturen. Nederland is het enige land dat instrumenten gebruikt om de watersector specifiek te stimuleren. Het reeds genoemde programma innoWATOR en het garantiefonds zijn hiervan voorbeelden. Opvallend is dat in Portugal de gemeenten de meeste moeite hebben om af te wijken van nationaal (en Europees) beleid; in Canada zijn de regels wel strikt maar zijn er ook weer regels om van de regels af te wijken. In alle vier de landen is sprake van een publieke watersector en van gebonden klanten die geen alternatief hebben. Wat typisch is, is dat wel private organisaties ingeschakeld worden om efficiënter (goedkoper) te gaan produceren maar niet om kwalitatief beter te produceren. Benchmarking zou een aanmoediging kunnen zijn; in Nederland gebeurt dat al. In Canada blijkt de onderlinge vergelijking vooral op prijs plaats te vinden met negatieve gevolgen voor de innovatiecapaciteit, omdat dit investeringen remt. Het opleidingsniveau en de kennisontwikkeling bij bedrijven en universiteiten vormen een belangrijke indicator voor de innovatiecapaciteit. In Canada en Nederland is de kennisontwikkeling van hoog niveau, omdat er goede voorzieningen zijn en er zeer hoog opgeleid personeel aanwezig is. Beide landen kampen echter met het probleem van vergrijzing en een minder aantrekkelijk (weinig sexy) imago van de watersector. Zuid-Afrika en Portugal hebben grotere problemen met de kennisontwikkeling. Zuid-Afrika kampt met een groot gebrek aan

Een test om een auto vooruit te trekken met drinkwaterbuizen en -fittingen (foto: Wavin).

hoog opgeleid personeel; net als in Portugal zijn er problemen in het onderwijs. Daarnaast kampt Portugal op dit moment met een slechte combinatie van de expertise die het hoog opgeleide technisch personeel bezit en de benodigde kennis voor vernieuwing van de infrastructuur. Alle vier de landen hebben op papier een goed ontwikkeld innovatiebeleid. Alleen Canada en Nederland zijn echter ook in staat dit te financieren. Zowel Portugal als Zuid-Afrika richten zich op dit moment nog vooral op aansluiting van de watersystemen naar de burger waarbij innovatie niet noodzakelijk is. Canada richt zich duidelijk op commercialisering van producten waarbij opvallend veel kennisuitwisseling tussen organisaties bestaat. De netwerken tussen universiteiten en bedrijven zijn hecht en de relaties met de gemeenten worden gefaciliteerd door de representatieve organisaties. In Nederland wordt hoogwaardige kennis via Wetsus ontwikkeld, maar blijkt de commercialisering van deze kennis een probleem. Op uitvoerend niveau is in Nederland (nog steeds) een te grote aandacht voor onderdelen van de waterketen, ondanks toenemende samenwerking tussen de drinkwater- en afvalwatersector. Hopelijk gaat bijvoorbeeld het samengaan van de bestaande personenverenigingen tot het nieuwe Koninklijke Waternetwerk daarin verbetering brengen.

Wat werkt om innovatief te zijn? De belangrijkste reden waarom innovaties in het waterbeleid niet tot stand komen, is te vinden in de samenwerking tussen organisaties. Innovaties ontstaan immers waar mensen elkaar ontmoeten, uitdagen en inspireren. Het probleem is tweeledig: op nationaal niveau zou meer ruimte moeten komen voor kruisbestuiving vanuit andere sectoren en op lokaal niveau moet juist een duidelijke vraag naar innovaties worden geformuleerd. In de onderzochte landen bestaat een zeer beperkte interactie tussen innovatie- en waterbeleid; Nederland lijkt hier de positieve uitzondering. Toch lijkt ook in Nederland een gebrekkige koppeling tussen innovatie- en waterbeleid te bestaan; de stimulering van innovaties wordt niet ondersteund door een scherpe vraag of noodzaak voor innovaties. De bestaande netwerken en platforms voor kennisdeling zijn nog niet in staat de vraag naar innovaties te verwoorden. Daartoe moeten ook de individuele waterschappen en gemeenten hun innovatievraag duidelijker formuleren. In deze formulering moet zij vrijgelaten worden om technologische verbeteringen te gebruiken. Dat betekent dat zij moeten sturen op doelstellingen en niet op oplossingen of technieken. De populaire term ‘out of the box-denken’ zou niet alleen van toepassing moeten zijn op innovaties zelf maar ook op de financiering. Veelal wordt financiering voor innovaties binnen bepaalde kaders besteed: een potje voor drinkwater, een potje voor afvalwater. Echt innovatieve oplossingen bevinden zich vaak buiten de kaders van deze potjes.

H2O / 24 - 2008

33


De lokale organisaties zijn in veel landen sterk risicomijdend. Dit is logisch vanwege de gezondheidsbelangen, maar dit gedrag is duidelijk een barrière voor innovatie. Zowel in Portugal als in Canada is de lokale politieke invloed erg negatief voor de innovatiecapaciteit vanwege risico-aversie en beperkte bereidheid te investeren in de waterketen. Wij zien dat zodra organisaties minder politiek en meer bedrijfsmatig worden aangestuurd, er een grotere stimulans ontstaat om te innoveren. In Nederland innoveren de waterbedrijven sneller dan de waterschappen, zo lijkt het. Naast de meer bedrijfsmatige aanpak vormt ook het schaalverschil een belangrijke oorzaak voor de grotere mogelijkheid om te innoveren bij drinkwaterbedrijven. Het garantiefonds kan risicomijdend gedrag gedeeltelijk wegnemen bij de implementatie van innovaties. Als de innovatievraag niet scherp is geformuleerd, zoals hierboven reeds is aangegeven, is het echter de vraag of aan de juiste problemen wordt gewerkt.

Lessen voor Nederland De Nederlandse waterketen wordt innovatiever als de organisaties in staat zijn een betere innovatieve vraag te ontwikkelen. Onderstaande aanbevelingen zijn erop gericht dit te ondersteunen.

Zorg dat uitvoerende organisaties zo min mogelijk politiek beïnvloed worden. Een bedrijfsmatige organisatie zal effectiever en efficiënter werken. Ook de schaalvoordelen zijn belangrijk, omdat de financiële slagkracht om te innoveren groeit. Een valkuil hierbij is dat de aandacht teveel op de waterprijs komt te liggen en te weinig op de kwaliteit. Benchmarking, zoals in Nederland gebruikelijk is, helpt om de aandacht te verbreden van prijs naar ook waterkwaliteit, dienstverlening, milieuprestaties en kennisontwikkeling; Innovatie ontstaat alleen als kennisdeling plaatsvindt. Zowel op universitair en beleidsmakend als op uitvoerend niveau zorgt kennisdeling voor kennisverspreiding. Hierbij moet zowel deling plaatsvinden tussen de verschillende niveaus als tussen de deelsectoren. De Nederlandse overheid en het netwerk van platformorganisaties kunnen nog sterker ontmoetingen stimuleren door conferenties te organiseren voor zowel drinkwater- als afvalwaterspecialisten. Ook kennisuitwisseling tussen waterbedrijven, waterschappen en gemeenten is essentieel. Ontwikkel daarom een gezamenlijk traineeprogramma en uitwisselingsmogelijkheden tussen organisaties voor senior medewerkers. Tot slot kan consortiumvorming voor het

ontwikkelen van kennis op uitvoeringsniveau nog sterker worden gestimuleerd. De beleidsmakers moeten dan wel hun innovatievraag of probleemanalyse meer ‘out of de box’ formuleren zonder alvast op oplossingen aan te sturen. Het voordeel hiervan is dat de markt dan veel sterker wordt uitgedaagd nieuwe producten te ontwikkelen. De werkwijze bij aanbestedingen moet hieraan worden aangepast.

Samenvatting Nederland komt positief uit de internationale vergelijking ten aanzien van de ontwikkeling van kennis en het gevoerde beleid, maar de vraag naar innovaties kan en moet groeien. Dan neemt de innovatieve waarde van de waterketen toe evenals de kracht om innovaties te implementeren. Daarvoor bestaan tal van mogelijkheden die door de aanwezige kennisinfrastructuur kunnen worden ondersteund. Beleidsmakers moeten daarbij echter meer gaan denken in doelstellingen en minder in mogelijkheden die de huidige techniek biedt. Jos Peters, Ytsen Deelstra en Jos van Nistelrooij (DHV) Arwin van Buuren (Erasmus Universiteit)

advertentie

Bouw aan je carrière bij Grontmij! Word jij onze ondernemende accountmanager Water & Industrie? Geen last van koudwatervrees? Ben jij in staat, met jouw commerciële, ondernemende en creatieve vaardigheden, relaties met onze klanten aan te gaan, te onderhouden en uit te bouwen? Dan willen wij graag met jou in contact komen. De afdeling Water & Industrie van Grontmij in Middelburg bestaat uit ruim vijftig specialisten op het vakgebied werktuigbouw, elektrotechniek en instrumentatie en procesautomatisering. Met deze specialisten realiseren wij multidisciplinaire projecten door geheel Nederland, vooral op het gebied van drink-, proces- en afvalwater. Daarnaast leveren wij ondersteunende diensten aan de industrie, aan de publieke sector en private partijen, in een nauwe samenwerking met de collega’s van de afdelingen Ruimte, Infra & Milieu en Bouw. In totaal werken bij Grontmij in Middelburg meer dan 120 specialisten. Wil je meer weten over de functie van accountmanager en - ook niet onbelangrijk - wat we je te bieden hebben? Kijk dan op onze site: www.werkenbijgrontmij.nl.

Grontmij is een internationaal advies- en ingenieursbureau. Met ruim 8.000 professionals actief op het gebied van milieu, water, energie, bouw, industrie en infrastructuur. Wij ontwerpen en realiseren plannen voor de toekomst door mensen en partijen in regio’s bij elkaar te brengen en met elkaar te verbinden. Wij doen dat met respect voor de omgeving, voor onze klanten en elkaar.

34

H2O / 24 - 2008


reactie Reactie op artikel over modelleren watervraagstukken Met belangstelling lazen ondergetekenden het artikel ‘Watervraagstukken oplossen met ruimtelijk modelleren’ dat Henk van Norel, Sander Loos, Joost Delsman en Arnold Lobbrecht in H2O nummer 21 van 24 oktober jl. publiceerden. De auteurs beschrijven ontwikkelingen op het gebied van geografische informatiesystemen en hydrologisch modelleren. Vooral het concept van ‘modelgeneratoren’ - dat zij benoemen als schakel tussen basisgegevens in GIS en invoerbestanden voor een simulatieprogramma - roept associaties op met de opzet van het simulatiepakket Triwaco. Deze bijdrage is geen reactie op het geschetste modelleergereedschap, maar biedt een aanvulling over de aanpak van een modellering.

W

ij sluiten ons geheel aan bij de constatering van Van Norel et al. dat het essentieel is om de vorm en detaillering van het model toe te spitsen op het doel van de modellering. De auteurs beschouwen dit vanuit het perspectief van de specialisten bij waterbeheerders. Het verdient aanbeveling hier ook de andere betrokkenen in mee te nemen. Een belangrijke factor bij het daadwerkelijk oplossen van watervraagstukken met ruimtelijk modelleren is namelijk de acceptatie van het model en de modelresultaten door alle betrokkenen. Acceptatie wordt veel eenvoudiger verkregen door de betrokkenen al voor het begin van de modellering deel te laten nemen aan het proces. Het proces begint met inzicht in het probleem en het gezamenlijk erkennen daarvan. Het is goed de modelopzet, de aanpak en het modelinstrumentarium gezamenlijk te kiezen en hierbij vooral ook gebruik te maken van de ervaringen en inzichten van de betrokkenen. Dit hebben we in de praktijk gebracht bij een modellering van nitraat in het grondwater rond Holten1). De drinkwaterwinning ter plekke werd in haar voortbestaan bedreigd door een stijgende trend in de nitraatconcentratie van het onttrokken grondwater. Het waterleidingbedrijf en de provincie, bijgestaan door Royal Haskoning en TNO,

namen met steun van SKB het initiatief tot een innovatieve aanpak van het probleem. In deze aanpak is via twee sporen toegewerkt naar een oplossing (zie het schema). Holten is een freatische winning met relatief korte reistijden van het water in de ondergrond. De koppeling van de grondwaterkwaliteit met het landgebruik binnen het intrekgebied is daardoor tamelijk direct. Daarom was een oplossing afhankelijk van de landgebruikers; een belangrijke reden om de geschetste aanpak te kiezen. Het resulterende ‘gezamenlijk modelleren’2) droeg niet alleen bij aan draagvlak voor de ‘einduitkomst’ - in dit geval de nitraatvoorspelling in het onttrokken grondwater - maar vooral ook aan draagvlak voor een oplossing. In het proces leerden de individuele actoren wat de consequenties waren van hun landgebruik op de grondwaterkwaliteit bij de drinkwaterwinning: er ontstond een door actoren geaccepteerd inzicht van hun rol in het watervraagstuk. Omgekeerd maakten de modelleurs gebruik van inbreng van de betrokkenen voor de modelinvoer van mesten kunstmestgebruik in een gebied en de verwachtingen ten aanzien van de ontwikkelingen in de landbouw. Hiermee bleek een solide basis aanwezig voor het opstellen van scenario’s om de consequenties van keuzes inzichtelijk te maken en om te komen tot

gedragen keuzes die ook daadwerkelijk geïmplementeerd zijn3). Poldermodelleren (hydrologisch ‘gezamenlijk modelleren’) zorgt ervoor dat de modellering past bij het doel van de modellering in brede zin. Er wordt niet alleen recht gedaan aan hydrologische problemen, maar ook aan verschillen in inzicht en perceptie. Dé meerwaarde is een groter draagvlak van de modelresultaten, waardoor met hydrologische argumenten gediscussieerd kan worden. Cors van den Brink en Willem Jan Zaadnoordijk (Royal Haskoning) NOTEN 1) Van den Brink C. en W. Zaadnoordijk (2003). Ruimtelijke ontwikkelingen en grondwaterbeheer. Royal Haskoning. Rapport 25721. 2) Tidwell V. en C. van den Brink (2008). Cooperative modeling: linking science, communication and ground water planning. Ground Water nr. 2, pag. 174-182. 3) Van den Brink C., W. Zaadnoordijk, B. van der Grift, P. de Ruiter en J. Griffioen (2008). Using a groundwater quality negotiation support system to change landuse management near a drinking-water abstraction in the Netherlands. Journal of Hydrology 350, pag. 339-356.

De positie van het modelinstrumentarium in de aanpak van het grondwaterkwaliteitsconflict bij Holten.

Themanummer over riolering H2O brengt op 23 januari 2009 een themanummer uit over riolering. U kunt een bijdrage inleveren ter beoordeling aan de redactie. Dat is mogelijk tot 9 januari, tenzij het om een (semi-)wetenschappelijk artikel handelt. Dan geldt als uiterste inleverdatum 31 december van dit jaar. Voor meer informatie: (010) 427 41 65.

H2O / 24 - 2008

35


De behoefte aan een koel Nederland Tijdens extreem warme zomers, zoals die van 2003, waarbij een hoge oppervlaktewatertemperatuur gepaard gaat met lage afvoeren van de rivieren, komen verschillende belangen en gebruiksfuncties in Nederland in het gedrang. Het betreft het milieu in het algemeen en de elektriciteitsproductie, industrie (koelwater), drinkwatervoorziening, landbouw (irrigatie), scheepvaart, binnenvisserij en recreatie in het bijzonder. Door de relatief hoge temperaturen in de rivieren komen met name de belangen van de natuur en de industrie in het geding. Zowel de ecologie als industriële koelprocessen hebben behoefte aan ‘koel’ water. klimaat en een toename in energieverbruik. De ervaring leert dat extreme perioden met een hoge oppervlaktewatertemperatuur zich beperken tot maximaal enkele weken. Om deze problemen in kaart te brengen en te kunnen beoordelen welke watertemperatuur nog biologisch verantwoord is, heeft de Commissie Integraal Waterbeheer in de jaren 2002-2004 een werkgroep ingesteld met beleidsmakers, milieudeskundigen uit de industrie en specialisten op koelwatergebied. Deze werkgroep rapporteerde eind 2004 over de beoordelingssystematiek van warmtelozingen. Deze methodiek is bekrachtigd als de nieuwe koelwaterrichtlijn door de toenmalige staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat. De nieuwe richtlijn vervangt de ‘oude’ ABK-richtlijnen uit 1975 en is nu gebaseerd op drie criteria: onttrekking, mengzone en opwarming.

De uitlaat van de elektriciteitscentrale in Gelderland bij een afvoer van de Rijn van 600 m3 per seconde.

I

n Lobith en Eijsden waar de Rijn en Maas Nederland binnenkomen, kunnen de watertemperaturen in zeer warme zomers sowieso al 27°C of hoger zijn door de hoge luchttemperatuur en bovenstroomse belasting. De gemiddelde temperatuur van de Rijn bij Lobith steeg de afgelopen 100 jaar met 3,3 graden. De oorzaak hiervan ligt in het toegenomen gebruik van koelwater door de

36

H2O / 24 - 2008

industrie in Duitsland (ongeveer tweederde deel) en de opwarming van het klimaat (eenderde deel). Nederland is echter een netto ‘afkoelingsland’: de watertemperatuur in de IJssel bij Harculo daalt ten opzichte van Lobith 1,5 graad en bij Rotterdam kan het zelfs 2,5 graad koeler zijn. Toch blijft overeind staan dat we te maken hebben met verdergaande opwarming door wijzigingen in het

De achterliggende studies van de werkgroep hebben nieuwe inzichten naar voren gebracht. De vis in zijn algemeenheid is centraal komen te staan. Aangaande onttrekking zijn zowel de locatie van de installatie als de omvang van de wateronttrekking van groot belang. Het criterium mengzone stelt grenzen aan de omvang ervan (bij T >30°C ) nabij het lozingspunt, waardoor passage van de koelwaterpluim (migratie) voor vissen mogelijk blijft. Het oude idee om alle geloosde warmte zo snel mogelijk te mengen met het ontvangende water is vervangen door het advies om het te lozen warme koelwater óp het koude onderliggende water te ‘leggen’ (gestratificeerd lozen), zodat een ‘koele’ corridor ontstaat waarbinnen vis kan migreren. De CIW-beoordelingssystematiek is in beginsel gebaseerd op de aanname dat vis in staat is tot ‘vrijwillig’ gedrag, waarbij deze wegzwemt zodra het in contact komt met de ‘thermocline’ van de koelwaterpluim. Na menging van de lozing met oppervlaktewater mag de temperatuur van het oppervlaktewater niet meer bedragen dan 28°C. Een belangrijke stap voorwaarts is ook het doorrekenen van de koelwaterlozing met driedimensionale modellen onder extreme meteorologische omstandigheden. Het bestaande criterium met betrekking tot een maximale opwarming van drie graden op watersysteemniveau bleef gehandhaafd. Naar analogie van de immissietoets voor


*thema stoffen is in de beoordelingssystematiek voor warmtelozingen de omvang van de mengzone gekoppeld aan het ernstig risico (ER)-niveau. Dit niveau is vastgelegd op respectievelijk 30°C voor zoete wateren en 25°C voor zoute wateren.

Nederland afkoelingsland De prognoses over het toekomstige klimaat laten een stijgende temperatuur van het oppervlaktewater en een afnemende afvoer van rivieren tijdens droge perioden in de zomer zien. Dit betekent dat de problemen met de beschikbare koelcapaciteit onder (extreem) warme omstandigheden zich in de toekomst prominenter zullen manifesteren dan de reeds opgetreden opwarming van 3,3°C bij de grensovergangen in de afgelopen 100 jaar. Ondanks deze opwarming blijkt dat Nederland een netto afkoelingsland is. Vaak wordt aangegeven dat de toename van de watertemperatuur het gevolg is van een verhoogde luchttemperatuur en koelwaterlozingen. Het probleem van de opwarming in riviertrajecten wordt echter met name veroorzaakt door de bovenstroomse temperatuurbelasting in het buitenland. In Nederland vindt in feite afkoeling plaats, ondanks de koelwaterlozingen die

er in plaatsvinden. Het rivierwater kan in Nederland hoogstens minder afkoelen als gevolg van koelwaterlozingen in eigen land. Uit de resultaten van enquêtes uitgevoerd in het kader van IKRS (voorheen IRC) blijkt dat de warmtelozingen in het Rijnstroomgebied via koelwater in de periode 1989-2004 met zeven procent afnamen. Toch is in de tussentijd de gemiddelde temperatuur van de Rijn bij Lobith met meer dan één graad toegenomen en de maximumtemperatuur met bijna 1,5 tot twee graden (zie afbeelding 1 voor het verloop van de watertemperatuur in 2005 en 2006). In 2006 waren er 29 dagen waarop het water warmer was dan 25°C, terwijl in de zeer warme zomer van 2003 de overschrijding plaatsvond op slechts 19 dagen. Met betrekking tot het toekomstige temperatuurverloop van het rivierwater dat Nederland binnenstroomt, is echter geen voorspelling te doen. De veranderingen in het klimaat zijn gebaseerd op aannames. Het gebruik van rivierwater voor koeling kan in het gunstigste scenario slechts langzaam afnemen. Daarnaast zal door gebrek aan regulering vanuit de overheden van de bovenstroomse gebieden weinig afkoeling plaatsvinden. Duitsland en Frankrijk hebben nog geen normen of een temperatuur

Afb. 1: Het verloop van de watertemperatuur in de Rijn bij Lobith in 2005 en 2006.

De waterkwaliteitscriteria voor temperatuur voor de verschillende functietoewijzingen zoals deze op dit moment gelden.

functietoekenning oppervlaktewater

doelstelling 78/659/EEG en 79/923/EEG maximum opwarming (in °C)

basiskwaliteit water voor karperachtigen1 water voor zalmachtigen2 water voor schelpdieren3

Vierde Nota waterhuishouding

maximum tempera- maximum temperatuur (in °C) tuur (in °C)

254 3 1,5 2

28 (10) 21,5 (10) 25

1) Geldt in Nederland voor het meeste zoete oppervlaktewater. De temperatuurgrens van 10°C heeft alleen betrekking op de voortplantingsperioden van soorten die koud water nodig hebben. 2) Geldt in Nederland voor de Grensmaas. De temperatuurgrens van 10°C heeft alleen betrekking op de voortplantingsperioden van soorten die koud water nodig hebben. 3) Geldt in Nederland voor de Oosterschelde, Westerschelde en Waddenzee. 4) Norm waaraan 90 procent van de tijd moet worden voldaan (90-percentielwaarde) .

opinie

vastgelegd. Het ziet er vooralsnog naar uit dat er een blijvende invloed zal zijn op de verhoogde temperatuur in de Nederlandse rivieren door de bovenstroomse belasting.

Temperatuur in de KRW In principe verplicht de Kaderrichtlijn Water Nederland om voor milieukwaliteitseisen wettelijke normen te formuleren. Ook verplicht de KRW de lidstaten om emissiebeheersmaatregelen in te voeren c.q. toe te passen. De Nederlandse interpretatie van de KRW heeft tot gevolg dat met betrekking tot warmte (temperatuur) meer aandacht geschonken moet worden aan de problemen die een hogere watertemperatuur veroorzaakt, zowel nationaal als internationaal. Per gebied zullen randvoorwaarden opgesteld moeten worden met betrekking tot de temperatuur om te kunnen voldoen aan de goede ecologische toestand of het goed ecologisch potentieel, conform de KRW. Om dit te kunnen doen is een internationale afstemming noodzakelijk. Het heeft geen enkele zin om zelf strenge(re) normen voor temperatuur vast te stellen als men weet dat het rivierwater dat het land binnenkomt, al niet aan die norm voldoet. Aanpassing van koeltechnieken is erg kostbaar en zal waarschijnlijk slechts een beperkt effect hebben. Om te kunnen waarborgen dat ook in Nederland kan worden voldaan aan randvoorwaarden voor temperatuur en tot harmonisatie te kunnen komen van gebiedsgerichte normstelling, is positionering van de warmteproblemen vanuit Nederlands perspectief van groot belang. De KRW vraagt om temperatuurnormen waarbij in eerste instantie de GET-norm behorend bij natuurlijke watertypen - wordt beschouwd. Vervolgens wordt de GEP afgeleid, waarvoor Rijkswaterstaat verantwoordelijk is. De GET is in een onderzoek van het RIVM in opdracht van het ministerie van VROM gesteld op 25°C. Behoudens mogelijke kritiek op het gebruik van literatuurrecensies en niet de oorspronkelijke literatuur, is de conclusie een terechte. Deze voorgestelde norm betreft uitsluitend de niet-beïnvloede rivieren. Er bestaat een risico dat bij transitie naar de huidige situatie uitsluitend gekeken gaat worden naar geo-morfologische veranderde riviersystemen, waarbij het temperatuureffect ondergeschikt wordt gemaakt. Dit maakt het mogelijk dat dit advies één op één wordt overgenomen voor GEP en MEP, waarbij geheel wordt voorbijgegaan aan de, hierboven samengevatte, CIW-studie. In de door VROM geïnitieerde studie wordt helaas op geen enkele plaats verwezen naar de nieuwe beoordelingssystematiek en de daarbij behorende achterliggende studies. Mede omdat temperatuur bij uitstek een parameter is die voor het hele stroomgebied van Rijn en Maas van belang is, pleit dit voor een zorgvuldig debat met Franse, Duitse en Belgische wetenschappers over de onderbouwing van een vast te stellen GET. Dat is ook om pragmatische redenen van belang. Uitsluitend koelwaterlozingen worden als bron of oorzaak van de temperatuurverhoging van het rivierwater genoemd.

H2O / 24 - 2008

37


Evenmin wordt vermeld dat Nederland een afkoelingsland is, ondanks de vermeende bijdrage van koelwaterlozingen. Intussen verschijnen publicaties van milieu-organisaties die klakkeloos de 25°C-grens voorstellen voor de bestaande Nederlandse situatie. Nederland had tot een paar jaar geleden strengere temperatuursnormen dan de Viswaterrichtlijn toelaat, namelijk 25°C (met een 90-percentielwaarde) in plaats van 28°C (met een 98-percentielwaarde). In het nieuwe beoordelingssysteem is deze norm aangepast naar 28°C, conform de Viswaterrichtlijn. Deze keuze is niet zo maar genomen, maar eenduidig onderbouwd op grond van de bestaande (literatuur)kennis met inachtneming van de actuele situatie in extreem warme zomers met watertemperaturen boven de 27°C in Lobith en Eijsden. Ter verduidelijking, het gaat hierbij nog steeds om slechts enkele weken per jaar in zeer warme zomers! En in feite zijn beide temperatuurgrenzen (25 en 28°C) vergelijkbaar mits de percentielwaarde meegenomen wordt. Duidelijk is dat nuancering nodig is met een goede motivatie. Rijkswaterstaat doet dat ook op dit moment en is voornemens vast te houden aan de beleidsdoelstelling voor temperatuur van 28°C.

Afb. 2: Schematische weergave van de sterk veranderde situatie van de bedding van de grote rivieren (links) en het zomerbed van de grote rivieren in de natuurlijke situatie (rechts).

Denkfouten •

In discussies wordt er vaak aan voorbij gegaan dat de onnatuurlijke inrichting van het watersysteem een belangrijke beperkende factor is voor de ecologische kwaliteit (Planbureau voor de Leefomgeving, juni 2008). Een aantal soorten, dat oorspronkelijk in de grote rivieren voorkwam, keert weer terug als resultaat van maatregelen voor ecologisch herstel. Niet de watertemperatuur was de beperkende factor, maar het ontbreken van geschikt habitat en ecologische omstandigheden. Een voorbeeld is dat er maximale temperatuurgrenzen van onder 25°C zijn afgeleid voor soorten die nog steeds in de Rijn voorkomen (rivierdonderpad), ondanks de warme zomers met

De Amercentrale bij Geertruidenberg.

38

H2O / 24 - 2008

hogere watertemperaturen (tot boven 29°C in Duitsland in 2006); In de meeste discussies en rapporten wordt met regelmaat gerefereerd aan ‘review-literatuur’ over effecten van (een hogere) temperatuur op organismen. Wat hierbij volledig ontbreekt, is een evaluatie van deze basisgegevens die horen bij het vaststellen van maximale/letale temperaturen. Met name welke definitie van temperatuur is gebruikt, hoe is gemeten, of het laboratorium- of veldgegevens betreft, welke leeftijdsklasse, etc.? Dergelijke onderzoeken kunnen op verschillende manieren worden uitgevoerd. Het water waarin de vis verblijft, kan langzaam worden opgewarmd, de vis kan ineens in warm water worden geplaatst, de vis is wel of niet geacclimatiseerd, etc. Het is een onjuiste benadering om resultaten uit de literatuur zonder grondige evaluatie te gebruiken; Een algemene denktrant is dat een verhoging van de watertemperatuur leidt tot meer soorten die niet in Nederlandse wateren thuishoren. Dit is onjuist. Temperatuurverhoging is géén vector voor de fysieke verspreiding van soorten. Wel is het zo dat sommige van deze soorten baat hebben bij een verhoogde watertemperatuur. Voor soorten afkomstig uit (sub) tropische gebieden geldt dat ze gemakkelijker de winter doorkomen naarmate het water minder koud is. Een tweede punt is, dat duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen invasieve soorten en soorten die dat niet zijn; Uit het GET-rapport van VROM: “De drinkwaterrichtlijn 98/83/EG bevat geen expliciete normen voor temperatuur, anders dan dat het drinkwater acceptabel van temperatuur moet zijn. De drink-

waterrichtlijn is geïmplementeerd in de Waterleidingwet en het Waterleidingbesluit. Het Waterleidingbesluit bevat wèl een norm voor de temperatuur van het koude leidingwater, namelijk dat deze niet hoger mag zijn dan 25°C, in verband met nagroei van micro-organismen.” De laatste opmerking gaat over transport van leidingwater naar tappunten en deze is absoluut niet te vergelijken met ruwwateronttrekking om drinkwater van te maken. Het gaat hier om een 92-percentielwaarde, wat betekent dat 30 dagen per jaar mag worden afgeweken. Verderop wordt temperatuur nog genoemd als comfortparameter: het moet koel en helder zijn. Maar ook hier gaat het om tapwater en niet om ruw oppervlaktewater dat nog een hele behandeling ondergaat; De Waterleidingwet gaat over in de Drinkwaterwet en het Waterleidingbesluit in het Drinkwaterbesluit. In de nieuwe Drinkwaterwet wordt de duurzame veiligstelling van de bronnen voor de drinkwatervoorziening aangeduid als een dwingende reden van groot openbaar belang (artikel 2 lid 2). Hierbij is een temperatuur van 25 of 28°C van ruwwater, i.e. oppervlaktewater, voor drinkwaterproductie ondergeschikt aan allerlei veel belangrijker zaken als chemische vervuiling van waterbekkens. De werkelijkheid is dat al jaren ruwwater voor drinkwaterproductie wordt ingelaten in bekkens met, voor de duur van een paar weken, alleen in de zeer warme zomermaanden een temperatuur van boven de 25°C. Het doel van deze bekkens is het stabiliseren van de waterinname, waaronder afkoeling van het water valt. Het argument dat dit besmetting met Legionella in de hand zou werken, is onjuist en slaat weer terug op drinkwatertransport


*thema •

naar tappunten en niet op ruwwaterinlaten; Uit het GET-rapport van VROM: “De WHO (2004) adviseert daarom om temperaturen van het leidingwater niet te laten stijgen tot meer dan 25°C. Dit is ook de achtergrond om in Nederland toch een norm voor temperatuur op te nemen in het Waterleidingbesluit.” Ook hier gaat het om drinkwater aan de tappunten. •

Van MEP naar GEP Voor de bepaling van normen voor GEP moet een bredere afweging worden gemaakt. Factoren die ook moeten worden afgewogen, zijn onder andere de invloed van (hydro) morfologische veranderingen en (buitenlandse) lozingen bovenstrooms, de mogelijkheden om de bovenstroomse lozingen te beperken en de klimaat(verandering). Ter onderbouwing van het feit dat hydromorfologische aanpassingen kunnen leiden tot een verhoging van de watertemperatuur, is een voorbeeld voor de Rijn uitgewerkt. Zonder op de details van modelberekeningen in te gaan komt het er kortweg op neer dat de huidige genormaliseerde rivier relatief smal en diep is in vergelijking met de natuurlijke situatie waarin de rivier door een breed en ondiep zomerbed stroomde. In afbeelding 2 zijn beide situaties schematisch weergegeven. Daaruit blijkt dat in de natuurlijke situatie het uitwisselingsoppervlak met de lucht veel groter was dan in de huidige situatie. De modelberekeningen, die op basis van beide rivierdoorsneden zijn uitgevoerd, laten het volgende zien: • Bij Lobith zal de temperatuur ten gevolge van lozingen bovenstrooms, onder kritische condities (afvoer 1.000 kubieke meter per seconde) als gevolg van de normalisering van de Rijn hoger uitvallen doordat het afkoelend oppervlak afneemt; • Uitgaande van een k-waarde van 40 W/ m2•°C en een vergroting van de diepte van de vaargeul met een factor twee en de hiermee samenhangende versmalling

van de waterloop, leidt dit tot een verhoging van de watertemperatuur met ongeveer twee graden. Indien wordt gerekend met een lagere k-waarde, bijvoorbeeld 20 W/m2•°C, die onder extreme omstandigheden (bijvoorbeeld windstil weer) voor kan komen, zal de verhoging kunnen toenemen tot circa 2,6°C (maximale normcorrectie op natuurlijk systeem); De in Duitsland te nemen maatregelen, het hydromorfologisch herstel van de Rijn en het reduceren van thermische emissies, zijn bepalend voor het temperatuurregime bij Lobith en bepalen in feite de ondergrens van de norm voor de watertemperatuur waarop een GEP in het Nederlandse deel van de Rijn moet worden afgestemd. De vraag moet worden gesteld of de voorgestelde GET-temperatuur haalbaar is met de huidige inkomende temperatuur van het bovenstroomsgebied. Het tempo waarin dit kan plaatsvinden, moet deel uitmaken van internationaal overleg over en afstemming van een gemeenschappelijk warmtereductietraject; Om de temperatuurverhoging in de Rijn bij Lobith met 40 procent te laten afnemen, moet de bovenstroomse warmtelast worden gehalveerd. Dit betekent een afname van de warmtelast met circa 14.000 MWth. Deze hoeveelheid komt overeen met de warmtelast van tien middelgrote elektriciteitscentrales. Geschatte kosten voor deze reductie bedragen twee tot zes miljard euro aan investeringen en 0,7 tot 1,5 miljard euro aan jaarlijkse kosten voor energie, onderhoud, afschrijving, hulpstoffen, etc. Uiteindelijk resulteert een theoretische halvering van de bovenstroomse warmtelast, zo die al mogelijk zou zijn, nog steeds in een verhoging van 1 tot 1,3°C ten opzichte van de natuurlijke situatie; De mogelijkheden om de bovenstroomse warmtelast naar de Rijn fors te beperken, zijn relatief beperkt, omdat een groot deel van de grote warmtelozers in Duitsland al zijn uitgerust met koeltorens.

opinie

Het maken van een koppeling tussen de komende AMvB Doelstellingen en het Drinkwaterbesluit met een streefwaarde van 25°C voor drinkwaterbeschermingszones is eerder een politieke keuze van VROM om de 25°C ook als GEP te promoten dan dat het gestoeld is op gefundeerd (wetenschappelijk) onderzoek. Voor het vaststellen van een GET is validatie en onderbouwing wenselijk van wetenschappers ook uit bovenstroomse landen. Er is onmiskenbaar behoefte aan een koel Nederland; vele gebruiksfuncties zijn daar bij gebaat of er zelfs van afhankelijk. De praktijk wijst echter uit dat de ecologie in de huidige situatie een beperkte periode wordt blootgesteld aan ‘te’ hoge temperaturen, waarbij geen aanwijzingen zijn dat dit een significante invloed heeft op de duurzaamheid van populaties. Ondanks maatregelen in eigen land en het stellen van ‘eigen’ normen blijft de bovenstroomse belasting bestaan. In combinatie met de verwachte klimaatveranderingen kan voorspeld worden dat met een mogelijke norm van 25°C voor rivieren belangrijke industriële gebruiksfuncties onmogelijk worden. In het geval van de lozing van opgewarmd koelwater is een pragmatische systematiek ontwikkeld op basis van voortschrijdend inzicht in zowel het ontvangende water (ecologie) als de techniek van het lozen zelf. Mogelijke oplossing van het probleem zullen hoe dan ook een enorme kostenpost betekenen voor de BV Nederland. Dit terwijl niet eenduidig is aangetoond dat de ecologie baat heeft bij een strikte norm van 25°C. De huidige norm van 28°C binnen de koelwatersystematiek, alsook binnen de Viswaterrichtlijn, is op basis van een jarenlange uitvoerige literatuurstudie vastgesteld. De vraag is waarom daar in de huidige discussies aan voorbij wordt gegaan. Juist verlaging van de norm zal Nederland doen opwarmen. Maarten Bruijs en Henk Jenner (KEMA)

De elektriciteitscentrale Lage Weide bij Utrecht.

H2O / 24 - 2008

39


Afkoppelen in de praktijk In vier afleveringen besteedt H2O aandacht aan praktijkvoorbeelden in Nederland van projecten om het waterverbruik van toiletten te verminderen, regenwater af te koppelen van de riolering én stoffen uit het huishoudelijk afvalwater te hergebruiken. In de eerste aflevering kwam een decentraal afvalwaterzuiveringsproject in Sneek aan bod. In de tweede aflevering ging het om de verwerking van urine tot grondstof voor kunstmest in Tiel. In deze uitgave aandacht voor een grootschalig afkoppelproject in de gemeente Borger-Odoorn, dat gefinancierd wordt door de gemeente, de waterschappen Hunze en Aa’s en Velt en Vecht, de Europese Unie en de provincie Drenthe. De speciaal voor dit doel gefabriceerde grondboor wordt bediend door Piet de Jong. Hij werkt met Gerard Staal voor aannemer Hoornstra, die zorgt voor de aanleg van de verticale infiltratie. Piet de Jong is inmiddels expert op het gebied van het boren, aanbrengen en plaatsen van de infiltratiebuizen. “Ik heb al 4.000 gaten geboord. Hier in Ees is het gemakkelijk. Je hebt langs de verharde weg brede bermen waar we gemakkelijk de grond in kunnen. We hoeven alleen een laag van zo’n 70 centimeter uit te graven. Dan komen we uit op een dikke zandlaag.” Het graafwerk voor een buis is in tien minuten geklaard. De vijf meter lange buis laten De Jong en Staal langzaam in het boorgat zakken.

Beklede geperforeerde buizen

De infiltratiebuizen met een doorsnede van 50 centimeter.

O

40

p de Exloërweg in het dorp Ees worden 19 gaten geboord van vijf meter diep. Het regenwater op de daken van de huizen en op straat zal voortaan via verticale infiltratiebuizen in de grond worden afgevoerd. De gemeente Borger-

Odoorn koppelt waar mogelijk hemelwater af van het riool. Zo draagt ze bij aan een vermindering van de hoeveelheid water die door de afvalwaterzuiveringsinstallatie moet worden behandeld. Inmiddels heeft de gemeente 1.000 verticale infiltratiebuizen geplaatst.

Boring in de Exloërweg in Ees.

Gerard Staal plaatst de buis in het geboorde gat in de zandgrond.

H2O / 24 - 2008

De groene geperforeerde buizen zijn gefabriceerd door Wavin: plastic buizen van vijf meter lengte met een diameter van 50 centimeter, waarin zaagsneden zijn aangebracht waardoor het water naar buiten kan stromen, en aan de buitenzijde ribbels. Fokko Dijkstra, adviseur Duurzaam Waterbeheer van Wavin, legt uit waarom: “De ribbels zorgen voor een verhoogd contactoppervlak voor het uitstromende water. De buizen hebben we bekleed met twee lagen kunststof met een hoge doorlaatbaarheid voor het water. De onderzijde is ook

Drie kubieke meter water stort Piet de Jong in de buis om te zorgen dat de buis goed gefixeerd raakt en de infiltratie te controleren.


achtergrond het dorp de riooloverstort in werking moet treden. Maar het is ook een kostenbesparende techniek. Het verpompen naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie vermindert aanzienlijk, evenals de hoeveelheid afvalwater die moet worden behandeld, wat ook een besparing oplevert. Inmiddels hebben wij ruim duizend verticale infiltratiebuizen aangebracht in Borger, Exloo, Valthe en Buinen. We gaan in ieder geval nog 50 boringen verrichten. Als ergens een weg opengaat voor vervanging van rioolbuizen of ander grondwerk, nemen we in zo’n straat meteen de verticale infiltratie mee.”

De aanvoer van de buizen.

In Borger-Odoorn zijn ook andere maatregelen getroffen voor de verwerking van overmatige regenval. Opzichter Jan van der Meij: “Voor het geval dat we meer dan 20 millimeter neerslag per uur te verwerken krijgen, hebben we overloopconstructies aangebracht naar lager gelegen gebieden waar het water weg kan zakken in de grond (wadi’s). Voorheen zijn er wel eens overstromingen geweest in de gemeente. Dat behoort nu tot het verleden.”

afgedicht met de kunststof doek. Dit om te voorkomen dat zand in de buis kan komen.” Als de buis is geplaatst, stort Piet de Jong twee tot drie kubieke meter water in de buis, waardoor die in de zandgrond wordt gefixeerd. Verrassend snel zakt het water. Per verhard dak en straatoppervlak van 150 m2 wordt een buis geplaatst. Dijkstra: “De buis is zo ontworpen dat hij pas overloopt bij een neerslaghoeveelheid van meer dan 20 millimeter per uur. Dat komt statistisch maar eens in de vijf jaar voor.” Vanaf de afvoerputten van de straat en de regenpijpen van de aanliggende woonhuizen worden buizen gekoppeld aan de verticale infiltratiebuizen. Op maaiveldniveau worden de infiltratiebuizen afgesloten met een metalen putdeksel, zodat eventueel vuil er uitgezogen kan worden. Maar dat is

volgens Aries Kuiper, beleidsmedewerker riolering en water van de gemeente BorgerOdoorn, nog niet nodig geweest bij de reeds geplaatste buizen.

Fokko Dijkstra bij ‘zijn’ buizen.

Auto’s mogen nu alleen nog op wasplaatsen met afvoer op het riool worden gewassen.

Ideale omstandigheden Het systeem van verticaal infiltreren is door de gemeente Borger-Odoorn bedacht. Inmiddels passen ook andere gemeenten dit systeem toe. Kuiper: “We zijn in 2004 met verticale infiltratie begonnen. De zandgronden op de Hondsrug geven ons ideale omstandigheden om het afkoppelen met infiltreren te combineren. Zo ligt het grondwaterpeil hier ruim vijf meter onder het maaiveld. Bij een hoger grondwaterpeil moeten we afwateren naar sloten.” “Dankzij het afkoppelen voorkomen we dat het rioolstelsel wordt overbelast en elders in

Waarom wordt het hemelwater in BorgerOdoorn niet gebruikt door huishoudens? Aries Kuiper: “Zolang water bijna niets kost, is er geen aanleiding om daarin te investeren. Het rendement bij gebruik van hemelwater is nauwelijks meetbaar.” Thuis gebruikt Kuiper wel regenwater voor zijn toilet. Tekst en foto’s: Johannes Odé

H2O / 24 - 2008

41


Vispassages in het Peizerdiep verbeterd De Dienst Landelijk Gebied en Arcadis hebben in opdracht van Waterschap Noorderzijlvest in het Peizerdiep bij Roden en Lieveren enkele vistrappen dusdanig aangepast dat het voor de vis mogelijk wordt om stroomopwaarts te trekken.

I

n de jaren ’60 zijn vrijwel alle beken in het Drentse deel van Noorderzijlvest gekanaliseerd en voorzien van stuwen om zo de waterstand beter te kunnen beheersen. De kanalisatie had tot gevolg dat migratie voor beekvissen nagenoeg onmogelijk werd. Vandaar dat in de huidige landinrichting Roden-Norg grote aandacht is voor natuurlijk herstel van deze beken. De vispassages in het Peizerdiep zijn op initiatief van de Hengelsportfederatie Groningen-Drenthe in 1989 aangelegd. De trapvormige passages waren destijds vooral bedoeld om de bovenstroomse migratie van snoekbaars mogelijk te maken. Verrassend

genoeg vond ook de winde, een karperachtige, dankzij de vistrappen een nieuw paaigebied in het Lieversche Diep. Voor met name de kleinere beekvissoorten, zoals serpeling, riviergrondel en bermpjes, waren de oude passages in het Peizerdiep echter niet passeerbaar. De al herstelde beken waren voor hen onbereikbaar. Nu de aanpassing voltooid is, moeten de vissen deze beken wel kunnen bereiken. Het verbeteren van de vispassages maakt deel uit van een grootschalig herstelproject in het gebied Roden-Norg. Op termijn zullen in het Peizerdiep weer meanders worden aangebracht. Het waterschap laat de loop

zodanig verleggen dat het Peizerdiep via enkele ruime meanders uitmondt in het Leekstermeer. De huidige vispassages en achterliggende stuwen verdwijnen dan. Het hele beeksysteem zal uiteindelijk weer vrij optrekbaar zijn voor alle vissoorten. Afgelopen zomer is het Oostervoortsche Diep al over een flinke lengte in natuurlijke staat hersteld. Het geld voor de verbeteringen van de vispassages kwam van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. zie ook pagina 44

Voor (links) en na (rechts) de werkzaamheden aan de vispassages (foto’s: Steven Verbeek).

Vistrap in Roermond in gebruik genomen Staatssecretaris Huizinga heeft de vispassage bij de ECI waterkrachtcentrale in Roermond officieel in gebruik genomen. Voortaan kunnen migrerende vissen via de door Waterschap Roer en Overmaas gebouwde passage door de rivier de Roer trekken.

D

e Roer is één van de meest soortenrijke rivieren van Nederland. Waterschap Roer en Overmaas heeft de laatste twee vismigratieknelpunten in de Roer opgeheven door twee nieuwe vistrappen aan te leggen: één in de Hambeek en één bij de waterkrachtcentrale in de Roer in Roermond. Hierdoor wordt de Roer voor migrerende vissen, zoals de zalm, alen en kopvoorn, optrekbaar tot in Duitsland. De Nederlandse overheid is druk bezig alle stuwen in de Maas te voorzien van vistrappen om zijrivieren als de Roer bereikbaar te maken voor migrerende vissen tussen de Noordzee en de Roer in Nederland en Duitsland. Ook de Duitsers zijn hard bezig om de belemmeringen voor vissen weg te nemen en leggen ook vispassages aan. Het doel is om één toegankelijk riviersysteem te maken vanaf de Noordzee tot in de zijbeekjes van de Roer in Duitsland. Ook hopen de

42

H2O / 24 - 2008

partners op herrstel van in de Roer nagenoeg uitgestorven vissoorten als zeeforel en zalm. Met het project wordt uitvoering gegeven aan de doelstellingen van de KRW door het verbeteren van de ecologische kwaliteit van oppervlaktewater van het stroomgebied van de Maas. Waterbeheerders hebben het opheffen van migratiebarrières (zoals stuwen en waterkrachtcentrales) en het herstel van leefgebieden geïdentificeerd als een belangrijke maatregel om een gezonde visstand in een watersysteem te bereiken en te behouden. De totale kosten voor de bouw van twee vispassages in de Roer en in de Hambeek in Roermond bedroegen 4,5 miljoen euro. De werken zijn mede mogelijk gemaakt door een subsidie van Life Nature van 1,2 miljoen euro en nog ruim 1,5 miljoen aan overige subsidies.

foto: Waterschap Roer en Overmaas


tanks en silo’s type: toepassing: afmeting: situering: bouwtijd: ervaring:

Gewapend betonnen tanks; monoliet gestort Drinkwater, afvalwater, slib, enz. Diameter en hoogte tot 40 m. Bovengronds of ingegraven; ook in grondwater Zeer korte bouwtijd (speciale bekisting) Al meer dan 60.000 tanks gebouwd

Monostore® b.v. Goudplevier 107 (NL) 8271 GB IJsselmuiden Tel.: +31(0)38 - 33 707 00

Monostore® n.v. Hortensiastraat 12 (B) 2020 Antwerpen Tel.: +32(0)3 - 232 73 21

WWW.MONOSTORE.COM

OPSLAG

MILIEUZEKER

Tankbouw in beton en staal

Uw bron voor online hardheids-, ijzer-, chromaat-, chloor- en alkaliteitsmeting en besturingen

Uw leverancier voor roestvaststalen: Buizen - Fittingen - Flenzen Afsluiters - Staven/Profielen - Platen

Met

keur!

Noxon Stainless B.V. Postbus 6096, 5700 ET HELMOND Tel.: +31-492-582111 - Fax: +31-492-538970 www.noxon.nl - info@noxon.nl

voor onthardings- en RO installaties.

Postbus 960_ 7550 AZ Hengelo Telefoon 074-29 15 150_Telefax 074-29 15 350 info@prowater.nl_www.prowater.nl


Glasaalbemonsteringen op binnenwater Afgelopen jaar heeft het Waterschap Hollandse Delta in samenwerking met een hengelsportvereniging en een visserijbedrijf een visstandbeheerplan opgesteld voor het eiland Putten1). Belangrijk thema hierin is vismigratie. In het beheerplan beveelt het waterschap nader onderzoek aan naar het visaanbod bij de diverse gemalen. Dit om de vraag te kunnen beantwoorden of het zinvol is om de gemalen passeerbaar te maken voor vis. In dit kader zijn vier gemalen op het eiland Putten onderzocht2). Bij de uitslagpunten van deze gemalen is met verschillende vistechnieken gekeken naar het visaanbod. Eén van de onderdelen betrof een aantal glasaalbemonsteringen.

D

e hoeveelheid aal in Europa daalt al enige tijd, onder meer door verontreiniging van rivieren. Het lage aantal terugkerende glasaal valt op lokaal niveau niet op te lossen. Wel kan door het aanleggen van vispassages een steentje worden bijdragen aan de vismigratie. Een goede passage geeft zowel glasaal de kans om naar (goede) opgroeigebieden te trekken en schieraal de kans om terug te keren naar zee. Aal en ook glasaal is ‘s nachts actief. Bekend is dat glasalen het liefst gebruik maken van het getij om zich te verplaatsen. Met opkomend tij verplaatsen de glasalen zich van de bodem naar de waterkolom om zich mee te laten voeren door het getij3). Het beste glasaalbemonstermoment is dan ook ‘s nachts bij opkomend tij. De onderzochte gemalen slaan water uit van het eiland Putten op het Spui en de Oude Maas. In totaal zijn vier verschillende gemalen bemonsterd op visaanbod (de Leeuw van Putten, de Vooruitgang, de Volharding en de Biersum). Het waterschap wil de gemalen de Biersum en de Volharding, welke uitslaan op het Spui, in de toekomst vervangen door één nieuw gemaal. Alle onderzochte locaties staan onder invloed van het getij. Naast de bevissingen op Putten is ook spuisluis Rozenburg bemonsterd. Op deze locatie wordt bij laag water een grote hoeveelheid zoet water onder vrij verval uitgelaten vanuit het Brielse meer via het Binnenspuikanaal op het zoute Hartelkanaal. Dit maakt deze locatie in theorie erg geschikt voor glasaalintrek. De uitspraak ‘Vroeger zag het er wit van de glasaal’ spreekt boekdelen (persoonlijke mededeling van een medewerker van Waterschap Hollandse Delta). Kruisnetbemonstering.

Tussen eind maart en half mei is in totaal acht maal ‘s nachts een bemonstering met een glasaalkruisnet uitgevoerd bij alle gemalen. Hiervoor is een standaard kruisnet gehanteerd van één bij één meter (zoals gebruikt bij de reguliere nationale glasaalbemonsteringspunten). Daarnaast is tijdens deze nachtelijke bemonsteringen met een zaklamp gezocht naar glasalen en is een schatting gemaakt van de aantallen. Van de vier onderzochte locaties is alleen bij gemaal de Biersum glasaal aangetroffen. Op 9 april zijn alle, met een zaklamp zichtbare glasaal, in een half uur tijd geschept. In totaal waren dit 44 glasalen. Naast de bevissingen op Putten is ook de spuisluis van Rozenburg bemonsterd. Op deze locatie zijn drie glasalen gevangen. Glasaal weet de spuisluis dus te vinden. Dat de glasaalvangsten ook in Nederland al jaren teruglopen, is te zien aan de vangsten bij de meetpunten Stellendam (Haringvlietsluizen) en Maassluis (zie tabel 2 voor Stellendam). Bij Maassluis, waar sinds 1991 onderzoek wordt verricht, is nooit een glasaal gevangen4),5). De gemiddelde vangsten per trek van 1,2 glasaal bij Biersum en 0,1 glasaal bij Rozenburg zijn aanzienlijk te noemen in het perspectief van de recent

aangetroffen aantallen in de landelijke monitoring.

Discussie Van de onderzochte locaties op het eiland Putten zijn in de onderzoeksperiode alleen bij gemaal de Biersum glasalen gevangen. Mogelijk verklaringen hiervoor zijn de locatie (luwte) en de lokstroom (staat vaak aan en heeft een hoge geleidbaarheid cq. ionengehalte). Mogelijk speelt de hoge geleidbaarheid van de lokstroom bij gemaal Biersum een belangrijke rol. Hoge geleidbaarheid is vaak gekoppeld aan hoge gehaltes aan nutriënten of andere ionen (zouten). Hoge nutriëntengehalten indiceert voedselrijkdom en dat is aantrekkelijk voor opgroeiende glasaal. Aan de hand van de vangstresultaten is gekeken of een verband bestaat met het getij, opkomend of afgaand water en het gemaaldebiet. Debiet lijkt niet gekoppeld, net als het moment van het getij (hoog of laag). Wel lijken de vangstpieken samen te lopen met springtij en doodtij. Een vergelijkbaar patroon is waargenomen tijdens glasaalonderzoek bij Waterschap Zeeuwse Eilanden6). Bij de spuisluis van Rozenburg wordt bij laagwater een grote hoeveelheid zoet water

Tabel 1: Overzicht van de glasaal bij Biersum en Rozenburg.

Biersum datum

27 maart 2008 4 april 2008 7 april 2008 9 april 2008 15 april 2008 22 april 2008 28 april 2008 12 mei 2008

aantal trekken

kruisnet aantal glasaal

gemiddeld

zaklamp

3 6 3 3 3 4 3 3

0 3 3 15 0 12 1 0

0 0,5 1 5 0 3 0,33 0

aantal trekken

kruisnet aantal glasaal

gemiddeld

6 5 3 3 3 3 3 3

0 0 0 0 1 0 0 2

0 0 0 0 0,33 0 0 0,66

0 0 een tiental 44 0 een tiental 8 0

spuisluis Rozenburg datum

27 maart 2008 4 april 2008 7 april 2008 9 april 2008 15 april 2008 22 april 2008 28 april 2008 12 mei 2008

44

H2O / 24 - 2008

zaklamp

0 0 0 0 0 0 1 12


achtergrond aanbod van glasaal. De spuisluis Rozenburg verdient ook aandacht in verband met de glasaalintrek. Jaren met een betere glasaalintrek zal het aanbod van glasaal bij de gemalen doen toenemen. Het zogeheten kierbesluit voor de Haringvlietsluizen moet het in ieder geval, ook voor glasaal, makkelijker maken om de grote rivieren op te trekken. Van belang is daarom onderzoek naar de mogelijkheden voor optimalisatie van spuisluis Rozenburg voor de vismigratie, onderzoek naar de factoren die de gemalen aantrekkelijker maken voor glasaal en deze kennis gebruiken bij het monitoren en plaatsen van vispassages (het reukvermogen van glasaal speelt bijvoorbeeld een belangrijke factor bij de oriĂŤntatie7)) en onderzoek naar de achteruitgang van de anadrome vorm van driedoornige stekelbaarzen. Naast glasaal zijn namelijk tijdens de bemonsteringen bij de verschillende gemalen driedoornige stekelbaars gevangen. Vispassages kunnen ook deze soort de mogelijkheid bieden om de polders in te trekken.

Glasalen in glasaalkruisnet.

onder vrij verval uitgelaten op het zoute Hartelkanaal. Als een belangrijke aantrekkingsfactor voor glasalen wordt vaak het volume zoet water (de lokstroom) genoemd. De aantrekking van Rozenburg zou dan vele malen groter moet zijn dan Biersum. Toch zijn de vangsten bij Biersum groter dan bij de spuisluis van Rozenburg. Ingeschat wordt dat het naar binnen kunnen trekken van glasaal bij Rozenburg er voor zorgt dat glasalen zich hier niet ophopen voor het kunstwerk. Dit in tegenstelling tot gemaal Biersum waar glasalen zich ophopen, wachtend op

een mogelijkheid om naar binnen te gaan. Daarnaast is de diepte en het debiet bij de spuisluis veel groter dan bij gemaal Biersum, dat de vangkans van glasaal met het kruisnet verkleint. Mogelijk speelt de intrek van glasaal bij de spuisluis een grote rol van betekenis voor de achterliggende wateren en polders.

Joost Bergsma en Jos Spier (Bureau Waardenburg) Gerrit Slijkhuis en Hanneke Maandag (Waterschap Hollandse Delta) met dank aan Wouter Quist (Waterschap Zeeuwse Eilanden), Willem Dekker (Imares) en visserijbedrijf Kalkman

Aanbeveling Van de vier onderzochte locaties kan gemaal Biersum het beste vispasseerbaar gemaakt worden. Belangrijke reden hiervoor is het

NOTEN 1) Kroes M. en M. de Lange (2007). Visstandbeheer in Putten. Maatregelen voor verbetering van de visstand, periode 2008-2015. VisAdvies BV. 2) Bergsma J., P. Broeckx en J. Spier (2008). Visaanbod nabij uitslagpunt gemalen op het eiland Putten. In opdracht van Waterschap Hollandse Delta. Bureau Waardenburg. 3) Creutzberg F. (1958). Use of tidal streams by migrating elvers (Anguilla vulgaris Turt.). Nature. 4) Dekker W. (2007). Report on the eel stock and fishery in the Netherlands 2007. Imares. 5) Dekker W. (2002). Monitoring of glass eel recruitment. Volume 2A Country Reports. Northern part. RIVO. 6) Quist W. (2008). Glasaal 2008. Waterschap Zeeuwse Eilanden. 7) Klein Breteler J. (2005). Kennisdocument Europese aal of paling, Anguilla anguilla (Linnaeus, 1758). Sportvisserij Nederland.

Tabel 2: Gemiddeld aantal glasaal per trek bij de Haringvlietsluizen (Stellendam)4).

jaar

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9

1970-1979

1980-1989

1990-1999

2000-2009

15,4 4,1 13,1 22,8 13,9 11,3 42,1 42,1 27,3

45,1 47,3 11,3 14,3 3,8 8,7 6,4 9,8 7,6 4,4

11,3 1,7 9,9 5,2 2,7 3,2 0,4 2,5 0,9 1

5,6 0,9 3,7 0,4 0,3 0,2 0,02 0,29 0,0116*

* voorlopige aantal volgens Dekker. Vangstpieken lijken samen te lopen met spring- en doodtij.

6

150

5 4

100

NAP (cm)

3 2

50

1

Îź Îź. /

Îź. /

0 24-Îź

31-Îź

7-

14-

21-

28-

5-Îź

12-Îź

0 19-Îź -1 -2

-50

-3 -4

-100 Datum

H2O / 24 - 2008

45


Online vliegen over de Deltawerken Aa en Maas inventariseert cultuurhistorie Het is dit jaar 50 jaar geleden dat begonnen is met de aanleg van de Deltawerken. Belangstellenden kunnen de Deltawerken van dichtbij bekijken zonder hun stoel te verlaten. Stichting Deltawerken Online en het Netherlands Water Partnership hebben een aantal interactieve online rondleidingen samengesteld via de website www.deltawerken.com.

H

et project combineert lucht- en grondfoto’s van een aantal van de grootste deltawerken in Nederland. Samen vormen deze 360 graden foto’s een virtuele rondleiding langs de beroemde bouwwerken. De virtuele tours bevatten grondfoto’s van Job van de Sande en luchtfoto’s van Scott Haefner. Deze luchtfoto’s zijn gemaakt met een grote vlieger waaronder een camera is bevestigd. De zogenoemde ‘kiteshots’ geven

de bezoeker maximale vrijheid om over en rond de deltawerken te vliegen. Bovendien kan de bezoeker zelf op een aantal punten klikken en op die manier ook op plekken komen die normaal gesproken niet toegankelijk zijn voor publiek, zoals de machinekamer van de Maeslantkering. De combinatie van kiteshots en grondfoto’s maakt het project uniek. De virtuele rondleiding is te vinden via www.deltawerken.com.

De Oosterscheldekering gezien vanuit een vlieger (foto: Scott Haefner, Stichting Deltawerken Online).

Waterschap Aa en Maas is bezig met het opstellen van beleid rond cultuurhistorisch watergerelateerd erfgoed. Daartoe is een lijst opgesteld met 26 belangrijke onderwerpen. Deze hebben betrekking op onder meer de vorming van het landschap, de overstromingen van de Maas en ook bijvoorbeeld water als verdedigingswerk of zelfs als energiebron.

S

amen met het Brabants Historisch Informatie Centrum, de Provincie en adviesbureau Lantschap is een inventarisatie uitgevoerd om een beeld te krijgen van het cultuurhistorische watererfgoed binnen het beheergebied van Waterschap Aa en Maas. Van het ontstaan van de Peelrandbreuk tot het ontstaan van de Peelvenen, van het bevaarbaar maken van de Aa tot het graven van de Zuid-Willemsvaart; ook in het land van Aa en Maas leven de inwoners al eeuwen mét en ván het water. Een bijzondere rol speelt een oorkonde uit 1309. Volgend jaar 700 jaar geleden bezegelde Hertog Jan II van Brabant deze oorkonde. Hierin werd de instelling van heemraden geregeld die toezicht moesten houden op de dijken, sluizen en weteringen in de Polder van der Eigen. Hiermee was het oudste waterschap van Noord-Brabant opgericht. Het zou blijven bestaan tot 1942, toen het opging in De Polder van der Eigen en Empel. Dat ging op zijn beurt onderdeel uitmaken van waterschap De Maaskant en uiteindelijk van zijn opvolger waterschap Aa en Maas. De volledige lijst met de 26 cultuurhistorische onderwerpen is te vinden op www.aaenmaas.nl.

Leskist Wijs met Water Brochure ‘Waterwet en waterbodems’ Met het inwerkingtreden van de Waterwet (waarschijnlijk in de tweede helft van 2009) gaat veel veranderen voor handelingen in of aan de waterbodem. De regulering van het beheer van de waterbodem gaat een integraal onderdeel vormen van het watersysteembeheer. De brochure ‘De Waterwet en waterbodems’ geeft duidelijkheid over de verhuizing van de regeling uit de Wet bodembescherming naar de Waterwet. Het is de tweede brochure over de Waterwet. Afgelopen september verscheen ‘De Waterwet in het kort’.

D

e bescherming van de milieuhygiënische kwaliteit van de waterbodem staat bij ingrepen in de waterbodem niet langer centraal, maar is één van de vele doelstellingen geworden. De opgave voor waterbodembeheer verschuift hiermee van een sectorale werkwijze naar een stroomgebiedbenadering die een verandering inhoudt voor de aanpak van verontreinigde

46

H2O / 24 - 2008

waterbodems. Zo wordt een verontreiniging niet langer beoordeeld en aangepakt via een gevalsdefinitie en een beoordeling van ernst en spoedeisendheid, maar in het bredere kader van het verbeteren van de gebiedskwaliteit. De brochure is te lezen op internet (www.waternet.nl). Een papieren versie is aan te vragen bij de Helpdesk Water in Lelystad.

Waterschap Zeeuwse Eilanden ontwikkelde in samenwerking met MICMEC Walcheren zes nieuwe leskisten met als thema ‘Wees Wijs met Water’. Ze zijn bedoeld voor groep 7 en 8 van de basisschool.

H

et doel van het lesmateriaal is om kinderen te leren hoe belangrijk water is. De kist gaat in op allerlei zaken die met water te maken hebben. De hoofdonderwerpen zijn de waterkringloop, drinkwater en afvalwater. De bedoeling is om duurzaam gebruik van water bij kinderen te stimuleren. Door de ontwikkeling van dit lesmateriaal is er voor alle lagen van de basisschool een leskist over water. Basisscholen kunnen de leskisten lenen bij verschillende milieu-educatiecentra. De leskist heeft een nieuw uiterlijk, nieuwe materialen en de handleiding met alle werkbladen heeft een nieuwe opmaak.


recensie / informatie Nuttig en omvangrijk naslagwerk over waterhergebruik Daar waar we in Nederland vooral praten over additionele en nageschakelde technieken voor de opwerking van rwzi-effluent wordt in het (ons omringende) buitenland veelal veel sneller overgegaan tot realisatie van dergelijke projecten. Het nastreven van doelstellingen vanuit de vierde Nota waterhuishouding, MTR-eisen en toekomstige KRW-streefwaarden zijn in Nederland veelal vertaald in verkenningen en studies; de implementatie laat echter nog vaak op zich wachten.

W

aar Nederland momenteel minder aandacht aan besteedt, is het opwerken van rwzieffluent voor (her)gebruik. Daar waar eind vorig eeuw verkennende studies in STOWA-verband zijn uitgevoerd, gebeurt er momenteel maar weinig op het gebied van hergebruik vanuit communale rwzi’s. Binnen industriële waterkringlopen wordt reeds veel efficiënter omgegaan met water, waardoor water(her)gebruik in die sector verder ontwikkeld en breder toegepast is. Een mooie ontwikkeling op dit punt is dat momenteel vanuit de industriewatermarkt initiatieven ontwikkeld worden om ook vanaf communale rwzi’s effluent op te werken tot gebruikswater. Een toenemend verziltingsprobleem in het westen van Nederland en lokale verdrogingsverschijnselen in het zuiden en oosten van het land vormen daartoe de aanleiding. Mede door structurele waterschaarste is in vele landen hergebruik van rwzi-effluent reeds in vele uitvoeringsvormen toegepast. Het onlangs bij IWA-publishing verschenen lijvige ‘Water Reuse - An international survey of current practice, issues and needs’ van Blanca Jimenez en Takashi Asano gaat hier nader op in. Het boek is uitermate geschikt als naslagwerk voor toepassingen van hergebruikprojecten. In ruim 600 pagina’s wordt op een aansprekende én compacte manier een veelvoud van voorbeelden beschreven van hergebruik van rwzi-effluent. Daarbij wordt de hele wereld verkend, met uitzondering van Nederland. In de locatie-index valt een diep gat tussen Nepal en Nevada; waar je Holland zou verwachten, staat alleen Holisitic Approach. Nederland speelt dus in dit boek niet mee in het internationale spelletje van effluenthergebruik. ‘Water Reuse’ gaat niet alleen in op de technische mogelijkheden en knelpunten van effluenthergebruik, maar het beschrijft ook op een heldere manier de sociale en economische aspecten ervan. Een belangrijk beginpunt om effluentgebruik maatschappelijk acceptabel te maken, is volgens Asano en consorten dan ook het vermijden van de termen ‘hergebruik’ en ‘afvalwater’. Gebruik van opgewerkt rwzi-effluent mag geen relatie hebben met de bron. De terminologie moet daarop aangepast worden. Vanwege de acceptatiefactor zal het boek ‘Water Reuse’ dan ook bewust niet ‘Wastewater Reuse’ genoemd zijn; het gaat dan ook alleen om het (her)gebruik van

water en nog niet zo zeer over het hergebruik van componenten uit afvalwater. Gedacht kan worden aan organische stoffen, energie, nutriënten, etc. In ‘Water Reuse’ wordt in het hoofdstuk World Overview in een reis over de wereld een interessant overzicht gegeven van de verschillende toepassingen van waterhergebruik op de continenten. De lokale verschillen in klimaat en cultuur zijn hierbij leidend.

Een groep watertechnologen geeft in dit vaktijdschrift iedere maand een kritisch oordeel over recente internationale vakliteratuur. De recensenten zijn: Jelle Roorda, Arjen van Nieuwenhuijzen, Adriaan Mels, Herman Evenblij, Jeroen Langeveld, Jasper Verberk en Merle de Kreuk.

Per hoofdstuk Een sterk en nuttig hoofdstuk is vervolgens de beschrijving van de betrokken partijen. Achtereenvolgens worden verschillende aspecten en aandachtpunten vanuit de gebruiker van het water toegelicht. Dit geeft met name de voorwaarden weer waaraan moet worden om tot een succesvol hergebruikproject te komen. Landbouw, diverse (commerciële) industrieën, overheden met toepassingen in stedelijk water (gemeenten) en watersystemen (waterschappen, provincies, staten) vormen de belangrijkste gebruikers. In het hoofdstuk Emerging Topics komen niet zozeer opkomende technieken en/ of substanties aan de orde, zoals vanuit de technische invalshoek zou worden verwacht, maar is ruimte gereserveerd voor de sociale en economische onderwerpen als ethiek, publieke betrokkenheid en financiën. De bewustwording, acceptatie en financiële ondersteuningsbereidheid zijn de belangrijkste voorwaarden voor het slagen van hergebruikprojecten. Volgens de auteurs is de technische haalbaarheid van toepasbare technieken daaraan ondergeschikt.

Voor de technisch geïnteresseerde is er gelukkig nog het hoofdstuk Study Cases, waarin een veelvoud aan voorbeelden van waterhergebruikprojecten wordt beschreven. De basis daarvan is veelal van technische aard, maar tevens komen per project de eerder genoemde sociaal-economische aspecten aan de orde. Met name deze voorbeelden zijn zeer nuttig voor eenieder die zich er al mee bezig houdt of van plan is met waterhergebruik aan de slag te gaan. Dat geldt voor de potentiële opdrachtgever, de (toekomstige) gebruiker, de financier, de effluentleverancier, de beleidsmaker en de watertechnoloog. De voorbeelden zijn dan wel altijd op specifieke lokale omstandigheden en regelgeving gebaseerd, maar kunnen in vele gevallen in combinatie met de aldaar geldende voorwaarden vertaald worden naar andere locaties.

Eindoordeel Al met al kunnen wij van het boek van Jimenez en Asano veel leren, zowel in positieve zin als hoe het niet moet. Van mislukte voorbeelden is namelijk in veel gevallen meer op te steken dan van de succesverhalen. ‘Water Reuse’ is niet zozeer als boek te gebruiken maar meer als een naslagwerk. Doordat de hoofdstukken afzonderlijk leesbaar zijn, is het niet nodig om het gehele boek van voor naar achteren door te nemen. De aandachtspunten zijn overzichtelijk in de index verwerkt. Als een locatie of regio gezocht wordt, biedt de inhoudsopgave en de index ook uitkomst. Arjen van Nieuwenhuijzen (Witteveen+Bos) ‘Water Reuse - An international survey of current practice, issues and needs’ (IWA Scientific and Technical Report No. 20) onder redactie van Blanca Jimenez en Takashi Asano is een uitgave van IWA Publishing. Het boek (ISBN 1843390892) telt 648 pagina’s en kost 187,50 euro (140,63 euro voor IWA-leden).

H2O / 24 - 2008

47


verenigingsnieuws WATERCOLUMN

Met led de crisis uit

G

een gesprek gaat meer voorbij of het woord crisis valt. Radio en televisie kennen bijna geen ander thema. Voedselcrisis, energiecrisis, kredietcrisis en ga zo maar door. Veel sombere, donkere interviews, wel passend bij de donkere dagen vóór Kerst. Toch vind ik dat crisissen niet alleen over problemen mogen gaan. Sterker, we moeten over oplossingen praten: over de wegen om uit de crisis te komen. Het is tenslotte hoop die het pad naar de toekomst plaveit. Een voorbeeld: een discussieavond van het Westlands energiebedrijf. De vergadering begint met problemen, met alles wat niét kan. U snapt het wel, de koppeling van gasprijzen aan olieprijzen, de onmogelijkheid om de tarieven volgend jaar anders te berekenen dan dit jaar. Niemand die begrijpt waarom dat niet anders zou kunnen. Boze tuinders, onduidelijke wethouders, gelukkig snel pauze voor een kopje koffie. Na de pauze een boeiende inleiding over kooldioxidegebruik in kassen. Een paar vroege gebruikers vertellen over efficiencyverbeteringen in hun bedrijf. Iedereen op de punt van de stoel. Een daverend applaus voor de inleiders beloont hun durf. Van probleem tot oplossing, leve de innovaties! Dan volgt een spreker over nieuwe windmolens, het gebruik van zonnepanelen en led-lampen. Hij licht dit toe met een felverlichte Waalbrug (Nijmegen), ledgemarkeerde wegen in Californië en een luchthaven in China. Een nieuw tijdperk van led-verlichting. Waar spaarlampen tot 30 procent energie kunnen besparen, loopt de besparing van de light emitting diodes op tot wel 70 procent. Wind- en zonneenergie krijgen méér kansen als molens en panelen daadwerkelijk in productie worden genomen. Zo wordt in Denver alle grasruimte van de luchthaven gevuld met zonnepanelen, een toppunt van klimaatvriendelijkheid! Dit soort innovaties doet mij watertanden. Ik droom nu over toepassingen in de drinkwatervoorziening met led-achtige UV-lampen en ontzilting met zon- en windenergie. Op weg naar de zonnewende en feestdagen wens ik u veel licht toe: geen white maar een ‘led-light’ Christmas. Theo Schmitz (Vewin)

48

H2O / 24 - 2008

Waternetwerk: een nieuwe vereniging met een lange traditie

Roelof Kruize (voorzitter)

Het is bijna zover. Op 1 januari aanstaande gaan de NVA en KVWN samen verder als het Koninklijk Nederlands Waternetwerk: een geïntegreerde vereniging waarvan alle waterprofessionals in Nederland natuurlijk lid moeten zijn. Bijna 4.000 leden telt de nieuwe vereniging. De leden komen uit alle onderdelen van de Nederlandse watersector: drinkwaterbedrijven, waterschappen, gemeenten, Rijk, provincies, ingenieursbureaus, onderzoeksinstellingen, universiteiten, hogescholen, de industrie, etc. Een unieke combinatie, een vereniging van personen die kennis delen en ervaringen uitwisselen en een vereniging met een zeer lange traditie.

dynamische directeur gevonden hebben in de persoon van Monique Bekkenutte. We willen op korte termijn met een duidelijk programma voor 2009 komen, zodat u tijdig de Waternetwerk-activiteiten in uw agenda kunt zetten. Samen met de programmagroepen hebben we actuele thema’s in de watersector geselecteerd. U kunt programmadagen, seminars en workshops verwachten over thema’s als: water en energie, on-line meters, bronnenbeheer, de Kaderrichtlijn Water, de Deltacommissie, klimaatverandering, interbestuurlijke relaties en de arbeidsmarkt.

De KVWN bestaat meer dan 100 jaar en de NVA viert deze maand haar 50-jarig jubileum. Leden van de KVWN en NVA hebben door de decennia heen een belangrijke rol gespeeld bij de ontwikkeling van de watervoorziening en het waterbeheer in Nederland. Technologie en techniek staan op een hoog niveau. Dat moeten we zo houden. Nieuwe uitdagingen komen op ons af: de klimaatverandering, intensiever gebruik van de ondergrond, de internationalisering, ect. Ook de komende jaren blijft een personenvereniging voor de watersector van groot belang om samen te werken aan de vraagstukken van de toekomst. Niet meer gescheiden in twee verenigingen, maar samen, geïntegreerd. Nieuwe maatschappelijke vraagstukken vragen om integrale oplossingen. Internationaal zijn velen ons al voorgegaan. De IWA is acht jaar geleden ontstaan uit een fusie van de Internationale Drinkwater- en Afvalwater- en Waterbeheerorganisatie. Nu doen wij hetzelfde. Wat mag u als lid van Waternetwerk verwachten? Enerzijds gaan we voort op een lange traditie met programmagroepen, secties, excursies en platformbijeenkomsten, H2O, Neerslag en Wateropleidingen. Maar we willen ook vernieuwen en verbeteren. Hiervoor is een versterking van ons bureau een noodzaak. Ik ben dan ook blij dat we een

We willen hierin voorop lopen. We zijn geen beleidsmakers, maar willen wél vanuit onze inhoudelijke betrokkenheid beleidsthema’s aanstippen. Ook willen we alle betrokkenen in de waterwereld aansporen om met maatschappelijke vragen aan de gang te gaan. We willen tevens een aantal herkenbare momenten in het jaar waarop de vereniging zich laat zien. We denken bijvoorbeeld aan het doorlichten van het waterbeleid op de vierde dinsdag in september. Bij de vormgeving van programmadagen willen we nadrukkelijk samenwerken met andere instanties in de watersector, zoals de Vewin, de Unie van Waterschappen, Stichting RIONED en NWP. Maar ook met instellingen en bedrijven als KWR Watercycle Research Institute, STOWA, Wetsus en Deltares. We kunnen elkaar versterken op de inhoudelijke thema’s en voorkomen dat we los van elkaar met seminars komen over hetzelfde onderwerp. Zo kunnen we inhoudelijke sterke congressen/seminars/workshops tegen een redelijke prijs bieden. Ook gaan we actief aan de slag met uitbreiding van onze internetdiensten om zo vraag en aanbod van kennis bij elkaar te brengen. Je kan denken aan een soort Waterwiki: een nieuwsbrief met actueel nieuws. Graag horen we welke wensen op


verenigingsnieuws dit vlak bij u leven. Dat brengt mij op het volgende aspect. Waternetwerk gaat haar leden actiever betrekken door periodiek de tevredenheid te meten. Ook gerichte acties voor ledenwerving maken daarvan onderdeel uit. Waternetwerk wil meer internationale bijeenkomsten naar Nederland halen. Leden die belangstelling hebben om actief te zijn binnen IWA kunnen rekenen op steun van Waternetwerk. Waternetwerk is een brede vereniging van klaarmeester en fitter tot directeur of dijkgraaf. De regionale secties moeten in onze visie uitgroeien tot een regionaal platform voor kennisuitwisseling. Tot nu toe zijn medewerkers van rwzi’s de trekkers. We streven naar integratie met medewerkers die werkzaam zijn in de drinkwaterproductie en -distributie waterkwaliteitsbeheer en riolering. Er zijn vele onderwerpen waarover we binnen de regionale secties van elkaar kunnen leren, zoals onderhoudsmanagement, veiligheid en monitoring. We gaan ook teams van waterschappen uitnodigen voor de fitterijwedstrijden tijdens Aquatech.

Bas van Leeuwen ontving de Scriptieprijs uit handen van Agnes Maenhout (foto: Marjan van Houten).

Waternetwerk vervult een belangrijke functie in de watersector. Kennis en ervaring delen is onze hoofddoelstelling. We willen daarnaast ook het vak van watermanager en waterbeheerder promoten, jongeren enthousiast maken om te kiezen voor dit uitdagende vak. Ik hoop dat we kunnen rekenen op uw actieve bijdrage. Het bestuur heeft er zin in om de uitdagingen op te pakken. Roelof Kruize (voorzitter) Mosselbank in de Waddenzee (foto: Norbert Dankers).

Bas van Leeuwen wint NVA/KVWN Scriptieprijs 2008 De NVA/KVWN Scriptieprijs 2008 is gewonnen door Bas van Leeuwen voor zijn scriptie ‘Modeling mussel bed influence on fine sediment dynamics on a Wadden Sea intertidal flat’. Van Leeuwen ontving de prijs tijdens de feestelijke bijeenkomst tijdens het Watersymposium van NVA en KVWN op 28 november in Voorthuizen. Het onderzoek vormde de afsluiting van de studie Civil Engineering and Management specialisatie Waterbeheer aan de Universiteit Twente. Het afstudeerproject is begeleid door Suzanne Hulscher (Universiteit Twente), Bregje van Wesenbeeck (Deltares), Mindert de Vries (Deltares/Universiteit Utrecht/ TU Delft) en Denie Augustijn (Universiteit Twente). Het onderzoek is uitgevoerd bij Deltares. Bas van Leeuwen is sinds februari 2008 werkzaam bij Svasek Hydraulics in Rotterdam. Het onderzoek betrof het modelleren van de invloed van een mosselbank op de dynamiek van fijn sediment van een intergetijdeplaat in

Gesimuleerde netto depositie in en om een uniforme mosselbank. De stippellijn geeft de positie van het mosselbank aan.

de Waddenzee. Grote aggregaties mosselen (mosselbanken) in de Waddenzee en Oosterschelde beïnvloeden de leefomgeving en passen deze in hun eigen voordeel aan. Zo vangen mosselen fijn sediment en klimmen hier bovenop, waardoor een verhoogde mosselbank ontstaat. Een jong mosselbed kan zich zo, in de eerste zomer van zijn bestaan tot 40 centimeter ophogen1). Recent en toekomstig onderzoek is er op gericht om deze invloed te gebruiken voor ecologische en veiligheidsdoeleinden. Hierbij moet worden worden gedacht aan het verbeteren van doorzicht van een gebied door het invangen van fijn sediment2) of het gebruik van mosselbanken om schorerosie tegen te

gaan3). Het modelleren van de invloed van mosselen op stroming en het transport van fijn sediment zal een belangrijke ondersteuning zijn voor deze initiatieven. Sediment, dat wordt ingevangen door filtratie van water door mosselen en wordt afgescheiden als feces, hoopt zich tussen de mosselen op. Omdat de mosselen een ruw bed vormen, wordt de stroming afgeremd, wat tot nog meer neerslag van gesuspendeerd materiaal leidt. Vooral jonge mosselen zijn nog zeer mobiel. Zij kunnen eenvoudig uit de nieuwe modder klimmen, door zich aan elkaar vast te houden met byssusdraden. In systemen met veel gesuspendeerd

H2O / 24 - 2008

49


verenigingsnieuws materiaal kan dit leiden tot de genoemde snelle opwaartse groei van jonge mosselbanken. Doordat de weinig massieve modder een slechte fundering vormt, spoelen veel van deze jonge mosselbanken tijdens storm in de winter weg; slechts ongeveer de helft overleeft4). Door het grove materiaal dat ‘s winters in de banken spoelt, zijn de overgebleven mosselbanken wel veel sterker na hun eerste winter. Een modelstudie is opgezet die zich op een kalme zomer richt, waarin mosselbanken het meeste sediment invangen. In het morfologisch en hydrodynamisch model Delft3D is een mosselbank geïmplementeerd door de volgende zaken te simuleren: de filtratie van gesuspendeerd sediment, verhoogde ruwheid en aangepaste sedimenteigenschappen van materiaal tussen mosselen (door afgescheiden feces). Deze implementatie is toegepast in een casus van een mosselbank op een intergetijdeplaat in de Waddenzee, waarmee 60 kalme zomerdagen zijn gesimuleerd. Uit de resultaten van vele simulaties met het beschreven model is een aantal conclusies getrokken. Opvallend is dat naast de invang van sediment in de mosselbank ook veel sediment in de omgeving van de bank neerslaat. Verder laat het model zien dat mosselbanken die bestaan uit vele ‘patches’ mosselen relatief minder sediment invangen dan een uniform bedekte bank met een gelijk aantal mosselen. De in de natuur veel voorkomende ‘patchy’ structuur kan zo in het voordeel van mosselen zijn, aangezien te veel sediment leidt tot instabiliteit en verstikking. Hoewel het onderzoek in deze scriptie zich richtte op een zoutwatersysteem, is een soortgelijk aanpak ook toe te passen met (zoetwater)driehoeksmosselen die ook aggregaties vormen. Voor het Markermeer is bijvoorbeeld al gesuggereerd dat driehoeksmosselen zouden kunnen bijdragen aan het doorzicht en dus niet uitsluitend een leidend voorwerp zijn in de voortgaande verslibbing van het Markermeer5). 1) Dankers N., A. Brinkman, A. Meijboom en E. Dijkman (2001). Recovery of intertidal mussel beds in the Wadden Sea: use of habitat maps in the management of the fishery. Hydrobiologia 465, pag. 21-30. 2) Beukema J. en G. Cadée (1996). Consequences of the sudden removal of nearly all mussels and cockles from the Dutch Wadden Sea. PSZN I: Marine Ecology 17, pag. 279-289. 3) De Vries M., T. Bouma, M. van Katwijk, B. Borsje en B. van Wesenbeeck (2007). Biobouwers van de kust. WL|Delft Hydraulics. Rapport Z4158. 4) Dankers N., A. Meijboom, M. de Jong, E. Dijkman, J. Cremer en S. Sluis (2004). Het ontstaan en verdwijnen van droogvallende mosselbanken in de Nederlandse Waddenzee. Alterra. 5) Noordhuis N. (2001). Doorzicht Markermeer verslechterd door afname driehoeksmossel. Trends in water nr. 4.

Modellering van rwzi’s Op 20 november verzorgde NVA-programmagroep 3 (afvalwaterbehandeling) het symposium ‘Wastewaterland Next Top Model, een volgende stap in modellering van rwzi’s?’ Van de bijeenkomst, die plaatsvond in het Waterschapshuis in Boxtel, zijn de bijdragen beschikbaar (niet digitaal). Wanneer u interesse hebt, kunt u bellen met het Congresbureau: (035) 526 20 20.

Vooraankondigingen Medio december verzorgt contactgroep Emissiebeheer een middagsymposium met de voorlopige werktitel ‘Drinkwater, beleid en ontwikkelingen schonere grondstof’. Datum en meer informatie over de inhoud volgen zo spoedig mogelijk. Medio februari houdt de huidige NVA-programmagroep 4 (oppervlaktewater) samen met het ministerie van VROM een symposium over zwembadwater. Op 12 en 13 maart gaan NVA en KVWN (dan Waternetwerk) samen met IWA een internationaal congres verzorgen met de titel ‘Benchmarking Water Services - the way forward’ in Artis, Amsterdam.

Jaarprogramma In een tweetal bijeenkomsten met de besturen van NVA en KVWN hebben de programmagroepen en commissies hun plannen voor 2009 (en later) bekend gemaakt. Hieronder een overzicht: commissie Klant en Markt • het leveren van warm tapwater door energiebedrijven • Wat betekent het voor de klantrelatie om een maatschappelijke onderneming te zijn? • waterleidingbedrijf en waterschap als monopolist • samenwerken in de waterketen • Wat vindt de klant van de commerciële activiteiten die door nutsbedrijven worden geleverd? • publieke media programmacommissie Watervoorziening energie-efficiency (energiebesparing / duurzaamheid, koude/warmteopslag, methaanterugwinning Spannenburg) • waterveiligheidsplannen • bronnen voor de drinkwatervoorziening na 2050 (effluent als bron voor de drinkwatervoorziening, IJsselmeer als bron voor West-Nederland) • waterveiligheid • innovatie/kennismanagement • nieuwe bronnen (onder andere brakwater) •

programmagroep Afvalwaterbehandeling energie en duurzaamheid • verdergaande zuivering van afvalwater, onder meer als voortvloeisel van de KRW.

Technische Commissie Anaerobie • huishoudelijk afvalwater bestuurlijk/juridische aspecten van het waterbeheer • landelijke waterschapsverkiezingen (terugblik op uitkomst, evaluatie, ervaringen uitwisselen) • nieuwe wetgeving: AMvB-doelstellingen, vervolg Waterwet (nog niet eerder behandelde onderwerpen/verdieping) • klimaatbestendig maken van Nederland en de consequenties daarvan voor het waterbeheer (adaptatie, veiligheidsstrategie, rampscenario’s, etc.) • internationaal waterbeheer (in institutioneel opzicht) • nationaal waterplan • interbestuurlijk toezicht (vervolg commissie-Oosting?) commissie Twinning Polen • organisatie van een fotowedstrijd en -expositie over waterbeheer in Polen en Nederland programmacommissie Waterketen • duurzamere waterketen in relatie tot klimaatverandering • ontwikkeling langetermijnvisie • samenwerking overheid en bedrijfsleven in de waterketen platform ICT • documentaire informatiesystemen (eind 2008 / voorjaar 2009) • asset-/onderhoudsmanagement (medio 2009) programmagroep Emissiebeheer • bijeenkomst emissieregistratie: informatie over ontwikkelingen en bijeenkomsten met gebruikers en leveranciers van informatie (najaar 2008 of vroege voorjaar 2009) • bijeenkomst landbouwpilots en resultaten daarvan (2009) • relatie grondwater, drinkwater en emissies en kwaliteit én de aanpak van problemen en invulling/verbetering van de bescherming van bronnen

KWR benoemt leden wetenschappelijke adviesraad De directie van KWR Watercycle Research Institute heeft een wetenschappelijke adviesraad (WAR) ingesteld met als doel de directie zowel gevraagd als ongevraagd te adviseren over het onderzoeksprogramma van KWR. Voor de WAR zijn deskundigen gevraagd met specifieke kennis op de verschillende werkgebieden van KWR.

50

H2O / 24 - 2008

De WAR is als volgt samengesteld: • voorzitter is drs. Leo Halvers, lid van de Adviesraad voor Wetenschaps- en Techno-


verenigingsnieuws logiebeleid. Voorheen vervulde Halvers diverse bestuursfuncties binnen Shell. Hij was onder meer algemeen directeur en general manager van het Koninklijke/Shell Laboratorium Amsterdam. Momenteel is hij onder meer lid van de Commissie van Wijzen ICES/KIS, die het kabinet adviseert over de besteding van de aardgasbaten ter versterking van de kennisinfrastructuur in Nederland. De overige leden zijn: • prof.dr.ir. Bert Brunekreef, directeur IRAS (Institute for Risk Assessment Sciences) in Utrecht en hoogleraar Milieu-epidemiologie in Wageningen. Brunekreef adviseert nationaal en internationaal over gezondheid en milieu. Onlangs ontving hij van de KNAW de prestigieuze dr. A.H. Heinekenprijs voor de Milieuwetenschappen 2008 voor zijn milieu-epidemiologisch onderzoek naar onder meer luchtvervuiling en gezondheid. • prof.dr.ir Cees Buisman, wetenschappelijk directeur van Wetsus/TTIW. Buisman was voorheen werkzaam bij Paques bv als directeur technologie & business development. Momenteel combineert hij zijn functie als wetenschappelijk directeur van Wetsus met een positie als hoogleraar Biologische kringlooptechnologie bij de sectie Milieutechnologie van Wageningen Universiteit. • Prof. dr.-Ing. Wolfgang Kühn, directeur Technologiezentrum Wasser (TZW) (Duitsland). De chemicus Kühn was van 1979 tot 1994 directeur van de technische afdeling van het Deutsche Vereinigung des Gas- und Wasserfaches - Research Institute aan de Universiteit van Karlsruhe. Sinds 1994 is hij managing director van TZW eveneens in Karlsruhe. TZW is een zusterinstituut van KWR Watercycle Research Institute. van TZW eveneens in Karlsruhe. TZW is een zusterinstituut van KWR Watercycle Research Institute.

Vierdaagse cursus ‘Hogedruk stoombereiding’ Volgend jaar gaat KWR Industrie & Water een cursus ‘hogedruk stoombereiding’ verzorgen, die bedoeld is voor medewerkers (MBO+) die verantwoordelijkheid dragen voor de dagelijkse bedrijfsvoering van een hogedrukketelsysteem. Naast operators verwachten wij ook fabriekstechnologen en labspecialisten. De verschillende docenten (Jo Savelkoul, Hans Huiting en Frank Oesterholt) zullen gedurende vier dagen alle facetten behandelen van de hogedruk stoombereiding, inclusief type stoomketels, corrosie, conditonering, demiwaterbereiding en condensaatreiniging. De cursusdata zijn 20 januari, 10 februari, 17 en 31 maart. De cursus vindt plaats in Geleen bij aanmelding van minimaal 15 deelnemers. Om het interactieve karakter van deze cursus niet te ondermijnen, is het maximum aantal deelnemers vastgesteld op 20.

De opzet van de cursus is om uitvoerders, beslissers en adviseurs van bedrijven gezamenlijk de hele cursus te laten doorlopen, waarbij naast de kennisoverdracht ook gelegenheid is voor aanvulling met eigen praktische ervaringen en discussies. De filosofie achter deze opzet is dat men niet alleen van de docenten leert, maar ook van ieders persoonlijke ervaringen en dat begrip ontstaat voor elkaars werk en verantwoordelijkheden. Voor aanmelding (mogelijk tot 10 januari) kunt u contact opnemen met Beryl Smit: (030) 606 95 70. Voor meer informatie over deze cursus kunt u contact opnemen met Frank Oesterholt: (030) 606 95 75 of Danny Traksel (030) 606 97 41.

Nieuwe cursussen Ook na de jaarwisseling gaat Stichting Wateropleidingen door met het geven van bekende én nieuwe cursussen op watergebied. De komende maanden staan onder meer een cursus over waterkeringen, slibonderzoek, riolering en putmanagement gepland.

Basiskennis Waterkeringen Hoogwater op bijvoorbeeld de Maas en Rijn, maar ook klimaatontwikkelingen die de zeespiegelstijging beïnvloeden, hebben de veiligheidsproblemen actueel gemaakt. De aandacht en de inzet aan middelen en personeel voor waterkeringen is mede hierdoor bij waterschappen sterk toegenomen. De opleiding Basiskennis Waterkeringen behandelt een breed scala aan onderwerpen. Het beheer en onderhoud van waterkeringen wordt nader uitgediept. De cursist krijgt inzicht in de technische en beleidsmatige aspecten van waterkeringen. Hij of zij kent de instrumenten en weet deze toe te passen in de dagelijkse praktijk. Na deze cursus heeft de deelnemer de benodigde basiskennis om op verantwoorde wijze het beheer en onderhoud van waterkeringen te verrichten. De cursus is bedoeld voor technische medewerkers waterkeringen, belast met beheer en onderhoud van waterkeringen. De cursusdata zijn: 9 en 23 april, 7 en 21 mei en 4 juni. De kosten voor deelname bedragen 1.450 euro.

Procesbewaking door microscopisch slibonderzoek (vernieuwd) Een adequate monitoring en goede procesbeheersing van (afval)waterzuiveringsinstallaties zijn essentieel. Microscopisch slibonderzoek draagt hier aan bij en maakt het (vroeg)tijdig ingrijpen met passende maatregelen mogelijk om problemen als bijvoorbeeld licht slib te voorkomen. Zo wordt tijdens de cursus geleerd

hoe microscopische waarnemingen in procestechn(olog)ische maatregelen vertaald kunnen worden. Daarmee is deze cursus met name bestemd voor procesoperators, adviseurs, klaarmeesters, zuiverings- en procestechnologen van communale en industriële afvalwaterzuiveringsinstallaties. De cursus vindt plaats in Utrecht op 16, 17, 18, 19 en 20 maart. De cursuskosten bedragen 2.975 euro.

Capita Selecta Riolering Deze cursus loopt in kort bestek de belangrijkste thema’s van het vakgebied riolering langs. De deelnemer krijgt daardoor een globaal inzicht in het bestuurlijke en beleidsmatige kader van de rioleringszorg, het ontwerp en het operationele beheer van riolering en de realisatie van operationele plannen. Daarmee is de cursus geschikt voor HBO’ers en academici die zich in korte tijd de belangrijkste onderwerpen van het vakgebied riolering eigen willen maken. Belangstellenden kunnen op 4, 11, 18 en 25 maart in Utrecht terecht. De deelnamekosten bedragen 775 euro.

Putmanagement Overal ter wereld gebruiken waterbedrijven en de industrie putten voor de drinkwatervoorziening en voor de inzet van proces- en koelwater. De wet- en regelgeving voor de aanleg van putten in Nederland is de afgelopen jaren behoorlijk aangescherpt om uitbreiding van het aantal grondwateronttrekkingen te beperken. Bedrijven zijn hierdoor de (bestaande) put gaan beschouwen als een belangrijk bedrijfsmiddel. Een put is tegenwoordig een bedrijfsmiddel dat duurzaam en bedrijfszeker moet zijn. Onverwachte uitval van één of enkele putten kan het productieproces verstoren. Putverstopping is in dit kader een onzekerheidsfactor in het primaire productieproces. De praktische vertaling van resultaten uit onderzoek naar putverstopping is gepubliceerd in een ‘richtlijnenboekje’. Hierin staan richtlijnen voor het ontwerp, de aanleg en de bedrijfsvoering om de bedrijfszekerheid en de levensduur van een put te verlengen. Na deze cursus kan de deelnemer de bedrijfsvoering van zijn of haar eigen putten optimaliseren op basis van nieuwe kennis en inzichten. Deze cursus kan interessant zijn voor (technische) medewerkers van waterbedrijven, boorfirma’s, provincies, waterschappen en terreinbeheerders en adviseurs. De cursus vindt plaats op 27 januari, 17 februari en 10 maart in Utrecht. De kosten bedragen 925 euro. Voor meer informatie: Gwendy Dirks (030) 606 94 06, Jantine de Waal (030) 606 94 09 of Pim van Marissing (030) 606 94 08.

H2O / 24 - 2008

51


2 Medewerkers stedelijk waterbeheer en riolering Beleidsmedewerker: vacaturenummer: 08/29 salaris maximaal € 4.391,- bruto per maand HBO+/WO civiele techniek met riolering als specialisatie en met minimaal 5 jaar ervaring

Beleidsondersteunend medewerker: vacaturenummer 08/30 salaris maximaal € 3.011,- bruto per maand MBO/MBO+ civiele techniek

Het waterschap werkt op het

Wat gaan jullie doen?

gebied van stedelijk water-

Als beleidsmedewerker maak je deel uit van een uitdagend samenwerkingsverband tussen waterschap en de gemeenten en zet je jouw kennis, vaardigheden en creativiteit in voor een klimaatbestendig stedelijk gebied. Je werkt in teamverband aan de stedelijke wateropgaven, in het bijzonder aan de planvorming rond het afvoeren en verwerken van hemelwater en afvalwater. Als beleidsondersteunend medewerker draag je in samenwerking met de gemeenten zorg voor de uitvoering van metingen aan rioolstelsels, je onderhoudt beheersregisters voor riolering en afvalwatertransport en ondersteunt de analyse van de geregistreerde gegevens. Daarnaast draag je bij aan het opstellen en beoordelen van rioleringsplannen en plannen voor stedelijk waterbeheer.

Wat bieden we? Het waterschap heeft uitstekende arbeidsvoorwaarden. Hierbij kun je bijvoorbeeld denken aan 4 dagen van 9 uur te werken. Maar ook ruime verlofmogelijkheden, een goede pensioenregeling, werkgeversbijdragen aan levensloop, spaarloon en een uitstekende ziektekostenverzekering maken het pakket compleet.

Wil je meer weten? Voor meer informatie over deze functies kun je bellen met de teamleider Kees Steur, telefoon 0118-621248 of de beleidsmedewerker waterketen Adri van Noorden, telefoon 0118-621247. Heb je vragen over de sollicitatieprocedure, dan kun je bellen met Sanne Szarafinski, telefoon 0118-621237. Op www.wze.nl/ vacatures vind je meer informatie over deze functies, het salaris, onze arbeidsvoorwaarden en de functie-eisen.

Hoe kun je reageren? Je schriftelijke sollicitatie kun je tot 5 januari richten aan: Waterschap Zeeuwse Eilanden, t.a.v. Personeelszaken, postbus 1000, 4330 ZW Middelburg. Per e-mail kan ook naar personeel@wze.nl. Stop dan je brief en c.v. als bijlage in Word. Vermeld het vacaturenummer in de linkerbovenhoek van de brief en de envelop of in de e-mail.

Kanaalweg 1 Postbus 1000 4330 ZW Middelburg T 0118-621000 F 0118-621990 E info@wze.nl W www.wze.nl

Soms onzichtbaar, altijd noodzakelijk

beheer en riolering op een unieke manier samen met de gemeenten Noord-Beveland en Reimerswaal. Binnen het shared service centre (SSC) ‘Aqua Publica’ wisselen ze kennis, vaardigheden en capaciteit uit. Om die samenwerking te intensiveren zijn we opzoek naar nieuwe collega’s. Zij werken niet alleen voor het waterschap maar ook via detachering voor de twee gemeenten.


platform

Charles Bodar, RIVM Els Smit, RIVM

Nieuwe normen voor bestrijdingsmiddelen: schoner water? Het RIVM heeft normen afgeleid voor 23 bestrijdingsmiddelen die in Nederland een belangrijke bijdrage leveren aan de milieubelasting van het oppervlaktewater. Voor veel van deze middelen was slechts een ‘ad hoc MTR’ beschikbaar. Nieuwe normen zijn afgeleid om de onzekerheden rond deze ad hoc MTRs te verkleinen en tevens aan te sluiten bij de nu geldende KRW-eisen. Voor de meeste middelen gaat de norm die bescherming moet bieden tegen langdurige blootstelling omhoog, maar voor acht middelen leidt de nieuwe methode tot een lagere norm. Deze veranderingen zijn niet direct te vertalen naar de milieubelasting. De KRW schrijft immers ook een nieuw type norm voor, gericht op piekblootstelling. Daarnaast is de strategie gewijzigd voor het toetsen van meetgegevens aan normen. Beleidsmakers gaan de nieuwe normen onder meer gebruiken voor het meten van de voortgang in het gewasbeschermingbeleid. De onzekerheden zijn daarom groot bij ad hoc MTRs en deze werken direct door in de evaluatie van de milieubelasting. In opdracht van het ministerie van VROM leidde het RIVM voor 23 bestrijdingsmiddelen nieuwe normen af die tevens aansluiten bij de huidige eisen van de Kaderrichtlijn Water (KRW). De selectie van de meeste stoffen vloeide voort uit de EDG; de overige bestrijdingsmiddelen zijn aangeleverd vanuit de Unie van Waterschappen (het project Schone Bronnen).

KRW-methodologie

H

et Nederlandse gewasbeschermingbeleid heeft duurzame gewasbescherming tot doel. De doelstelling voor 2010 is dat de belasting van het oppervlaktewater niet uitgaat boven het Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau (MTR). Om dit te bereiken zijn operationele doelen voor 2010 gesteld, onder meer 95% reductie in de milieubelasting van het oppervlaktewater ten opzichte van 1998. De Evaluatie Duurzame Gewasbescherming (EDG)1) laat een dalende trend zien van de

belasting van oppervlaktewater, maar nog steeds worden stoffen aangetroffen boven het MTR. De EDG concludeert dat voor een betere beoordeling van de milieubelasting meer representatieve MTR-waarden noodzakelijk zijn. Voor een groot deel van de middelen was immers alleen een ‘ad hoc MTR’ beschikbaar. Deze norm is gebaseerd op een zeer snelle screening van de literatuur, waarna vervolgens met een relatief hoge veiligheidsfactor de waarde wordt vastgesteld (factoren oplopend tot 10.000)2).

De KRW geeft richtlijnen voor het afleiden van chemische milieukwaliteitsnormen. In Nederland is de KRW-methode inmiddels ook leidend voor de normafleidingen binnen het project (Inter)nationale Normen Stoffen (INS)3). Een belangrijk voordeel van de KRW-methode is de aansluiting bij de EU Technical Guidance Documents. Dit draagt bij aan een betere samenhang met andere beleidskaders voor stoffen (bijvoorbeeld voor biociden). Tussen de KRW-methodologie en de oude INS-normafleiding bestaan diverse, technisch-wetenschappelijke verschillen, zoals het sterker integreren van doorvergiftiging via de voedselketen in de norm voor oppervlaktewater. Dit is vooral relevant voor stoffen die neigen tot bioaccumulatie in (top)

H2O / 24 - 2008

53


predatoren in het aquatisch ecosysteem. Maar ook de blootstelling van de mens aan stoffen via drinkwater en het eten van vis vormt nu een prominenter element bij het bepalen van de waternorm. Mens en milieu zijn, meer dan voorheen, geïntegreerd als beschermingsdoel voor oppervlaktewater. Voor stoffen waarvoor veel ecotoxicologische gegevens aanwezig zijn, is het ook mogelijk de KRW-normen af te leiden met de statistische extrapolatiemethode. Deze maakt gebruik van de verdeling van soortsgevoeligheden voor een stof. Statistische extrapolatie neemt meer informatie mee in de norm dan alleen de laagste ecotoxicologische waarde gedeeld door standaard veiligheidsfactoren van 10-1000, zoals gebruikelijk in de klassieke wijze van normafleiding. Dat maakt de onzekerheden in de norm kleiner, in ieder geval meer inzichtelijk. De voorwaarden voor het uitvoeren van statistische extrapolatie zijn in de KRW-methode echter strenger dan in Nederland gebruikelijk was. Eis is bijvoorbeeld dat de dataset voor een stof tenminste acht taxonomische groepen en minimaal tien soorten omvat (zie afbeelding 1 voor een voorbeeld). Belangrijk is verder dat twee typen van KRW-normen worden afgeleid: een jaargemiddelde milieukwaliteitsnorm (AA-EQS) en een maximum milieukwaliteitsnorm (MAC-EQS). De eerste moet bescherming bieden tegen langdurige blootstelling aan een stof en wordt daarom getoetst aan het jaargemiddelde van de beschikbare monitoringsgegevens. De tweede is gericht op bescherming tegen kortdurende piekbelasting en mag niet worden overschreden in de afzonderlijke metingen, statistische uitbijters uitgezonderd. De AA-EQS is zoveel mogelijk gebaseerd op langdurende, chronische testen (NOEC, EC10); de MAC-EQS daarentegen op gegevens uit kortdurende, acute testen (LC50, EC50). Voor alle 23 stoffen zijn gegevens verzameld uit de openbare literatuur en de toelatingsdossiers (Richtlijn 91/414/EEG). De gegevens zijn vervolgens geëvalueerd op juistheid en bruikbaarheid voor de normafleiding. Aan de toelatinghouders is vooraf toestemming gevraagd om deze gegevens te mogen gebruiken. Bovendien bestond de gelegenheid om aanvullende informatie aan te leveren. De door RIVM voorgestelde concept-milieukwaliteitsnormen (in jargon ‘milieurisicogrenzen’) zijn getoetst in de Wetenschappelijke Klankbordgroep-INS met daarin vertegenwoordigers van milieubeweging, onderzoeksinstituten (onder andere Alterra) en bedrijfsleven (onder andere Nefyto). De interdepartementale Stuurgroep Stoffen heeft de normen uiteindelijk vastgesteld. De Algemene Maatregel van Bestuur, waarin de normen zijn opgenomen, is inmiddels in voorbereiding.

Resultaten De tabel toont de nieuwe milieukwaliteitsnormen (AA-EQS en MAC-EQS) voor de onderzochte bestrijdingsmiddelen. Ter vergelijking zijn ook de oude (ad hoc) MTRs opgenomen. In de meeste gevallen (21) is de AA-EQS gebaseerd op laboratoriumge-

54

H2O / 24 - 2008

gevens met een veiligheidsfactor. In twee gevallen zijn (semi-)veldgegevens bepalend geweest voor de AA-EQS (carbendazim en kresoxim-methyl). Statistische extrapolatie is meegewogen bij carbendazim en deltamethrin, maar gaf niet de doorslag voor de uiteindelijke norm. De MAC-EQS is in 14 gevallen gebaseerd op laboratoriumgegevens met veiligheidsfactoren, terwijl voor acht stoffen (semi-)veldgegevens de norm bepaalden. Voor de meeste stoffen waren onvoldoende gegevens beschikbaar om de

statistische extrapolatiemethode te kunnen gebruiken, alleen voor lambda-cyhalothrin kon de MAC-EQS worden gebaseerd op statistische extrapolatie (zie afbeelding 1). Voor 13 stoffen geldt dat de drempel voor het afleiden van een aparte EQS voor doorvergiftiging wordt overschreden: de stof kenmerkt zich als mogelijk bioaccumulerend. In 14 gevallen was het nodig om een humaan-toxicologische EQS voor visconsumptie af te leiden (drempel: classificatie

Nieuwe KRW-normen voor oppervlaktewater (AA-EQS en MAC-EQS) voor 23 bestrijdingsmiddelen4). N.B. Voor de bestrijdingsmiddelen waarvoor de MAC-EQS gelijk is gesteld aan de AA-EQS, is in de AMvB geen MAC-EQS opgenomen*.

abamectine aldicarb-sulfoxide captan carbendazim deltamethrin difenoconazool dimethanamid-P dithianon dodine esfenvaleraat fenamifos fenoxycarb imidacloprid kresoxim-methyl lambda-cyhalothrin metsulfuron-methyl monolinuron pirimifos-methyl pyridaben pyrimethanil pyriproxyfen teflubenzuron triflusulfuron-methyl

AA-EQS (μg/L)

huidige norm (ad hoc) MTR (μg/L)

MAC-EQS (μg/L)

verschilfactor t.o.v. huidige norm AA-EQS / (ad hoc) MTR

0,001 0,69 0,34 0,60 0,0000031 0,76 0,13 0,097 0,44 0,0001 0,012 0,0003 0,067 0,63 0,00002 0,01 0,15 0,0005 0,0017 7,0 0,00003 0,0012 0,13

0,00004 0,043 0,11 0,50 0,0004 0,011 1,1 0,40 0,0051 0,00007 0,0022 0,0014 0,013 0,015 0,00029 0,00036 0,001 0,002 0,000074 2,9 0,00015 0,0001 0,23

0,018 6,9 0,34 0,60 0,0003 7,8 1,6 0,36 2,0 0,00085 0,027 0,026 0,20 0,63 0,00047 0,03 0,15 0,0016 0,0062 33 0,026 0,0017 0,28

25 16 3,0 1,2 0,008 69 0,1 0,2 86 1,4 5,5 0,2 5,0 42 0,07 28 150 0,3 23 2,4 0,2 12 0,6

Afb. 1: Verdeling van soortsgevoeligheden op basis van acute toxiciteitsgegevens voor lambda-cyhalothrin. Voor vijf procent van de soorten bestaat de kans op overschrijding van L/EC50 (HC5 acuut) bij een concentratie van 0,0047 μg/L (-2,3 op log-schaal). De MAC-EQS is uiteindelijk voorgesteld op 0,00047 μg/L (extra veiligheidsfactor 10 op HC5 acuut).


platform stof als gevaarlijk of mutageen, kankerverwekkend, etc., al dan niet in combinatie met bioaccumulerende eigenschappen). In alle voorkomende gevallen was echter de ecotoxicologische norm doorslaggevend (laagste EQS bij vergelijking mens en milieu). De AA-EQS en (ad hoc) MTR zijn beide gericht op bescherming van het ecosysteem tegen chronische blootstelling aan stoffen. De vergelijking tussen de AA-EQS en de oude (ad hoc) MTR geeft aan dat voor de meeste middelen (15 van 23) de milieukwaliteitsnorm omhoog gaat. Het verschil loopt op van een factor 1,2 voor carbendazim tot een factor 150 voor monolinuron. Voor acht stoffen leidt de nieuwe norm tot een lagere waarde. De verschillen lopen uiteen van een factor 1,7 (0,6) voor triflusulfuron-methyl tot 125 (0,008) voor deltamethrin. De verklaring voor de verschillen ligt in een combinatie van extra literatuurgegevens en gewijzigde methodologie voor normafleiding. Per stof kan dit anders uitpakken. Opvallend is wel dat de mate waarin normen hoger zijn geworden (1,7 tot 125 keer) qua ordegrootte gelijk is aan die waarin normen lager zijn geworden (1,2 tot 150).

bestrijdingsmiddelen. Ze zijn dan ook primair gericht op het nabootsen van effecten in de kavelsloot, volgend op een, meestal korte, piekbelasting. Dat laatste is ook gelijk de reden dat maar weinig veldstudies bruikbaar waren voor het afleiden van een AA-EQS. Deze norm moet immers bescherming bieden tegen langdurige blootstelling aan relatief lage niveaus en dat in verschillende watertypen. De blootstelling in een veldstudie sluit meer aan bij het concept van de MAC-EQS, die gericht is op een kortdurende piekconcentratie. In totaal waren voor 15 van de 23 stoffen veldgegevens beschikbaar. In een aantal gevallen kon uit de studie geen betrouwbaar eindpunt worden afgeleid of was al bij de laagste doseringen sprake van een effect. Voor de afleiding van AA-EQS konden de studies slechts in twee gevallen worden gebruikt, omdat bij de overige geen sprake was van langdurige blootstelling. Zoals verwacht waren meer veldstudies geschikt voor het afleiden van de MAC-EQS (acht stoffen).

Gevolgen voor het beleid Veldtoetsen en normafleiding In een aantal gevallen zijn de resultaten van (semi-)veldstudies gebruikt voor het afleiden van de nieuwe normen. Bij dit soort studies worden model-ecosystemen blootgesteld aan een stof, waarna de effecten op lange termijn op individuele soorten, populaties en het ecosysteem als geheel worden gevolgd. Het lijken de ideale testen: veel soorten blootgesteld onder (bijna) realistische omstandigheden. Dit maakt het ook meteen uiterst gecompliceerd. De interpretatie van de gegevens en de duiding van waargenomen effecten vereist dan ook specialistische kennis van zowel statistici als ecologen. Daarnaast is een nauwkeurige beschrijving van de lotgevallen van de stof in het systeem noodzakelijk om eventuele effecten te koppelen aan de mate van blootstelling. De meeste veldstudies zijn uitgevoerd in het kader van de toelating van

Nieuwe KRW-waternormen zijn beschikbaar voor 23 belangrijke bestrijdingsmiddelen. De normen (AA-EQS) blijken maximaal twee ordegroottes hoger of lager te zijn dan de oorspronkelijke ad hoc MTRs. De stelling in de wandelgangen dat ad hoc MTRs veel te conservatief zijn, lijkt daarmee niet op te gaan. Ad hoc MTRs zijn geschikt als eerste trigger voor het toetsen van de algemene milieukwaliteit. Wel moet de gebruiker voor ogen houden dat een ‘gedegen’ norm ook lager kan blijken te zijn dan de ad hoc MTR voor dezelfde stof. Los van het feit of de nieuwe normen hoger of lager uitkomen, belangrijk is vooral dat de onzekerheid over de juistheid van de waarde is verkleind. Dit draagt bij aan een meer solide onderbouwing van eventuele beleidsmaatregelen. De EQS-waarden gaan een belangrijke rol spelen bij het beoordelen van de water-

kwaliteit op basis van monitoringsgegevens. Het beeld zal anders worden voor de bestrijdingsmiddelen. Niet alleen omdat de ‘chronische’ normen per individuele stof zijn veranderd, maar ook omdat de KRW een nieuwe strategie volgt voor toetsing van normen aan meetgegevens. Bovendien is er een nieuw type norm voor piekbelasting bij gekomen. Het jaargemiddelde van de metingen vormt nu het uitgangspunt om te toetsen aan de AA-EQS, waar voorheen de 90 percentielwaarde werd vergeleken met het (ad hoc) MTR. De nieuwe MAC-EQS vormt vervolgens het ‘vangnet’ voor het toetsen van de individuele meetwaarden. Deze kunnen weliswaar boven het gemiddelde uitsteken, maar bestrijken een kortere periode. Beleidsmakers hebben, door de oogharen heen, al gekeken naar de gevolgen van de nieuwe normen voor de 23 bestrijdingsmiddelen. Een zeer voorlopige indruk is dat er in het algemeen minder problemen lijken te zijn met bestrijdingsmiddelen in de oppervlaktewateren van Nederland. Een aantal stoffen blijft echter de normen overschrijden. Het omgaan met (zeer) lage normen en detectieproblemen vormt nog een belangrijk aandachtspunt. De Eindevaluatie Duurzame Gewasbescherming in 2010 zal ‘formeel’ laten zien hoe de trend zich heeft doorgezet voor de milieubelasting van bestrijdingsmiddelen in Nederland. De enige zekerheid die daar nu al over is, is minder onzekerheid in een aantal belangrijke normen. NOTEN * Vooralsnog ontbreekt de argumentatie waarom voor deze stoffen de MAC-waarde zo (relatief ) laag is. Milieukwaliteitseisen in de AMvB hebben een wettelijke status waaruit verplichtingen voort kunnen komen (maatregelen). Dit zou kunnen leiden tot maatregelen met financiële consequenties die later mogelijk niet nodig blijken te zijn. Een goede argumentatie ter onderbouwing van deze normen is daarom noodzakelijk. Het RIVM werkt hier inmiddels aan op verzoek van het ministerie van VROM. LITERATUUR 1) Van der Linden A. et al (2006). Evaluatie Duurzame Gewasbescherming 2006: milieu. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Rapport 607016001. 2) Hansler R., T. Traas en W. Mennes (2006). Handreiking voor de afleiding van indicatieve milieukwaliteitsnormen. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Rapport 601503024. 3) Van Vlaardingen P. en E. Verbruggen (2007). Guidance for the derivation of environmental riks limits within the framework of ‘International and national environmental quality standards for substances in the Netherlands (INS). Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Rapport 601782001/2007. 4) Chao Dang Z., R. van Herwijnen, F. de Jong, J. de Knecht, L. van Leeuwen, H. Mensink, C. Moermond, C. Posthuma-Doodeman, J. Scheepmaker, C. Smit, J. Vonk, M. van der Veen, P. van Vlaardingen, J. Vos (eds), L. de Poorter en C. Smit (2008). Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Briefrapporten 601716001-601716023.

H2O / 24 - 2008

55


Arend Jan van de Kerk, DHV Aleksandra Jaskula, Rijkswaterstaat Dienst Limburg

Laagwaterbeheer Maas kan beter én goedkoper Een verdere optimalisatie van het laagwaterbeheer van de Maas kan goed uitpakken voor de ontwikkeling van de natuur in en om deze rivier én voor de pompkosten. Winst voor de natuur is onder meer te halen in het afvlakken van kortdurende afvoerpieken op de Grensmaas (minder visuitspoeling) en tijdelijke peilverlaging ten behoeve van natuurlijke oeverontwikkeling. Om het enthousiasme van de betrokken water- en natuurbeheerders voor de voorgestelde maatregelen vast te houden, is het wenselijk de uiteindelijk te maken keuzes weer in de waterverdelingstabel te verankeren. vraag naar water enigszins veranderd is, de Droogtestudie uit 2004 tot meer bewustzijn én transparante besluitvorming opriep, na 2003 nieuwe verdringingsreeksen met prioriteitsvolgorden zijn opgesteld én de Maaswerken tot aanpassingen leiden voor de scheepvaart, natuur en het beheer. De huidige waterverdeling is voor verschillende afvoeren vastgelegd in het Maasafvoerverdrag. Om de afvoer over de Grensmaas voor de visstand en natuur op peil te houden, moet er gepompt worden. Volledige uitvoering van het Maasafvoerverdrag leidt voor Rijkswaterstaat Limburg tot pompkosten van gemiddeld circa een half miljoen euro per jaar. In overleg met de betrokkenen heeft Rijkswaterstaat in de praktijk de pompkosten aanzienlijk kunnen reduceren door slim gebruik te maken van waterbesparende maatregelen en bufferen. Voor de nieuwe laagwaternotitie moest uitgezocht worden of dit wellicht beter kan. Optimale waterverdeling Zuid-Willemsvaart/ Julianakanaal

De Grensmaas bij Borgharen.

A

ls de Maas in de zomermaanden niet voldoende water levert om aan alle behoeften te voldoen (minder dan 130 kubieke meter per seconde in Luik), bepaalt het Maasafvoerverdrag hoeveel water naar Nederlands en Vlaams economisch gebruik gaat en hoeveel naar de natuur op de Grensmaas. In Nederland wordt de verdeling over landbouw, industrie, scheepvaart (schutverliezen), drinkwaterwinning en natuur geregeld volgens de verdringingsreeks. Tekorten worden opgeheven onder meer door water terug te pompen. In de praktijk reduceert Rijkswaterstaat de pompkosten door minder

56

H2O / 24 - 2008

te pompen wanneer de natuur en andere belanghebbenden hierdoor geen schade ondervinden. Uit recent onderzoek blijkt dat de verwachting dat de pompkosten verder gereduceerd kunnen worden, juist is.

Laagwaternotitie Rijkswaterstaat Dienst Limburg heeft een nieuwe laagwaternotitie opgesteld. Het is een actualisatie van het vigerende laagwaterbeleid (2001-2004), die afgestemd is op de praktijk van het dagelijkse waterbeheer en de resultaten van onderzoeken naar een optimalisatie van het waterbeheer in perioden van watertekorten. Dit is gebeurd omdat nieuwe inzichten zijn ontstaan en de

Het Maaswater voor de midden-Limburgse en Noord-Brabantse kanalen kan via twee wegen ingelaten worden: via de Zuid-Willemsvaart en Lozen óf door het oppompen bij Panheel na passage van het Julianakanaal. De eerste route lijkt economischer, omdat het onder vrij verval is, maar als er gepompt wordt op het Julianakanaal vanwege watertekorten, is het zinvol om de waterinlaat via de ZuidWillemsvaart naar Lozen te verminderen en te compenseren door de ontbrekende hoeveelheid bij Panheel op te pompen. De bezuiniging wordt veroorzaakt doordat op het Julianakanaal bij Born en Maasbracht een grote hoogte overwonnen moet worden


platform jonge vis wordt weggespoeld uit de veilige omgeving. En bij langdurige watertekorten is de hoeveelheid zuurstof in het water belemmerend voor vissen door een gebrekkige doorspoeling van de ondiepe plassen. De gewenste piekafvlakking is lastig door de korte voorspeltijd tot stuw Borgharen (ongeveer een uur) en de andere dikwijls conflicterende belangen. Gebleken is echter dat met een proactieve aanpak en explicitering van verwachtingen de normaal optredende pieken veel beter binnen de normen afgevlakt en/of gebufferd kunnen worden. De daarvoor benodigde bufferruimte bedraagt zes tot acht centimeter. Die ruimte is in de praktijk ook wel aanwezig, maar het vraagt om consistent proactief beheer. Voor stuw Linne en verder benedenstrooms is piekafvlakking in droge tijden geen probleem. Ontwikkeling Lus van Linne

Ten behoeve van de waterkwaliteit en vismigratie op de Lus van Linne is een minimale doorstroming nodig. Deels komt dit debiet door de vistrap en deels door lekverlies bij de stuw. Om beter inzicht te krijgen in de natuurontwikkeling zal tijdens laagwaterperioden gemeten gaan worden aan onder andere de waterkwaliteit en de genoemde debieten. Tijdelijke peilverlaging voor de natuur

Afb. 1: Beheergebied Rijkswaterstaat Dienst Limburg.

en het peilverschil bij Panheel veel kleiner is. Voor een gemiddeld jaar bedraagt de vermindering aan pompkosten zo’n 20.000 euro. De beoogde verandering brengt geen significante andere effecten met zich mee. De optimalisatie past in de geest van het Maasafvoerverdrag. Schutbehoeften groeien minder hard

De toename van de scheepvaart op de Maas en het Julianakanaal blijkt minder groot dan eerder voorzien. Het aantal schepen groeit slechts gering, maar de tonnage groeit meer. De schutverliezen bij de sluizen blijven groot (2 tot 20 kubieke meter per seconde), maar blijken ook redelijk voorspelbaar over de dag, de week en het jaar. Met behulp van expliciete verwachtingswaarden van het schutverlies voor de komende uren kan het waterbeheer verder geoptimaliseerd worden. Stuwpeil verhogen

Nu de vistrap bij Borgharen functioneert, kan tijdens watertekort door de huidige stuw tot maximaal NAP +44,10 m opgestuwd worden.

Extra bufferruimte door verhoging van de klephoogte kost 300.000 euro, maar levert per jaar wel ongeveer 50.000 euro besparing aan pompkosten op. Om nog hoger dan NAP +44,17 te stuwen, moet de machinekamer van de sluis Born beveiligd worden tegen onderlopen, maar ook deze kosten worden snel terugverdiend. Voor bufferen boven NAP +44,22 m moet echter sluis Limmel gesloten worden, wat onevenredig hoge operationele kosten oplevert. Zo hoog stuwen is niet zinvol meer. Voor stuw Linne is verhoging van de maximale klepstand niet nodig, omdat het peilvak een zeer groot oppervlak betreft. Piekafvlakking en doorspoeling Grensmaas

Voor handhaving en verdere ontwikkeling van de natuur op de Grensmaas is allereerst essentieel om de piekafvoeren van waterkrachtcentrale Lixhe tot binnen de gestelde normen af te vlakken. Een gezonde visstand wordt namelijk bemoeilijkt, doordat plotselinge grote variaties in de Maasafvoer te weinig worden afgevlakt, waardoor

Per peilvak is bekeken waar tijdelijke verlaging van het stuwpeil de natuur significant zou kunnen helpen ontwikkelen. Veel gedeelten zijn niet kansrijk, omdat ze buiten de invloedszone van de stuw liggen, er beperking is door drempels in sluizen, alleen harde beschoeiing aanwezig is (kanalen), etc. Zo wordt peilverlaging op de Bovenmaas opgeofferd aan afvoerafvlakking op de Grensmaas. De beoogde duur van de mogelijke verlaging wordt ook beperkt door het debietpatroon van de Maas. En de bestaande ecologie is medebepalend. Uiteindelijk wordt het instellen van een natuurlijker peilbeheer op een drietal locaties kansrijk geacht: het traject BeeselBelfeld op het stuwpand Belfeld, de Lus van Linne op het stuwpand Roermond en vijf kilometer benedenstrooms van stuw Grave op het stuwpand Lith. Voordat natuurlijker peilbeheer wordt ingesteld is het noodzakelijk dat de oevers langs de potentiële locaties worden heringericht. Het voornemen is om voor elke locatie een planstudie uit te voeren om de mogelijke ingrepen beter te definiëren en de effecten, kosten en beheermaatregelen beter in beeld te krijgen voordat eventueel tot uitvoering besloten wordt. Waterkwaliteit

De meeste waterkwaliteitsproblemen gedurende de laagwaterperioden in de Maas worden veroorzaakt door externe belasting van verontreiniging die tijdelijk onvoldoende verdund worden. De externe belasting kan op korte termijn niet verder worden teruggedraaid. Doorspoeling lijkt voor Rijkswaterstaat de enige manier om optredende problemen te verminderen. Het voornemen is om een kwantitatieve uitwerking voor verschillende Maasplassen te maken van

H2O / 24 - 2008

57


is mogelijk door eerder bij Panheel te pompen dan bij Born en Maasbracht en minder water via de Zuid-Willemsvaart af te laten. En door de verwachte schutverliezen en peilinvloeden van andere maatregelen te expliciteren is nog zuiniger beheer mogelijk.

Recreatie bij laagwater.

het effect van gedeeltelijk doorspoelen door peilvariaties en eventueel tweezijdig aantakken, te beginnen met plassen waar duidelijke problemen zijn met blauwalgen en waar doorspoelen kansrijk lijkt. Ook het beter monitoren van blauwalgen en microcystinegehalten in de Maasplassen staat op de agenda.

dingen opgenomen kunnen worden in het Rijkswaterstaatbrede Instrument Waterhuishouding Peilgereguleerde watersystemen. De komst van de nieuwe Regiocentrale Zuid in 2012 (die onder andere alle kunstwerken bedient) is een goed moment om de benodigde informatiestromen, modellen en training te operationaliseren.

Integratie in beheer

Conclusie

Uit de praktijkcasussen blijkt dat al redelijk goed gebruik wordt gemaakt van de beschikbare speelruimte. Er is echter nog wel ruimte voor verbetering. Door verwachtingen en peileffecten expliciet te maken én rekening te houden met de benodigde veiligheidsmarge én de gevolgen van maatregelen die nog ter beschikking staan te kwantificeren, kan het laagwaterbeheer nog beter uitpakken voor de natuurontwikkeling én goedkoper uitvallen. Om dit operationeel beheer mogelijk te maken, is in de praktijk meer modelondersteuning nodig. Het bestaande Operationeel BeheerSysteem zou met de nodige uitbrei-

De beleidsmakers van Rijkswaterstaat hebben ingeschat dat ruimte bestaat om het laagwaterbeheer van de Maas nog verder te verbeteren. We kunnen nu concluderen dat ze gelijk hebben: het kan nog natuurlijker én goedkoper: • In enkele peilvakken biedt tijdelijke peilverlaging extra kansen voor natuurontwikkeling zonder significante belemmeringen voor andere functies. Voor de natuur op de Grensmaas is de gewenste afvlakking van de plotselinge pieken inderdaad mogelijk; • Een flinke besparing op pompkosten zonder andere functies te hinderen

Rijkswaterstaat Dienst Limburg wilde het laagwaterbeheer voor de komende jaren goed op de rails zetten. Dit hield onder meer in het samenvatten van alle onderdelen, deze herzien waar nodig en draagvlak verkrijgen voor de mogelijke optimalisaties. De hiervoor gevormde begeleidingsgroep verzorgde met hulp van DHV tussen november 2007 en mei 2008 onder meer twee workshops en een overleg. Vertegenwoordigers van verschillende diensten van Rijkswaterstaat en Vlaamse collega’s waren hierbij betrokken. Aan bod kwamen onder andere de volgende vragen: • Kan het zuiniger door minder via het Julianakanaal te pompen en dat te compenseren door meer te pompen in Panheel? • Wat zijn de waterbehoeften voor schutten nu en in de toekomst? • Is het zinvol stuwen te verhogen om meer te bufferen en tot hoever? • Kunnen piekafvoeren op de Grensmaas afgevlakt worden tot binnen de normen voor natuur? • Hoeveel water is nodig voor de natuur in de Lus van Linne? • In welk peilvak zou tijdelijke peilverlaging helpen om de natuur significant te laten ontwikkelen? • Welke waterkwaliteitsproblemen bij laagwater zijn er en wat kan Rijkswaterstaat daaraan doen?

58

H2O / 24 - 2008

In een jaar als 2003 (een droog jaar zoals eens per tien jaar voorkomt) kan binnen de normen voor afvoerafvlakking circa de helft van de pompkosten bespaard worden. Om dat te bereiken zullen wel extra hulpmiddelen nodig zijn, vooral om de verwachtingen te expliciteren en de effecten van ingrepen te visualiseren. Gedacht wordt aan een model om beslissingen van beheerders beter te onderbouwen. Het Instrument Waterhuishouding Peilgereguleerde watersystemen en de komst van de nieuwe Regiocentrale Zuid bieden hiervoor kansrijke gelegenheden. Met de komst van de nieuwe laagwaternotitie is voor de komende jaren ook een agenda gevormd met mogelijke ontwikkelingen en aanbevelingen. Omdat de beïnvloede natuur mede de gemeenschappelijke Grensmaas betreft, moeten de uiteindelijk te maken keuzes gezamenlijk met de Vlaamse partners gemaakt worden. LITERATUUR 1) Helmyr S. (1999). Achtergronddocument Laagwaterbeleid. Rijkswaterstaat Directie Limburg. 2) Arcadis (1999). Inventarisatie deelstroomgebieden Maas traject Eijsden - Hedel. 3) Helmyr S. en A. Jaskula-Joustra (2000). Laagwaterbeleid Rijkswaterstaat Directie Limburg 2001-2004. 4) Raadgever T., S. Hulscher, M. Booij en H. Vermulst (2004). Schademodellering laagwater Maas. Afstudeeropdracht Universiteit Utrecht. 5) Vermulst H., D. Ertsen en R. Speets (2004). Droogtestudie Maasstroomgebied, fase 1: probleemanalyse. Royal Haskoning. 6) Royal Haskoning (2005). Voeding van de Grensmaas met grondwater in droge perioden. 7) Arcadis (2006). Droogtestudie Maasstroomgebied, fase 2: verdringingsreeks. 8) Liefveld W. en P. Jess (2006). Minimale afvoer van de Grensmaas. Inschatting van ecologische effecten met RHASIM. Rijkswaterstaat. 9) DHV (2008). Oriënteringsonderzoek variabel stuwen. 10) DHV (2008). Ondersteunende deelverkenningen. Achtergronddocument bij Laagwaternotitie. 11) DHV (2008). Laagwaternotitie Maas: beleid, praktijk en optimalisatie waterbeheer.


platform

Mirjam Blokker, KWR Watercycle Research Institute / TU Delft Agata Donocik, Brabant Water Ferry Smits, Brabant Water Jan Vreeburg, KWR Watercycle Research Institute / TU Delft

Nauwkeuriger vastgestelde beoogde stroomsnelheid in zelfreinigende netten Sinds in 1999 de empirische ontwerpconcepten voor zelfreinigende leidingnetten werden geïntroduceerd, leggen waterbedrijven netten vertakt en met kleinere leidingen aan, omdat die niet schoongemaakt hoeven te worden en weinig tot geen incidenten met bruin water kennen. Metingen aan deze nieuwe leidingnetten hebben het nu mogelijk gemaakt deze benadering in de praktijk te toetsen en de empirische ontwerpcriteria te evalueren en misschien scherper te stellen. In zeven verschillende leidingnetten is daarom vastgesteld onder welke omstandigheden sediment opwervelt of bezinkt en accumuleert. De metingen laten zien dat strikte toepassing van de ontwerpconcepten uit 1999 een daadwerkelijk zelfreinigend leidingnet oplevert: de combinatie van de huidige q√n-methode en een ontwerpsnelheid van 0,4 m/s leidt inderdaad tot een zelfreinigend net. Wel blijkt dat bij deze methode het maximumverbruik wordt overschat en de ontwerpsnelheid te conservatief gekozen is. Om de nieuwe ontwerpprincipes op te schalen naar de hoofdstructuur is een betere verbruiksschatting nodig: de q√n-methode moet daarvoor worden vervangen door een berekening op basis van het model SIMDEUM. Alleen dan kan ook de ontwerpsnelheid waarbij zelfreiniging optreedt naar beneden worden bijgesteld.

D

e nieuwe ontwerpconcepten voor distributienetten zijn in 1999 geïntroduceerd4). Deze houden in dat distributienetten vertakt en met kleinere diameters worden aangelegd. Het doel is om een voldoende hoge snelheid en een uniforme stromingsrichting te creëren, waardoor wordt voorkomen dat deeltjes in het leidingnet accumuleren. De maximale volumestroom wordt, op basis van het aantal woningen op een leiding en het aantal tapeenheden per woning, voorspeld met de zogenaamde q√n-methode (waarbij q = 0,083 l/s en n het aantal woningen vermenigvuldigd met het aantal tapeenheden per woning). De leidingdiameter wordt gekozen op basis van de berekende maximale volumestroom en de ontwerpsnelheid van 0,4 m/s. Deze ontwerprichtlijnen waren voornamelijk gebaseerd op een empirische benadering.

Eerste en tweede generatie leidingnetten Sinds 2000 leggen steeds meer Nederlandse waterleidingbedrijven hun nieuwe distri-

butienetten aan volgens de nieuwe ontwerpconcepten. Een recente inventarisatie laat zien dat feitelijk alle nieuwe leidingen worden ontworpen volgens het zelfreinigend principe en dat daarbij ook de bluswatervoorziening naar tevredenheid van de brandweer kan worden ingepast. In eerste instantie werd de maximale volumestroom nog conservatief ingeschat (q√n-methode met 24 tapeenheden) en zijn soms concessies gedaan aan een verhoogde bluswatervraag van de brandweer - de aldus ontworpen leidingnetten noemen we de eerste generatie vertakte netten. Bij andere waterbedrijven zijn de tweede generatie vertakte netten geïntroduceerd, waarbij de diameters worden gebaseerd op basis van meer realistische volumestromen (q√n-methode met 15 tapeenheden) en derhalve nog kleiner zijn dan bij de eerste generatie. Dat de nieuwe ontwerpconcepten leiden tot een reductie in aanlegkosten van circa 20 procent, voornamelijk ten gevolge van het leggen van leidingen met minder lengte en kleinere diameters, zal ongetwijfeld hebben bijgedragen aan de

snelle doorvoering van de nieuwe ontwerprichtlijnen. Nu in de praktijk diverse zelfreinigende leidingnetten van verschillende generaties aanwezig zijn, is het mogelijk om de empirische ontwerpcriteria (q√n-methode en 0,4 m/s) in de praktijk te toetsen en eventueel aan te scherpen. Om te bepalen wat de relatie is tussen accumulatie van sediment en de optredende stroomsnelheden, zijn de onderzoeksresultaten uit verschillende Nederlandse distributienetten samengevoegd.

Onderzochte hypothesen Het onderzoek richt zich op het bewijzen van het principe van de zelfreinigende netten: in deze netten zullen geen significante hoeveelheden sediment accumuleren. Om dit te testen zijn de volgende hypothesen opgesteld: • In een zelfreinigend net is de massa die per dag het net ingaat gelijk aan de massa die per dag het net verlaat. In een vervuilend systeem zal sediment bezinken en zal er

H2O / 24 - 2008

59


in die tijdspanne minder massa uitgaan dan erin komt; op momenten van grote vraag kan eerder bezonken sediment juist opgewerveld worden en is de massa die het net op dagbasis uitgaat groter dan de massa die erin komt; In een zelfreinigend net is de massa opwervelbaar sediment per strekkende meter nul of in ieder geval veel lager dan in vervuilende leidingen. Dit betekent dat de troebelheid tijdens spuien in een zelfreinigend net veel minder zal toenemen dan in een vervuilend net; Er is een relatie tussen optredende snelheid en accumulatie van sediment. Wanneer de zogenaamde zelfreinigende snelheid regelmatig wordt overschreden, is sprake van een zelfreinigend net.

In de afgelopen jaren zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd die voornamelijk gericht waren op het toetsen van de hypothesen of delen van die hypothesen1),6),7),9). De metingen waren echter vooral geschikt om de eerste twee hypothesen te testen en niet gedetailleerd genoeg voor de laatste hypothese.

De meetlocaties In 2005 zijn uitgebreide spuiproeven gedaan bij Vitens in Franeker, in twee vermaasde wijken die met verschillende waterkwaliteit werden gevoed: één met ‘normaal’ drinkwater direct van pompstation Spannenburg en één met ‘deeltjesvrij’ water verkregen door het water van Spannenburg extra te behandelen in een ultrafiltratiestap8). Tevens zijn de optredende snelheden in deze wijken gemodelleerd met behulp van een realistische verbruikschatting met SIMDEUM4). Hoewel deze beide netten niet zijn ontworpen volgens nieuwe ontwerpcriteria, kan hiermee wel de laatste hypothese worden getest. In de zomer van 2006 zijn bij PWN in Hoofddorp metingen uitgevoerd om de drie hypothesen in het algemeen te testen2). De metingen zijn gedaan in drie verschillende distributienetten gevoed met dezelfde waterkwaliteit: een vermaasd net, een zelfreinigend net van de eerste generatie en een zelfreinigend net van de tweede generatie. Metingen met deeltjestellers in de normale situatie en troebelheidsmetingen tijdens spuien bleken zeer effectief om respectievelijk de eerste twee hypothesen te testen. Om de laatste hypothese te kunnen testen, is gebruik gemaakt van een model met realistische verbruikspatronen (SIMDEUM) waarmee theoretisch vastgesteld kan worden welke snelheden optreden in het leidingnet. Van de drie verschillende leidingnetten zijn slechts enkele leidingen gespuid, waardoor een beperkte dataset van troebelheidsmetingen beschikbaar is. In de zomer van 2007 zijn bij Brabant Water in Rosmalen metingen uitgevoerd om de drie hypothesen te testen. De metingen zijn analoog aan het onderzoek in Hoofddorp gedaan in twee verschillende distributienetten gevoed met dezelfde waterkwaliteit: een vermaasd net en een vertakt zelfreinigend net van de 1e generatie. Ingezet zijn

60

H2O / 24 - 2008

Afb. 1: Drie manieren om de troebelheid tijdens spuien te bepalen: de lokale troebelheid, de totale troebelheid en de troebelheid tijdens monstername.

deeltjestellers in de normale situatie, troebelheidsmeters tijdens spuien en SIMDEUM plus een leidingnetmodel om de optredende snelheden te bepalen3). De metingen in Hoofddorp en Rosmalen bevestigen dat de nieuwe ontwerpcriteria tot zelfreinigende netten leiden en dat dit des te sterker geldt voor de tweede generatie zelfreinigende netten. Om de laatste hypothese meer in het algemeen te onderbouwen, is het noodzakelijk om de resultaten van de onderzoeken in Franeker, Hoofddorp en Rosmalen te combineren.

Optredende snelheid en geaccumuleerd sediment Om de relatie tussen enerzijds de stroomsnelheid en anderzijds de accumulatie van opwervelbaar sediment vast te kunnen stellen, worden deze twee begrippen eerst nader gedefinieerd. De stroomsnelheid is niet continu over de dag. ‘s Nachts is deze vrijwel nul en in de ochtend wanneer iedereen opstaat, treedt

een piek op; ook ‘s avonds is er weer een piek. Het is niet zomaar mogelijk om de stroomsnelheid op ieder moment van de dag in alle leidingen van het distributienet te meten. Daarom proberen we om met realistische één-op-één-modellen de snelheden in de leidingen te bepalen. Met SIMDEUM kunnen realistische verbruikspatronen worden geconstrueerd en vervolgens kan, met de hulp van een leidingnetberekeningsprogramma, de stroomsnelheid over één of meer dagen in een bepaalde leiding worden berekend4). Voor de opwerveling en het in suspensie blijven van het sediment is de hoogste snelheid die regelmatig optreedt van belang. Bij de hypothese dat een relatie bestaat tussen de optredende snelheid en accumulatie van sediment wordt voorlopig uitgegaan van de maximumsnelheid per dag. De accumulatie van opwervelbaar sediment wordt bepaald met spuiproeven waarbij de troebelheid wordt gemeten. Dit kan op drie manieren (zie afbeelding 1):

Spuien van het vertakte net in Rosmalen. Intussen wordt (online) de troebelheid gemeten.


platform In de tabel staat voor iedere meetlocatie samengevat hoe de troebelheid en de maximumsnelheid zijn bepaald.

Afb. 2: Relatie tussen vmax (onder normale omstandigheden) en de troebelheid (tijdens spuien) in de verschillende meetgebieden: a) het referentiegebied van Franeker (normaal drinkwater); b) het onderzoekgsgebied van Franeker (deeltjesvrij water) - de lokale troebelheid. De gearceerde vierkanten vormen het zogenaamde paretofront waarop de lijn is gefit; c) Hoofddorp - troebelheid van spuimonsters; d) Rosmalen - de totale troebelheid per meter spuilengte.

Om de relatie tussen optredende snelheid en geaccumuleerd sediment vast te kunnen stellen, zijn de meetresultaten in vier grafieken (één per ingaande waterkwaliteit) weergegeven en is een lijn gefit. Voor de relatie tussen de lokale maximumsnelheid (vmax) en de lokale troebelheid (afbeelding 2a en 2b) geldt dat er een grote spreiding is in de resultaten, en daaruit geen duidelijke relatie is af te leiden. Dit is ook te verwachten: wanneer de lokale vmax laag is, zal sediment bezinken, maar niet alle sediment zal ter plekke bezinken; het kan ook verderop in de leiding terecht komen en accumuleren. Op plaatsen waar de lokale vmax hoog is, zal wel al het sediment volledig worden opgewerveld en die locaties zijn derhalve schoon. Om de relatie tussen vmax en troebelheid met betrekking tot het opwervelen vast te stellen, kijken we daarom niet naar alle data, maar specifiek naar het zogenaamde paretofront. Dat zijn die punten waar bij gegeven vmax geen hogere troebelheid voorkomt en waar bij gegeven troebelheid geen hogere vmax voorkomt. Daarmee wordt de snelheid waarbij sediment wordt opgewerveld, geselecteerd en niet de snelheid waarbij sediment mogelijk verderop in de leiding alsnog bezinkt.

Resultaten •

troebelheid van spuimonster. Tijdens het spuien wordt een monster genomen, ongeveer tijdens de hoogste troebelheid. Van dit monster wordt in het laboratorium de troebelheid bepaald. Deze methode is gebruikt in Hoofddorp; totale troebelheid per meter. Tijdens het spuien wordt de troebelheid online en continu gemeten. Met deze metingen wordt, geïntegreerd over de tijd, per gespuide leiding de totale troebelheid

bepaald die vervolgens gedeeld wordt door de gespuide lengte resulterend in de troebelheid per meter. Deze methode is gebruikt in Rosmalen; lokale troebelheid. Tijdens het spuien wordt de troebelheid online en continu gemeten. Met deze metingen wordt met behulp van de spuisnelheid en de verstreken tijd de lokale troebelheid in de gespuide leiding bepaald. Deze methode is gebruikt in Franeker.

Samenvatting per meetgebied hoe de troebelheid, de maximumsnelheid en de relatie tussen beide is vastgesteld.

methode relatie tussen vmax en troebelheid

methode troebelheid

methode vmax

lokale troebelheid

ALEID + SIMDEUM (10 seconden), lokale vmax

fitten op paretofront per type ingaande waterkwaliteit (2 fits)

Hoofddorp conventioneel vermaasd eerste generatie vertakt tweede generatie vertakt

spuimonster

SIMDEUM (10 seconden), lokale vmax

fitten op alle punten

Rosmalen

totale troebelheid per meter

ALEID + SIMDEUM (10 seconden), gemiddeld vmax per gespuide leiding

fitten op alle punten

onderzoeksgebied

Franeker

referentiegebied (vermaasd) onderzoeksgebied (vermaasd + deeltjesvrij water)

conventioneel vermaasd eerste generatie vertakt

De resultaten van de meetlocaties kunnen alleen vergeleken worden wanneer sprake is van een gelijke ingaande waterkwaliteit en gelijke methode van sedimentmeting. Met de zeven meetlocaties komen we daarom op vier verschillende grafieken waarvan de vorm wel vergeleken kan worden en de hoogte van de maximum snelheid ook, maar de hoogte van de troebelheidsmaat niet. In afbeelding 2a en 2b is de relatie tussen de lokale maximumsnelheid en de lokale troebelheid van de beide netten en waterkwaliteiten in Franeker grafisch weergegeven. Er is een verschil in de relatie tussen vmax en troebelheid voor het normale en deeltjesvrije water. Bij een vmax van 0,2 m/s of groter geldt een stabiele lage lokale troebelheid van circa 10 FTE voor het normale drinkwater en circa 5 FTE voor het deeltjesvrije water. De watersamenstelling heeft dus een effect op de totale hoeveelheid sediment die bezinkt. In afbeelding 2c is de relatie tussen de maximumsnelheid en troebelheid van de spuimonsters van alle drie de netten in Hoofddorp grafisch weergegeven. Bij een vmax van 0,2 m/s of groter geldt een stabiele lage monstertroebelheid (< 2 FTE). Afbeelding 2d geeft de relatie tussen de gemiddelde maximumsnelheid en de totale troebelheid per meter spuilengte van de beide netten in Rosmalen weer. Bij een vmax van 0,15 m/s of meer geldt een stabiele lage totale troebelheid per meter (< 100 FTE/m).

Principe zelfreiniging bewezen Het principe van de zelfreinigende leidingnetten is met deze metingen aangetoond:

H2O / 24 - 2008

61


als er regelmatig hoge snelheden zijn in het leidingnet, voorkomt dat accumulatie van sediment; een eenduidige stroomrichting zorgt tegelijkertijd voor gecontroleerde afvoer van het sediment. Beide voorwaarden samen leveren een leidingnet op dat nauwelijks gevoelig zal zijn voor incidenten met bruin water. De relatie tussen de stroomsnelheid en netvervuiling is op drie verschillende manieren onderzocht, in zeven verschillende leidingnetten en met vier verschillende waterkwaliteiten. De combinatie van deze onderzoeken is nodig om algemene conclusies te kunnen trekken. De onderzoeken laten een vergelijkbare omgekeerd evenredige trend zien in de relatie tussen de dagelijks optredende maximumsnelheid en de accumulatie van het sediment (bepaald tijdens spuien). De snelheid waarbij zelfreiniging optreedt, blijkt lager dan de ontwerpsnelheid van 0,4 m/s: de range tussen 0,2 en 0,3 m/s blijkt al afdoende. Dit betekent echter niet automatisch dat de ontwerpsnelheid in de huidige ontwerprichtlijnen moet worden aangepast. Juist de combinatie van de verbruikschatting met de q√n-methode (met 15 tapeenheden) en

de ontwerpsnelheid van 0,4 m/s resulteert in een leidingnet dat weliswaar in werkelijkheid een lagere maximum snelheid kent, maar bij die lagere werkelijke zelfreinigingssnelheid wĂŠl zelfreinigend is2). De meer realistische zelfreinigingssnelheid kan in het ontwerpen slechts worden gebruikt in combinatie met een realistische verbruikschatting, bijvoorbeeld zoals met SIMDEUM mogelijk is. Dat we nu weten in welke range de zelfreinigende snelheid werkelijk ligt, opent mogelijkheden om ook de rest van het distributienet zelfreinigend te maken. Men moet zich dan wel realiseren dat zelfreiniging pas optreedt als het in werveling gebrachte sediment ook daadwerkelijk wordt afgevoerd, zoals dat in de vertakte structuur van een distributienet mogelijk is. De voorwaarde voor unidirectionele stroming in het leidingnet wordt hiermee nog belangrijker.

3) Blokker M. en H. Beverloo (2008). Verandering van waterkwaliteit in het distributienet; metingen in Rosmalen in vermaasde en vertakte netten. KWR. BTO 2008.039. 4) Blokker M., J. Vreeburg, P. Sjoerdsma en M. van der Roer (2007). SIMDEUM-model ook toepasbaar voor waterkwaliteitsberekeningen. H2O nr. 6, pag. 48-51. 5) Van den Boomen M. en J. Vreeburg (1999). Nieuwe ontwerprichtlijnen voor distributienetten. Kiwa. SWE 99.011. 6) Kreukniet A., G. Holterman, L. Bannink en M. van den Boomen (2003). Hoe zelfreinigend zijn zelfreinigende netten? H2O nr. 13, pag. 23-25. 7) Mul P., M. van den Boomen en M. de Koning (2002). Een eerste evaluatie van een zelfreinigend net. H2O nr. 8, pag. 28-30. 8) Vreeburg J. (2007). Discolouration in drinking water systems: a particular approach. Ph.D. thesis. 9) Vreeburg J., R. Beuken en P. Mul (2002). Nieuwe ontwerprichtlijnen voor distributiesystemen: de stand van zaken. H2O nr. 5, pag. 28-30.

LITERATUUR 1) Beuken R. en P. Schaap (2002). Validatie van de ontwerpsnelheid voor zelfreinigende distributienetten. H2O nr. 5, pag. 25-27. 2) Blokker M., J. Vreeburg, P. Schaap en P. Horst (2007). Evaluatie bevestigt effectiviteit ontwerpconcepten zelfreinigende netten. H2O nr. 8, pag. 41-43.

advertentie

!PPLIKON !NALYTICAL VOOR NAUWKEURIGE EN ROBUUSTE ON LINE MONITORING VAN ALLE WATERSTROMEN OP 4OXISCHE STOFFEN ALS s 4OTAAL #YANIDE s 4OTAAL &ENOL s $IVERSE ZWARE METALEN

"ELASTENDE STOFFEN ALS

s !MMONIA s .ITRAAT s .ITRIET s 4OTAAL &OSFAAT s 4OTAAL 3TIKSTOF

!LERT

"ELANGRIJKE PARAMETERS ALS s (ARDHEID s 6ERZADIGINGSINDEX

62

!PPLIKON !NALYTICAL ON LINE !NALYZERS

6OOR MEER INFORMATIE EN NOG VEEL MEER APPLICATIES

!NALYSE METHODEN CONFORM DE OFFICIĂ‘LE NORMEN .%. )3/ !34- EN TOEPASSING VAN ANALYTISCHE TECHNIEKEN DIE EEN MEETBEREIK VANAF MICROGRAMMEN PER LITER MOGELIJK MAKEN TITRATIE COLORIMETRIE IONCHROMATOGRAFIE EN VOLTAMMETRIE

!PPLIKON !NALYTICAL "6 /N LINE !NALYZER DIVISIE 4EL WWW APPLIKON ANALYZERS COM

H2O / 24 - 2008


agenda 10 december, Apeldoorn De nieuwe Waterwet studiedag over de nieuwe Waterwet die op 1 januari 2009 gaat gelden, met vooral aandacht voor de gevolgen ervan voor de uitvoerende taken op watergebied van waterschappen, provincies en gemeenten. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.

10 december, Rotterdam Natura 2000 studiedag over de implementatie van Natura 2000, met aandacht voor het eerste beheerplan dat gereed is (Voordelta) en de samenwerking tussen gemeenten en provincies (de Wieden en de Weerribben). Organisatie: Elsevier Congressen. Informatie: (078) 625 37 53 (aanmelden) of Maaike Braam (078) 625 38 81 (inhoudelijk).

11 december, Utrecht Kabels en leidingen achtste editie van het jaarlijkse congres over ontwikkelingen op het gebied van de ondergrondse infrastructuur, met dit jaar aandacht voor de eerste praktijkervaringen met de digitale informatie-aanlevering en het schadeloket van de Stichting Voorkoming Graafschade i.o. Organisatie: Elsevier congressen. Informatie: Bastiaan van Heereveld (070) 441 57 95.

19 december, Rotterdam Legionellapreventie vijfde nationale congres over wet- en regelgeving, nieuwe beheermaatregelen, zorgplicht, alternatieve methoden en ‘best practices’ omtrent Legionella. Organisatie: Euroforum. Informatie: (040) 297 49 77 of www.euroforum.nl.

2009

13-16 januari, Rotterdam InfraTech 2009 beurs op het gebied van de infrastructuur, met onder andere deelname van Rijkswaterstaat, Waternet, Waterschap Groot Salland, en het Hoogheemraadschap van Delfland. Organisatie: Ahoy. Informatie: (010) 293 31 33.

16 januari, Delft 61e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening en de 28e vakantiecursus in Riolering & Afvalwaterbehandeling traditionele bijeenkomst van de Nederlandse drink- en afvalwaterwereld met lezingen en een nieuwjaarsborrel. Het thema voor de editie van 2009 is ‘Nieuwe uitdagingen’. Organisatie: TU Delft. Informatie: www.citg.tudelft.nl.

22 januari, Utrecht Wat willen we morgen weten? symposium over de toekomstige informatiebehoefte van de watersector, belicht vanuit diverse invalshoeken. Organisatie: Nelen & Schuurmans. Informatie: (030) 233 02 00.

23 januari, Ridderkerk Samenwerking in het watersysteem themadag over samenwerking in de waterketen. Nieuwe wet- en regelgeving (Nationaal Bestuursakkoord Water, Europese Kaderrichtlijn etc) hebben vaak vérstrekkende gevolgen voor het watersysteem. Het implementeren en uitvoeren van deze regels wordt eenvoudiger door een goede samenwerking tussen alle betrokken overheden en particuliere partijen. Tijdens deze themadag wordt kennis en ervaring uitgewisseld over diverse manieren van samenwerking. Organisatie: Platform Waterpraktijk en Waterschap Hollandse Delta. Informatie: wdr@waterpraktijk.nl.

27 januari, Nieuwegein Ondergrondse ruimtelijke ordening congres over een duurzaam beheer van de ondergrond door een betere afstemming tussen initiatieven met betrekking tot het leggen van kabels en leidingen, waterberging en energieopslag, maar ook bijvoorbeeld de aanleg van steeds meer parkeergarages. Organisatie: Studiecentrum Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.

27-28 januari, Spijkenisse Oplossingen voor watermanagement in de industrie tweedaagse bijeenkomst over waterbeheer in de industrie, met als onderwerpen efficiënt hergebruik van water en waterbesparing, de mogelijkheid tot energiewinning uit water, uitbesteding van het waterbeheer en samenwerking met andere bedrijven. Organisatie: IIR Industry. Informatie: (020) 580 54 00.

29 januari, Rotterdam Water, aarde en samenleven eerste deel van een tweedelige debatcyclus over het klimaatbestendig maken van Nederland. Dit eerste debat is met name bedoeld voor bestuurders, maar ook anderen zijn welkom. Organisatie: BlomBerg Instituut. Informatie: www.wateraardesamenleven.nl.

29 januari, Utrecht RIONED-dag jaarlijks congres van Stichting RIONED. Informatie: (0318) 63 11 11.

5 februari, Rotterdam Water, aarde en samenleven slotconferentie van de debatcyclus, die als doel heeft Nederland klimaatbestendig te maken. Innovaties en publiek-private samenwerking zijn daarin belangrijke pijlers. Organisatie: BlomBerg Instituut. Informatie: www.wateraardesamenleven.nl.

10-12 februari, Amsterdam Aquaterra tweede editie van een internationaal forum voor delta- en kustontwikkeling. Organisatie: Amsterdam RAI. Informatie: Hans Verschuur (020) 549 31 03.

12-13 maart, Amsterdam Benchmarking water services the way forward tweedaagse conferentie over een bedrijfsvergelijking in de watersector met als doel de prestaties verder te verbeteren en voor de burger het één en ander inzichtelijker te krijgen. Organisatie: IWA, Vewin en het Koninklijk Waternetwerk. Informatie: www.moorga.com.

Buitenland 2009

16-22 maart, Istanbul Wereld Water Forum vijfde editie van dit driejaarlijkse, internationale forum waarop alle watergerelateerde problemen, uitdagingen en mogelijkheden aan de orde komen. Bedoeld voor wetenschappers, politici en bestuurders, ngo’s en bedrijven om water hoger op de politieke agenda te zetten. Informatie: www.worldwaterforum5.org.

30 maart-3 april, Berlijn Wasser Berlin 13e editie van deze internationale waterbeurs, die de vorige keer 550 bedrijven en ongeveer 26.000 bezoekers trok. Het congresprogramma omvat een 23-tal symposia en workshops over onderwerpen die de gehele waterketen dekken. Informatie: www.wasser-berlin.de.

29 januari, Scheveningen Nationaal Waterplan congres over een veilig Nederland, met aandacht voor de uitwerking van het rapport van de Deltacommissie, de financiering van waterprojecten en het Nationaal Waterplan. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: Loes Snijders of Ingrid Geubel (040) 297 49 80.

H2O / 24 - 2008

63


257 jaar ervaring, aan u gewijd Overtuigen en harten winnen Wat betekent de 257 jaar gebundelde ervaring voor u? Een enorme schat aan kennis over watertransport en waterbehandeling, die wij graag met u delen en waarmee u ďŹ nancieel uw voordeel kunt doen. Het staat voor ruim twee eeuwen wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling, wat ons innovatief op het scherpst van de snede houdt. En in die 257 jaar leerden we uit eigen ervaring de vaardigheden waarmee we vandaag en morgen iedere uitdaging aankunnen. Maar vooral - die 257 jaar maakt ons wie we zijn: ITT Water & Wastewater. We zijn de optelsom van vier uitmuntende ITT-merken: Flygt, Sanitaire, Wedeco en Leopold. Hun integrale oplossingen leveren tastbare zakelijke, operationele en milieuvriendelijke resultaten die de tand des tijds kunnen doorstaan. De 6000 deskundigen van ITT W&WW werken onafgebroken, om u te overtuigen en uw hart te winnen. ITT Water & Wastewater is eigendom van de ITT Corporation, White Plains

www.ittwww.nl en www.ittwww.be


*thema

Awzi voor vruchtensapfabrikant Grundfos BioBooster ontwerpt en levert een innovatieve, ‘kant-en-klare’ afvalwaterzuiveringsinstallatie aan de producent van vers vruchtensap Hoogesteger in Zwanenburg. Hoogesteger gebruikt geavanceerde technologische processen voor het persen, afvullen en verpakken van verssappen zonder enige vorm van pasteurisatie. De groei van de productie in de afgelopen jaren resulteerde in uitbreiding van het bedrijf. Hoogesteger moest daarom ook op zoek naar oplossingen voor de toenemende hoeveelheid afvalwater en vermindering van de lozingskosten. De productievestiging in Zwanenburg ligt in een woonwijk. Dat betekent dat weinig ruimte beschikbaar is en de eis om geuremissies te elimineren. De Grundfos

handel & industrie Koelsystemen efficiënter en betrouwbaarder

BioBooster-installatie vraagt een minimale inbouwruimte. Verder geeft de afvalwaterzuiveringsinstallatie geen geuremissies in de omgeving af. De awzi wordt begin volgend jaar geplaatst en in werking gesteld. De totale installatie is in containers opgebouwd en omvat in totaal 48 biologische reactoren, die de dagelijkse effluentstroom van ruim 300 kubieke meter behandelen. Dit is de eerste Grundfos BioBooster afvalwaterzuiveringsinstallatie die buiten Denemarken wordt verkocht. Voor meer informatie: www.grundfos.com. De kant-en-klare waterzuiveringsinstallatie.

GE Water & Process Technologies uit Herentals (B.) heeft een innovatief behandelprogramma op de markt gebracht waarmee koelsystemen efficiënter, voorspelbaarder en betrouwbaarder kunnen functioneren. Het betreft de Advanced Cooling Water Solution. Deze combineert een monitoringsfunctie met een chemische waterbehandeling, gebaseerd op STP polymeer en het breedste gamma aan filtratie en membraantechnologie voor ontharding, filtratie en waterhergebruik. Het programma zorgt voor een hogere indikking en een vermindering van vervuiling van de warmtewisselaars. Gebruik van alternatief suppletiewater is mogelijk. Dit leidt tot minder kosten en minder milieuschade. Voor meer informatie: www.gewater.com.

Vermindering kosten afvoer afvalwater GET Groenmilieu uit Maassluis kan ervoor zorgen dat de kosten voor het afvoeren van spoelwater drastisch worden gereduceerd. Voor verschillende industrietakken biedt het bedrijf de Ecomatic 400, de vacuümverdamper en mens- en milieuvriendelijke reinigingsproducten. De Ecomatic 400 is geschikt voor de behandeling van grotere hoeveelheden spoelwater. Door middel van het vlokkuleringsproduct Ecostatic worden vaste stof en water gescheiden. Hierna wordt de vaste stof over een bandfilter geleid. Het resultaat is een vermindering van chemisch afval.

Bovendien kan het schone water worden hergebruikt. Met de vacuümverdamper kunnen allerlei soorten afval- en spoelwater worden behandeld zonder chemicaliën. Hierdoor vermindert het chemisch afval, dat volgens de wettelijke normen moet worden afgevoerd, met zeker tien procent.

Het vlokmiddel Ecostatic.

Naast deze machines biedt GET Groenmilieu geconcentreerde waterverdunbare reinigers op basis van volledig biologisch afbreekbare en natuurlijke oppervlakte-actieve bestanddelen. Deze middelen kunnen worden toegepast voor het reinigen van onder andere machineonderdelen, diepdrukcilinders, gereedschappen en vloeren. Voor meer informatie: (010) 592 00 11.

Transmitter voor elektrochemische parameters De HACH LANGE SI 792 is een tweedraads transmitter voor elektrochemische parameters (geleidbaarheid, zuurstof en pH). Kenmerken zijn de langdurige bedrijfszekerheid en het hoge niveau van betrouwbaarheid. De zelfdiagnostiek controleert de status van de sensor. Een positief symbool garandeert een probleemloze meting; bij een negatief symbool moet de sensor gecontroleerd worden. Met behulp van een led-lamp wordt aangegeven wanneer ingrijpen noodzakelijk is. Kalibratie kan eenvoudig worden uitgevoerd, dankzij duidelijke menusturing en een automatische herinneringsfunctie. Data en instellingen worden effectief beschermd door middel van veiligheidscodes en gebruikersniveaus. De menustructuur is duidelijk en intuïtief. Het gesegmenteerde, niet-reflecterende schermpje geeft het meetresultaat en de temperatuur in grote en eenvoudig af te lezen karakters weer. De transmitter beschikt over diverse aansluitmogelijkheden en is te integreren in digitale netwerken. Voor meer informatie: (0344) 63 11 30.

H2O / 24 - 2008

65


Pompen Afsluiters Systemen ■

Revisie noodzakelijk? Er zijn ook alternatieven mogelijk. Wereldwijd vertrouwen klanten op onze pompen, afsluiters en systemen. Niet in de laatste plaats omdat efficiency, een lange levensduur en bovenal veelzijdigheid bij onze producten centraal staan. Neem nou de pomp van het type Etanorm van KSB. Een bewezen betrouwbare schoonwater normpomp, waarvan er alleen al in Nederland vele duizenden draaien; een pomptype dat uitblinkt in eenvoud, maar ook in mogelijke materiaal-, asafdichtings- en opstelvarianten. Een pomp die standaard geleverd kan worden in een uitvoering die geschikt is voor drinkwater. Vanwege zijn korte levertijd, genormeerde maatvoering volgens EN733 en concurrerende prijsniveau kan het een prima alternatief zijn voor een revisie van uw huidige pomp.

80012

KSB Nederland B.V. – Wilgenlaan 68 – 1161 JN Zwanenburg – www.ksb.nl – infonl@ksb.com


*thema

Nieuwe magnetisch Kleine, krachtige inductieve vuilwaterpomp flowmeter Met de Amarex N S 32 presenteert KSB Nederland een nieuwe dompelpomp voor het verpompen van alle soorten gemeentelijk, industrieel en bedrijfsmatig vuil water. Doordat de pomp zeer licht en compact is, kan deze ook in nauwe pompputten en reservoirs worden ingebouwd. De maximale capaciteit bedraagt 16 kubieke meter per uur en de maximale opvoerhoogte is 29 meter. De pomp leent zich bij uitstek voor toepassing in drukrioleringsystemen waar afvalwater onder het vrijvervalniveau binnenkomt en in installaties met lange leidingen waar het natuurlijk verval voor het afvalwatertransport te gering is.

De meest recente magnetisch inductieve flowmeters van Krohne zijn leverbaar met verschillende bekledingen: hard of zacht rubber, polyurethaan, PTFE, PFA, ETFE, polypropyleen en keramiek. Die laatste optie wordt toegepast in de OPTIFLUX 5000, die daarmee geschikt is voor het nauwkeurig doseren van chemicaliën. In de doorlaten DN 2,5 tot en met DN 15 is de meetbuis standaard voorzien van cermet elektroden: een mix van keramiek en platina. Deze zijn als twee geleidende vlekken volkomen naadloos en hermetisch dicht geïntegreerd in de meetbuis. Vanaf DN 25 worden standaard massieve ingesinterde platina elektroden toegepast. De uitzettingscoëfficiënt van keramiek is zeer laag; de additionele meetfout door temperatuurveranderingen van het medium blijft hierdoor klein.

De nieuwe dompelpomp voor vuil water.

De nieuwe pomp is uitgevoerd met een vuilversnijder. Hierdoor kan voor de afvoer van het afvalwater worden volstaan met een leiding met een diameter van 32 millimeter. Daarmee wordt bespaard op de kosten voor leidingen, afsluiters, terugslagkleppen en dergelijke. Een oliekeerring aan de motorzijde en een draairichting-onafhankelijke mechanische asafdichting aan de mediumzijde beschermen de aandrijving tegen binnendringend water. Een met milieuvriendelijke olie gevulde kamer tussen de beide asafdichtingen zorgt ook bij gashoudende media voor de benodigde koeling en smering van de mechanische asafdichting. Om de pompen ook na langdurig en intensief gebruik eenvoudig te kunnen demonteren, zijn alle schroefverbindingen vervaardigd uit hoogwaardig roestvaststaal en uitgevoerd als identieke inbusbouten. Op deze manier is maar één inbussleutel nodig, wat de servicevriendelijkheid ten goede komt.

handel & industrie FILTMASTER beschermt waterzuiveringen De FILTMASTER van Jimten is een nieuw filtratiesysteem voor drinkwatervoorziening, (proces)industrie en land- en tuinbouw. Het zorgt voor bescherming tegen in het water aanwezige organische (harde deeltjes zoals zand en roest) en anorganische vervuiling (zachte deeltjes zoals waterorganismen en alg). Door het gebruik van een speciaal wervelrad worden dankzij de cycloonwerking direct bij de inlaat zand en soortgelijke materialen afgescheiden. Er ontstaat geen corrosie dankzij de kunststof behuizing en onderdelen. Het filter bevat kunststof schijfelementen van polypropyleen, leverbaar in 50, 100, 130 of 200 micron uitvoering. De vormgeving zorgt voor een hoog rendement door een langere bezinktijd van het vuil, een grotere filtercapaciteit, een lagere reinigingsfrequentie (zowel handmatig als automatisch) en een gereduceerd drukverlies en energieverbruik. Verscheidene waterzuveringen zijn al uitgerust met een FILTMASTER, bijvoorbeeld in de (proces)industrie in waterontzoutingsinstallaties, de chemische-, metaal-, textielen kunststofindustrie. Al deze industrieën vereisen een voorfiltratie van aanwezige macro- en microdeeltjes in het water ter bescherming van bijvoorbeeld sproeikoppen, membranen, pompen, warmtewisselaars en (gesloten) koelwatersystemen. Maar ook in de agrarische en recreatieve sector waar vaak bron- of oppervlaktewater wordt gebruikt, zoals druppelirrigatie in kassenbouw en sproei-installaties op sportvelden en golfbanen. En de drinkwatervoorziening waar voorfiltratie van (an)organische deeltjes in het water nodig is, voorafgaand aan ultrafiltratie, UV of omgekeerde osmosebehandeling. De FILTMASTER wordt in Nederland geleverd door Arnomij Leidingsystemen. Voor meer informatie: (0252) 41 69 50.

De meest recente magnetisch inductieve flowmeter van Krohne.

Het filtratiesysteem voor onder meer de (proces-) industrie.

De OPTIFLUX 5000 is leverbaar in sandwich uitvoering DN 2,5 t/m DN 100. Daarnaast is voor de doorlaten DN 15 t/m DN 100 een geflensde uitvoering ontwikkeld die uniek is in de markt. De OPTIFLUX 5300 is compleet leverbaar in RVS. Voor meer informatie: Maré Leijten (078) 630 62 15.

Voor meer informatie: (020) 407 98 00.

H2O / 24 - 2008

67



*thema

handel & industrie

Waterlekdetector SeCorr Vernieuwd ontwerpprogramma 300 verbeterd voor pompen De Sewerin SeCorrr 300 waterlekdetector is verbeterd. De microfoons geven een sterker signaal door dan voorheen en de pieken in de correlatiefunctie worden nog duidelijker weergegeven. Dankzij de verbeterde coherentie en sterkere onderdrukking van achtergrondgeluiden is het lek gemakkelijker te lokaliseren. De verbeterde radiotransmissie zorgt daarbij voor een sneller meetresultaat. De brede bandbreedte vormt voor de SeCorr 300 geen belemmering. Het gemeten signaal wordt namelijk direct gedigitaliseerd bij de microfoon, waardoor storingen via de kabel worden geëlimineerd. Dit biedt een groot voordeel, vooral bij plastic leidingen waarbij het geluid erg zwak wordt overgedragen, waardoor het niet te horen is. Met de twee visuele methodes ‘standaard’ en ‘gedetailleerd’ worden de gebruikerseisen beter ondersteund. Voor meer informatie: Bart Gutker of Stephanie Kole (010) 288 80 00. De verbeterde waterlekdetector.

Het ontwerpprogramma PIPE-FLO Professional is vernieuwd. Nieuwe functies zijn toegevoegd aan het programma waarmee de gebruiker het optimale pomp- of leidingenstelsel kan ontwerpen. PumpSupport uit Hendrik-IdoAmbacht ontwikkelde het programma. Eén van de nieuwe mogelijkheden is dat van een pompinstallatie in elke willekeurige bedrijfssitutatie, direct de door alle pompen verbruikte energie is uit te rekenen. Na het speciferen van een verbruiksprofiel over een bepaalde periode kan daardoor op een eenvoudige manier berekend worden hoe hoog het energieverbruik en de bijbehorende energiekosten over die betreffende

Voor meer informatie: (078) 682 06 02.

Niveauschakelaars van Fine Automation HITMA Instrumentatie in Uithoorn vertegenwoordigt in de Benelux de niveauschakelaars van Fine Automation. Een opvallend product uit het assortiment is de niveauschakelaar serie FD. Deze magnetische, explosieveilige niveauschakelaars worden op maat gemaakt. Lengte, aantal schakelpunten en de montagemaat zijn naar klantspecificatie. De niveauschakelaars bestaan uit hoogwaardige materialen en worden uitvoerig op kwaliteit gecontroleerd. De NO- of NC-functie van de schakelaar is eenvoudig door de gebruiker zelf in te stellen. Alle schakelaars zijn leverbaar met het benodigde ATEXcertificaat. De maximale stemlengte van de FD-serie bedraagt twee meter en de schakelaar kan worden uitgevoerd met maximaal vier vlotters. De schakelaars zijn van RVS 304 of 316 en de IP65-behuizing is van aluminium of RVS. Als procesaansluiting kan worden gekozen voor een flens of schroefdraad. Het schakelvermogen is maximaal 3A (afhankelijk van switchtype).

Eurowater B.V. in Roosendaal is sinds afgelopen maand de Nederlandse vestiging van de internationale organisatie Silhork-Eurowater. Eurowater produceert apparatuur voor de zuivering van leiding-, bron- en leidingwater naar proceswater voor zeer diverse toepassingen. Het betreft diverse filtratietechnieken, maar ook de aanmaak van onthard- en demiwater voor specifieke toepassingen binnen de industrie. Onderscheidend kenmerk van Eurowater is dat het gehele proces van ontwerp tot en met oplevering en de nazorg (onderhoud) volledig in eigen beheer plaatsvindt. Voor meer informatie: www.eurowater.nl.

periode zullen zijn. Door verschillende ontwerpvarianten met elkaar te vergelijken, kan daarna gekozen worden voor de meest energiezuinige oplossing. Ook van de vereenvoudigde versie Crane Flow of Fluids is inmiddels de nieuwe versie 2009 verschenen.

HITMA Instrumentatie levert van Fine Automation ook vlotterschakelaars die speciaal zijn ontworpen voor zijmontage in een tank of vat. Deze schakelaars (model FF10) zijn leverbaar in een intrinsiekveilige uitvoering. Ze zijn ideaal voor montage in de procesindustrie. Voor meer informatie: (0297) 51 47 83.

Tot nu toe werden de producten van het Oostenrijkse Best Water Technology (BWT) in Nederland via CHRIST verkocht. Onlangs is in Zoeterwoude een zelfstandige vestiging van BWT geopend. BWT levert systemen die drink-, verwarmings-, koel- en ketelwater produceren. Daarbij gaat het om systemen voor individuele huishoudens, hotels, beurzen, maar ook de industrie. Behalve waterzuivering verzorgt het bedrijf ook watermeters, ontharders, desinfectie-apparatuur en filters. Bovendien biedt BWT een waterhygiëne-managementssysteem aan dat Legionella kan voorkomen. Het adres van de nieuwe vestiging is Energieweg 9. Voor meer informatie: (071) 589 92 18.

H2O / 24 - 2008

69


Bewezen kwaliteit Analyses met LANGE kuvettentesten Ringonderzoeken vormen een belangrijk onderdeel van de analytische kwaliteitsborging. Al meer dan 20 jaar behalen de gebruikers van HACH LANGE producten hierbij uitstekende resultaten, een indrukwekkende prestatie. Het maakt niet uit of de ringonderzoeken door de fabrikant zelf worden georganiseerd (ADDISTA) of door onafhankelijke Europese instituten – de resultaten zijn altijd bijzonder goed. Een recent voorbeeld is het internationale ringonderzoek 2007 van het Nederlandse Kiwa-instituut: Meer dan 94 % van de resultaten was correct! In het ringonderzoek zijn de volgende sleutelparameters voor waterzuiveringen getest: ammonium, fosfaat, nitraat en natuurlijk CZV.

CZV kuvettentest is dĂŠ norm Onlangs is NEN 6633 voor de CZV-bepaling aangepast met een vermelding naar de NEN-ISO15705, de norm voor CZV kuvettentesten. Deze methode voor de bepaling van het chemisch zuurstof verbruik (CZV) is sinds 1970 in de Wvo-vergunning opgenomen. Bedrijven die afvalwater lozen hebben dus in de meeste gevallen te maken met deze analysemethode. Een norm wordt geschreven om ĂŠĂŠnduidige analysemethoden vast te leggen. Hierdoor worden de kwaliteit, betrouwbaarheid ĂŠn vergelijkbaarheid van analyseresultaten bevorderd. De aanpassing van de NEN 6633 is een doorbraak voor alle bedrijven die de kwaliteitsbepaling van hun afvalwater zelf monitoren. Een van de deelnemers van het laatste internationale ringonderzoek: „Grolsch heeft als visie dat in iedere nieuwe brouwerij elke afdeling verantwoordelijk is voor de kwaliteit. Daarnaast moeten zoveel mogelijk analyses zelf worden uitgevoerd. Voor de bepaling van CZV is de NEN methode i.v.m. de hoeveelheid aan chemicaliĂŤn niet wenselijk. In een uitgebreid gelijkwaardigheidsonderzoek, waarbij getoetst is op herhaalbaarheid, reproduceerbaarheid en juistheid, heeft Grolsch door deze validatie acceptatie verkregen om de CZV kuvettentest in te zetten voor de afvalwaterheffingen. Naast deelname aan ringonderzoeken wordt wekelijks een kwaliteitsborgingsysteem toegepast, met behulp van het ADDISTA systeem van HACH LANGE“. - -EVROUW ( (OLSTEIN 'ROLSCHE "IERBROUWERIJ .EDERLAND " 6

Meer informatie: HACH LANGE 0344 63 11 30. Of bezoek de website www.hach-lange.nl


BALANS Succesvol samenwerken is het zoeken van evenwicht. Het evenwicht tussen bewezen oplossingen en innovatieve oplossingen. Tussen de nek durven uitsteken en met beide benen op de grond staan. Maar ook tussen financiÍle investeringen en maatschappelijk rendement. Tussen de verantwoordelijkheid die je wordt toegedicht en de verantwoording die je als opdrachtnemer kunt en wilt afleggen. Op welk moment dan ook. Reden om u eens te verdiepen in GMB•Sure: de vernieuwende projectaanpak waarmee we elke gewenste zekerheid bij onze opdrachtgevers op maat kunnen invullen.

Bel voor meer informatie (0488) 44 94 49 of kijk op www.gmb.eu


:ELF

UW PROCESWATER PRODUCEREN 5ITERAARD KUNT U ZELF UW PROCESWATER PRODUCEREN /F ZELF UW AFVALWATER BEHANDELEN EN RECYCLEN -AAR WAAROM ZOU U DAT DOEN WANNEER ER EEN PARTNER IS MET MEER DAN JAAR ERVARING OP DIT VAKGEBIED $IE BOVENDIEN UW TAAL SPREEKT EN REKENING HOUDT MET UW SPECI½ EKE WENSEN 6EOLIA 7ATER BIEDT EEN BREED SPECTRUM AAN DIENSTEN ALS HET GAAT OM INDUSTRIEWATERLEVERING 7E BOUWEN EN BEHEREN UW INSTALLATIE OF NEMEN DE BESTAANDE VOORZIENINGEN OVER 7E HOUDEN DE KOSTEN VAN UW WATERHUISHOUDING ONDER CONTROLE EN ZORGEN ERVOOR DAT U VOLDOET AAN DE SPECI½ EKE EISEN IN UW INDUSTRIE OP HET GEBIED VAN KWALITEIT VEILIGHEID GEZONDHEID EN MILIEU $AARVOOR HEBBEN WE DE KENNIS DE ERVARING EN DE MENSEN IN HUIS 5 KUNT DAARVAN PRO½ TEREN EN ZICH VOLLEDIG RICHTEN OP UW CORE BUSINESS

6EOLIA 7ATER 7ANT U HEEFT WEL IETS BETERS TE DOEN

6EOLIA 7ATER .EDERLAND %INSTEINLAAN ## 2IJSWIJK TEL WWW VEOLIAWATER COM


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.