nº
42ste jaargang / 12 juni 2009
12 /
2009
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
INTERVIEW MET GERHARD VAN DEN TOP HUNZE EN AA’S WERKT MET NIEUW HOOFDPOSTSYSTEEM NUTRIËNTENVERWIJDERING IN OVERSTROMINGSMOERAS INTEGRALE GEBIEDSANALYSE NOORDRAND-MIDDEN
Deltacommissie
H
et lijkt stil rond de Deltacommissie, maar dat is schijn. Afgelopen week is uitgebreid gepraat over het deltaprogramma, het programma van noodzakelijke maatregelen in Nederland om de negatieve effecten van een verdere zeespiegelstijging en hogere rivierafvoeren tegen te gaan. Er wordt ook hard gewerkt aan de Deltawet, die volgens betrokkenen erg concreet en bondig is. En de Deltacommissie houdt vast aan een regeringscommissaris voor de rol van deltaregisseur die straks het deltafonds mag beheren. Die staat boven de politiek. De kritiek die er was op de door de Deltacommissie gebruikte berekeningen van de te verwachten zeespiegelstijging verstomt
enigszins nu het wetenschappelijk tijdschrift Nature een artikel hierover gaat publiceren. Commissielid Pavel Kabat benadrukte afgelopen week tijdens een congres in Scheveningen nog eens dat niet alleen de opwarming van de aarde een rol speelt, maar ook de achterhaalde veiligheidsnormen in Nederland en de achterstand in het onderhoud aan de bestaande waterkeringen. Nog dit jaar vallen de besluiten rond de deltaregisseur en de Deltawet. Tot nu toe spreekt er volop daadkracht uit deze voorbereidingen. Peter Bielars
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Sonja Voois (010) 427 41 40 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 103,- per jaar excl. 6% BTW € 136,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag media groep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2009 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
inhoud nº 12 / 2009 4
/ Deltacommissie blijft achter regeringscommissaris staan
5
/ Zoetwatervoorziening Zuidwest-Nederland grote legpuzzel
6
/ Gerhard van den Top: “Niets regelen op basis van macht” Maarten Gast
8 / PWN helpt lokale bevolking in Rwanda
6
Jos van Gastel, Leo Commandeur en Marike van der Peet
10 / ‘Nationaal Waterplan ambitieus, maar dilemma’s onderbelicht’ Frits Kragt, Frank van Gaalen, Ron Franken, Hans van Grinsven, Joost Knoop en Rick Wortelboer
14 / Meer mogelijkheden voor slibverwerking
14
Wim Glas
16 / Ontwikkelingen rond ‘nieuwe sanitatie’ in Nederland Bert Palsma en Bjartur Swart
19 / Waterschap Hunze en Aa’s werkt met integraal hoofdpostsysteem Andre Hammenga, Hans Postma, Leo Schaap en Jan Wubs
19
22 / Actief randenbeheer Drenthe lijkt effect te hebben Cor de Graaf, Cors van den Brink, Hans van Alebeek, Rinke van Veen, Jetty Noordam, Gerry Veldsink en Dries van Rozen
24 / Verenigingsnieuws 29 / Nutriëntenverwijdering in overstromingsmoerassen Maarten Mouissie, Rudy van Diggelen en Uko Vegter
33 / Integrale gebiedsanalyse Noordrandmidden Frans Jorna, Philip Visman en Kees Peerdeman
37 / Geavanceerde sturing van drinkwaterzuiveringen met een integraal model Luuk Rietveld, Alex van der Helm, Kim van Schagen en Joost Kappelhof
Bij de omslagfoto: Het nemen van watermonsters in een onder water gezet voormalig landbouwgebied op de grens van Groningen en Drenthe (zie pagina 29).
Deltacommissie blijft achter regeringscommissaris staan De Deltacommissie blijft een sterke voorkeur houden voor een regeringscommissaris voor de rol van deltaregisseur. Deze moet de regie voeren bij de uitvoering van de plannen die een antwoord moeten geven op een verder stijgende zeespiegel, stijging van het waterpeil in de grote rivieren en verzilting van de zuidwestelijke delta (zie ook pagina 5). Het alternatief voor de functie is een hoge ambtenaar, maar deze heeft geen mandaat, en dat vindt de commissie juist erg belangrijk. Bij de uitvoering van de plannen moet men niet afhankelijk zijn van de politieke koers van Nederland op dat moment, aldus commissielid Pavel Kabat op het congres ‘Klimaat in water en ruimte’ van het Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid op 5 juni in Scheveningen.
O
p dit door een slechts klein maar geïnteresseerd gezelschap bezochte bijeenkomst ging Kabat in op de stand van zaken rond de voorstellen van de Deltacommissie voor de komende decennia. Een belangrijk onderdeel voor de uitvoering is het deltafonds. De deltaregisseur krijgt de zeggenschap over dit fonds en moet hiervoor verantwoording afleggen aan het kabinet. Voor het deltafonds is nu één miljard euro per jaar vastgelegd, ingaand in 2020. “Dat duurt nog even, maar het fonds is nu wel een feit.” De Deltawet komt na het zomerreces in september in de ministerraad aan de orde. Deze is volgens Kabat opvallend concreet en krachtig opgesteld. Het ontwerp gaat vervolgens naar de Raad van State en komt dan in november aan bod in de Tweede Kamer. De wet gaat een aantal zaken vastleggen op het gebied van waterveiligheid, de zoetwatervoorziening en een afwegingskader voor nieuwbouwplannen. Buiten deze drie generieke deelprogramma’s zijn er ook zes gebiedsgerichte programma’s, onder andere voor het wadden- en deltagebied. Kabat voelde zich als lid van de Deltacommissie gesteund door een recente acceptatie door het internationale wetenschappelijke tijdschrift Nature van enkele artikelen van de commissie over de te verwachte zeespiegelstijging. Volgens critici gaat de Deltacommissie uit van te hoge voorspellingen. De onzekerheid over de ware stijging van de zeespiegel hangt, aldus Kabat, voor 80 procent af van de ontwikkeling van de wereldeconomie en slechts voor 20 procent van de onzekerheid in de (klimaat)modellen. De vraag of China kooldioxide blijft verbranden op het huidige niveau is één van de cruciale vragen, stelde hij. Aan de hand van de geschiedenis van het waddengebied probeerde Kabat zijn publiek duidelijk te maken dat één grote vloed (de Allerheiligenvloed in 1170, red.) de hele ruimtelijke ordening van een regio plotsklaps kan doen veranderen. Het waddengebied werd ook door de mens nog tot 35 jaar geleden serieus bedreigd. “Tot in de jaren ‘70 is serieus gesproken over afdamming van de Waddenzee.” Kortom, hoe ziet het gebied er over pakweg 100 jaar uit? Wat het veenweidegebied betreft, stelde Kabat voor de boeren langs de grote rivieren
4
H2O / 12 - 2009
Versterking van kust van Voorne Staatssecretaris Huizinga gaf op 29 mei het startsein voor de versterking van de kust van Voorne tot een robuuste zeewering. In de Zuid-Hollandse kustlijn liggen zes zwakke schakels die op termijn niet meer voldoen aan de veiligheidsnormen vanwege de zeespiegelstijging en de toenemende kracht van de golven. In het werkgebied van Hollandse Delta zijn de Kop van Voorne in de gemeente Westvoorne en de zeedijk het Flaauwe Werk in de gemeente Goedereede twee van de zes zwakke schakels. De gehele Nederlandse kust telt er acht. Om de kustveiligheid ook bij de verwachte hogere waterstanden en grotere golfkracht te kunnen blijven garanderen, worden alle zwakke schakels duurzaam versterkt. In de gemeente Westvoorne begint nu de versterking van de Kop van Voorne. Dankzij een grote zandopspuiting in 2005 is de kustwering nog veilig. Maar om de veiligheid voor de komende 20 jaar te garanderen, moet de zeewering een waterhoogte kunnen keren die gemiddeld eens in de 4.000 jaar voorkomt. Het gebied strekt zich uit van de Haringvlietdam tot halverwege de kust richting de Brielse Gatdam. Waterschap Hollandse Delta, Provincie Zuid-Holland en Rijkswaterstaat hebben voor deze zone een versterkingsplan opgesteld. Hollandse Delta voert dit plan uit. Aannemerscombinatie Boskalis Van Oord brengt de bijna drie miljoen kubieke meter zand met een persleiding via de Mississisippihaven in de Maasvlakte over land op het strand en de duinregel aan. Zo wordt bij de punt aan de zeezijde van de bestaande duinen een extra duinenrij van ongeveer 130 meter aangelegd. Aan de zuidwest kust wordt het strand met ongeveer een meter verhoogd. Na het badseizoen (oktober) beginnen de zandsuppleties.
De Brielse Gatdam (foto: Rijkswaterstaat).
Nationaal Waterplan
opslag en grote winningen blijven bij de provincie en de indirecte lozingen gaan naar de gemeente. Met name over dit laatste maakt Glas zich zorgen. Hij kon het ook niet plaatsen in het integrale karakter van het Nationaal Waterplan.
Watergraaf Peter Glas van De Dommel zei in het Nationaal Waterplan aandacht voor de verdroging en vermesting van hoogNederland te missen. Verder kon hij de overdracht van verantwoordelijkheden voor het grondwaterbeheer niet goed volgen. Het beheer gaat in principe van provincie naar het waterschap, maar warmte-koude-
Ten slotte zag Glas in de praktijk nog weinig terecht komen van het koppelen van maatregelen aan werkzaamheden aan rivieren en het aanbrengen van bergingsgebieden. In het Nationaal Waterplan wordt op het zogeheten meekoppelen meer nadruk gelegd dan in eerdere plannen.
te compenseren voor de gevolgen van ‘Ruimte voor de Rivier’, namelijk in de vorm van bespaarde kooldioxide-uitstoot. “Aan broeikasgassen wordt namelijk verdiend.”
verslag Zoetwatervoorziening Zuidwest-Nederland grote legpuzzel De zoetwatervoorziening in het zuidwesten van Nederland is geen sinecure. Door de klimaatverandering en de daarmee samengaande verwachte verminderde aanvoer van zoet water en een toenemende verzilting wordt deze taak er in de toekomst niet makkelijker op. Gekoppeld aan het behoud en de verbetering van de veiligheid en het versterken van de ecologie ontstaat een grote puzzel van belangen die elkaar tegenwerken en mogelijke maatregelen die elkaar beïnvloeden. Over dat probleem en de mogelijke oplossingen hield het Platform zoet-zout een bijeenkomst op 4 juni in Utrecht. De bedoeling van die dag was om de aanwezigen mee te laten denken over oplossingen. En die ideeën kwamen: van een tweede kering voor de Maeslantkering om het zoete water niet verloren te laten gaan tot de zuivering en hergebruik van het effluent van rwzi’s zoals Harnaschpolder, het beprijzen van water én het verplaatsen van land- en tuinbouw.
D
e bouw van de Deltawerken heeft voor veiligheid gezorgd, maar ook voor een onnatuurlijke zoet-zoutscheiding in de zuidwestelijke delta. Dat leidt tot ecologische problemen, zoals de overlast van blauwalgen in het VolkerakZoommeer. De oplossing daarvoor lijkt het verzilten van het water te zijn, maar dat leidt weer tot problemen met de zoetwatervoorziening voor zowel land- en tuinbouw als de drinkwatervoorzieng. Het kabinet wil het verzilten dan ook niet toelaten tot de zoetwatervoorziening geregeld is. Wilbert van Zeventer van het Directoraar-Generaal Water houdt zich bezig met het opstellen van een advies voor het kabinet over de zoetwatervoorziening. Dit advies, dat op 1 juli klaar moet zijn, kijkt onder meer naar meer zelfvoorzienendheid van de gebruikers, efficiënter gebruik en eventueel hergebruik van zoet water, het verminderen van de benodigde hoeveelheid zoet water voor doorspoelen en het beprijzen van water voor economische gebruikers. Een belangrijke vraag is daarbij of de zuidwestelijke delta niet té veel op zoet water georiënteerd is. Francien van Luin (Rijkswaterstaat) ging in op de huidige waterhuishouding. Het grootste gedeelte van het zoete water (70 procent) komt via de grote rivieren Nederland binnen. Op drie punten kan dat water enigszins gestuurd worden: de stuw
bij Driel, de Afsluitdijk en de Haringvliet- en Volkeraksluizen. Nu voldoet de waterhuishouding nog, maar in de toekomst is er weinig speelruimte. Dat betekent dat we keuzes moeten maken om de veiligheid en de zoetwatervoorziening te waarborgen, en daarbij enige overlast (te nat of te droog) voor lief moeten nemen, aldus Van Luin. Ies de Vries (Deltares) en Arjen de Vries (Acacia Water) belichtten de Metastudie zuidwestelijke delta, waarin een groot aantal kennisinstituten alle kennis over de waterhuishouding bundelt en inventariseert wat we nog niet weten. Zij concludeerden dat we 95 procent van het zoete water ongebruikt op de Noordzee lozen. Daarmee is ons watersysteem inefficiënt. De oplossingen moeten gezocht worden in het aanpakken van de grote posten op de waterbalans. Waterbesparing op perceelsniveau is zinloos. Alternatieve denkrichtingen zijn om het zoute water te accomoderen en niet te weren. Daarbij gaat het om andersoortige teelten of het verplaatsen van teelten. Dat kwam ook terug in het verhaal van Ilona van Hoorn (Programmabureau zuidwestelijke delta). Naar verwachting zal de delta op lange termijn zowel verzilten als verdrogen. Om dat probleem aan te pakken zijn er twee mogelijkheden: aanvoer van zoet water of waterbesparing. Voor de wateraanvoer zou dat tot grootschalige maatregelen kunnen leiden, zoals de aanleg van een afsluitbaar
spuikanaal naar het Brielse Diep, minder waterafvoer via de Nieuwe Waterweg en het verplaatsen van innamepunten. Waterbesparing zou zowel op perceelsniveau (recirculatie, opvang, druppelirrigatie) als op regionale en landelijke schaal (grootschalige waterberging) moeten plaatsvinden. Marcel Paalman van de Provincie ZuidHolland vroeg zich af of de normen voor de hoeveelheid chloride in het water nog wel kloppen. Zo zouden koeien en sommige gewassen beter tegen ‘zout water’ kunnen dan nu wordt aangenomen. Hij pleitte voor het hanteren van gebiedsgerichte normen (zoals in de KRW) in plaats van functie gerichte normen. Ronald Roosjen van het Innovatieprogramma voor Wateruitdagingen (WINN) ging in op de verschillende denkrichtingen die gehanteerd worden om waterproblemen op te lossen. Het WINN zoekt creatieve ideeën. In dat kader waren vijf sprekers uitgenodigd die zich uit mochten leven. Geert Hermans van het ZLTO kwam met ideeën om de boeren in Zeeland van zoet water te kunnen blijven voorzien: grootschalige bergingen, maar ook op bedrijfsniveau, het efficiënter maken van de landbouwleiding van Evides (deze voert zoet water van de Biesbosch naar Zuid-Beveland) en mogelijkerwijze zelfs het verplaatsen van sommige teelten. Jan-Willem Mulder (Evides) ging in op het hergebruik van rwzi-effluent: bij DOW in Terneuzen wordt dit al uitgevoerd, bij Harnaschpolder begint op korte termijn een pilotproject met een grootte van 50 kubieke meter per uur. Ies de Vries van Deltares ging in op het beprijzen van water. Water dat door de landbouwleiding wordt aangevoerd kost 50 cent per kuub, het zoete oppervlaktewater wordt voor het grootste gedeelte door de gemeenschap betaald. Als deze kosten (doorspoelen) doorberekend zouden worden, zou de prijs 25 maal hoger worden. Door het beprijzen van het water zou er veel minder verspild worden. Charles van Schaik van het Innovatienetwerk kwam met de Waterhouderij voor de dag: een collectief van boeren die gezamenlijk water bergen en eventueel ook voor recreatie en natuur zorgen. Water dat overblijft zou aan andere boeren of bedrijven verkocht kunnen worden. Op die manier zijn boeren niet alleen zelfvoorzienend, maar kan het water zelfs een extra bron van inkomsten vormen. Het laatste en meest ingrijpende idee kwam van Wil Born en Chris Huijgens. Zij stelden voor de Nieuwe Waterweg af te sluiten met een nieuwe stuw stroomopwaarts van de Maeslantkering. Dat zou het verspillen van zoet water naar de Noordzee voorkomen, maar ook de veiligheid aanzienlijk vergroten. Het overtollige zoete water zou via de zuiwestelijke delta afgevoerd kunnen worden. Het zou goed zijn voor de ecologie om het zoete water via de zeearmen te leiden.
H2O / 12 - 2009
5
GERHARD VAN DEN TOP, DIRECTEUR VITENS-EVIDES INTERNATIONAL:
“Niets regelen op basis van macht” Zoals bekend hebben de twee grootste drinkwaterbedrijven in Nederland (Vitens en Evides) sinds enkele jaren hun internationale activiteiten gericht op verbetering van de drinkwatervoorziening elders in de wereld, gebundeld in Vitens-Evides International. Per 1 mei jl. is de leiding van deze BV, die tot dusverre vervuld werd door dr. Jan Hoffer (zie interview H2O nr. 14/15 uit 2007), overgedragen aan dr. ir. Gerhard van den Top. Over het vertrek van Jan Hoffer meldt het persbericht “Hoffer vertrekt op speciaal verzoek van FIPAG naar Mozambique om daar namens Vitens-Evides International voor FIPAG actief te worden als strategisch adviseur. FIPAG is de zelfstandige overheidsorganisatie, die verantwoordelijk is voor de verbetering van de stedelijke watervoorziening in Mozambique”. Aanleiding voor een nadere kennismaking met de nieuwe directeur Gerhard van den Top in het kantoor van Vitens-Evides Internationaal in Utrecht.
Welkom in deze nieuwe wereld. “Om duidelijk te maken waarom ik deze stap gezet heb, kan ik het beste eerst wat over mijn leven vertellen. Ik ben in 1961 geboren in Bennekom. Ik was vol idealisme en wilde na mijn eindexamen een studie oppakken waarmee ik iets goeds voor de wereld kon doen. Toen ik mij bij allerlei studierichtingen liet voorlichten, werd ik in Wageningen bij Tropische Cultuurtechniek getroffen door een verhaal over het brengen van water naar de mensen in Mozambique. Dat wilde ik gaan doen en dat is het ook geworden. Tropische Bodem- en Watergebruik heette de studie inmiddels. Luc Horst was toen de hoogleraar. Ik heb 1981 tot 1988 gestudeerd. In 1983 deed ik mijn eerste buitenlandse ervaring op. Op Sri Lanka heb ik drie maanden meegewerkt in een groot irrigatieproject waar wij onderzoek deden naar de manier waarop het water voor de rijstteelt onder de boeren het best verdeeld kon worden. In 1985 ben ik in Senegal geweest. Daar ging het om kleinschalige irrigatiesystemen in de Senegalvallei, op de grens van de woestijn. Ik bivakkeerde daar bij een lokale familie, werd door hen als het ware geadopteerd, kreeg een aparte naam. Ook daar ging het om de teelt van rijst, nota bene in een superdroog gebied. Daar heb ik liefde voor het veldwerk gekregen.”
Waarom rijstteelt op zo’n plek? “Er is een grote stuwdam gebouwd in Mali, waardoor het regiem van de rivier totaal veranderde. De periodieke overstroming van de landbouwgronden stopte. Het water moest nu uit de rivier getrokken worden. Het weinige water dat er was, moest goed verdeeld worden onder de boeren. Dat vergde aanleg van voorzieningen en organisatie van het behartigen van belangen. Je denkt dan aan een corporatie. Toen we daarmee bezig waren, ontdekten we dat de zwarte boeren eigenlijk slaven waren van blanke moren, die in tentenkampen in de bergen leefden en eigenaren van de gronden waren. Mijn eerste kennismaking met sociale dynamiek achter een technisch lijkend probleem.”
6
H2O / 12 - 2009
“Na mijn afstuderen ben ik vanuit de universiteit Leiden naar de Filippijnen uitgezonden. Ik was daar de projectleider van een onderzoek van Nederlandse en Filippijnse studenten naar de invloed van ontbossing in een tropisch regenwoudgebied op de watervoorziening in aangrenzende landbouwgebieden, waar veel graan geteeld werd. In die gebieden kreeg men te maken met veel erosie en met de beschikbaarheid van veel minder water in de zomer. Onze opdracht was de oorzaak van deze ontbossing te onderzoeken en te kijken wat je eraan kon doen. Er was ook veel geld van Ontwikkelings Samenwerking beschikbaar om tot een ander beheer te komen.” “In 1995 ben ik naar Leiden teruggekeerd en heb ik een boek geschreven over de problematiek achter deze ontbossing. In 1998 ben ik daarop gepromoveerd bij Udo de Haes, hoogleraar Milieukunde.”
Wat was de kern van het probleem? “Ook daar bleek een sociale dynamiek achter de ontbossing te zitten. Daar ging het aan de kredietzijde fout. Zowel de illegale houtkap als de oprukkende landbouw worden uitgevoerd door arme boeren en arbeiders, maar gefaciliteerd door handelaren in de steden. Deze vragen hoge prijzen voor producten die mensen op krediet bij hen kopen, en rekenen een hoge rente op uitstaande kredieten. Een niet afbetaalde schuld is maar op één manier af te lossen, namelijk door meer hout te kappen of landbouwgrond te ontginnen. Coöperatievorming is een even cruciaal als ingewikkeld systeem om uit deze cyclus te kunnen stappen. Misschien is dat bij de watervoorziening ook wel een punt, dat je organisaties van watergebruikers moet opzetten.” “Na mijn promotie is mij gevraagd om, eerst vanuit de universiteit van Leiden voor WWF-International een uitwisseling van praktijkervaring wereldwijd op te zetten. In 2000 ben ik overgestapt naar WWF-International in Zwitserland. Het jaar daarop ben ik benoemd tot directeur natuurbescherming
bij het Wereld Natuur Fonds in Nederland in Zeist. Ik was daar lid van de Raad van Bestuur en stuurde samen met de andere bestuursleden integraal de organisatie aan. Mijn primaire verantwoordelijkheid was de internationale natuurbescherming. Nederland is één van de grootste afdelingen van het mondiale WWF-netwerk. We konden namens Nederland jaarlijks 30 miljoen besteden aan internationale projecten, zoals de bescherming van de tijger, de panda, de walvis en de zoetwaterdolfijn. Ik stuurde het team aan dat zich met deze projecten bezighield, zowel nationaal als internationaal. Internationaal trokken we op met collega’s uit Duitsland, Zwitserland, Zweden, etc.”
Wat doet WWF in Nederland? “Dat is een terechte vraag, want hier vallen geen tijgers en dergelijke te beschermen. Hier richt WWF zich op de educatie van jongeren, via de rangers en op kleinere projecten in het veld, die het voorbeeld voor de projecten in het buitenland kunnen zijn: het natuurontwikkelingsproject in de Millingerwaard bijvoorbeeld. Daarnaast richte het Wereld Natuur Fonds zich op het verbeteren van de markt door grotere bedrijven als Albert Heijn of Essent aan te spreken op het leveren van duurzaam geproduceerde producten. Verder houdt men zich bezig met de regelgeving in Den Haag en in Brussel, ook niet onbelangrijk.” “Van daaruit heb ik in 2007 de overstap naar Shell gemaakt. Ik werd daar executive strategy consultant bij Shell Global Solutions. We gaven adviezen rond strategische onderwerpen op hoog niveau. Shell is een prachtig bedrijf met een aangename, collegiale cultuur. De afgelopen jaren is het voor het bedrijf steeds belangrijker aan het worden om in keuzes rond de wereldenergievoorziening van de toekomst goed samen te werken met lokale en mondiale stakeholders. Je zult je in landen als Brazilië, Nigeria, Kazachstan of Libië steeds meer moeten afvragen hoe je daar op dat punt met je stakeholders moet omgaan.”
interview kaarten aangeven waar de leidingen liggen, afsluiters onder het asfalt vandaan halen en weer gangbaar maken, zorgen dat nota’s de deur uitgaan. Ik ga nu eerst in Ghana kijken, daarna in de andere landen.”
De uitersten in dit veld zijn traditionele twinning en volledige overname. “Ik ken deze uitersten, maar ik heb daar nu nog geen oordeel over. Wel zie ik in het algemeen een aantal punten als belangrijk. Als publieke organisatie moet je niet met een profijtdoelstelling naar andere landen gaan. Duidelijk moet zijn dat je niet komt om winst te maken, maar om te helpen. Samenwerking op bedrijfsniveau werkt doorgaans het beste. Van daaruit zul je hun prioriteiten moeten zien te begrijpen, ook al zijn dat de onze niet. Ook moet je samen de wederzijdse doelstellingen vastleggen. Voorkomen dat het betere de vijand van het goede wordt. Oog hebben voor de concrete noden en die eerst proberen te lenigen. Ik geloof niet in het regelen op basis van macht. Wel in wederzijdse goodwill, Gerhard van den Top
Wat zijn in dit verband stakeholders? “Shell wordt in al deze landen gezien als een westerse organisatie en kan daar alleen nog maar aan de slag als de mensen en de organisaties daar jouw komst als hun belang zien. Anders werkt het niet meer in de huidige tijd. Stakeholders zijn dan ministeries, niet-gouvernementele organisaties, burgers. Daarvan heb je de steun nodig om in de huidige tijd in deze landen succesvol te kunnen zijn.”
Waarom zit u nu hier? “Ik was pas twee bij Shell werkzaam, toen ik werd benaderd voor deze functie. Na de eerste gesprekken bij Vitens en Evides wist ik het zeker; dit past als een bus. Terug bij mijn eerste liefde: internationaal waterbeheer en een unieke kans om al mijn kennis en ervaring op het gebied van denken in termen van duurzaamheid, internationaal samenwerken en relaties opbouwen inzetten. Ik kan binnen de bedrijven de mensen zoeken die daar een bijdrage aan kunnen leveren, een sfeer creëren waarin iets te bereiken is, mij ervoor inzetten dat Nederland als drinkwaterland breder wordt neergezet. De Nederlandse drinkwaterexpertise is een visitekaartje voor ons land. Daarmee moeten wij in de wereld veel meer kunnen dan nu al gebeurt. Ik beschouw het als een voorrecht daaraan mee te mogen werken. Bij Shell had men daar gelukkig begrip voor.”
Wat is uw eerste indruk van VitensEvides International? “Ik zie hier een gepassioneerde groep mensen, enthousiast, altijd beschikbaar. Het jaarverslag 2008 geeft aan wat wij nu aan projecten doen: Vietnam, Mozambique, Ghana, Mongolië, Suriname en Jemen. Wij werken mee aan de verbetering van de drinkwatervoorziening voor zo’n 20 miljoen mensen in de wereld. Meer mensen worden op de watervoorziening aangesloten, de
“Nederland als drinkwaterland breder neerzetten”
lekverliezen gaan omlaag, de kwaliteit van het drinkwater gaat omhoog. Maar ik zie ook de typische kenmerken van een pioniersorganisatie. Als we willen groeien, en dat willen Vitens en Evides, dan zullen we iets meer structuur moeten aanbrengen in de manier waarop we projecten verwerven, bemensen en aansturen. Ook kunnen we de kracht van samenwerking tussen Evides als oppervlaktewaterbedrijf en industriewaterleverancier en van Vitens als grondwaterbedrijf beter benutten. Groei is geen doel op zich: groei is nodig om de millenniumdoelstelling van de Verenigde Naties op het gebied van de drinkwatervoorziening dichterbij te brengen.”
Is daar ruimte voor qua financiën en mankracht? “Beide bedrijven dragen nu één miljoen per jaar bij. Wellicht kan deze bijdrage de komende jaren omhoog. Daarnaast bestaat het klantenfonds Water for Life. Maar we zullen vooral de mogelijkheden van financiering via internationale donoren als de Wereldbank moeten benutten en de mogelijkheden vanuit Ontwikkelingssamenwerking moeten grijpen. Mogelijk zullen we ons ook meer met zogenaamde transitielanden moeten gaan verbinden. Dat zijn landen die vroeger ontwikkelingsland waren, dat op grond van de groei van hun bruto nationaal product niet meer zijn, maar nog wel steun nodig hebben. Landen als Indonesië en Vietnam. We willen ook vaak te snel. Om blijvend resultaat te boeken, moet je de tijd nemen, moet je relaties duurzaam opbouwen en onderhouden. Aan de ene kant structureel bezig zijn, het systeem de organisatie en de financiering op orde brengen, aan de andere kant er wel voor zorgen dat ondertussen kleine dingen het weer gaan doen. Zorgen dat
in afspraken wat je wilt veranderen, niet redeneren vanuit onze standaards, maar vanuit hun wensen. Daarom zet ik vraagtekens bij overname van het eigendom, ook al is die aan tijd gebonden.”
De corruptie is voor ons vaak erg moeilijk. “Ja, dat is ook een moeilijk punt. Beslissingen en bestuurlijke processen lopen in ontwikkelingslanden vaak anders dan wij in het westen gewend zijn. Toch zul je moeten zien wat binnen de bestaande structuur mogelijk is. Het is hun land en hun manier van samenleven. In de Filippijnen heb ik ervaren hoe groot de invloed van de koloniale geschiedenis is. Alles dat je zegt te willen, wordt geinterpreteerd in de context van die koloniale geschiedenis. Daarom zul je echt een nieuwe relatie moeten opbouwen en vertrouwen moeten winnen. Het automatisch kiezen voor een Europese projectdirecteur kan tijdelijk nodig zijn, maar juist het identificeren en opleiden van lokaal managementpotentieel levert een bijdrage aan een meer duurzaam projectresultaat. Hoe moeizaam zulke processen ook zijn, altijd twee stappen voorwaarts, één stap achterwaarts, ieder klein succes moet je vieren. Mensen in deze landen zijn gebaat bij het feit dat wij niet opgeven. Ook daar beginnen jonge mensen met dromen en ambities, ook daar willen zij hun kwaliteiten ontwikkelen, willen de mensen een betere samenleving. Al bewijst hun land elke dag het tegendeel. Je moet de mensen steunen die vooruit willen. Je moet lokale helden laten ontstaan. Mensen die een voorbeeld voor de jongeren kunnen zijn.” Maarten Gast
H2O / 12 - 2009
7
PWN helpt lokale bevolking in Rwanda PWN is sinds 2006 betrokken bij de verbetering van de drinkwatervoorziening in het noordwesten van Rwanda. Begin vorig jaar richtte PWN samen met Aquarwanda (een ingenieursbureau in Rwanda) de onderneming Aquavirunga op. Aquavirunga (‘virunga’ betekent vulkaan in de lokale taal Kinyarwanda) wil door middel van publiek-private samenwerking een duurzame bijdrage leveren aan de watervoorziening van de lokale bevolking.
R
wanda heeft aanzienlijke vooruitgang geboekt sinds de genocide van 1994. Toch leeft nog 60 procent van de bevolking onder de armoedegrens, heeft slechts 52 procent van de Rwandezen toegang tot schoon drinkwater en heeft 90 procent van de bevolking buiten de steden geen toegang tot hygiënische latrines. Het waterverbruik in de landelijke gebieden wordt geschat op acht liter per persoon per dag, ver beneden de standaard van de VN-wereldgezondheidsorganisatie WHO van 20 liter per persoon per dag. Tweederde van de bestaande latrines voldoet niet aan de vereiste hygiënische standaarden. Watergerelateerde ziektes komen dan ook nog veel voor in Rwanda. In juli 2000 lanceerde de regering van Rwanda daarom haar Visie 2020. Deze vormt de leidraad voor de ontwikkeling van het land op de lange termijn. In 2007 is het startschot gegeven voor ‘Turning Vision 2020 into Reality, van herstel naar duurzame ontwikkeling’. Visie 2020 houdt rekening met de millenniumdoelen van de Verenigde Naties, maar de doelstellingen liggen hoger. In 2020 moet de gehele bevolking van Rwanda toegang hebben tot goed drinkwater en hygiënische sanitaire voorzieningen. Het nieuwe beleid voor de watersector richt zich op decentralisatie, participatie van de lokale bevolking en samenwerking met de private sector. Het project waar PWN bij betrokken is, betreft de rehabilitatie en exploitatie van drinkwatersystemen in Yungwe-Bikore en Mizingo-Mutera in de vulkanenregio nabij de stad Gisenyi. Deze regio is landelijk maar ook dichtbevolkt, grenzend aan de Democratische Republiek Congo en Oeganda. Na de burgeroorlog hebben vele vluchtelingen zich in de regio gevestigd. Door te investeren in de publieke infrastructuur wordt getracht de stabiliteit in de regio te verhogen. In 1989 is een begin gemaakt met de aanleg van een aantal uitgestrekte regionale waterleidingsystemen in het vulkanengebied. Door de burgeroorlog in 1994 is die stil komen te liggen en zijn de systemen nooit afgebouwd. Het gedeelte dat op dat moment klaar was, is later in gebruik genomen. Door een gebrek aan kennis en onderhoud werken de systemen niet meer naar behoren. Volgens het nieuwe beleid van decentralisatie is de lokale overheid, het Rubavu-district, verantwoordelijk voor de watervoorziening in de regio en eigenaar van de watersystemen. Het district beschikt echter niet over voldoende kennis en ervaring om de complexe systemen vakkundig te exploiteren.
8
H2O / 12 - 2009
Aquavirunga Vandaar dat het district in juni 2007 een contract heeft afgesloten met Aquavirunga om de waterleidingsystemen in YungweBikore en Mizingo-Mutura te rehabiliteren, exploiteren en beheren. De eerste publiekprivate samenwerking op het gebied van drinkwater in Rwanda was hiermee een feit. Onder het contract is Aquavirunga verantwoordelijk voor het ontwerp, de uitvoering en de financiering van de rehabilitatiewerkzaamheden en voor de exploitatie van de systemen gedurende een periode van 15 jaar. De exploitatie omvat alle activiteiten van bron tot tap. Aquavirunga dekt haar onkosten uit de verkoop van water. De aanloopkosten van het project (rehabilitatiewerken, opstellen PPS-contract, opstarten Aquavirunga, etc.) zijn gefinancierd met behulp van een PSOM-subsidie (Programma Samenwerking met Opkomende Markten) van de Nederlandse overheid (60 procent) en PWN (40 procent). Zonder de subsidie van PSOM was het project waarschijnlijk niet tot stand gekomen. Aquavirunga heeft inmiddels 39 vaste medewerkers in dienst en contracten afgesloten met 150 waterverkopers, voornamelijk vrouwen, bij de openbare tapkranen. Ze voorziet 200.000 mensen van drinkwater, maar dit aantal kan in de toekomst groeien door uitbreiding van de systemen. Het watertarief is gebaseerd op de financiële draagkracht van de bevolking. Ramingen tonen aan dat de inkomsten uit de waterverkoop voldoende zullen zijn om de exploitatiekosten te dekken en de investeringen terug te verdienen. Een oud watertappunt.
UNICEF heeft een door de Nederlandse overheid gefinancierd project gelanceerd voor de versnelde toegang tot water en sanitatie in Rwanda. Lokale overheden kunnen hiervoor voorstellen indienen bij UNICEF. Op verzoek van het Rubavu-district heeft Aquavirunga het voorstel geschreven. Door de samenwerking met Aquavirunga loopt Rubavu voor op andere districten, al weten deze inmiddels ook de weg te vinden naar Aquavirunga voor advies op het gebied van waterlevering. Door de samenwerking dragen Aquavirunga, het Rubavu-district en PWN bij aan de realisatie van het nieuwe beleid van de Rwandese regering en daarmee aan de millenniumdoelen van de Verenigde Naties.
Inmiddels zijn de rehabilitatiewerkzaamheden afgerond. De zuiveringsinstallaties zijn opgeknapt, distributieleidingen zijn hersteld of vervangen en de oude tappunten zijn vervangen door metselwerkconstructies. Bovendien wordt het leidingnet in kaart gebracht. Er dienen zich nu al nieuwe projecten aan. Met behulp van een bijdrage van PWN en Aqua for All gaat Aquavirunga de komende maanden zes dorpen, twee scholen en een kliniek aansluiten op het bestaande waterleidingnet. Ruim 13.000 mensen krijgen hierdoor de beschikking over gezond water dichter bij huis. De verwachting is dat het waterverbruik per persoon per dag hierdoor zal stijgen, wat de gezondheid ten goede komt. Naast
achtergrond
GPS-training.
tappunten wordt ook een aantal toiletten gebouwd op openbare plaatsen, bijvoorbeeld bij markten, scholen en de kliniek. Een aantal nieuwe waterverkoopsters zal een training krijgen in het dagelijkse beheer van de publieke tappunten en latrines. Het is de bedoeling dat het aantal tappunten en latrines zich de komende jaren verder zal uitbreiden via soortgelijke projecten.
wordt het gezuiverd zodat het veilig is voor gebruik. Het gevolg is dat er in 2008 geen watergerelateerde ziekte-epidemieĂŤn in het gebied zijn waargenomen, wat voordien wel het geval was. Omdat het water weer in het gehele net beschikbaar is, hebben met name vrouwen en kinderen, die verantwoordelijk zijn voor het halen van water, meer tijd over voor andere activiteiten en voor scholing.
Aquavirunga heeft in de korte tijd van zijn bestaan al een aantal successen geboekt. Voor de komst van Aquavirunga was een groot deel van het distributienet niet meer in gebruik en werd het water ongezuiverd het net in gestuurd. Momenteel bereikt het water alle uithoeken van het distributienet en
Uitdagingen
Een vernieuwd tappunt.
Aquavirunga staat voor een aantal grote uitdagingen. De bevolking in het gebied is nog niet gewend om te betalen voor water. Om betaling te ontduiken, vinden allerlei illegale activiteiten plaats. Zo wordt bijvoorbeeld illegaal water afgetapt en meters
worden omgedraaid, zodat het telwerk tijdelijk terugloopt in plaats van op. Het is aan Aquavirunga zich zo te organiseren dat het waterverbruik gecontroleerd wordt en zo de verliezen terug te dingen. Een grote tegenslag is de enorme erosie in het gebied, die delen van de bestaande infrastructuur bloot heeft gelegd en zelfs weggespoeld. Door de erosie vallen de kosten van rehabilitatie veel hoger uit dan eerder geschat. De verantwoordelijkheid voor erosiebestrijding ligt bij de lokale overheid, maar die heeft daar niet de benodigde middelen voor. Daarom heeft Aquavirunga in samenwerking met PWN het initiatief genomen om een haalbaarheidsstudie naar erosiebestrijding uit te laten voeren door het ISAE, een Rwandese onderzoeks- en onderwijsinstelling.
Toekomst In het vulkanengebied wonen 800.000 mensen. Aquavirunga levert momenteel water aan 200.000 bewoners, maar is op zoek naar mogelijkheden voor verdere uitbreiding van dit aantal in de nabije toekomst. Mogelijkheden hiervoor liggen zowel bij de uitbreiding van de systemen die zij momenteel exploiteert als bij de exploitatie van andere drinkwatersystemen in het gebied. Aquavirunga heeft ingeschreven op een aantal aanbestedingen van districten in de regio. De ervaring die is opgedaan in het Rubavu-district geeft haar een voorsprong op andere partijen. EĂŠn van de systemen is inmiddels aan Aquavirunga gegund. De staat waarin het systeem zich bevindt valt echter nogal tegen. Daarom wordt eerst naar ďŹ nanciering gezocht om de hoogstnoodzakelijke rehabilitaties te verrichten. Jos van Gastel (Aquanet) Leo Commandeur en Marike van der Peet (PWN)
H2O / 12 - 2009
9
‘Nationaal Waterplan ambitieus, maar dilemma’s onderbelicht’ Het ontwerp-Nationaal Waterplan is een overzichtelijk, toegankelijk en ambitieus plan. De dilemma’s verbonden aan het realiseren van de integrale wateropgave op de korte en lange termijn zijn echter onvoldoende in beeld gebracht. Het realiseren van de ambitieuze langetermijnstreefbeelden stuit daarbij vooral op de uitgangspunten van het ontwerp-Nationaal Waterplan zelf, namelijk haalbaarheid en betaalbaarheid, bestaand ruimtegebruik en vrijwillige grondverwerving. Het erkennen en beschrijven van deze dilemma’s is van belang voor een goede onderzoeksagenda en daarmee voor een heldere toekomstige besluitvorming. Dit zegt het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in haar evaluatie op hoofdlijnen van dit ontwerpplan. et ontwerp-Nationaal Waterplan1) vormt het overkoepelend nationale waterbeleid voor de periode 2009-2015 en geeft tevens ambitieuze langetermijnstreefbeelden voor 2050-2100. Ambitie, klimaatbestendigheid en duurzaamheid met water als sturende factor staan centraal. Het Planbureau voor de Leefomgeving voerde een evaluatie op hoofdlijnen (review) uit2) om de publieke inspraak op het ontwerp (tot 22 juni) te ondersteunen én de besluitvorming voor de vaststelling van het plan in december. Een centrale vraag in de review was de consistentie tussen de kortetermijnkeuzen en de beleidsinvulling tot 2015 en de langetermijnstreefbeelden.
H
Het Nationaal Waterplan geeft volgens het PBL een duidelijk overzicht van het beleid tot 2015. Daarnaast geeft de nota een visie op het waterbeleid na 2015 in de vorm van streefbeelden (zie kaart), vooral als antwoord op de verwachte klimaatverandering en het advies van de Deltacommissie. De streefbeelden zijn bedoeld als ‘een inspirerende referentie voor de lange termijn (2050-2100)’ en moeten volgens het Nationaal Waterplan ‘richtinggevend zijn voor de ambities en acties voor de periode 2009-2015’. De planperiode tot 2015 bestaat voornamelijk uit bestaand beleid: voortzetting van het huidige beleid voor veiligheid en zoetwatervoorziening en uitvoering geven aan de Kaderrichtlijn Water en het Waterbeleid 21e eeuw. De streefbeelden voor de langere termijn geven een goede indruk van de beoogde richting van het waterbeleid en zijn ambitieus, maar de daaraan verbonden dilemma’s en uitvoeringsopgaven worden niet helder geschetst, aldus het PBL. Het planbureau vraagt zich af hoe de lusten en lasten van een intensiever gebruik van het IJsselmeer (zoetwatervoorziening) en de Noordzee (onder andere windparken en zandwinning) verdeeld worden (zie kader)? Wie gaat betalen voor de extra zoetwatervoorziening van Zuid-Holland en voor de veiligheid van de buitendijkse bebouwing van Amsterdam, Almere en Lelystad? Hoe kan met de bestaande landbouw als uitgangspunt ervoor worden gezorgd dat
10
H2O / 12 - 2009
‘diffuse bronnen geen beperking vormen voor de gebruiksfuncties en de vereiste ecologische kwaliteit van het water’? Het zijn voorbeelden van dilemma’s waar het Waterplan weinig op ingaat, meent het PBL. Het halen van de streefbeelden is daarmee sterk afhankelijk van een nog uit te voeren onderzoeks- en beleidsagenda in de komende zes jaar. Het erkennen en beschrijven van de dilemma’s is echter belangrijk voor het stellen van de juiste onderzoeksvragen en voor een goede besluitvorming, aldus het Planbureau.
Duurzame streefbeelden botsen met uitgangspunten De streefbeelden bieden voldoende mogelijkheden om een duurzame inrichting van Nederland dichterbij te brengen maar zij vereisen grootschalige functieaanpassing, stelt het PBL. Zo is één van de streefbeelden een meer zelfvoorzienend en natuurlijker watersysteem waarbij ‘diffuse bronnen geen beperking vormen voor de gebruiksfuncties en de vereiste ecologische kwaliteit van het water’ en waarbij ‘de inrichting van het watersysteem voldoende ruimte geeft voor natuurlijke processen en voor gezonde populaties van flora en fauna’. Dit streefbeeld is maar zeer beperkt mogelijk zonder grootschalige functieaanpassingen en -veranderingen vanwege de eisen voor huisvesting en landbouw. Juist ten behoeve van het wonen en de landbouw is het watersysteem geoptimaliseerd en daarmee kunstmatiger geworden. Vernatting van het veenweidegebied, het vasthouden van water in laag- en hoog-Nederland voor zoetwatervoorziening en verdrogingsbestrijding en een natuurlijker inrichting vereisen ingrijpende ruimtelijke keuzes. Het realiseren van een meer zelfvoorzienend en natuurlijker watersysteem is niet mogelijk met de uitgangspunten van het Nationaal Waterplan en het bestaande beleid waarop wordt voortgebouwd: haalbaarheid en betaalbaarheid, uitgaan van bestaande functies en vrijwillige grondverwerving, meent het PBL.
scheiden van de maatregelen met betrekking tot wateroverlast en watertekort voor WB21 en de maatregelen in het kader van het recreatie- en natuurbeleid. De mate waarin maatregelen substantieel bijdragen aan meerdere doelen tegelijk is echter beperkt, aldus het Planbureau voor de Leefomgeving. Zo dekken de KRW-inrichtingsmaatregelen maar 5.500 hectare van de benodigde bergingsopgave van 35.000 hectare voor wateroverlast. Ook de mogelijkheden om bestrijding van wateroverlast te koppelen met de aanpak van verdroogde natuur zijn beperkt vanwege ‘onnatuurlijke’ overstromingen met een slechte waterkwaliteit. De watersysteemeisen voor berging voor watertekort en voor wateroverlast zijn vaak tegenstrijdig: om watertekorten tegen te gaan moet de bergingsruimte in de winter gevuld worden voor gebruik in de zomer, en tegen wateroverlast moet de bergingsruimte juist leeg zijn voor de opvang van onverwachte piekafvoer. De synergieverwachtingen die op meerdere plaatsen in het Nationaal Waterplan worden uitgesproken, lijken hiermee te hoog gespannen, aldus het PBL. In veel gevallen zijn win-win-situaties niet mogelijk en zal gekozen moeten worden welk doel voorrang krijgt.
Klimaatbestendigheid Klimaatbestendigheid is meegenomen in de gekozen insteek voor veiligheid, watertekort en wateroverlast maar niet voor waterkwaliteit en natuur. Voor de waterkwaliteit worden hiervoor in de stroomgebiedbeheerplannen geen extra maatregelen genomen. De zesjarige evaluatiemomenten van de KRW bieden echter de ruimte voor aanpassing van de doelen en maatregelen op grond van veranderde omstandigheden. De natuurdoelen zijn op behoud gericht en daardoor niet zo flexibel ten aanzien van allerlei ontwikkelingen, zoals klimaatverandering3). Zo stelt het Nationaal Waterplan dat de natuurdoelen in de zuidwestelijke Delta opnieuw geformuleerd moeten worden vanwege de verzoutingsplannen en niet zozeer vanwege de verwachte klimaatverandering.
Te hoge synergieverwachtingen De overlap tussen de beleidsvelden is groot: zo zijn veel KRW-maatregelen moeilijk te
Het Nationaal Waterplan richt zijn aandacht sterk op de gevolgen van de verwachte
actualiteit
Afb. 1: Streefbeeld van het Nationaal Waterplan (bron: Ontwerp Nationaal Waterplan).
H2O / 12 - 2009
11
klimaatverandering. Veel van de geschetste problemen zijn echter niet nieuw maar komen, zeker in Nederland, voort uit ingrepen door de mens. Ook zonder klimaatverandering zijn er economische en ruimtelijke ontwikkelingen die leiden tot extra wateropgaven. Zo is de verzilting en de noodzaak van het doorspoelen van polders met gebiedsvreemd zoet water een gevolg van de drooglegging in het verleden en intensivering van zoutgevoelige teelten. De verwachte klimaatverandering intensiveert hooguit de problemen, meent het PBL. Frits Kragt, Frank van Gaalen, Ron Franken, Hans van Grinsven, Joost Knoop en Rick Wortelboer (Planbureau voor de Leefomgeving) NOTEN 1) Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2008). Ontwerp Nationaal Waterplan. 2) Planbureau voor de Leefomgeving (2009). Review van het ontwerp-Nationaal Waterplan. Rapport 500072003. 3) Planbureau voor de Leefomgeving (2009). Wegen naar een klimaatbestendiger Nederland. Voorstudie naar opgaven voor beleid en onderzoek. Rapport 500078001. 4) Rijkswaterstaat/RIZA (2005). Watertekortopgave. Eindrapport droogtestudie. RIZA-rapport 2005.015/016. 5) Deltares (2008). Verkenning kosteneffectiviteit van grootschalige maatregelen tegen droogteschade als gevolg van de G+- en W+-klimaatscenario’s. 6) Provincie Zuid-Holland (2008). Herijking Zoetwaterverkenning.
Voorbeelden van dilemma’s Het wordt steeds drukker op de Noordzee. Er zijn grote en nieuwe ambities voor exploitatie van de Noordzee voor onder andere windmolenparken, zandwinning en CO2-opslag. Deze ambities staan op gespannen voet met de Europese en nationale ambities voor de natuur, het landschap en de visserij, aldus het PBL in haar evaluatie. In het Nationaal Waterplan wordt erkend dat intensivering van het economisch gebruik van de Noordzee ten koste gaat van ruimte voor natuur en gepaard gaat met (geluid)verstoring. Voor de Noordzee zijn nog geen natuurdoelen gedefinieerd en er is nog geen afwegingskader om ecologische schade te kunnen beoordelen. Hiermee lijken ambities voor economisch gebruik vóór die van natuur te gaan. In hoeverre de effecten van deze intensievere exploitatie kunnen worden voorkomen of beperkt, is nog niet duidelijk. Naast Nederland hebben ook andere Noordzeelanden ambitie met dat ene ecosysteem Noordzee. Het Nationaal Waterplan is niet duidelijk over afstemming met de andere Noordzeelanden. Voor het IJsselmeer maakt het kabinet vérgaande keuzes: het handhaven van de huidige waterafvoer onder vrij verval, het versterken van de strategische zoetwatervoorzieningsfunctie ten behoeve van extra watervoorziening van het midden van West-Nederland, het loskoppelen van IJmeer en Markermeer en de randmeren, het toestaan van grootschalige buitendijkse bebouwing bij Amsterdam, Almere en Lelystad én het zoeken van synergie tussen maatregelen ten behoeve van veiligheid en zoetwatervoorziening, en voor ecologie en ruimtelijke kwaliteit. Het PBL vindt dat deze keuzen onvoldoende onderbouwd zijn, met name de keuze van het IJsselmeer als extra zoetwatervoorraad. Zij lijken nu te veel gericht op de aanbodkant en te weinig gebaseerd op een afweging van alternatieven in de volle breedte van aanbod én vraag. Water speelt in deze keuzes meer een faciliterende rol (om tegemoet te komen aan de toenemende zoetwatervraag en woningbouw). Het Nationaal Waterplan schetst geen volledig beeld van de maatschappelijke kosten en baten van deze keuzes en op welke manier het beprijzingsinstrument ‘de gebruiker betaalt’ ingezet gaat worden. Uit de Droogtestudies van 20054) en 20085) en de Herijking zoetwatervoorziening Zuid-Holland6) blijkt dat de infrastructurele kosten van wateraanvoer hoger zijn dan de te verwachten meeropbrengsten; nog afgezien van de negatieve neveneffecten in het IJsselmeergebied, zoals extra kosten voor gemalen en het versterken van de nu al zwakke waterkeringen, verlies van landschappelijke kwaliteit, aantasting van cultuurhistorische plekken en verlies van natuurkwaliteit (Natura 2000-gebied). De synergie tussen veiligheid en zoetwatervoorziening en tussen ecologie en ruimtelijke kwaliteit is daarmee niet duidelijk, meent het PBL. En niet alleen aan de aanbodzijde maar ook aan de vraagzijde kan gestuurd worden. De watervraag kan worden verminderd door het beprijzen van het zoetwatergebruik, differentiatie van chloridenormen en meer zelfvoorzienendheid van zoutgevoelige teelten of via de ruimtelijke ordening door functies te ‘sturen’ naar het meest geschikte gebied, zoals de provincie Zuid-Holland van plan is.
‘Verondiepen zandwinputten met baggerslib lokaal afwegen’ Verondiepingen van zandwinputten met baggerslib moeten lokaal bekeken worden. Hoewel de bestaande algemene regels een goede basis bieden, hangt de uiteindelijke beslissing voor het verondiepen af van de lokale omstandigheden. Dat adviseert een commissie van deskundigen onder leiding van dijkgraaf Lambert Verheijen aan minister Cramer en staatssecretaris Huizinga. De commissie maakt wel onderscheid tussen stortingen in buitendijkse putten in het rivierengebied, die nagenoeg ongewijzigd kunnen doorgaan, en binnendijkse stortingen, die om een individuele afweging vragen.
A
anleiding voor het advies was maatschappelijke onrust over mogelijke verontreiniging bij enkele putten die enige maanden geleden ontstond. Onderzoeksinstituut TNO bracht toen een onderzoek naar buiten waarin staat dat het vervuilde slib slecht is voor het grondwater. Naar aanleiding daarvan schortte onder meer de Provincie Overijssel de stortingen van baggerslib in zandwinputten op (zie ook H2O nummer 6, pag. 23). Voor minister Cramer was dit onderzoek aanleiding een commissie in te stellen, geleid door dijkgraaf Lambert Verheijen van het waterschap Aa en Maas. Centraal daarbij stond de vraag of baggerspecie en ook
12
H2O / 12 - 2009
grond veilig en verantwoord kunnen worden gebruikt in zandwinputten. De commissie maakt een onderscheid tussen verondiepingen in het rivierengebied en verondiepingen elders. Toepassing in het rivierengebied kan nagenoeg ongewijzigd blijven plaatsvinden. Buiten het rivierengebied levert toepassing van schone grond en baggerspecie klasse A volgens de commissie geen problemen op. De toepassing van grond met industriekwaliteit en baggerspecie klasse B buiten het rivierengebied vraagt per locatie om een individuele en zorgvuldige afweging. Daarbij moet gekeken worden naar zaken als de
grondwaterstromen en eventuele kwetsbare, omliggende ecologie. Een grondige consultatie van deskundigen, omwonenden en overheden is nodig bij die afweging. Hiermee wordt ook tegemoetgekomen aan eventuele lokale zorgen. De commissie doet aanbevelingen om het bodem- en waterbeleid te integreren. Zij adviseert hydrologische en geochemische afwegingen te combineren voor locaties die in aanmerking komen voor verondieping in relatie tot de gebiedsontwikkeling en toe te passen grond en baggerspecie. Voorafgaand aan de verondieping is naar de mening van de commissie een toetsbaar en handhaafbaar inrichtingsplan noodzakelijk. Op dat plan is inspraak van toepassing. In voorkomende gevallen adviseert de commissie over te gaan tot monitoring tijdens en na de realisatie, waarbij beheermaatregelen worden gekoppeld aan overschrijding van lokale achtergrondwaarden.
actualiteit Eerste projecten ‘Ruimte voor de Vecht’ van start Met de ondertekening van de realisatieovereenkomst voor de eerste projecten van ‘Ruimte voor de Vecht’ hebben bestuurders van de elf betrokken partijen het startsein gegeven voor de uitvoering. Het is de bedoeling dat de eerste resultaten van deze projecten, die de Vecht veilig moeten houden maar ook de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied moeten vergroten, eind dit jaar al zichtbaar zijn.
D
oor de snelle resultaten hopen de partijen elkaar, maar ook andere partijen te inspireren om meer projecten in gang te zetten die het gebied versterken. De ondertekening van de realisatieovereenkomst op 4 juni betrof onder andere de volgende projecten: herinrichting Kruzebrinkpark en monding Radewijkerbeek in Hardenberg De monding van de Radewijkerbeek in de Vecht krijgt een nieuwe inrichting. De dijk wordt over een lengte van 600 meter versterkt. Ook natuurontwikkeling staat op het programma. De oude loop van de rivier wordt in ere hersteld. Er komt een noodopvang voor hoogwater; • aanleg haven in het Vechtpark in Hardenberg Onderdeel van de herinrichting van de Vechtoevers in Hardenberg is de aanleg van een haven in het centrum van de stad. De haven gaat fungeren als aanlegplaats voor sloepen, kano’s en de boot van zorgboerderij de Zwieseborg; •
jagers- en verzamelaarsplaats Larinkmars in Ommen Een kunstwerk moet bezoekers duidelijk maken dat het hier om een belangrijke prehistorische plek gaat, die aantoont dat 5 tot 10.000 jaar geleden al jagers en verzamelaars in het gebied actief waren. Door middel van een informatiebord wordt de bewoningsgeschiedenis van het Vechtdal verteld; • pontverbinding Hessum in Dalfsen Om het gebied recreatief nog aantrekkelijker te maken, wordt een pontverbinding gerealiseerd over de Vecht bij Hessum. Op de noordoever ligt de voormalige stortplaats de Stokte, die mogelijk in de toekomst wordt heringericht voor recreatieve doeleinden; • natuurbelevingspunt in Dalfsen Dalfsen krijgt een plek waar mensen kunnen uitkijken over de Vecht. Op deze locatie komt een beschermende schutting die plaats biedt aan enkele informatieborden, en van waar achter de flora en fauna in het gebied kunnen worden bekeken; • natuurbuffer Agnietenberg in Zwolle •
Het doel van dit project is om een meer natuurlijke geleiding aan te brengen van mensen die vanaf de camping Agnietenberg in het gebied recreëren. Nu gebeurt dat nog met hekken, straks door de aanleg van een natuurbuffer met water- en moeraspartijen. Ook komt er een struinpad rond de Agnietenplas; • kunst Loozensche linie Ter voltooiïng van de herinrichting van de Loozensche linie wordt een kunstwerk geplaatst die de strijd die hier in de Napoleontische tijd werd uitgevochten combineert met de hedendaagse strijd tegen het water. Voor het kunstwerk worden onderdelen gebruikt van oude defensiewapens en -voertuigen. ‘Ruimte voor de Vecht’ is een initiatief van de provincie Overijssel, de gemeenten Hardenberg, Ommen, Dalfsen en Zwolle, de waterschappen Velt en Vecht, Groot Salland en Regge en Dinkel, Staatsbosbeheer, het Overijssels Particulier Grondbezit en het Regionaal Bureau voor Toerisme VechtdalIJsseldelta.
De Vecht bij Dalfsen.
ingezonden mededeling
H2O / 12 - 2009
13
Meer mogelijkheden voor slibverwerking Toen waterschappen eind jaren 80 hun slib niet langer mochten hergebruiken als meststof, is koortsachtig gezocht naar alternatieve methoden om van het slib af te komen. Inmiddels bestaan allerlei toepassingen voor de verwerking van slib. Probleem opgelost, menen veel waterschappen, maar volgens Leon Korving, manager proces en milieu van Slibverwerking Noord-Brabant (SNB), kunnen slibverwerkers veel meer zijn dan een eindstation. Ze willen ‘een belangrijke partner zijn in de waterketen’.
K
orving constateert dat de kennis over slibverwerking de afgelopen decennia langzaam is verschoven van de waterschappen naar de slibverwerkers. “Bij de waterschappen is op dit gebied veel kennis verloren gegaan. Door de jaren heen is de slibverwerker specialist geworden.” Een positieve en logische ontwikkeling, meent Korving, doordat bij de verwerking van slib heel andere technieken komen kijken dan bij het zuiveren van afvalwater. Volgens Korving moeten de waterschappen echter zeker betrokken blijven. Dat is belangrijk voor het waarborgen van continuïteit in de verwerking van slib, maar zeker ook vanwege de mogelijkheden om de gehele waterketen gezamenlijk te verbeteren. De productie van slib blijft immers onlosmakelijk verbonden met het zuiveren van afvalwater. “Als we de handen ineenslaan, kunnen we gemeenschappelijk werken aan duurzame en innovatieve ontwikkelingen”, stelt Korving. De slibverbrandingsinstallatie van SNB in Moerdijk is met ruim 400.000 ton per jaar goed voor een kwart van de nationale De slibverwerkingsinstallatie in Moerdijk.
14
H2O / 12 - 2009
slibverwerking en daarmee de grootste slibverwerker van Nederland. In de jaren 90 stak een aantal bestuurders van Brabantse waterschappen de koppen bij elkaar en ging op zoek naar een duurzame manier om slib te verwerken. Het resulteerde in de oprichting van SNB en de bouw van één van de grootste en milieuvriendelijkste slibverbrandingsinstallaties van Europa, die in 1997 in gebruik is genomen. Sindsdien verwerkte het bedrijf ruim 4,5 miljoen ton slib. De afgelopen jaren won SNB via slibverbranding producten die een bijdrage kunnen leveren aan de productieprocessen van derden. Korving: “Een voorbeeld is het terugwinnen van fosfaat. We hebben vorig jaar een overeenkomst gesloten met fosforproducent Thermphos. Wij leveren dit bedrijf fosfaatrijke slibas waar zij fosfor uit maakt dat te gebruiken is bij de productie van medicijnen en was- en voedingsmiddelen.” Het is een manier van hergebruik waarbij de gerecyclede grondstof een hogere zuiverheid krijgt dan de oorspronkelijke. Bovendien heeft het terugwinnen van fosfaat gezien
de wereldwijde toenemende schaarste aan fosfaatvoorraden grote maatschappelijke waarde. Deskundigen zijn het erover eens dat de fosfaatreserves over 100 jaar zijn uitgeput. “Veel fosfaat gaat verloren door inefficiënt gebruik van bemesting in de landbouw. Wij kunnen ongeveer 20 procent van het benodigde fosfaat terugwinnen uit afvalwater in de riolering. Dat is een ontzettend belangrijke ontwikkeling.” Op dit moment slaagt SNB er in de fosfaatproductie van 1,4 miljoen mensen te hergebruiken. Om te komen tot duurzame en innovatieve ontwikkelingen of die verder uit te breiden, is de samenwerking tussen Slibverwerking Noord-Brabant en de waterschappen van groot belang. Korving: “We willen met de waterschappen kijken naar verbeteringen die de hele keten ten goede komen.” Om die reden wijst SNB de waterschappen bijvoorbeeld op de alternatieven voor het gebruik van ijzerzouten in rioolwaterzuiveringsinstallaties. Het gebruik van ijzerzouten maakt slibas namelijk ongeschikt als bron van fosfaat voor gebruik in het productieproces
achtergrond
De rioolwaterzuiveringsinstallaties van Nederlandse waterschappen produceren per jaar ongeveer 1,5 miljoen ton ontwaterd zuiveringsslib, omgerekend zo’n 72 kilo per inwoner. In de loop der jaren zijn diverse methoden ontwikkeld om slib op een duurzame manier te verwerken. Zo wordt een deel van het zuiveringsslib thermisch gedroogd. De gedroogde slibkorrels worden vervolgens grotendeels ingezet als energiebron in de cementoven van de ENCI in Maastricht. Een andere verwerkingsmethode is het composteren van slib. Het gecomposteerde slib wordt voornamelijk in kolencentrales in Nederland en Duitsland verbrand. De meest populaire manier van slibverwerking is echter monoverbranding. Ongeveer de helft van al het zuiveringsslib in Nederland wordt in speciaal daarvoor ontworpen installaties verbrand.
van Thermphos. Sommige waterschappen zijn daarom al overgestapt op de verwijdering van fosfaat met behulp van aluminiumzouten. Ook biologische fosfaatverwijdering vormt een optie. Aandeelhouders zien de meerkosten hiervoor voor een deel gecompenseerd worden uit de extra opbrengsten die SNB kan genereren uit de verkoop van fosfaatrijke slibas. De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta, De Dommel en Rivierenland zijn sinds de oprichting van Slibverwerking NoordBrabant behalve klant ook aandeelhouder van het bedrijf. Recent trad ook Waterschap Regge en Dinkel toe tot SNB. Het aandeelhoudersschap garandeert onder andere de continuïteit van slibverwerking. “Niet alle waterschappen lijken te beseffen dat sommige vormen van slibverwerking sterk afhankelijk zijn van economische processen. Als de kolencentrales in Duitsland stilstaan, is er ook geen behoefte aan slib. Hetzelfde geldt voor de cementfabriek in Maastricht. Bij een stagnerende vraag kun je ook je slib niet kwijt. Wij zijn niet afhankelijk van marktvraag en kunnen afname dus garanderen”, aldus Korving. De slibverbrandingstechniek van SNB levert meer op dan alleen fosfaatrijke slibas. Een groot deel van de vliegas wordt gebruikt als vulstof voor de wegenbouw en voor het opvullen van zoutmijnen in Duitsland om verzakkingen van daarboven gelegen dorpjes tegen te gaan. Maar zelfs de rookgassen die tijdens het proces vrijkomen, worden nuttig ingezet. Korving: “De helft van de kooldioxide in de rookgassen - afkomstig uit de koolstoffen in het slib - gaat naar het buurbedrijf Omya. Zij maken er kalk van dat als witmaker wordt gebruikt in de papierindustrie.” Ook hier is sprake van een vorm van hergebruik waarbij de nieuwe grondstof een betere kwaliteit oplevert.
Mogelijkheden tot meer hergebruik Eén van de doelstellingen van Slibverwerking Noord-Brabant is het hergebruik van fosfaat nog flink omhoog te stuwen. Voorwaarde is dat de samenstelling van het slib aan bepaalde eisen voldoet. “Door wijzigingen in de rioolwaterzuiveringsprocessen kunnen waterschappen hierin een belangrijke rol spelen”, aldus Korving. Een andere mogelijkheid is dat slibas die - bijvoorbeeld door een te hoge ijzercon-
centratie - niet in aanmerking komt voor fosfaatterugwinning door Thermphos, gebruikt wordt voor het fabriceren van kunstmest. “De techniek is al beschikbaar en de resultaten zijn positief. Onze Oostenrijkse collega ASH DEC gebruikt de ervaringen met de proefinstallatie voor de opschaling naar een industriële installatie in München. Een volgende stap in de opschaling zou in Moerdijk kunnen worden gerealiseerd met een installatie die een geplande capaciteit van 30.000 ton as per jaar heeft. Dit houdt in dat deze installatie dan ongeveer een kwart van al het fosfaat in het Nederlandse zuiveringslib kan omzetten in kunstmest.”
Energieneutraal Een tweede doelstelling is de verbrandingsinstallaties energieneutraal te maken. Door nieuwe stoomketels en een elektriciteitsturbine te installeren, is het mogelijk zoveel energie uit het slib op te wekken dat Slibverwerking Noord-Brabant volledig onafhankelijk wordt van het stroomnet. Opnieuw een duurzame investering die op termijn niet alleen kosten, maar ook direct fossiele brandstof bespaart. “De waterschappen hebben met het ministerie van VROM afgesproken dat ze in 2020 30 procent minder energie gebruiken dan in 2005. De vraag is of de slibeindverwerking daar ook onder valt. Feit is dat wij er in de keten ook een bijdrage aan kunnen leveren”, aldus Korving. Hij pleit er dan ook voor om ketenbreed te bekijken welke investeringen de meeste energiewinst opleveren. “We moeten de krachten bundelen. Misschien betekent het wel dat elke euro die je in ons project steekt meer energie oplevert dan een euro die je besteedt aan energieopwekking bij de waterzuivering. Dat moeten we samen uitzoeken.” Wim Glas (Taalent Communicatie)
In memoriam prof.dr.ir Hellinga Het gedenkboek ‘Zuiver Water, 40 jaar Waterzuivering in Wageningen’ begint in 1965, toen Pieter Fohr als eerste hoogleraar Afvalwaterzuivering werd aangesteld. Aan dit begin ging echter een fase vooraf, een periode van vier jaar waarin de studierichting wel was ingesteld als specialisatiemogelijkheid binnen Cultuurtechniek, waarin onder leiding van Henk Rensink de nieuwe vakgroep werd voorbereid, maar waarin nog geen hoogleraar benoemd was. Hoogleraar Cultuurtechniek was Folkert Hellinga en hij was de man die in 1960, samen met zijn collega Eijsvogel, hoogleraar Tropische Cultuurtechniek, toen tevens rector magnificus, het initiatief tot deze nieuwe studie nam. September 1961 startte de eerste groep studenten met deze nieuwe studierichting, op hun gezag omdat een ministerieel besluit dienaangaande nog niet genomen was. “Begin maar jongens, het komt wel goed”, zei Hellinga tegen ons, Klaas Diekema, Rinus Dorfmeijer, Paul ten Have, Meeuwis Heinsdijk, Cor Koorenneef, Dik Tromp en schrijver dezes. Een start dus vanuit het kwantitatieve waterbeheer, vanuit een integraal waterdenken, dat daarna enige decennia uit beeld raakte, voor het met de Nota ‘Omgaan met Water’ van Henk Says eind jaren ‘80 zijn intrede weer deed en thans algemeen geaccepteerd uitgangspunt voor de organisatie van het waterbeheer is. Op 24 mei jl. overleed Folkert Hellinga, 91 jaar oud. Een gedreven, deskundig en maatschappelijk betrokken man, die veel gedaan heeft voor het op orde brengen van de landbouw en de voedselproductie na de Tweede Wereldoorlog, maar ook de man die de wegbereider voor de studie Afvalwaterzuivering in Wageningen geweest is.
Maarten Gast
H2O / 12 - 2009
15
Ontwikkelingen rond ‘nieuwe sanitatie’ in Nederland Onder de term ‘nieuwe sanitatie’ wordt sinds een aantal jaren nadrukkelijk gekeken naar nieuwe afvalwaterconcepten. Termen als decentrale behandeling, scheiden aan de bron en (her)winning van energie en nutriënten worden daarbij vaak gebruikt. Sinds de eeuwwisseling is de ontwikkeling in een stroomversnelling gekomen. Dat geldt met name voor de behandeling van het toiletwater (in rioleringskringen meestal zwart water genoemd). In dit artikel geven ondergetekenden de ontwikkelingen van de laatste jaren weer en blikken zij vooruit naar de toekomst.
D
e laatste decennia van de vorige eeuw is een succesvolle discussie gevoerd over het afkoppelen van hemelwater (resulterend in beleid) en is een behoorlijk aantal projecten en onderzoeken uitgevoerd rond de behandeling van grijs water (resulterend in voorbeeldprojecten). Projecten op het gebied van het zwarte water kwamen evenwel niet van de grond (bijvoorbeeld Lanxmeer) of waren weinig succesvol (composttoiletten Utrecht). Aan het begin van deze eeuw leek daar verandering in te komen. Op verschillende plaatsen werden separaat van elkaar initiatieven genomen om urine te scheiden (IHE-gebouw Delft en Het Ambachtshuys Meppel) en om zwart water veel geconcentreerder in te zamelen en anaeroob te vergisten (Sneek). De positieve maatschappelijke respons op deze projecten leidde ertoe dat meerdere waterschappen de mogelijkheden, van wat toen ‘nieuwe sanitatie’ ging heten, onderkenden. Dit resulteerde in verschillende nieuwe projecten. Om die ontwikkeling te begeleiden, richtte STOWA de koepelgroep Ontwikkeling Nieuwe Sanitatie Systemen (ONSS) op. Deze kreeg enerzijds tot taak STOWA te adviseren over het participeren in projecten en anderzijds om zorg te dragen voor een goede kennisuitwisseling tussen de onderzoeksprojecten. In de door de koepelgroep opgestelde strategienota werd de nadruk in
eerste instantie gelegd op de behandeling van urine en fecaliën door middel van kleinschalige pilotprojecten met een bijzondere aandacht voor een goede project- en processturing. Inmiddels is een groot aantal projecten uitgevoerd en zijn er meer in voorbereiding (zie afbeelding 1 voor de ontwikkelingen tussen 2005 en 2009). Veel van deze projecten richten zich aanvankelijk op het gescheiden inzamelen en verwerken van urine. De laatste twee jaar krijgt echter ook de behandeling van geconcentreerd zwart water meer aandacht. Nieuwe zwartwaterprojecten worden nu bijvoorbeeld voorbereid in Sneek, Heerenveen en Deventer. Met deze projecten worden vragen beantwoord op het gebied van het inzamelen (vacuümtoiletten, urinescheidingstoiletten), transport (vacuümleidingen, urine leidingen, transport per as), verwerking (anaerobe gisting, struvietprecipitatie, medicijrestenverwijdering) en afzet (toepassing urine in de landbouw, toepassingsmogelijkheden struviet, benutting energie). Met de resultaten van deze projecten ontwikkelt zich een goed beeld van de technologische mogelijkheden. Geleidelijk aan verplaatste de aandacht zich dan ook naar de vraag hoe nieuwe sanitatie in de toekomst geïmplementeerd zou kunnen
Afb. 1: Stand van zaken met betrekking tot nieuwe sanitatieprojecten in Nederland.
16
H2O / 12 - 2009
worden. Daarbij wordt enerzijds naar concrete gebieden gekeken (Apeldoorn), anderzijds naar de wijze waarop nieuwe sanitatie bijvoorbeeld bij het opstellen van een optimalisatiestudie afvalwatersysteem en/of een gemeentelijke rioleringsplan kan worden meegenomen (Wetterskip Fryslân). In totaal zijn tussen 2002 en 2009 circa 54 projecten geinitieerd. Tien daarvan zijn voortijdig beëindigd, 17 zijn inmiddels gereed en 16 zijn in uitvoering. Elf projecten verkeren in de idee- of voorbereidingsfase.
Maatschappelijke betrokkenheid De eerste projecten in Meppel en Sneek kenmerkten zich door een sterke samenwerking tussen waterschap, gemeente, kennisinstellingen en woningbouwcorporatie(s). De woningbouwcorporaties in Meppel (Woonconcept) en Sneek (Patrimonium en De Wieren) gaven daarmee blijk van hun sterke maatschappelijke betrokkenheid en hun bereidheid tot innoveren. Die brede maatschappelijke belangstelling voor nieuwe sanitatie heeft zich de afgelopen jaren doorgezet. De door de koepelgroep georganiseerde platformbijeenkomsten mochten steevast rekenen op een gemeleerde opkomst van waterschappers (25%), non-profit/belangenorganisaties (waaronder corporaties) (10%), kennisinstituten (15%), adviesbureaus (25%) en overig bedrijfsleven (waaronder
achtergrond
Afb. 2: Waterschappen (groen) en gemeenten (rood) die betrokken zijn bij nieuwe sanitatieprojecten.
de sanitair- en leidingfabrikanten) (15%). Het aantal aanwezigen op de platformbijeenkomsten maakt een gestage groei door. In 2006 werd de eerste bijeenkomst bezocht door ruim 25 deelnemers; de vierde bijeenkomst eind 2008 trok ruim 60 mensen. Daarbij valt echter wel op dat de betrokkenheid van met name gemeenten en provincies in de beginfase gering was. Momenteel is meer dan de helft van de waterschappen in Nederland bij één of meer nieuwe sanitatie projecten betrokken (zie ook afbeelding 2).
Ontwikkelingen in motieven Riolering en afvalwaterbeheer zijn weinig sexy onderwerpen. Het is een vakgebied dat door technologen wordt beheerst en waar de politiek zeker in het verleden weinig belangstelling voor had. De kosten dienden daarom zo laag mogelijk te zijn. Verdergaande kostenverlaging is altijd een belangrijke stimulans geweest voor technnologische ontwikkelingen. Ook bij het begin van de discussie over nieuwe sanitatie was naast duurzaamheid kostenreductie een belangrijk Afb. 3: Afvalwaterscenario’s van Waterschap Aa en Maas.
argument. Aanvankelijk werd vooral naar technologische argumenten gezocht om de waarde van nieuwe sanitatie te beargumenteren. Het verbeteren van de efficiëntie en effectiviteit van de afvalwaterketen en het kunnen anticiperen op de mogelijk verdergaande normering ten aanzien van de kwaliteit van effluent en oppervlaktewater leken de belangrijkste drijfveren te zijn. Niettemin werd in de discussies over nut en noodzaak van nieuwe sanitatie herhaaldelijk vastgesteld dat de ontwikkeling weliswaar goed is maar dat een wezenlijke ‘trigger’ om grootscheeps in te zetten op een nieuwe koers, vooralsnog ontbreekt. Met de discussies over de gevolgen van de klimaatverandering en de studies om ook de uitstoot van broeikasgassen en het energieverbruik van de waterketen te beperken, is een eerste aanzet gegeven om vanuit een breder maatschappelijk thema naar de afvalwaterketen te kijken. De mogelijkheden van energiebesparing op de zuivering en wellicht zelfs energie te winnen gaven ook nieuwe energie aan de discussie.
Cartoon van Herman Roozen (bron: projectgroep Rijnenburg).
De discussie over duurzaamheid heeft, onder de slogan ‘Afval is voedsel’, ook geleid tot een andere benadering van ons afvalwaterconcept. Het is niet langer de vraag hoe we van ons afvalwater afkomen, maar op welke wijze we de waarde van het afvalwater kunnen benutten. Vanuit de gedachte dat kringlopen bij voorkeur op de kleinst mogelijke schaal gesloten zouden moeten worden, leidt dit tot decentrale(re) ontwikkelingen en hergebruik van nutriënten/energie op lokale(re) schaal. Overigens zullen de vragen of scheiding aan de bron gewenst danwel noodzakelijk is en wat de gewenste schaal van het systeem zou moeten zijn, in sterke mate locatiespecifiek blijven. Duurzaam betekent niet automatisch dat urine en fecaliën op huishoudniveau gescheiden verwerkt moet worden. Maar aan de andere kant is groot - groter - grootst niet altijd goed - beter - best! In verschillende nieuwbouwprojecten die mede-ontwikkeld worden op basis van duurzaamheid en klimaatbewustheid, worden de mogelijkheden van nieuwe sanitatie inmiddels nadrukkelijk overwogen. Voorbeelden daarvan zijn te zien in Utrecht (Rijnenburg), Apeldoorn, Sneek (Harinxmaland) en op Ameland.
De toekomst De vraag hoe de ontwikkeling van nieuwe sanitatie zich doorzet en wat dit voor onze toekomstige afvalwatersystemen zou kunnen betekenen, houdt velen bezig. Nieuwe sanitatie is geen doel op zich, maar zal bij moeten dragen aan doelstellingen die de maatschappij van de waterketen verlangt. Ook die doelstellingen zijn in ontwikkeling. Bij het bepalen van het beleid is het van belang te analyseren hoe de maatschappij zich zou kunnen ontwikkelen en wat dat voor de waterketen betekent. Daarbij zijn verschillende scenario’s denkbaar. In afbeelding 3 is de scenarioanalyse van Waterschap Aa en Maas ter illustratie weergegeven. Door deze maatschappelijke scenario’s heen lopen maatschappelijke trends die zich vanuit het verleden ook in de toekomst zullen doorzetten. Belangrijke trends zijn
H2O / 12 - 2009
17
De laatste Platformbijeenkomst op 30 oktober 2008.
bijvoorbeeld het toenemende comfort en gebruiksgemak van ons sanitair. Maar ook de aandacht voor het bereiken van de millenniumdoelen of de toenemende medicalisering van de samenleving zouden weleens van invloed kunnen zijn op de ontwikkelingen. Nieuwe ontwikkelingen zouden, om succesvol te kunnen zijn, bij voorkeur moeten aanhaken bij dit soort trends. Ook de mate waarin de sector zelf gelooft in de ontwikkelingen, draagt bij aan de richting die wordt ingeslagen. De aandacht die er nu is voor nieuwe sanitatie, zoals tijdens de RIONED-dag en de Vakantiecursus Afvalwater, draagt er aan bij dat over een breed front wordt nagedacht over mogelijkheden en oplossingen voor openstaande vragen. Het huidige beleid ten aanzien van de waterketen laat momenteel nog weinig ruimte voor het verkennen van nieuwe wegen op het gebied van inzameling, transport en verwerking van afvalwater.
De grote vragen
antwoord willen geven op de vraag hoe de toekomstige keten er uit gaat zien, maar het is wel van belang te verkennen hoe hij eruit kan zien. Vervolgvragen zijn dan natuurlijk: Wat hebben we nog aan nieuwe kennis nodig? Hoe verkrijgen we die? En als we al besluiten met onze voorlopige kennis de eerste stappen op weg te zetten naar een nieuwe waterketen, hoe implementeren we dan de nieuwe concepten in de oude structuren? Hoe zou de transitie naar de toekomst plaats kunnen vinden? Wie neemt daarin het voortouw?
Nieuwe sanitatie leert ons dat groot niet altijd het ultieme doel hoeft te zijn en dat kleinschalige oplossingen soms tot verrassende resultaten kunnen leiden. Het leert ook dat er alternatieven zijn voor grootschalige netwerken. Het leert ons dat scheiding van stromen goed mogelijk is en dat we op die manier de waarden van afvalwater (nutriënten, energie) goed kunnen benutten. Maar er zijn nog vele vragen. Misschien moeten we nu nog geen
Over deze en andere vragen wordt inmiddels door veel partijen nagedacht: bedrijven en kennisinstituten, adviesbureaus en overheden. Daarbij speelt ook STOWA een rol. Zij participeert in een groot aantal onderzoeksprojecten. Daarnaast vervult STOWA een centrale rol bij het afstemmen van onderzoeken en het uitwisselen van kennis. Dat laatste gebeurt onder andere tijdens de periodieke platformbijeenkomsten.
Het is vooral gericht op het voorkomen dat afvalstoffen ongewenst in het milieu komen. Positieve beleidsontwikkelingen zijn er evenwel ook, bijvoorbeeld op het gebied van energie met de meerjarenafspraken energie-efficiëntie. Positief is ook de recent door VROM, IPO en Unie uitgevoerde studie ‘Innovaties in de waterketen’. In de verschillende scenario’s zijn veel elementen opgenomen die momenteel in het kader van nieuwe sanitatie worden beproefd.
Bert Palsma en Bjartur Swart (STOWA)
De volgende Platformbijeenkomst vindt plaats op 18 juni in het Watermuseum in Arnhem. De organisatie ligt deels in handen van Aqua for All. In de ochtend verzorgt deze organisatie een discussie over nieuwe sanitatie in relatie tot ontwikkelingslanden. In de middag richt de aandacht zich op de Nederlandse situatie. Met medewerking van futuroloog Adjiedj Bakas wordt nagedacht over de invloed van maatschappelijke trends op de toekomst van de waterketen in Nederland. Opgave voor deze bijeenkomst is mogelijk via internet: www.stowa.nl/nieuws.
18
H2O / 12 - 2009
achtergrond
Waterschap Hunze en Aa’s werkt met integraal hoofdpostsysteem Waterschap Hunze en Aa’s gebruikt sinds een half jaar een geavanceerd integraal hoofdpostsysteem. Het omvat zowel de oppervlaktewatergemalen als de dijkbewaking, het boezembeheer, regenmeters, grondwatermetingen, afvalwatertransportgemalen en 14 zuiveringsinstallaties. Vooral dat laatste is uniek in Nederland. Bijzonder is ook dat in het systeem één databank is opgenomen die zowel procesinformatie als trendgegevens, proceswijzigingen en alarmen minimaal één jaar kan opslaan. Bovendien zijn alle bovenliggende data- en kantoorsystemen aan het systeem gekoppeld.
N
a de fusie in 2000 met inliggende waterschappen en het zuiveringsbeheer kwam de nieuwe organisatie in het bezit van een grote verscheidenheid aan meet- en automatiseringssystemen die niet met elkaar waren verbonden. Gebruikers hadden ervaring met het eigen systeem maar konden niet overweg met de andere apparatuur. Hunze en Aa’s besloot daarom om voor al het operationele waterbeheer naar één systeem te streven. Het nieuwe systeem is opgenomen in de ICT-architectuur van Hunze en Aa’s. Dit betekent dat in principe alle gebruikers van het waterschap toegang tot de hoofdpost kunnen krijgen. Vanwege de bedrijfszekerheid is van begin af aan gekozen voor het gebruik van een reservevoorziening. Gebruikers hebben verschillende presentatieschermen ter beschikking. De presentaties zijn opgebouwd uit eenvoudige processchema’s. De gebruiker kan een tijdelijke monitoringverbinding leggen om de status van de onderstations te bekijken en om de laatste historische gegevens op te vragen. Zowel actuele als historische trends worden zichtbaar (tot soms 18 maanden terug). Ook is voor het beoordelen van bijvoorbeeld de grofvuilcontainers en bandindikkers cameratoezicht ingebouwd.
kunnen worden uitgevoerd. Dit hield in dat iedere zuivering met een eigen netwerkcomputer is uitgerust met de benodigde programma’s. Er kan dus ook direct met de bijbehorende transportgemalen worden gecommuniceerd om die te besturen. De PLC-systemen zijn voor het merendeel via de OPC-standaard gekoppeld. Het merendeel van de communicatie met onderstations wordt uitgevoerd over vaste of GSM-kiesverbindingen. Voor een aantal onderstations wordt een ADSL-verbinding gebruikt. Naast een aantal fabrieksprotocollen worden ook de internationaal gestandaardiseerde IEC60870-5-101- en 104-protocollen gebruikt. Het systeem is voorbereid om ook via GPRS te kunnen communiceren. Vanwege spreiding van risico en capaciteit is er voor gekozen om de datacommunicatie met de onderstations door twee aparte redundante communicatieservers uit te voeren met ieder acht kieslijnmodems. Een belangrijke eis betrof het dagelijks binnen halen van alle gelogde gegevens voor 7:00 uur, die bovendien niet ouder mochten zijn dan twee uur. Op grond hiervan moesten totaal 16 modems worden ingezet. Hierbij
is rekening gehouden met het gebruik van een groot aantal (14 stuks) verschillende protocollen of varianten ervan. Bovendien mocht inkomend verkeer (alarmen) hiervan geen hinder ondervinden. Om het inkomende belverkeer goed te laten verlopen, wordt gebruik gemaakt van nummerherkenning. Bij inkomende verkeer wordt het telefoonnummer doorgegeven aan de datacommunicatieserver. Op grond van de identificatie van het nummer wordt het bijbehorende protocol ingezet, zodat de communicatie snel tot stand komt. De capaciteit kan over alle modems worden verdeeld. Men merkt niet om welk protocol het gaat en ook niet om welk type onderstation. Wel is merkbaar dat de ene verbinding efficiënter is dan de andere. Het hoofdpostsysteem vormt de bron van veel informatie die nodig is om de werking van gemalen en dergelijke én de processen te beoordelen, maar ook om specialisten, bestuurders en derden te voorzien van informatie. Vaak wordt deze informatie bewerkt en uitgedrukt in kengetallen, afwijkingen en percentages. In de oude systemen werd vrijwel alle beschikbare informatie verzameld en
Tabel 2: Complexiteit van het integraal hoofdpostsysteem.
Hoewel de meeste zuiveringen onbemand werken, is besloten om ze zo in te richten dat in geval van calamiteiten en bij uitval van de verbinding lokaal alle werkzaamheden Tabel 1: Aantallen kunstwerken.
H2O / 12 - 2009
19
Afb. 1: Systeemconfiguratie.
vastgelegd in verschillende databanken. Slechts een gering deel werd daadwerkelijk gebruikt voor informatieanalyse en rapportage. Ook is gekeken naar de tijdsduur waarover informatie moet worden vastgelegd. Belangrijk uitgangspunt voor het nieuwe systeem was ‘de juiste informatie op het juiste moment op de juiste plek’. Naast de informatie die nodig is voor het dagelijkse beheer van de objecten vormden vooral de CBS-enquêtes en de benchmark een basis voor de gegevensverzameling van de zuiveringen. Het hoofdpostsysteem bevat nu een eigen databank waarin alle relevante alarmen en metingen worden bewaard. Bovendien worden rechtstreeks daggemiddelden berekend die gedurende minstens een jaar lang blijven bewaard. Zo worden debieten van pompen op basis van looptijd en capaciteit berekend, maar ook daggemiddelden, dagminima en -maxima van metingen vastgelegd. Deze gegevens worden 13 maanden in de databank bewaard. De meeste procesanalyses kunnen op deze wijze rechtstreeks op de hoofdpostdatabank worden uitgevoerd. Voor het dagelijks beheer is per kunstwerk een logboek beschikbaar, waarin bijzonderheden zoals procesafwijkingen of nieuwe instellingen worden vastgelegd. Bovendien worden alle operationele bedieningen geregistreerd en vastgelegd voor latere analyse. Voor langetermijnopslag en het verder verwerken en bewerken van een deel van de verzamelde informatie is het nodig om gegevens vanuit de hoofdpostdatabank te exporteren naar een aantal externe databanken. Hiertoe is een koppeling gemaakt met een softwarepakket dat het mogelijk maakt om op gedefinieerde tijdstippen gegevens van het ene systeem naar het andere systeem over te dragen. Zonodig kunnen deze gegevens worden bewerkt. Bijvoorbeeld de waarde van droge stof in de beluchting van de zuiveringen wordt automatisch omgezet van g/l naar mg/l (x 1.000). Het systeem bewaakt tevens de overdracht, zodat geen gegevens verloren gaan.
20
H2O / 12 - 2009
Afb. 2: Cameratoezicht van de bandindikker op de rwzi Foxhol.
Toepassingen Het hoofdpostsysteem wordt ingezet voor een aantal toepassingen ten behoeve van automatisering en beheer. Daarnaast worden data overgedragen naar bestaande applicaties. Real-time control
Omdat zowel de zuiveringen als de rioolgemalen in het integraal hoofdpostsysteem zijn ondergebracht, is het systeem geschikt voor het toepassen van real-time control. Dit houdt in dat bij regen de belasting van de zuiveringen optimaal kan worden ingesteld door de rioolgemalen zodanig aan te sturen dat optimaal gebruik wordt gemaakt van de berging in de rioolstelsels. Ook worden achter elkaar geschakelde gemalen bij storing geblokkeerd. Handinvoer
Bij de rioolwaterzuiveringen worden analyses verricht om het zuiveringsproces te beoordelen. Eerder werden deze naast de automatisch verzamelde procesgegevens in een aparte databank ingevoerd en met regelmaat doorgegeven aan het gebruikte Gebruik van het nieuwe hoofdpostsysteem op kantoor.
zuiveringsinformatiesysteem. In het nieuwe hoofdpostsysteem is een ‘handinvoerscherm’ voor deze gegevens opgenomen. Waarden zoals de slibvolume-index worden automatisch berekend en opgeslagen. Ook kunnen bijvoorbeeld grenswaarden (hard en zacht) worden ingesteld. Alarmanalyse
Voor de optimalisatie van de processen is het nodig om meer inzicht te krijgen in de toestand en beschikbaarheid van de kunstwerken. Het aantal alarmen en de duur voordat ze worden opgelost, geeft hiervoor de nodige informatie. Met een eigen ontwikkeld instrument kan dit overzicht op eenvoudige wijze worden weergeven. Daarnaast kan het dagelijkse beheer zelf overzichten maken van de top 10 van alarmen die het vaakste voorkomen of het langste duren. Informatiesysteem
Het zuiveringsinformatiesysteem Iris wordt door de vier waterschappen in het noorden
achtergrond
Computerruimte bij Waterschap Hunze en Aa’s.
van Nederland gebruikt voor de opslag en rapportage van laboratoriumanalyses en relevante procesinformatie. Hierin worden naast de procesgegevens van de zuiveringen tevens de analyses van het laboratorium automatisch ingelezen. De aan het systeem gekoppelde rapportgenerator verzorgt de rapportage voor onder andere CBS, de benchmark en het bestuur. Met de komst van het integrale hoofdpostsysteem worden nu ook de gegevens van rioolgemalen in het zuiveringsinformatiesysteem vastgelegd. De rapportage is uitgebreid met rapporten voor het dagelijkse beheer van de zuiveringen en rioolgemalen. BOS Hoogwater
Waterschap Hunze en Aa’s heeft voor analyse en simulatie van hoogwaterssituaties een nieuw beslissingsondersteunend systeem ontwikkeld. Het maakt gebruik van actueel gemeten hydrologische invoergegevens, waaronder met het integraal hoofdpostsysteem gemeten water- en stuwstanden. Daarnaast wordt het BOS-systeem gevoed met meteorologische informatie, zoals neerslag, wind en weersverwachting voor de korte tot middellange termijn (zie ook het artikel in H2O nr. 13 uit 2008, pagina 39). Tabel 3: Streefwaarden voor dagelijks beheer waterkwaliteit.
De koppeling is zodanig ingericht dat vanuit BOS Hoogwater besturingsopdrachten aan het integrale hoofdpostsysteem kunnen worden gegeven. Overige rapportages
In het nieuwe hoofdpostsysteem zijn speciale schermen opgenomen voor informatie van de neerslagmetingen en de bemonsteringen van de rioolwaterzuiveringen. De monsternemers van het centrale laboratorium van Hunze en Aa’s kunnen ‘s morgens, voordat ze op pad gaan, zien of de monstername op een zuivering goed is uitgevoerd. Ook de automatische neerslagmeters in het gebied zijn vanuit het hoofdpostsysteem te benaderen. Het ligt in de bedoeling de neerslaginformatie tevens te gebruiken voor de zuiveringen en rioolgemalen. Hoewel het in het begin best even wennen was, kan het beheer en de storingsdienst nu niet meer zonder het systeem. In het begin waren ten aanzien van de communicatie en dataverwerking aanloopproblemen. Ook nam de implementatie meer tijd in beslag dan was gepland. Het systeem wordt ervaren als een behoorlijke kennisverrijking. Door de transparantie van het systeem (technoloog en opzichter kunnen meekijken) zijn de procesoperators zich meer bewust geworden van hun verantwoordelijkheden. Door het beheer op afstand daalde de tijd die nodig is voor het dagelijks beheer van de installaties aanzienlijk. Ook nam het aantal storingsbezoeken flink af. Doordat de storingsinformatie inzichtelijker is geworden, kunnen ook het aantal daadwerkelijke
storingen verminderen. Voor het dagelijks beheer van zuiveringen en rioolgemalen zijn nieuwe streefwaarden opgesteld. Door de implementatie van het integraal hoofdpostsysteem en door het vernieuwen/ renoveren van twaalf zuiveringen in de afgelopen vijf jaar is bij het dagelijks beheer van de gebouwen en voorzieningen een personeelsoverschot ontstaan. Door natuurlijk verloop en door het aantrekken van nieuwe werkzaamheden kon dit worden opgelost. Zo beheert Waterschap Hunze en Aa’s met het hoofdpostsysteem sinds kort voor een aantal gemeenten 1.200 IBA’s, evenals enkele gemeentelijke rioolgemalen. Ook regelt Hunze en Aa’s voor North Water het dagelijks beheer van de nieuwe industriële zoutafvalwaterzuivering in Delfzijl (zie H2O nr. 10 van 15 mei jl.). De totale investeringskosten van het integrale hoofdpostsysteem bedroegen 1,8 miljoen euro. Voor meer informatie: (0598) 69 38 00 of (0521) 53 63 33.
Andre Hammenga en Hans Postma (Waterschap Hunze en Aa’s) Leo Schaap en Jan Wubs (Datawatt BV)
H2O / 12 - 2009
21
Actief Randenbeheer Drenthe lijkt effect te hebben Via monitoring inzicht krijgen in het effect van actief randenbeheer op de oppervlaktewaterkwaliteit en de biodiversiteit in het landelijk gebied en op de inpasbaarheid op de agrarische bedrijven in een bepaald gebied. Dat was het doel van het pilotprogramma ‘Actief Randenbeheer Drenthe’: een initiatief van de Provincie Drenthe, LTO-Noord en de waterschappen Hunze en Aa’s en Velt en Vecht, in het zuidoostelijk deel van Drenthe. Uitvoerende partijen zijn Royal Haskoning, Praktijkonderzoek Plant & Omgeving van Wageningen Universiteit en enkele agrarische bedrijven. Het programma begon in januari 2006 en is vorig jaar november afgesloten. De totale duur van de meetperiode bedroeg 27 maanden.
B
innen het pilotprogramma wordt met het begrip ‘rand’ een smalle randzone langs landbouwpercelen bedoeld waar een bijzondere vorm van beheer plaatsvindt. Daarbij gaat men er vanuit dat geen bemesting op de randen plaatsvindt en geen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. De randen worden feitelijk uit productie genomen en ingezaaid met gras of een graskruidenmengsel. Het beheer bestaat uit het eenmalig laat in het jaar maaien van de randen en afvoeren van maaisel. De randen mogen niet met machines bereden worden. Twee typen randen zijn uitgetest: een permanente grasrand langs grasland en een permanente graskruidenrand langs bouwland met elk een breedte van 3,5 meter.
Eexterveen; akkerbouw op zand, Gees, Geesbrug én akkerbouw op veen, Tweede Exloërmond, Tweede Exloërmond.
Aanpak monitoring Waterkwaliteit
Binnen elk pilotgebied is op meerdere plekken de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit gemeten. Dit vond zowel plaats op locaties met een normale bedrijfsvoering (blanco) als op locaties met een aangelegde rand. Beide locaties waren gesitueerd op hetzelfde perceel langs dezelfde sloot. Hierdoor zijn effecten van overige gebiedsfactoren zoveel mogelijk uitgesloten. Verder is het meetnet zover mogelijk in de haarvaten van het oppervlaktewatersysteem geplaatst. Hierdoor wordt bereikt dat de oppervlaktewaterkwaliteit ter plekke zo min
mogelijk verontreinigd is met opgeloste stoffen uit bovenstrooms gelegen gebieden of vanuit aangevoerd gebiedsvreemd water. Aan de hand van bodemkundig onderzoek zijn geschikte peilbuislocaties bepaald. Per deelgebied zijn twee raaien met elk twee peilbuizen aangelegd; hiervan is één raai in de blanco en één raai ter plaatse van de rand opgenomen. De grond- en oppervlaktewaterstanden zijn permanent geregistreerd met behulp van ‘divers’ (meting van druk, geleidbaarheid en temperatuur). Op drie locaties is de neerslag gemeten met behulp van een regenmeter. In elk pilotgebied zijn op twee locaties, twaalf keer per jaar oppervlaktewatermonsters genomen. De analyse spitste zich toe op de bepaling van nutriënten. Drie tot zes maal
Kruidenrijke rand In 2006 is begonnen met 72 kilometer perceelrand. Vanaf 2007 is het project uitgebreid met nieuwe deelnemers. In 2007 en 2008 omvatte het project in totaal 212 kilometer rand waarvan 28 kilometer langs grasland en 185 kilometer langs akkerland. Bij de bepaling van de pilotgebieden en het kiezen van de locatie van de randen speelden de actuele oppervlaktewaterkwaliteit, grondgebruik, bodemtype, drainagetoestand en de aanwezigheid van watervoerende sloten een belangrijke rol. Gekozen is voor vier pilotgebieden met onderstaande combinaties van bodemgebruik en -type. In elk pilotgebied is het effect van de rand op de waterkwaliteit en de biodiversiteit gemeten. De combinaties, locaties en pilotgebieden zijn: grasland op zand, Noord-Sleen, Geesbrug; grasland op veen, Annen,
Tabel 1. Overzicht trends oppervlaktewater op de locatie met een normale bedrijfsvoering.
parameter pilotgebied
Geesbrug Noordsleen Eexterveen Tweede Exloërmond
type pilot
N-totaal
nitraat
P-totaal
chloride
geleidbaarheid
akker op zand gras op zand gras op veen
stijgend dalend dalend
dalend dalend dalend
stijgend dalend dalend
dalend dalend dalend
dalend stijgend dalend
akker op veen
dalend
dalend
stijgend
dalend
dalend
chloride
geleidbaarheid
Tabel 2. Overzicht trends oppervlaktewater op locatie met aangelegde rand.
parameter pilotgebied
Geesbrug Noordsleen Eexterveen Tweede Exloërmond
type pilot
N-totaal
nitraat
akker op zand gras op zand gras op veen
dalend stijgend dalend
dalend dalend dalend
akker op veen
dalend
dalend
P-totaal
geen trend dalend dalend dalend dalend stijgend dalend geen trend geen trend stijgend
dalend
dalend
Tabel 3. Overzicht van de verschillen in oppervlaktewaterkwaliteit tussen beide locaties.
parameter pilotgebied
Geesbrug Noordsleen Eexterveen Tweede Exloërmond
type pilot
N-totaal
nitraat
P-totaal
chloride
geleidbaarheid
akker op zand gras op zand gras op veen
+ -
0 0 0
+ + -
+ + +
+ + -
akker op veen
+
+
0
0
-
+ = locatie met aangelegde rand lager dan locatie met normale bedrijfsvoering. - = locatie met aangelegde rand hoger dan locatie met normale bedrijfsvoering. 0 = geen verschil.
22
H2O / 12 - 2009
achtergrond
Ontwikkeling van een rand vol onkruiden in 2006 (links), in 2007 (midden) tot een bloemrijke graskruidenrand in 2008 (rechts).
per jaar zijn grondwatermonsters genomen en geanalyseerd. Aanvullend zijn elk jaar ter plaatse van de peilbuizen grondmonsters genomen. Deze monsters zijn geanalyseerd op de fosfaattoestand, minerale stikstof, lutum en organische stof. Biodiversiteit en inpassing in bedrijfsvoering
Eén van de programmadoelen betrof het stimuleren van de biodiversiteit door de aanleg en het gerichte beheer van akkeren graslandranden. De monitoring van de biodiversiteit concentreerde zich op de vegetatie, bodembewonende kevers en insecten, vlinders en libellen (indicatief voor de waterkwaliteit), vogels en kleine zoogdieren. Door middel van interviews en enquêtes is nagegaan of de praktijk van actief randenbeheer op een realistische manier is in te passen in een normale agrarische bedrijfsvoering.
Resultaten Waterkwaliteit
Het concentratieverloop van N-totaal, nitraat, P-totaal, chloride en geleidbaarheid zijn voor de gehele meetperiode 2006-2008 beoordeeld. Trends zijn vastgesteld en ‘op het oog’ beoordeeld voor wat betreft het verloop (stijgend, vlak of dalend) én de verschillen tussen locaties met een normale bedrijfsvoering en locaties met een aangelegde rand. Na de meetperiode van 27 maanden is een overzicht van trends en verschillen in nutriëntenconcentratie in het oppervlaktewater tussen beide locaties gemaakt (zie tabellen 1 t/m 3) Een overzicht van alle meetresultaten is opgenomen in de eindrapportage 1),2),3). De tabellen laten overwegend positieve trends zien. Gedurende de meetperiode nam het concentratieniveau voor de meeste parameters in alle pilotgebieden af. Dit komt het meest duidelijk tot uiting in de metingen van de mobiele stoffen nitraat en chloride. Voor fosfaat is het positieve effect niet altijd eenduidig. Het concentratieniveau van verschillende stoffen in het oppervlaktewater ter hoogte van de rand is voor de helft van de 20 combinaties lager dan ter hoogte van de blanco controlestrook. Voor vijf combinaties is het concentratieniveau langs de rand hoger en voor nog eens vijf combinaties bestaat geen verschil. Of de afname van de nutriëntenconcentratie in het oppervlaktewater in alle gevallen geheel toe
te schrijven is aan randenbeheer, kan nog niet worden aangetoond. Wij verwachten dat het volledige ‘signaal’ van verlaagde nutriëntenuitspoeling uit het perceel nog niet geheel in het oppervlaktewater is ‘aangekomen’. Eenduidiger conclusies zijn naar verwachting pas mogelijk als de monitoringsduur wordt verlengd. In de oppervlaktewaterkwaliteit zijn (nog) geen verschillen merkbaar die zijn te relateren aan bodemtype of landgebruik. De grondwaterkwaliteit lijkt in de randen gelegen in de zandgebieden sneller positief te reageren dan in de veengebieden. Biodiversiteit
Het effect van randenbeheer op de biodiversiteit is positief. Deze conclusie is duidelijk te trekken ten aanzien van de vegetatie, de dagvlinders en de bodemfauna in de randen. Er is (nog) geen effect vastgesteld op de libellen in het agrarisch landschap; de meetperiode was daarvoor nog te kort. Op akkerbouwbedrijven worden in de randen meer loopkevers, spinnen en grote kortschildkevers waargenomen dan in de ‘blanco’ gebieden. Dat is gunstig, omdat genoemde soorten een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de onderdrukking van bladluisplagen. In de aardappel- en graanteelt heeft dit geleid tot een vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen4),5). De foto’s geven een voorbeeld van de ontwikkeling van een rand in de jaren 2006-2008. Inpassing randenbeheer in bedrijfsvoering
Inpassing van het randenbeheer in de bedrijfsvoering blijkt op zichzelf goed mogelijk, maar er zijn wel kanttekeningen. Randenbeheer is een serieuze ‘teelt’, die aandacht en vakmanschap vraagt. De motieven voor deelname aan actief randenbeheer zijn divers, waarbij de financiële prikkel de belangrijkste blijkt te zijn. De vergoedingen voor randenbeheer mogen niet te veel gaan afwijken van gewassaldi, omdat anders het draagvlak bij deelnemers dreigt te verdwijnen. Met waterschappen dienen ten slotte praktische afspraken te worden gemaakt voor het onderhoud van watergangen langs akkers waar het randenbeheer plaatsheeft.
Conclusies De eerste resultaten van randenbeheer duiden in de meeste gebieden op een
zekere afname van de belasting van het oppervlaktewater met nutriënten. Onduidelijk is nog of die afname uitsluitend aan het randenbeheer is toe te schrijven. In zijn algemeenheid is er een positieve bijdrage van randenbeheer aan de (functionele) biodiversiteit. Hierdoor kan in principe op gewasbeschermingsmiddelen worden bespaard. Randenbeheer blijkt op zichzelf goed te kunnen worden ingepast in een reële agrarische bedrijfsvoering. Randenbeheer is daarmee een maatregel die in gebieden waar gezocht wordt naar een combinatie van gunstige effecten goed kan worden ingezet. Het effect op de waterkwaliteit kan preciezer worden beoordeeld na langere monitoring van de randen. Dan kan ook meer over de mate van afname van nutriëntenbelasting (rendement) worden gezegd.
Aanbeveling De totale monitoringsduur van 27 maanden is voor een eenduidige beoordeling van het effect op de waterkwaliteit relatief kort. Dat geldt ook voor verschillende biodiversiteitsparameters. Het zou wenselijk zijn om in vergelijkbare projecten uit te gaan van een langere monitoringsduur (vijf jaar). Dit maakt betere conclusies van een pilot als Actief Randenbeheer Drenthe mogelijk, waardoor ook inzet van randenbeheer voor het vervolg vanuit waterkwaliteitsoogpunt beter kan worden beoordeeld. Cor de Graaf en Cors van den Brink (Royal Haskoning) Frans van Alebeek (PPO) Rinke van Veen (Provincie Drenthe) Jetty Noordam (Waterschap Hunze en Aa’s) Gerrie Veldsink (Waterschap Velt en Vecht) Dries van Rozen (LTO-Noord) NOTEN 1) Royal Haskoning en PPO (2008). Actief Randenbeheer Drenthe. Eindrapportage. 2) Royal Haskoning (2008). Evaluatie meetgegevens 2006-2008. 3) PPO (2008). Inpassing van randenbeheer in de bedrijfsvoering. 4) Van Alebeek F., J. Kamstra en A. Visser (2005). Biodivers - Natuur functioneel inzetten in open teelten. Rapportage 2001-2005. Intern rapport PPO. 5) Scheele H., H. van Gurp, F. van Alebeek, E. den Belder, R. van den Broek, J. Buurma, J. Elderson, P. van Rijn, M. Vlaswinkel en J. Willemse (2007). Eindrapportage Functionele Agro Biodiversiteit 2005-2007.
H2O / 12 - 2009
23
verenigingsnieuws WATERCOLUMN
Holistisch Nu ik weet dat mensen pas 15.000 jaar taal gebruiken, geven lange vergaderingen mij pas echt een weemoedig gevoel. Ik heb die kennis uit het recent verschenen ‘Dageraad’ van Rik Smits, dat het inspirerende verhaal vertelt van de ontwikkeling van onze taal. Die lijkt het evolutionaire resultaat van een complexe wisselwerking tussen externe prikkels en ons verstilde binnenwerk, de hersenen. Dit orgaan heeft een unieke fysieke ontwikkeling doorgemaakt, die veel ingebouwde abstracte begrippen lijkt te hebben opgeleverd. Niks tabula rasa, we zijn voorgeprogrammeerd. Woorden ontlenen hun dagelijkse betekenis óók aan het intuïtieve domein. Bijvoorbeeld het woord holistisch, dat kan beschrijven hoe onze hersenen intuïtief meer duiden dan we rationeel kunnen verwerken. Onlangs werd ik geconfronteerd met hevige afkeer van dit begrip in onze waterwereld. Eén van onze waterleiders beluisterde het woord holistisch met duidelijke weerzin op zijn gezicht. “Zweverig” was zijn luide, misprijzende oordeel. Ons is inmiddels wel duidelijk dat de grootste problemen juist kunnen ontstaan uit eendimensionaal denken. De financiële crisis is daarvan een mooi voorbeeld: iedereen die je spreekt heeft hem intuitief zien aankomen, maar rationeel ontkend. Net als de mondiale milieucrisis. Einstein, Bohr en Heisenberg hebben hier lang geleden al veel nuttigs over opgemerkt. Ook dit eerbiedwaardige gezelschap worstelde in hun werk met het verenigen van de werelden van intuitie en ratio. Deze bedrijvers van mooie, maar moeilijk te bevatten wetenschap gebruikten daarbij het h-woord. Zweverig? Nou nee. Zoekend? Zeker. Einstein formuleerde het ooit als volgt: “the intuitive mind is a sacred gift and the rational mind is a faithful servant.” Gelukkig, het hoge woord is eruit. U bent gewaarschuwd: ik ben holistisch! Wim van Vierssen (KWR Watercycle Research Institute)
24
H2O / 12 - 2009
Winnaars H2O- en Neerslagprijs Tijdens de Voorjaarsbijeenkomst in Nieuwegein (vandaag, 12 juni) zijn de winnaars bekend gemaakt van de H2O-jaarprijs en de Neerslagprijs. De H2O-prijs gaat naar het artikel ‘2D-modelleren waardevol voor regionaal waterbeheer’ van Marlies Zantvoort (Hydrologic), Frans van Kruiningen (Hoogheemraadschap van Rijnland), Nico ten Heggeler (Waterschap De Dommel) en Maarten Spijker (Hydrologic), dat is gepubliceerd in nummer 13 van 27 juni 2008.
De jury vindt dat het artikel helder geschreven is, vernieuwend door de slimme combinatie van verschillende rekenschalen en inpassing van veldinformatie in het model, praktisch bruikbaar en actueel bij de bestrijding van overstromingsrisico’s. De Neerslagprijs gaat naar het artikel ‘HyProform op rwzi Wervershoof simpele desinfectie’ van S. Gaastra, C. Kaper, J. Kieftenburg en P. de Roo, dat in april 2007 verscheen. De jury vond dit artikel een enthousiaste beschrijving van een praktijkonderzoek, met vaart geschreven, dat inzicht biedt in een interessant alternatief voor chloordosering bij desinfectie van effluent. Hoewel de kosten niet helemaal inzichtelijk worden gemaakt en het einde wat abrupt is, oordeelde de jury positief over de praktische bruikbaarheid.
Workshop ‘Effluent als bron’ Afvalwater wordt steeds beter en verder behandeld voordat het wordt geloosd. Betere en goedkopere technieken zorgen voor schoner afvalwater. Dit wakkert opnieuw de discussie aan over de inzet van effluent. De Themagroep Watervoorziening heeft rondom dit thema de workshop ‘Effluent als bron’ georganiseerd op 25 en 26 juni in Koksijde (België). Aansluitend aan de workshop staat een excursie gepland naar het project Wulpen, waar men aantoont hoe effluent als bron kan worden ingezet. Hier wordt afvalwater van een rwzi met membraantechnieken opgewerkt. Dit water infiltreert in de duinen en wordt vervolgens teruggewonnen uit de duinen, vooral in de zomerpiek, wanneer er veel toeristen in het gebied zijn. “Effluent aanwenden als bron hangt sterk af van de context,” zegt Fred de Bruijn, die de workshop samen met Doeke Schippers organiseert. “In bepaalde delen van Nederland, maar ook internationaal gezien, komt effluent steeds meer in beeld als bron voor een hoogwaardige bestemming.” Effluent als bron gebruiken voor drinkwater stuit in Nederland nog steeds op weerstand. “Van afvalwater drinkwater maken wordt als vies ervaren, ook internationaal. Toch zien we dat effluent steeds vaker als hoogwaardig water wordt gezien en gebruikt.” Een groot deel van Nederland heeft een beperkte mate aan natuurlijk zoet water. Maken van goed water uit effluent is technisch goed mogelijk. “In Oost-Nederland wordt de inzet van grondwater aan banden gelegd en is oppervlaktewater beperkt voorhanden. In West-Nederland zijn grond- en oppervlaktewater deels brak. Inzet van effluent voor bestemmingen anders dan drinkwater kan dan zeker interessant zijn. Dat blijkt inmiddels ook uit de toepassingen.” Vandaar dat effluent als inzet bij waterbereiding opnieuw interessant is. In het kader hiervan zijn organisaties als NieuWater (joint venture van WMD, Waterschap Velt & Vecht) Evides en de Vlaamse IWVA al volop actief met projecten over hergebruik van effluent. Die ervaringen komen in de workshop aan bod. De workshop is bedoeld voor waterdeskundigen in de hele waterketen, die zich buigen over de vraagstukken over de mogelijke inzet van afvalwaterhergebruik. Aanmelding is mogelijk via de website van Waternetwerk: www.waternetwerk.nl. Fred de Bruijn is manager drinkwater bij Witteveen&Bos. Hij zit inmiddels een aantal jaren in de commissie Watervoorziening van Waternetwerk. Deze commissie stelt zich tot taak om een aantal keren per jaar een (mini) symposium te organiseren over een actueel onderwerp over drinkwater.
verenigingsnieuws Nieuwe brochure Waternetwerk Nieuwe opmaak, nieuwe huisstijl, nieuwe inhoud. Waternetwerk, een netwerk met zo’n vierduizend leden, lanceert een nieuwe brochure waarin duidelijk wordt waar de vereniging voor staat. Waternetwerk is dé ontmoetingsplaats voor de leden van de organisatie: waterprofessionals uit het hele land. “Door lid te zijn kun je je kennis enorm verbreden,” zegt Evelien van Assenbergh, beleidsadviseur Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, in een voorstelronde in de brochure. “De ontwikkelingen in de waterwereld gaan pas echt stromen als je actief bent in de vereniging en allerlei professionals uit de verschillende vakgebieden ontmoet. Erg handig, want als je over een bepaald onderwerp iets meer wilt weten, bel je ze gewoon op.” Kennis delen en laten stromen, is precies de doelstelling van Waternetwerk. Reageren? Zie www.waternetwerk.nl. U kunt de brochure opvragen via: info@waternetwerk.nl.
Eerste congres voor jonge waterdeskundigen in de Benelux Van 30 september tot 2 oktober vindt in Eindhoven de eerste Benelux Regional Young Water Professional-conferentie plaats. Volgens Jasper Verberk, één van de initiatiefnemers, is het de hoogste tijd dat Nederland een dergelijk congres krijgt. De conferentie wil een (netwerk)platform zijn voor studenten en jonge waterdeskundigen. Volgens Verberk bestaan dergelijke conferenties wel in andere delen van de wereld; in Australië wordt bijvoorbeeld jaarlijks een vergelijkbare conferentie gehouden, maar bleef Nederland altijd achter. “De Benelux is relatief klein. De mensen kennen elkaar toch wel. Hier bel je elkaar makkelijk even op. Kennis uitwisselen gaat een stuk sneller dan wanneer je in Australië woont waar de afstanden enorm zijn. Daarom worden dergelijke congressen in grotere landen al veel langer georganiseerd. Zeker omdat Nederland hét waterland zegt te zijn, kun je eigenlijk echt niet zonder.” Voor jonge promovendi is het congres de kans om inhoudelijk over je onderzoek te spreken. Verberk: “Normaal ben je op een congres al snel de ‘jonge onderzoeker’, met een verhaal wat op een internationaal congres nog niet meedoet. Hier niet: hier kun je echt meepraten. Je krijgt straks in Eindhoven bovendien de kans een netwerk op te bouwen. Dat is belangrijk voor de toekomst. De jonge deskundigen van nu zijn over tien jaar de waterdeskundigen die belangrijke posities bekleden. Dan is het prettig als je nu al de eerste contacten kunt leggen.” Ronald Wielinga, bestuurslid van Waternetwerk, is blij met het initiatief van de TU Delft. “Vaak wordt in de waterbranche gezegd dat er ‘teveel grijze haren’ zijn, maar meestal zijn het vooral de ouderen die dat zeggen. De jeugd zelf toont weinig interesse. Nu zijn de jongeren aan het woord en krijgen ze de kans om collega’s te ontmoeten.” Verberk: “Bedrijven die nu zo hard roepen dat de branche aan het vergrijzen is, worden van harte uitgenodigd het congres te sponsoren en zo in contact te kunnen komen met deze actieve lichting jonge waterdeskundigen.” Jongeren die een presentatie willen geven tijdens de conferentie, kunnen nog tot 1 juli een voorstel indienen. Er is vooral interesse in presentaties over innovaties op het gebied van stedelijke watervoorziening en sanitatie. De kosten van deelname bedragen 125 euro voor twee dagen (inclusief overnachtig, diner en drankjes). Voor meer informatie: www.benelux-ywp.org.
H2O / 12 - 2009
25
verenigingsnieuws Duurzaamheid binnen de watersector Volgens de econoom prof. dr. Arnold Heertje heeft de huidige kredietcrisis in sterke mate bijgedragen aan de dehumanisering, vergaande vrijheid van handelen en aan overmatige fixatie op cijfers. Heertje sprak hierover tijdens een denktanksessie van Dutch Water Sector Intelligence (DWSI) op 24 april in Maarssen. De sessie was georganiseerd door Waternetwerkers Jan Peter van der Hoek (Waternet), Toine Ramaker (DZH) en Andrew Segrave (KWR Watercycle Research Institute). Volgens Heertje heeft dehumanisering ertoe geleid dat financiële instellingen hun ‘eindgebruikers’ - consumenten - uit het oog zijn verloren. Daarnaast hebben organisaties en individuen hun vrijheid van handelen misbruikt voor eigen gewin op de korte termijn. “Een derde les uit de kredietcrisis is dat in het economisch denken te kortzichtig met geld en financiële transacties is omgegaan. Zaken worden alleen nog maar in cijfers of geld uitgedrukt en er wordt naar steeds meer winst gestreefd. Immateriële, kwalitatief waardevolle zaken worden hierdoor verwaarloosd.” Volgens Heertje is de economie een sociaal fenomeen en financiën zijn slechts een onderdeel. Heertje pleit voor mechanismen die gedrag van organisaties kanaliseren en zorgen voor een betere balans tussen eigen gewin en maatschappelijk nut. Voordeel van deze economische crisis is volgens Heertje dat meer aandacht ontstaat voor grote vraagstukken, zoals klimaatverandering. Hij voorziet daardoor - mede in de watersector een grotere aandacht voor duurzaamheid. Vertegenwoordigers van 19 publieke waterorganisaties bespraken met elkaar welke impact de kredietcrisis voor de watercyclus heeft en hoe risico’s vermeden en kansen benut kunnen worden. Duidelijk werd dat organisaties uit de watercyclus zorgvuldig rekening moeten blijven houden met de (toekomstige) consument. Ook werd geconcludeerd dat er meer geïnvesteerd moet worden in een duurzame watersector. De DWSI-bijeenkomst bestond uit plenaire en parallelsessies en leverden tal van stevige discussies en nieuwe inzichten op. Inspanningen die volgens Heertje essentieel zijn om systemen - van economie tot watercyclus - gezond te laten functioneren. In samenwerking met Waternetwerk zullen op 27 november tijdens de zogeheten Trenddag de voornaamste DWSI-opbrengsten worden gepresenteerd. V.l.n.r. Theo Schmitz (Vewin), Michaël Cornelisse (Waterschap Aa en Maas) en Jan Peter van der Hoek (Waternet).
Asset Management belangrijk onderwerp in waterwereld In de waterwereld bestaat behoefte aan een (interactief ) kennisplatform voor deskundigen. Dat bleek op het congres over Asset Management op 12 mei jl. Huub Glas was één van de initiatiefnemers van het congres en wil samen met een handvol anderen een themagroep voor asset management oprichten. Een belangrijk onderdeel daarvan is de Community of Practice. Belangrijkste doel van het nieuwe platform is het delen van kennis en ervaringen. “We willen ermee voorkomen dat je steeds opnieuw het wiel uitvindt. In het kennisplatform kunnen mensen elkaars documenten inzien en met elkaar contact onderhouden. Het is van belang dat de best practices niet verloren gaan,” zegt Glas. In eerste instantie richt het clubje initiatiefnemers (Glas benadrukt dat er nog geen themagroep bestaat, maar dat men zich inzet voor de ontwikkeling hiervan) zich met de themagroep op leden van Waternetwerk. Dat juist nu asset management een rol speelt in de waterwereld, komt voor een deel door de nieuwe Waterschapswet. “De druk op de waterschappen om in hun bedrijfsvoering transparant de doelmatigheid van hun beslissingen aan te geven, neemt toe”, legt Glas uit. “Wij denken dat asset management bedrijven helpt beslissingen transparant te maken. Omdat je op een zeer gestructureerde manier je besluiten neemt en je consequent aandacht blijft besteden aan de vraag wat een investering of uitgave je bedrijf oplevert, werk je helder en doelmatig. Je maakt steeds opnieuw een afweging.” Vooral waterschappen willen meer weten over asset management, bleek tijdens het congres. Daarom was er grote belangstelling voor de ervaringen van bedrijven die al langer volgens de aanpak van asset management werken, zoals drinkwaterbedrijven. Huub Glas en de inmiddels aangesloten enthousiastelingen roepen lezers en leden op mee te denken over het op te zetten (virtuele) kennisplatform. Tips, suggesties, belangstelling alles is welkom. Ook mensen die nu al weten wat ze straks graag willen kunnen raadplegen, maar verder niet actief willen meedoen, zijn van harte uitgenodigd om te reageren. Dat kan via: huub@zevendeugden.nl.
26
H2O / 12 - 2009
verenigingsnieuws In gesprek met Dick Bouman van Aqua for All Dick Bouman is manager projecten bij Aqua for All. Hij is eindverantwoordelijk voor de uitgaven van de projecten. Ook houdt hij zich bezig met de inzet van expertise die voor de uitvoering van deze water- en sanitatieprojecten vereist zijn. “Aqua for All richt zich op het realiseren van drinkwater en sanitatie in de hele wereld.” Inmiddels financiert de organisatie in 40 landen drinkwaterprojecten. Afrika ontvangt 65 procent, Azië 30 procent en vijf procent gaat naar Latijns-Amerika. “We bekommeren ons niet alleen om de beschikking over voldoende schoon drinkwater en sanitatie in deze gebieden,” legt Bouman uit. “We kijken ook of projecten voldoende duurzaam en vernieuwend zijn.” Bouman noemt drie vernieuwingssporen: regenwaterbenutting waarin andere waterbronnen worden benut dan de reguliere bronnen, vernieuwende sanitatie en Appropriate Technology & Business Development. Vernieuwing is wat echt nodig is om het millenniumdoel te halen en is wat de Nederlandse watersector uitdaagt op haar sterkste punt. We proberen dan ook altijd te
kijken of behoefte bestaat aan de inbreng van expertise. Zo is vorig jaar voor meer dan 7.000 uur aan expertise ingezet.”
organisatie die het project gaat uitvoeren, elkaar kennen en garant kunnen staan voor de besteding van het geld,” aldus Bouman.
Aqua for All heeft een bemiddelende rol en geeft het geld niet zelf uit in ontwikkelingslanden. “Middelen vanuit de overheid, de watersector en particulieren leggen we bij Nederlandse partijen die ontwikkelingshulpprojecten uitvoeren. Hiermee kan een brede waaier aan landen worden bereikt,” stelt Bouman vast. “We sluiten aan bij het zevende millenniumdoel en richten ons op de mensen die geen schoon drinkwater en sanitaire voorzieningen hebben. Met name de mensen die moeilijk worden bereikt door de grote financiers, zoals de Wereldbank die zich meer richt op de stadscentra, terwijl wij de mensen helpen die in rurale gebieden en randzones van steden wonen.”
“We letten sterk op het kostenaspect. We hebben gemiddeld 15 euro per persoon beschikbaar. Dit kan worden ingezet voor drinkwater of sanitaire voorzieningen. Sommige projecten, zoals ontzilting, zijn heel duur. We kunnen niet heel veel van dit soort projecten financieren. We moeten kijken hoe reëel het is wat men vraagt. Inmiddels hebben we met 16 miljoen euro in de afgelopen zeven jaar schoon drinkwater of sanitaire voorzieningen kunnen realiseren voor bijna twee miljoen mensen. Dat lijkt veel, maar er is nog heel veel te doen aan santitatie en drinkwatervoorziening in ontwikkelingslanden. Zeker 850 miljoen mensen hebben nog steeds onvoldoende schoon drinkwater en 2,4 miljard mensen leven in slechte sanitaire omstandigheden. Maar vergeet niet dat het in stand houden van de voorzieningen nog veel meer energie en geld vraagt dan de vereiste investeringen. En die kosten moet men zelf opbrengen.”
Bouman leidt het bureau dat de projectaanvragen behandelt. Bekeken wordt of de aanvrager zelf geld heeft om in te leggen. Door Aqua for All wordt het bedrag verdubbeld. Daarnaast is een korte beschrijving van het project nodig om te kunnen beoordelen of het binnen de prioriteiten van het programma past. “Hieraan is een aantal criteria verbonden. Zo moeten de Nederlandse aanvrager en de lokale
Dick Bouman bekijkt ijzerhoudend water bij een drinkwaterput op Bougainville in Papoea Nieuw Guinea (foto: Ge Harmsen, Wavin)
H2O / 12 - 2009
27
/,)%!&3#(%)$%23
Alles op het gebied van:
+/-/ GECERTI½CEERD
• Waterzuivering • Slibontwatering • Geurbehandeling Merrem & la Porte kan teren op meer dan 30 jaar ervaring in deze domeinen. Dankzij meer dan 500 referenties in de communale en de industriële wereld en dit zowel in de BeNeLux als wereldwijd, hebben wij een uitgebreide know-how opgebouwd die wij ten dienste van uw organisatie kunnen stellen.
Ook
in
de
aannemerij
worden
wij
geapprecieerd als een voorname gesprekspartner, leverancier en installateur. Op
alle
markten
werken
wij
samen
met
internationaal gerenommeerde partners en leveren wij in de BeNeLux o.a:
%+/4%+ .%47/2+
• Beluchters, beluchtingsinstallaties en componenten,
"UILT IN CONCRETE &OCUSED ON WATER
• Voortstuwers, verticale mengers en dompelmengers,
%+/4%+ BIEDT U ALS ENIGE FABRIKANT EEN VOLLEDIG EN +/-/ GECERTI½CEERD GAMMA CONFORM %. VAN BETONNEN WATERDICHTE OLIEAFSCHEIDERS EN SLIBVANGERS AAN !FHANKELIJK VAN DE HOEVEELHEID TE BEHANDELEN AFVALWATER KAN U KIEZEN UIT AFSCHEIDERS MET EEN CAPA CITEIT VAN TOT LITER PER SECONDE $ANKZIJ DE HOGE KWALITEIT VAN DE TOEGEPASTE MATERIALEN STAAT HET %+/4%+ GAMMA GARANT VOOR EEN ZEER LANGE LEVENSDUUR 5 VINDT BIJ %+/4%+ HET MEEST COMPLETE AANBOD BETON NEN MONOLITISCH GEPREFABRICEERDE /LIEAFSCHEIDERS 6ETAFSCHEIDERS 0OMP EN BUFFERPUTTEN 2OOSTERGOTEN KABELGOTEN EN VERHOLEN GOTEN +ELDERS BEKKENS SMEERKELDERS 6ENTURI MEETGOTEN -AATWERK
• Ruimerbruggen, • Zandvangers met zandwassers, • Vijzelpompen, • Pompen en dompelpompen, NIEUW! • Filterdoeken (eigen confectie), • Biofilters, foto-ionisatie en actieve zuurstofbehandeling, NIEUW! • Biorotoren, biobed materiaal en vastbedsystemen, • Zandfilters, lamellenscheiders, • Filterelementen, filterspoelkoppen, • Mesafsluiters en terugslagkleppen, • Montage, service en onderhoud. Merrem & la Porte BV
N E T W O R K
Veilingweg 2
EKOTEK NETWORK
5301 KM Zaltbommel
"REEpRWEG " .EEROETEREN T F E INFO EKOTEKNETWORK COM
Tel.: +31(0) 418 57 82 53
WWW EKOTEKNETWORK COM
Fax.: +31 (0) 418 57 82 58
platform
Maarten Mouissie, Grontmij Rudy van Diggelen, Rijksuniversiteit Groningen, thans Universiteit van Antwerpen Uko Vegter, Waterschap Hunze en Aa’s
Nutriëntenverwijdering in overstromingsmoerassen Het Zuidlaardermeer (op de grens van Groningen en Drenthe) kent een matige waterkwaliteit en slecht ontwikkeld aquatisch ecosysteem. De oorzaak ligt vooral in de aanvoer van slib en nutriënten naar het meer vanuit de Hunze. De vraag is of aanleg van moerasgebieden rond deze beek kan bijdragen aan verlaging van de nutriëntenbelasting van het meer (vooral die van fosfaat) tot op het gewenste niveau. Om deze reden is in 2004 in het Hunzedal, even ten zuiden van het Zuidlaardermeer, een proefgebied ingericht waar inundatieregimes kunstmatig zijn nagebootst. Na drie jaar van meten en analyseren blijkt het aanleggen van overstromingsmoerassen op voormalige landbouwgronden niet automatisch tot een significante verwijdering van nutriënten uit het oppervlaktewater te leiden. Aanvullende maatregelen zijn daarom nodig.
I
n het begin van de 20e eeuw was het Zuidlaardermeer helder en rijk aan ondergedoken waterplanten1). Tegenwoordig is het meer geëutrofieerd met als gevolg dat het water troebel is, dat ondergedoken waterplanten ontbreken en dat de visstand wordt gedomineerd door brasem. Ook komt regelmatig bloei van blauwalgen voor, hetgeen meerdere malen heeft geleid tot een zwemverbod. De KRW-doelen voor het meer worden momenteel niet gehaald2). De oorzaak van de voedselrijkdom in het Zuidlaardermeer is nog steeds een te hoge aanvoer van fosfor en stikstof vanuit de Hunze. Tegelijkertijd is de kenmerkende moerasvegetatie langs de Hunze zo goed als verdwenen door intensivering van de landbouw. In het kader van de realisering van de Ecologische Hoofdstructuur vindt sinds 2000 natuurontwikkeling rondom de Hunze plaats3). In 2002 is via literatuurstudie onderzocht of herstel van moerasnatuur ook kan zorgen voor lagere stikstof- en fosforconcentraties in het Zuidlaardermeer en mogelijk zelfs voor een heldere toestand van het meer4). De studie liet zien dat dergelijke moerassen kunnen bijdragen aan substantiële vermindering van de nutriëntenbelasting benedenstrooms, maar tegelijkertijd dat grote verschillen bestaan in de mate van reductie die op verschillende locaties wordt gehaald. Daarom is gekozen voor een veldexperiment in het stroomgebied van de Hunze om helder te krijgen:
•
•
•
in welke mate overstromingsmoerassen rond de Hunze bijdragen aan nutriëntenverwijdering uit Hunze- en Zuidlaardermeerwater; of er verschillen zijn in effectiviteit van nutriëntenverwijdering tussen verschillende vegetaties (dotterbloemhooilanden en rietlanden); hoe de overstromingsmoerassen moeten worden aangelegd (vegetatietype, afplagdiepte, oppervlakte, inundatieregime) zodat de functies natuurontwikkeling en nutriëntenverwijdering optimaal worden gecombineerd.
Naast technisch-inhoudelijk onderzoek naar de effectiviteit van zuiveringsmoerassen had het project tevens een bredere doelstelling, die aansluit bij de voorgestelde toekomstige inrichting van het gebied. Hierbij zal sprake zijn van meervoudig grondgebruik binnen het grondwaterbeschermingsgebied waarbij de functies drinkwaterwinning, natuurontwikkeling, waterconservering, waterzuivering en noodwaterberging samengaan. De koppeling van deze waterfuncties leidt tot een landschappelijk en recreatief aantrekkelijk gebied en daarmee tot een sociaal-economische impuls voor de regio (Hunzedal). De resultaten over dit aspect van het onderzoek zullen eveneens in artikelvorm worden gepubliceerd. Het project is een initiatief van Waterschap Hunze en Aa’s, Provincie Drenthe, Stichting Het Drentse landschap en Waterbedrijf Groningen en maakt onderdeel uit van het Europese Interreg IIB-project Sustainable
Groundwater Management. De proef is uitgevoerd door Grontmij en de Rijksuniversiteit Groningen in samenwerking met de Stichting WBBS, de Universiteit Utrecht, Alterra, Royal Haskoning en het waterlaboratorium van Hunze en Aa’s.
Proefopzet, inundaties en metingen De proeflocatie van ongeveer 1,6 hectare ligt langs de benedenloop van de Hunze nabij de Groeve (zie afbeelding 1). In 2004 zijn de kaden om de locatie aangelegd en daarbinnen vier compartimenten, gescheiden door tussenkades (zie foto op pagina 31). Bij de Hunze is een waterinlaat gemaakt om water onder vrij verval en in gewenste hoeveelheden in te laten. Aan de andere zijde van het gebied bevindt zich een uitlaatpunt waar water in een poldersloot wordt geloosd (zie afbeelding). Binnen de compartimenten zijn verschillende vegetatietypen tot ontwikkeling gebracht. Het gaat om twee typen rietland (soortenrijk en soortenarm) en twee typen grasland (soortenarm grasland en dotterbloemhooiland). Bij het inlaatpunt, het uitlaatpunt en in de compartimenten is de waterkwaliteit afzonderlijk bepaald. In essentie komt de proef erop neer dat een overstromingsperiode wordt gesimuleerd, waarbij water in korte tijd (een etmaal) als golf binnenkomt en dan langzaam (in ongeveer twee weken) weer afstroomt en uitzakt. Dit bootst tot op zekere hoogte de van nature voorkomende natte periodes na. Vanaf 2004 tot en met 2007 zijn deze
H2O / 12 - 2009
29
inundaties zes keer per jaar herhaald. Tijdens de inundaties werden op zes plekken watermonsters genomen: de inlaat, de uitlaat en aan de afvoerzijde van de vier compartimenten. De monsters werden genomen op de dag dat de instroom werd gestopt, twee dagen erna en acht dagen erna. Deze watermonsters werden op verschillende nutriëntenfracties geanalyseerd. Daarnaast zijn chemische en fysische parameters gemeten die van invloed kunnen zijn op de nutriëntendynamiek. Naast metingen in de tijdelijke geïnundeerde proeflocatie zijn tevens wateranalyses uitgevoerd met monsters uit een permanent geïnundeerde proeflocatie, aangelegd voor een tweede proef van het project Sustainable Groundwater Management. Deze proeflocatie van circa drie hectare ligt iets zuidelijker, eveneens langs de Hunze (zie foto op pagina 32). Behalve naar deze waterparameters is ook gekeken ook bodemparameters en uitwisselingsprocessen van nutriënten tussen bodem, vegetatie, water en lucht. Er zijn metingen verricht aan demineralisatiesnelheid, denitrificatiesnelheid, afgifte van N2O, redox en temperatuur. Bovendien zijn jaarlijks gewasanalyses uitgevoerd. Aan de hand van deze metingen kon een nutriëntenbalans opgesteld worden. Verder zijn laboratoriumexperimenten uitgevoerd om de kinetiek van fosfaatadsorptie/desorptie te bepalen5) met bodemmonsters uit het Hunzedal. Met behulp van de GM-soilmeter6) is de ruimtelijke verdeling van nutriënten, ijzer, aluminium en organisch stof in de bodem in het Tusschenwatergebied bepaald. Hiermee zijn fijnschalige bodemkaarten gemaakt, die gebruikt kunnen worden bij de herinrichting van het gebied.
Afb. 1: De middenloop van het Hunze-gebied inclusief Zuidlaardermeer met de ligging van het proefgebied (rood kader).
Resultaten Nutriëntenverwijdering
In alle geplagde delen namen na de inundatie ‘s winters zowel de concentratie stikstof als fosfaat significant af, beide met circa 30 procent. Vooral nitraat en ammonium werden zeer goed verwijderd, respectievelijk met 50 tot 75 en met circa 90 procent. In ongeplagde delen was echter sprake van een toename van fosfaat. Voor stikstof was de situatie in de niet-geplagde delen min of meer neutraal. Hoewel nitraat en ammonium werden verwijderd, werd organisch gebonden stikstof in vergelijkbare hoeveelheid geleverd (zie tabel). ‘s Zomers is de situatie duidelijk anders. In alle behandelingen nam de concentratie van zowel stikstoftotaal als fosfaattotaal toe, ondanks afname van nitraat (met 83 tot 97 procent) en ammonium (met wisselende waarden). In het ongeplagde compartiment met grasvegetatie werd maximaal 0,3 mg/l fosfaat-P gemeten, terwijl de concentratie in het ingelaten water tien keer zo laag was (circa 0,03 mg fosfaat-P/l). In de geplagde delen was de afgifte van fosfaat veel kleiner (maximaal 0,07 mg fosfaat-P/l). In het permanent geïnundeerde proefveld (de infiltratieproef ) werden fosfaatconcentraties gemeten die vergelijkbaar waren met
30
H2O / 12 - 2009
het water in de Hunze. Hier was dus geen sprake van een duidelijke afgifte of verwijdering. Verklaring hiervoor ligt waarschijnlijk in het feit dat de fosfaatrijke bovenlaag is afgegraven bij de aanleg. De laboratoriumexperimenten met bodemmonsters uit het Hunzedal laten namelijk zien dat langdurige inundatie tot meer afgifte van fosfaat uit de bodem leidt.
oppervlaktewater. Bovendien blijkt anders dan verwacht sedimentatie van gebonden stikstof en fosfaat niet bij te dragen aan de nutriëntenverwijdering. Denitrificatie blijkt echter wel een belangrijk proces voor de verwijdering van stikstof. Bovendien lijkt afplaggen een goede methode om fosfaatnalevering te voorkomen of te beperken. Verschillen tussen vegetatietypen
De meetresultaten laten zien dat de aanwezige fosfaatbronnen afkomstig van het landbouwkundige gebruik een probleem vormen voor de fosfaatverwijdering uit het
De nutriëntenconcentraties in het uitstromende water liggen in vrijwel alle gevallen in rietlanden lager dan in het geval van graslanden. Dit effect is het grootste voor
Afb. 2: Dwarsdoorsnede van de hydrologische inrichting van het proefgebied (zie foto op pagina 31).
platform fosfaat, maar ook voor stikstof zijn de verschillen significant. Met betrekking tot rietlanden zijn geen duidelijke verschillen gevonden tussen soortenarme en soortenrijke varianten. Bij graslanden is dit wel het geval, maar nadere analyse laat zien dat de gevonden verschillen zijn terug te voeren op al dan niet plaggen en daarmee verwijdering van de fosfaatrijke toplaag. Inrichtingsadviezen
In de bovenste bodemlagen van de gronden in het Tusschenwatergebied zijn grote fosforvoorraden aanwezig als relict van de vroegere bemesting. Vrijwel alle fosfor is stevig geadsorbeerd aan de ook grote ijzervoorraden. Wanneer in het gebied zonder verdere maatregelen de Hunze weer vrijelijk en soms langdurig gaat inunderen, dan zal sprake zijn van een extra nutriëntenbelasting op het Zuidlaardermeer. En dit terwijl de hoop bestond dat moerassen juist voor een afname van nutriëntenbelasting zouden zorgen.
Bovenaanzicht van het proefgebied (zie foto hieronder)
De studie heeft laten zien dat de te verwachten nutriëntenbeschikbaarheid sterk verschilt tussen de permanent en de periodiek geïnundeerde delen. Daarmee verschilt ook de optimale inrichting. In de permanent te inunderen delen bestaat slechts één optie om tot significante reductie van fosfaatbeschikbaarheid te komen: verwijdering van de fosfaatrijke lagen. Metingen met de GM-soilmeter laten zien dat zeer grote voorraden fosfaat in en rondom de vroegere beekloop aanwezig zijn. Met herstel van deze loop zal vrijwel alle aan de bodem geadsorbeerde fosfaat zijn verwijderd.
Inundatie van middenste twee vakken. Overzicht nutriëntenverwijdering en levering per seizoen.
seizoen
locatie
In de periodiek te inunderen delen (de laagst gelegen delen) is rietland de meest voor de hand liggende vegetatie. Niet alleen is riet het beste aangepast aan het toekomstig waterregime, ook is de nutriëntenretentie van riet beter. Dat laatste is van belang, omdat de laagste delen het langst overstroomd zullen zijn en daarmee de grootste kans op fosfaatafgifte hebben.
Ptotaal
Porg
Ppart
PO4
Ntotaal
Norg
NH4
NO3
0.17
0.02
0.13
0.02
2.57
1.44
0.2 1
0.88
riet (1)**
58%
209%
33%
128%
14%
81%
-21%
-83%
gras (2)**
71%
731%
-9%
-15%
65%
185%
-55%
-95%
gras (3)**
451%
1205%
275%
818%
190%
362%
272%
-97%
riet (4)**
91%
72%
84%
224%
5%
63%
36%
-92%
0.17
0.01
0.12
0.03
4.40
1.52
0. 66
2.19
riet (1)**
-29%
138%
-38%
-17%
-31%
17%
-93%
-47%
gras (2)**
-1%
614%
-44%
-62%
-28%
62%
-86%
-73%
Graslandbeheer is alleen op de hogere, weinig overstroomde delen aan te raden, waar nodig in combinatie met ondiep plaggen. Uitmijnen door maaien en afvoeren is alleen haalbaar in de minder fosfaatrijke delen van het gebied. Spontane ontwikkeling tot soortenrijkere varianten van zowel rietvelden als graslanden zal sterk geremd worden door de bestaande dichte en soortenarme grasmat. Zonder menselijk ingrijpen (plaggen, herintroductie) is een snelle verandering in soortensamenstelling onwaarschijnlijk.
gras (3)**
76%
1023%
19%
-48%
1%
154%
-93%
-76%
Conclusies
riet (4)**
-34%
28%
-39%
-23%
-34%
9%
-86%
-49%
zomer Hunze (mg/l)*
winter Hunze (mg/l)*
* = Concentraties van verschillende P- en N-vormen in Hunzewater in mg/l. ** = Per proefvlak wordt de concentratie op inundatiedag 8 gegeven als procentueel verschil met de concentratie in Hunzewater. Een positief percentage betekent dat de concentratie is toegenomen ten opzichte van die in Hunzewater, dus dat P of N is geleverd, en vice versa. Bij de locatie staat tussen haakjes het compartimentnummer. Compartiment 1 en 2 zijn de soortenrijke varianten.
Het aanleggen van overstromingsmoerassen op voormalige landbouwgronden leidt niet automatisch tot een significante verwijdering van nutriënten uit het oppervlaktewater. Sterker nog: zonder aanvullende maatregelen ontstaat een fosfaatbron die het Zuidlaardermeer verder belast. Door gericht plaggen, inrichten met specifieke doelvegetaties, een beheer gericht
H2O / 12 - 2009
31
ook andere maatregelen tot verlaging van de fosfaatbelasting moeten leiden.
Uitlaat van het het proefgebied met enkele watermonsters die bestemd zijn voor diverse wateranalyses.
op maximale nutriĂŤntenverwijdering en optimalisering van het waterregime kan een situatie worden bereikt waarin een toename van biodiversiteit wordt gecombineerd met
LITERATUUR 1) Clason E. (1928). Over de plantengroei van het Zuidlaardermeer en omgeving. De Levende Natuur 1. 2) Waterschap Hunze & Aa’s (2008). Watersysteemplan Hunze. 3) Schollema P., U. Vegter, H. Wanningen en B. Zoer (2004). Duurzamer waterbeheer en nieuwe kansen voor natuur in het Hunzedal. De Levende Natuur nr. 6, pag. 221-226. 4) Olde Venterink H., R. van Diggelen, J. van den Burg en J. Verhoeven (2002). Moerassen langs de Hunze voor een helder Zuidlaardermeer: een studie naar de mogelijkheden van natuurlijke waterzuivering. Rijksuniversiteit Groningen en de Universiteit Utrecht. In opdracht van Waterschap Hunze en Aa’s. 5) Kemmers R. (2007). Desorptie en adsorptie van fosfaat na vernatting van veengrond uit het Hunzedal. Alterra. Document 1575. 6) Van Egmond F. en E. Loonstra (2008). Proceedings of the ďŹ rst global workshop on High Resolution Digital Soil Sensing and Mapping in Sydney. 7) Kooistra A., J. Rus, R. van Diggelen en U. Vegter (2004). Europees Water4all-project van start in het Hunze-gebied. H2O nr. 18, pag. 38-39.
een aanzienlijke verwijdering van nitraat en een minimale additionele fosfaatbelasting. Om de fosfaatdoelstellingen voor het Zuidlaardermeer te bereiken, zullen derhalve
advertentie
Wij maken er werk van. Maak jij het mee? Ondernemen in een complexe omgeving maar met overzicht,
De divisie Water adviseert en begeleidt opdrachtgevers en partners op het gebied van
betrokkenheid en verstand van zaken. Resultaatgericht: iedereen
kusten en rivieren, havens en vaarwegen, regionaal en stedelijk water. Het natuuront-
ZEGT HET SLECHTS ENKELEN MAKEN HET WAAR !2#!$)3 INFRASTRUCTUUR n
wikkelingsproject Willeskop in de Lopikerwaard bij Utrecht, het recent binnengehaalde
MILIEU n GEBOUWEN ,OS VAN ELKAAR MAAR OOK INTEGRAAL 7E GEVEN
waterbergingsproject Eelder Peizermade in Drenthe of het project herinrichting Mergelland-
de samenleving vorm door creatief te zijn in onze oplossingen en
oost. Wij zijn trots op onze projecten! Jij ook?
daadkrachtig in de uitvoering. !LS MEDEWERKER VAN !2#!$)3 VERLAAT JE GEBAANDE PADEN Je bent onderdeel van een netwerk van zakelijke professionals. )NGERICHT RONDOM KLANTEN ZODAT DEZE DIRECT PROlTEREN VAN ONZE kennis en ervaring. Wij brengen ideeĂŤn tot leven. Doe jij mee?
s !DVISEURS OPPERVLAKTEWATER
Ben je geĂŻnteresseerd?
s 0ROJECTLEIDERS GEBIEDSINRICHTING
Kijk op onze internetsite voor uitgebreide
s 0ROJECTLEIDERS STEDELIJK WATER s 0ROJECTLEIDERS SPECIALISTEN geotechniek
Imagine the result
32
H2O / 12 - 2009
functieomschrijvingen en contactpersonen. Je sollicitatie ontvangen we graag via www.werkenbijarcadis.nl of bel met RenĂŠ Teiken, recruiter, tel. 06-5073 6710.
platform
Frans Jorna, Royal Haskoning Philip Visman, Hoogheemraadschap van Rijnland Kees Peerdeman, Waterschap Brabantse Delta
Integrale gebiedsanalyse Noordrand-midden Waterschap Brabantse Delta streeft naar een robuust en duurzaam ingericht watersysteem. Om een duidelijk beeld te krijgen van de maatregelen die hiervoor nodig zijn, stelde het voor 27 stroomgebieden integrale gebiedsanalyses op. Zo ook voor het bijzondere stroomgebied Noordrand-midden, tussen Etten-Leur en de Mark, op de overgang van het zand- naar het kleigebied. Het gebied omvat zo’n 5.000 hectare en herbergt zowel natuur- als landbouwfuncties. is. Het waterschap maakt onderscheid tussen maatregelen voor de korte termijn (tot 2012) en voor de langere termijn (tot 2015/2027). De maatregelen zijn zover uitgewerkt dat op basis hiervan eenvoudig een inrichtingsplan op lokale schaal opgesteld kan worden. Met de integrale gebiedsanalyse is invulling gegeven aan de regionale uitwerking van het GGOR. Daarnaast is het resultaat van de gebiedsanalyse een belangrijke bouwsteen voor de herziening van het peilbesluit. In het plan zijn voorstellen gedaan voor peilen en peilgebieden binnen de ecologische hoofdstructuur, maar in sommige gevallen ook hierbuiten, in de landbouwgebieden. Tot slot zijn resultaten van de integrale gebiedsanalyse ingebracht bij de nadere uitwerking van de KRW.
Afb. 1: Overzicht plangebied.
B
elangrijke waterthema’s binnen dit stroomgebied zijn waterberging, uitwerking van het gewenste grond- en oppervlaktewaterregime (GGOR) voor landbouw en natuur, realisatie van waternatuur, een betere waterkwaliteit (conform de Kaderrichtlijn Water) en realisatie van ecologische verbindingszones. Vanuit verschillende beleidshoeken vinden ontwikkelingen plaats in dit gebied. Een allesomvattend totaalbeeld van de mogelijkheden en knelpunten en de waterhuishoudkundige gevolgen van de te nemen maatregelen ontbreekt echter. Daarom is een integrale gebiedsanalyse opgesteld, waarin een stroomgebiedsbenadering voorop
staat. Hierbij worden de waterthema’s integraal met elkaar in verband gebracht van boven- naar benedenstrooms, zodat men afwenteling kan voorkomen. Het resultaat van deze integrale gebiedsanalyse is een gebiedsbrede, hydrologisch onderbouwde en integrale visie op de inrichting van het watersysteem. De visie is gericht op een watersysteem dat optimaal is afgestemd op de (grondgebruik)functies van het gebied. Op basis van de analyse is voor alle waterthema’s inzicht gegeven in de te behalen doelen, de maatregelen die hiervoor uitgevoerd kunnen worden en de effecten. In de visie is een pakket van mogelijke maatregelen beschreven dat hiervoor nodig
De integrale gebiedsanalyse dient als bouwsteen voor inrichtingsplannen, peilplannen en toekomstig beleid. Het bevat daarom geen bestuurlijke keuzen. Die worden gemaakt in inrichtings- en peilenplannen waarop inspraak mogelijk is en bij de bestuurlijke vaststelling van beleidsproducten, zoals het stroomgebiedbeheerplan voor de KRW-maatregelen en het Waterbeheersplan 2009 voor het GGOR. Als eerste stap binnen de gebiedsanalyse is het beleidskader en de gewenste situatie voor de waterthema’s beschreven en uitgewerkt. De streefbeelden en doelstellingen zijn hierbij zo concreet mogelijk gemaakt. Dit bleek voor het thema KRW, maar ook ten aanzien van de doelen voor de natte landnatuur, nog behoorlijk complex te zijn. Vervolgens zijn op basis van bestaande gegevens, modellering van grond- en oppervlaktewater en gebiedskennis van de klankbordgroep de knelpunten voor
H2O / 12 - 2009
33
de waterthema’s bepaald. In een tweede klankbordgroepbijeenkomst zijn kansrijke maatregelen benoemd om de knelpunten op te lossen. Op basis hiervan zijn door de projectgroep twee scenario’s uitgewerkt waarvan de effecten zijn bepaald. In een derde bijeenkomst zijn de effecten besproken en de maatregelen aangescherpt. Om de streek bij het proces te betrekken zijn voorts een informatieavond en een interactieve workshop in vier deelgebieden belegd. Dit heeft geleid tot meer betrokkenheid van de streek bij de uitwerking van de beoogde maatregelen in inrichtingsplannen en in het reeds opgestelde peilenplan. Van groot belang hierbij was de waarde die de betrokken partijen (ZLTO, Staatbosbeheer, gemeente Etten-Leur en de hengelsportvereniging De Kleine Voorn) hechtten aan de continuiteit in de samenstelling van de projectgroep en de adviseurs. Afb. 2: Berekende knelpunten met betrekking tot inundatie.
Thema’s Waterberging In de integrale gebiedsanalyse is het thema wateroverlast en waterberging op een lokale schaal met het hydraulisch model Sobek uitgewerkt. De berekende knelpunten en de bijbehorende wateropgave zijn hiermee gedetailleerd berekend en getoetst aan de kennis van de peilbeheerders van het waterschap. Afbeelding 2 laat de berekende knelpunten zien, gerelateerd aan de geldende werknormen.
•
Om de inundatieknelpunten op te lossen, zijn door de klankbordgroep en de projectgroep twee scenario’s geformuleerd. Hierbij gaat één scenario uit van duurzame en brongerichte maatregelen (zoals het aanleggen van waterberging en verbreden van waterlopen); een ander scenario gaat uit van het sneller afvoeren van water. Geconcludeerd is dat zowel met duurzame, brongerichte maatregelen als met afvoermaatregelen de toekomstige knelpunten ten aanzien van de NBW-normering op het gebied van wateroverlast opgelost worden. Dat betekent niet dat geen inundatie in het gebied meer kan voorkomen. Het scenario met de duurzame, brongerichte maatregelen heeft bij het waterschap de voorkeur; GGOR Het plan en de bijbehorende mogelijke maatregelen voldoen aan de gestelde provinciale kaders voor het opstellen van het GGOR. Het GGOR betreft hierbij de situatie voor de periode tot 2015, waarbij het sectorale wensbeeld voor natuur, het optimale grond- en oppervlaktewaterregime, richtinggevend is. Door de voorgestelde maatregelen in de natuurgebieden, zoals peilverhoging en hydrologische isolatie, verbetert de situatie ten opzichte van de huidige situatie aanzienlijk. Dit is uitgedrukt in de mate van toename van kwel, verhoging van de voorjaarsgrondwaterstand en in doelrealisatie (berekend met Waternood). Afbeelding 3 geeft hierbij de verandering van de grondwaterstand berekend met een gekalibreerd grondwatermodel (in TRIWACO).
•
34
H2O / 12 - 2009
Afb. 3: Berekende verhoging van de grondwaterstand.
In belangrijke delen van natuurgebieden geldt dat in veel gevallen aan de wens voor de voorjaarsgrondwaterstand wordt voldaan, maar nog niet aan de gewenste situatie voor kwel. De kwel in de natuurgebieden kan binnen het gewenste bereik komen door vergaande maatregelen, zoals het stopzetten van de grondwaterwinningen en forse peilverhogingen in het omliggend landbouwgebied. Dit is op de middellange termijn (2015 tot 2030) maatschappelijk niet haalbaar. Extra waterconservering in te droog landbouwgebied is wel een maatregel waarmee de kwel die richting de natuurgebieden stroomt, bevorderd kan worden. Een onderdeel van het vast te stellen GGOR betreft het op onderdelen heroverwegen van de beoogde en vastgestelde natuurdoeltypen. Het is een proces dat in gang wordt gezet als blijkt dat de abiotische omstandigheden van dien aard zijn dat het beoogde natuurdoeltype ook op langere termijn niet haalbaar is. Hiervoor zijn in deze integrale gebiedsanalyse enkele beargu-
menteerde voorstellen gedaan waarin de terreinbeheerder (SBB) zich kan vinden. Uit de analyse blijkt dat de waterhuishouding over het algemeen goed is afgestemd op het landbouwkundige grondgebruik. Dit is berekend met de methode Waternood (zie afbeelding 4 voor het resultaat). Hierbij werden de te natte landbouwgebieden herkend door de gebiedskenners. In deze gebieden is extra drainage een effectieve maatregel. Hierbij mogen geen negatieve effecten op natuur ontstaan. Dit is binnen de beschermingszone van 500 meter rondom de natte natuurparels mogelijk met intensieve, ondiepe drainage. De insteek van het waterschap hierbij is dat extra drainage wordt gekoppeld aan voorgenomen maatregelen voor natuurherstel in één vergunningsaanvraag. Uit de studie blijkt voorts dat de verandering van de grondwaterstand buiten de ecologische hoofdstructuur, als gevolg van maatregelen in de natuurgebieden,
platform invloeden tegen te gaan. Met de beoogde maatregelen komt de gewenste klasse voor de biologische waterkwaliteit binnen bereik (STOWA-klasse IV). De fysisch-chemische waterkwaliteit in het overige (landbouw)gebied laat te wensen over met te hoge stikstof- en fosfaatgehaltes in het oppervlaktewater. Naast het reguliere, aangescherpte mestbeleid zijn hiertoe de volgende maatregelen kansrijk: - inrichten natte en droge bufferzones langs primaire waterlopen met een functie ecologische verbindingszones; - stimuleren actief randbeheer langs alle waterlopen in het gebied. Het gaat hierbij om droge extensief beheerde tweezijdige bufferstroken van minimaal vier meter; - stimuleren van teelten die met name fosfaat uit de bodem trekken rondom de kwetsbare natte natuurgebieden; - doorgaan met afkoppelen verhard oppervlak van de riolering in Etten-Leur. Afb. 4: Berekende doelrealisatie voor de landbouw.
Om de biologische waterkwaliteit te verbeteren, zijn de volgende maatregelen beoogd: - baggeren van de Halsche Vliet in combinatie met ecologisch herstel en een evenwichtige natuurlijke visstand; - gedifferentieerd maaibeheer in poldersloten waarbij het maaisel wordt afgevoerd. - herinrichting primaire waterlopen met de functie ecologische verbindingszone met variatie in waterdiepte, natuurvriendelijke oevers en begeleidende begroeiing; - vasthouden gebiedseigen water in enkele landbouwpolders, waardoor de inlaatbehoefte afneemt. Ecologische verbindingszones In het plangebied zijn langs de vaarten die afvoeren richting de Mark, ecologische verbindingszones beoogd. In de gebiedsanalyses zijn hiervoor inrichtingsmaatregelen opgesteld in samenspraak met het waterschap en de gemeente Etten-Leur. De volgende aspecten zijn hierbij meegenomen: de benodigde migratieroutes, doelsoorten die gebruik maken van de ecologische verbindingszones, de eigendomsituatie, koppeling met waterberging en verbetering van de biologische waterkwaliteit, inpassing in het landschap én recreatief medegebruik zoals wandelen, fietsen en kanoën. Bij de nadere uitwerking van de ecologische verbindingszones is voorts aangesloten bij het Masterplan Ecologische Verbindingszones van Etten-Leur.
•
Afb. 5: Te droge landbouwgebieden (geel weergegeven).
zeer gering is (5 tot 10 cm) en binnen een beperkte zone optreedt (zie ook afbeelding 3). Hierdoor zijn geen negatieve effecten op landbouw te verwachten. Afbeelding 5 geeft de te droge landbouwgebieden weer (doelrealisatie 70 tot 90 procent). In deze gebieden is waterconservering een serieuze optie. Waterconservering in deze gebieden leidt tot plaatselijke verhoging van de voorjaarsgrondwaterstand en hiermee een toename van de landbouwkundige opbrengst (+ circa 4 procent). Waterkwaliteit en KRW Bij de uitwerking van de ecologische en chemische waterkwaliteitsdoelen is zoveel mogelijk aangesloten bij de KRW-doelstellingen. Van belang hierbij is dat alle oppervlaktewater in het plangebied valt onder de categorie ‘sterk veranderd waterlichaam’. Hiervoor geldt een resultaatsverplichting om in 2015 te voldoen aan een goede ecologische en chemische toestand (GET) en een goed ecologisch potentieel (GEP). Daarnaast is het van belang dat het
•
stroomgebied niet afwentelt op het watersysteem van de Mark (waterlichaam type R7). Veenoxidatie in de bestaande laagveengebieden (Kelsdonk/Zwermlaken, de Berk en Weimeren) vormt een knelpunt voor de waterkwaliteit en hiermee voor het behalen van de natuurdoelen. Naast het vasthouden van gebiedseigen water om het grondwaterpeil te verhogen, blijkt het gedoseerd inlaten van water in zeer droge periodes een effectieve maatregel om uitdroging van natuurgebieden tegen te gaan en verdergaande veenoxidatie te voorkomen. Bij voorkeur dient dit gecombineerd te worden met een natuurlijke zuiveringsvoorziening. In het plangebied komen ook enkele wielen voor met de functie waternatuur (zie foto). De knelpunten ten aanzien van de waterkwaliteit zijn in beeld gebracht en geanalyseerd. Op basis hiervan zijn maatregelen benoemd, zoals opschonen, hydrologische isolatie, vrijzetten van oevers en aanleggen van bufferzones om landbouwkundige
Ambtelijke voorkeursvariant In de laatste (derde) klankbordgroep is over de effecten van scenario’s gediscussieerd. Op basis van de resultaten van de integrale gebiedsanalyse, de overleggen met de klankbordgroep en de streeksessies is door de projectgroep een ambtelijk standpunt bepaald ten aanzien van een voorkeursscenario. Met betrekking tot wateroverlast, natuurherstel en waterkwaliteit is dit scenario het meest effectief en duurzaam. Kosten voor mogelijke maatregelen worden geschat op ongeveer 7,5 miljoen euro. De
H2O / 12 - 2009
35
Afb. 6: Mogelijke maatregelen in het gebied waar de integrale analyse uitgevoerd is: Noordrand-midden.
mogelijke maatregelen zijn weergegeven in afbeelding 6. Met de beoogde maatregelen wordt een robuust watersysteem gecreëerd dat extreme neerslagsituaties kan opvangen en waarbij de hydrologische randvoorwaarden in de natte natuurgebieden worden gehaald. De wielen liggen hierbij duidelijk zichtbaar in het landschap en hebben een goede waterkwaliteit en bezitten een grote diversiteit aan planten en dieren die hierbij passen. De migratie van de ecologische doelsoorten (amfibieën, rietvogels, moerasvogels, libellen,
dagvlinders, het bermpje en op termijn de otter) via de ecologische verbindingszones langs de vaarten verloopt goed. Ten slotte blijven in dit watersysteem de omstandigheden voor de landbouw in de gebieden met de functie landbouw (agrarische hoofdstructuur en de groene hoofdstructuur landbouw) goed.
De waterthema’s zijn in deze integrale gebiedsanalyse in samenhang bekeken, zowel op het gebied van modelleren als bij het samengaan van maatregelen. Inundatieberekeningen zijn gekoppeld aan grondwaterberekeningen, omdat ze elkaar wederzijds beïnvloeden. Zo heeft het vasthouden van gebiedseigen water in natuurgebieden effect op de wateropgave in het omliggende gebied. Waterconservering in droge landbouwgebieden dient ook meerdere doelen: enerzijds een betere landbouwproductie, anderzijds toename van de grondwaterstroming richting de natuurgebieden. Ook tussen de thema’s waterkwaliteit en kwantiteit (GGOR/NBW) liggen belangrijke relaties. Zo heeft peilverhoging in natuurgebieden zowel invloed op de grondwaterstand als op de waterkwaliteit. Denk hierbij aan vermindering veenoxidatie, maar bij een te snelle peilverhoging, risico’s voor uitspoeling van stikstof, fosfaat en sulfaat. Ten slotte kan het realiseren van meer waterberging in waterlopen bijdragen aan het oplossen van de wateropgave, aan realisatie van ecologische verbindingszones én verbetering van de biologische waterkwaliteit. Inmiddels is voor het gebied een voorontwerp maatregelen Noordrand-midden opgesteld. Dit dient als basis voor het opstellen van concrete inrichtingsplannen, die de komende periode uitgewerkt zullen worden. Ook is op basis van de integrale gebiedsanalyse een peilenplan opgesteld dat de inspraakprocedure ingaat.
36
H2O / 12 - 2009
LITERATUUR Royal Haskoning, Witteveen+Bos en Taken Landschapsplanning (2005). Validatie en verdere operationalisering van de concept KRW-maatlatten voor de natuurlijke rivier- en meertype. In opdracht van RIZA. STOWA (1992). Beoordelingssystemen voor stromende wateren. Verdonschot P. (2000 ). Natuurlijke levensgemeenschappen van de Nederlandse binnenwateren deel 2, beken. Rapport AS-2 EC-LNV. Verdonschot P. (red) (1995). Beken stromen. Leidraad voor ecologisch beekherstel. Rapport 95-03 WEW-06. Arcadis (2003). West-Brabant rivierenland, toekomstvisie-plus Mark en Vliet. Eindconcept. EC-LNV (2001). Handboek Natuurdoeltypen, tweede geheel herziene editie. Provincie Noord-Brabant (2003). Groene Schakels, ecologische verbindingszones. Voorbeeldenboek. Provincie Noord-Brabant (2003). Partiële herziening Waterhuishoudingsplan 2 2003-2006. Provincie Noord-Brabant (2005). OGOR natuur in Noord-Brabant. Waterschap Mark en Weerijs (1998). Toekomstvisie Noordrand-west. Waterschap Mark en Weerijs (1997). Toekomstvisie Laakse vaart. Bosch S., H. Hakvoort en F. Diermanse (2005). Verantwoord omgaan met de nieuwe neerslagstatistiek. Stromingen nr. 1. HKV en KNMI (2004). Statistiek van extreme neerslag in Nederland. In opdracht van STOWA. De Rooij (1997). Ecologische inventarisatie Kelsdonk/ Zwermlaken. Van Oers M. et al (2007). Concept-Masterplan voor ecologische verbindingszone in Etten-Leur ‘Groene linten langs vaarten van het bruine goud’.
platform
Luuk Rietveld, Technische Universiteit Delft Alex van der Helm, Waternet Kim van Schagen, DHV Joost Kappelhof, Waternet
Geavanceerde sturing van drinkwaterzuiveringen met een integraal model PROMICIT is een project waarmee Waternet, DHV, ABB en TU Delft een doorbraak gerealiseerd hebben op het gebied van integrale modellering voor processturing van drinkwaterzuiveringsprocessen. Het richtte zich op het zuiveringsproces te Weesperkarspel van Waternet (met een productie van 30 miljoen kubieke meter per jaar). Hierbij werd gebruik gemaakt van de geautomatiseerde proefinstallatie die de zuivering van Weesperkarspel nabootst. Voor het realiseren van de doelstellingen werden twee promovendi, Alex van der Hem en Kim van Schagen, aangesteld die belangrijke delen van het onderzoek uitvoerden. De laatste promoveerde op 19 mei jl. (zie de vorige uitgave van H2O). Het project werd gesubsidieerd door SenterNovem in het kader van de TS-regeling (Technologische Samenwerking). Tijdens een afsluitend symposium op 4 maart bij Waternet werd teruggekeken op vijf jaar onderzoek.
I
n de jaren tachtig is veel geïnvesteerd in de zuiveringen van Weesperkarspel en Leiduin. Zo zijn ontharding en ozon-kool gerealiseerd. Tijdens die periode is veel kennis ontwikkeld en ervaringsdeskundigheid opgedaan. Ook zijn de processen geautomatiseerd, waarbij wel altijd een handmatige bijstelling mogelijk was. Dit leidde tot een zeer goede kwaliteit van het drinkwater voor Amsterdam en omstreken. Uitbreiding van de zuivering werd inmiddels niet meer verwacht, omdat de watervraag geleidelijk afneemt. Daarom is Waternet zich meer gaan richten op het optimaliseren van de bestaande installaties, zoals de biologische actieve koolfiltratie. Hierbij werden steeds vaker modellen gebruikt en werd ook meegewerkt aan de ontwikkeling van modelleeromgevingen zoals Stimela (gebaseerd op Matlab, waarmee drinkwaterzuiveringsprocessen kunnen worden doorgerekend). Deze modellen werden vervolgens gezien als een mogelijkheid kennis te borgen als compensatie voor het verdwijnen van ervaringsdeskundigheid en om ze in te zetten voor geavanceerde sturing. Dit zou dan kunnen leiden tot een optimale en duurzame bedrijfsvoering met minder gebruik van grondstoffen, waarbij de zuivering integraal wordt bezien1). Deze visie leidde tot PROMICIT. In het project werd gewerkt aan het opstellen van een integraal
model, het modelgebaseerd sturen van de zuivering, het aansluiten bij vragen uit de praktijk en het vertalen van de modelresultaten naar de praktijk én het gebruiken van de kennis voor opleiding.
Integraal modelleren van drinkwaterzuivering De verschillende zuiveringsprocessen in een installatie beïnvloeden elkaar, ook op de zuivering Weesperkarspel met ozonisatie, ontharding, actieve koolfiltratie en langzame zandfiltratie. Voorbeelden van de
onderlinge invloed tussen de processtappen zijn: • de concentratie natuurlijk organisch materiaal in het water en de gewenste desinfectie die de hoogte van de ozondosering bepalen; • de invloed van deze dosering op de hoeveelheid geproduceerde assimileerbaar organische koolstof; • als gevolg hiervan de biologische activiteit in de actieve koolfilters en uiteindelijk ook de biologische stabiliteit van het drinkwater;
Afb. 1: Integraal modelleren van zuivering leidt tot efficiëntere bedrijfsvoering.
H2O / 12 - 2009
37
wisselingen) en de benodigde desinfectiecapaciteit van de drinkwaterzuivering.
Modelgebaseerd sturen van drinkwaterzuiveringsinstallaties Een geavanceerde sturing zal leiden tot een (kleine) kostenbesparing in grondstoffen, maar vooral tot minder onderhoud. Voor drinkwaterzuivering geldt dat een kleine aanpassing van het proces op korte termijn kan leiden tot een groot effect op lange termijn. Daarom moet voorkomen worden dat te snel gereageerd wordt op kleine verstoringen. Voor het sturen van een zuivering is het van belang om het doel te bepalen van de zuivering en de bedrijfsvoering, de operationele beperkingen te kennen, de belangrijkste verstoringen te identificeren, te bepalen wat geregeld moet worden én hoe het geregeld moet worden. De modelgebaseerde aanpak bestaat uit verschillende niveaus8),9),10),11).
Afb. 2: Relatie van ozonisatie tot waterkwaliteit.
Afb. 3: Verschildrukmeting voor het schatten van de pelletgrootte. •
•
•
de adsorptieve capaciteit van de kool voor het verwijderen van organische microverontreinigingen door de hoeveelheid biologische omzetting van het natuurlijk organisch metariaal; de beïnvloeding van de bromaatvorming door de pH en de bromideconcentratie tijdens de ozonisatie; en tenslotte de beïnvloeding van de pH door de ontharding en de biologische omzettingen.
Door op een integrale manier naar de zuivering te kijken zou een optimale bedrijfsvoering mogelijk moeten zijn2). Maar wat is nu optimaal? Gekeken is bijvoorbeeld naar de kwaliteit van het geproduceerde water, de milieubelasting en de kosten van de bedrijfsvoering3). De conclusie luidde dat de kostenbesparingen op bedrijfsvoering misschien wel tien procent kunnen zijn, maar dit betekent voor de prijs van drinkwater slechts een verlaging van één procent. Een verlaging van de milieubelasting van de bedrijfsvoering van tien procent is te vergelijken met een vermindering van het aantal autokilometers van drie kilometer per inwoner per jaar. De grootste winst is te halen uit het verbeteren van de drinkwaterkwaliteit. Dit zal indirect leiden tot een vermindering van het gebruik van flessenwater. Flessenwater is 150 tot 200 keer zo duur als drinkwater en 90 tot 1000 keer zo slecht voor het milieu. In één van de onderzoeken is vooral
38
H2O / 12 - 2009
aandacht besteed aan de optimalisatie van de ozonisatie. Dit proces speelt een sleutelrol in de zuivering van Weesperkarspel: het wordt beïnvloed door voorgaande processen en beïnvloedt de volgende processen (zie afbeelding 2). Ozonisatie is belangrijk voor desinfectie van pathogene micro-organismen, oxidatie van organische microverontreinigingen, verbetering van smaak, geur, reuk en kleur en omzetting van natuurlijk organisch in biologisch afbreekbaar materiaal. Tevens leidt het tot de vorming van bromaat. Voor de modellering van ozonisatie zijn vergelijkingen opgezet voor het voorspellen van de concentratie van ozon in water (dosering en afname), afname van UV-absorptie, berekening van CT-waarde, afdoding van E. coli, vorming van AOC en bromaat. Dit model is getest op laboratorium- en proefinstallatieschaal4),5),6),7). Hiervoor was een speciaal ontwerp gemaakt dat een volledige propstroom kon simuleren en waarmee men na hele korte contacttijden (vanaf één seconde) al de afbraak van ozon kon meten. Het model kon vervolgens toegepast worden op de automatische sturing van de proefinstallatie en uiteindelijk ook op de sturing van de ozonisatie in het bedrijf. De afbraak van ozon en dus de CT-waarde bleek goed voorspeld te kunnen worden. Dit gold ook voor de bromaatvorming. Op grond hiervan kon een alternatieve besturing berekend worden die afgestemd was op de variatie van de waterkwaliteit over het jaar (temperatuurs-
Het doel van de ontharding is het verwijderen van calcium (en het verhogen van de pH) door het doseren van een base, in dit geval natronloog. Doordat een oververzadiging van calciumcarbonaat optreedt, zal het kristalliseren op pellets die bij tijd en wijle worden afgetapt. Regelmatig zal ook zandsuppletie moeten plaatsvinden. Het model van de ontharding bestaat uit een stromings-, een fluidisatie-, een evenwichtsen een kinetische component. Vooral voor de fluïdisatiecomponent is uitgebreid modelonderzoek verricht. Het model is gevalideerd aan de hand van laboratorium-, proefinstallatie- en bedrijfsproeven. Het vormt de basis van de sturing, geeft aan wat de sturingsrandvoorwaarden zijn, kan worden ingezet voor optimalisatie en vormt ook de basis voor modelgebaseerde monitoring. Voor de sturing van de ontharding is het vooral van belang fluïdisatie te garanderen en te voorkomen dat granaatzand wordt afgetapt. Hiervoor is het schatten van de pelletgrootte onderin de reactor noodzakelijk. Hiertoe is een systeem ontwikkeld met verschildrukmeting om de pelletgrootte te kunnen schatten en er dus op te kunnen sturen (zie afbeelding 3). De bedhoogte moet te allen tijde gemaximaliseerd en de ‘by-pass-flow’ geoptimaliseerd zijn om oververzadiging in het effluent te minimaliseren. Hierdoor kan het gebruik van granaatzand en chemicaliën significant dalen. Het model kan verder ingezet worden om de eindhardheid en de pH (na ontharding) te schatten (zie afbeelding 4). In combinatie met laboratoriummetingen blijkt dit zelfs een beter systeem dan het meten van de waterkwaliteit met on-line meetapparatuur. Gezien het feit dat een onthardingspellet een gemiddelde verblijftijd in de reactor heeft van ongeveer 100 dagen, is het voor een optimale bedrijfsvoering van belang voorspellingen te doen die rekening houden met deze tijdshorizon. Met ervaringsdeskundigheid is dit, door seizoensvariaties in onder andere de temperatuur, praktisch onmogelijk, maar met geavanceerde sturing met kennismodellen behoort dit wel tot de
platform melijk om voldoende water te leveren. De kwaliteitsborging gebeurt dan achteraf. Met behulp van modelgebaseerd werken wordt het echter mogelijk om de zuivering robuust te bedrijven door het inzetten van kennisgedreven voorspellingsmodellen, waarbij waterkwaliteit geoptimaliseerd kan worden. PROMICIT heeft een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling hiervan. In het project is de basis gelegd voor de ontwikkeling van de fundamentele kennis van de processen, het ontwikkelen van procesmodellen voor ozon en ontharding, het ontwikkelen van sensoren voor het schatten van de toestand van het proces, het ontwikkelen van algoritmes voor modelgebaseerde sturing en uiteindelijk de ontwikkeling van modelleeromgevingen die ingezet kunnen worden voor het simuleren van de processen. Afb. 4: Schatting van waterkwaliteit met modelgebaseerd monitoren.
Afb. 5: Scherm van Waterspot met modellen ontwikkeld in PROMICIT.
mogelijkheden. In het afgelopen jaar is op Weesperkarspel geëxperimenteerd met een verbeterde sturing van de ontharding. Het gebruik van granaatzand bleek meer dan gehalveerd te zijn.
Procesautomatisering De vraag is nu hoe de kennis die ontwikkeld is met PROMICIT geïmplementeerd kan worden in de procesautomatisering. Momenteel wordt kwantiteitssturing toegepast, waarbij vraagvoorspelling een belangrijke factor vormt. De kwaliteitssturing, zoals ontwikkeld in PROMICIT, kan nu doorgevoerd gaan worden. Een volgende stap waaraan Waternet werkt, is het standaardiseren van de besturingssystemen, waarbij modelgebaseerd regelen standaard is opgenomen. Niet alleen binnen drinkwater maar voor de hele watercyclus. Hiervoor is WARP (Waternet Automatisering en Regeling Primaire proces) in het leven geroepen. Het belangrijkste aspect voor het slagen van modelgebaseerd regelen is een user interface die begrepen wordt door de bedrijfsvoerders om het proces te controleren en bij te sturen. De uitdaging is dus om de kennis die PROMICIT opleverde, te verankeren in het sturingssysteem en die over te dragen aan de bedrijfsvoerders en de procesautomatiseerders.
Productie Omdat de modellen voor de technologen nog moeilijk toegankelijk zijn, is het beeld van de werkelijke waarde van de ontwikkelingen nog slecht te beoordelen. Het ter beschikking komen via een simulator (Waterspot) van de modellen aan de technologen van de productieafdeling zal inzicht geven in de betrouwbaarheid en robuustheid van de modellen. Dan zal blijken in welke mate ze ingezet kunnen worden voor beslissingsondersteuning in de bedrijfsvoering. Verankering van de kennis die is opgedaan binnen het onderzoek is derhalve een punt van aandacht. Dit geldt tevens voor het onderhoud en beheer van de opgeleverde producten.
Breder perspectief Toen PROMICIT in 2003 begon, was men sceptisch over het gebruik van modellen in de processturing. Door de jarenlange ervaring in de bedrijfsvoering leek het erop dat de computer niets zou kunnen toevoegen. Inmiddels is automatisering gemeengoed geworden en het gebruik van ICT niet meer weg te denken uit onze samenleving. Traditioneel is een zuivering robuust en overgedimensioneerd, wordt het bedreven op ervaring en gaat het er voorna-
Om de modellen te verbeteren wordt op fundamenteel niveau het gedrag van organische microverontreinigingen, zoals hormoonverstorende stoffen, onderzocht met als doel op grond van de karakteristiek van de stof het gedrag in de zuivering te voorspellen. Ook wordt de stroming in zuiveringsprocessen bestudeerd om beter te kunnen ontwerpen zonder last te hebben van kortsluitstroming12). Op het gebied van de processen wordt onderzoek verricht naar ionenwisseling voor het verwijderen van organische stof ter verbetering van de biologische stabiliteit en de optimalisatie van de biologische actieve koolfiltratie13). Er zal zelfs onderzocht worden of deze processen ook efficiënt ingezet kunnen worden in de afvalwaterzuivering ter voorkoming van afgeven van organische microverontreinigingen aan het oppervlaktewater. Een belangrijke uitkomst van het project is dat meer aandacht besteed moet worden aan de schatting van de toestand van de processen en dat niet alleen gekeken moet worden naar de geproduceerde eindkwaliteit. Dit leidde tot initiatieven om metingen te gaan doen in de processen. Een voorbeeld daarvan is het meten met akoestische signalen in zandfilters. De ervaringen van PROMICIT zijn ook meegenomen in het Europese project TECHNEAU. In dit project wordt onder andere verder gewerkt aan het ontwikkelen van een vrij toegankelijk modelleerplatform14), nieuwe sensoren15) en nieuwe zuiveringstechnieken. Optimalisatie van bedrijfsvoering is daarbij zeer belangrijk. Als grootste struikelblok voor het gebruik van modellen wordt de toegankelijkheid voor procestechnologen en bedrijfsvoerders genoemd. Deze zijn vaak niet bekend met modelleeromgevingen. Daarom is begonnen met het ontwikkelen van een simulatiepakket om de toegankelijkheid te verbeteren. Het sluit aan bij de dagelijkse bedrijfsvoering. De modellen kunnen aangestuurd worden via een omgeving die lijkt op de gangbare SCADA-systemen. Dit simulatiepakket kan dan niet alleen gebruikt worden voor verbetering van de procesvoering maar ook voor het trainen van bedrijfsvoerders. Nieuwe uitdagingen zijn de koppeling met datasystemen, de verbetering en uitbreiding
H2O / 12 - 2009
39
van de modellen, het schatten van de procestoestand en de koppeling met andere gerelateerde vakgebieden, zoals drinkwaterdistributie en afvalwaterbehandeling, inbedding in de bedrijfsvoering van (drink) waterzuiveringen en vervolgens implementatie in beslissingsondersteuning en bij processturing. LITERATUUR 1) Bosklopper Th., L. Rietveld, R. Babuska, B. Smaal en J. Timmer (2004). Integrated operation of drinking water treatment plant at Amsterdam water supply. Water Science and Technology: Water Supply 4 nr. 5-6, pag. 263-270. 2) Rietveld L., A. van der Helm, K. van Schagen, L. van der Aa en H. van Dijk (2008). Integrated simulation of drinking water treatment. Journal of Water Supply: Research and Technology-AQUA 57, nr. 3, pag. 133-141. 3) Van der Helm A., L. Rietveld, Th. Bosklopper, J. Kappelhof en H. van Dijk (2008). Objectives for optimization and consequences for operation, design and concept of drinking water treatment plants. Water Science & Technology: Water Supply 8, nr. 3, pag. 297-304. 4) Van der Helm A., P. Smeets, E. Baars, L. Rietvelden H. van Dijk (2005). Dosing ratios for reduced bromate formation by dissolved ozone dosing. Water Science and Technology: Water Supply 5, nr. 5, pag. 35-40. 5) Van der Helm A., P. Smeets, E. Baars, L. Rietveld en H. van Dijk (2007). Modelling of ozonation
for dissolved ozone dosing. Ozone Science & Engineering 29, nr. 5, pag. 379-389. 6) Van der Helm A., L. Rietveld, E. Baars, P. Smeets en H. van Dijk (2008). Modeling disinfection and by-product formation during the initial and the second phase of natural water ozonation in a pilotscale plug flow reactor. Journal of Water Supply: Research and Technology-AQUA 57, nr. 6, pag. 435-449. 7) Smeets P., A. van der Helm, Y. Dullemont, L. Rietveld, H. van Dijk en G-J. Medema (2006). Inactivation of Escherichia coli by ozone under bench-scale plug flow and full-scale hydraulic conditions. Water Research 40, pag. 3239-3248. 8) Van Schagen K., R. Babuska, L. Rietveld en E. Baars (2006). Optimal flow distribution over multiple parallel pellet reactors: a model-based approach. Water Science and Technology 53, nr. 4-5, pag. 493501. 9) Van Schagen K., L. Rietveld, R. Babuska en E. Baars (2008). Control of the fluidised bed in the pellet softening process. Chemical Engineering Science 63, nr. 5, pag. 1390-1400. 10) Van Schagen K., L. Rietveld en R. Babuska (2008). Dynamic modelling for optimisation of softening. Journal of Water Supply: Research and TechnologyAQUA 57, nr. 1, pag. 45-56. 11) Van Schagen K., L. Rietveld, R. Babuska en O. Kramer (2008). Model-based operational constraints for fluidised bed crystallisation, Water Research 42, nr. 1-2, pag. 327-337.
12) Wols B., W. Uijttewaal, L. Rietveld, G. Stelling, H. van Dijk en J. Hofman (2008). Residence time distributions in ozone contactors. Ozone Science & Engineering 30, nr. 1, pag. 49-57. 13) Cornelissen E., N. Moreau, W. Siegers, A. Abrahamse, L. Rietveld, A. Grefte, M. Dignum, G. Amy en L. Wessels (2008). Selection of anionic exchange resins for removal of natural organic matter (NOM) fractions. Water Research 42, nr. 1-2, pag. 413-423. 14) Dudley J., G. Dillon en L. Rietveld (2008). Water treatment simulators. Journal of Water Supply: Research and Technology-AQUA 57, nr. 1, pag. 13-21. 15) Van den Broeke J., P. Ross, A. van der Helm, E. Baars en L. Rietveld (2008). Use of on-line UV/Vis -spectrometry in the measurement of dissolved ozone and AOC concentrations in drinking water treatment. Water Science & Technology 57, nr. 8, pag. 1169-1175.
advertentie
Drijvende kracht Le Pooleweg 9 2314 XT Leiden Tel.: 071 - 581 40 40 Fax: 071 - 581 40 49 E-mail: office@benelux.auma.com
Aandrijvingen voor afsluiters van Auma staan wereldwijd bekend als zeer veilig en betrouwbaar. Maar ze zijn ook en vooral klaar voor een toekomst waarin procesbeheersing, meer nog dan vandaag, draait om geïntegreerde automatische besturing. Om de productie te waarborgen en maintenance veiliger, eenvoudiger en goedkoper te maken, is Auma de logische keuze. Want de aandrijvingen van Auma zijn doeners én denkers tegelijk, die gemakkelijk te integreren zijn in elk gangbaar geautomatiseerd procesbesturingssysteem. Auma bekleedt al ruim 40 jaar een toppositie als ontwerper en producent van innovatieve aandrijvingen voor afsluiters. Conventionele, non-intrusive en explosieveilige aandrijvingen die toegepast worden in veeleisende omgevingen als waterbeheer en (petro-)chemie. Onze salesengineers werken graag met u mee aan de beste configuratie voor uw installaties. Maak eens een afspraak, en ontdek ons oplossend vermogen.
AUMA, SOLUTIONS FOR A WORLD IN MOTION
40
H2O / 12 - 2009
agenda 15-19 juni, Delft Baggeren en reclamatie seminar over baggeren en reclamatie, bestemd voor (toekomstige) beleidsmakers en hun adviseurs bij overheden, havenautoriteiten, offshore-bedrijven en andere organisaties die baggerprojecten uitvoeren. Organisatie: International Association of Dredging Companies, in samenwerking met UNESCO-IHE. Informatie: (070) 352 33 34.
16 juni, Wageningen Herkennen van en anticiperen op gevaarlijk weer bijeenkomst waarop specialisten van waterschappen en MeteoConsult informatie verstrekken over de klimaatverandering, neerslagverwachtingen, ondersteuning bij het operationele oppervlaktewaterbeheer en het CAW-centraalpostsysteem. Organisatie: Actemium. Informatie: Debby Poels of Erik Wieleman (0413) 34 99 99.
16 juni, Amsterdam Almere buitendijks: visie en lef of grootheidswaanzin? tweede debat in de reeks ‘Delta in Balans’, over de expansiedrift van Almere. Organisatie: Deltares en Delft Cluster. Informatie: www.delftcluster.nl. Aanmelding: www.rodehoed.nl.
17-19 juni, Maastricht TECHNEAU conferentie met als thema ‘Veilig drinkwater van bron tot tap - state of the art en toekomstperspectieven’, waarin onder meer waterbehandeling, monitoring, sensoren en modellen aan de orde komen die de drinkwaterkwaliteit nu en in de toekomst moeten garanderen. Organisatie: Europese Commissie, IWA en WML. Informatie: www.techneau.org.
18 juni, Amsterdam De complexiteit van projecten in een stedelijke omgeving congres ter gelegenheid van de oplevering van de bodemsanering van de Oostergasfabriek, met onder meer een inleiding van Roelof Kruize van Waternet over de verplaatsing van de rwzi Amsterdam-Oost en -Zuid. Organisatie: Gemeente Amsterdam, Dienst Milieu en Bouwtoezicht en Projectbureau Bodem. Informatie: (020) 254 39 70.
18 juni, Arnhem Nieuwe sanitatie in ontwikkelingslanden bijeenkomst over de behoeften op sanitatiegebied in ontwikkelingslanden en de voorwaarden voor een succesvolle samenwerking tussen waterschappen en ontwikkelingsorganisaties. Organisatie: Aqua for All en STOWA. Informatie: (030) 232 11 99.
24 juni, Soestduinen Nieuwe Waterwet congres over de nieuwe Waterwet en de gevolgen hiervan voor het Rijk, gemeenten, provincies, waterschappen en het bedrijfsleven. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
25 juni, Ede Stadswaterkwaliteit, van emissiereductie naar schoon water studiedag over de waterkwaliteit in de stad, die ondanks twee decennia basisinspanning nog niet overal goed genoeg is. Welke bronnen zijn daar verantwoordelijk voor en hoe zijn deze aan te pakken? Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: www.riool.net.
25 juni, Utrecht Industrieel water zevende editie van dit jaarcongres, met aandacht voor de wet- en regelgeving, zoals de Kaderrichtlijn Water, de Waterwet en de lozingsbesluiten én negen praktijklezingen. Organisatie: Euroforum en Aqua Nederland. Informatie: (040) 297 48 21.
25 juni, Utrecht Hoe ver(-)gaat het veen? themadag waarop antwoord wordt gegeven op vragen als: Blijft de slappe bodem dalen in de Delta? Blijft er nog veen over? Wat is de relatie met het nieuwe Nationaal Waterplan? En is bodemdaling aanleiding het land anders te gebruiken? Onderzoeksresultaten worden besproken met wetenschappers, praktijkmensen, beleidsmakers en bestuurders. Organisatie: stichting Planet Earth. Informatie: www.mijnaarde.nl; sandra.broekhof@curnet.nl; roegzana.hoesenie@curnet.nl.
25 juni, Utrecht Zoetwatervoorziening in Nederland bijeenkomst waarop het veiligstellen van de zoetwatervoorziening van Nederland in de toekomst centraal staat. Waterleveranciers én -gebruikers moeten samen een koers inslaan die leidt tot een samenhangend en duurzaam zoetwaterbeleid. Organisatie: ministerie van Verkeer en Waterstaat. Informatie: www.zoetwatervoorziening.nl.
2 juli, Utrecht Waterwet voor overheden verdiepingsbijeenkomst voor de verschillende overheden over de Waterwet, met vooral aandacht voor kennisoverdracht en het uitwisselen van ervaringen. Organisatie: ministerie van Verkeer en Waterstaat. Informatie: Léonie den Heijer van Grontmij (0165) 56 71 55.
8 juli, Amsterdam Dealing with sea level rise in deltaic regions - an international comparison congres voor beleidsmakers en academici met interesse voor de bestuurlijke en sociale kanten van technologische kennisoverdracht. Als uitgangspunt wordt daarbij het rapport van de Deltacommissie gebruikt. Organisatie: Centre for Maritime Reserach MARE. Informatie: www.marecentre.nl.
9 september, Rotterdam Spiegeldag gebiedsontwikkeling jaarlijkse bijeenkomst waarop nu gebiedsontwikkeling centraal staat, met de presentatie van de uitkomsten van het zesjarige programma Vernieuwend Ruimtegebruik en het Praktijkboek Gebiedsontwikkeling NederLandBovenWater II. Organisatie: Habiforum. Informatie: (070) 364 87 03.
18 september, Lelystad De afvalwaterzuivering als energiefabriek II vervolg op het gelijknamige ‘uitverkochte’ symposium afgelopen februari, met nieuwe presentaties over de energiebenutting bij de afvalwaterzuivering. Organisatie: themagroep afvalwaterzuivering Waternetwerk. Informatie: Berend Reitsma 06 51 22 60 05 of Cora Uijterlinde (030) 232 11 99.
6-9 oktober, ‘s-Hertogenbosch Riolering en stedelijk watermanagement vakbeurs over riolering en stedelijk watermanagement. Organisatie: Holapress. Informatie: (040) 208 60 43.
12-14 november, Assen Grond, groen en water nieuwe vakbeurs die zich richt op alle facetten van de GWW-markt, met onder meer aandacht voor watermanagement en het zuiveren van waterstromen op grote én op kleine schaal. Organisatie: Expo Management. Informatie: Johan Wolters, jwolters@expo-management.nl.
Buitenland
25-26 juni, Koksijde (B.) Effluent als bron workshop over de voor- en nadelen van effluent als bron, met een bezoek aan de effluentbehandelingsinstallatie van de IWVA in Wulpen. Organisatie: themagroep watervoorziening Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.
H2O / 12 - 2009
41
handel & industrie Demi Water Plant Botlek stap verder Prefab rioolgemaal voor Zevenaar De Demi Water Plant Botlek, een waterzuiveringsinstallatie die demiwater aan verschillende bedrijven in het Rijnmondgebied gaat leveren, is een stap verder. De installatie is inmiddels wind- en waterdicht. De bedoeling is dat de installatie in januari volgend jaar water gaat leveren.
Voor de nieuwe woonwijk Groot Holthuizen van de gemeente Zevenaar heeft het bedrijf Arveon een prefab HDPE rioolgemaal geleverd. Het gemaal is op de bouwplaats van Arveon in ‘s-Heerenberg gebouwd, waarna het met een dieplader naar de eindbestemming is gereden en geplaatst. Het gemaal bestaat uit een ondergrondse pompkelder met daarin twee pompen, nat opgesteld, die elkaars reserve zijn. De diameter van het gemaal bedraagt drie meter en is bijna acht meter diep. Het gemaal is geheel in polyethyleen uitgevoerd en met beton verzwaard. De capaciteit van elke pomp bedraagt 235 kubieke meter per uur, wat in de toekomst kan worden uitgebreid tot maximaal 385 kubieke meter per uur. Waterschap Rijn en IJssel beheert het rioolgemaal. Door hun handen af te drukken in het nog natte beton bekrachtigden (v.l.n.r.) Cees Jan Asselbergs (Deltalinqs), Max van de Meer (Huntsman Holland), Peter Vermaat (Evides), Bas Hennissen (Havenbedrijf Rotterdam) en Jack de Kreij (lid Raad van Commissarissen van Evides) hun samenwerking in de Rotterdamse haven.
De installatie wordt gebouwd op het terrein van Huntsman Holland BV. In combinatie met de al bestaande demiwaterleiding in de Rijnmond zorgt de installatie voor een langdurige demiwatervoorziening voor de Rotterdamse haven.
Het ontwerp en de ontwikkeling van de demiwaterinstallatie ligt in handen van Evides Industriewater. De capaciteit gaat uiteindelijk 1.400 kubieke meter per uur bedragen.
Op het maaiveld wordt een schakelkast geplaatst voor de besturing van de beide pompen. Het toerental van de pompen wordt, om energie te sparen, geregeld met frequentieregelaars. In de centrale meld- en regelkamer van het waterschap kunnen alle gegevens, zoals niveau, druk en hoeveelheid, uitgelezen worden. Voor meer informatie: (0314) 67 51 60.
Expositie over duurzame waterbouw In het Friese Akkrum is sinds 5 juni een permanente expositie te bekijken over duurzame waterbouw met materialen die een alternatief bieden voor ‘fout hout’. Rond het passanteneiland van jachthaven Tusken de Marren in Akkrum staan steigers, meerpalen en damwanden uit allerlei verschillende materialen, waaronder 16 FSC-houtsoorten en twee soorten gemodificeerd hout. Daarnaast zijn verschillende soorten kunststof, staal en beton te zien. Er staat zelfs een steigertje van bamboe-composiet. In de Nederlandse waterbouw is driekwart van het gebruikte hardhout illegaal gekapt tropisch hardhout. Dit gebruik draagt bij aan de vernietiging van grote arealen tropisch regenwoud. De keuze voor fout hout komt vaak voort uit onwetendheid over bestaande duurzame alternatieven. Volgens de initiatiefnemer van de expositie en milieukundige Caspar Bosma geven 25 bedrijven een ‘uniek’ overzicht van wat er op de markt is aan alternatieven voor het gebruik van tropisch hardhout. De keuze voor een jachthaven is ingegeven door de hoge eisen die gesteld worden aan materialen die staan in het grondwater, de bodem, in het water en op het grensvlak van water en lucht. Bosma wil vooral overheden bereiken. “De overheid is grootverbruiker van illegaal
42
H2O / 12 - 2009
gekapt tropisch hardhout. Zij wil wel vanaf 2010 alleen maar legaal gekapt hout met keurmerk gebruiken, maar ambtenaren bij het Rijk, provincies, gemeenten en ook waterschappen denken vooral nog aan het bekende, vaak niet legaal gekapte hout. Dit komt omdat ze onbekend zijn met de alternatieven, de beschikbaarheid ervan, de levertijden en omdat ze problemen verwachten bij de verwerking. Deze expositie toont op één locatie alles wat op de markt is als alternatief voor hardhout, dat het goed verwerkt kan worden en hoe het zich gedraagt in de praktijk.” Op de internetpagina www.duurzamewaterbouw.nl is uitgebreide informatie over dit project te vinden.
Het prefab rioolgemaal van polyethyleen.
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
26 juni 2009:
Themanummer Stedelijk Waterbeheer
ww
w.B e
eld
ba n
kVe
nW.n
l, R ijk
swate
rstaat
Bereik de kopstukken van de Nederlandse Watersector
o Fot
Stedelijke gebieden hebben te maken met verschillende waterproblemen. De waterkwaliteit is slecht en er is wateroverlast. Op 26 juni a.s. verschijnt daarom het themanummer Stedelijk Waterbeheer van H2O, tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer. H2O gaat in op hoe waterbeheerders in de steden met deze kwesties omgaan. In dit nummer onder andere: t verschil van mening tussen waterschappen en stedenbouwkundigen bij gemeenten t het betrekken van de inwoners bij waterplannen t een interview met de gemeente Dordrecht
:
Bereik de beslissers in de waterbranche optimaal en plaats uw advertentie in dit themanummer Stedelijk Waterbeheer. Reserveer uiterlijk vóór 12 juni advertentieruimte. Neem voor meer informatie contact op met: Roelien Voshol, 010 – 42 74 154 Brigitte Laban, 010 – 42 74 152 adv.h2o@nijgh.nl
KWR: kennisinstituut voor de watercyclus Met een krachtige historie in drinkwateronderzoek en een open vizier naar de waterproblemen van nu en de toekomst, verbreedt KWR zijn activiteiten naar de hele watercyclus. Dit doen we voor diverse organisaties zoals waterbedrijven, waterschappen, gemeenten, bedrijfsleven, Provincies en Rijk. KWR helpt de watersector uitdagingen te signaleren en levert middelen en innovatieve strategieën om succesvolle oplossingen te realiseren.
Afvalwater en watercyclus Het team Watertechnologie van KWR richt zich op wetenschappelijk innovatief onderzoek, kennisintensieve adviesdiensten en het ontwikkelen van commerciële projecten in de waterketen. Het onderzoek is gericht op het creëren van synergievoordelen door een integrale beschouwing van de watercyclus op robuustheid en duurzaamheid. Het onderzoek doen wij in nauwe samenwerking met partners uit de publieke sector. Meer informatie: kijk op www.kwrwater.nl of bel 030 60 69 511.
Watercycle Research Institu te