nยบ
43ste jaargang / 21 mei 2010
10 /
2010
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
AANPAK DRINKWATER- EN SANITATIEPROBLEMEN IN BENIN INTERVIEW MET DIJKGRAAF LUC KOHSIEK MONITORINGSPROTOCOL VOOR BAGGERWERKZAAMHEDEN ONTWIKKELING VAN WATEROVERLASTKAARTEN
Onze wereld MWH zet al meer dan 160 jaar haar voetstappen in de wereld van advies- en ingenieursdiensten; een breed werkterrein met steeds nieuwe vragen waarvoor innovatieve expertise nodig is. Om de beste oplossingen te vinden, combineren we internationale technologie, regionale kennis en lokale vaardigheden in een wereldwijd netwerk. Onze adviseurs en ingenieurs werken samen met elk een eigen focus op het gebied van Milieu & Ruimte, Water, Energie & Afval en Industrie & Havens. We werken voor lokale en landelijke overheden, nationale en internationale bedrijfsleven en industrie, en bedienen opdrachtgevers lokaal en multinationaal. Ongeacht welk werkterrein, ‘duurzaam’ en ‘maatschappelijk verantwoord’ staan in onze visie altijd voorop. Wij staan graag met onze voeten in de modder om de voetafdruk van onze opdrachtgevers kleiner te maken. Ben jij specialist op een van onze terreinen en heb je de juiste voetafdruk? Kijk op onze website voor informatie over MWH en actuele vacatures.
MWHglobal.nl WerkenbijMWH.nl
Samenwerking in de praktijk
I
n Oost-Nederland gaan binnenkort een 35-tal landbouwbedrijven de bedrijfsvoering aanpassen om de waterkwaliteit van de Slinge te verbeteren. Ze werken hiervoor samen met Waterschap Rijn en IJssel. Het riviertje begint in Duitsland en heeft nogal wat last van uitspoeling van meststoffen van de landbouwpercelen. In Nederland wordt nu dus het één en ander ondernomen. In Duitsland zou hetzelfde moeten gebeuren om de Slinge daadwerkelijk schoner te krijgen.
De Slinge ligt in een ecologische verbindingszone. Mede daardoor maar ook vanwege de eisen uit de Kaderrichtlijn Water probeert Waterschap Rijn en IJssel de landbouwers én de gemeenten langs het riviertje te bewegen iets te doen aan de lozingen in de Slinge.
Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 106,- per jaar excl. 6% BTW € 140,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2010 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
Niet alleen verbetert de waterkwaliteit, ook de efficiëntië van de landbouwbedrijven is bij deze maatregel gebaat, meent het waterschap. Het is kortom een voorbeeld van werkzaamheden die voor alle partijen goed uitpakken, waarschijnlijk weinig extra geld kosten en de samenwerking tussen hen doet ontstaan waaruit mogelijk nog andere voordelen zijn te halen. Peter Bielars
inhoud nº 10 / 2010 / *thema
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Pieter de Vries Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565, Schiedam Persberichten: persbericht@vakbladh2o.nl Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute)
Ook riooloverstorten belasten nu het water nog negatief. De landbouwers zijn nu dus voor een belangrijk deel om. Zij gaan ervoor zorgen dat minder bemest wordt. Daarvoor krijgen ze hulp van hun standsorganisatie en Kreis Borken aan de andere kant van de grens.
4 / Studenten bedenken oplossingen voor extreme wateroverlast in Rio de Janiero
Rutger van Hogezand en Jeroen Kluck
6 / Simulatie onmisbaar in bedrijfsvoeringscentrum van de toekomst
Ignaz Worm, Harry Leijssen en Hans van der Kolk
8 / Stichting Le Pont slaat een brug tussen Benin en Nederland
4 10
10 / Interview met Luc Kohsiek Maarten Gast
12
/ Toepassing gesloten kringloop bij aanpak baggeropgave in Overijssel Jappe de Best en Remco Drewes
14
/ Gemeenten en waterschap sturen samen voor schoner water in Noord-Holland Klaas-Jan de Hart, Klaas-Jan van Heeringen en Anne Leskens
37 12
16
/ Zeespiegelstijging Noordzee door natuurlijke en regionale factoren Bert Amesz
20 / Verenigingsnieuws 27 / Monitoringsprotocol voor
baggerwerkzaamheden
144 27
Arjen Kikkert, Thijs Woolderink en Freddy Loosman
30 / De effectiviteit van bodemhappers Wouter Lengkeek, Sietse Bouma en Bas van der Wal
33
/ Klimaatatlas: ontwikkeling van wateroverlastkaarten Walter Immerzeel, Hasse Goossen, Monique de Groot en Peter Droogers
37 / Agenda 38 / Handel & Industrie Bij de voorpagina: met nederlandse hulp verbetert de drinkwatervoorziening langzaamaan in het afrikaanse land Benin (foto: Stichting Le pont) (zie pagina 8).
Studenten bedenken oplossingen voor extreme wateroverlast Rio de Janeiro Enige weken geleden bezocht een groep studenten van de Hogeschool van Amsterdam, opleiding Watermanagement en Architectuur/stedenbouw, en een aantal medewerkers, onder wie de lector ‘water in en om de stad’, Rio de Janeiro in het kader van een workshop ‘Design & Build Brazil’. Noem het een wrang toeval, maar juist op dat moment werd de miljoenenstad getroffen door de hevigste regenval in vijftig jaar. Met aardverschuivingen en modderstromen tot gevolg werd ‘water in en om de stad’ een wel heel actueel thema, dat de groep ter plekke inspireerde oplossingen ter voorkoming van toekomstige wateroverlast te formuleren.
H
et doel van de workshop was aan de hand van bestaande lokale problemen concepten en theorieën van stedelijke vernieuwing te onderzoeken. In de workshop, die tien dagen duurde, werd uitgebreid stilgestaan bij de ontwikkeling van verschillende havens van wereldformaat, zoals die van Rotterdam, Hamburg en New York. Vervolgens is in gemengde groepen van Braziliaanse en Nederlandse studenten nagedacht over mogelijke ontwikkelingen van het havengebied en het benutten van Olympische voorzieningen voor sociale woningbouw. Dat er behoefte is aan goed waterbeheer in Rio de Janeiro bleek eind maart na enkele flinke overstromingen door hevige neerslag. In één van de hoofdstraten onder aan een berg stond twee keer in een week het water 40 cm hoog en dus ook tegen de huizen. Dat men hier ervaring mee heeft blijkt uit het feit dat de metro-ingang in deze straat circa 50 centimeter boven straatniveau ligt. Maar dat waterbeheer extra aandacht verdient werd helemaal duidelijk in de eerste week van april, toen in 24 uur meer dan 280 millimeter regen viel. Met alle grote gevolgen van dien.
De zwaarste schade ontstond in de krottenwijken, waar aardverschuivingen optraden en grote modderstromen langs de hellingen van de stad naar beneden stortten. Ruim 14.000 mensen moesten hun huis verlaten; er vielen bijna 200 slachtoffers. De overtollige regen zorgde voor zoveel water op straat dat het openbare leven tot stilstand kwam.
Omvangrijk probleem
Voor de workshopdeelnemers, die tijdens de wateroverlast in Rio de Janeiro waren, zorgde de extreme situatie voor intensief en relevant onderzoek. Enerzijds was duidelijk dat er iets moest gebeuren aan het waterbeheer, anderzijds dat bebouwing beter gepland en gereguleerd moet worden. In Rio heeft dat een extra dimensie aangezien het gaat om illegale woningbouw van mensen die toch ergens moeten en gaan wonen: de favelas of sloppenwijken van Rio. Het probleem omvat veel facetten waarvan een goede inrichting voor het waterbeheer er slechts één is. De aanpak van het waterprobleem kan in dit geval echter wel een sleutel zijn om tot een oplossing, of op zijn minst een verbetering te komen.
De urgentie is nu hoog: hevige neerslag wordt weer echt als een probleem onderkend. Dit biedt de kans om zaken voor elkaar te krijgen, ruimte voor water te claimen en in te richten en daarbij ook andere problemen op te pakken.
Aanpak overstromingsgevaar
Jeroen Kluck, lector voor Water in en om de Stad aan de Hogeschool van Amsterdam, had de Nederlandse en Braziliaanse studenten in een college voorafgaand aan de echte extreme neerslag uitgelegd dat meer ruimte voor water nodig is. Bij echte extreme neerslag baant een groot gedeelte van het water zich bovengronds een weg. In sterk hellende gebieden moet je hier goed op voorbereid zijn. HvA-docent Rutger van Hogezand eindigde de workshop door in zijn presentatie ‘leven met het risico van overstromingen’ op de actuele situatie in te gaan en enkele oplossingen voor te dragen. Volgens van Hogezand maakte de situatie in Rio, hoe wrang ook, de mogelijkheden, maar ook kansen die er liggen voor het waterbeheer in combinatie met stedenbouw in Rio de Janeiro, duidelijk zichtbaar.
Olympische Spelen
Vorig jaar oktober werd Rio de Janeiro verkozen tot het toneel van de Olympische zomerspelen in 2016. Vond het IOC enkele jaren terug nog dat “een Zuid-Amerikaans land nog niet over benodigde faciliteiten beschikt om een evenement met de omvang van de Spelen te mogen organiseren” (NRC), met het tot goede afloop brengen van de Pan-Amerikaanse Spelen in 2007, tevens in Rio, was het comité overtuigd. Bijzonder is dat Rio de Janeiro de eerste Zuid-Amerikaanse stad is waar de Spelen plaatsvinden en dat alle wedstrijdlocaties zich in de stad bevinden.
Infrastructuur
Hoewel een deel van de infrastructuur door de Spelen van 2007 al gereed is, moet er voor 2016 vanzelfsprekend nog wel het een en ander gebeuren. Een investering van miljarden euro’s wordt voorzien. Het gaat daarbij niet alleen om sportfaciliteiten, maar ook om faciliteiten voor transport en
4
H2O / 10 - 2010
actualiteit gebouwen om tijdelijk alle sporters en pers op te kunnen vangen.
Politieke discussie
Er is een politieke discussie in Rio gaande over de locatie van het Olympisch dorp. Met vijf miljoen inwoners beslaat Rio een uitgestrektgebied. Het huidige plan is om aan de zuidzijde van de stad dit Olympisch dorp te concentreren. Er gaan echter ook stemmen op om dit meer in het centrum van de stad te lokaliseren. Het grote voordeel is dat daarmee de vervallen oude haven weer ontwikkeld kan worden en dat de nieuwe voorzieningen na afloop van de Spelen voor de gehele bevolking ingezet kunnen worden. Daarbij speelt ook dat iets gedaan zou moeten worden met/aan de sloppenwijken van Rio. Een deel van de nieuwe gebouwen zou na afloop als sociale woningbouw kunnen fungeren. Rutger van Hogezand en Jeroen Kluck (Hogeschool van Amsterdam)
Riolen kunnen heftiger regenbuien prima aan met beter onderhoud Nederlandse rioleringen kunnen hevige regenval in de meeste gevallen prima afvoeren, ook als door klimaatverandering de buienintensiteit zou toenemen. Dat toch vaak wateroverlast in steden optreedt, is meestal te wijten aan verstopte afvoerputten. Dat concludeert Marie-Claire ten Veldhuis, die dinsdag 18 mei op dit onderwerp promoveerde aan de TU Delft.
V
rijwel iedereen kent in zijn woonplaats wel een plek waar je beter niet kunt zijn als het net flink heeft geregend, bijvoorbeeld een verkeerstunnel die keer op keer blank staat. Toch zijn er geen goede gegevens over hoe vaak wateroverlast in stedelijke gebieden nu precies voorkomt, wat de gevolgen zijn en wat er aan te doen is. Marie-Claire ten Veldhuis heeft hierin verandering gebracht door onderzoek te doen naar wateroverlast in Nederlandse steden. Ze heeft duizenden meldingen van burgers over wateroverlast bestudeerd, die binnenkwamen bij gemeentelijke meldpunten. Ten Veldhuis bekeek de meldingen in twee grote gemeenten nader en leidde daar de waarschijnlijke oorzaken van de overstromingen uit af.
afvoerput (kolk) of een buis. Incidenteel komen ook defecte pompen voor als oorzaak van wateroverlast. “De rioleringen kunnen de hoeveelheid regenwater in principe dus goed aan”, stelt Ten Veldhuis. “Ook de verwachte intensivering van regenbuien door klimaatverandering, geschat op 20 procent, deert het systeem in principe niet. Verstoppingen van afvoerputten blijven (ook dan) wel een aandachtspunt. Als je de stedelijke wateroverlast wilt verminderen, kun je veel beter investeren in onderhoud van het rioolsysteem dan in het vergroten van de rioolbuizen.”
Modellen
Een andere conclusie uit het onderzoek van Ten Veldhuis is dat de modellen die nu worden gebruikt om de kans op wateroverlast te analyseren niet de gewenste resultaten opleveren. Modellen brengen slechts een deel van de wateroverlast in beeld of wijzen zelfs de verkeerde locaties aan. Burgermeldingen zijn een veel betere indicator voor het meten van wateroverlast dan de bestaande modellen.
Afvoerputten
Een eerste conclusie van Ten Veldhuis is dat wateroverlast in steden veel vaker voorkomt dan volgens de beleidsnorm zou mogen. “Er blijken per gemeente honderden meldingen van wateroverlast per jaar te zijn, terwijl de beleidslijn is dat er maar één keer per twee jaar wateroverlast mag voorkomen.” Daarnaast concludeert ze dat de directe oorzaak van een overstroming vaak níet de hoeveelheid regen is, maar wel een verstopte H2O / 10 - 2010
5
Simulatie onmisbaar in bedrijfsvoeringcentrum van de toekomst De afsluitende workshop van Waterspot, het project waarbinnen vijf simulatoren voor drinkwaterzuiveringen zijn ontwikkeld, bood 80 geïnteresseerden de gelegenheid kennis te nemen van de toekomst van simulatie van de drinkwaterproductie. Zij verzamelden zich in de Oudheidskamer van waterleidingbedrijf Vitens om de resultaten van de inspanningen van de negen partijen binnen het project te beoordelen.
I
n 2006 is het Waterspot-project gestart. Negen partijen, Waternet, Vitens, PWN, Dunea, DHV, ABB, TU Delft, KWR en UReason bundelden de krachten om ‘s werelds eerste simulator voor drinkwaterzuivering te bouwen. Dat doel is bereikt, zo werd vastgesteld op 18 maart in een workshop in de Oudheidskamer in Soestduinen. Een prachtige oude locatie waar, tussen de oude dieselgenerator en de steenkolenopslag, vijf presentaties werden gegeven en deelnemers aan de workshop met de vijf simulatoren konden werken.
Historie
Na het welkom door Harry Leijssen van Vitens, vertelde Hans van der Kolk van DHV over de totstandkoming van het project. De droom was een simulator te ontwikkelen om bedrijfsvoerders te trainen, zuiveringsprocessen te optimaliseren en PA-software virtueel te testen. Eerste stap was het opstellen van uitgebreide user requirement specifications, waarbij elke functionele eis werd geclassificeerd met MoSCoW (must have, should have, could have, would have). Waterspot is gebouwd op de fundering van Promicit, het project dat van 2003 tot 2007 door Waternet, ABB, DHV en TU Delft is uitgevoerd. Binnen Promicit is onder andere gewerkt aan de ontwikkeling van een integraal waterkwaliteitsmodel van een complete drinkwaterzuivering. Een integraal model, samen met een hydraulisch EPAnetmodel genereert de benodigde voorspellingen van procesparameters. Waterspot heeft van Agentschap NL (voormalig SenterNovem) een InnoWATORsubsidie ontvangen. Hans van der Kolk vergeleek het project met bloemen plukken langs de afgrond: een gevaarlijke onderneming, met prachtige resultaten. Het maken van de simulatoren heeft veel inspanning gevergd, maar het resultaat is er dan ook naar. En ja, soms moest de verleiding worden weerstaan om die bloemen – extra functionaliteit – te plukken die te dicht aan de rand van de afgrond staan.
De simulator
Tibor Lapikas van UReason, de bouwer van de applicatie, lichtte het technische resultaat toe. Na een uitleg over de technische aanpak en architectuur, toonde hij de user interface, het versnellen en vertragen van de simulatie en het aanmaken van rapporten. De presentatie prikkelde het publiek tot veel vragen. Zo was er een vraag naar het opslaan van resultaten. Dit state saven wordt nog gerealiseerd. Verder werd gevraagd of de simulator in het Engels is te leveren. Bevestigd werd dat alle talen mogelijk zijn.
6
H2O / 10 - 2010
Een belangrijke vraag was ook of de modellen eenvoudig zijn aan te passen. Alex van der Helm van Waternet antwoordde dat het gaat om Stimela-white box-modellen, gebaseerd op bekende fysische en chemische relaties. Sommige modellen zijn zo generiek dat deze met beperkte validatie ergens ander zijn toe te passen. Een voorbeeld hiervan is het onthardingsmodel van Kim van Schagen (DHV). Andere modellen zijn veel afhankelijker van de inkomende waterkwaliteit en vereisen meer kalibratie en validatie. Het aanpassen en parametriseren van de modellen gebeurt in Stimela, het gebruikte waterkwaliteitsmodelleerplatform in Matlab/Simulink.
En nu bouwen
Na de pauze deelde Jeroen Koet van Dunea zijn ervaring met het realiseren van een simulator. Hij had zichzelf een jaar gegeven om dit te doen en kwam tot zeven adviezen voor een succesvolle implementatie. Tijdens de discussie was er enige scepsis over het nut van de simulator: “Wat kan een simulator wat we nu nog niet kunnen? En waarom hebben we het nodig? Het lijkt wel of het instrument meer een doel is dan een middel. Operators moeten vaker door de zuivering lopen, ze zitten maar achter hun bureau.” Hier werd op geantwoord door Harry Leijssen (Vitens). Hij bevestigde dat vergaande procesautomatisering kan leiden tot kenniserosie door de grotere afstand tot het proces. Juist daar voorziet de simulator in. Ignaz Worm van PWN vulde aan dat idealiter de simulator handmatig bedienen niet vervangt. Bij voorkeur bestaat de opleiding van bedrijfsvoerders uit één derde deel studeren en het volgen van onderwijs, één derde deel het meelopen en handmatige bedienen en één
derde deel het oefenen op een simulator. Met de simulator kun je extreme situaties beproeven die niet frequent voorkomen, maar die een bedrijfsvoerder wel adequaat moet kunnen afhandelen.
Werken met Waterspot
Alex van der Helm van Waternet gaf in een wervelende presentatie een overzicht van de resultaten die je met een simulator kunt bereiken. Hij benoemde de resultaten van het onderzoek van Michiel van der Wees (TU Delft), die aantoonde dat de mogelijkheid de simulatie te versnellen aantoonbaar een hoger leereffect geeft dan realtime simulatie. De simulator kan verder leken van bedrijfsvoerders onderscheiden. Midden in zijn presentatie schakelde hij over naar een demo van zijn simulator zoals die op dat moment draaide op een server van Waternet in Amsterdam. Via zijn draadloze verbinding toonde hij hoe historische waarden van de totale hardheid van het water van de drinkwaterzuivering Weesperkarspel in dynamische grafieken werden gepresenteerd samen met de waarde zoals berekend door het model. Er werd gevraagd of het mogelijk is om ‘terug in de tijd’ te simuleren. Historische situaties kunnen worden herhaald en het is mogelijk de simulatie langzamer dan realtime te doen. Een volgende vraag was of het mogelijk is veranderende inputsignalen te definiëren. Dit is het geval als ‘state saving’ is gerealiseerd. Diverse scenario’s kunnen dan worden geprogrammeerd waarmee een reeks veranderingen op de simulatie kan worden afgevuurd. Op de vraag of het mogelijk is putschakelingen te simuleren werd geantwoord dat in de simulator van productielocatie
actualiteit Waterinnovatieprijs voor Sewer Mining-concept De waterinnovatieprijs 2010 van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) in de categorie ‘bedrijfsleven’ is gewonnen door KWR Watercycle Research Institute en partners met een projectvoorstel over sewer mining (het ‘oogsten’ van hoogwaardig industriewater uit rioolwater). Vooral in droge gebieden kan deze techniek in een decentrale waterbehoefte voorzien.
Harderbroek (Vitens) verschillende carrouselregelingen voor de putschakeling zijn gemaakt. Het is dan ook technisch geen probleem om deze schakelingen aan te passen op basis van de - virtuele - kwaliteit van het opgepompte water. Dat geldt zowel voor de simulator als voor de onderliggende Stimela- en EPAnet-modellen.
Toekomst
De laatste presentatie werd verzorgd door Ignaz Worm. Hij gaf zijn visie op de rol van simulatie en modellen in het bedrijfsvoeringcentrum van de toekomst. Gekoppeld aan een kopie van het automatiseringssysteem op een computer zal de simulator een belangrijke rol spelen in het virtueel testen van procesautomatiseringssoftware. Daardoor treden er tijdens en na de ingebruikname van de software minder procesverstoringen op. Datzelfde systeem, een exacte kopie van het werkelijke systeem, kan gebruikt worden om bedrijfsvoerders te trainen: ook van zuiveringen die nog gebouwd moeten worden. Dynamisch alarmmanagement zal zijn intrede doen, wat betekent dat alarmen onderdrukt en gebundeld worden. Daarna worden ze gebruikt om te ontdekken wat het probleem is. Dan wordt direct een advies gegenereerd om dat probleem op te lossen. Maar ook zaken zoals ‘softsensoring’ en Model Based Control (MBC) zullen hun intrede doen. Tijdens de discussie kwam de vraag naar voren of de simulator ook in ontwerpen gebruikt kan worden en/of een waterleidingbedrijf nu voor elk pompstation een simulator moet bouwen, wat natuurlijk prijzig is. Luuk Rietveld (TU Delft) antwoordde dat de simulator nu vooral voor de analyse van bestaande zuiveringen gebruikt wordt. Hij gaf verder aan niet te begrijpen waarom er terughoudend wordt gedaan over investeren in kennis over en optimalisatie van het primaire proces. Wordt aan kantoorautomatisering niet veel meer geld uitgegeven? Terwijl hier gesproken wordt over de kerntaken van het drinkwaterbedrijf. De meeste aanwezigen waren het eens over de relevantie van de simulator en over de rol die complexe systemen, gebaseerd op hydraulische- en waterkwaliteitsmodellen, gaan spelen in de volledig geautomatiseerde bedrijfsvoering van de waterleidingbedrijven. Ignaz Worm (PWN) Harry Leijssen (Vitens) Hans van der Kolk (DHV)
K
WR-onderzoekers Emile Cornelissen en Kees Roest zijn de bedenkers van het duurzame Sewer Miningproject. Cornelissen: “We willen een technologische doorbraak realiseren. Door decentraal hoogwaardig industriewater uit rioolwater te ‘oogsten’ kan zoet grondwater (van zeer goede kwaliteit) exclusief worden behouden voor de productie van drinkwater.” Centraal in het idee staat osmose, het innovatieve membraanproces dat een osmotische oplossing (zout water) gebruikt als drijvende kracht om afvalstoffen uit water te scheiden. Door deze geconcentreerde afvalstoffen vervolgens te vergisten, ontstaat energie die is te gebruiken voor het maken van schoon water uit het zoute water (osmotische oplossing).
Bron
In veel droge gebieden in de wereld zal afvalwater in toenemende mate als bron voor
industrie, agrarisch en/of zelfs drinkwater moeten worden gebruikt. Cornelissen: “Daar waar waterzuiveringsinstallaties niet direct bij eindgebruikers gelegen zijn, kan sewer mining een ideale manier zijn om decentraal in de waterbehoefte te voorzien.” Sewer Mining is als ‘funderend’ onderzoeksproject ontstaan in 2009. Begin 2010 is op basis van dit project - en samen met de partners - een subsidieaanvraag ingediend bij AgentschapNL (voorheen SenterNovem) voor een internationale InnoWATOR-subsidie. KWR is penvoerder van een breed consortium met als technologiepartners Hydration Technologies Innovations (membraanontwikkelaar en -leverancier), Triqua (systeembouwer), TU Delft en Bareau (hogedrukvergisting). Waternet is als partner betrokken omdat het de gehele watercyclus, relevant voor dit project, beheert en beheerst. H2O / 10 - 2010
7
Stichting Le pont slaat een brug tussen Benin en nederland “Wij richten ons op behapbare, lokale en regionale projecten, die er bij de verdeling van ontwikkelingsgeld vaak bekaaid afkomen”, zegt ing. Kees Berkman. Hij is voorzitter van de Stichting Le Pont, die zich sinds 2004 vooral bezighoudt met plattelandsontwikkeling in het Afrikaanse land Benin. Drinkwater en sanitatie zijn belangrijke aandachtsgebieden.
D
e stichting treedt op als intermediair tussen serieuze organisaties in Benin en Nederland. “Gemeenten in Benin, bijvoorbeeld, stellen meerjarenplannen op en vragen zich af hoe ze in Europa financiers kunnen vinden voor noodzakelijke projecten in hun dorpen. Dan komen wij om de hoek kijken. In 2004 hebben we op die manier samen met de stichting Aqua for All en een lokale partner het project ‘Schoon water voor Benin’ opgezet. In tien dorpen die behoren tot de gemeenten Grand Popo en Athieme hebben we een drinkwa-
terput en tien familietoiletten aangelegd. Doordat de inwoners gebruik maken van de latrines wordt wildplassen en dus vervuiling van het grondwater voorkomen, waardoor het drinkwater schoner blijft.” Dat was volgens Berkman een enorme verbetering. “Voor we deze putten sloegen werd ook oppervlaktewater gebruikt om te drinken en was het putwater vaak vervuild. Dat is nu veel minder het geval, maar het water uit putten is nooit voor 100 procent betrouwbaar. Bovendien onttrekken de
Waar er nog geen putten zijn maakt de bevolking vaak gebruik van oppervlaktewater.
De ligging van Benin in Afrika.
putten water aan de grond.” Samen met de TU Delft zijn op kleine schaal in drie dorpen experimentele zandfilters gebouwd. Berkman: “Die werken volgens hetzelfde systeem als de duinen. Het water gaat door een met zand gevulde bak en is na deze filtratie wel echt zuiver en betrouwbaar. Het probleem is dat zandfilters in tegenstelling tot putten niet onderhoudsvrij zijn. We vinden dat ze daar zoveel mogelijk zelf moeten doen, dus moet de dorpsleiding organiseren dat er iemand is die water in de filters pompt, de installatie van brandstof voorziet en onderhoud pleegt. Deze lokale beheerder moet ook voorkomen dat dorpsbewoners illegaal water aan de installatie onttrekken. Dat kost geld en betekent dat de bevolking voor water moet betalen. Dat zijn de mensen vaak niet gewend. De oplossing is het openen van l’Eaurore waterwinkeltjes, waar de inwoners schoon water en andere artikelen kunnen kopen, net zoals Nederlanders vroeger bij de ‘waterstoker’ warm water haalden. De afgelopen 2,5 jaar zijn tien van dit soort winkeltjes gerealiseerd.”
‘Aqua sana, corpus sanum’
Inmiddels is Stichting Le Pont alweer enige tijd bezig met de tweede fase van het project, dat de naam ‘Aqua sana, corpus sanum’ (gezond water, gezond lichaam) heeft gekregen. In 17 dorpsgemeenschappen die behoren tot de gemeenten Athiémé, Grand Popo en Come (zuidwest Benin) zijn al putten geslagen en familie-wc’s en zandfilters gebouwd. Bovendien worden putten afgesloten en voorzien van touwpompen (waardoor vuil en stof niet meer in het water terecht kunnen komen) om de hygiëne en daarmee de kwaliteit van het drinkwater nog beter te kunnen garanderen. Inmiddels profiteren ruim 10.000 mensen van een betere watervoorziening. Daar komen er nog heel wat bij. In totaal gaat het om 60 dorpen waar de watersituatie in april 2011 moet zijn verbeterd. “We werken voor dit project samen met Aqua for All, de Eureko Achmea Foundation, de TU Delft, de Universiteit Utrecht, twee partners uit Benin en Reest en
8
H2O / 10 - 2010
interview Wieden.” Dit waterschap is vooral geïnteresseerd in sanitatie en heeft 72 latrines geadopteerd die in fase 4 en 5 van het project worden gebouwd en 1500 mensen duurzaam toegang geven tot een sanitatievoorziening. “En zorgen voor schoner grondwater”, herhaalt Berkman.
Te veel water
“Op zich is er in zuid-Benin water genoeg, maar de kwaliteit is een probleem doordat zout water vanuit zee de rivieren binnenkomt. Daarnaast zijn dorpen door overstromingen als gevolg van overvloedige regenval soms van de buitenwereld afgesloten. Van de nood een deugd maken door het regenwater op te vangen is geen oplossing. Stilstaand water is niet goed. Onze waterprojecten blijven dus nodig.” De drie gemeenten behandelen elke zes maanden aanvragen vanuit de aangesloten dorpen. “Elke keer worden acht projecten voorgesteld, waarvan er - na beoordeling van de motivatie en financieringsmogelijkheden - vier worden gekozen die vervolgens binnen een half jaar worden uitgevoerd. Het gaat dus om acht projecten per jaar in de periode 2007-2011.” Tussen maart 2007 en december 2008 zijn, in het kader van het project ‘Gezond initiatief, gezond water’, zeven dorpen behorend tot de gemeente Dangbo voorzien van schoon drinkwater. We hebben ook daar zandfilters en familietoiletten gebouwd en waterwin-
Afgesloten putten met touwpomp zorgen ervoor dat er geen vuil in het water kan komen.
Kinderen helpen bij de aanleg van een waterfilter.
keltjes geïntroduceerd, waardoor de beheerder van de filters een inkomen heeft. Het project is samen met een lokale partner en de Provincie Noord-Holland uitgevoerd. We kunnen zo aan een vervolgproject beginnen, maar dan moeten we eerst een nieuwe financier in Nederland vinden. De provincie heeft helaas de strategische beslissing genomen te stoppen met het financieren van dit en andere ontwikkelingsprojecten.”
‘Afrika blijft trekken’
Bouwtechnicus Kees Berkman heeft 16 jaar in West-Afrika gewerkt en gewoond (acht jaar in Benin, een jaar in Rwanda en zeven jaar in Niger), voordat hij voorzitter werd van de Stichting Le Pont (de brug). “Ik ben dit werk destijds gaan doen omdat ik geen zin had in militaire dienst te gaan. Als ik drie jaar voor de SNV zou werken, hoefde ik niet in dienst. Het zijn acht jaar geworden. Nog steeds blijft dit deel van Afrika me trekken. Het is een soort virus.” Het bestuur van de stichting bestaat uit vijf personen. In de Raad van Advies zitten vier mensen. “We hebben bovendien een vestiging in Benin, waar nog eens zes personen werken.” Le Pont beperkt zich niet tot watergerelateerde projecten, maar houdt zich ook bezig met onderwijs- en medische projecten en ondersteuning van handwerkslieden. Foto’s: Stichting Le Pont. Meer informatie: www.lepont.nl
H2O / 10 - 2010
9
Luc Kohsiek, dijkgraaf Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier:
“Afschaffen waterschappen maakt Nederland bepaald niet veiliger” Op 1 januari 2009 volgde Luc Kohsiek bij Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier dijkgraaf Monique de Vries op. Een man met een lange staat van dienst bij Rijkswaterstaat. Hollands Noorderkwartier is een kenmerkend voorbeeld van de integratieprocessen van de afgelopen decennia in de Nederlandse waterschapswereld. Bij de inwerkingtreding van de Wvo in 1970 werd het toenmalige Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen in Kennemerland en West-Friesland, dat Schermerboezem en de Verenigde Raaksmaatse en Niedorperkoggenboezem beheerde, belast met het kwaliteits- en het zoutbestrijdingsbeheer in geheel Noord-Holland ten noorden van het Noordzeekanaal. Toen volgde de samenvoeging met het Hoogheemraadschap Noordhollands Noorderkwartier, na de doorbraak van de Zuiderzeedijk in 1916 opgericht als dijken wegbeherend waterschap. In 2002 volgde de finale integratie tot het huidige Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Nu Luc Kohsiek in zijn nieuwe functie ingewerkt geacht mag zijn, een gesprek met hem. In afwachting van het gereedkomen van het nieuwe kantoor in Heerhugowaard nog in het vertrouwde Gemeenlandshuis in Edam.
Waarom bent u van Den Haag naar Edam gegaan?
“Dat was twee jaar geleden een bewuste keuze. Ik weet dat het beeld bestaat dat het werk bij Rijkswaterstaat redelijk concreet is, maar ik vond dat ik mij in dat typisch Haagse politieke klimaat toch wel erg veel met papier en lucht moest bezighouden. Ik was gaan uitkijken naar werk dat concreter is en dat heb ik hier gevonden. De lijnen zijn veel korter, zowel binnen de organisatie als in de contacten in het beheergebied. Toen ik in een eerdere fase van mijn leven bij de directie Noord-Holland van Rijkswaterstaat werkte, woonde ik in Heemstede, wat ik als zeer plezierig heb ervaren. Nu woon ik in Schoorl en heb ik die ervaring weer. Als ik naar Edam ga, rijd ik dwars door Noord-Holland en zie de polders, dijken en boezemwateren. Dat is toch een andere ervaring dan wanneer je elke dag in de file over de snelweg van Driebergen naar Den Haag rijdt. Ik ben hier ook weer volledig met water bezig. Bij Rijkswaterstaat werd 80 procent van mijn tijd gevuld met wegen, niet onbegrijpelijk gezien de problemen in dit land.”
Wat is uw grootste opgave?
“Dat is de zorg voor de duinen en de dijken. Uitvoeren van het hoogwaterbeschermingsprogramma dus. De veiligheid van de waterkeringen wordt tegenwoordig elke zes jaar getoetst. Bij de tweede toetsingsronde, nu vijf jaar geleden, bleek dat een groot aantal van onze hoogwaterkeringen niet aan
10
H2O / 10 - 2010
de normen voldeed. Herstel van het veiligheidsniveau vereiste een investeringspakket, volgens de huidige inzichten ter waarde van ongeveer 900 miljoen euro.” “Zo is de Hondsbossche Zeewering te laag. Daar moet twee à drie meter bovenop. De duinen van Petten tot Huisduinen (Den Helder) vormen een zwak punt. Het zuidelijk deel van de dijk van de Wieringermeer is te laag. De voormalige Zuiderzeedijken tussen Amsterdam en Hoorn zijn aangelegd als veendijken, weliswaar met een kern van klei, maar toch zwak gefundeerd. Deze dijken zakken gemiddeld een centimeter per jaar door het inklinken van het veen. Ze voldoen qua sterkte en hoogte niet overal aan de huidige maatstaven.” “Volgend jaar is er een derde toetsingsronde. We willen verdere achterstand in ieder geval voorkomen.”
Wanneer wilt u klaar zijn?
“In 2016/2017 willen we onze buitenkeringen op orde hebben. Daarnaast hebben we te maken met onze regionale keringen, de boezemkades. Sinds Wilnis worden die ook allemaal getoetst. Van onze 1.300 kilometer boezemkade bleek 400 kilometer niet te voldoen. Die regionale keringen moeten de komende decennia op orde worden gebracht.” “Een tweede belangrijke opgave is het vinden van in totaal 800 hectare waterberging in de 120 polders die onder ons beheer vallen. Die opgave moet je per polder oppakken en vraagt dus altijd
maatwerk. Soms is een combinatie met het realiseren van een natuurgebied mogelijk.” “Als de bemaling in een polder is uitgelegd op een maatgevende bui van 14 millimeter per dag en je krijgt er één van 90 millimeter per dag, wat tegenwoordig voorkomt, dan moet je zes dagen malen om dat water kwijt te raken. Voor het zover is, moet die hoeveelheid geborgen worden. In die tijd kan het ook opnieuw gaan regenen. Dat zul je doorgaans fijnmazig moeten oplossen.” “Een mooi voorbeeld van de huidige benadering vind je in de Stad van de Zon: een nieuwe wijk in Heerhugowaard met een groot waterbergend systeem, dat een peilvariatie van 40 centimeter aankan. De laatste drie jaar is er in die wijk geen druppel water meer uitgemalen of ingelaten. Inpassen van de wateropgave in stadsuitbreidingen is de uitdaging om tot duurzaam waterbeheer te komen.”
Wat zijn uw opgaven op kwaliteitsgebied?
“Waar wij druk mee bezig zijn, is een programma om dit gebied beter voor vis toegankelijk te maken. We leggen 41 vispassages aan, zowel tussen polder en boezem als tussen polders onderling. Dat kunnen inlaatduikers met kleppen zijn, soms ook visvriendelijke gemalen.” “Optimaliseren van de levenscyclus van onze 18 rwzi’s is een belangrijk punt. Waar nieuwe woonwijken gerealiseerd worden, proberen we door afkoppelen van regenwater de bestaande zuiveringscapaciteit maximaal te benutten. We kijken naar de inzet van andere technologie, zoals die van de membraanbioreactor. We toetsen of het ontvangend water het geloosde effluent aankan. Zo nodig moet dat beter worden. Op Texel gaan we van vier rwzi’s naar één; de installaties van Heiloo, Zuid-Oost Beemster, Den Helder en Wervershoof moeten vergroot en aangepast worden. Wij hebben nogal wat oude zuiveringen in ons gebied, die goed zuiveren maar gebouwd zijn in een tijd dat energie geen punt was. Juist die energiehuishouding vraagt nu om aanpassing van de opzet.”
Hoe is uw leven tot dusverre verlopen? “Ik ben in 1953 in Bilthoven geboren. Van 1972 tot 1978 studeerde ik in Utrecht fysische geografie. Mijn grootvader was boer in de Betuwe. Ik had eigenlijk cultuurtechniek willen studeren of bodemkunde, maar dat is het uiteindelijk niet geworden. Wel heb ik in het kader van mijn studie een jaar vloeistofmechanica in Delft gedaan.” “Mijn eerste baan had ik in 1978 en 1979 bij het Waterloopkundig Laboratorium in Delft. In 1980 ben ik bij de Deltadienst van Rijkswaterstaat gaan werken, eerst in Middelburg, later in Den Haag. Als projectingenieur heb ik de morfologische effecten van de aanleg van de stormvloedkering in de Oosterschelde uitgezocht, zowel aan de buitenzijde in de voordelta als aan de binnenzijde in de Oosterschelde. We berekenden toen al dat de zandplaten in de Oosterschelde zouden verdwijnen.”
interview maken. We hebben het kabinet een groot pakket aan bezuinigingsmogelijkheden aangeboden. We laten zien dat er in onze eigen sfeer het nodige aan opschaling wordt gedaan. We hebben de bereidheid geuit om de verantwoordelijkheid voor het hoogwaterbeschermingsprogramma over te nemen van het Rijk, ook financieel. We zijn uiteraard overal druk bezig met lobbywerk.”
Waar is het fout gegaan?
Pieter Glerum (landelijk projectleider Floodex, links), dijkgraaf Luc Kohsiek (midden) en Bett Laan (calamiteitencoördinator Hollands Noorderkwatrier) in overleg tijdens Floodex-oefening in oktober 2009.
Hoe komt dat?
“Dat komt door de verhouding tussen de geulen en de stroom water die met de getijdenbeweging in- en uitstroomt. Door de aanleg van de kering werd die stroom kleiner, waren de geulen te ruim en ontstond een zandtekort waardoor de platen niet meer onderhouden werden.” “Van 1986 tot 1988 heb ik op de hoofddirectie meegeschreven aan de 3e Nota Waterhuishouding. Het huidige Nationaal Waterplan is in feite de 5e Nota Waterhuishouding. Van 1989 tot 1991 was ik plaatsvervangend hoofd Water bij de directie Noord-Holland van Rijkswaterstaat, mijn eerste kennismaking met deze provincie. Van 1991 tot 2000 heb ik op het RIVM in Bilthoven gewerkt, eerst drie jaar als hoofd Bodem en Grondwater (het voormalige RID), daarna drie jaar bij Afvalstoffen en Emissies en ten slotte drie jaar als waarnemend hoofd van het Milieu en NatuurPlanbureau onder leiding van Klaas van Egmond.” “In 2000 zei Gerrit Blom (DG van Rijkswaterstaat) tegen mij dat het tijd werd om terug te keren. Loopbaanbeleid is altijd een sterk punt van Rijkswaterstaat geweest. Ik ben toen ook teruggegaan naar de hoofddirectie in Den Haag, als strateeg en daarna directeur Kennis, plaatsvervangend DG, later als lid van de Raad van Bestuur. Ik had een inhoudelijk takenpakket, het beheer van het gehele netwerk van wegen en waterlopen. Een uitdagende portefeuille waar ik met veel plezier aan gewerkt heb.” “We kregen een moeilijke periode met een uitgavenstop, de nasleep van de bouwfraude-enquête en de aanleg van de Betuwelijn. We zijn toen anders gaan werken; onze omzet steeg van drie naar vijf miljard per jaar, terwijl het personeelsbestand afnam van 11.500 tot 9.500 medewerkers en de publiekstevredenheid steeg van 40 naar 60 procent. Samen met Bert Keyts, de
DG van Rijkswaterstaat, hebben we de opzet gemaakt voor de tweede Deltacommissie, onder leiding van Cees Veerman, en achter de schermen daaraan meegewerkt. Toen deze functie hier vrijkwam, zag ik daarin een kans om ook zelf wat van het plan-Veerman te realiseren.”
Wat ziet u als de kracht van de waterschappen?
“Bij waterschappen gaat het om concrete kennis. Zij weten hoe het watersysteem werkt. Zij weten wat er in hun beheergebied speelt, zowel fysiek als sociaalmaatschappelijk en kunnen daarop zo goed mogelijk inspelen. Daarmee hebben wij heel veel bereikt. De gehele wereld komt niet voor niets hier kijken.”
“De waterschappen zijn te lang met zichzelf bezig geweest. Ook wel begrijpelijk, want ze hebben fusie na fusie meegemaakt. Kijk maar naar wat hier in Noord-Holland is gebeurd. Ze hebben daardoor te weinig oog gehad voor de veranderingen om hen heen. Daarnaast is er een beeld ontstaan van het waterschap als rijke omgeving waar nog veel te bezuinigen is. Daar komt bij dat ons eigen belastingsysteem altijd al begerige blikken van anderen heeft opgeroepen.” “Een andere kant is dat de waterschappen te weinig meebewogen hebben met maatschappelijke ontwikkelingen. We hebben niet het imago van de moderne bestuurder, terwijl we dat wel nodig hebben. Na de laatste waterschapsverkiezingen is meteen het beeld ontstaan dat deze mislukt waren en dat beeld poets je niet meer weg. Dat ene zinnetje in het NOS-Journaal ‘de waterschapsverkiezingen zijn mislukt’ is beeldbepalend geweest.”
“Veiligheid Noord-Holland op niveau brengen” Wat gaat er nu gebeuren?
“Ik zie dat als een proces voor de politieke bühne dat absoluut voorbijgaat aan de inhoud, waar de hele wereld juist wel voor komt kijken. Als je de waterschapsbesturen afschaft, bespaart dat ongeveer 20 miljoen euro per jaar. Maar het werk moet wel bestuurd en aangestuurd worden. Kijk naar de recente overstromingen aan de Franse kust, daar zie je wat er gebeurt als je dat verzaakt. Afschaffen van de waterschappen maakt Nederland bepaald niet veiliger. Maar de problemen zijn wel serieus, want in de meeste verkiezingsprogramma’s wordt over het samenvoegen van provincies en waterschappen gesproken.”
“We zitten in een heel ongewisse tijd. Dat geldt overigens niet alleen voor ons, maar ook voor de universiteiten, huiseigenaren, woningbouwcorporaties, ziekenhuizen en zorginstellingen, enzovoort. Een periode van hoge instabiliteit. We zullen nu dus eerst de verkiezingen moeten afwachten en daarna de kabinetsformatie. Op de uitkomsten van dat hele proces is geen peil te trekken. Het gaat ook niet om geld of het feitelijk beheer, neen, het gaat om zoiets ongrijpbaars als bestuurlijke drukte. Zeker is wel dat opheffen van de waterschappen de bestuurlijke drukte de eerste tien jaar veel groter maakt, je met veel frictieverliezen te maken krijgt en het inhoudelijke werk stilvalt, terwijl de zeespiegel stijgt.” “Het zou een heel slechte route zijn, zeker voor dit prachtige waterschap dat alles heeft, behalve een rivier.”
Wat doet u om het tij te keren?
Maarten Gast
Hoe ervaart u de huidige discussie?
“Met de VNG hebben we de politieke wil geuit om er op het gebied van riolering en zuivering gezamenlijk meer van te gaan
H2O / 10 - 2010
11
Toepassing gesloten kringloop bij aanpak baggeropgave in Overijssel De Wieden en De Weerribben in het noordwesten van Overijssel zijn Natura 2000-gebieden en vormen het grootste aaneengesloten en best ontwikkelde laagveenmoeras in West-Europa. Voor het verbeteren van de waterkwaliteit en het versterken van natuur, recreatie, veiligheid en landbouw in en rond deze natuurgebieden hebben de waterbeheerders de handen ineengeslagen. Dit heeft geleid tot een plan voor een gezamenlijke aanpak van de baggerproblemen in het gebied. Ingezet wordt op het toepassen van de vrijkomende baggerspecie bij het versterken van de genoemde functies. Deze gebiedsgerichte aanpak is een goed voorbeeld van het cradle to cradle-principe, dat uitgaat van een (gesloten) kringloop voor producten en hergebruik van materialen, in dit geval baggerspecie.
D
e Wieden en De Weerribben bestaan uit moerassen met rietvelden, petgaten, legakkers, moerasbossen, afgewisseld met grote plassen en veenweiden. De kenmerkende landschappen in het gebied herbergen vele bijzondere soorten planten en dieren zoals krabbescheer, blauwe zegge, purperreiger, rivierdonderpad, gevlekte witsnuitlibel en de grote vuurvlinder. De huidige waterkwaliteit in de wateren en meren in het gebied voldoet vaak niet aan de goede ecologische toestand die is afgeleid voor matig grote ondiepe laagveenplassen (doeltype M27)1). Ook staan de doelen van Natura 2000 onder druk. Een belangrijk oorzaak hiervan is de aanwezige waterbodem. Die bevat veel nutriënten, die uitwisselen met het water erboven. Verder zorgt opwerveling van de sliblaag door wind, scheepvaart en bodemwoelende vis voor vertroebeling en daarmee onvoldoende doorzicht. Hierdoor kan de natuur zich niet optimaal ontwikkelen en wordt de groei van (water)planten beperkt. Ook andere functies binnen het gebied worden door de aanwezigheid van slib beïnvloed, zoals de veiligheid (waterberging). Om de kernwaarden van het gebied te behouden en te versterken moeten de vaarwegen, watergangen, havens en meren in Noordwest-Overijssel in de komende jaren worden gebaggerd. In het gebied is in de laatste jaren wel gebaggerd, maar onvoldoende. Hierdoor is een achterstand ontstaan. Dit betekent dat bij het te verrichten onderhoud veel baggerspecie zal vrijkomen. Uit een inventarisatie van gegevens blijkt dat anno 2009 in totaal ruim 13 miljoen kubieke meter baggerspecie in het gebied aanwezig is waarvan circa 10,3 miljoen in de meren ligt en 2,7 miljoen in de vaarwegen en overige watergangen. De jaarlijkse natuurlijke aanwas voor het gebied is berekend op 0,3 miljoen kubieke meter baggerspecie2).
Gezamenlijke aanpak
In Noordwest-Overijssel zijn Rijkswaterstaat, Provincie Overijssel, de gemeente Steenwijkerland, Waterschap Reest & Wieden, Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer als waterbeheerders actief. Tot nu toe werd het baggeren door deze beheerders vooral individueel opgepakt. Door sommigen werd structureel onderhoud verricht en bij
12
H2O / 10 - 2010
anderen had het onderhoud meer een incidenteel karakter, afhankelijk van het beschikbare budget. Door deze individuele aanpak liepen de beheerders bij de voorbereiding en uitvoering van baggerwerken ieder afzonderlijk tegen dezelfde problemen aan, zoals de beperkte afzetmogelijkheden van de baggerspecie, de hoge kosten en de complexe wetgeving. Ook ontbrak door de individuele aanpak de efficiëntie en werden mogelijkheden om ‘werk met werk te maken’ niet volledig benut. Door de baggerachterstand kwamen de waterkwaliteit, de natuur, recreatie en veiligheid in het gebied onder druk te staan. Begin 2009 hebben de waterbeheerders daarom besloten de mogelijkheden te onderzoeken om samen tot een aanpak van de baggeropgave te komen. Hierdoor kan vraag en aanbod beter op elkaar worden afgestemd, zijn er in potentie meer mogelijkheden voor het hergebruik van baggerspecie (door de uitwisseling van informatie) en neemt de efficiency en effectiviteit van bijvoorbeeld de inzet van materieel toe. Daarnaast kunnen de waterbeheerders door de organisatievorm gemakkelijker kennis delen en van elkaar leren.
Eerst is een plan opgesteld voor een gebiedsgerichte aanpak van de baggeropgave2) met daarin een inventarisatie van de te baggeren hoeveelheden en de bijbehorende kosten. Daarnaast is gekeken naar de mogelijkheden om de aanwas van baggerspecie in het gebied te verminderen. Omdat de afzet van baggerspecie vaak het grootste probleem en de belangrijkste kostenpost vormt, gaat de meeste aandacht uit naar de mogelijkheden om de baggerspecie in het gebied toe te passen. Op basis van alle informatie is een scenario voor de aanpak tot 2030 opgesteld.
Versterken van het gebied
Bij het zoeken naar bestemmingen voor de baggerspecie staat het behoud of verder versterken van de functies van het gebied centraal. Voor Noordwest-Overijssel zijn dit de aanwezige natuur, (water)recreatie, waterkwaliteit, waterberging en landbouw. Verbeteren van de waterkwaliteit
Om de waterkwaliteit (nutriënten en doorzicht) in de grote meren in de Wieden te verbeteren moet de opwerveling van slib worden beperkt. Dit kan worden bereikt door het slib uit de meren te verwijderen en in het
Afb. 1: Reductie uitwisselingsoppervlakte door slibvang. A = huidige situatie met baggerspecie over oppervlakte van circa 900 hectare. B = toekomstige situatie met concentratie van slib in slibvang met beperkte oppervlakte (Illustratie: Anoula Voerman, Royal Haskoning).
achtergrond gebied toe te passen. Gelet op de grote hoeveelheden slib in de meren (circa tien miljoen kubieke meter) en de fysische kwaliteit (veen) is dit niet erg realistisch. Er zijn onvoldoende bestemmingen en de kosten zijn te hoog. Als alternatieve maatregel is het realiseren van één of meerdere slibvangen in de meren naar voren gekomen. Het idee van een slibvang is dat gesuspendeerd slib onder invloed van wind en stromingsgeleidende elementen naar de slibvang wordt geleid en hier bezinkt. Hiermee wordt het nutriëntenrijke slib dat nu over een grote oppervlakte verspreid ligt (en dus een grote uitwisseling heeft met de omgeving) op een beperkt oppervlakte geconcentreerd (zie afbeelding 1a en 1b). Na het vullen van de slibvang kan door het aanbrengen van een afdeklaag van zand de uitwisseling met het oppervlaktewater verder worden beperkt. Omdat het realiseren van een slibvang in een groot meer nog niet eerder op grote schaal is toegepast, is het de bedoeling om eerst een gedegen (model)studie en een praktijkproef uit te voeren. In destudie wordt gekeken naar de doelmatigheid van een slibvang en worden de uitgangspunten en randvoorwaarden bepaald. Op basis van de resultaten van de modelstudie wordt een pilot-slibvang ontworpen en aangelegd, die een verkleinde versie betreft van een eventuele grootschalige slibvang. De werking van de slibvang en de effecten van de slibvang op de omgeving worden gemonitord. Bij een succesvolle praktijkproef zal een grootschalige slibvang gerealiseerd worden. Versterking van de natuur
Het verbeteren van de waterkwaliteit door baggeren heeft een direct positief effect op de natuur in De Wieden en De Weerribben. Voor het verder versterken van de natuur zijn het aanleggen van natuurvriendelijke vooroevers, het uitbreiden of realiseren van (natuur)eilandjes in de grote meren van de Wieden, het verondiepen van zandwinputten en het toepassen van baggerspecie bij de realisatie van ‘nieuwe natuur’ kansrijke bestemmingen. In de grote meren van De Wieden worden brede (40 tot 60 meter) natuurvriendelijke vooroevers gerealiseerd. Achter deze vooroevers kan baggerspecie uit het gebied worden toegepast. In de laatste fase zal ook rietplagsel verwerkt worden in de vooroevers. Hierdoor worden voldoende zaden en wortelstokken toegevoegd aan de baggerspecie om een basis te vormen voor een stevige rietoever. Deze rietoever zal een nieuwe biotoop vormen voor onder andere de grote karekiet en roerdomp. Naast de realisatie van nieuwe natuur gaan de vooroevers ook afkalving van de oevers door windgolven tegen. De natuureilandjes in De Wieden kunnen door de aanleg van bijvoorbeeld een aanlegsteiger een nevenfunctie voor recreatie krijgen. Belangrijk is dat deze recreatie geen verstoring gaat opleveren voor de aanwezige plant- en diersoorten. De eilandjes dragen ook bij aan het verbeteren van de waterkwaliteit. Door de eilandjes
Natuurvriendelijke oevers (foto: Natuurmonumenten).
goed te situeren in de meren fungeren ze als golfbrekers, waardoor bij harde wind minder hoge golven ontstaan. De kans op opwerveling van slib wordt hierdoor minder, zodat het doorzicht van de plassen verbetert en minder uitwisseling van nutriënten met waterfase zal optreden. In het kader van het Strategisch Groenproject Noordwest Overijssel wordt meer dan 1.500 ha ‘nieuwe natuur’ in het gebied gerealiseerd. Hierbij zijn verschillende mogelijkheden voor de toepassing van baggerspecie, zoals bij de realisatie van plas-drasbermen, weidevogelgrasland, rietvelden en moeras. Behoud van landbouw
In het centrale deel van Noordwest-Overijssel vindt landbouw plaats. In dit landbouwgebied is sprake van bodemdaling. Deze bodemdaling wordt veroorzaakt door de oxidatie van veen als gevolg van de lage grondwaterstand. Het is de bedoeling om de bodemdaling tegen te gaan door de landbouwgronden op te hogen met vrijkomende baggerspecie. De toepassing van baggerspecie draagt hiermee bij aan het in stand houden van landbouw. In de provincie Friesland zijn hier al goede ervaringen mee opgedaan. Waterrecreatie
Door de unieke natuur, waterrijkheid en goede bereikbaarheid is Noordwest-Overijssel een aantrekkelijk gebied voor (water)recreatie. Recreatie is een belangrijke bron van inkomsten voor het gebied. Hiervoor is het noodzakelijk dat de vaarwegen op diepte blijven en dat varen aantrekkelijker wordt gemaakt door bijvoorbeeld de realisatie van recreatie-eilandjes en het zorgen voor voldoende helder water. Baggeren levert hieraan een directe bijdrage. Het is wel belangrijk dat het stimuleren van recreatie niet ten koste gaat van de natuur in het gebied. Bijvoorbeeld door het afkalven van oevers door te hard varen of door het betreden van kwetsbare natuurgebieden. Hierover moeten goede afspraken met de natuurbeheerders worden gemaakt. Waterberging
Met het oog op de klimaatverandering is het noodzakelijk om ook in deze streek in Nederland voldoende waterberging te
realiseren. Niet alleen om de veiligheid te kunnen garanderen bij extreem natte situaties, maar ook om voldoende water beschikbaar te hebben in extreem droge situaties. Door meren en watergangen in het gebied te baggeren, neemt het waterbergend vermogen van het gebied sterk toe. Dit geldt met name voor de grote meren in De Wieden. Dit levert een positieve bijdrage aan de beschikbaarheid van zoet water in extreem droge perioden.
Cradle to cradle-principe
Toepassing van de baggerspecie uit Noordwest-Overijssel in hetzelfde gebied voor het behoud en versterken van de functies van het gebied is een goed voorbeeld van het cradle to cradle-principe (van wieg tot wieg), dat door William McDonough en Michael Braungart is ontwikkeld3). Dit duurzaamheidsconcept gaat uit van een (gesloten) kringloop voor producten of materialen. De centrale gedachte is dat alle gebruikte materialen na hun leven in het ene product, nuttig kunnen worden ingezet in een ander product. Voor de aanpak van de baggeropgave in Noordwest-Overijssel geldt dat de baggerspecie die ontstaat in het gebied door erosie en natuurlijke afbraak van veen weer in het gebied wordt hergebruikt. Zo worden geen (grond)stoffen aan het gebied onttrokken.
Blik op de toekomst
Het plan van aanpak voor baggeren in Noordwest-Overijssel2) vormt de basis voor een gezamenlijke aanpak van de baggeropgave. De volgende stap bestaat uit het verder concretiseren van deze aanpak, het formaliseren van de samenwerking tussen de waterbeheerders en het op de markt zetten van de uitvoeringswerkzaamheden. Dit staat gepland voor dit jaar. Jappe de Best en Remco Drewes (Royal Haskoning) NOTEN 1) Waterschap Reest & Wieden (2007). Watergebiedsplan boezem Noordwest-Overijssel. 2) Royal Haskoning (2009). Baggeren in NoordwestOverijssel: plan van aanpak. 3) McDonough W. en M. Braungart (2002). Cradle to Cradle: remaking the way we make things.
H2O / 10 - 2010
13
Gemeenten en waterschap sturen samen voor schoner water in Noord-Holland De gemeenten Alkmaar, Heerhugowaard en Purmerend en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier werken samen om de KRW-doelstellingen te halen. Zij gaan daarbij uit van een samenhangend afvalwaterketen- en oppervlaktewatersysteem en proberen dit systeem te optimaliseren met integrale sturing, ook wel Real Time Control genoemd. Voor de daadwerkelijke sturing is een generiek raamwerk opgezet dat geschikt is voor meer dan duizend regelingen in de afvalwaterketen en het oppervlaktewater. Met meetprogramma’s en modelstudies is bepaald welke regelingen nodig zijn. Deze zijn vervolgens tot in detail ontworpen met dezelfde modellen en worden nu in de praktijk getest. Hetzelfde raamwerk wordt komend jaar ook in de Hoekse Waard in Zuid-Holland toegepast.
R
eal Time Control (RTC) wordt al jaren als veelbelovend gezien. In de praktijk ontbreekt echter een generiek raamwerk waarmee het voor de afvalwaterketen en het oppervlaktewater eenvoudig en snel kan worden toegepast. Bestaande RTC-softwaresystemen zijn vaak voor een specifiek doel en datacommunicatiesysteem ontwikkeld. De betreffende regelingen zijn geprogrammeerd met hun eigen routines voor het inlezen en verwerken van data, het bepalen van de regelactie en het aansturen van gemalen of stuwen. Hierdoor bestaan veel regelingen voor even zoveel RTC-systemen. Dit betekent dat een behoorlijke drempel moet worden overschreden om RTC daadwerkelijk te implementeren. Met name voor kleine en middelgrote gemeenten is deze drempel te hoog, waardoor de potentie van RTC niet wordt benut. Real Time Control is in de praktijk vaak meer een ICT-aangelegenheid dan een kwestie van riool-, waterketen- of oppervlaktebeheer. Het hoogheemraadschap en de drie gemeenten willen dat de techniek faciliterend is en niet remmend. Om dat te bereiken is een generiek RTC-raamwerk opgezet. Daarbinnen is een aantal standaard bouwblokken gemaakt, waarmee een nieuwe regeling eenvoudig kan worden opgezet. Met andere woorden: er is één RTC-raamwerk dat geschikt is voor meerdere regelingen, in plaats van de huidige situatie met eigen RTC-software voor elke regeling. Uitgangspunt is dat het rioolsysteem, de afvalwaterketen en/of het oppervlaktewatersysteem over eigen datahoofdstations beschikken, hierna aangeduid als SCADA (Supervisory Control and Data Acquisition). De SCADA-software verzorgt de communicatie met de substations, zoals de (riool) gemalen en stuwen. Het raamwerk vormt een overkoepelende paraplu voor de bestaande SCADA-systemen. Hoe realiseer je zo’n raamwerk? Allereerst is onderkend welke basisstappen nodig zijn in elke RTC-regeling. Het gaat om vijf stappen: het inwinnen van data, het valideren en bewerken van die data, het regelen (bepalen van de regelacties) en het wegschrijven van de data (uitvoeren regelacties).
14
H2O / 10 - 2010
Daarnaast beschikt het raamwerk over enkele functies die nodig zijn voor een RTC-regeling, zoals een gebruikersinterface met een webcliënt en mobiele ondersteuning, een rapportage-instrument om de belangrijkste prestatie-indicatoren te monitoren en een testomgeving om de regeling vooraf of tijdens het gebruik te testen voor bepaalde omstandigheden. Deze functionaliteit maakt het mogelijk een sturingsregeling voortdurend te onderzoeken en verbeteren door nieuwe regelaars virtueel mee te laten draaien, ondersteund door gekoppelde simulatiemodellen. Het RTC-raamwerk heet Control-NEXT en bouwt voort op de softwaresystemen FEWS en Lizard die veel waterschappen inmiddels standaard gebruiken. Binnen het raamwerk kan een groot aantal onafhankelijke regelingen worden gebouwd. Deze gebiedsregelingen kunnen variëren van eenvoudig tot zeer complex. Het maakt geen verschil of de regeling wordt gemaakt voor een rioolstelsel, een gehele afvalwaterketen, een polder of een boezemstelsel. Momenteel zijn vier RTC-regelingen voor de riolering gebouwd en een regeling voor de Waterlandse boezem in Noord-Holland. Deze maken gebruik van actuele meetwaarden van (riool)waterstanden, neerslag(voorspelling) en wind. Het opzetten van de eerste regelingen is nog relatief tijdrovend. Een nieuwe regeling kan worden gekopieerd van een bestaande en vervolgens op maat worden aangepast. Daarmee wordt het steeds gemakkelijker het aantal regelingen en de complexiteit ervan uit te breiden. Elk (riool)systeem heeft zijn eigen meetinformatiebronnen (niveaumetingen, kwaliteitsparameters, neerslag) die veelal zijn aangesloten op een vast datacommunicatiesysteem (SCADA). Omdat er veel SCADA-systemen zijn met eigen standaarden voor communicatie, zijn voor het ‘inwinnen van data’ voor elk datasysteem bouwblokken ontwikkeld; • De ingewonnen data worden eerst gevalideerd, aangevuld en gefilterd, zodat een goede en betrouwbare gegevensreeks beschikbaar komt voor de betreffende regeling; •
De specifieke parameters waarop een sturingsregeling werkt, bijvoorbeeld een afstroomdebiet, moeten worden afgeleid uit de neerslagdata. De gebruiker kan hiervoor Unit Hydrograph kiezen of het SOBEK-model; • De feitelijke logica zit in de regelaar. Deze vormt daarmee het brein van de regeling. Er zijn standaard bouwblokken ontwikkeld voor typen regelaars, zoals de aan-uitregelaar, de PID-regelaar1) en de NMPCregelaar2). Daarnaast kunnen gebruikers eenvoudig zelf regelaars bouwen in een scripttaal. De komende tijd worden nieuwe regelaars als standaard bouwblok opgenomen in het raamwerk; • De laatste stap is het doorgeven van de berekende instructie aan de datacommunicatiesystemen van de betreffende kunstwerken, zodat deze volgens de regeling gaan werken. Hiervoor geldt hetzelfde als bij het inwinnen: gestandaardiseerde bouwblokken kunnen worden ingezet om de koppelingen met de datasystemen te leggen. •
Discussie
Met het RTC-raamwerk is het mogelijk snel nieuwe regelingen te maken voor nieuwe deelgebieden in de riolering, de afvalwaterketen en het oppervlaktewater. Wanneer het raamwerk eenmaal is geïnstalleerd, is het opzetten van een nieuwe regeling met meerdere meetpunten en kunstwerken een kwestie van dagen, zonder dat daarvoor een programmeur nodig is. De vraag is of het generieke raamwerk niet te groot is voor eenvoudige regelingen die nu veelal binnen de bijgeleverde software van een SCADA-systeem worden geïmplementeerd. Dat is afhankelijk van de langetermijnvisie van de gemeenten en/of het waterschap. Het voordeel van het RTC-raamwerk is dat de regelingen in de loop der tijd uitgebreid en verfijnd kunnen worden, waarbij steeds meer data beschikbaar komen waarop kan worden gestuurd. Daarmee kan een eenvoudige regeling in de riolering worden aangesloten op een ‘doorspoelregeling’ van het ontvangende oppervlaktewater. Lokale rioolregelingen kunnen in de loop der tijd worden gebruikt in een regeling van de gehele afvalwaterketen. Daarbij kan makkelijk worden geschakeld tussen
achtergrond GIS als basis voor drinkwaterdistributie Het geografisch informatiesysteem DiaGIS vormt zo langzamerhand de basis voor bijna al het werk van de afdeling distributie bij Oasen. In de toekomst gaat het drinkwaterbedrijf de volledige calamiteitenorganisatie, waaronder alle gebruikte draaiboeken, koppelen aan dit systeem. Kadaster (Klic-online)
Accent (klanten)
Field Service (monteurs)
DIAGIS
eenvoudige PID-regelaars en meer complexe NMPC-regelaars. De mogelijkheden van het RTC-raamwerk komen vooral tot hun recht als de gemeente en het waterschap en binnen het waterschap de afdeling afvalwaterketen hetzelfde raamwerk gebruiken als de afdeling oppervlaktewater. Over de resultaten van dit project vindt op 3 juni een symposium plaats in de Jaarbeurs in Utrecht.
Klaas-Jan de Hart (Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier) Klaas-Jan van Heeringen (Deltares) Anne Leskens (Nelen & Schuurmans) NOTEN 1) De PID-regelaar is een Proportioneel Integrerende Differentiële regelaar die instructies verstuurt die onder andere proportioneel zijn met de verstoring (afwijking, van bijvoorbeeld een streefpeil). 2) De NMPC-regelaar is een Non-linear Model Predictive Controller. Op basis van een model dat geoptimaliseerd wordt, worden de instructies berekend die gestuurd worden naar de kunstwerken.
DIASYS (aansluitingen)
Document management (vergunningen)
Thema kaarten Hoogtekaart, fotokaart Andes en GBKN kaart
M
eer dan 300.000 schetsen van aansluitleidingen en ruim 4.000 kilometer hoofdleiding op grote vellen papier: dat was een aantal jaren geleden de dagelijkse praktijk bij Oasen. Na een storingsmelding reed de monteur naar het dichtstbijzijnde kantoor, haalde de tekeningen op, stippelde zijn route uit en ging op pad. Vooral in de nachtelijke uren in een verlaten gebied was dat nogal eens lastig zoeken. Dat gaat nu anders. Sinds de digitalisering van het leidingnet staan alle leidingen overzichtelijk en geactualiseerd in de computer. Of het nu gaat om de materiaalsoort, de diameter van de leiding, de leeftijd, de ligging op basis van adres, coördinaten of kadastergegevens: met één muisklik kan de monteur in zijn bus de gewenste informatie opvragen en uitprinten. Doordat aan de database DiaGIS een satellietgestuurd routesysteem is gekoppeld, rijdt de monteur zonder omwegen naar de lekkage. Oasen wil in de toekomst de draaiboeken die tijdens calamiteiten worden gebruikt, volledig aan dit systeem gaan koppelen. Met de investering in dit project boekt Oasen op diverse fronten ‘winst’. Niet alleen de tijdsbesparing en grotere efficiëntie zijn een vooruitgang, ook de standaardisering van alle leidingnetgegevens in het hele voorzieningsgebied van Oasen is een pluspunt. Bovendien gaat de verwerking van de KLIC-meldingen nu veel sneller. Voorheen hadden vijf medewerkers daaraan een dagtaak. Per jaar gaven zij gemiddeld 3.000 veranderingen in het ondergrondse leidingnet door aan het Kabel- en Leidinginformatiecentrum (KLIC). Tegenwoordig zijn er 14.000 KLIC-meldingen per jaar. Binnenkort worden deze volledig digitaal verwerkt.
Spuiplan
Om het leidingnet van een drinkwaterbedrijf schoon te maken, wordt een spuiplan opgesteld. Daarin staat welke leidingen in welke volgorde gespuid moeten worden. Tot
voor kort was dit tijdrovend werk, dat voornamelijk op papier werd gedaan. Oasen heeft daarom een computerprogramma laten ontwikkelen dat automatisch een spuiplan kan maken: de Spuiplanner. Dat programma bespaart Oasen tienduizenden euro’s en manuren per jaar. De Spuiplanner is een uitbreiding van het programma DiaGIS. In dit programma, dat enigszins op Google Earth lijkt, geef je eenvoudigweg aan welk gebied je wilt spuien. Vervolgens doet het programma de rest. Er wordt direct een plan gemaakt, met duidelijke plattegronden waarin staat aangegeven hoe moet worden gespuid. In het plan staat welke afsluiters open of dicht moeten en hoeveel minuten een leiding moet worden gespuid. Die gegevens worden naar de laptop in de bus van een monteur gestuurd, zodat die aan de slag kan. Het programma is gekoppeld aan het klantenbestand van Oasen, zodat gelijktijdig met het spuiplan brieven kunnen worden opgesteld voor (bijzondere) klanten in het te spuien gebied. Te denken valt aan bedrijven die water als grondstof voor levensmiddelen gebruiken. Bij een calamiteit kan direct een klantenlijst worden gemaakt door een rechtstreekse koppeling met het klantensysteem. Op deze wijze is te achterhalen welke klanten een aansluiting hebben op het leidingdeel waar de calamiteit zich voordoet. Vervolgens worden met behulp van het programma de logische looproutes bepaald om klanten te informeren. In de toekomst zal DiaGIS zich verder ontwikkelen als een applicatie waarmee uitgebreidere analyses kunnen worden uitgevoerd op de leidingen. Dat betekent dat daarover meer data verzameld moeten worden, omdat extra informatie waardevol kan blijken. Voor Oasen wordt GIS in de toekomst noodzakelijk om te voldoen aan beleidscriteria, wet- en regelgeving en efficiëntienormen. Cor van Grieken (Oasen)
H2O / 10 - 2010
15
Zeespiegelstijging Noordzee door natuurlijke en regionale factoren De huidige trend in de zeespiegelstijging vindt zijn oorsprong grotendeels in de 19e eeuw, dus vóór de aanvang van het industriële tijdperk. Ook is er gedurende de 20e eeuw geen significante versnelling waarneembaar. Bovendien blijkt dat de zeespiegelstijging in Noordwest-Europa, door regionale factoren, achterblijft bij het wereldgemiddelde. Dit artikel is een aanvulling op een eerdere bijdrage (H2O nr. 5 van dit jaar) waarin twijfels werden geuit met betrekking tot de validiteit van het Deltaprogramma. In dit artikel gaat Bert Amesz nader in op de zeespiegelstijging langs de Noordzee en de Atlantische kust van Europa.
A
an het einde van de laatste grote ijstijd, zo’n 20.000 jaar geleden, stond de zeespiegel 120 meter lager dan nu. Vanaf die periode is hij in een soort ‘S-curve’ omhoog gekomen tot ongeveer het huidige niveau. Bij de aanvang van het Holoceen stond de zeespiegel nog 60 meter lager en steeg met 15 mm/jaar. Ongeveer 7.000 jaar geleden begon de stijging nadrukkelijk af te vlakken. Het relatief warmere ‘atlanticum’ ging over in een iets koeler neoglaciaal tijdperk. Aan het begin van onze jaartelling stond de spiegel nog 1,5-2,5 meter lager dan nu. Het huidige subatlantische tijdperk heeft overigens nog een aantal ‘recente rimpelingen’ gekend: een warme Middeleeuwse periode tussen de 10e en 14e eeuw, gevolgd door de ‘kleine ijstijd’ tussen de 15e en 19e eeuw. Met betrekking tot het verloop gedurende de afgelopen twee eeuwen kan het volgende worden geconstateerd: Gedurende de tweede helft van de 19e eeuw is er sprake geweest van een significante versnelling van de zeespiegelstijging tot 1,5-2,0 mm/jaar. Bronnen: oude peilwaarnemingen bij o.a. Amsterdam, Sheerness en Brest, IPCC1) en diverse reconstructies door CSIRO. De periode van de versnelling valt samen met de afloop van de ‘kleine ijstijd’. Volgens IPCC2) begon toen – omstreeks 1850 – het afsmelten van de landgletsjers, een tot op heden vrijwel lineair verlopende lengtevermindering. De stijging van 1,5-2,0 mm/jaar is een natuurlijk proces dat op gang kwam vóór de aanvang van het industriële tijdperk; • Peilwaarnemingen van PSMSL-meetstations3) aan de Atlantische kust van Europa en langs het zuidelijke/centrale deel van de Noordzee laten zien dat een dergelijke trend (circa 2 mm/jaar, Nederland 1,7 mm/ jaar) zich vanaf het beging van de 20e eeuw vrijwel lineair doorzet. De door IPCC gesuggereerde versnelling tot ruim 3 mm/ jaar na de jaren ‘90 is in de meetreeksen niet waarneembaar; •
16
H2O / 10 - 2010
Vanaf begin jaren ‘90 wordt de zeespiegelstand gemeten met behulp van satellieten4). De metingen worden overigens onderworpen aan een ingewikkeld correctieproces voor o.a. seizoensfluctuaties en een geschatte ‘glacial isostatic adjustment’ (GIA). Uit de opnames blijkt dat de gemiddelde zeespiegel gedurende 1992-2009 gemiddeld inderdaad met 3,3 mm/jaar is gestegen. IPCC schrijft deze ogenschijnlijke versnelling toe aan de mondiale opwarming gedurende 1980-2003 en het massaverlies van Groenland en Antarctica vanaf de jaren ‘90. Maar het gemeten trendverschil kan ook door de meetmethode worden veroorzaakt. De satellieten meten immers ook grootschalige regionale fenomenen die plaatsvinden buiten het bereik van de traditionele kustmeetstations. Bijvoorbeeld de sterke zeespiegelstijging (tot meer dan 10 mm/jaar) in het westelijke deel van de Grote Oceaan. Dat deel van de oceaan wordt gekenmerkt door sterke periodieke fluctuaties als gevolg van de El Niño Southern Oscillation (ENSO); • Geconcludeerd mag worden dat de zeespiegelstijging in Noordwest-Europa (met inbegrip van de Noordzee) achterblijft bij het, door satellieten gemeten, wereldgemiddelde. De oorzaak daarvan is regionaal gebonden en is - naast het bovengenoemde ENSO-effect - gelegen in variaties van de golfstroom, atmosferische condities (NAO), veranderend getij, postglaciale effecten, verminderende zelfgravitatie bij Groenland, bodemdaling, ongecorrigeerde daling referentievlak, etc; • Hierdoor is het in de eerste plaats niet duidelijk welk deel van de gemeten stijging bij de Nederlandse kust absoluut dan wel relatief is. Vervolgens is het niet duidelijk welk deel van de absolute zeespiegelstijging is toe te schrijven aan de mondiale opwarming (thermische uitzetting, massaverlies ijskappen) en welk deel bepaald wordt door overige regionaal bepaalde - factoren zoals •
hierboven genoemd. Het moge duidelijk zijn dat deze samenhang van cruciale betekenis is voor extrapolatie middels klimaatmodellen; • Daarom is de conclusie van het Planbureau voor de Leefomgeving5) en de Deltacommissie6) dat de zeespiegelstijging bij de Nederlandse kust (ad 20 cm) gedurende de 20e eeuw geheel is toe te schrijven aan de mondiale opwarming, op z’n zachtst gezegd voorbarig. Merkwaardig is dat het technische deelrapport7), behorende bij de hoofdrapportage van de Deltacommissie, die conclusie óók niet onderschrijft. De analyse van de oorzaak en snelheid van de zeespiegelstijging in onze regio is nog omgeven is door vele vraagtekens en tegenstrijdigheden. De huidige trend vindt zijn oorsprong voor een belangrijk deel in een ver verleden en zal ook gedurende de 21e eeuw doorzetten, óók indien geen verdere opwarming plaats zou vinden. Het naijleffect van de recentere opwarming moet daarbij nog opgeteld worden, maar vooralsnog lijkt het er op dat die significant lager zal uitvallen dan de door de Deltacommissie gehanteerde bovengrenswaarden. Het Nationaal Waterplan, met daarin de contouren van het Deltaprogramma, is inmiddels op onderdelen controversieel verklaard en de behandeling in de Tweede Kamer is opgeschort tot na de verkiezingen. Ondertussen heeft ook de Unie van Waterschappen aangegeven dat een nadere onderbouwing van de IPCC-conclusies m.b.t. de zeespiegelstijging noodzakelijk is. Aanbevolen wordt dat een dergelijk onderzoek zich in ieder geval ook richt op de hierboven genoemde regionale factoren voor het Noordzeegebied. Bert Amesz (adviseur waterbeheer) NOTEN 1) IPCC-TAR 2001; WG1 Scientific Basis; 2) IPCC-2007; WG1 Physical Science Basis, hoofdstuk 4; 3) PSMSL-archief, met historische meetreeksen (maand- en jaargemiddelden), online te raadplegen; 4) TOPEX/Poseidon-Jason, actuele regionale en wereldgemiddelde trends vanaf 1992/1993; te raadplegen via de websites van o.a. NASA, AVISO, CSIRO; 5) Website Compendium Leefomgeving, PBL (VROM); 6) Samen werken met water (2008); 7) Onderzoek naar bovengrensscenario’s; Internationale wetenschappelijke beoordeling (2008).
opinie Watercondities voor natuur: doorpakken geboden Het gaat niet goed met de biodiversiteit. In de wereld niet, in Europa niet en in Nederland niet. De internationale afspraken om de achteruitgang in 2010 te hebben gestopt zijn niet gehaald en vragen alsnog om een uiterste inspanning. Ons land draagt daarbij een speciale verantwoordelijkheid voor watergebonden ‘deltanatuur’. De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000) stellen daarvoor de kaders. Tot nu toe heeft de waterafhankelijke natuur eerder last dan baat van deze dubbele bescherming. De KRW maatregelenprogramma’s 2010-2015 geven nog nauwelijks invulling aan de scherpste doelen voor beschermde gebieden) onder verwijzing naar de Natura 2000-beheerplannen. In de meeste concepten daarvan ontbreekt het echter nog steeds aan afdoende waterparagrafen. Vaak wordt daarbij weer verwezen naar de KRW-plannen of nog te doorlopen GGOR-trajecten. Waternatuur tussen wal en schip, wel cynisch eigenlijk.
D
e Tweede Kamer heeft minister Verburg onlangs tot spoed gemaand en verzocht landelijke afwegingskaders op te stellen voor het tot stand komen van die waterparagrafen in de beheerplannen. Op 2 juni bespreekt het Regiebureau Natura 2000 de problematiek met een breed gezelschap van bestuurders en medewerkers van waterschappen, provincies, natuurbeheerders en andere betrokkenen. Natuurmonumenten draagt graag bij aan deze discussie. In dit artikel lichten wij een aantal kansrijke oplossingsrichtingen toe.
Ontbrekende schakels
In meerdere arena’s wordt de Natura 2000-wateropgave besproken. De taken en bevoegdheden om te komen tot (water) maatregelen zijn tussen de betrokken partijen verdeeld. De doorbraak moet nu komen van externe maatregelen: het nemen van passende peilbesluiten, het verwerven van landbouwenclaves en het verbeteren van de waterkwaliteit. Natura 2000 ontleent zijn faam aan deze externe werking. Natuurmonumenten hoopt dat we de beheerplannen, waarbij alle belanghebbenden betrokken zijn, daarom juist daarvoor gebruiken. Eén van de meest cruciale maatregelen voor bescherming van planten, dieren en hun leefgebieden zijn robuuste natuurgebieden met bufferzones. Hiermee worden vooral de negatieve invloeden vanuit de landbouw verminderd: zoals stikstof via de lucht, fosfaat via het water en verdrogingschade door te
lage waterpeilen. Afronding van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is vaak al een effectieve stap. Het gaat om reeds begrensde percelen, uitvoering van bestaand beleid dus met gereserveerd geld. Daar is niets anders voor nodig dan even doorpakken. Natuurmonumenten ziet op korte termijn kans om samen met provincies en waterschappen per natuurgebied in beeld te brengen wat deze ontbrekende schakels zijn.
‘Altijd-goed’ maatregelen
Ook hoeft niet altijd gewacht te worden op het volledig doorlopen van een formeel GGORtraject doorlopen is. Een goede analyse is onontbeerlijk, maar er zijn natuurgebieden waarvoor al eerder tot uitvoering van voldoende maatschappelijke gedragen maatregelen kan worden overgegaan. In het Drentse Amerdiep, onderdeel van Natura 2000-gebied Drentse Aa, bleek herbegrenzing van de EHS ineens op ieders steun te kunnen rekenen, zodat het waterschap daar een op de natuur afgestemd peilbesluit kan nemen. Natuurmonumenten vraagt bestuurders voortvarend het bestaande beleid uit te voeren. Een ander voorbeeld betreft de regelmatige discussie tussen natuurorganisaties en het waterschap over de juiste fosfaatnorm. Ondanks de meningsverschillen kan het waterschap al maatregelen nemen tot het niveau waarover beide partijen het al samen eens zijn. In de tussentijd kan nader onderzoek duidelijkheid verschaffen over de omvang van
de resterende opgave. In Natura 2000-gebied Wieden-Weerribben zijn dergelijke afspraken gemaakt. Uit een expert-meeting onder leiding van het Regiebureau Natura 2000 in april hebben hebben we geleerd dat het nu eens afgelopen moet zijn met het ‘alles wacht op elkaar’. Dijkgraaf en gedeputeerde kunnen elkaar daarbij helpen. En als het dan eindelijk goed gaat met de natuur ontstaat er meer ‘ruimte’ voor andere activiteiten, zoals recreatie en verbrede landbouw.
Bestuurlijke samenwerking: kansen voor profilering
De werkgroep Leefomgeving en natuur in het kader van de ‘Brede heroverweging’ rapporteert dat het bundelen van verantwoordelijkheden op terrein van watercondities voor natuur tot een jaarlijkse besparing van 20 miljoen euro kan leiden. De energie die de verschillende overheden nu inzetten om tot samenwerking te komen kan mede van belang zijn voor de besluiten die de politiek straks over de toekomst van het middenbestuur neemt. Natuurmonumenten hoopt dat 2 juni een vruchtbare dag zal worden met een grote opkomst. Want de natuur heeft jullie nodig! Natuur drijft op water! Suzanne Klaassen en Paul Vertegaal (Vereniging Natuurmonumenten)
Krabbescheer is één van de doelsoorten van Natura 2000.
H2O / 10 - 2010
17
Cursussen in de komende maanden In de komende maanden zijn verschillende cursussen te volgen die interessant kunnen zijn voor waterbeheerders. Hieronder vindt u informatie over een aantal van deze cursussen.
Toepassing van modellen water- en klimaatstudies
Modellen worden geregeld gebruikt om te helpen met het opstellen van (water)beleid en om het operationele waterbeheer te ondersteunen. Op dit moment is een groot aantal modellen beschikbaar, waarvan een gedeelte gratis is te gebruiken. Deze cursus, die van 31 mei tot 4 juni in Wageningen wordt gegeven, gaat in op de beschikbare modellen en geeft desgewenst uitleg over specifieke modellen. Tijdens deze cursus komt de basis van hydrologische, gewasgroei- en klimaatveranderingsmodellering aan de orde. De cursus is bedoeld om waterprofessionals uit zowel ontwikkelings- als ontwikkelde landen vertrouwd te maken met modellen. Voor de lezingen en oefeningen is geen uitputtende achtergrondkennis van modelleren nodig. Deelnemers die wel al ervaring hebben met modellen kunnen tijdens de cursus hun eigen gegevens invoeren in de beschikbare modellen. Wel wordt van de deelnemer kennis op watergebied, algemene computervaardigheden en een goede beheersing van de Engelse taal verwacht. De cursus omvat vijf dagen en kost 3.250 euro per persoon, waarbij alle cursusmaterialen en zes overnachtingen zijn inbegrepen. Voor meer informatie: FutureWater, Peter Droogers, (0317) 46 00 50.
Centrifugaalpompen en stromingsleer
Het Cursuscentrum Overschie in Naaldwijk geeft komend najaar praktijkgerichte cursussen over het principe en gebruik van centrifugaalpompen. Basis in pomptechniek. Aandacht voor de hoofd- en subgroepen waarin pompen die worden gebruikt voor het transporteren van vloeistoffen zijn ingedeeld. De cursus wordt 4 juni gehouden in Maasdijk en kost 475 euro, excl. BTW.
Storingzoeken (in pomptechnische installaties). Aandacht voor de veiligheid van de monteur en een opsomming van zeventien veel voorkomende storingen in pomptechnische installaties. Deze cursus wordt 29 oktober in Maasdijk gehouden en kost 575 euro, excl. BTW.
•
Stromingsleer (theorie en praktijk). Na een uitleg van het principe van de centrifugaalpomp volgt een uitleg over onderwerpen als stromingen, drukval in leidingen en het krachtenverloop in de pomp. De cursus wordt 10 december gegeven in Maasdijk en kost 650 euro en persoon.
•
Voor meer informatie: www.cursuscentrumoverschie.nl of 06 18 91 24 36.
IPRO
De Nirov-cursus Inleiding planologie en ruimtelijke ordening (IPRO) geeft in tien lesblokken een compleet overzicht van het ruimtelijk vakgebied. Docenten uit de praktijk en de wetenschap geven les over onder meer de volgende onderwerpen: water en ruimtelijke ordening, beleid en regelgeving op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau, ruimtelijke ordening in stedelijk en landelijk gebied, milieu-. mobiliteits- en economische vraagstukken en privaat-publieke samenwerking. De cursusdata zijn 16, 23 en 30 september, 7 en 14 oktober, 4, 11, 18 en 25 november en 2 december. De locatie is De Observant in Amersfoort. Voor meer informatie: www.nirov.nl/ipro.
•
Centrifugaalpompen (pompberekening). In deze cursus ligt de nadruk op het selecteren van de juiste centrifugaalpomp voor de juiste toepassing. Na een uitleg over het principe van deze pomp komen onderwerpen als stromingen, pompkarakteristiek en cavitatie aan de orde. De cursus wordt gehouden op 24 september in Maasdijk en kost 475 euro, excl. BTW.
•
Centrifugaalpompen (leidingsystemen). Om de in de grafieken vastgelegde pompcurve optimaal te kunnen gebruiken, besteedt deze cursus ruime aandacht aan alle in de pompsystemen toegepaste leidingen. De cursus wordt 1 oktober in Maasdijk gegeven en kost 475 euro, excl. BTW, per persoon.
•
18
H2O / 10 - 2010
Onderzoeksprogramma Industrie & Water
KWR Industrie & Water introduceert UV-technologie voor industriële watertoepassingen (OPIW31), de tweede cursus die is opgezet in het kader van het Onderzoeksprogramma Industrie & Water (OPIW). Deze cursus is vooral interessant voor industriële eindgebruikers. In de Nederlandse industrie wordt waterbehandeling met ultraviolet (UV) licht vooral toegepast in de voedingsmiddelensector, waar desinfectie van het proceswater met chemicaliën onwenselijk of zelfs niet toegestaan is. In andere branches is de UV-installatie vaak een additionele desinfectiebarrière of wordt UV toegepast als onderdeel van een foto-oxidatief proces gericht op de verwijdering van organische microverontreinigingen. Door de recente technologische ontwikkelingen op het gebied van UV in de waterbehandeling is voor veel bedrijven de keuze en afweging op
basis van effectiviteit, kosten en onderhoud een ingewikkeld en complex proces. Tijdens deze ééndaagse cursus komen theoretische en praktische aspecten van het toepassen van UV-technologie in de industrie aan de orde. De cursus is voor medewerkers die verantwoordelijk zijn voor waterbehandeling en waterzuivering zoals utiliteitsmanagers, procestechnologen en medewerkers facilitaire en technische diensten. De cursus heeft plaats op donderdag 3 juni in het KWR Waterhuis in Nieuwegein. Voor meer informatie: www.kwr-iw.nl of (030) 606 95 70.
RIONED
Dit jaar organiseert stichting RIONED de cursussen Renovatie van riolen, Visuele inspectie riolering (inspecteur), Visuele inspectie rioolstelsel voor rioleringsbeheerders en NEN 3398: onderzoek en beoordelen van rioleringsobjecten. Deelnemers kunnen sommige cursussen afsluiten met een examen, bij andere ontvangen ze een deelnemerscertificaat. Renovatie van riolen
Geleerd wordt hoe riolen, putten en inlaten zijn te renoveren en welke mogelijkheden opdrachtgevers hebben om greep te krijgen op kwaliteit, vergelijkbaarheid en kosten. Deelnemers leren bovendien de gewenste borging te realiseren door kennis en vaardigheden op te doen die nodig zijn om een goed bestek te (laten) maken en de uitvoering te (laten) controleren. De cursus bestaat uit theorieblokken en interactieve workshops met opdrachten, waarbij ruimte is voor eigen inbreng. Niveau: mbo/hbo. Geen examen. Cursusduur: twee niet aaneengesloten dagen. Data: 9 en 17 juni. Plaats: Ede. Kosten: 900 euro (begunstigers) of 1800 euro (niet-begunstigers). Inspecteur - Visuele inspectie riolering
Deelnemers die hun diploma behalen zijn vakbekwaam voor het waarnemen, herkennen, coderen en classificeren van toestandsaspecten. Ze kunnen zorgdragen voor de visuele aspecten van riolen en putten conform EN 13508-2 en NEN 3399 (2004) en kunnen waarheidsgetrouwe inspectierapportages samenstellen. Docenten leren deelnemers niet alleen hoe ze moeten inspecteren, maar ook wat de valkuilen en probleemsituaties zijn. Het (her) examen moet binnen een jaar na de laatste cursusdag worden afgelegd. Niveau: mbo. Kandidaten moeten de interne bedrijfsopleiding hebben gevolgd, minimaal 40 uur werkervaring hebben en geslaagd zijn voor het toelatingsexamen van de stichting RIONED. Duur: twee niet aaneengesloten
informatie
dagen. Data: 8 en 15 september, 20 en 27 oktober. Kosten (exclusief toelatings- en herexamens): 1.050 euro (begunstigers) of 2.100 euro (niet-begunstigers). Visuele inspectie rioolstelsel voor rioleringsbeheerders
Centraal in deze cursus staan aspecten die noodzakelijk zijn voor beheerders/opdrachtgevers: een overzicht van de visuele inspectiemethoden, de relevante normen NEN-EN-13508-2 en NEN 3399 en hun toepassing, aanleidingen voor visuele inspectie en de hoogte van de inspectiefrequentie. Het examen moet binnen een jaar na de laatste cursusdag worden afgelegd. Niveau: mbo. Duur: twee niet aaneengesloten dagen. Data: 22 en 29 september. Kosten (exclusief herexamens): 1.050 euro (begunstigers) of 2.100 euro (niet begunstigers). NEN 3398 Onderzoek en beoordelen van rioleringsobjecten
Deelnemers leren hoe de NEN 3398 te gebruiken om rioleringsobjecten deskundig te onderzoeken en beoordelen, welke informatie daarvoor nodig is en hoe die te interpreteren. Aan bod komen het gebruik van NPR 3220, NEN 3398, NEN 3399 en NEN-EN 13508-2, de verschillen tussen werkelijk en gewenst functioneren van objecten, het vaststellen of maatregelen nodig zijn, etc. Het examen voor het diplomaNEN 3398 dient te worden afgelegd binnen een jaar na de laatste cursusdag. Niveau: mbo/hbo. Duur: twee niet aaneengesloten dagen. Data: 2 en 9 juni, 3 en 10 november. Kosten (exclusief herexamens): 1.050 euro (begunstigers) of 2.100 euro (niet-begunstigers). info@rioned.org; Chris de Boer, tel. (0318) 63 11 11.
Waterschappen publiceren ‘Limburgse wandelingen’
Boekje ‘Veelzijdige varianten’ geeft inspiratie
De Limburgse waterschappen Peel en Maasvallei en Roer en Overmaas hebben een wandelgids samengesteld met twintig mooie routes langs Limburgse beken, plassen en de Maas. Via het boek ‘Limburgse waterwandelingen’ leren de wandelaars ook het werk van de waterschappen kennen.
Waterschap Groot Salland werkt aan het op orde krijgen van het watersysteem. Watergangen worden heringericht om ruimte te geven aan water, er worden natuurvriendelijke oevers aangelegd en stuwen en gemalen worden vispasseerbaar gemaakt. Er bestaan verschillende beelden over hoe dit het beste bereikt kan worden en wat het betekent voor de inrichting van de watergangen in het landelijk gebied. Om meer inzicht te geven in de manier waarop het waterschap invulling wil en kan geven aan de opgaven is het boek ‘Veelzijdige varianten’ ontwikkeld.
‘Limburgse waterwandelingen’ telt in totaal twintig routes, verspreid over de hele provincie. De wandelingen variëren in lengte van drie tot twintig kilometer en zijn voorzien van duidelijke kaarten, foto’s en informatie over water, natuur, landschap en historie. Wandelen, genieten, ontdekken, speuren en kijken: daar draait het om in dit wandelboek. Zo kunnen wandelaars naar modderkruipers speuren vanaf een brug in natuurgebied het Ham bij Venlo, ontdekken ze de bron van de Lingbergbeek in het Geuldal en met een beetje geluk zien ze een bever zwemmen in de Roer of de Swalm. ‘Limburgse waterwandelingen’ is verkrijgbaar via de boekhandel of via www.mooilimburgswebshop.nl, ISBN-nummer 978-90-8596-065-2.
I
n het boek komen verschillende varianten aan de orde, zowel voor smalle als brede waterlopen. Door de linker- en rechteroevers met elkaar te combineren, ontstaan verschillende varianten. Die varianten kunnen grondeigenaren, gemeenten, pachters en belangenorganisaties een beeld geven wat de ideeën van het waterschap zijn als het gaat om herinrichting van watergangen. Met het boek kunnen medewerkers van het waterschap laten zien wat de opgaven betekenen voor de inrichting van een watergang en de aanliggende gronden. Dit moet bijdragen aan een betere beeldvorming van de opgaven en ook meer duidelijkheid voor de betrokkenen. De varianten zijn geen doel op zich, maar moeten bijdragen aan de discussie en inzicht geven in de wijze waarop wateropgaven vorm gegeven kunnen worden. Wat voor soort inrichting uiteindelijk wordt gekozen, is afhankelijk van onder andere de wateropgaven, de wensen van de betrokkenen, de beschikbare grond en de wijze van onderhoud van de watergang. Het boek is in digitale vorm te vinden op www.wgs.nl.
H2O / 10 - 2010
19
waternetwerken wateRcoLumn
Subsidies en grachten scoren in Barcelona
H
et European Water Leaders Congres vorig weekend bracht veel verrassingen en uitdagingen. De aspluim van Eyijafjallajokull meldde zich in Cataluna met afgelastingen en vertragingen van vluchten. Voorts kwam Brussel door met het giga EU-garantiefonds voor Zuideuropese landen (750 miljard euro). De aanwezige Spaanse minister van Water & Milieu keek er met het uur zorgelijker door. Barcelona ontging vooralsnog de zware gevolgen van het EU-fonds. De stad ging massaal op in de Formule-1 en de strijd om het landskampioenschap voetbal tegen aardsrivaal Madrid. Niks geen Griekse taferelen. Ook bij de excursie aan de nieuwe, peperdure desalination plant te Llobregat (250 miljoen euro) overheerste de zonnige, zuidelijke levenskijk. Spanje leeft nog steeds verdoofd door EU-subsidies ( 75 procent cohesiebijdrage). En het Llobregat-project staat niet op zichzelf. Alleen al in Cataluna is er een veelheid aan cohesieprojecten met 75 procent en hogere subsidiebijdragen. Op het congres scoorden de topics Water & Energy en Efficiency & Innovaties hoog. De sessie over klimaatneutrale cities of the future was een eye opener, met name dankzij het door Roelof Kruize gepresenteerde Amsterdamse duurzaamheidsplan: de combi van afvalwaterzuivering, vuilverbranding en het Grachten-Energieplan. Wat betreft assessmentbeheer werd de vrees geuit dat meer efficiency (o.a. via benchmarks) tot meer bezuinigingen en minder meer innovaties zal leiden. Met name de Britse regulator vaart op dit moment op die koers. Tenslotte de MDG-doelen na 2015. Waar Vewin al eerder aangaf dat de stedelijke problemen (bevolkingsgroei) harder stijgen dan wateroplossingen, toonde Gerard Payen (UNSGAB) in Barcelona cijfers over een statistisch gat tussen access to water en satisfactory water. Met andere woorden: er komt wel meer water, maar de kwaliteit ervan is zwaar onbetrouwbaar. Vier miljard mensen in 2030 zonder voldoende water is ronduit onacceptabel. Het is maar te hopen dat deze vulkaan en zijn rookpluim snel onder controle komt. Theo Schmitz (Vewin)
20
H2O / 10 - 2010
‘Watercities in transition’ krijgt vorm Waternetwerk en NIROV houden van 23 tot 25 augustus het evenement ‘Watercities in transition, European cities of the future’. Paulien Hartog werkt bij Waternet en is lid van het organiserend comité, samen met Rutger de Graaf. De Graaf is van grote waarde vanwege de internationale contacten die hij tijdens zijn promotiewerk bij de TUD en zijn huidige werk bij Deltasync heeft opgedaan. Andere organisatoren zijn Enrico Moens (Grontmij), Fleur Hol (Nirov), Corné Nijburg (CURnet) en Monique Bekkenutte, directeur van Waternetwerk. “We willen een inspirerend congres neerzetten”, aldus Hartog. `Watercities in transitions’ wordt georganiseerd door Waternetwerk en NIROV. Wat is de aanleiding voor dit congres? “Europese steden staan de komende decennia voor een breed palet aan opgaven op het gebied van water. Waternetwerk en NIROV hopen via dit congres de kennisuitwisseling tussen Europese en Nederlandse steden te intensiveren. Sail 2010 vormt hiervoor een aantrekkelijk decor. We richten ons op een publiek van deskundigen, zowel uit de waterwereld als uit de wereld van de stedenbouw.” Wat staat centraal op de agenda? “Het centrale thema zijn de transitieprocessen die in steden bezig zijn op het gebied van duurzaamheid en de verschillende manieren waarop steden de wateropgaven hiermee verbinden. In steden komen die opgaven ruimtelijk samen en is de interactie in proces en organisatie daarom groot.” Subthema’s zijn ‘Herstructurering: combinatie van opgaven volgens de Zweden’, ‘Groei en krimp in Europa: impact op waterkwaliteit en -kwantiteit’ en ‘Waterinfrastructuur: duurzaam inrichten naar Londens model’. Hoe zijn deze onderwerpen op de agenda beland? Paulien Hartog
“Herstructurering is een ruimtelijk proces in bestaande steden dat veel kansen biedt voor water. De manier waarop we dat doen is echter heel verschillend. Daarin kunnen we van elkaar leren. Groei en krimp zijn bepalende drijfveren voor ruimtelijke ontwikkelingen, die verschillende kansen en knelpunten opleveren voor wateropgaven (minder/meer ruimte, meer/minder financieringsmogelijkheden). In Midden- en Oost-Europa is al enige tijd ervaring met de consequenties van krimp, voor Nederland is het nog vrij nieuw. En ten slotte de waterinfrastructuur: in steeds meer steden start de discussie over centrale versus decentrale systemen. Allemaal actuele transities waar de waterwereld iets mee moet.” Aansluitend is er op 25 augustus voor de Nederlandse en internationale deelnemers een excursie in de regio Amsterdam. Wat houdt die in? “Tijdens het bezoeken van voorbeelden van stedelijke transitie met water in Amsterdam, Almere en Heerhugowaard kunnen deelnemers nader met elkaar in gesprek gaan. Vooral het contact met de internationale gasten tijdens zo’n excursie is waardevol. Het precieze programma wordt nog uitgewerkt.” Wat is de belangrijkste taak van Waternetwerk bij `Watercities in transition?’ “Waternetwerk is samen met NIROV initiatiefnemer van dit congres. Waternetwerk hoopt dat haar leden nieuwe inspiratie en kennis opdoen. Dit congres daagt ze uit hun werk in een bredere context of vanuit een ander gezichtspunt te zien, hun netwerk te vergroten en opgedane inspiratie toe te passen in hun eigen werk.” Vragen over de agenda kunt u mailen naar info@moorga.com.
waternetwerken Contactgroep Stedelijk Water viert jubileum De Contactgroep Stedelijk Water vierde op 22 april het 25-jarig bestaan. De bijeenkomst werd gehouden in het Smedinghuis van Rijkswaterstaat in Lelystad. Eilard Jacobs, voorzitter van de Contactgroep Stedelijk Water, blikte als eerste terug op het ontstaan van de huidige club, waarvoor 25 jaar geleden de basis is gelegd. Daarna werd gesproken door Henk de Weerd (gemeente Almere) en Janneke Eerens-Kostense (Waterschap Zuiderzeeland). Onderwerp van hun voordracht was ‘De overdracht van stedelijk water van de gemeente naar het waterschap’. Daarna was het de beurt aan Peter Groenhuijzen (Grontmij/Hogeschool Van Hall Larenstein), die sprak over ‘De Waterschalen’, een methode om water op de kaart te zetten ten behoeve van structuurvisies.
Van gemeente naar waterschap
Nu in de nieuwe Waterwet is vastgelegd dat het waterschap de regionale waterbeheerder is, is het waterschap dat ook geworden voor het gemeentelijk water. De Flevolandse gemeenten, de Friese gemeente Lemsterland en Waterschap Zuiderzeeland hebben de laatste jaren intensief samengewerkt om deze veranderingen door te voeren. De duo-presentatie van De Weerd en Eerens-Kostense ging dan ook over de taakoverdracht van het stedelijk waterbeheer van gemeente Almere naar Waterschap Zuiderzeeland. Welke knelpunten komen daarbij kijken? Door de nieuwe Waterwet komen gemeenten en waterschappen elkaar tegen op het gebied van stedelijk waterbeheer. De gemeente blijft eigenaar van de watergangen en beheerder van de openbare ruimte. In juni vorig jaar zijn Waterschap Zuiderzeeland, zes Flevolandse gemeenten en de gemeente Lemsterland een regionale overeenkomst aangegaan op dit gebied. Gemeente Almere en Waterschap Zuiderzeeland zijn nu een maatwerkovereenkomst aan het opstellen, waarin onder Henk de Weerd (gemeente Almere).
Janneke Eerens-Kostense (Waterschap Zuiderzeeland).
andere een beheer- en onderhoudsplan wordt opgenomen. “Bijvoorbeeld op het gebied van onderhoudskwaliteit. Hoe moet het eruit zien in een bepaald gebied? Ook maken we samen plannen over hoe achterstallig onderhoud op het gebied van baggeren en kunstwerken wordt weggewerkt,” vertelt Eerens-Kostense over de watergangen die nu bij de gemeente in beheer zijn. De Weerd: “De gemeente houdt een loketfunctie naar de inwoners en blijft ervoor zorgen dat de waterbeleving en recreatie een goede plek houden in het stedelijk gebied.”
Waterschalen
De voordracht van Groenhuijzen had als doel discussie te stimuleren over het advies van de Commissie Poelmann, die namens de Unie van Waterschappen een visie heeft gegeven over de rol van waterschappers in ruimtelijke plannen. Groenhuijzen gebruikte daarbij als basis de situatie in de gemeente Nijmegen. Daar, en inmiddels ook in Arnhem, wordt gewerkt aan de hand van de methode
De Waterschalen die hij samen met onder andere “Hoe kunnen we water op de kaart zetten? Wat is de ambitie van de gemeente? We ontdekten dat we vanuit de historie een herkenbare en logische lijn van watertaken konden trekken waaraan ambitieniveaus gekoppeld konden worden. Duizend jaar geleden hadden we maar één doel: het water keren. De afgelopen eeuwen zijn daar steeds taken bijgekomen zoals het waarborgen van ‘droge voeten’ en het bieden van schoon en voldoende water,” aldus Groenhuijzen. “Een meer recente taak betreft het zoeken van combinaties met functies langs het water, zoals recreatie, beleving en natuur. Tegenwoordig wordt water ook steeds meer als sturend element gebruikt, als middel om structuur te krijgen in de inrichting van een gebied en om de identiteit te versterken. Dat gebeurt in Nijmegen, bijvoorbeeld via opvallende goten en waterkunstwerken. De lijn zet zich verder door, nieuwe watertaken komen in beeld zoals het benutten van water voor koeling en winning van energie. In de methode noemen we dat klimaatsensitief. Op het hoogste ambitieniveau is sprake van synergie tussen water en de ruimtelijke inrichting.” De methode is toepasbaar in alle gemeenten. “De Waterschalen is een praktisch hulpmiddel om gezamenlijk vorm en inhoud te geven aan de ambitie van een gemeente. Ook biedt het inspiratie voor het zoeken naar creatieve oplossingen.” Uit de discussie kwam naar voren dat de methode een nuttig instrument kan zijn om waterbelang te verwoorden en te visualiseren en zodoende kan bijdragen aan een betere integratie en samenwerking tussen blauw en rood. Wel is nog veel meer nodig om de beoogde rol van het waterschap te bereiken, zoals bestuurlijke ondersteuning en opleiding. Het vraagt om verandering van cultuur met bijbehorende competenties en dat kost tijd. Foto’s: Wierd Massink
H2O / 10 - 2010
21
waternetwerken DRIJFVEER vertrouwd te raken met dit onderwerp.” “Dit is een heel leuk proces geweest, vooral omdat we alledrie van te voren geen idee hadden waar we zouden eindigen. Het begin was heel lastig. Wie gaat het spel straks spelen? Wat worden de leerpunten? Hoe breng je spanning in het spel? Op een gegeven moment zijn we een prototype gaan knutselen en met pionnetjes en muntjes gaan schuiven. Daarna volgde het ene uit het andere. We kwamen met z’n drieën in een soort flow terecht.”
“Ik begrijp niet waar de vrouwen blijven” Passies, ambities, ontwikkelingen - wat drijft een waterprofessional? Waternetwerk portretteert in iedere editie een van haar leden. Deze keer: Martine van den Boomen (39), mede-eigenaar Colibri Advies. Water is een altijd een rode draad geweest in mijn studie- en loopbaankeuze. Ik heb in Delft gestudeerd: gezondheidstechniek en waterbeheersing. Na twee jaar met veel plezier in Jemen met water en mensen te hebben gewerkt, ben ik in 1999 in de Nederlandse watersector geland bij KWR. Ik ben eigenlijk direct lid geworden van Waternetwerk. Naast de contacten vond ik H2O een groot pluspunt om lid te worden. “Samen met mijn partner ben ik nu eigenaar van Colibri Advies. Ik geef advies over de implementatie van technisch assetmanagement volgens de internationale standaard. Dat doe ik sinds 2005. Het leukste aan mijn functie is dat ik bij veel bedrijven in de keuken mag kijken en met mensen werk op alle plekken in organisaties. Ik krijg energie van mensen met een passie voor hun vak en die kom ik in de watersector veel tegen.” “Binnen Waternetwerk heb ik me een aantal jaren actief ingezet voor de positie van vrouwen in de watersector. Ik begrijp nog steeds niet zo goed waar ze blijven, die vrouwen, al zie ik de laatste jaren de instroom wel toenemen. Sinds afgelopen jaar zit ik in de nieuw opgerichte themagroep Assetma-
22
H2O / 10 - 2010
nagement. Samen met Jan Portengen (Waternet) en Ralph Beuken (KWR) ben ik de uitdaging aangegaan om een spel te ontwikkelen om op een leuke manier
“Ons testpanel was de themagroep. Tijdens een aantal avonden met veel Chinees eten hebben de themagroepleden ons geholpen het spel te verbeteren. Waternetwerk had ons intussen met een goede vormgever in contact gebracht. Inhoud is belangrijk, maar vorm ook. Het resultaat is echt een plaatje geworden. Toen waren we klaar om het spel extern te lanceren: de finale try-out. De opkomst overtrof onze verwachtingen. Als ik dat eerder had geweten was ik daar behoorlijk nerveus van geworden. Zijn de vragen op de kaartjes wel goed genoeg? Is er niet te veel of te weinig geld in het spel? Komen spelers wel genoeg vooruit met de dobbelsteen?” “Het resultaat: geen rampen en vooral tien enthousiaste teams met alleen maar goede en bruikbare tips die we nog in het eindconcept hebben verwerkt. Het resultaat is een prachtig laagdrempelig spel geworden waar we nog veel plezier aan gaan beleven. Een vereniging als Waternetwerk maakt dit soort initiatieven mogelijk.”
Roemenië-workshop over sociale en culturele aspecten De Themagroep Internationaal van Waternetwerk houdt op 3 juni ‘s middags in het stadhuis van Deventer een Roemeniëworkshop voor Nederlandse waterprofessionals. Veel Nederlandse organisaties zijn actief in het buitenland op het gebied van water. Het besef groeit dat succesvolle uitvoering van waterprojecten niet alleen een kwestie is van technologie en geld. Ook het begrijpen en respecteren van sociale en culturele aspecten zijn van groot belang om succes te boeken. Tijdens de workshop zal met name ingegaan worden op deze aspecten in Roemenië. Dick Luijendijk van de Themagroep vertelt hoe de keuze op dat land is gevallen. “We hebben in het verleden bijeenkomsten georganiseerd over bijvoorbeeld corruptie, maar ook over landen als Afghanistan en Vietnam. Ditmaal wilden we aandacht geven aan Oost-Europa, maar dat is als geheel nogal een breed onderwerp voor een workshop.
Omdat bekend is dat diverse waterschappen, drinkwaterbedrijven en ingenieursbureaus momenteel actief zijn in Roemenië, is de keus op dat land gevallen.” Verschillende sprekers, Roemenen maar ook Nederlanders met ervaring in het uitvoeren van waterprojecten in Roemenië, zullen over hun ervaringen vertellen. Ook zal er ruimte zijn voor discussie en het beantwoorden van vragen. Aanvang: 13.30 uur, locatie: Stadhuis Deventer, Grote Kerkhof 4. Voor meer informatie: zie de website van Waternetwerk (rubriek Agenda) of neem contact op met Peter van der Pijl (peter.vanderpijl@tauw.nl of 06 10 24 73 51) of met Dick Luijendijk (info@ luva.info of 06 30 40 55 61).
waternetwerken Bijeenkomst geïntegreerde contracten groot succes Op 15 april jl. werd de eerste zogeheten ‘OWNH’-bijeenkomst gehouden in het kantoor van Royal Haskoning in Nijmegen. De bijeenkomst, met als thema ‘geïntegreerde contracten 360° belicht’, was een groot succes. Organisator Louis Jurjus blikt tevreden terug. ‘Op Weg Naar Huis’-bijeenkomsten worden georganiseerd tussen 16.00 en 19.00 uur, zodat mensen ernaar toe kunnen gaan zonder in de spits terecht te komen of een hele dag vrij moeten nemen van hun werk.
Jurjus: “De reden dat we bijeenkomsten juist op dit tijdstip organiseren is om ze toegankelijker te maken voor geïnteresseerden. En het lijkt erop dat dat geslaagd is: de opkomst was zeer hoog, zeker voor een eerste bijeenkomst. We zijn dan ook zeer tevreden.” Het tijdstip is echter niet de enige reden voor deze grote belangstelling. Over het onderwerp, geïntegreerde contracten (UAV(gc)) in de watersector, bestaan ondanks het feit dat ze al ruim tien jaar naast de traditionele contracten (UAV(ti)) bestaan, nog altijd veel vragen. Mede daarom heeft Jurjus
de bijeenkomst georganiseerd heeft. “De geïntegreerde contractvorm bestaat al geruime tijd, maar is nu bezig aan een grote opmars in de watersector. Omdat geïntegreerde contracten een andere werkwijze vereisen dan de traditionele contracten betekent dit dat partijen moeten schakelen. Hierbij ontstaan vanzelfsprekend een hoop vragen bij de betrokkenen. Deze bijeenkomst is gehouden om meer duidelijkheid te scheppen.” Om die duidelijkheid te creëren werd de geïntegreerde contractvorm van verschil-
lende kanten belicht tijdens de bijeenkomst. De middag begon met een presentatie van Monika Chao-Duyvis (TU Delft), expert op het gebied van bouwrecht en co-auteur van de UAV(ti) en de UAV(gc), waarin zij uitleg gaf over de wijzigingen die verschillende contractvormen in de bouwsector met zich meebrengen en wat voor betekenis dit heeft voor de praktijk. Daarna was er een presentatie van Diederik Speksnijder (Waterschap Rijn en IJssel) en Fred Moll (GMB), die hun ervaringen met geïntegreerde contracten als respectievelijk opdrachtgever
en opdrachtnemer met de aanwezigen deelden. Hierna volgde een interactieve sessie onder leiding van Steven Bookelmann (Royal Haskoning) en Eduard Schuringa (Heijmans), waarin deelnemers zich over een casus bogen en daarin een rol op zich namen (opdrachtgever, opdrachtnemer of adviseur), van waaruit zij het proces konden benaderen. Vooral dit onderdeel hielp bij het creëren van meer duidelijkheid onder de aanwezigen. Jurjus: “Bij het interactieve deel kwamen deelnemers erachter dat het bij het werken met (geïntegreerde) contracten van belang is om open te staan voor het standpunt van andere partijen. Soms is het nodig om je eigen positie of belang los te laten en te kijken naar gezamenlijke behoeftes om een conflict op te kunnen lossen.” Omdat samenwerking van belang is bij geïntegreerde contracten, werd tijdens de borrel na afloop van de bijeenkomst uitgebreid de mogelijkheid geboden om praten met collega’s uit de sector en om te netwerken. De sfeer hierbij was goed, ongedwongen en vriendschappelijk. Aanwezigen bespraken wat er die middag aan bod was gekomen, praatten bij met collega’s en legden nieuwe contacten, die in de toekomst bij nieuwe projecten mogelijk weer van pas kunnen komen. Jurjus: “Ik merkte duidelijk onder de aanwezigen dat er behoefte is aan een platform waar gesproken kan worden over dit onderwerp. We hebben vandaag een aantal prangende vragen kunnen beantwoorden, maar de behoefte aan informatie is groot. Dit is dan ook zeker niet het laatste dat we omtrent dit onderwerp zullen organiseren. In het najaar willen we weer een bijeenkomst organiseren over geïntegreerde contracten, waarbij we het onderwerp van een andere kant willen belichten. Op deze manier willen we de sector blijven informeren.”
Sectie Midden Nederland breidt kennis uit op studiereis Zoals ieder jaar is de sectie Midden Nederland ook dit jaar op studiereis geweest. De reis ging naar een aantal fabrieken van Endress+Hauser in Zwitserland, Frankrijk en Duitsland, met als doel kennis opdoen over debietmetingen en analyse- en bemonsteringsapparatuur. De groep vertrok op 21 april per trein richting Basel in Zwitserland. Van daaruit werd eerst een bezoek gebracht aan de fabriek in Cernay (Frankrijk), waar elektromagnetische flowmeters worden geproduceerd en waar de grootste kalibratieinstallatie van flowmeters werd bekeken. Daarna werd de fabriek in Reinach (Zwitserland) bekeken, waar coriolis- en ultrasoon-debietmeters worden geproduceerd. In een presentatie werd de werking van deze debietmeters uitgelegd en werden de nieuwste ontwikkelingen op dit gebied
getoond. Na het diner vertrok het hele gezelschap per bus naar Gerlingen in Duitsland. Daar werd op vrijdag de Endress+Hauserlocatie bezocht, een fabriek waar de elektronische componenten voor veel meet- en analyseapparatuur in elkaar worden gezet. Het ochtendprogramma bestond uit een presentatie over het Liquilineplatform. Via dit platform kunnen verschillende meetsensoren op één enkele meetversterker worden aangesloten, terwijl vroeger voor elke sensor een aparte meetversterker werd toegepast. Na een rondleiding, waarbij vooral werd ingegaan op de kwaliteitsfilosofie van Endress+Hauser, werd in de middag de nieuwste bemonsteringsapparatuur gepresenteerd en gedemonstreerd. Hierna
werd de studiereis afgesloten en vertrokken de sectieleden weer terug naar Nederland. Organisator Tonny Oosterhoff, bestuurslid van de sectie Midden Nederland, spreekt van een geslaagde reis. “Het was een vol programma maar erg leerzaam. Het is belangrijk om kennis over de apparatuur waarmee we werken op peil te houden en ontwikkelingen hierin te volgen. Deze firma steekt hier veel energie in. We hebben geleerd hoe verschillende metingen op onze zuiveringen werken en hoe Endress+Hauser deze kennis in allerlei meet- en bemonsteringsapparatuur weet toe te passen. Deze kennis kunnen wij dagelijks prima gebruiken op onze zuiveringsinstallaties.”
H2O / 10 - 2010
23
waternetwerken wateRcoLumn Veel animo
voor algensymposium ver.nieuws_column De Themagroep Afvalwaterbehandeling kop organiseert op 3 juni een symposium over algen.er.nieuws_column Een onderwerp dat deinitiaal gemoederen plat bezighoudt, zo blijkt uit de positieve reacties. Interesse? Kom ook!
V
Het komt niet vaak plat voor dat de themagroep ver.nieuws_column Afvalwaterbehandeling een symposium organiseert waarbij alle gewenste sprekers in ver.nieuws_column auteur no time hun medewerking toezeggen. Dat dit met het algensymposium wel het geval was, zegt veel over het onderwerp. Volgens Heleen Sombekke (Wetsus), die de dag samen met Cora Uijterlinde (STOWA) organiseert, begint het thema algen in de sector steeds meer een specialisme te worden. “Een jaar of drie geleden was het onderwerp een regelrechte hype. Steeds meer technologen hielden zich ermee bezig en het ene na het andere bedrijf in algen kwam van de grond. Iedereen zag er toekomst in,” legt Sombekke uit. “Vandaag de dag wordt het kaf van het koren gescheiden en blijven de echt serieuze spelers over. Algen vormen een onderwerp waar binnen de sector steeds meer onderzoek naar wordt gedaan en waar waterschappen naar kijken. Daarom is het nu tijd om een symposium te organiseren waarbij experts het onderwerp toelichten en de bezoekers bijpraten.”
Iedereen welkom
De themagroep Afvalwaterbehandeling verwacht op 3 juni behalve technologen van waterschappen ook mensen van adviesbureaus die willen meepraten over de huidige stand van zaken. Ook hoopt Sombekke dat er mensen vanuit de industrie zullen aanschuiven. “De industrieën produceren ook afvalwater en daarbij wordt steeds meer gekeken wat de toepassingsmogelijkheden van algen zijn bij de reiniging daarvan. Tot slot zijn er in Nederland tal van promovendi bezig met dit onderwerp, zodat er ook veel vertegenwoordigers van universiteiten worden verwacht.”
Heleen Sombekke
Veelzijdige sprekers
Bezoekers van het algensymposium in Alkmaar kunnen dus rekenen op een divers programma, waarbij ze worden bijgepraat door experts. Daarom is het ook interessant voor mensen van bijvoorbeeld waterschappen die tot dusver vooral zijdelings bij het onderwerp betrokken zijn geweest en zich er nu in willen verdiepen. Na een inleiding van de dagvoorzitter zal Marcel Janssen (Wetsus/ WUR) een lezing houden met als onderwerp ‘Microalgen, basiskennis en toepassingen’. Vervolgens neemt Erica Olde Heuvel (Voedsel en Warenkwaliteit) het over om een presentatie te geven met als onderwerp ‘Algen een wettelijk vervoermiddel? Hoe groen moet het worden?’. Daarna volgen er tot een uur of vier, wanneer de netwerkborrel begint, interessante lezingen. De inhoud is op www.waternetwerk.nl te vinden.
Enkele sprekers en onderwerpen •
Algen, het groene goud?
Algen zijn buitengewoon veelzijdig. Je kunt ze in dure shampoos stoppen, er kleurstoffen van maken, ze gebruiken voor de productie van biodiesel, het nazuiveren van het effluent van afvalwaterzuiveringen en je kunt ze eten. Sombekke: “Tijdens het symposium passeren verschillende toepassingen van algen de revue. Er zijn bijdragen over de effluentpolishing toepassingen en het biorefineryconcept. De laatste jaren spitst de discussie en het onderzoek zich vooral toe op toepassingen waarbij beide doelen worden nagestreefd. Ook worden de resultaten van diverse pilotonderzoeken gepresenteerd.”
24
H2O / 10 - 2010
•
•
Microalgen, basiskennis en toepassingen, Marcel Janssen (WUR/Wetsus). Deze presentatie geeft een kort overzicht van de veelheid van toepassingen die microalgen bieden en de bijbehorende veelheid aan productietechnologieën. Effluentpolishing met algen: resultaten pilotonderzoek RWZI Alkmaar, Frans Horjus (DHV). Is het mogelijk om met algen aan de toekomstige effluenteisen voor N en P te kunnen voldoen (KRW)? Zo ja, wat is er voor nodig om dit in het Nederlandse klimaat op een economisch rendabele manier te bewerkstelligen? In deze presentatie de eerste resultaten en bevindingen. Nutriëntenupcycling met behulp van algenteelt, Nico Elzinga (Landustrie). Waardevolle nutriënten worden doorgaans verwijderd tijdens de behandeling van afvalwater. Met behulp van algen is het mogelijk deze nutriënten terug te winnen in de vorm van biomassa.
•
Algenkweek: kwaliteit versus kwantiteit? Anthony Verschoor (IngrePro). In deze presentatie worden voorbeelden gegeven van projecten waarbij algen gekweekt worden op diverse reststromen, en hoe de ontstane algenbiomassa uiteindelijk toegepast wordt in producten voor markten met uiteenlopende kwaliteitseisen (feed, food, non-food).
Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Anne de Boer Martine Bruynooge Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Waternetwerk Monique Bekkenutte Postbus 70 2280 AB Rijswijk telefoon: (070) 414 47 78 fax: (070) 414 44 20 e-mail: redactie@waternetwerk.nl
waternetwerken Agenda •
•
Op 2 juni houdt de themagroep Doelmatigheid en kosteneffectiviteit voor bestuurders en directieleden van waterschappen en waterbedrijven de bijeenkomst ‘Handen en voeten aan doelmatigheid’. Het symposium zal bestaan uit een toelichting op het proces en het instrumentarium zoals dat bij Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden plaatsvindt. Hierna zullen twee uitgebreide werksessies plaatsvinden waarbij de deelnemers aan de hand van een concrete casus zelf kunnen zien hoe het instrumentarium werkt en wat het voor de eigen organisatie zou kunnen betekenen. Gezien het intensieve karakter van de bijeenkomst is er ruimte voor maximaal 25 personen. Dezelfde dag, 2 juni, is er een studiedag van de sectie Noord-Holland. Het thema is Riolering en Water. Het ochtendprogramma bestaat uit een bezoek aan het bedrijf Vandervalk + degroot bv. Het middagprogramma bestaat uit een rondvaart vanuit Vlaardingen naar de natuur van het ‘kleine groene Hart’ van de Vlietlanden in Midden-Delfland met de fluisterboot.
•
•
•
•
Op 3 juni wordt er een bijeenkomst over Roemenië gehouden door de Waternetwerk Contact Group International. Locatie: Stadhuis Deventer, van 14:00 -17.00 uur. Zie elders in dit katern. Ook op 3 juni verzorgt themagroep Afvalwaterbehandeling een symposium met de titel: ‘Algen, het groene goud?’ Tijdens dit symposium passeren verschillende toepassingen van algen de revue. Ook worden de resultaten van diverse pilotonderzoeken gepresenteerd. Zie elders in dit katern. De dag erna, 4 juni, is er voor arbodeskundigen/verantwoordelijken, managers, projectleiders, teamleiders, toezichthouders, sectieleden, aannemers werkzaam in de watersector, de bijeenkomst ‘Veiligheid = mensenwerk’. Het programma start om 09.00 uur, om 17.00 uur eindigt de borrel. Locatie: Hotel Houten in Houten. Op 17 juni houdt de themagroep Stedelijk Water de middagbijeenkomst ‘Langetermijnvisie Riolering in de Praktijk’. Zie de voorgaande pagina’s. Nadere informatie en aanmelden via een mail naar Wouter.Stapel@dhv.com.
Op 25 juni vindt bij Waternet een seminar
plaats over klimaatneutraal ondernemen in wateRcoLumn de watersector. De dag staat in het teken van met name de aanzienlijke reductie in uitstoot van broeikasgassen in de orde van 20 tot 30 procent in 2020. Het seminar er.nieuws_column plat begint initiaal met presentaties over de doelstellingen voor de watersector, waarna in werkgroepen concrete stappen zullen worden besproken op het gebied van groene ver.nieuws_column plat energie, eigen energieopwekking, inkoopbeleid, klantencontacten en internationale ver.nieuws_column auteuractiviteiten. Het seminar wordt georganiseerd door Waternetwerk, Waternet, CPWC en Climate Partners. Nadere informatie en aanmelden kan via www.moorga.com.
ver.nieuws_column kop
V
De themagroep Watervoorziening organiseert samen met KWR Watercycle Research Institute een workshop over de verzilting in de Nederlandse delta en de gevolgen daarvan voor de drinkwatervoorziening. De workshop vindt plaats op 5 oktober in het Waterhuis (KWR) te Nieuwegein. Voor meer informatie en aanmeldingen: zie www. waternetwerk.nl. Kijk onder ‘Activiteiten’ naar het kopje ‘Agenda’.
Theo van Hoeve, senior operator Waterschapsbedrijf Limburg
‘De evenementen en excursies stellen je in staat over provincie- en landsgrenzen heen te kijken’ Waternetwerk bundelt kennis en ervaring uit alle vakgebieden in de waterwereld, verspreidt die kennis, breekt discussies open. De werkterreinen in de watersector vloeien steeds meer in elkaar over. Actuele maatschappelijke thema’s als klimaatverandering en millennium development goals raken íedere waterprofessional. Samenwerken, zowel nationaal als internationaal, en van elkaar leren wordt steeds belangrijker. Waternetwerk is een inspirerend en onafhankelijk platform dat een brug slaat tussen de diverse disciplines in het werkveld. En jij kunt er lid van worden.
Waternetwerk: jouw ontmoetingsplaats en inspiratiebron De leden organiseren allerlei evenementen. Prima gelegenheden om over je vakgebied heen te netwerken. Bovendien blijf je zo op de hoogte van de nieuwste trends en opzienbarendste innovaties.
Meld je aan op www.waternetwerk.nl
Kennis moet stromen Advertentie A5.indd 6
03-06-2009 11:13:09
H2O / 10 - 2010
25
Supa Maxi™
Introductie 10 juni 2010 Vast en zeker
Al in de tijd van het Romeinse Rijk was watervoorziening één van de belangrijkste onderwerpen. Uitsluitend mannen die een goede reputatie bij de keizer hadden, werden belast met de verantwoordelijkheid voor de aanvoer en distributie van water. Een uitgebreid netwerk van waterleidingen, in het Latijn genaamd Aqua ductus, moest het oude Rome met al haar inwoners en indrukwekkende fonteinen voorzien van water. Tegen het eind van de eerste eeuw van onze jaartelling leverden aquaducten 992.200 m³ water, dit was genoeg om één miljoen Romeinen in de stad dage-
26
H2O / 10 - 2010
lijks tussen de 600 en 900 liter water per persoon beschikbaar te stellen. Ook in de moderne tijd is ons leidingnetwerk niet meer weg te denken uit de samenleving. Door een steeds groeiende bevolking wordt dit netwerk constant uitgebreid en worden duurzaamheid, kwaliteit en opbrengst steeds belangrijker. AVK komt nu met een product dat hier een belangrijke bijdrage aan levert en waar menig Romeinse keizer jaloers op zou zijn.
AVK introduceert de Supa Maxi™ trekvaste koppeling. Deze universele buiskoppeling is geschikt voor water en gas, en door het gepatenteerde Supa Grip™ afdichtings- en ondersteuningssysteem is de Supa Maxi™ toepasbaar op de materialen grijsgietijzer, nodulair gietijzer, PE, PVC, staal en asbestcement. Door haar krachtige vorm, geïnspireerd op de imposante zuilengalerijen uit de oudheid, is de Supa Maxi™ een belofte uit het verleden maar een oplossing voor de toekomst.
platform
Arjen Kikkert, Rijkswaterstaat Noord-Holland Thijs Woolderink, Boskalis Freddy Loosman, Boskalis
monitoringsprotocol voor baggerwerkzaamheden Momenteel vinden op het Amsterdam-Rijnkanaal baggerwerkzaamheden plaats. Rijkswaterstaat heeft bij dit project grenzen vastgesteld om de belasting van het aquatisch milieu door een toename aan zwevend stof en afname van zuurstof in de waterkolom te beperken. Omdat van belang is hoe en op welke afstand van het baggerschip deze parameters worden gemeten, is een speciaal monitoringsprotocol opgesteld. De methodiek lijkt ook voor andere baggerwerkzaamheden goed toepasbaar om de belasting van het aquatisch milieu in beeld te brengen.
H
et Amsterdam-Rijnkanaal is één van de drukst bevaren vaarwegen van Europa. Dagelijks varen zo’n 350 schepen door het kanaal. In de loop der tijd is de diepgang van het AmsterdamRijnkanaal op een aantal locaties dermate afgenomen dat baggerwerkzaamheden noodzakelijk zijn. Boskalis voert in opdracht van Rijkswaterstaat Noord-Holland de werkzaamheden uit. Ze duren waarschijnlijk nog tot september. Tegelijk worden ook het Merwedekanaal en het Lekkanaal onder handen genomen.
Beperkingen belasting
zwevende deeltjes1) en een afname van zuurstof in de waterkolom2). Wanneer zich veel zwevend stof in de watermassa bevindt, kunnen kieuwen van vis en macrofauna (met name filterfeeders) verstopt raken3),4). Langs het Amsterdam-Rijnkanaal komen verschillende natuurvriendelijke oevers voor. Eén van de functies van deze oevers is het vergroten van paaimogelijkheden voor vis. Het is daarom te verwachten dat in de nabijheid van de natuurvriendelijke oevers in
bepaalde perioden veel jonge vis voorkomt. Jonge vis is minder mobiel dan volwassen vis en is daardoor minder goed in staat om een milieubelastende bron te ontwijken. Juveniele vis is daarom extra kwetsbaar voor een verhoogd zwevend stof gehalte. Voor de baggerwerkzaamheden in het AmsterdamRijnkanaal zijn daarom in het baggerbestek aanvullende voorwaarden opgenomen ten aanzien van de maximale hoeveelheid zwevend stof en de minimale hoeveelheid zuurstof. Omdat vislarven en de aangetroffen
Door Boskalis ontwikkelde milieugrijper.
Tijdens de voorbereiding is een inventarisatie uitgevoerd om vast te stellen welke plant- en diersoorten in het kanaal voorkomen. Hieruit bleek dat in delen van het AmsterdamRijnkanaal de rivierdonderpad en de kleine modderkruiper kunnen worden aangetroffen. Deze vissoorten zijn opgenomen in de Flora- en faunawet (tabel 2). Daarom moet rekening worden gehouden met deze soorten. Daarnaast is de algemene zorgplicht onderdeel van de Flora- en faunawet. De zorgplicht komt erop neer dat activiteiten waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat deze schadelijk zijn voor flora en fauna (dus ook voor algemene soorten), zoveel mogelijk moeten worden voorkomen danwel in milieueffecten moeten worden beperkt. Om hieraan tegemoet te komen, nam Rijkswaterstaat in het bestek enkele bijzondere bepalingen op.
Zwevend stof en zuurstof
Verschillende studies hebben aangetoond dat de directe risico’s van baggeren voor aquatische soorten vooral worden veroorzaakt door een toename aan H2O / 10 - 2010
27
Afb. 1: Schematisch overzicht van de bemonsteringslocaties. Geel = baggerschip, grijs = beunschip.
tabel 2-soorten zich vooral in de ondiepe oeverzone ophouden, is een maximale zwevendstofconcentratie 100 mg/l op een diepte van één meter onder de oppervlakte als norm gesteld. Deze ‘norm’ is gebaseerd op literatuurgegevens met betrekking tot ecologische effecten en de te verwachten concentratie berekend uit de deeltjesgrootte Zicht vanuit de cabine.
Afb. 2: Zuurstofconcentratie tijdens de werkzaamheden, direct naast de kraan.
op verschillende locaties in het AmsterdamRijnkanaal. Door het opwoelen van (gereduceerd) bodemmateriaal kan de zuurstofconcentratie in het water afnemen, met name boven de bodem. Omdat vooral (plaatsgebonden) macrofauna gevoelig is voor een lagere
zuurstofconcentratie, is opgenomen dat de zuurstofconcentratie niet langer dan een periode van hooguit twee weken beneden de 3 mg/l mag dalen. Deze grens ligt aanmerkelijk lager dan de EU-richtlijn voor karperachtigen (> 5 mg/l), maar is gebaseerd op de concentraties die zich onder normale omstandigheden (zonder baggerwerkzaamheden) in het kanaal kunnen voordoen.
Voorkomen verstoring
Om opwoeling van bodemmateriaal te beperken, heeft Boskalis een speciale milieugrijper laten ontwikkelen. Deze onderscheidt zich van andere grijpers door de speciale horizontale sluiting. Hiermee wordt voorkomen dat onnodig diepe happen uit de bodem worden genomen. Bovendien sluit de grijper erg goed waardoor morsen van materiaal vrijwel niet optreedt. Aan de arm van de grijper zijn sensoren bevestigd waarmee exact kan worden nagegaan waar is gebaggerd en waar niet. Het ‘happen’ gebeurt daarom met grote zorgvuldigheid en is toch efficiënt. Voor vis is het risico om in de grijper te worden gevangen minimaal, omdat de vis verjaagd wordt tijdens het plaatsen van de grijper. Mede door het grote baggeroppervlak van de grijper is de sluitingstijd relatief hoog, waardoor vis voldoende ontsnappingsmogelijkheden heeft. Voor de kleine modderkruiper en rivierdonderpad is vooraf nagegaan wat gevoelige perioden zijn en in welke deelgebieden de soorten verwacht kunnen worden. Door de lange periode waarin de voortplanting kan plaatsvinden, bleek het niet mogelijk de werkzaamheden volledig buiten deze periode te plannen. Het baggeren is alleen noodzakelijk in de vaargeul. Dat betekent dat de werkzaamheden minimaal 20 meter uit de oever plaatsvinden. Gezien de ecologie van de kleine modderkruiper en de rivierdonderpad zal dit al veel mogelijkheden voor bescherming bieden. Daarbij is besloten om (vooral voor jonge vis) de natuurvriendelijke oevers tijdelijk af te sluiten van het kanaal wanneer de baggerwerkzaamheden zich binnen 500 meter van de instroomopening plaatsvinden.
Monitoringsprotocol
Het is echter niet te voorkomen dat in de vaargeul wel verstoring optreedt. Om
28
H2O / 10 - 2010
platform deze belasting in beeld te brengen en om na te gaan of werd voldaan aan de vooraf vastgestelde normwaarden voor zuurstof en zwevend stof, is door Rijkswaterstaat een monitoringsprotocol opgesteld. Rijkswaterstaat leverde meetapparatuur en Boskalis bleek bereid de uitvoering van de controlemetingen op zich te nemen. Rijkswaterstaat houdt hierbij als opdrachtgever regelmatig een vinger aan de pols en zal af en toe zelf ook controlemetingen uitvoeren. Het vaststellen van minimale en maximale concentraties biedt op zich geen garantie voor voldoende bescherming. Daarom is in een monitoringsprotocol vastgelegd waar en op welke momenten de zuurstof- en zwevendstofconcentratie moet worden bepaald. Uitgangspunt is dat de belasting geen barrière mag vormen voor passerende (trek)vissen. In de CIW-richtlijn voor koelwater is eenzelfde uitgangsprincipe gehanteerd; daar moet minimaal driekwart van de doorsnede van de watergang passeerbaar blijven voor (trek)vissen. Analoog aan de koelwatersystematiek is in het monitoringsprotocol Baggerwerk Amsterdam-Rijnkanaal een belastbaar gebied gedefinieerd, waarbij is aangenomen dat de helft van de doorsnede van de watergang voldoende mogelijkheden biedt voor een vrije passage. Daarnaast is het van belang dat juist de oeverzone minder wordt belast, omdat zich hier het merendeel van de kwetsbare soorten en individuen bevindt. Om te garanderen dat de passeerbaarheid en/of vluchtmogelijkheden ook hier voldoende blijven bestaan, is het 50 procent-criterium afzonderlijk toegepast op de oeverzone en de vaargeul. In afbeelding 1 is de situatie voor het Amsterdam-Rijnkanaal weergegeven. Het kanaal is circa 120 meter breed. De locaties waar de controlemetingen plaatsvinden, zijn als volgt bepaald: Punt 1 is de helft van de afstand tussen de
Afb. 4: Zwevend stof-gehalte over een langere periode tijdens de werkzaamheden op de vaste monsterpunten.
kimlijnen (dus (120-40)/2 = 40 meter vanaf de kimlijn) ter hoogte van de achtersteven van het beunschip. Punt 3 is de helft van de afstand tussen de oever en de kimlijn (dus 20/2 = 10 meter) ter hoogte van de achtersteven van het beunschip. Punt 2 is het meest stroomafwaarts gelegen punt dat op de ovaal ligt die de punten 1 en 3 verbindt en tegelijkertijd door het meest stroomopwaarts overflowpunt gaat.
Uit de diverse profielmetingen (direct naast de kraan) bleek het zwevend stof vooral aan de oppervlakte en boven de bodem in hogere concentraties voor te komen. Hier zijn concentraties gemeten van ruim 400 mg/l. Bij de reguliere metingen op vaste punten werd de normwaarde van 100 mg/l voor zwevend stof op locatie 1 boven de bodem slechts incidenteel overschreden. Tijdelijke inzet van een andere grijper resulteerde wel in hogere waarden.
Metingen
Conclusie
De metingen vonden om de vier uur plaats. In totaal zijn tot op heden ruim 3.000 metingen aan zuurstof en troebelheid uitgevoerd met een Hydrolab datasonde 4a. Aan de hand van watermonsters werd de relatie tussen troebelheid en zwevend stof vastgesteld (ln(TSS) = 0,39ln(NTU) + 2,30 ; R2 = 0,84). De hoeveelheid zuurstof is voortdurend ruim boven de 3 mg/l gebleven, zowel aan het oppervlakte als boven de bodem. Zelfs bij watertemperaturen van boven de 20°C bleken de zuurstofwaarden op de bodem tussen de 6,6 en 6,8 mg/l te liggen.
Afb. 3: Zwevend stof gehalte tijdens de werkzaamheden, direct naast de kraan.
De gekozen methode lijkt ook voor andere projecten bruikbaar om de milieubelasting in beeld te brengen. De gehanteerde ‘normwaarden’ voor zuurstof en zwevend stof blijken realistisch. De zuurstofconcentratie blijkt nauwelijks af te nemen ten gevolge van de baggerwerkzaamheden, terwijl de concentratie zwevend stof vooral aan het oppervlak en boven de bodem een duidelijke piek vertoont. De omvang van het belaste gebied is zodanig beperkt dat de normwaarden op de meetlocaties slechts incidenteel worden overschreden. Een bescherming van de aanwezige flora en fauna lijkt daarmee gegarandeerd. Ten slotte is aangetoond dat de milieugrijper aanzienlijk minder zwevend stof in de waterkolom brengt dan conventionele grijpers. LITERATUUR 1) Alabaster J. en R. Lloyd (1980). Water quality criteria for freshwater fish. European Inland Fisheries Advisory Commission Report (FAO). 2) Baptist M., N. Dankers en R. van Apeldoorn (2007). Baggerstrategieën voor natuur en milieu, een review. Imares. Rapport 099/07. 3) Newcombe C. en D. MacDonald (1991). Effects of suspended sediment on aquatic ecosystems. North American Journal of Fisheries and Management nr. 11, pag. 78-82. 4) Chen S. en R. Malone (1991). Suspended solids control in recirculating aquacultural systems. Proceeding from the Aquaculture symposium. Cornell University, Ithaca, New York.
H2O / 10 - 2010
29
Wouter Lengkeek, Bureau Waardenburg Sietse Bouma, Bureau Waardenburg Bas van der Wal, STOWA
de effectiviteit van bodemhappers In Nederlandse wateren zet men verschillende typen bodemhappers in voor het bemonsteren van bodemfauna. Vaak wordt hierbij aangenomen dat de happer al het aanwezige bodemleven binnen zijn gespecificeerde bemonsteringsoppervlakte verzamelt. Deze aanname kan echter niet zomaar gemaakt worden: vaak bemonsteren bodemhappers minder dan verwacht. Vegetatie en partikels op de bodem of bemonsteren op een talud kan de effectiviteit van bodemhappers fors beperken. Oorzaken voor onnauwkeurige bemonsteringen zijn beschreven aan de hand van onderwaterobservaties en videobeelden. De drie belangrijkste oorzaken zijn slecht sluitende kaken, scheef landen en slecht doordringen in de bodem. Het inzetten van een duiker die handmatig bemonstert, lijkt een goed alternatief wanneer een kwantitatieve bemonstering wenselijk is.
H
et bemonsteren van bodemfauna vormt een belangrijk onderdeel van veel aquatische onderzoeken en monitoringsprogramma’s. Bodemdieren zijn een belangrijke indicator voor de waterkwaliteit en bovendien vormen ze voedsel voor vissen en vogels. In Nederland bemonstert men bodemfauna vaak met een Van Veen- of een Birge Ekman-happer. Aan de hand van het gespecificeerde bemonsteringsoppervlakte worden verzamelde gegevens geÍxtrapoleerd naar aantallen per m2 en/of aantallen in een waterlichaam. Een aanname bij deze extrapolatie is, dat al het aanwezige bodemleven binnen het gespecificeerde bemonsteringsoppervlakte van de ingezette happer wordt verzameld. Uit wetenschappelijke literatuur blijkt echter,
dat deze aanname niet altijd terecht is1),2),3),4),5). Kleine obstructies zoals grindkorrels kunnen zorgen voor beperkingen van de effectiviteit van bemonsteren. De vraag is hoe vaak dit in de praktijk leidt tot onnauwkeurige bemonsteringen. In deze studie onderzoeken wij de effectiviteit van de Van Veen- en de Birge Ekman-happer op substraattypen in praktijksituaties. Aanvullend vergelijken we de effectiviteit van de bodemhappers met handmatig bemonsteren door een duiker. Dit onderzoek is uitgevoerd om achtergrondinformatie te leveren voor het Handboek Hydrobiologie, dat STOWA momenteel opstelt.
Methoden
Om de effectiviteit van de bodemhappers te
Van links naar rechts: de Van Veen-happer, de Birge Ekman-happer en de handschep van de duiker.
30
H2O / 10 - 2010
testen, zijn substraattypen bemonsterd met verschillende bemonsteringstechnieken. De Van Veen- en de Birge Ekman-happer bedienden we vanuit een boot. De duiker bediende een eenvoudige handschep onder Afb. 1: De gemiddelde (Âą 1 SE) hoeveelheid bemonsterd sediment (in grammen) voor a) de Van Veen-happer, b) de Birge Ekman-happer en c) duiker met een handschep.
platform waren. Bij de duiker was geen sprake van mislukte pogingen. Ondanks een oplettende monsternemer komt het voor dat een monster als ‘gelukt’ beschouwd wordt, terwijl de hoeveelheid bemonsterd sediment lager is dan verwacht kan worden aan de hand van de specificaties van de bodemhapper.
Afb. 2: Variatiecoëfficiënten van de bemonsteringen door de Van Veen-happer, de Birge Ekman-happer en de duiker met handschep op verschillende substraattypen. De variatiecoëfficiënt wordt gedefinieerd als standaarddeviatie / het gemiddelde.
water. De hoeveelheid bemonsterd sediment is de basis waarop de bemonsteringstechnieken worden vergeleken. De verschillende bemonsterde substraattypen zijn: • een vlakke zandbodem (diepte 2,5 meter), • een zandbodem met een relatief steile helling (diepte 2,5 meter), • een zandbodem die voor ongeveer de helft bedekt is met dode schelpen (diepte 9,5 meter), • een zandbodem die voor ongeveer de helft bedekt is met schedefonteinkruid (Potamogeton pectinatus, diepte twee meter), • een vlakke, slibrijke bodem (diepte twee meter). De bemonsteringen zijn uitgevoerd in het Oostvoornse meer en het IJmeer. Tijdens de bemonsteringen waren duikers in het water aanwezig die aan de hand van observaties en videobeelden oorzaken voor onnauwkeurige bemonsteringen vastlegden.
Effectiviteit
De Van Veen- en Birge Ekman-happer bemonsteren niet elk substraattype even effectief (zie afbeeldingen 1a en b). Daarentegen bemonstert de duiker relatief constant, ongeacht het type substraat (zie afbeelding 1a). Beide happers bemonsteren het meeste sediment op de vlakke slibrijke bodem en significant6) minder sediment op de andere typen substraat (voor statistische onderbouwing zie 6). Wanneer de bodem schelpen of vegetatie bevat, bemonsteren de Van Veen- en Birge Ekman-happer 2,5 tot 15 keer minder sediment (zie afbeeldingen 1b en c).
zandbodems met een helling, schelpen of vegetatie neemt de nauwkeurigheid van de Van Veen- en de Birge Ekman-happer duidelijk af, en bemonstert de duiker nauwkeuriger. De Birge Ekman-happer bemonstert vooral onnauwkeurig op bodems met vegetatie (zie afbeelding 2). Zowel de duiker als de Van Veen-happer zijn op alle substraattypen nauwkeuriger dan de Birge Ekman-happer. De Van Veen-happer is nauwkeuriger dan een duiker op vlakke zand- en slibbodems, maar een duiker is nauwkeuriger op zandbodems met een helling, schelpen of vegetatie.
Oorzaken onnauwkeurige bemonstering
De monsternemer hield tijdens de bemonsteringen nauwlettend in de gaten of de happer recht op de bodem terecht kwam en of een enigszins verwachte hoeveelheid sediment boven kwam. Indien dit niet het geval was, werd dit beschouwd als een mislukte poging en nam de monsternemer een nieuw monster. Op vlakke bodems was het aantal mislukte pogingen zeer beperkt. Op de zandbodem met steile helling echter waren 18 pogingen met de Van Veen-happer en 27 met de Birge Ekman-happer nodig voordat tien goede monsters verzameld
Uit analyse van onderwaterobservaties en de videobeelden6) blijkt dat de volgende factoren de belangrijkste oorzaken zijn voor een onnauwkeurige bemonstering: • een object tussen de sluitende kleppen of kaken. Dit komt vooral voor op de bodems met schelpen en vegetatie. De kaken of kleppen van de happer sluiten niet goed, waardoor sediment wegspoelt tijdens het ophalen. Dit probleem lijkt bij de Birge Ekman-happer vaker voor te komen dan bij de Van Veen-happer; • scheef landen. Wanneer een happer scheef op de bodem terecht komt, is het bemonsterde oppervlakte kleiner dan de specificaties van de happer aangeven. De happers landen vooral scheef op een zandbodem met helling; • slecht doordringen in de bodem. De aanwezigheid van schelpen en vegetatie beperken de diepte waarmee de happer doordringt in de bodem fors. Hierdoor komt minder sediment boven en worden bodemdieren die iets dieper in de bodem leven, niet bemonsterd. Bij de Birge Ekman-happer is dit probleem het grootst, mede vanwege het lage gewicht van de happer; • aanwezigheid van veel zacht slib. Dit bleek in het veld lastig te zijn voor de duiker met bodemschep. Wanneer de duiker de schep in de slibrijke bodem steekt, op een slibrijke bodem, duwt hij het slib voor de bodemschep uit (in plaats van er in).
Conclusie
De Van Veen- en Birge Ekman-happers bemonsteren effectief en nauwkeurig op vlakke bodems met slib of zand zonder onregelmatigheden. Een waterbodem zonder onregelmatigheden komt in de praktijk echter maar weinig voor. Problemen ontstaan wanneer de bodem grove partikels of vegetatie bevat of wanneer een talud bemonsterd wordt. De duiker met bodemschep bemonstert alle substraattypen redelijk constant en nauwkeurig. De
Birge Ekman-happer met een partikel tussen de sluitende kleppen waardoor sediment en bodemfauna uitspoelt.
Nauwkeurigheid
Alle drie de bemonsteringstechnieken werken het meest nauwkeurig op vlakke zand- en slibrijke bodems, waarbij de nauwkeurigheid van de Van Veen-happer hoger is dan die van de Birge Ekmanhapper en de duiker (zie afbeelding 2). Op H2O / 10 - 2010
31
Bodemhappen met de Van Veen-happer op zand (links) en op schelpen (rechts). Op zand dringt de happer aanzienlijk dieper door dan op schelpen.
resultaten van de sedimentbemonsteringen komen overeen met wat we verwachtten op basis van eerdere veldwaarnemingen en wetenschappelijke literatuur. Bodemhappers bemonsteren het sediment lang niet altijd zoals verwacht op basis van hun specificaties. Daardoor lijkt de aanname dat bodemhappers alle bodemfauna onder het oppervlakte van hun kaken bemonsteren, vaak onterecht.
Relevantie
Bodemhappers zoals die van Van Veen en Birge Ekman worden in Nederland veel ingezet voor het bemonsteren van bodemfauna. Zolang de vraag zich beperkt tot wat er zit, zijn dit effectieve middelen. Maar als de vraag ‘hoeveel zit er?’ gesteld
wordt, kunnen problemen ontstaan. Uit deze studie blijkt dat op in de praktijk veel voorkomende substraattypen minder sediment bemonsterd wordt dan verwacht of bemonsterd sediment verloren kan gaan. Bij het extrapoleren van gegevens en het doen van kwantitatieve uitspraken over het voorkomen van soorten kunnen hierdoor ernstige fouten optreden.
3)
4)
5) LITERATUUR 1) Krishnan Kutty M. en B. Desai (1968). A comparison of the efficiency of the bottom samplers used in benthic studies of Cochin. Marine Biology nr. 1, pag. 168-171. 2) Heip C., K. Willems en A. Goossens (1977). Vertical distribution of meiofauna and the efficiency of the Van Veen grab on sandy bottoms in lake
PO
M P E N
■
AF
S L U I T E R S
■
SY
6)
Grevelingen (The Netherlands). Hydrobiological Bulletin nr. 11, pag. 35-45. Elliot J. en C. Drake (1981). A comparative study of seven grabs used for sampling benthic macroinvertebrates in rivers. Freshwater Biology nr. 11, pag. 99-120. Lewis P., W. Mason en C. Weber (1982). Evaluation of three bottom grab samplers for collecting river benthos. Ohio Journal Science nr. 3, pag. 107-113. Blomqvist S. (1991). Quantitative sampling of softbottom sediments: problems and solutions. Marine Ecology Progress Series nr. 72, pag. 295-304. Lengkeek W., S. Bouma en R. Snoek (2008). Onderzoek naar de effectiviteit van bodemhappers. De Van Veen happer, de Birge-Ekman happer en een duiker met bodemschep. Bureau Waardenburg. Rapport 08-225.
S T E M E N
De UPA van KSB Klanten in alle delen van de wereld vertrouwen op onze pompen, afsluiters en systemen. Ook op het gebied van water voeren wij de ranglijst aan. Het optimale samenspel tussen motor en hydrauliek maakt de UPA onderwatermotorcentrifugaalpomp het toonbeeld van duurzaamheid en doelmatigheid. Niet alleen in de algemene watervoorziening, maar ook voor sprinkler- en bronneringsinstallaties. En omdat slechts een minimum aan onderhoud nodig is, draagt de UPA bij aan een aanzienlijke daling van de bedrijfs- en energiekosten.
KSB Nederland B.V. . Wilgenlaan 68 1161 JN Zwanenburg . www.ksb.nl
100612
32
H2O / 10 - 2010
platform
Walter Immerzeel, FutureWater Hasse Goosen, Alterra Monique de Groot, Alterra/DHV Peter Droogers, FutureWater
Klimaatatlas: ontwikkeling wateroverlastkaarten De berekende wateroverlast door klimaatverandering hangt af van de gebruikte herhalingstijd, het gebruikte KNMI-scenario en het zichtjaar. Uiteraard is de te verwachte wateroverlast voor 2100 hoger dan voor 2050. Het W-scenario geeft een grotere wateroverlast dan het W+-scenario. Overschrijdingskansen moeten volgens het Nationaal Bestuursakkoord Water landgebruikspecifiek worden toegepast. Resultaten voor deze studie kunnen daarvoor gebruikt worden. Een harde uitspraak over de hectares waar wateroverlast zal optreden, kan alleen gegeven worden als hierbij vermeld wordt welke drempelwaarde in millimeter gebruikt wordt. Uitgaande van het W-scenario en T = 25, is een wateroverlast van meer dan 25 millimeter in 2050 op ongeveer 25.000 hectare te verwachten. Indien het criterium echter op tien millimeter wordt gesteld, dan zou een gebied van ongeveer 320.000 hectare met wateroverlast worden geconfronteerd.
T
ussen juni 2008 en juni 2009 liep het project ‘Van Schetsboek naar Klimaateffectatlas’. Het kwam tot stand op initiatief van het Interprovinciaal Overleg (IPO), de programma’s Klimaat voor Ruimte, Ruimte voor Geo-informatie, Kennis voor Klimaat en de Waterdienst van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Het project was een logische voortzetting van de Klimaateffectschetsboeken1) die enkele provincies lieten opstellen. Een breed consortium van kennisinstellingen werkte samen met de provincies aan het vergroten van de bruikbaarheid van de informatie uit die schetsboeken binnen plan- en beleids-
processen op (boven)regionaal schaalniveau. Het project resulteerde in de ontwikkeling van een digitale klimaateffectatlas waarin gebiedspecifiek de effecten van klimaatverandering in beeld worden gebracht (www.klimaateffectatlas.wur.nl). Hierbij is onderscheid gemaakt tussen primaire, secundaire en tertiaire effecten van klimaatverandering. De kaarten met primaire effecten geven een landelijk overzicht van de mogelijke veranderingen in klimatologische variabelen als gevolg van klimaatverandering. Deze kaarten vormen de basis voor de kaarten met de secundaire effecten (met name de hydrologische onderleggers),
Afb. 1: Indeling van modellen met enkele willekeurig gekozen modelnamen
die weer de basis vormen voor effectanalyses (tertiaire effectkaarten) waarmee de gevoeligheid van de functies voor de effecten kan worden bepaald. De effecten van wateroverlast in het landelijk gebied vormen één van de secundaire effecten die via de atlas raadpleegbaar zijn. Om inzicht te krijgen in de effecten, is een modelbenadering noodzakelijk waarbij in een relatief korte tijd veel scenario’s kunnen worden geanalyseerd. Een eerdere analyse van modellen liet zien dat een grote leemte bestaat in landelijke modellen die snel veel scenario’s met een acceptabele
Afb. 2: Verandering in de referentieverdamping bij een verandering van het klimaat.
H2O / 10 - 2010
33
nauwkeurigheid kunnen doorrekenen2). Op grond van deze conclusie is het model HydroS ontwikkeld met als belangrijkste aandachtspunt het analyseren van droogte. Voor het Klimaatatlasproject is naast droogte vooral een analyse van de te verwachte wateroverlast op landelijke schaal van belang. HydroS is daarom uitgebreid om ook aan deze vraagstelling te kunnen voldoen.
Aanpassing HydroS
HydroS2) is uitgebreid met processen die wateroverlast uitgebreider simuleren. Het oorspronkelijke model berekende de hoeveelheid water die naar het oppervlaktewater stroomt, maar hoe dit water verder wordt afgevoerd werd niet in beschouwing genomen. Met andere woorden, er was behoefte om naast de ontwatering ook de afwatering in het model op te nemen. In de aanpassing van het model is gebruik gemaakt van een aantal concepten zoals gebruikt in het Nationaal Hydrologisch Instrumentarium (NHI)3). Aangezien HydroS gericht is op snel kunnen doorrekenen van vele scenario’s is een versimpelde routingmethode ontwikkeld. De afwatering in Nederland kan grofweg worden ingedeeld in poldergebieden, vrij afwaterende gebieden en stedelijk gebied3). Deze driedeling is in HydroS ook gebruikt voor de ontwikkelde afwateringsmodule. Het uitgangspunt voor de afvoer naar het oppervlaktewater vormt de som van drainage en de oppervlakkige afvoer zoals berekend per pixel van 250 x 250 meter van het oorspronkelijke model2). Voor poldergebieden wordt de afwatering met behulp van de volgende stappen berekend: • Afvoer vanuit een cel van 250 x 250 meter is drainage (en oppervlakkige afvoer) minus afvoercapaciteit en verandering in waterberging; • Potentiële waterberging wordt berekend uit het percentage open water en de
Afb. 3: Wateroverlast in de huidige situatie met een herhalingstijd van T = 100 jaar. Links de situatie zonder routing, rechts na toepassing van routing.
drooglegging per pixel van 250 x 250 meter; • Actuele waterberging is drainage (en oppervlakkige afvoer) minus afvoercapaciteit; • Inundatie vindt plaats indien actuele waterberging groter is dan de potentiële waterberging; • De inundatie wordt vervolgens gesommeerd per poldergebied en verdeeld over de laagst gelegen gebieden, gebruikmakend van een digitaal hoogtebestand op 50 x 50 meter. Voor de vrij afwaterende gebieden geldt: • Afvoer vanuit een cel van 250 x 250 meter is drainage (en oppervlakkige afvoer) minus afvoercapaciteit; • Afvoer vanuit cel accumuleert in benedenstroomse cellen via afstroomrichting van het hoogtemodel;
Afb. 4: Wateroverlast in de huidige situatie met een herhalingstijd van T = 100 jaar. Links de situatie zonder routing, rechts na toepassing van routing.
De inundatie wordt vervolgens gesommeerd per afvoergebied en verdeeld over de laagst gelegen gebieden, gebruikmakend van een digitaal hoogtebestand.
•
Voor stedelijk gebieden geldt: • Inundatie van een cel van 250 x 250 meter is drainage (en oppervlakkige afvoer) minus afvoercapaciteit; • De inundatie wordt vervolgens verdeeld over de laagst gelegen gebieden, gebruikmakend van een digitaal hoogtebestand op 50 x 50 meter. Voor de wateroverlast van deze drie typen gebieden zijn de afvoernormen gebruikt die algemeen gelden voor Nederland (Cultuurtechnisch Vademecum). Voor landelijk gebied houdt dit in: 13 millimeter per dag plus kwel en voor stedelijk gebied 50 millimeter per dag. Voor vrij afwaterende gebieden is voor gebieden met een helling kleiner dan een procent uitgegaan van een afvoercapaciteit van 13 millimeter per dag en voor elke procent toename in helling een toename van de afvoercapaciteit met 10 millimeter per dag. Daarnaast is er ook vanuit gegaan dat de afvoercapaciteit van de bovenstroomse gebieden invloed heeft op de afvoercapaciteit van benedenstroomse gebieden door de aanwezigheid van openwaterafvoer. Het gehele concept is robuust, rekent uitermate snel (heel Nederland voor één jaar doorrekenen kost minder dan tien minuten) en is uitermate flexibel. Indien bijvoorbeeld nauwkeurigere afvoercapaciteiten voor stedelijk gebied aanwezig zijn, kan dit direct worden aangepast. Ook effecten van veranderingen in peilen, afvoernormen en/ of landgebruik kunnen relatief snel worden doorberekend. Het geheel is in de PCRasteromgeving ingebouwd. Bovendien zijn de processen relatief simpel uit te leggen.
Klimaatscenario’s
Het doel van de studie was om een inschatting te krijgen van de te verwachte
34
H2O / 10 - 2010
platform afwateringspunt. Als ook de afwateringscapaciteit niet voldoende is, ontstaat wateroverlast in de laagst gelegen gebieden. Een ander voorbeeld dat de werking van HydroS demonstreert in hellend gebied is te zien in afbeelding 4. De ontwateringscapaciteit is niet voldoende om de neerslaghoeveelheid van een bui van 79 mm, behorend bij een herhalingstijd van T = 100 jaar, te verwerken (linkerfiguur). Het uiteindelijke resultaat van HydroS laat zien dat de wateroverlast zich concentreert in de lagere gebieden en dat de afwateringscapaciteit niet voldoende is.
Afb. 5: Wateroverlast in de huidige situatie met een herhalingstijd van T = 25 en T = 100 jaar. Herhalingstijden van dagelijkse neerslag in millimeter.
Herhalingstijd (1/j)
huidig
2050
2100
2050
2100
10
54
66
78
60
66
25
61
75
89
68
74
100
79
98
117
88
97
W
ruimtelijke wateroverlast onder de verschillende klimaatscenario’s. Uitgaande van de door het KNMI geactualiseerde KNMI’06scenario’s is gekozen voor het W- en het W+-scenario met als zichtjaren 2050 en 2100. Samen met de huidige situatie levert dit vijf combinaties op. Het is bekend dat voor een juiste inschatting van de invloed van klimaatverandering geen gebruik gemaakt kan worden van enkele korte buien, gezien de grote buffercapaciteit van open water en vooral de bodem. Daarom is gebruik gemaakt van een gemiddeld jaar (1983) en met behulp van de zogeheten KNMI climate explorer zijn de te verwachte neerslaghoeveelheden in 2050 en 2010 voor het W- en W+-scenario bepaald. Om de exacte overschrijdingskansen van neerslag te krijgen, zou een zeer langdurige reeks van bijvoorbeeld 100 of 1.000 jaar moeten worden doorgerekend. In deze studie is gekozen voor een versimpelde aanpak, waarbij de natste dag van het jaar is vervangen door de neerslag uit de extremenanalyse, zoals weergegeven in de tabel.
W+
verdamping berekend, rekening houdend met eventueel vochttekort in de bodem.
Resultaten
HydroS is toegepast op de huidige situatie en op klimaatscenario’s voor de toekomst. In afbeelding 3 (rechts) is een voorbeeld te zien van de ruimtelijke spreiding van de te verwachte wateroverlast in de huidige situatie met een herhalingstijd van T = 100 jaar. De afbeelding laat tevens zien hoe de routing in deze nieuwe versie van HydroS is uitgewerkt. De linkerkant van afbeelding 3 laat zien waar problemen zich voordoen doordat de ontwateringcapaciteit niet voldoende is. Het overtollige water stroomt door het stelsel van waterlopen naar het
Voor het hele land is de T = 25 en T = 100 jaar wateroverlast voor de huidige situatie, zoals berekend met HydroS, te zien in afbeelding 5. Het is duidelijk dat het verschil tussen deze twee herhalingstijden aanzienlijk is. Voor T = 25 jaar is de wateroverlast vooral beperkt tot het westen en midden van het land tot maximaal vijf millimeter. Volgens het Nationaal Bestuursakkoord Water Actueel geldt voor weiland een norm van T = 10 jaar en voor akkerland T = 25 jaar. Volgens deze resultaten wordt hieraan voldaan. De kaart voor T = 100 jaar laat zien dat aanzienlijke wateroverlast valt te verwachten in vooral laag Nederland, maar ook in Zuid-Limburg en enkele gebieden rondom de Veluwe. Voor twee scenario’s (W en W+), twee herhalingstijden (25 en 100 jaar) en twee zichtjaren (2050 en 2100) is vervolgens de te verwachten wateroverlast doorgerekend, wederom voor een heel jaar en de maximale wateroverlast die in dat jaar optreedt. De meest extreme situatie ontstaat bij het W-scenario in het jaar 2100. De resultaten hiervoor met de twee herhalingstijden zijn te zien in afbeelding 6. Het is duidelijk dat aanzienlijke wateroverlast valt te verwachten; bij een herhalingstijd van T = 100 jaar zullen grote gebieden in Nederland meer dan 30 millimeter water te verwerken krijgen. Afbeelding 7 laat voor alle scenario’s de te verwachten wateroverlast zien in klassen van meer dan 5, meer dan 25 en meer dan 50 millimeter bij de twee gekozen herhalings-
Afb. 6: Te verwachte wateroverlast in 2100 met een herhalingstijd van T = 25 en T = 100 jaar.
Wateroverlast in het landelijk gebied hangt voor een groot gedeelte samen met de bergingscapaciteit van het open water en vooral de bodem. Voordat een hevige bui plaatsvindt, moeten de bodemvochtcondities daarom adequaat gemodelleerd worden. Om die reden is in de analyse de verandering in verdamping integraal meegenomen. In afbeelding 2 is de te verwachten verandering in referentieverdamping te zien. Deze is in HydroS vertaald naar potentiële verdamping met behulp van gewasfactoren. Vervolgens is de actuele
H2O / 10 - 2010
35
tijden (T = 25 jaar en T = 100 jaar). Het eerste dat opvalt is dat de berekende wateroverlast in de huidige situatie met een T = 25 relatief klein is en dus aangeeft dat het huidige watersysteem goed gedimensioneerd is. Bij T = 100 is echter aanzienlijke wateroverlast te verwachten. Bij een inventarisatie uitgevoerd onder alle waterschappen bleek dat ongeveer 88.000 hectare niet aan de NBW-normering voldoet. Dit resultaat is niet direct te vertalen naar de waarden die in deze studie zijn gevonden. Ten eerste zijn bij de NBW-toetsing de meeste waterschappen uitgegaan van het middenscenario, wat ongeveer gelijk is aan het KNMI’06-G-scenario. Ten tweede geldt volgens het NBW alleen wateroverlast ten gevolge van inundatie vanuit het oppervlaktewater, terwijl deze studie uitgaat van alle wateroverlast. Daarnaast heeft elk waterschap een eigen methode gebruikt, terwijl hier voor een universele methode is gekozen. Op grond van de gevonden resultaten kan ook nog eens aangegeven worden wat de wateroverlast in absolute hoeveelheden is. Indien wordt uitgegaan van T = 25 en een waterdiepte van meer dan tien millimeter, komt dit het dichtst bij de uitgangspunten van het NBW. Het te verwachte areaal met wateroverlast bedraagt dan ongeveer 320.000 hectare. Uitgaande van een waterdiepte van meer dan 15 millimeter, bedraagt dit ongeveer 140.000 hectare. Het is duidelijk dat een wateroverlastcriterium eigenlijk niet kan worden vastgesteld zonder een indicatie van de mate van wateroverlast te definiëren. Op basis van te verwachte wateroverlast kan vervolgens worden bepaald in welke mate de functies in een gebied hiervoor kwetsbaar zijn. Hiervoor is in het kader van de Klimaateffectatlas een instrument ontwikkeld dat de mogelijk ruimtelijke consequenties van de effecten van klimaatverandering op het
niveau van de provincie in beeld brengt. Naar het voorbeeld van de ruimtelijke klimaatanalyse van de Provincie Zuid-Holland is een klimaatscan ontwikkeld met als doel de klimaatbestendigheid van de keuzes in ruimtelijke planvorming te agenderen en onderbouwen. Klimaatverandering is een relatief nieuw vraagstuk. Hoewel er veel generieke kennis bestaat over hoe het klimaat zal veranderen, is nog steeds sprake van grote onzekerheden. Een deel van deze onzekerheden is inherent aan het vraagstuk van klimaatverandering. Met behulp van de ‘klimaatscan’ is getracht om, op basis van een multicriteria-analyse en gebruikmakend van beschikbare wetenschappelijke gegevens en kennis van deskundigen op dit gebied, gebiedsspecifiek een eerste indicatie te geven van de mate van robuustheid van functies. De kracht van deze pragmatische methode is dat met betrekkelijk weinig inspanning kwetsbaarheden in het landgebruik inzichtelijk worden gemaakt. Dit levert een onderbouwing van keuzes in het ruimtelijke ontwerpproces. De scan combineert de mate waarin het effect in een gebied optreedt met de mate waarin een functie gevoelig is voor dit effect. Om de mate waarin wateroverlast optreedt inzichtelijk te maken, gelden in de klimaatscan de maximale inundatiediepte en de herhalingstijd waarbij wateroverlast optreedt als maatgevende effectindicatoren (kans op inundatie). De kaarten van de verschillende herhalingstijden zijn daartoe in een kaartbeeld geïntegreerd. Een voorbeeld van een dergelijke klimaatrobuustheidkaart is gegeven in afbeelding 8.
Conclusies
De gepresenteerde resultaten zijn gebaseerd op het model HydroS met tot nu toe beperkte validatie en kalibratie. Er is voor een groot gedeelte uitgegaan van data die op landelijke schaal beschikbaar is, vooral na de introductie van het Nationaal Hydrolo-
Afb. 8: Robuustheidskaart zoals die gebruikt wordt in de klimaateffectatlas. De kaart combineert de effectkaart (zoals gegenereerd met HydroS voor een 1/25 bui in het 2050 W-scenario) met een kaart met gevoeligheden van landgebruiksfuncties (op basis van de LGN5). Vervolgens zijn de uitkomsten in vijf klassen verdeeld.
Afb. 7: Oppervlakte met te verwachte wateroverlast met een herhalingstijd van T = 25 (boven) en T = 100 jaar. H = huidig; W en W+ zijn de KNMI’06-scenario’s.
gisch Instrumentarium. Het gehele model is nu beschikbaar voor verdere toepassingen, waarbij aanvullende gegevens en scenario’s kunnen worden doorgerekend. Er is in deze studie bewust gekozen voor de KNMI’06-W- en -W+-scenario’s, omdat deze volgens de laatste KNMI-analyses steeds waarschijnlijker lijken. Uiteraard kan HydroS ook gebruikt worden om andere scenario’s (G en G+) te analyseren. In het verleden zijn landelijke wateroverlastkaarten vaak gegenereerd door resultaten van individuele waterschappen samen te voegen. Bij deze analyses is de lokale specifieke kennis uiteraard meegenomen, maar gezien de diversiteit van analysetechnieken en uitgangspunten ontstonden vaak kunstmatige verschillen tussen gebieden. De grote winst van de huidige analyse met HydroS is de universele aanpak. LITERATUUR 1) Stuyt C., A. Idenburg, J. Bessembinder, A. Verbout, P. Bakel, C. Hermans, M. Paulissen, S. van Rooij, E. Steingröver, G. Blom-Zandstra en C. Vos (2008). Klimaateffectschetsboeken provincies NoordHolland, Zuid-Holland, Utrecht, Gelderland, Drenthe en Groningen, Zeeland en Noord-Brabant. Alterra, DHV en KNMI. 2) Droogers P. en W. Immerzeel (2010). Wat is het beste model H2O nr. 4, pag. 38-41. 3) Nationaal Hydrologisch Instrumentarium (2008). Modelrapportage. 4) Schuurmans H., H. Niewold, G. van den Eertwegh en P. Droogers (2010). NBW-actueel: methodeontwikkeling voor wateropgaven met een bandbreedte. H2O nr. 1, pag. 37-39 5) Buishand T., R. Jilderda en J. Wijngaard (2009). Regionale verschillen in extreme neerslag. KNMI. Scientific report WR 2009-01. 6) Kragt F., F. van Gaalen, P. Cleij en W. Ligtvoet (2006). Audit Waterbeleid 21e eeuw. Analyse van de opgaven wateroverlast volgens het Nationaal Bestuursakkoord Water. Milieu- en Natuurbureau. Rapport 555060002/2006.
36
H2O / 10 - 2010
agenda 25 mei, Veldhoven Samengestelde peilgestuurde drainage
veldsymposium met als belangrijkste doel medewerkers van provincies en waterschappen kennis te laten maken met samengestelde drainage: hoe werkt het, wat zijn de voordelen om verdroging tegen te gaan, hoe zit het met de landbouwkundige aspecten en waar moet je op bedacht zijn? Organisatie: Wageningen Universiteit, PPO en STOWA. Informatie: Abco de Buck (0320) 29 13 40 of Michelle Talsma (033) 460 32 00.
25 mei, Delft Recent advances in water resources
colloquium met een bijdrage van professor Strack (Universiteit van Minnesota): ‘New techniques in modeling groundwater flow: The generating analytic element approach’. Organisatie: Afdeling Waterhuishouding van de Faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen van de TU Delft. Informatie: e.j.m.veling@tudelft.nl.
25-26 mei, Alkmaar Advances in flood forecasting and the implications for risk management
internationale bijeenkomst met onder andere de introductie van nieuwe benaderingen van hydrologische en meteorologische voorspellingen, het omgaan met onzekerheden en het bevorderen van een geïntegreerde aanpak (modelketen, risicobepaling, besluitvorming en communicatie). Organisatie: Commissie voor Hydrologie van de Rijn en Nationaal Comité IHP-HWRP. Informatie: www.chr-khr.org.
26 mei, Harderwijk Ervaar het zelf - regenwater laat zich managen
seminar rond de laatste ontwikkelingen op het gebied van duurzaam waterbeheer. Centraal thema is de juiste opvang en behandeling van regenwater. Een langere levensduur van regenwatersystemen zorgt ook voor lagere onderhoudskosten. Belangrijk onderdeel van de dag is de presentatie van proefopstellingen. Organisatie: Wavin Nederland. Informatie: www.wavin.nl/intesio.
27 mei, Ede Meetdag Riolering
informatieve bijeenkomst bedoeld om meer inzicht te krijgen in het belang van goed meten. Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: www.riool.net.
1-2 juni, Middelburg Zeeuwse samenwerking in de baggerketen
tweedaagse bijeenkomst waarbij tijdens de eerste dag de nadruk ligt op het programma van het Bestuursakkoord Waterbodems en op de tweede dag baggeractiviteiten in de praktijk bekeken worden. Organisatie: Baggernet. Informatie: marjan.euser@deltares.nl.
3 juni, Alkmaar Algen, het groene goud?
symposium over verschillende toepassingen van algen, waaronder het polijsten van effluent en bioraffinage, met een presentatie van diverse proefonderzoeken. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl/agenda/ evenement/63/
3 juni, Bleiswijk Water in de glastuinbouw
bijeenkomst over water in de glastuinbouw, zowel beleidsmatig als op het gebied van technisch onderzoek. Organisatie: LTO Groeiservice, Productschap Tuinbouw en Wageningen UR. Informatie: www.watertechnologie.com.
3 juni, Utrecht Sturing in de afvalwaterketen
presentatie van de resultaten van een gemeenschappelijk project van waterschap en gemeenten over sturing in de waterketen én van een generiek meet- en regelsysteem voor de afvalwaterketen. Organisatie: Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, de gemeenten Alkmaar, Heerhugowaard en Purmerend, Deltares en Nelen & Schuurmans. Informatie: www.control-next.nl of (030) 233 02 00.
7-9 juni, Apeldoorn Riolering & stedelijk watermanagement
lezingen en congressen over riolering en stedelijk watermanagement, met daarnaast een uitgebreid beursprogramma van gerelateerde diensten en producten. De congressen en de beurs stonden oorspronkelijk op de agenda voor 16 t/m 18 maart. Organisatie: HoLaPress Communicatie. Informatie: www.nationaalcongresriolering. net.
10 juni, Utrecht Zoet-zout
bijeenkomst waarop onder meer gesproken wordt over hoe Rijkswaterstaat als waterbeheerder omgaat met de zoutbelasting naar het zoete deel van het hoofdwatersysteem bij zoet-zoutovergangen. Welke mogelijkheden en innovaties zijn er om de zoutindringing zoveel mogelijk te beheersen en de barrières voor vis niet te groot te maken? Organisatie: Rijkswaterstaat. Informatie: www.zoetzout.nl.
16 juni, Nieuwegein Juridische update voor de watersector
congres over nieuwe regels en wetten en hun praktische consequenties. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: www.sbo.nl/juridischwater.
17 juni, Utrecht Wie adviseert de prins?
bijeenkomst waarop de secretaris van de Adviescommissie Water, Koos Wieriks, toelicht hoe prins Willem-Alexander geadviseerd wordt, en daarna een debat over de rol die Nederland - en de kroonprins in het bijzonder - (inter)nationaal speelt. Verder wordt stilgestaan bij 60 jaar ICID (International Commission on Irrigation and Drainage). Organisatie KIVI NIRIA, afdeling Waterbeheer. Informatie: wie-adviseert-de-prins@ duo-advies.nl.
24 juni, Rotterdam Legionellapreventie
studiedag over de preventie tegen Legionella in zowel leidingwater als industriële systemen. Organisatie: Euroforum. Informatie: www.euroforum.nl/legionella.
24 juni, Arnhem Watereducatie
landelijke uitwisselingsbijeenkomst voor mensen die bezig zijn met water(educatie), waaronder de watersector. Organisatie: SME Advies. Informatie: www.sme.nl.
24 juni, Utrecht Opgelucht meer pompen
derde CAPWAT-seminar waarin wordt gezocht naar praktische oplossingen voor een robuust ontwerp en beheer van afvalwaterpersleidingen. Aanleiding is een grootschalig onderzoeksprogramma naar capaciteitsverliezen in deze leidingen ten gevolge van stagnerende gasbellen. Organisatie: Deltares en TU Delft. Informatie: www.deltares.nl/nl/evenementen.
30 juni, Wageningen Ontwerpen en modelleren van biomassavergisting: mest, rwzislib en co-substraten
symposium met aandacht voor de ontwerpcriteria en de theorie van het anaerobe vergistingsmodel. Deelnemers gaan zelf aan de slag met het model aan de hand van computersimulaties. Organisatie: Lettinga Associates Foundation, SenterNovem en Wageningen Universiteit. Informatie: (0317) 48 20 23 of www. leaf-water.org.
H2O / 10 - 2010
37
handel & industrie Grote Mexicaanse opdracht voor KSB KSB heeft de opdracht ontvangen het, tot Mexico Stad behorende, pompstation La Caldera uit te rusten met 24 afvalwaterpompen. Zestien van deze aggregaten behoren tot de grootste afvalwaterpompen die KSB in zijn fabriek in Halle bouwt. Elk van de dompelmotorpompen van het type Amarex KRT K 700-900 weegt ongeveer 10.500 kg en heeft een capaciteit van ongeveer 2.000 liter per seconde. Als aandrijvingen worden tienpolige hoogspanningsmotoren van 4.160 Volt en een aandrijfvermogen van 680 kW toegepast. De waaiers van deze aggregaten hebben een diameter van ongeveer 800 mm. Dankzij de toepassing van kanaalwaaiers bereiken de pompen rendementen van meer dan 83 procent. De installatie La Caldera is een
gecombineerd afvalwater-/regenwaterstation met een capaciteit van 40 kubieke meter per seconde. Bij hevige neerslag overstromen delen van de stad door regenen afvalwater. Hoewel de stad op een plateau ligt, verzakt de ondergrond. Daardoor is het afschot van de afvalwaterleidingen niet meer toereikend. Bovendien is de hoeveelheid neerslag de afgelopen jaren toegenomen. Om het probleem op te lossen, moderniseren de gemeentelijke autoriteiten van Mexico Stad de leidingen en de pompstations. La Caldera behoort tot de ergst getroffen stadsgebieden. KSB verwierf de opdracht ondanks sterke Noord-Amerikaanse en Spaanse concurrentie, omdat KSB over tal van internationale referenties beschikt. Voor meer informatie: (020) 407 98 00 of www.ksb.nl.
Een pomp van de serie Amarex KRT L 700-900 van KSB, zoals die aan Mexico wordt geleverd.
Dunea kiest voor totaaloplossing van Tensing Dunea kiest voor de automatisering van mobiele werkprocessen, die zijn gerelateerd aan het beheer en onderhoud van het leidingnet, voor een totaaloplossing van Tensing. Het bedrijft voegt Tensing Mobile Workflow en Track & Trace toe aan de al bestaande Tensing Mobile GIS-oplossing. Alle oplossingen zijn onderdeel van het Tensing Mobility Platform. Dunea kan zijn taken, met name het sturen en beheren van de werkzaamheden in het veld, door deze mobiele oplossing efficiĂŤnter en doelmatiger uitvoeren. Het gaat dan bijvoorbeeld om het beheren van het leidingnet en het uitvoeren van preventief en correctief onderhoud. Met de combinatie van Tensing Mobile Workflow en Track & Trace, inclusief een sluitende uren- en ritregistratie, heeft Dunea een uitgebreid pakket aan functionaliteit in handen. Daarbij is de Track & Tracefunctionaliteit geĂŻntegreerd in Tensing Dispatch. Zo zijn storings- en onderhoudsmonteurs optimaal inzetbaar. Voor meer informatie: a.molenaar@dunea.nl.
Monitoring en besturing op afstand Voor monitoring en besturing op afstand via gsm/gprs introduceert Duranmatic de Netbiter Easyconnect 220 van Intellicom. De NetBiter EasyConnect 220 is zo ontworpen dat deze eenvoudig is te installeren, configureren en onderhouden. Het is een kleine, robuuste eenheid met ingebouwde digitale en analoge in- en uitgangen. Het ingebouwde gsm/ gprs-modem communiceert volautomatisch met het online beheerwebportaal van www.netbiter.net zodra de voeding is aangesloten. Het toont direct de recentste waarden van de aangesloten in- en uitgangen van de EC220. Optioneel is een sim-kaart leverbaar. Enkele eigenschappen van de NetBiter EC220 zijn: lezen en schrijven van binnenkomende en uitgaande signalen, alarmering via email, sms naar bepaalde ontvangers, gegevensopslag, het produceren van rapporten en het bekijken van locaties en hun status op een landkaart. Voor meer informatie www.duranmatic.nl of (078) 613 11 33.
38
H2O / 10 - 2010
H2O / 10 - 2010
39
40
H2O / 10 - 2010