20100618074658

Page 1

43ste jaargang / 18 juni 2010

12 /

2010

TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER

VOET AAN DE GROND IN CHINA IN MEMORIAM DR. J.J. ROOK “WATERSCHAPPEN ONDER BESTUURLIJK DAK PROVINCIES” KLIMAATBESTENDIGHEID WATERBEHEER OP HOGE ZANDGRONDEN


NSTT

Alles weten op het gebied van No-Dig? Het beste van boor- en leidingrenovatietechnieken is voor u bijeengebracht: ondergrondse infra zonder hinder.

Beleef de eerste editie van de NSTT No-Dig Dag

23 september 2010 Bouw & Infrapark, Harderwijk 10.00 – 20.00 uur Seminar met toonaangevende sprekers Binnen- en buiten presentaties met live demonstraties Netwerk met branchegenoten, leveranciers en opdrachtgevers Inclusief lunch- en dinerbuffet

De NSTT No-Dig Dag 2010 is een initiatief van de NSTT. De brancheorganisatie die zich sterk maakt voor de partijen in de No-Dig sector.

www.no-dig-dag.nl NSTT

Postbus 483 2700 AL Zoetermeer

T : 079-3252260 F : 079-3252293

E : info@no-dig-dag.nl I : www.no-dig-dag.nl


Nieuwe regering

H

et kan nog wel enige tijd duren voordat Nederland over een nieuwe regering beschikt. Dat betekent dat ook de toekomst van de waterschappen (en de provincies) voorlopig nog onduidelijk blijft. Zoals met meer belangrijke onderwerpen het geval was, is ook over de bestuurlijke reorganisatie nauwelijks gediscussieerd tijdens de verkiezingsdebatten en -bijeenkomsten. Dat geeft te denken. Of men vindt het van weinig belang óf men is er al helemaal uit: de waterschappen als zelfstandige bestuursorganisatie kunnen verdwijnen en het uitvoerende werk wordt ondergebracht bij de provincies (als die blijven bestaan).

Waar het feitelijk om gaat, is een bedrag van zo’n 23 miljoen euro per jaar aan bestuurskosten. Het betreft de salarissen van de dijkgraven, de kosten van bestuursleden, ondersteuning en de verkiezingen. Van alle ambtenaren in Nederland werkt één procent (10.500) bij een waterschap. Hoe belangrijk kan dit zijn? Ik vrees dat voorlopig helemaal geen discussie plaatsvindt over de bestuurlijke reorganisatie van Nederland. En dat alleen bezuinigingsmogelijkheden hoog scoren. Dan hebben de waterschappen serieus te vrezen. Peter Bielars

inhoud nº 12 / 2010 / *thema

H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Pieter de Vries Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565, Schiedam Persberichten: persbericht@vakbladh2o.nl Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail abo@nijgh.nl fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 106,- per jaar excl. 6% BTW € 140,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2010 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl

4 / Voet aan de grond in China Alexander Bakker

6 / Enthousiasme over samengestelde peilgestuurde drainage

Michelle Talsma

7 / ‘Het groene goud’ groeit niet vanzelf 8 / In memoriam dr. J.J. Rook Gijs Oskam

4

10 / Interview met IPO-directeur Jan Ploeger Maarten Gast

13

/ Klimaatbestendigheid van het waterbeheer op de hoge zandgronden Dick Boland, Marco Hoogvliet, Roel Knoben en ErnstJan Melisie

16 / Grondwatermeetnet Bloemendaal uitge-

8

breid en complex

Mark de Kuster en Rutger Groen

18

/ “Kwaliteit neerslagradar maakt groot deel regenmeternetwerk overbodig” Henk Krajenbrink, Leanne Reichard, Rutger van Ouwerkerk en Luc Rouws

20

/ Ontwikkeling Nederlandse waterketen in internationaal perspectief

10

Leander Ernst, Paul Roeleveld en Nigel Kent

22

/ Recensie ‘Microbial Ecology of Activated Sludge’ Merle de Kreuk

23 / Waternetwerken 29 / Verbeteren van drinkwaterinstallaties met

computermodellering

Bas Wols, Jan Hofman, Wim Uijttewaal en Hans van Dijk

33

/ Eerste resultaten proef met winning en behandeling brak grondwater Martijn Groenendijk, Stephan van de Wetering, Harry Boukes en Jan Eerhart

36

/ Waterkwaliteit Westerplas op Schiermonnikoog is verslechterd Theo Claassen en Iwona Meijer

Bij de voorpagina: in de Peizermaden bij groningen wordt gewerkt aan de inrichting van een grootschalig moeras en bergingsgebied. Bronnering is nodig om het werk te kunnen uitvoeren (foto: Herman Wanningen).


Voet aan de grond in China Begin juni werd tijdens de World Expo in Shanghai de Holland Water Week gehouden. Nederlandse (water)bedrijven deden goede zaken en kregen zo een stevige voet aan de grond in China. Zo gaat Vitens Evides International (VEI) de Chinese Zhengzhou Water Supply Corporation helpen bij het opstellen van een masterplan voor de modernisering en uitbreiding van de drinkwaterinstallaties. Zhengzhou telt ruim zeven miljoen inwoners en is de hoofdstad van de provincie Henan, ten noorden van Beijing.

Z

oals veel noord-Chinese regio’s kent Zhengzhou enige waterschaarste, terwijl voortgaande bevolkingsgroei en toenemende economische activiteiten de vraag naar water alleen maar groter maken. Om te kunnen voldoen aan strenger wordende wet- en regelgeving moet er sowieso iets gebeuren. Juist dáár zit het probleem, aldus Mark van Eekeren, marketingdirecteur van Royal Haskoning. “China heeft kennis genoeg en kan ook zelf alles maken. Maar het land mist organiserend vermogen én het vermogen om tot een integrale aanpak te komen. Dat zullen ze best een keer leren, maar de tijd dringt vanwege veranderende wetgeving en de druk aan de vraagkant neemt maar toe.” De hulp van Vitens Evides International past bij de Nederlandse belofte één van de internationaal gestelde millenniumdoelstellingen te halen: toegang tot schoon drinkwater voor iedereen. In China kennen 30 van de 32 grote steden een tekort aan water. Peter Vermaat (Evides): “Onze hulp in Zhengzhou bieden we in het kader van onze maatschappelijke verantwoordelijkheid. Wij krijgen alleen de kosten vergoed.”

De ‘winst’ van de samenwerking gaat volgens Van Eekeren veel verder. “Nu we aan tafel zitten bij de Chinezen weten we wat hun plannen zijn. Als er straks tenderprocedures komen, dan kunnen we in Nederland snel schakelen.”

Belangstelling

Tijdens de drinkwaterconferentie van de Holland Water Week, begin juni tijdens de World Expo, was de belangstelling van Chinese zijde onverwacht groot. De Nederlandse delegatie is dan ook te spreken over de Chinese deelname. Vertegenwoordigers van sommige drinkwaterbedrijven hebben een flinke reis moeten maken naar Shanghai. “En naar ik heb begrepen willen veel Chinese bedrijven met de Nederlandse ondernemingen praten over samenwerking”, vertelt gedeputeerde Lenie Dwarshuis-van de Beek van de Provincie Zuid-Holland, aanvoerster van de Nederlandse delegatie. Demissionair-minister Tineke Huizinga (VROM), ook even aanwezig in Shanghai, prees het initiatief om tot de Holland Water Week te komen. “Het is een goede gelegenheid om de Nederlandse kennis en kunde op het gebied van water aan de wereld te demonstreren.”

De ondertekening van het contract tussen Vitens Evides International en Zhengzhou Water Supply Corporation.

Net als gedeputeerde Dwarshuis is ook de minister enthousiast over de World Estuary Alliance, een platform onder de hoede van het Wereld Natuur Fonds voor delta’s. “Daaraan moeten we als Nederland deelnemen.” De eerste conferentie van de alliantie bevestigde de deelname van Yangtzé-, Theems-, Elbe- en Mississippi-delta. Dwarshuis: “Ik was ook zeer onder de indruk van de Chinese professor die vertelde over de problemen in de Yangtzé-delta. Zijn verhaal was ook voor ons heel herkenbaar. Nederland heeft zoals bekend op dit punt ook een aantal uitdagingen. Wij zijn daarin niet uniek - dat is wel duidelijk.”

Mijlpaal

Voor het Nederlands Water Platform was de Holland Water Week een belangrijke mijlpaal. “Wat we hier in Shanghai op de World Expo doen is onderdeel van onze meerjarenplanning”, vertelt NWP-directeur Jeroen van der Sommen. Het NWP maakt dankbaar gebruik van de entree in China die de provincie Zuid-Holland, al jaren actief in China, biedt. “China kan een heleboel dingen zelf”, weet ook Van der Sommen. “Het probleem zit ‘in het management en de implementatie.” Mark van Eekeren van Royal Haskoning is er nog niet van overtuigd dat de Chinezen op grote schaal met Nederlandse bedrijven in zee gaan. “De Chinezen moeten een cultuuromslag maken. Kennis wordt in China als gemeengoed beschouwd. Wij willen geld zien voor onze kennis. Maar goed, we zitten nu aan tafel.” “Water is een keiharde voorwaarde voor de economische groei in China, vervolgt Van der Sommen van het NWP. “Grote Chinese productiebedrijven roepen al dat ze niet verder kunnen groeien door een tekort aan water. Die boodschap heeft de ogen geopend.” De drinkwaterbedrijven van de hele grote Chinese miljoenensteden hebben Nederland weinig te bieden. Of juist wel te veel. Die steden hebben hun toevlucht gezocht tot internationaal veel grotere water- en technologiebedrijven, zoals het Franse Veolia, dat bovendien voldoende financiële middelen heeft om te participeren. Van der Sommen: “Maar de iets kleinere steden kunnen we heel goed helpen, ook al zijn wij in vergelijking met die waterbedrijven maar heel erg klein.”

Pact

De Zuid-Chinese havenstad Shenzhen, ‘om de hoek’ bij Hongkong, heeft een pact gesloten met Veolia, vertelde mevrouw Yu Jian, president van de Shenzhen Water Co.

4

H2O / 12 - 2010


verslag Warmte uit afvalwater: studiereis naar Zürich

Ltd. De Fransen hebben geholpen bij het verbeteren van de waterproductie, de behandeling van afvalwater en de introductie van een nieuw betalingssysteem. In Shenzhen hebben ze de zaken nu zó goed op orde dat zelfs kan worden geparticipeerd in andere waterbedrijven, ook buiten China. Door beter management is er nu bovendien aandacht voor de eigen ‘voetafdruk’ én voor branding. En passant is de bedrijfscultuur sterk verbeterd, wordt er op alle niveaus afgerekend op prestaties en is een forse personeelsreductie de efficiëntie ten goede gekomen. Voor de Chinezen zijn de Nederlandse non-profit waterbedrijven ideale partijen. Nederland heeft op het gebied van advies, opleiding en management veel te bieden en de Nederlandse watersector telt bovendien veel gespecialiseerde toeleveranciers. De export van de sector is de laatste jaren fors gegroeid. Van der Sommen (NWP): “Het interessante van China is dat er nieuwe steden ontstaan. Dat maakt het mogelijk om andersoortige, meer effectieve en duurzame drinkwatersystemen aan te leggen. Dáár moeten we als Nederland bij zijn.” Alexander Bakker

Ter gelegenheid van de Holland Water Week hebben studenten van Nederlandse wateropleidingen projecten uitgewerkt samen met Chinese collega-studenten. In het project Wetskills waren studenten en projecten geselecteerd en gekoppeld. De eerste gezamenlijke inspanningen zijn via internet tot stand gekomen. In aanloop naar de Holland Water Week zijn de studenten bijeengekomen in Shanghai. “Een hele leerzame excercitie”, concludeerde Johan van Oost van Haskoning, projectleider namens het NWP, na afloop. “Het was ook een boeiende interactie tussen verschillende culturen.” Directeur Peter van Tilburg van de Delta Academy, onderdeel van de Hogeschool Zeeland in Vlissingen, was te spreken over het experiment, een initiatief van de Provincie Zuid-Holland. “Dit soort activiteiten is goed voor de internationale samenwerking”, meent hij. “Het op deze wijze aanbieden van kennis, als uitdaging, kennen ze in China niet. Omdat onze studenten ook het bedrijfsleven er bij betrekken, is dit eveneens interessant voor de Nederlandse watersector.”

Het opdrogen van de bronnen van fossiele energie vormt één van de belangrijkste bedreigingen van deze eeuw. Spaarzaam gebruik, hergebruik en duurzaam opwekken van energie zijn sleutelwoorden voor de aanpak van dit toekomstige probleem. Eén van de mogelijkheden om in de energiebehoefte van huishoudens te voorzien is het terugwinnen van warmte uit huishoudelijk afvalwater. Om meer te weten te komen over de terugwinning van warmte uit afvalwater bezocht een delegatie uit Nederland en België Eawag, het waterinstituut uit Dübendorf, Zwitserland.

W

armte vormt veruit de grootste energievraag in Nederland, namelijk circa 40 procent. Reden genoeg voor STOWA om de mogelijkheden voor terugwinning van warmte uit het afvalwater te verkennen. Zwitserland, Duitsland en de Scandinavische landen hebben reeds lang ervaring met het winnen van warmte uit afvalwater. Zwitserland is het land met de meeste praktijkvoorbeelden. STOWA gaf Tauw de opdracht een studiereis naar Zwitserland te organiseren voor geïnteresseerden uit de water- en energiewereld. Dr. Oskar Wanner van het Eawag was hierbij de gastheer. In twee dagen is een intensief programma doorgelopen waarin de stand van zaken in Nederland en Zwitserland werd besproken. De eerste dag werd besteed aan bezoeken aan drie projecten in Winterthur, waar warmte uit afvalwater wordt teruggewonnen. Als eerste is een nieuw autarkisch (energetisch zelfstandig) gebouw van circa 65 woningen bezocht. In dit gebouw wordt het water grotendeels verwarmd met de restwarmte in het afvalwater. De groep luisterde ter plekke, boven de installatie, naar de uitleg van een ingenieur van Feka Energie Systeme. Vervolgens werd samen met de directeur van woningbedrijf HGW nader gekeken naar de energievoorzieningen van de wijk Töswiese. Hier wordt het effluent van rwzi Wintertur gebruikt voor de warmwatervoorziening en ruimteverwarming van 36 flats en twaalf huizen. Ten slotte ging energiebedrijf EBM in op de wamtewinning uit een afvalwatertransportleiding voor het appartementencomplex Wässerwiesen in Winterthur. Tijdens de tweede dag gaven enkele deskundigen een toelichting op de mogelijkheden en problemen bij terugwinning van warmte. Dimensioneren van warmtewisselaars, bepalen van de optimale locatie voor terugwinning, een verkenningsonderzoek voor Winterthur, beleid en regelgeving omtrent warmteterugwinning, het effect op het functioneren van rioolwaterzuiveringsinstallaties, het effect op de aquatische ecologie en de toekomstige ontwikkelingen op dit gebied kwamen allemaal aan de orde. Opmerkelijk is dat door warmteterugwinning het negatieve effect van te veel warmtelozingen op de bruine forel, een veelvoorkomende vis in Zwitserland, kan worden beperkt. Duidelijk werd dat de warmtewinningen bij woningen en in de rioolstelsels slechts een zeer klein deel van de totale warmte-inhoud van het influent benutten en

daarmee geen noemenswaardige invloed uitoefenen op de temperatuur van de zuivering. Desalniettemin is men daar in Zwitserland voorzichtig mee en wil men de regionale overheid via beheerplannen van de gehele zuiveringskringen laten beoordelen of een bepaalde warmtebenutting acceptabel is (dat betekent dat de influenttemperatuur niet met meer dan 0,5 graad mag afnemen). Gedurdende de avonden wisselden de leden van de groep ideeën over de mogelijkheden voor de toepassingen in Nederland uit. Bij de waterschappen leek het idee van de terugwinning van warmte uit effluent aan te slaan. De teruggewonnen warmte kan eventueel gebruikt worden in woningen of bedrijven in de nabijheid van de rwzi, ingezet worden voor het zuiveringsproces in de winter of gebruikt worden voor het verder drogen van slib. Ook het terugwinnen van warmte uit drukriolen leek menigeen een mogelijke kans. De vraag die zich nu voor doet is: wie, waar en wanneer wordt het eerste project uitgevoerd in Nederland? Afgesproken is een nieuwe bijeenkomst te organiseren waarbij de ontwikkelingen op dit gebied en de vergaarde kennis overgebracht gaan worden naar andere geïnteresseerden in de waterwereld. STOWA neemt de organisatie op zich. Rada Sukkar (Tauw)

Website

I

edere werkdag kunt u op www.vakbladh2o.nl het laatste nieuws uit de waterwereld lezen. U hoeft zich sinds begin dit jaar niet meer te registreren om de volledige berichten te kunnen lezen.

Op de internetpagina staat bovendien een overzicht van de belangrijkste informatie uit het laatst verschenen nummer van de papieren H2O. Abonnees van H2O kunnen op internet het archief raadplegen. Daarin staan alle artikelen die in het tijdschrift verschenen sinds 1998. Van de artikelen die vanaf september 2006 werden gepubliceerd, zijn pdf-bestanden beschikbaar.

H2O / 12 - 2010

5


Enthousiasme over samengestelde peilgestuurde drainage De bezoekers van het veldsymposium over samengestelde peilgestuurde drainage op 25 mei in Veldhoven hebben enthousiast gereageerd op de ervaringen die daar aan de orde kwamen. Door gebruik te maken van deze nieuwe manier van drainage hebben ondernemers een mes dat aan meerdere kanten snijdt: betere beschikbaarheid van water in de bodem, minder uitdroging van natuur en wellicht ook een betere kwaliteit van het oppervlaktewater. Daardoor zullen niet alleen veehouders en akkerbouwers baat hebben bij het systeem, maar ook de waterschappen, regionale en landelijke overheden en natuurbeheerders.

V

ooral op de zandgronden in Zuid-Nederland staat samengestelde peilgestuurde drainage de laatste jaren flink in de belangstelling. Met dit drainagesysteem kan meer water worden vastgehouden op landbouwpercelen. Hierdoor is in droge perioden meer water beschikbaar voor de landbouw en wordt verdroging van natuurgebieden tegengegaan. Met het systeem monden de drainagebuizen niet, zoals bij conventionele drainage, direct uit in de sloot, maar via een collectordrain in een verzamelput. In deze put kan men het drainagepeil instellen. Meestal wordt samengestelde peilgestuurde drainage (foto: Abco de Buck, PPO).

gecombineerd met een hoger slootpeil en worden de drains dieper en dichter op elkaar aangelegd. De aanleg van samengestelde drainage is daardoor ongeveer twee maal zo duur als conventionele drainage. Daar staat tegenover dat de teler het drainagepeil hoger op kan zetten om water vast te houden, en het perceel door de intensieve drainage snel kan ontwateren. Snelle afvoer is bijvoorbeeld nodig bij overvloedige regen of op het moment dat de grond bewerkt moet worden in het voorjaar. Om bredere bekendheid te geven aan de voordelen van samengestelde peilgestuurde drainage vond op 25 mei een veldsym-

posium plaats op een melkveebedrijf in Veldhoven. De organisatie lag in handen van het PPO (onderdeel van de universiteit van Wageningen) en STOWA. De bijeenkomst werd geleid door Henk van Alderwegen, voorzitter van het dagelijks bestuur van Waterschap Peel en Maasvallei. Ruim 80 mensen bezochten het bedrijf, waar in samenwerking met Waterschap De Dommel, ZLTO en Provincie Brabant een systeem van samengestelde drainage is aangelegd. Volgens de melkveehouder Martijn Tholen heeft hij nu meer grip op de watervoorziening van zijn percelen. Het spaart hem elk seizoen een keer beregenen uit. Het drainagesysteem draagt hiermee bij aan het vasthouden van meer water, tegengaan van verdroging en vergroten van de waterveiligheid. Onderzocht wordt of het systeem kan leiden tot verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater, met name een lager stikstof- en fosfaatgehalte. Beleidsmaker Douwe Jonkers van het ministerie van Verkeer en Waterstaat ziet in het systeem dan ook een perspectiefvolle maatregel die de doelstellingen van het beleid (zoals de Kaderrichtlijn Water) en de ‘wateropgaven’ van waterschappen dichterbij brengt. Hoewel samengestelde drainage in het buitenland al veel langer wordt toegepast, is dit voor Nederland betrekkelijk nieuw. Er bestaat behoefte aan standaardisatie van gebruikte materialen en kwaliteitsborging. De eerste ervaringen op de zandgronden in Zuid-Nederland zijn ronduit positief. Onlangs is een proef begonnen met samengestelde drainage op kleigrond. Daarnaast bekijken de onderzoekers of dit drainagesysteem kan worden gebruikt voor infiltratie van de grond, als alternatief voor bovengrondse beregening. Samengestelde peilgestuurde drainage is daarmee een veelbelovende landbouwmaatregel, met draagvlak vanuit de sector en voordelen voor water- en natuurbeheer. Uit lopend onderzoek zal moeten blijken hoe groot de positieve effecten zijn, wat eventuele ongewenste neveneffecten zijn en onder welke omstandigheden samengestelde peilgestuurde drainage toegepast kan worden. Michelle Talsma (STOWA)

6

H2O / 12 - 2010


verslag ‘Het groene goud’ groeit niet vanzelf Algen roepen negatieve associaties op, zoals troebel water, drijflagen en vergiftiging, maar zijn in werkelijkheid op een positieve manier voor van alles en nog wat te gebruiken. Denk aan de productie van biodiesel en het nazuiveren van het effluent van afvalwaterzuiveringen. Ze zijn zelfs eetbaar en met name geschikt om in veevoeder te verwerken. Voor het kweken van algen in bassins is echter een groot oppervlak nodig, met als bijkomend nadeel dat ze te veel zonlicht krijgen en de groei stagneert. Door algen als biofilms te laten hechten aan verticale panelen is minder ruimte nodig en wordt het licht verdund. “Dat is het efficiëntste scenario”, aldus Nadine Boelee (Wetsus), tijdens het door Waternetwerk georganiseerde symposium ‘Algen, het groene goud’ op 3 juni in het AZ-stadion in Alkmaar.

E

en methode die uitgaat van biofilms van microalgen - die geen koolstofbronnen nodig hebben, zonlicht als biomassa en nitraat en fosfaat in zeer lage concentraties kunnen opslaan - is volgens Boelee in Nederland een realistische optie. “Ik schat dat qua benodigd oppervlak 0,55 m2 per persoon nodig is voor nazuivering en dat we de effluentwaarden voor nitraat halen. Naar fosfaat moeten we nader kijken.” Boelee voert aan de hand van drie scenario’s promotieonderzoek uit naar biofilmsystemen met microalgen. Ze analyseert en vergelijkt de systemen op basis van benodigde grondoppervlakte, verwijderingscapaciteit van stikstof en fosfaat en geproduceerde biomassa. Scenario 1 gaat uit van conventionele afvalwaterzuivering en nazuivering met microalgen. In het meer geïntegreerde scenario 2 is sprake van een korte verblijftijd van de algen in het water. Scenario 3 is een symbiosesysteem, dat volgens Boelee ‘heel interessant’ is. De voordelen: beluchting is niet nodig, omdat de algen voor alle zuurstof zorgen én minder uitstoot van kooldioxide. Boelee voerde haar onderzoek uit vanaf de late lente tot aan de herfst, wanneer het langer licht en de temperatuur het hoogst is. Ze concludeert dat de opname van nitraat en fosfaat per seizoen verschilt en ‘s nachts lager is dan overdag. De inzet van algen is volgens haar goed toepasbaar op toeristenlocaties. “Juist in de zomer wordt in de buurt daarvan extra afvalwater gezuiverd.”

Effluenteisen

Frans Horjus (DHV) presenteerde resultaten van het proefonderzoek ‘Effluentpolishing met algen’ van de rwzi Alkmaar. “De centrale vraag was of - en zo ja op een economisch rendabele manier - met algen aan de toekomstige KRW-effluenteisen voor stikstof en fosfaat kan worden voldaan. Aangetoond is dat het inderdaad mogelijk is algen te kweken op het effluent van een rwzi, ze te oogsten en daarmee de door de algen opgenomen nutriënten te verwijderen uit het afvalwater. In Alkmaar is geëxperimenteerd met twee parallel geschakelde en door het rwzi-effluent gevoede bassins. Bassin 1 is een doorstroomreactor met alleen algensoorten waarvan de groeisnelheid groter of gelijk is aan de verdunningssnelheid. Bassin 2 is een algenvijver met retentie (zie foto). Met behulp van een trommelfilter worden de algen uit het effluent van de algenvijver gehaald en (gedeeltelijk) teruggeleid. Dat levert beter oogstbare algen, met hogere stikstof- en fosfaatgehaltes, op. De totale

De bezochte algenvijver op de rwzi in Alkmaar (foto: Jan-Willem Houweling).

stikstof- en fosfaatverwijdering uit beide bassins is echter nagenoeg gelijk, omdat de groeisnelheid van teruggevoerde algen lager blijkt te zijn. Naast verwijdering van nutriënten door opname in de algen blijkt de fosfaat in het afvalwater ook via chemische precipitatie verwijderd te worden. “Een truc is de algen zo te kweken dat ze nog net een beetje licht krijgen, zo’n 15 centimeter van de bodem”, aldus Horjus. Een waarschuwing: “Als je algen en water niet scheidt, heb je aan het eind niets bereikt.”

microalgen met de juiste middelen goed te kweken, zeker in Nederland dat een groot aanbod aan reststromen heeft voor de algenkweek. “Bovendien is sprake van hefboomwerking tussen de opbrengsten van algen en de verwerking van die reststromen. De heersende, vaak onjuiste perceptie van de risico’s van het gebruik en verwerken van algen is,” zei Verschoor, “op dit moment nog de grootste barrière, maar met een goede informatievoorziening kunnen we daarin verandering brengen.”

Het onderzoek loopt begin 2011 af. De doelstellingen voor dit jaar zijn: het monitoren van de dag- en nachtpatronen (wat gebeurt er ‘s nachts als de algen inactief zijn?) en de invloed daarvan op de stikstofen fosfaatverwijdering, het optimaliseren van de alg/waterscheiding, chemische precipitatie en de invloed van het effect van kooldioxidestrippen. Gekeken wordt verder naar een verbetering van de oogstmethode door een fijner trommelfilter en een andere techniek (nabezinking) te gebruiken én het variëren van de waterdiepte om uit te zoeken in hoeverre lichtinval algengroei limiteert. De bassins worden daartoe aangepast.

Dagvoorzitter Hein de Baar, hoogleraar Oceanografie aan de Rijksuniversiteit Groningen, gaf tijdens zijn inleiding eigenlijk al een samenvatting van de voor- en nadelen van algen, die daarna in feite door de sprekers zijn uitgewerkt en bevestigd. “Algen zijn te gebruiken als biobrandstof (die nog wel tien keer zoveel kost als fossiele brandstof/diesel) of voedselvoorraad. Ze reinigen afvalwater door nitraten en fosfaten te verwijderen en hun vette omegazuren zijn net zo goed als die uit visolie. Algen kunnen dienen als voedsel voor vis en schaaldieren (aquacultuur). Het kweken van algen is echter niet gemakkelijk zonder slimme technologie. Eén toepassing is economisch gezien onvoldoende. Daarom: zoek naar win-winsituaties. Bijeenkomsten als deze kunnen daarbij zorgen voor de nodige synergie.”

Goede kweekcondities

Volgens Anthony Verschoor, directeur onderzoek en ontwikkeling van algenkweker en -specialist Ingrepro in Borculo, zijn

H2O / 12 - 2010

7


In memoriam dr. J.J. Rook Op 23 mei jl. overleed dr. J.J. Rook (Joop) op de leeftijd van 89 jaar. Zijn naam blijft onverbrekelijk verbonden aan de ontdekking van chloroform en andere trihalomethanen in gechloord drinkwater. Hij veroorzaakte daarmee een omwenteling op het gebied van de drinkwaterzuivering.

J

oop studeerde af in 1949 als (bio) chemicus aan de Rijksuniversiteit van Utrecht. Na een carrière onder andere bij de TU Delft (onderzoeksgroep van professor Kluijver, over afbraak van rubber ringen in het waterleidingnet door bacteriën), de farmaceutische industrie (Lundbeck, Kopenhagen) en de Amstelbrouwerij, trad hij in 1964 in dienst bij de toenmalige Drinkwaterleiding Rotterdam als hoofd van de Scheikundig-Bacteriologische Dienst (SBD). Ondergetekende was daar in 1963 begonnen. Het Rotterdamse drinkwater was in die tijd berucht om zijn slechte reuk en smaak. De zoutinvasie van januari 1963 was net achter de rug. Ook werd het distributienet in 1964 geteisterd door een wormeninvasie (borstelwormen en nematoden). Dit noodzaakte nog hogere chloordoseringen dan de Rotterdamse bevolking altijd al gewend was. Het 90 jaar oude productiebedrijf aan de Honingerdijk had ook nog een flinke ondercapaciteit ten gevolge van de waterbehoefte van de zich snel ontwikkelende industrie in de Europoort. Kortom, het dieptepunt in de Rotterdamse drinkwatervoorziening werd in die tijd bereikt. Joop en ik beseften dat onzerzijds veel inspanningen vereist zouden zijn om hierin verbetering te brengen. Het gaf een gevoel van saamhorigheid, dat altijd is blijven bestaan. Aan de horizon gloorden echter betere tijden. Sinds 1961 was het productiebedrijf Berenplaat met spaarbekken in aanbouw. Bij het opstarten van de zuivering in 1965 had de SBD een zware (voorschrijvende) rol, waardoor Joop en ik ons zich snel moesten inleven in de geheimen van de zuiveringstechnologie. Toen in maart 1966 het eerste water in het net werd geleverd, betekende dit uit kwaliteitsoogpunt een enorme verbetering (ook al omdat gedurende de verblijftijd in het spaarbekken een frappante reductie in reuk en smaak optrad). De zoutinvasie van 1963 leidde in 1965 tot het besluit van de gemeente Rotterdam de Rijn als bron te verlaten en over te gaan op Maaswater middels spaarbekkens in de Biesbosch. Onder leiding van Piet Knoppert werkten we van 1965 tot 1969 aan de ontwerpcriteria van de bekkens, gericht op een zo groot mogelijke voorraad, maximale waterkwaliteitsverbetering en beheersing van de algengroei. De uitkomsten waren dat de bekkens diep moesten worden en dat (thermische) gelaagdheid moest worden opgeheven door luchtinjectie. Joop wist uit zijn brouwerij-ervaring dat je de vluchtige aroma’s van dranken via de head-space-methode kon onderzoeken met een gaschromatograaf. Zijn verzoek tot aanschaf om de reukstoffen in het Rijnwater en het Rotterdamse drinkwater te achterhalen, werd gehonoreerd. In een

8

H2O / 12 - 2010

Joop Rook.

interview met het Algemeen Dagblad omschreef hij ter verduidelijking zo’n apparaat als een ‘neus’. In het chromatogram van het rijkelijk met chloor bedeelde Rotterdamse drinkwater viel de vorming van vier nieuwe pieken op die er ná chloring wel waren, maar ervoor niet. In 1970 wist hij al dat het hier ging om chloroform (grootste piek) en dat de andere pieken de overige drie trihalomethanen waren. Omdat de GGD vond dat geen gevaar voor de volksgezondheid bestond (chloroform werd in die tijd tot drie procent toegevoegd aan hoestdrank en tandpasta), besloot Joop niet te publiceren, maar eerst het reactiemechanisme op te helderen. Dit bleek een zeer taaie opgave totdat Joop in 1973 via proeven met onder andere turf tot de onverwachte, zeer verrassende ontdekking kwam dat de reactie van chloor met natuurlijke organische stof (humus) de vorming van de trihalomethanen veroorzaakte. Joop vond dat hij nu verantwoord kon publiceren en wel in het Engelstalige tijdschrift ‘Water Treatment and Examination’ onder de titel ‘Formation of haloforms during chlorination of natural waters’. Het artikel verscheen in 1974 en sloeg in als een bom, met name in de Verenigde Staten. Dat kwam doordat juist in dat najaar het Environmental Defense Fund een epidemiologisch rapport publiceerde waarin een verband werd gelegd tussen oversterfte aan kanker en gechloord drinkwater. De Environmental Protection Agency (EPA) gelastte ogenblikkelijk een onderzoeksprogramma naar het optreden van de verdachte stoffen bij 80 grote waterbedrijven die chloor toepasten. Reeds in april van 1975 kwam de EPA met de

meetresultaten, die het onderzoek van Joop Rook bevestigden. Daarmee was zijn naam gevestigd. Hoewel Joop klein van stuk was werd hij door de Amerikanen ‘Big John’ genoemd. Het gevolg was ook dat geld beschikbaar werd gesteld voor talloze studies, speciaal bij Amerikaanse universiteiten, om de vorming van trihalomethanen bij de drinkwaterbereiding te verminderen. De publicaties van Joop over trihalomethanen zijn meer dan 1.300 maal geciteerd door collega-onderzoekers. Pas na de de grote Cryptosporidiumepidemie in Milwaukee in 1993, verschoof het onderwerp naar de tweede plaats op de onderzoeksagenda in Noord-Amerika en daarbuiten. Inmiddels zijn de gehalten aan trihalomethanen genormeerd, zowel door de Europese Unie, de VN-wereldgezondheidsorganisatie WHO en het Noord-Amerikaanse milieuagentschap EPA. In 1978 bekroonde Joop zijn onderzoek met een promotie aan de Universiteit van Wageningen op het proefschrift ‘Het ontstaan van trihalomethanen bij de behandeling van drinkwater met chloor’. Overigens ben ik van mening dat de betekenis van zijn onderzoek door de Nederlandse waterleidingwereld altijd danig is onderschat. Ongetwijfeld is dat te wijten aan het feit dat het grootste deel van de waterleidingbedrijven (als onttrekkers van grondwater) niets te maken had met de chloorproblematiek. In Engeland (waar de chloring van drinkwater wettelijk verplicht was) werd hij gelauwerd door de Society for Water Treatment and Examination, maar de Van Marle-prijs van de VWN heeft hij niet gekregen.


actualiteit Joop Rook was ook een groot humorist. Menigmaal wist hij soms gortdroge symposia op te vrolijken met presentaties die deels serieus waren, maar daarnaast ook een cabaretesk karakter kregen. Legendarisch is een lezing bij de Vakantiecursus in januari 1971, toen hij de dierlijke organismen in waterleidingnetten (vooral natuurlijk in Rotterdam) met dia’s ten tonele voerde. Bij dit bezoek aan de ‘stallen’ werd de cabaretier in Joop vaardig en volgde het ene lachsalvo op het andere. Sommige oudere, zeer serieuze collega’s vroegen zich af of dit wel kon. Het was in die tijd namelijk vrij ongebruikelijk om in presentaties een humoristische noot te verwerken. Je wist overigens nooit of Joop met een conference aan de haal ging of dat de conference met Joop aan de haal ging. Joop wist dat zelf ook niet. Echt voorbereid waren zijn humoristische invallen vrijwel nooit, gaf hij zelf toe. Joop had ook een groot gevoel voor taal. Naast de gebruikelijke drie vreemde talen sprak hij Italiaans, Spaans, Deens en Zweeds. Hij kon knauwen als een Amerikaan en in Engeland hield hij bij officiële gelegenheden toespraken in ‘Oxford Engels’. Soms kon hij niet nalaten dat wat te overdrijven. Dat oogste veel applaus, maar er waren ook hier enkelingen die dat niet konden waarderen. “Zeker in Oxford gestudeerd”, zei Joop dan. In 1984 nam Joop afscheid van de Drinkwaterleiding Rotterdam. Maar Joop was nog niet van plan reeds op zijn lauweren te gaan rusten en ging gedurende drie jaar een dienstverband aan met de Franse multinational Lyonnaise des Eaux. Hij werkte daar in Parijs aan de opwaardering van één van de bedrijven die het water van de Seine zuiverde. Via het internationale netwerk van Lyonnaise werden de contacten met vooral Amerikaanse collega-onderzoekers geïntensiveerd en na het beëindigen van zijn beroepsactiviteiten in het persoonlijke vlak gecontinueerd. Ook toen hij de 70 al gepasseerd was, bleef hij actief als expert in de waterzuivering, maar ditmaal als vrijwilliger. Hij werd door de organisatie PUM uitgezonden naar ontwikkelingslanden zoals Honduras, Mexico en Colombia. Joop Rook werd vier jaar geleden getroffen door een herseninfarct, dat zijn rechterzijde verlamde. Hoewel hij hierdoor aan een rolstoel gekluisterd was, bleef hij niet bij de pakken neerzitten en behield hij zijn levenslust. Hij leerde zichzelf linkshandig schrijven en via een computer onderhield hij de contacten met zijn netwerk. Joop Rook is er nu niet meer, maar zijn levenswerk met betrekking tot de neveneffecten van de chloring van water is een blijvende bijdrage aan de gezondheid van diegenen die voor de hygiënische kwaliteit van hun drinkwater aangewezen zijn op chloring als desinfectiestap. Zijn vrouw Toos zei tegen mij: “Joop was een flamboyante man”. En dat was hij. Gijs Oskam

Bundeling agrariërs en waterschappen voor verbetering waterkwaliteit De relatie tussen de agrarische sector en de waterschappen gaat helemaal terug naar het jaar 1255 toen het eerste waterschap werd opgericht. De belangrijkste taak was destijds het handhaven van de gewenste waterstand voor het zekerstellen van de burgerveiligheid en de voedselvoorziening op de landerijen. De waterkwaliteitstaak is daar pas veel later bijgekomen. Juist voor deze laatste taak bundelen de agrarische sector en de waterschappen opnieuw de krachten in het project SOURCE: de gecombineerde verwerking van menselijke urine en dierlijke mest voor een verbeterde waterkwaliteit en herwinning van nutriënten.

I

n het beheergebied van Waterschap Aa en Maas bevindt zich circa 20 procent van alle varkens- en pluimveebedrijven van Nederland. Dit betekent naast veel mestproductie ook een groot areaal aan landbouwgronden van waaruit uitspoeling van nutriënten naar het oppervlaktewater plaatsvindt. Binnen het gebied van Aa en Maas komt van de landbouwgronden een grotere vracht stikstof en fosfaat naar het oppervlaktewater dan van alle rwzi-effluenten tezamen. Voor verminderde belasting vanaf de landbouwgronden is de oplossing binnen de veehouderij het ontmengen van mest in stikstof, fosfaat, organische stof en water. Mest is namelijk door onder andere flotatietechnieken goed te scheiden in een dikke fractie (vooral fosfaat en organische stof ) en een dunne fractie (vooral water, stikstof en kalium). Met deze producten wordt niet alleen de logistieke opgave van mesttransport en -aanwending veel kleiner, maar ontstaat ook de mogelijkheid voor maatwerkbemesting. Dit laatste kan resulteren in een aanzienlijk verminderde belasting van stikstof en fosfaat naar het oppervlaktewater.

nutriënten en afzet als meststof én een emissiereductie van geneesmiddelen(resten). Het vinden van een oplossing zet de deur open naar een significante vermindering van de stikstof-, fosfaat- en geneesmiddelenvrachten naar het oppervlaktewater, herwinning van fosfaat en aanpak van het mestoverschot. Eind 2008 is voor de invulling hiervan een technisch concept uitgewerkt dat is ingediend voor een pilotonderzoek in het kader van het innovatieprogramma van de Kaderrichtlijn Water. Medio 2009 is hiervoor door Agentschap NL een subsidie verstrekt. De pilotinstallatie bestaat uit een aerobe biologische voorbehandeling, een struvietreactor voor fosfaatterugwinning, een deammonificatiereactor voor stikstofverwijdering en een nageschakelde combinatie van ozonisatie en actieve kool voor de verwijdering van geneesmiddelen. De opdracht voor de pilot is gegund aan Logisticon Waterbehandeling, die de installatie rond de zomer in bedrijf zal hebben op rwzi Haps. De pilot zal circa één jaar in bedrijf zijn. Voor meer informatie: Ferdinand Kiestra (073) 615 69 76.

De initiatieven van ontmenging van mest komen helaas nog niet goed op gang, omdat de afzet van de waterige dunne fractie problematisch is. Bij die verwerking kunnen de belanghebbende waterschappen met hun kennis en expertise echter een belangrijke rol spelen. Naast stikstof en fosfaat probeert het waterschap de lozing van geneesmiddelen en hormonen naar het oppervlaktewater terug te dringen. Daarvoor is een project gestart bij het Maasziekenhuis Boxmeer om urine gescheiden in te zamelen via scheidingstoiletten. Het overgrote deel van de medicijnresten wordt namelijk uitgescheiden via de urine en niet via feces. Deze urinestroom lijkt qua samenstelling sterk op die van de dunne fractie mest, waardoor een gecombineerde verwerking mogelijkheden biedt. Met SOURCE zijn Waterschap Aa en Maas, de ZLTO, Provincie Noord-Brabant, het ministerie van LNV en STOWA een onderzoek begonnen naar de mogelijkheden van deze gecombineerde verwerking van humane urine en dierlijke meststromen. Dit moet leiden tot een duurzame keten voor herwinning van

Verschijningsdata

De verschijningsdata en de data waarop kopij voor het betreffende nummer aangeleverd moeten zijn, staan op een overzicht dat u kunt aanvragen bij de redactie: (010) 427 41 65. Daar is ook een handleiding op te vragen voor bijdragen aan de (semi-)wetenschappelijke rubriek Platform.

H2O / 12 - 2010

9


Jan Ploeger, directeur IPO:

“Waterschappen onder bestuurlijk dak provincies” Naast de politieke partijen heeft ook het InterProvinciaal Overleg (IPO), de koepelorganisatie van de twaalf Nederlandse provincies, een duidelijk standpunt ingenomen over de organisatie van het regionale waterbeheer in de toekomst. In het interview met Luc Kohsiek, dijkgraaf van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, in H2O nr. 10 van dit jaar, gaf deze reeds aan dat in de aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen verschillende partijen het opheffen van de waterschappen als aparte bestuursorganisatie in hun verkiezingsprogramma hadden opgenomen. De waterschappen verweren zich met kracht tegen dit plan. Voorstanders van dit voornemen dat tot doel heeft ‘de bestuurlijke drukte in het middenveld’ te verminderen, zijn de provincies. Aanleiding voor een gesprek met ir. Jan Ploeger, directeur IPO, met water, mobiliteit, ruimtelijke ordening en cultuur in zijn portefeuille.

Hoe zien de provincies de organisatie van het waterbeheer in de toekomst?

“Het plan is vrij eenvoudig. Om te beginnen dient de zuiveringstaak afgesplitst te worden en met het gemeentelijk rioleringsbeheer samengebracht te worden in afvalwaterbedrijven, die vervolgens bedrijfsmatig aangestuurd kunnen worden. Dezelfde ontwikkeling die je in de drinkwatersector gezien hebt. Taakstelling en normstelling zijn geregeld, het toezicht eveneens en dan is voor de uitvoering geen aansturing door een democratisch gekozen, politiek orgaan meer nodig. Dat kan een directie met een Raad van Commissarissen doen. De zorgtaken die dan overblijven zijn de hoogwaterbescherming en het peilbeheer. De zorg voor de droge voeten.” “Het peilbeheer van het grondwater is in belangrijke mate bij de provincies gebleven. Het peilbeheer van het oppervlaktewater, dus de afvoer van overtollig water en de aanvoer van water in tijden van droogte zijn nauw verknoopt met het gebiedsbeheer, met de zorg voor landbouw, natuur en landschap. Bij dit peilbeheer zie je dat de afstand tussen het waterschapsbestuur en de belanghebbenden door de opschaling veel groter geworden is. Die veel grotere waterschappen zijn inmiddels gepolitiseerd na de laatste verkiezingen. Effect van die twee ontwikkelingen is nu dat waterschap en provincie elkaar in het gebiedsbeheer steeds meer voor de voeten gaan lopen.”

De verkiezingen waren bedoeld om tot democratisering van het waterschap te komen. “Ja, maar het resultaat hier in Delfland bijvoorbeeld was dat 13 ‘lijsten’ aan de verkiezingen deelgenomen hebben. Wat de verschillen tussen hen is, is aan niemand duidelijk te maken. Ook de mensen van de politieke fracties merken nu dat zij in het waterschap over dezelfde punten gaan praten als hun collega’s in de Staten.

10

H2O / 12 - 2010

Bovendien is de belangrijkste taak de veiligheid, de bescherming tegen hoog water. Daar is geen enkele politieke discussie over mogelijk. De normering is vastgelegd door het Rijk; elke vijf jaar wordt aan de Tweede Kamer gerapporteerd over de stand van zaken. Het belang van de primaire veiligheid strekt zich verder uit dan alleen de inwoners van het betreffende waterschap. De financiering is in mijn ogen dan ook een rijkstaak. Ik zou het principieel vinden dat die kosten, niet alleen die van investeringen maar ook die van beheer en onderhoud, door het Rijk gedragen worden en uit de algemene belastingen betaald worden. Maar bekostiging via de waterschapsomslag is op dit moment onomstreden.” “De bestuurlijke keuzes die er dan nog overblijven, liggen zo dicht bij die van het provinciaal bestuur dat het IPO geen reden ziet om die niet onder één dak te brengen. Zij rechtvaardigen in ieder geval niet het in stand houden van een aparte bestuurlijke laag. Alle twaalf college’s van Gedeputeerde Staten delen dit standpunt. Het waterschap als technisch administratieve organisatie moet uiteraard wel blijven bestaan. Het beheer dat nu gevoerd wordt, zal ook in de toekomst gevoerd moeten worden.”

Waterstaatkundige grenzen lopen anders dan provinciegrenzen.

“Als je daar goed naar kijkt, valt dat reuze mee en is de invloed daarvan beperkt. Bovendien hebben de provincies er vaker mee te maken. Er zijn ook grensoverschrijdende buslijnen, waarvan de aanbesteding geregeld moet worden. De provinciale weg loopt ook niet dood bij de provinciegrens.” “Waar de overlap groter is, zoals op de grens van Groningen en Drenthe, hebben we te maken met twee provincies die gewend zijn intensief samen te werken. Daar regelt men het openbaar vervoer gezamenlijk, daar worden al afspraken gemaakt over de verdeling van de woningbouw tussen Assen

en Groningen. Provincies zijn volwassen organisaties die zulke problemen samen oplossen. Grensoverschrijdend beleid kan in een gezamenlijk ontwikkelingsplan worden vastgesteld. Een uitvoeringsorganisatie regelt daarna het beheer. Provincies kennen op diverse gebieden gezamenlijke uitvoeringsarrangementen.” “De eigen heffing stelt de uitvoering van de waterschapstaken veilig, waarmee ook de veiligheid is geborgd. Ik zie ook geen redenen om die systematiek los te laten. De provincie kent ook eigen heffingen zoals de grondwaterheffing, die alleen voor een bepaald doel besteed worden. Reken maar dat de Staten erop zullen toezien dat aparte gelden ook gescheiden gehouden worden.” “De wettelijke zorgtaken van het waterschap zijn goed vastgelegd en ingekaderd. De beleidsruimte op het gebied van veiligheid is volledig dichtgetimmerd, ik zei het al. Daar heb je geen apart bestuur voor nodig. Waar die beleidsruimte er wel is, zoals bij het realiseren van voldoende waterberging, kan integratie met landbouw en natuurontwikkeling juist een interessante mix van oplossingen bieden. De provincie kan die problemen dan gelijk oppakken en werk met werk maken. Vraag is wel of een eigen heffing ook een prikkel inhoudt voor efficiënt beheer. In de drinkwatersector hebben we gezien welke efficiencywinst met een voldoende competitieve benchmark te bereiken was. Dat bleek veel meer dan iemand vooraf voorzien had. Maar ook een bezuinigingsopdracht vanuit een algemeen bestuur kan wonderen doen. Verdere integratie in de waterketen vormt een wezenlijk onderdeel van ons plan. De VNG en Unie van Waterschappen hebben aangegeven de bezuinigingsmogelijkheden te gaan realiseren. We zullen zien hoever zij daarmee komen. Een zekere doorzettingsmacht zou behulpzaam kunnen zijn.”

Worden de waterschappen slachtoffer van hun eigen succes? “De waterschappen laten zien dat zij door schaalvergroting en professionalisering uitstekend in staat zijn om hun gereglementeerde waterschapstaak uit te voeren. Maar nu dit bereikt is, vervalt de noodzaak van een eigen bestuur. Prof. mr. Alfred van Hall schreef in 2005 al een artikel in de Staatscourant dat de historische trits belang - betaling - zeggenschap zijn tijd gehad had als beginsel voor de samenstelling en de verkiezing van het waterschapsbestuur. Bij de herziening van de Waterschapswet is toen gekozen voor een algemene verkiezing op basis van lijsten, ook van politieke partijen. Gevolg is twee parlementen die over dezelfde materie gaan. Twee keer naar de stembus voor dezelfde keuzes. De kiezer begrijpt er niets meer van en je creëert overbodige bestuurlijke drukte.”

Wordt dat ook teruggemeld vanuit de politieke partijen? “De aardverschuiving in het standpunt van het CDA kan ik alleen op die basis verklaren. Als een reactie op de ervaring die men inmiddels in de praktijk heeft opgedaan. Op regionale bijeenkomsten van de PvdA kon


interview Hoe bent u directeur bij het IPO geworden?

“Ik ben geboren in 1954 in Geldrop, bij de Dommel, in een buurt waar vroeger veel wateroverlast optrad. Van 1971 tot 1979 studeerde ik in Delft Civiele Techniek, richting Verkeerskunde. Ik ben dus niet de natte, maar de droge kant opgegaan. In 1980 ben ik gaan werken bij het adviesbureau Van Roon in Den Haag. Wij adviseerden onder andere gemeenten over de verkeerskundige kant van bestemmingsplannen en structuurplannen. In 1990 ben ik overgestapt naar de Dienst Verkeerskunde van Rijkswaterstaat, de latere Adviesdienst Verkeer en Vervoer. Daar ben ik in het management terechtgekomen. Ik ben lid geweest van het projectteam dat op het ministerie van Verkeer en Waterstaat de nota Mobiliteit opstelde, die de basis gelegd heeft voor het vervangen van het stelsel van subsidieregelingen op vervoersgebied door een brede doeluitkering aan provincies en stadsgewesten.” “In 2002 ben ik bij het IPO in dienst gekomen, eerst als projectleider, na de omzetting naar een vereniging als lid van het directieteam dat uit drie man bestaat. Ik houd mij vooral met de zware fysieke dossiers bezig: water, mobiliteit, ruimtelijke ordening en cultuur.” Jan Ploeger (foto: Michelle Muus).

“Water opnemen in integrale omgevingsplannen”

je die ook horen. Want over de standpunten die nu ingenomen worden, zijn intern stevige debatten gevoerd.” “De waterschappen onderkennen de problemen zelf ook. Zij hebben recent de brochure ‘Waterschappen, krachtige spelers in gebiedsontwikkeling’ uitgegeven. Daarin pleiten ze voor een cultuuromslag bij de waterschappen, verbetering van de kennis en de opleiding van medewerkers én het verbinden van wetenschap en praktijk. Maar daarin wordt ook duidelijk aangegeven dat het waterbelang in ruimtelijke ordeningplannen geregeld moet worden, dat de nieuwe Wet ruimtelijke ordening ruime mogelijkheden biedt om het waterbelang in te brengen in structuurvisies en daarmee de ruimtelijke kwaliteit te versterken.” “De conclusie die het IPO uit deze constatering trekt, is echter een andere. De politieke verantwoordelijkheid voor de gebiedsontwikkeling ligt bij het provinciaal bestuur. Dat is een duidelijke situatie. Met de professionele inbreng vanuit de waterschappen hebben we geen moeite, wel met de politiek-bestuurlijke saus die daaroverheen gaat. Die maakt de situatie onduidelijk. Van het overnemen van provinciale taken op het gebied van de ruimtelijke ordening kan natuurlijk helemaal geen sprake zijn.”

heeft toegekend, is het instellen en inrichten van waterschappen. Dat hebben de provincies ook gedaan en dat is later in de Waterschapswet en in de Waterwet verder geregeld.” “Het ontstaan van waterschappen hangt samen met de ontstaansgeschiedenis van Nederland. Daarin hadden de steden de macht. Waterschappen zijn opgericht als een soort Vereniging van Eigenaren, om het gezamenlijk belang van de landeigenaren te behartigen. Napoleon heeft de eerste aanzet tot de huidige staatsvorm gegeven. Hij heeft ook de gemeenten ingesteld. Thorbecke heeft dat verder uitgewerkt.” “De Grondwet biedt geen belemmering om het waterschap anders in te richten. Als de ambtelijke organisatie intact blijft, kan de secretarisdirecteur deel uitmaken van het managementteam van de provincie. Een gedeputeerde kan de rol van dijkgraaf op zich nemen en de bestuurlijke discussies worden in Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten gevoerd. Een dergelijke verandering is zonder grondwetswijziging door te voeren.”

Moet de Grondwet gewijzigd worden?

“Uit ergernis van de bestuurders over hoe discussies nu lopen, de politisering van het waterschapsbestuur en de taken die het naar zich toetrekt. Het wordt te druk op hetzelfde veldje, het moet simpeler, met minder gedoe. Er zijn teveel overleggen en platforms. Bij het Deltaprogramma zie je het weer gebeuren: de organisatie dijt alsmaar uit, het is net zelfrijzend bakmeel. Daar wil het IPO vanaf.”

“Het is een misverstand om te denken dat het bestuur van de waterschappen in de Grondwet is vastgelegd. Thorbecke heeft in 1851 centrale taken bij het Rijk gelegd en het regionaal en lokaal bestuur aan provincies en gemeenten opgedragen. De taken daarvan worden in onderliggende wetgeving geregeld. De enige taak die hij in de Grondwet expliciet aan de provincie

Waar komt deze impuls ineens vandaan?

Hebben de provincies voldoende deskundigheid om de watertaak op zich te nemen?

“In de nieuwe Wet ruimtelijke ordening zijn de vaststelling van het beleid en de doorwerking daarvan uit elkaar gehaald. Belangrijke zaken zoals de Ecologische Hoofdstructuur of de bescherming van de kustlijn zijn wettelijk vastgelegd. Daar moet iedereen zich bij de verdere planvorming aan houden.” “Daarnaast geeft het Rijk aan wat het van nationaal belang acht, de provincies in structuurvisies en eventueel in provinciale verordeningen wat zij van provinciaal belang vinden. Uiteindelijk werken die visies door in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De huidige provinciale waterplannen hebben het karakter van zo’n structuurvisie. Maar onze voorkeur is deze onderdeel te maken van integrale omgevingsplannen.” “We zijn nu bezig om de wijze waarop de provincies dit aanpakken, te vergelijken. Met een licht instrumentarium van planvorming en toetsing of met een zwaardere aanpak met veel verordeningen. Belangrijk is hoe je het best kunt inspelen op de maatschappelijk dynamiek. Hoe je tot de beste afweging van alle belangen komt, inclusief het waterbelang. De deskundigheid daarvoor heeft het IPO zeker.” Maarten Gast

H2O / 12 - 2010

11


Handen en voeten aan doelmatigheid bij regionale waterbeheerder Waterschappen en doelmatig werken. Het lijkt een contradictio in terminus. Vanuit de regering is per brief druk op de waterbeheerders gelegd om actief aan de slag te gaan met het doelmatig waterbeheer. Met de operatie STORM hebben de waterbeheerders een duidelijk signaal afgegeven dat doelmatig werken bovenaan de agenda staat. Het is tijd voor de waterschappen om de koe bij de hoorn te vatten en aan te tonen dat doelmatig werken wel degelijk actief wordt opgepakt. Bestuur en directie van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden hebben al het initiatief genomen en implementeren in de hele organisatie concreet instrumentarium om doelmatig te werken.

K

BW (Kosten en Baten van het Waterbeheer) is een methode die er zorg voor draagt dat keuzes in projecten en beleid tegen elkaar kunnen worden afgewogen op basis van een analyse van kosten en baten. Het is bedoeld voor alles en iedereen binnen het waterschap die voor een uitgave staat voor een project of beleid, hiervoor budget vrijmaakt of die iets onderneemt dat wellicht geen geld kost, maar wel belangwekkende maatschappelijke effecten met zich brengt. Belangrijk uitgangspunt is dat er geen 'systeem’ om het systeem wordt opgetuigd. Dit betekent dat er een goede balans moet zijn tussen de vereiste inspanning voor het toepassen van het instrumentarium en het beoogde resultaat. Simpele projecten krijgen een simpele analyse en complexe projecten een complexere analyse. Zoveel mogelijk wordt aangesloten op bestaande werkwijzen en gebruik gemaakt van informatie die al beschikbaar is. De Stichtse Rijnlanden wil verder de benodigde kennis binnenshuis opbouwen. Daarbij gaat het stapsgewijs te werk. Voor ieder vraagstuk worden meerdere oplossingen benoemd en op een vergelijkbare wijze beoordeeld. KBW bestaat uit vier modules waarmee afwegingen tussen de oplossingen voor een probleem kunnen worden gemaakt: module 0 = beargumenteerd niets doen, module 1 = een financiële analyse, module 2 = een financiële analyse aangevuld met een kwalitatief beeld van maatschappelijke effecten en module 3 = een maatschappelijke kosten-batenanalyse. Aan de hand van een zogeheten beslisboom kunnen gebruikers bepalen welke module van toepassing is.

financiële parameters moet worden berekend. Gekozen is voor inzicht in de omvang van de initiële investeringen voor een beeld van de kosten op korte termijn (en financiering) en het effect van oplossingen op de jaarlijkse kosten van de organisatie. Met deze jaarlijkse kosten (kapitaallasten plus kosten voor beheer en onderhoud) heeft men inzicht in de integrale kostprijs en daarmee het lange termijn perspectief. De informatie om deze parameters te berekenen, blijkt veelal al beschikbaar bij de projectleiders. Het gaat dus niet zozeer om extra werk, maar om het anders ordenen van de reeds beschikbare informatie tot standaardgegevens. Financiële module en effectentabel

In de tweede module wordt invulling gegeven aan de wens van de waterbeheerder om ook de maatschappelijke afwegingen, die steeds relevanter zijn, een plaats te geven. Hier wordt de financiële analyse dan ook aangevuld met een kwalitatieve maatschappelijke analyse met behulp van een effectentabel. Hierbij wordt geïnventariseerd tot welke maatschappelijke effecten het beleid/project leidt. Het gedachtegoed van maatschappelijk verantwoord ondernemen speelt bij De Stichtse Rijnlanden nadrukkelijk een rol. Denk aan effecten van projecten op bijvoorbeeld het functioneren van economische sectoren zoals landbouw of scheepvaart, de kwaliteit van de leefomgeving en de doelen van de waterbeheerder zelf (veilige dijken, voldoende en schoon water). Concreet betekent dit dat de financiële afweging samen met de maatschappelijke afweging kan worden gemaakt. MKBA

Beargumenteerd niets doen

Als keuzes noch financiële noch maatschappelijke gevolgen hebben, kan beargumenteerd worden afgezien van KBW. Tevens worden voor bestuursvoorstellen ondergrenzen gehanteerd voor de financiële omvang. De argumentatie van één van de modules af te zien, wordt opgenomen in het bestuursvoorstel. Financiële module

Dit is een module waarin een aantal

12

H2O / 12 - 2010

Nu kan het voorkomen dat ook deze informatie nog steeds onvoldoende houvast biedt voor een goed beslissing. In die gevallen waar men denkt dat het in geld uitdrukken van maatschappelijke effecten de kwaliteit van de besluitvorming verbetert en/of de maatschappelijke effecten dermate groot zijn dat deze de richting van de besluitvorming zullen bepalen, kan men ervoor kiezen module 2 uit te bouwen tot een maatschappelijke kosten-batenanalyse. Benadrukt moet worden deze module vrijwel per definitie een

aanzienlijke onderzoeksinspanning met zich brengt. Het is dus zaak goed te wegen of en in hoeverre de MKBA informatie gaat toevoegen die echt gewenst is.

Toepassing en ervaringen

In de praktijk heeft Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden het KBW vormgegeven in onder andere een handreiking. In diverse sessies is men reeds aan de slag gegaan met het instrumentarium. De belangrijkste ervaringen zijn: • Het formuleren van alternatieven is sowieso zinvol en brengt nieuwe inzichten over goedkopere of maatschappelijk meer verantwoorde mogelijkheden; • Ook wanneer wordt teruggekeken naar reeds gemaakte keuzes, kwam men op basis van KBW tot aanvullende inzichten; • Het beoordelen van alternatieven op zowel de korte als lange termijn met de financiële module betekent in sommige gevallen dat de keuze voor de lange termijn anders uitpakt dan die voor de korte termijn, waarbij alleen initiële investeringen worden meegenomen; • Bij De Stichtse Rijnlanden is het gedachtegoed nu gericht op de bestuursvoorstellen en zal in een tweede fase worden verbreed naar alle overige beslissingen.

Conclusies

Het is goed mogelijk doelmatig werken ook bij regionale waterbeheerders handen en voeten te geven met KBW; • Het verankeren van dit gedachtegoed in de hele organisatie is het belangrijkst. Het concrete instrumentarium faciliteert het gedachtegoed; • Ondersteuning van KBW vanuit bestuur en directie is noodzakelijk; • Het ontwikkelen en uitwerken van KBW voor en door de eigen organisatie is essentieel voor het draagvlak ervan. • Verbreding van het gedachtegoed naar andere waterschappen is wenselijk. Ook vanuit de Unie van Waterschappen en Rijkswaterstaat wordt hieraan gewerkt. •

George Rouhof, Arjanne Mulder, Arjan Koerhuis en Jabob Mantel (Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden) Robert van Cleef (Sterk Consulting)


achtergrond

Klimaatbestendigheid van het waterbeheer op de hoge zandgronden Het klimaat verandert. Maar wat de gevolgen daarvan precies zijn en hoe snel die optreden, is door de complexiteit moeilijk te voorspellen. Omdat de potentiële gevolgen dusdanig groot zijn, is afwachten geen optie en bereiden vier regionale waterbeheerders in oostelijk Noord-Brabant zich alvast voor op de toekomst. In een zogeheten knikpuntenstudie verkenden zij de klimaatbestendigheid van hun beleid en beheer. Hoeveel klimaatverandering kan het gebied aan? Waar moet de aandacht met voorrang naar uitgaan? De studie laat zien dat op onderdelen het beleid en beheer nu al ontoereikend zijn en in de toekomst nog verder onder druk komen te staan. Op korte termijn is actie noodzakelijk op de hoge zandgronden.

D

e grootste directe effecten van klimaatverandering in Nederland hebben betrekking op het watersysteem. Dit besef heeft zowel landelijk als in de regio geleid tot het onderzoeken van potentiële effecten en in te zetten maatregelen om de veranderingen het hoofd te bieden. In dat licht is door Deltares en Rijkswaterstaat Waterdienst de landelijke studie ‘Klimaatbestendigheid van Nederland als waterland’ uitgevoerd (zie H2O 2008, nr. 23, pag. 10 t/m 12). Deze studie volgde een alternatieve aanpak: er is onderzocht hoeveel het klimaat moet veranderen voordat het huidige waterbeheer niet meer toereikend is. Dit is te beschouwen Gezien de complexiteit van klimaatverandering is het onwaarschijnlijk dat er zekerheid komt over de gevolgen ervan. Tegelijkertijd zijn de potentiële gevolgen van klimaatverandering dusdanig dat niets doen in beleid en beheer geen optie is. Waterbeheerders moeten daarom al op korte termijn anticiperen op mogelijke ontwikkelingen die op lange termijn op hen af komen, binnen grotere onzekerheidsmarges dan zij gewend zijn. Cruciaal daarbij is om het moment van ingrijpen zo goed mogelijk te kiezen. Te vroeg ingrijpen kan leiden tot overinvesteringen en te laat ingrijpen tot onacceptabel grote schade (zie het advies ‘Witte Zwanen, Zwarte Zwanen’ uit juni 2009). Een lange termijnverkenning, zoals deze knikpuntenstudie, draagt bij aan de benodigde inzichten. De studie plaatst de huidige ideeën over maatregelen, normen, beleidslijnen en beheerpraktijken in een ander perspectief. Dat levert kennis op over de robuustheid, houdbaarheid of flexibiliteit hiervan. De resultaten – hoe onzeker ook – helpen beleidsadviseurs en bestuurders bij het stellen van prioriteiten en geven richting aan het maken van keuzes voor nieuwe beleidsstrategieën die de negatieve effecten van klimaatverandering moeten beperken.

als een gevoeligheidsanalyse, waarbij het moment waarop een duidelijk probleem optreedt een knikpunt is genoemd. Het tijdsaspect wordt in deze methode geïntroduceerd door bestaande klimaatscenario’s te hanteren en daarmee vast te stellen wanneer een bepaald knikpunt is te verwachten. Deze aanpak geeft inzicht in welke onderdelen van het waterbeheer het eerst of hevigst worden getroffen door klimaatverandering, een basis voor het bepalen van de urgentie om over te gaan op alternatieve strategieën. De focus van de landelijke studie, die onder andere is gebruikt door de Deltacommissie, lag op laag Nederland. Er bestond echter ook behoefte aan regionale toepassingen van de methode en bij voorkeur in hoog Nederland. Een kans hierop vond Deltares - samen met Royal Haskoning - in het oosten van Noord-Brabant. Met steun van de STOWA zijn de waterschappen De Dommel en Aa en Maas, de Provincie Noord-Brabant en Rijkswaterstaat Dienst Noord-Brabant bij elkaar gebracht en is via een definitiestudie gezamenlijk invulling gegeven aan een plan van aanpak.

Tarten van de grenzen van beleid en beheer

Doelstelling van de studie is antwoorden te vinden op de volgende vragen: Als het onze strategie is om het huidige beleid en beheer te handhaven, welke prominente knelpunten treden dan als eerste op, op welk moment en bij welke mate van klimaatverandering? En op welke termijn moeten we actie ondernemen? De knikpunten staan bij het beantwoorden van die vragen centraal. Dit zijn de momenten waarop de omstandigheden zodanig zijn veranderd dat de huidige strategieën niet langer functioneren. Een knikpunt is daarom gedefinieerd als ‘een gebeurtenis waarvoor het huidige waterbeheer en -beleid ontoereikend is en een nieuwe beleidsstrategie noodzakelijk is’. Alles op tafel

Waterbeheerders weten vaak goed aan te geven waar de gevoeligheden in hun gebied

of beleid liggen. In de eerste stap van de studie zijn daarom via interviews en werkbijeenkomsten mogelijke zwakke schakels uitgebreid in beeld gebracht. In deze fase komt tevens aan het licht welke thema’s door de verschillende belanghebbenden belangrijk worden geacht en waarover zij gelijke of afwijkende ideeën hebben. Zaken die nu al knelpunten vormen of onderwerp zijn van discussie tussen de belanghebbenden, zoals de houdbaarheid van de regionale verdringingsreeks, komen dan automatisch hoog op de lijst te staan. Voordeel hiervan is dat dit de directe bruikbaarheid van de onderzoeksresultaten vergroot. Het vergt echter wel bereidheid van alle partijen om ook kwesties die bestuurlijk gevoelig kunnen liggen, op te pakken. Prominente thema’s adresseren

De volgende thema’s zijn geselecteerd voor analyse: natuurlijk water (droogval bovenlopen beken), voldoende water (wateraanbod vanuit Maas voor kanalen en haarvaten), veilig water (regionale wateroverlast) en gezond water (waterkwaliteitsproblemen). Bij de selectie golden op de achtergrond twee aanvullende criteria: de problemen vallen binnen de ruimtelijke en/of bestuurlijke grenzen van de invloedssfeer van regionale beheerders én doen zich voor in het domein waarbinnen de invloed van meerdere beheerders elkaar raakt en interfereert. Dergelijke problemen bevatten vaak sterke afhankelijkheden en zijn meestal alleen binnen samenwerkingsverbanden aan te pakken. Voor elk van de vier thema’s is de probleemstelling en te volgen aanpak uitgewerkt in een bijeenkomst met deskundigen, waarbij alle partijen zijn betrokken. Dit leverde verschillende maar passende aanpakken per onderwerp op. Voor ‘gezond water’ stond bijvoorbeeld het identificeren van kandidaatknikpunten centraal en zijn deze niet gekwantificeerd, terwijl voor ‘veilig water’ is gemodelleerd en in detail is gekeken naar het falen van het watersysteem, het overschrijden van normen en het compenH2O / 12 - 2010

13


Gesignaleerde prominente aandachtspunten bij een slechtst denkbare klimaatontwikkeling, en periode waarin deze aandachtspunten relevant zijn.

Nu al een probleem of aandachtspunt

Speelt binnen enkele decennia

Speelt na 2050 en voor 2100

Droogval van beken

Droogval is urgent probleem. Ga door met maatregelen en herstelbeleid om erger te voorkomen. Verken effect extra buffermogelijkheden op kritieke plaatsen.

Droogval zal geleidelijk blijven toenemen. Einde van compenserend effect van maatregelen komt plaatselijk in zicht of is bereikt. Lokaal moet worden overgegaan tot acceptatie en herziening natuurdoelen.

Droogval en beweging richting acceptatie zet zich voort.

Wateraanbod vanuit de Maas voor kanalen en haarvaten

Scheepvaart en landbouw kampen reeds met watertekorten. Inzetten op efficienter watergebruik is no-regret. Verken de onvermijdelijke nog prominentere rol van grondwater in watervoorziening.

Wateraanbod vanuit Maas neemt af. Periode waarin onvoldoende water voor landbouw beschikbaar is, verdubbelt. Beheerstrategieën moeten worden aangepast.

Wateraanbod vanuit Maas neemt geleidelijk verder af. Voortgang van periodieke herziening beheerstrategieën.

Regionale wateroverlast

Verken welke maatregelen, waar, in de toekomst een extra buffer kunnen vormen (beschouw beekdalen Aa en Dommel en omgeving ’s-Hertogenbosch). Onderzoek opties voor ruimtereservering en (tijdelijke) bestemming.

Houd in RO rekening met ruimtereservering voor additionele maatregelen.

Aan huidige veiligheidsnorm voor ‘s-Hertogenbosch wordt zonder inzet van extra maatregelen niet meer voldaan.

Waterkwaliteitsproblemen

Knelpunten van nu en in de toekomst zijn: blauwalgen en de kwaliteit van beekwater. Ga door met nemen van maatregelen, maar verken daarbij ook hoeveel buffercapaciteit wordt gecreëerd om grotere druk door klimaatverandering en soc-econ trends op te vangen. Verken adaptatie en preventie voor aankomende knelpunten.

Anticipeer op ontstaan van knelpunten voor bacteriële verontreinigingen, beleving (in stedelijk gebied) en toename exoten/plagen. Ook blauwalgen en de kwaliteit van beekwater blijven aandacht vragen.

Anticipeer op nieuwe probleemstoffen.

serend effect van maatregelen. Door deze verschillen in aanpak verschilt ook het karakter van de resultaten.

Welke opgave signaleren we?

De resultaten geven inzicht in het functioneren van het watersysteem in oostelijk Noord-Brabant en geven richting voor de te volgen strategie als een knikpunt is bereikt. Dit speelt bijvoorbeeld bij de droogval van bovenlopen nu al, maar voor het voorkomen van wateroverlast bij ‘s-Hertogenbosch ligt het knikpunt verder in de toekomst. In de tabel is per thema samengevat binnen welke termijn een probleem of aandachtspunt te verwachten is en welke strategieën gevolgd kunnen worden. Dit is gedaan op basis van de slechtst denkbare klimaatontwikkeling die voor de thema’s mogelijk is binnen de reikwijdte van de KNMI’06-klimaatscenario’s. Droogval van beken: vertragen en accepteren

In welke mate dreigen beeklopen droog te vallen wanneer het klimaat verandert? En

14

H2O / 12 - 2010

wat is de effectiviteit van compenserende maatregelen? • Droogval (en stilstaand water) vormt nu al een urgent probleem in enkele beken en neemt door klimaatverandering verder toe; • Maatregelen kunnen het optreden van kritieke droogval vertragen en uitstellen, maar niet stoppen. Zelfs niet als extreme maatregelen worden genomen, zoals het volledig stopzetten van grondwateronttrekking voor beregening en drinkwatervoorziening; • Doorgaan met de huidige aanpak van het probleem (waterbesparing en -conservering) is noodzakelijk, om erger te voorkomen en te vertragen. Het wordt daarbij steeds belangrijker om er een extra schepje bovenop te doen; • Er komt een moment waarop (plaatselijk) moet worden overgegaan tot acceptatie van droogval en het herzien van natuurdoelen. Per deelstroomgebied komt dit moment op een ander tijdstip en voor sommige gebieden is dit moment al gepasseerd.

Speelt na 2100 of onder zeer extreme condities

Wateraanvoer natuurgebied Groote Peel bedreigd.

Eén van de deelstudies onderzoekt de effecten van klimaatwijzigingen op het droogvallen van bovenlopen in het gebied van Waterschap de Dommel en in het bijzonder de Kleine Beerze. Een bestaand grondwatermodel berekent de afname in kwel naar bovenlopen in de zomersituatie als gevolg van toename van de temperatuur en hittegolven, de afname van neerslag in de zomer en de toename van netto verdamping. Dit leidt bij het droge W+-scenario tot geringere grondwateraanvulling en minder afvoer naar de beken in de zomer. Een veel groter percentage bovenlopen dan nu het geval is valt in die situatie langer dan 30 dagen droog. Dit is ongewenst in beken met hoge natuurwaarden en daarom benoemd als een knikpunt.


achtergrond Wateraanbod vanuit de Maas is kritiek

Welke nadelige invloed kan klimaatverandering hebben op de Maasafvoer en daarmee op het wateraanbod voor de rijkskanalen en de hierop aangesloten regionale wateren? Welke omstandigheden zijn kritiek voor scheepvaart, landbouw en natuur en wanneer kunnen die worden verwacht? • Gelet op de geldende afspraken schiet het wateraanbod vanuit de Maas nu al jaarlijks tekort voor de landbouw en scheepvaart op de kanalen; • De afvoer van de Maas zal in zomer en najaar naar verwachting dalen, waardoor vaker en langer een crisissituatie ontstaat voor functies die van Maasafvoer afhankelijk zijn; • Tekorten voor landbouw lopen richting 2050 snel op, waardoor aanpassing van de beheerstrategieën noodzakelijk wordt: richten op efficiënter watergebruik en het beperken van de watervraag. Investeringen in wateraanvoermogelijkheden uit de Maas staan ter discussie, mede vanwege teruglopende rentabiliteit; • In toenemende mate zal een beroep worden gedaan op grondwater. Verken op korte termijn de behoeften aan en beschikbaarheid van grondwater in relatie tot klimaatverandering, de afvoer van de Maas en ruimtelijke en sectorale ontwikkelingen. Regionale wateroverlast niet urgent, wel ruimte reserveren

Onder welke omstandigheden falen de huidige beheermaatregelen voor de veiligheidssituatie bij ‘s-Hertogenbosch? En welke strategieën zijn er om die situatie te verbeteren? • Klimaatverandering verhoogt de druk op de beschermingsmaatregelen rond ‘s-Hertogenbosch. Het probleem blijkt echter niet urgent te zijn. Maar tussen 2050 en 2100 zijn extra maatregelen nodig om aan de huidige veiligheidsnorm te kunnen blijven voldoen. Daarom nu al ruimte reserveren/beschermen (in de ruimtelijke ordening) voor waterberging rondom ‘s-Hertogenbosch; • Inzetten op alleen het vasthouden van water in het bovenstroomse gebied van de Dommel en de Aa heeft waarschijnlijk onvoldoende compenserend effect. Het creëren van extra waterberging nabij ‘s-Hertogenbosch biedt wel soelaas, mits voldoende ruimte beschikbaar komt. Een combinatie van beide maatregelen is daarom noodzakelijk. Steeds grotere eisen aan waterkwaliteit

Welke problemen kunnen worden verwacht en voor welke daarvan worden mogelijk kritieke situaties bereikt? • De waterkwaliteit voldoet momenteel nog niet overal aan de doelstellingen, maar we zien wel een stijgende lijn in de verbetering van de waterkwaliteit. Het gevoerde beleid sorteert dus effect. Door de combinatie van klimaatverandering en sociaal-economische trends verwachten we echter dat de druk op de waterkwaliteit verder toeneemt;

Droge beek (foto Dick Boland, Waterschap De Dommel)

De functies recreatie, wonen en natuur ondervinden de meeste last. Kritische omstandigheden ontstaan door blauwalgen, een slechte kwaliteit van beekwater, bacteriële verontreinigingen en exoten/plagen. Dit zijn momenteel al knelpunten, die nog groter worden door klimaatverandering en toenemende maatschappelijke behoeften aan gezonder water, meer stadswater en recreatief water van hogere kwaliteit; • Het is nog niet bekend in hoeverre geplande en al uitgevoerde maatregelen de effecten van klimaatverandering kunnen dempen. •

Samenhang in de knikpunten

In het integrale waterbeheer is het gemakkelijk de problemen afzonderlijk te benaderen, maar uiteindelijk moeten de waterbeheerders ook de samenhang vinden en daar rekening mee houden. Twee belangrijke verbanden tussen de bestudeerde thema’s voor de hoge zandgronden zijn: • Het watertekort is het primaire probleem van de hoge zandgronden, dat nu ook al speelt. Watertekorten zorgen in toenemende mate voor knelpunten in de watervoorziening van functies en - in combinatie met de stijging van de temperatuur - voor waterkwaliteitsproblemen. Om deze tekorten op te vangen, nemen we nu al steeds meer maatregelen om water te conserveren in de bodem en het watersysteem. Dit kan echter nadelig uitpakken om neerslagpieken op te vangen die naar verwachting steeds vaker zullen optreden en groter zullen zijn; • Een andere tegenstrijdigheid ligt bij wateraanvoer: als er water nodig is, is het niet beschikbaar. Vroegtijdig aanvoeren van Maaswater vereist opslagmogelijkheden. Maar hoe kan opslagcapaciteit worden gecreëerd en op een dusdanige manier dat het niet ten koste gaat van het bufferend vermogen voor neerslagpieken? Aanvoer van Maaswater is ook vanuit kwaliteitsoogpunt discutabel (kalkrijk, rijk aan nutriënten, zware metalen). Bovendien zijn de vooruitzichten voor verbetering van de kwaliteit van het

Maaswater onder de droge klimaatscenario’s niet gunstig.

Verder in het Deltaplan Hoge Zandgronden

Deze verkenning heeft antwoorden gegeven op de vragen ‘Als het onze strategie is om het huidige beleid te handhaven, welke prominente knelpunten treden dan op, op welk moment of bij welke mate van klimaatverandering’. Tevens is inzicht ontstaan in het compenserend effect van een beperkte set maatregelen. Deze regionale knikpuntenstudie heeft zo de meest urgente knelpunten in beeld gebracht en waardevolle bouwstenen opgeleverd voor het ontwikkelen van nieuwe beleidsstrategiën voordat het huidige beheer en beleid niet meer voldoet. Elf organisaties uit Noord-Brabant en Limburg gaan dit de komende vijf jaar onder de noemer Deltaplan Hoge Zandgronden verder onderzoeken en uitwerken tot een klimaatbestenig regionaal waterbeleid en -beheer. Vanuit bestuurlijk oogpunt helpt deze studie bij het stellen van prioriteiten en het maken van keuzes. Door begrip en inzicht in de houdbaarheid van het ingezette beleid en beheer kunnen bestuurders tijdig ingrijpen om de kans op het optreden van grote knelpunten in het watersysteem te verkleinen. Deze regionale knikpuntenstudie geeft geen alomvattend antwoord om alle mogelijke gevolgen van klimaatverandering in oostelijk Noord-Brabant voor te zijn; het is ten slotte een verkenning. Deze studie behandelt echter wel de belangrijkste knelpunten die volgens de huidige kennis een substantiële rol spelen op de hoge zandgronden. Kort gezegd zijn grote puzzelstukken geïdentificeerd en op hun plaats gelegd, maar de volledige puzzel is nog niet af. Dat zal in het Deltaplan Hoge Zandgronden moeten gebeuren. Dick Boland (Waterschap De Dommel) Marco Hoogvliet (Deltares) Roel Knoben (Royal Haskoning) Ernst-Jan Melisie (Waterschap Aa en Maas) H2O / 12 - 2010

15


Grondwatermeetnet Bloemendaal uitgebreid en complex Gemeentelijke grondwatermeetnetten zijn gemeengoed geworden in Nederland. Toen de gemeente Bloemendaal in 1992 begon met het optuigen van een meetnet, was dit echter zeker nog niet het geval. De aanleiding voor het inrichten van het meetnet was het verminderen van het onttrekkingsdebiet van de drinkwaterwinning in het duingebied van Zuid-Kennemerland. De vrees leefde dat het verminderde debiet tot (meer) grondwateroverlast zou leiden. Het inmiddels sterk uitgebreide meetnet is recent geoptimaliseerd.

H

et grondwatermeetnet in Bloemendaal is één van de meest uitgebreide gemeentelijke meetnetten van Nederland. De reden hiervoor is de complexe combinatie van enerzijds duinen en strandwallen die zorgen voor een grillig patroon van hoog en laag, waardoor het grondwatersysteem binnen de gemeente nergens voorspelbaar is en anderszijds de variabele bodemopbouw, de aanwezigheid van duinrellen en de ingrepen van de mens. Provinciale Staten van Noord-Holland besloten in 1986 de onttrekking van PWN in de duinen nabij Bloemendaal terug te brengen van 14 naar zeven miljoen kubieke meter grondwater per jaar. De ambitie was om de van oorsprong natte natuur terug te brengen. PWN heeft vanaf 1992 de onttrekking geleidelijk afgebouwd en in 1998 besloten de onttrekking geheel te stoppen. In overleg met de Provincie Noord-Holland, het Rijk en de betrokken gemeenten is de onttrekking in 2002 daadwerkelijk gestaakt. Aan de rand van het duingebied van Zuid-Kennemerland waren van oorsprong duinrellen aanwezig om het kwelwater vanuit de duinen af te voeren. De lage gebieden aan de rand van de duinen waren zeer nat en zelfs te omschrijven als moerassig. Door de waterwinning in de duinen verdroogden deze gebieden en verloren de duinrellen gedeeltelijk hun voeding. Deze gebieden kwamen hierdoor beschikbaar voor woningbouw. Vanaf het vaststellen van het Grondwaterplan Noord-Holland in 1986 bestond de vrees dat door het reduceren van de grondwateronttrekking de natuurlijke hoge grondwaterstand weer zou terugkomen. In dat geval was de kans op grondwateroverlast in grote delen van de woonkernen groot. In 1989 is in opdracht van de gemeenten Bennebroek, Bloemendaal, Haarlem, Heemstede, Velsen en Zandvoort onderzoek verricht naar de gevoeligheid van de diverse gebieden voor grondwateroverlast. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de gemeenteraad van Bloemendaal in 1991 besloten om de grondwaterstand te gaan monitoren. In 1992 zijn peilbuizen geplaatst. In eerste instantie bestond het meetnet uit 89 peilbuizen verdeeld over Bloemendaal, Overveen en Aerdenhout. In de loop der jaren is het meetnet verder uitgebreid en verdicht met aanvulling van 162 peilbuizen

16

H2O / 12 - 2010

(inclusief Vogelenzang), 32 peilbuizen in tuinen van particulieren en 27 peilschalen. Vorig jaar heeft de gemeente samen met Tauw het monitoringsnetwerk geoptimaliseerd en uitgebreid met Bennebroek (sinds 1 januari 2009 gefuseerd met de gemeente Bloemendaal). Het grondwatersysteem in Bloemendaal wordt voornamelijk beïnvloed door het reliëf. Daarnaast speelt lokaal de bodemopbouw een belangrijke rol. De hoogte van de westelijke duinen bevindt zich grofweg tussen NAP +5 en +35 meter. Het oostelijk deel van de gemeente bestaat uit een strandwal (maximaal circa NAP +15 meter ) en lager gelegen gebieden (minimaal NAP 0 meter). De bebouwing bevindt zich op de strandwal en in de lager gelegen gebieden. Ook aan de rand van de duinen, met name bij Aerdenhout, is bebouwing aanwezig. De woonkernen Bloemendaal, Overveen, Aerdenhout, Vogelenzang en Bennebroek liggen tussen NAP +6 en 0 meter. De grondwaterstand bevindt zich in de duinen grofweg op NAP +5 meter. Doordat het oostelijk deel van de gemeente aanzienlijk lager ligt, stroomt het grondwater van west naar oost. Ook vanaf de strandwallen stroomt het grondwater richting de laaggelegen gebieden. De grondwaterstand in het oostelijk deel van de gemeente bevindt zich op circa NAP 0 meter. Een complicerende factor in het grondwatersysteem vormt de bodemopbouw. Het grootste deel van de ondergrond bestaat uit (duin)zand, maar in het laaggelegen oostelijk deel van de gemeente komen kleilagen voor nabij het maaiveld. In de laaggelegen gebieden tussen de duinen en de strandwal komen veenlagen voor. De klei- en veenlagen zorgen er lokaal voor dat hemelwater moeilijk infiltreert. De locatiekeuze van de peilbuizen is bepaald aan de hand van overlastgebieden. Deze betroffen voornamelijk de bebouwde kernen aan de voet van de duinen. In eerste instantie is uitgegaan van een grofmazig raster met raaien van 200 meter in oost-west richting (parallel aan de grondwaterstroming) en 500 meter in noord-zuid richting. Het meetnet besloeg de kernen Bloemendaal, Overveen en Aerdenhout, omdat die binnen de directe invloedssfeer van de winningen lagen. In 1996 en 1997 is het meetnet uitgebreid met peilschalen in de diverse waterpartijen en met een aantal peilbuizen in particuliere

tuinen voor het realiseren van drainagesystemen. In 1998 en 1999 zijn op diverse plaatsen in Bloemendaal en Overveen diepdrainagesystemen aangelegd. Om de invloed van deze systemen goed te kunnen monitoren, is het meetnet verder verdicht (1999/2000). In 2001 vond een verdere verdichting (Aerdenhout) en uitbreiding (Vogelenzang) van het meetnet plaats.

Resultaten meetgegevens

Aan de oostelijke rand van de duinen bevindt de grondwaterstand zich grofweg op NAP +2,0 à +4,0 meter. Gemiddeld is de grondwaterstand hier als gevolg van het stopzetten van de onttrekking 0,70 meter gestegen sinds 1992. Gezien de hoge ligging (NAP +8,0 meter) heeft de stijging van de grondwaterstand geen gevolgen. De stijging van de grondwaterstand in de duinen heeft gevolgen voor de grondwaterstand in de lager gelegen gebieden. Een gedeelte van de wijk Duin en Daal (maaiveld: NAP +4,5 à +5,5 meter) bevindt zich in een depressie tussen de duinen en de strandwal. De grondwaterstand is hier sinds 1992 met 0,20 à 0,40 meter gestegen en de gemiddelde kunstmatige drooglegging varieert momenteel tussen 0,70 en 1,10 meter. De hoge grondwaterstand zorgt in combinatie met de veenlaag die lokaal nabij maaiveld voorkomt voor (beperkte) grondwateroverlast. In de woonkernen die zich aan de oostzijde van de gemeente bevinden, is de grondwaterstand zeer beperkt gestegen sinds 1992. De stijging varieert tussen 0 en 0,10 meter. De grondwaterstand is hier echter van nature hoog. In bebouwd gebied wordt door de gemeente gestreefd naar een drooglegging van minimaal 0,70 meter. In Bloemendaal, Overveen en Aerdenhout wordt de benodigde drooglegging, ondanks de genomen maatregelen, bij een gemiddelde grondwaterstand plaatselijk niet bereikt.

Aanleg drainage

Om de grondwaterstand in de woonkernen te verlagen, heeft de gemeente Bloemendaal in 1998/1999 horizontale drainage en verticale bronnering (diepdrainagesystemen) aangelegd. De verticale bronnering onttrekt grondwater op een diepte van circa acht meter beneden maaiveld. Deze worden gestuurd op basis van freatische grondwaterstanden in de monitoringsputten. De verticale bronnering en horizontale drainage vormen twee aparte systemen. De invloed


achtergrond

Afb. 1: De maaiveldhoogte bij de peilbuizen.

van de drainage en de bronnering is plaatselijk zichtbaar in de grondwaterstandsmetingen. Het grondwater is zeer ijzerrijk. Dit beperkt de levensduur van de pompen en de leidingen van de verticale bronnering. De verticale bronnering is dan ook zeer duur in onderhoud. Ook de beheerkosten van de telemetrie zijn hoog. De wens binnen de gemeente is dan ook om deze verticale bronnering waar mogelijk te vervangen door horizontale drainage. De horizontale drainage bevindt zich momenteel in de woonkernen op de locaties met de hoogste grondwaterstanden. Ter beheersing van de grondwaterstand worden ook de duinrellen, waar mogelijk, in ere hersteld. De duinrellen hebben een functie in de afwatering en maken het watersysteem weer zichtbaar.

Huidige optimalisatie en toekomstig gebruik meetnet

Doordat de onttrekkingen in de duinen van Zuid-Kennemerland sinds 2002 zijn stopgezet, is het doel van het meetnet gewijzigd. Het wordt nu onder andere gebruikt voor het monitoren en eventueel corrigeren van te hoge grondwaterstanden. Daarnaast zijn er meerdere nieuwbouwplannen binnen de gemeente. Het is een les uit het verleden dat bij het realiseren van nieuwbouw het belangrijk is om de grondwaterstand een uitgangspunt te laten

Afb. 2: De gemiddelde freatische grondwaterstand ten opzichte van het maaiveld, afgeleid van de meetgegevens van het meetnet.

zijn in het planproces. Dit om te voorkomen dat ook bij de nieuwbouwlocaties sprake gaat zijn van grondwateroverlast. De gemeente is voornemens om in de komende jaren de drainage-inspanning te optimaliseren. Aangezien de minimale drooglegging van 0,70 meter (grondwaterregime GRP) nog niet in de gehele gemeente gehaald wordt, is hier ruimte voor verbetering. Voor een succesvolle optimalisatie zijn de lange meetreeksen van de grondwaterstand essentieel. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om de effectiviteit van de optimalisatie over enkele jaren tegen het licht te houden. Daarnaast kunnen toekomstige wijzigingen in het watersysteem, bijvoorbeeld door klimaatverandering, inzichtelijk worden gemaakt. Uit de recente optimalisatie van het grondwatermeetnet blijkt dat de plaatselijke verdeling en dichtheid van de peilbuizen goed is. Enkel buiten het bebouwde gebied kan een significante reductie van het aantal peilbuizen bereikt worden zonder de kwaliteit van het meetnet te beperken. Daarnaast wordt in de toekomst gebruik gemaakt van automatische drukopnemers om het aantal metingen uit te breiden en om op lange termijn kostenreductie te bereiken. Mark de Kuster (Tauw) Rutger Groen (gemeente Bloemendaal)

Aanleveren van artikelen Het gebeurt helaas regelmatig dat artikelen aangeleverd worden die niet compleet blijken te zijn of waarvan niet de definitieve versie verstuurd wordt. Dat zorgt voor onnodig tijdverlies (als de redactie reeds begint met de beoordeling en verwerking van deze verhalen). Een vriendelijk verzoek daarom uw bijdrage pas te sturen als deze voor u definitief is en voorzien van eventuele illustraties conform de voorwaarden die de redactie hieraan stelt (hoge resolutie oftewel 300 dpi en een formaat van 10 x 15 cm bij een liggende foto). De meeste illustraties worden op 2 kolommen afgedrukt. Let hierop bij grafieken. Ze moeten dan nog leesbaar zijn. Uiteraard dienen foto’s en andersoortige illustraties - wanneer zij digitaal verstuurd worden - niet in een tekstbestand te zitten, maar in een los grafisch bestand (bij voorkeur jpg-bestanden voor foto’s en excel-bestanden voor grafieken).

H2O / 12 - 2010

17


“Kwaliteit neerslagradar maakt groot deel regenmeters overbodig” In het waterbeheer wordt tegenwoordig veel gebruik gemaakt van radar om neerslaggevens te verzamelen. Radarbeelden verenigen hoogwaardige neerslaginformatie met een groot ruimtelijk detail. In eerdere studies is de bruikbaarheid en betrouwbaarheid van neerslagradar voor het operationele waterbeheer al aangetoond voor gebieden in Midden-Nederland1). Waterschap Brabantse Delta vroeg HydroLogic te onderzoeken of deze betrouwbaarheid ook geldt voor het westen van Noord-Brabant, zodat het onderhouden van eigen regenmeters kan vervallen. Het onderzoek bevestigt dat neerslagradar betrouwbaar is en een duidelijke meerwaarde biedt voor het waterbeheer.

S

inds een aantal jaren is naast informatie uit regenmeters ook neerslaginformatie van radarbeelden beschikbaar2). Deze informatie is afkomstig van neerslagradars in De Bilt en Den Helder. Gezamenlijk geven deze radars vlakdekkende neerslaginformatie voor heel Nederland met een ruimtelijke resolutie van één bij één kilometer. Het KNMI verstrekt deze informatie in de vorm van 5-minuten, 3-uurs en 24-uurs radarbeelden.

Radarcorrectie

Het KNMI corrigeert de 3-uurs en 24-uurs radargegevens op basis van metingen van KNMI-stations. De verhouding tussen de gemeten neerslag door regenmeters en de neerslagradar bepaalt de correctiefactor. Correctie van de 3-uurs radarbeelden vindt plaats met behulp van ruim 30 automatische uurstations. De gebruikte homogene correctiefactor is het gemiddelde van de factoren van alle beschikbare automatische stations3). Het corrigeren van de 24-uurs radarbeelden gebeurt met ruim 300 dagstations, waarbij ook de regionale

verschillen in correctiefactoren worden meegenomen. Door ruwe radargegevens te corrigeren met een dicht meetnet van regenmeters wordt het beste van beide werelden gecombineerd4). Ook Waterschap Brabantse Delta beschikt over neerslagradarbeelden. Daarnaast maakt het waterschap gebruik van regenmeters voor neerslaginformatie. De gewenste nauwkeurigheid van de neerslaginformatie verschilt per meetdoel. Voor calamiteiten en operationeel peilbeheer is vooral een snelle beschikbaarheid van de neerslaginformatie belangrijk. Het waterschap wil hiervoor binnen enkele uren weten hoeveel neerslag is gevallen, waarbij een afwijking van enkele millimeters aanvaardbaar is. Voor de watersysteemanalyse en onderzoek is vooral de hoge nauwkeurigheid van de neerslaginformatie van belang. Deze gegevens hoeven niet direct bekend te zijn. Voor alle meetdoelen is een grote ruimtelijke nauwkeurigheid gewenst. Een resolutie van één bij één kilometer is hiervoor geschikt. Met name

Afb. 1: De cumulatieve neerslag van station Breda vergeleken met de neerslagradar, in de periode 20 mei 2006 tot en met 20 mei 2008.

18

H2O / 12 - 2010

zomerse buien worden nog wel eens gemist met de huidige regenmeters. Het waterschap vraagt zich af of het nog langer noodzakelijk is een eigen meetnet van regenmeters te onderhouden. Daartoe is het onderzoek uitgevoerd naar de betrouwbaarheid van de gecorrigeerde neerslagradar in het beheergebied van Brabantse Delta5).

Vergelijking regenmeters en gecorrigeerde neerslagradar

Eerst zijn acht regenmeters van het waterschap geanalyseerd voor de periode mei 2006 tot en met mei 2008. Het KNMI gebruikt deze regenmeters niet. In 2007 is het meetnet door een meteorologisch adviesbureau beoordeeld. Hieruit volgde dat de stations representatief zijn voor neerslagmetingen volgens de eisen van de World Meteorological Organisation (WMO). De dagsommen en de cumulatieve neerslag in de beschikbare periode zijn vergeleken met de neerslagmeting van het radargrid boven de stations. Daarnaast zijn de


achtergrond

Afb. 2: Vergelijking tussen station Dintelsas en de 3-uurs radarbeelden voor de periode 9 september 2006 tot en met 7 maart 2007.

neerslaggegevens van de radar en regenmeters statistisch vergeleken met behulp van de correlatiecoëfficiënt R2 en de Nash-Sutcliffe-coëfficiënt EF. Deze laatste wordt veel gebruikt om eventuele systematische afwijkingen op te sporen. Uit de vergelijking tussen de dagelijkse neerslagsommen op buibasis van de neerslagstations en de radar blijkt dat de radar en de regenmeters vergelijkbare informatie geven. De reeks van de 24-uurs radar is vrijwel identiek aan de stationswaarnemingen. Voor alle stations zijn de waarden van de coëfficiënten R2 en EF hoger dan 0,80. Dit betekent dat de gegevens uit radar en de stations statistisch gezien sterk overeenkomen. Alle acht stations vertonen een vergelijkbaar beeld. Ter illustratie toont afbeelding 1 de grafiek van de cumulatieve neerslag over twee jaar van station Breda in vergelijking met de neerslagradar op die locatie. De grafiek van de 24-uurs radar loopt vrijwel gelijk met die van de stationsneerslag. Het verschil over twee jaar bedraagt minder dan één procent. Afbeelding 2 geeft de vergelijking van de neerslag van station Dintelsas met de 3-uurs radarbeelden op die locatie. Hieruit blijkt dat de 3-uurs radar en de regenmeter voor de meeste buien goed overeenkomen. De coëfficiënt EF voor de getoonde periode is 0,82. Sommige buien lijken echter door de radar onderschat. De reden hiervoor kan zijn dat bij de correctie van de 3-uurs radar-

beelden door het KNMI geen rekening wordt gehouden met regionale verschillen in correctiefactoren.

van een uitgebreid meetnet aan regenmeters lijkt hierdoor overbodig.

Aanvullende radarkalibratie

Uit het radaronderzoek voor Waterschap Brabantse Delta blijkt dat radarbeelden per vierkante kilometer betrouwbare informatie bieden over de gevallen neerslag in het westen van Noord-Brabant. De 24-uurs radarbeelden en de regenmeters in het beheergebied geven vrijwel identieke neerslaghoeveelheden, ook over lange perioden. Het waterschap beschikt met deze radarbeelden over hoogwaardige neerslaginformatie met een groot ruimtelijk detail. Deze nauwkeurige data zijn binnen 36 uur na de meting beschikbaar voor onderzoek of watersysteemanalyse. Voor het operationele landelijke waterbeheer is neerslaginformatie met een temporele resolutie groter dan een dag wenselijk. Hiervoor kunnen de 3-uurs radarbeelden goed worden gebruikt. Deze gegevens komen ieder uur beschikbaar. De beelden zijn met behulp van aanvullende regionale kalibratie verder te verbeteren. Deze informatie is ook binnen 36 uur beschikbaar. Daarom denkt Waterschap Brabantse Delta er sterk aan om het eigen meetnet in te perken; de gekalibreerde radarbeelden leveren voldoende informatie voor het regionale waterbeheer.

In het tweede deel van het onderzoek voor Brabantse Delta is de meerwaarde van een aanvullende correctie op de 3-uurs radarbeelden onderzocht. Hierbij is wel rekening gehouden met regionale verschillen. HydroLogic beschikt over een algoritme waarmee 3-uurs radarbeelden regionaal aanvullend zijn te kalibreren. Dit is toegepast voor de periode juli tot en met oktober 2008, waarbij gebruik is gemaakt van de dichtstbijzijnde automatische KNMI-neerslagstations. Een aanvullende correctie blijkt een positief effect te hebben op de 3-uursradarbeelden. De enkele neerslagpieken die eerst werden onderschat, komen na een aanvullende kalibratie goed overeen. Door het grote tijdelijke detail zijn 3-uurs radarbeelden waardevol in het operationele waterbeheer. In het strategische waterbeheer (modelstudies) is het belang van zeer nauwkeurige neerslaggegevens groter dan in het operationele waterbeheer. Wanneer de 3-uurs gegevens worden gebruikt om historische of strategische neerslagreeksen te construeren, kan een aanvullende regionale kalibratie met KNMI-neerslagstations worden uitgevoerd. Na kalibratie is de kwaliteit van de 3-uurs beelden vrijwel identiek aan die van de 24-uurs beelden. Het onderhouden

Neerslagstation Dintelsas: een regenmeter aangesloten op telemetrie (op de voorgrond) en een standaard dagregenmeter voor controlemetingen (foto: Waterschap Brabantse Delta).

Conclusie

NOTEN 1) Heijkers J., R. de Crook, T. Knippers en L. Reichard. (2008). Neerslaginformatie uit radar nu ook geschikt voor stedelijk waterbeheer. H2O nr. 6, pag. 38-39. 2) Lobbrecht A., G. Hiemstra, M. Talsma en Z. Vonk (2003). Neerslaginformatie voor het waterbeheer. H2O nr. 23, pag. 22-25. 3) Holleman I. (2007). Bias adjustment and long-term verification of radar-based precipitation estimates. Meteorological Applications nr. 14, pag. 195-203. 4) Overeem A., I. Holleman en A. Buishand. (2009). Neerslagklimatologie uit weerradar. H2O nr. 8, pag. 31-33. 5) HydroNET (2008). Onderzoek naar de radarkwaliteit in het beheergebied van Brabantse Delta. Intern rapport.

Henk Krajenbrink en Leanne Reichard (HydroLogic) Rutger van Ouwerkerk en Luc Rouws (Waterschap Brabantse Delta) Voor meer informatie: (033) 475 35 35.

H2O / 12 - 2010

19


Ontwikkeling Nederlandse waterketen in internationaal perspectief Iedereen hoopt op een mooie zomer, maar de vooruitzichten zijn niet best. Budgetten bevriezen, reserves drogen op, het stormt. De waterschappen zijn in zwaar weer beland. Het oudste bestuursorgaan in Nederland staat ter discussie. Alle partijen willen bezuinigen en kijken daarom kritisch naar de overheidsuitgaven en daarmee ook naar de waterschappen. Opheffen van de waterschappen is bespreekbaar gemaakt. In dit artikel schetsen ondergetekenden de ontwikkelingen die in Engeland hebben plaatsgevonden na de privatisering. Hieruit zijn voor Nederland namelijk belangrijke lessen te trekken.

D

e Unie van Waterschappen heeft eind vorig jaar - in een poging het heft in eigen hand te houden - een duidelijk signaal afgegeven aan de staatssecretaris: vanaf 2011 kan structureel minimaal 100 miljoen per jaar worden bezuinigd. De kern van het advies is om de provincie uit het waterbeheer te halen. Over de afvalwaterketen worden bindende afspraken gemaakt met de gemeenten.

afvalwater) en elf drinkwaterbedrijven (alleen drinkwater). Het grootste ‘waterketenbedrijf’ in Nederland is ongeveer net zo groot als het kleinste waterketenbedrijf in Engeland. Belangrijk verschil tussen Nederland en Engeland is dat riolering- en afvalwatertaken in Engeland in één waterketenbedrijf zijn gebundeld. In Nederland zijn deze taken nu nog gescheiden.

In rapport 18 ‘Brede heroverwegingen’, dat het kabinet 1 april jl. aan de Tweede Kamer aanbood, wordt dankbaar gebruik gemaakt van de handreiking van de Unie. Maar daar blijft het niet bij. In het rapport gaat het openbaar bestuur flink op de schop. Twee beleidsvarianten zijn uitgewerkt. In de eerste variant verdwijnen de waterschappen, net als de provincies overigens, en de taken in het waterbeheer worden verdeeld over de gemeenten en het Rijk. In de tweede variant blijven de waterschappen bestaan, maar niet in de huidige vorm. Ofwel worden de waterschappen ondergebracht bij de provincie, ofwel wordt afgestapt van directe verkiezingen van het waterschapsbestuur.

In Engeland was eeuwenlang sprake van een gefragmenteerde watersector. Met de Water Bill uit 1973 werd daaraan een einde gemaakt en de basis gelegd voor het huidige stelsel. Dat leverde tien Regional Water Authorities op, die 15 jaar later onder het bewind van Margaret Thatcher zijn geprivatiseerd middels de Water Act 1988. Het was een ruimhartig gebaar naar de markt. De waterbedrijven kregen een concessie voor 25 jaar, kwijtschelding van in totaal ongeveer acht miljard euro aan schulden, betaalden naar schatting slechts 80 procent van de marktwaarde, kregen een subsidie van zo’n 2,6 miljard euro, werden vrijgesteld van winstbelasting, mochten de eerste vijf jaar niet worden overgenomen en kregen veel vrijheid in hun prijsbeleid. Voor de aandeelhouders deden de waterbedrijven het de eerste jaren uitstekend. Er werd gesneden in de kosten. De winsten van de bedrijven stegen van 1990 tot 1998 met bijna 150 procent. De topsalarissen stegen in die periode met 50 tot 200 procent. Het wantrouwen en de onvrede bij klanten stegen echter evenredig mee en niet ten onrechte. De prijs van drinkwater nam de eerste zeven jaar met 46 procent toe, terwijl investeringen uitbleven. Wanbetalers werden aanvankelijk zonder pardon afgesloten, iets dat later is teruggedraaid door tussenkomst van de rechter. Tijdens een grote droogte in 1996 bleek hoe slecht het in sommige delen van Engeland was gesteld: bepaalde waterbedrijven moesten maandenlang enorme hoeveelheden drinkwater per tankauto aanvoeren, omdat het reguliere net het niet aankon. Het wantrouwen van de consument speelde hierbij ook een rol; oproepen tot waterbesparing haalden destijds niets uit. Na deze beginperiode is er veel veranderd. De toezichthouder vanuit de centrale overheid (Offwat) is zijn rol als waakhond met verve gaan vervullen. Offwat zorgt ervoor dat de prijzen zo laag mogelijk blijven en de benodigde service wordt geleverd. Ter illustratie, voor de periode 2010-2014 is de

Het is op dit moment nog volstrekt onduidelijk welke keuzen zullen worden gemaakt rondom de waterschappen. Veel hangt af van de uitslag van de verkiezingen. Dat voor de waterschappen veranderingen op til staan, staat echter buiten kijf. Twee zaken hebben de plannen in ieder geval gemeen: schaalvergroting en integratie van taken in de waterketen. Het lijkt onontkoombaar dat in Nederland op termijn grote waterketenorganisaties zullen komen, in welke vorm dan ook.

Parallellen met Engeland

Duidelijke parallellen zijn te zien met de ontwikkeling die in Engeland in het verleden heeft plaatsgevonden. Daar bestaan al grote waterketenbedrijven. In de brede heroverwegingen wordt gesproken over het adagium ‘je gaat er over of niet’ dat de commissie-De Grave in 2005 presenteerde. Daarbij is de eerste vraag die een politicus zich moet stellen, of een vraagstuk door de overheid moet worden opgelost of niet. In Engeland is die vraag rondom de waterketen 20 jaar geleden al gesteld. Daar was het antwoord nee en nu zijn er al jaren grote private water(keten)bedrijven in dat land. Op dit moment tellen Engeland en Wales 21 private waterbedrijven: tien waterketenbedrijven (verantwoordelijk voor drinkwater en

20

H2O / 12 - 2010

Privatisering Engelse watersector

toegestane gemiddelde jaarlijkse prijsstijging 0,5 procent boven de inflatie. De prijsstijging wordt door Offwat bepaald op basis van de vijfjaarlijkse investeringsprogramma’s van de waterketenbedrijven (de Asset Management Programs, afgekort AMPs). Omdat een directe relatie bestaat tussen investeringen en de toegestane prijsstijging worden de waterketenbedrijven gestimuleerd om te blijven investeren. De AMPs worden meestal uitbesteed door de waterketenbedrijven. In Engeland voeren MWH en Grontmij deze investeringsprogramma’s uit. Naast Offwat als prijsregulator spelen ook de Environmental Agency en het Drinking Water Inspectorate een grote rol in het reguleren van de watersector. Zij bepalen met regelgeving indirect de uitgangspunten en doelen voor de AMPs. Ten slotte speelt sinds 2005 de Consumer Council for Water een belangrijke rol. Deze consumentenorganisatie opereert landelijk en heeft veel invloed op de bedrijfsvoering. Sinds de privatisering is door de waterbedrijven in totaal 90 miljard euro geïnvesteerd in de waterketen en ondanks de slechte start is de situatie in de waterketen in Engeland op dit moment redelijk tot goed. Uit een grote benchmark uit 2007 blijkt dat de resultaten van de Engelse waterbedrijven niet afwijken van die van andere waterbedrijven in Europa, Noord-Amerika en Canada. De prijs voor de geleverde diensten is redelijk en er wordt voldaan aan de landelijke en Europese regelgeving. De staat van de infrastructuur is niet de beste, maar ook niet de slechtste van de onderzochte groep. De water(keten)bedrijven zijn klantgerichter geworden; uit een onderzoek van de Consumer Council for Water blijkt dat 96 procent van de klanten nu tevreden is met alle aspecten rondom de levering van drinkwater en 90 procent tevreden is met het rioolbeheer. Voor de consumenten is overigens de prijs het belangrijkst. Hoe minder de prijs stijgt, des te groter de acceptatie van de investeringsprogramma’s. Voor de waterbedrijven is het er vanzelfsprekend niet gemakkelijker op geworden. Zij zijn in een sterk krachtenveld beland van regelgeving, gebruikersbelangen en toezichthouding. In hun kielzog is het voor de ingenieursbureaus die de AMPs uitvoeren, ook moeilijker om winst te maken. Afgelopen jaar kwam daar de ongelukkige omstandigheid bij dat de vijfjaarlijkse investeringsprogramma’s in Engeland, Wales, Noord-


opinie

Binnenkort de waterketen te koop? (foto: Axel Teysse).

Ierland en Schotland tegelijkertijd afliepen. Gecombineerd met de gevolgen van de economische crisis heeft dit geleid tot veel ontslagen in de watersector in Engeland.

Terug naar Nederland

Welke lessen zijn er nu te leren uit de ontwikkelingen in Engeland? De eerste les is dat privatisering van de waterketen niet hoeft te leiden tot het ineenstorten van een goede drinkwater- en afvalwatervoorziening. En dus dat de kernvraag of de waterketen een overheidstaak is, met nee kan worden beantwoord. De 90 miljard euro die de afgelopen 20 jaar in Engeland is geïnvesteerd in de waterketen, heeft daar niet op overheidsbegrotingen gedrukt en is daarmee onafhankelijker geworden van politieke ontwikkelingen. Een belangrijke randvoorwaarde is dat, ongeacht of sprake is van een publieke of een private waterketen, moet worden geborgd dat blijvend wordt geïnvesteerd in de waterketen. Investeringen kunnen leiden tot prijsstijgingen en de reactie op korte termijn van zowel de initiatiefnemer als de consument zal zijn om deze zoveel mogelijk te beperken. In Nederland kunnen de prijsstijgingen beperkt blijven. In het rapport ‘Doelmatig beheer waterketen’ van de zogeheten Commissie Gast (van 29 maart jl.) wordt geconcludeerd dat de stijging van de kosten in de waterketen tot 2020 circa 600 miljoen euro zal bedragen, maar dat efficiëntieverbe-

teringen in de waterketen in diezelfde periode kunnen leiden tot een besparing van 550 miljoen euro. Om te komen tot die efficiëntieverbeteringen stelt de commissie dat het nodig is dat wordt toegewerkt naar één uitvoeringsorganisatie voor waterketenbeheer. En dat brengt ons bij de tweede les. In Engeland heeft deze efficiëntieslag namelijk al plaatsgevonden. Hierbij vallen twee dingen met name op. Ten eerste dat goed assetmanagement cruciaal is om in deze sector de kosten blijvend laag te houden. De kern van het Engelse model is dat aanleg en onderhoud van de infrastructuur in de waterketen geïntegreerd wordt aangepakt en uitbesteed. Uitbesteding van het assetmanagement aan marktpartijen garandeert dat de gestelde doelen worden gehaald tegen de laagste maatschappelijke kosten. Wij voorspellen dat het in Nederland ook deze kant uit zal gaan. We denken niet dat in de komende tien jaar commerciële waterketenbedrijven zullen ontstaan, maar wel dat de overheid zich steeds verder zal terugtrekken uit de uitvoering en zich zal toeleggen op het voeren van de regie en het houden van toezicht. In het beheer van het watersysteem maakt Rijkswaterstaat deze beweging al, waarmee zij het pad effent voor waterschappen en gemeenten. Ten tweede valt op dat in Engeland de drinkwaterbedrijven centraal staan bij de

inrichting van de waterketen. De Nederlandse drinkwaterbedrijven lijken dit wel na te streven, maar vooralsnog houden de overheden de boot af. De Nederlandse drinkwaterbedrijven zijn echter bij uitstek geschikt om deze rol te vervullen, want ze staan dicht bij de klant, zijn goed georganiseerd en gewend aan kosteneffectief en onder overheidstoezicht te werken. Om dit voor elkaar te krijgen, zullen echter wel de nodige hobbels moeten worden genomen. Onder andere bij de drinkwaterbedrijven zelf, getuige de standpunten van de Vewin dat verbeteringen in de waterketen van onderop gestalte moeten krijgen en dat decentraal toezicht op drinkwaterbedrijven volstaat. In het licht van de huidige ontwikkelingen lijkt ons dit een ietwat voorzichtige aanpak. Wij pleiten voor een sterke, sturende rol van de waterbedrijven in de heroriëntering en reorganisatie in de waterketen. Uit de reacties op het verkiezingsdebat over waterbeheer bleek dat de meningen over de toekomstige inrichting van de waterketen nog ver uit elkaar liggen. Om te komen tot een efficiënte, duurzame waterketen zullen de waterbedrijven zich de komende tijd nog actiever moeten mengen in het debat met de waterbeheerders. Leander Ernst, Paul Roeleveld en Nigel Kent (MWH)

H2O / 12 - 2010

21


recensie ‘Microbial Ecology of Activated Sludge’ Het boek 'Microbial Ecology of Activated Sludge’ verschijnt tien jaar na de eerste uitgave van Seviour en Blackall in 1999. De eerste versie is intussen ver over haar uiterste houdbaarheidsdatum heen door de recente inzichten over de microbiële samenstelling van actief slib. In de hernieuwde uitgave verzamelden de redacteuren een afgewogen en diepgaand overzicht van de huidige kennis, opgeschreven door deskundigen binnen het vakgebied.

H

et 667 pagina’s tellende boek is zowel voor microbiologen als voor ingenieurs geschikt. Het is een combinatie van fylogenetische bomen, beschrijvingen van micro-organismen in actief slib, de variaties hierin, maar ook de bijbehorende omzettingsprocessen en handvatten voor procesvoering om het actief slib ‘goed’ te houden. Daarnaast wordt een uitgebreide beschrijving gegeven van beschikbare technieken om de ecologie van actief slib te analyseren en te identificeren, waardoor het boek een combinatie van studieboek, naslagwerk en handleiding is. Het boek begint met een overzicht van de microben in actief slib. Het is een vogelvlucht van de basismicrobiologie, hoewel een behoorlijke dosis achtergrondkennis nodig is om de beknopte beschrijvingen te begrijpen. Het is een snelle opfriscursus over de indeling van bacteriën, archea en eukaryoten en de onderverdelingen binnen deze groepen. Daarna wordt actief slib door de ingenieursbril beschreven: verschillende systemen worden uitgewerkt, ASM-modellen samengevat en metingen in de zuivering geadviseerd. Vervolgens komt de samenstelling van actiefslibvlokken en korrels naar voren. De activiteit en rol van organismen in deze

vlokken wordt mede bepaald door hun positie, maar ook maken de schrijvers duidelijk dat inzicht verworven kan worden door de individuele organismen te herkennen en te isoleren. Functionaliteit van de verschillende groepen organismen wordt beschreven, net als de (voor de hand liggende) factoren om te overleven in een actiefslibsysteem, zoals groeisnelheid, toxiciteitstolerantie, vlokvorming en de mogelijkheid perioden zonder voeding te overleven. De volgende hoofdstukken over protozoa, filamenten en schuimvorming geven een heldere combinatie van identificatie van de verschillende organismen tot aan parameters die gewijzigd moeten worden als één soort dominant wordt. Ook hier worden methoden en ontworpen FISH-sondes (Fluorescent In Situ Hybridisation-methode) gegeven om de organismen te classificeren en te identificeren. De auteurs beschrijven hoe onderzoek wordt gefrustreerd door de afwezigheid van reincultures, waardoor het lastig is om organismen afzonderlijk te bestuderen. Er is vooral ervaringskennis door observaties uit rioolwaterzuiveringsinstallaties wereldwijd. Waarom het zo moeilijk is om licht slib te voorkómen: in 90 procent van de lichtslibgevallen worden slechts tien dominante morfotypen gevonden.

Een groep watertechnologen geeft in dit vaktijdschrift elke maand een kritisch oordeel over recente internationale vakliteratuur. De recensenten zijn: Jelle Roorda, Arjen van Nieuwenhuijzen, Adriaan Mels, Herman Evenblij, Jeroen Langeveld, Jasper Verberk en Merle de Kreuk.

Voordat aan de handleiding van de vele methoden voor identificatie en karakterisering van slib begonnen wordt, is er nog uitgebreide aandacht voor de stikstofcyclus en fosfaatverwijdering en de hiervoor verantwoordelijke organismen. Tot slot worden filamenten en niet-filamenten per soort gedetailleerd beschreven in een naslagwerk om te helpen met de identificatie van deze organismen in actief slib.

Eindoordeel

Ik verheugde mij er al een jaar op om dit boek te mogen lezen en het uitstellen van de verschijningsdatum maakte dit er niet minder om. Het is een prachtig boek met extreem veel informatie: om het in één keer te lezen bijna te veel om te bevatten. Bepaalde onderdelen worden af en toe dubbel beschreven door de bijdragen van verschillende auteurs. Dit maakt het boek als geheel minder leesbaar. De combinatie van pure microbiologie en praktijk geeft een interessante spanning, maar werkt hier en daar ook wat verwarrend voor deze ‘ingenieur met microbiologische basiskennis’. Het is een naslagwerk dat ik er vaak bij zal pakken als ik meer wil weten over een specifiek onderdeel: lichtslibproblemen? Hoofdstuk 5, 6 of 7 geven de handvatten voor te nemen maatregelen of voor identificatie van de veroorzakende filamenten. Oplopende fosfaatconcentraties? Misschien is er wat terug te vinden in hoofdstuk 10. Alle onderwerpen worden zeer compleet in beeld gebracht en waar dit onvoldoende gebeurt, wordt extra leesadvies gegeven. De beschreven methoden geven een zeer compleet beeld van wat mogelijk is en vooral de mooie foto’s van FISH-analyses in kleur moeten niet vergeten worden. Merle de Kreuk (Waterschap Hollandse Delta) ‘Microbial Ecology of Activated Sludge’, samengesteld door Robert Seviour en Per Nielsen, is een uitgave van IWA Publishing in London (2010), telt 667 pagina’s en kost 135 euro (ISBN-13: 9781843390329). Voor meer informatie: www.iwapublishing.com.

22

H2O / 12 - 2010


waternetwerken WaterColuMn

Small is beautiful Aandacht voor veiligheid in de watersector Op 4 juni werd het congres ‘Veiligheid = Mensenwerk’, over veilig werken in de watersector, gehouden in hotel Houten. Aanwezig waren ruim 60 arbodeskundigen, managers, projectleiders, teamleiders, toezichthouders, sectieleden en aannemers werkzaam in de watersector. Dagvoorzitter Ad de Waal Malefijt (Dunea) benadrukte in zijn inleiding dat veiligheid mensenwerk is en uit drie belangrijke punten bestaat: nadenken, ontwikkelingen volgen, en onderhoud. De volgende drie lezingen gingen elk verder op deze punten in. Eerste spreker was professor Tim Zaal (Universiteit Utrecht), die een lezing gaf over het best mogelijke onderhoud en de best haalbare veiligheid. Uit zijn verhaal bleek dat nog veel winst te halen valt op het gebied van efficiency en dat het veiligheidsbeleid beter uitgedragen moet worden naar medewerkers. Na deze lezing kwamen twee sprekers aan het woord die voorbeelden van veilig werken uit de praktijk bespraken: Frank Kattier (Tebodin) hield een verhaal over Europese richtlijnen, gevolgd door Loet Rosenthal (PWN), die assetmanagement besprak. Hieruit bleek dat de praktijkkennis vaak nog laag is, dat het onderhoudsproces binnen een bedrijf op orde moet zijn, dat sprake moet zijn van een veilige uitbesteding van werkzaamheden en dat binnen een bedrijf veiliger kan worden gewerkt door al bij de ontwerpfase met onderhoud rekening te houden. Na de lunchpauze volgde twee workshoprondes. In de meeste workshops kwam aan de hand van een aantal stellingen een levendige discussie op gang over diverse aspecten van veiligheid op de werkvloer. Hierbij werd het thema van allerlei kanten belicht en werd ook duidelijk op welke gebieden nog verbetering nodig is. In een plenaire terugkoppeling aan het einde van de middag werden de workshops kort samengevat. De belangrijkste conclusie hieruit is dat veiligheid niet alleen een technisch verhaal is maar dat ook andere aspecten, waaronder communicatie en gedrag, een belangrijke rol spelen. Vaak zijn regels wel geformuleerd, maar worden ze niet duidelijk naar de werknemers toe uitgedragen en bestaat onduidelijkheid over procedures. Ook de vragen over wie welke verantwoordelijkheid draagt en welke richtlijnen en andere hulpmiddelen beschikbaar zijn om de veiligheid te toetsen, werden besproken.

Netwerkact De dag werd afgesloten met een ‘netwerkact’, waarbij de aanwezigen door middel van een spel in korte tijd met veel mensen konden netwerken. Ook werd hierbij uitgelegd welke moeilijkheden en miscommunicaties kunnen ontstaan tijdens het netwerken. Na de prijsuitreiking aan de winnaar van dit spel werd het netwerken tijdens de afsluitende borrel nog even doorgezet. Volgens workshopleider Edwin de Buijzer (Wateropleidingen) is netwerken een belangrijk onderdeel van veiligheid. “Uit de lezingen en workshops is naar voren gekomen dat er vooral op het gebied van communicatie veel winst valt te behalen. Het is belangrijk om kennis uit te wisselen tussen de verschillende sectoren zodat we van elkaar kunnen leren. Bijeenkomsten als deze zijn daarbij belangrijk: door een platform te bieden wordt het uitwisselen van kennis en daardoor het verbeteren van de veiligheid makkelijker. Ik hoop dan ook dat dit soort bijeenkomsten vaker wordt georganiseerd.” Veiligheid en neurologische overbelasting gaan niet samen, maar je leert elkaar wel kennen (foto: Jan Willem Houweling).

N

og geen maand geleden kopte een landelijke krant ‘Aanjagen van innovatie is mislukking’. Een lezenswaardig stuk, geschreven naar aanleiding van het recente rapport ‘Nederland 2020: terug in de top 5’ van het Innovatieplatform, dat erg kritisch is: er is te weinig gekozen en men heeft de oren te veel naar machtige lobbyisten laten hangen. Groot leek goed. Natuurlijk, innoveren is moeilijk. Maar toch. Innoveren betreft het invoeren van nieuwe ideeën, goederen, diensten en processen. Onderzoek wordt geacht daaraan één op één bij te dragen en de welvaart te bevorderen. Volgens de nieuwste inzichten moeten we daarbij vooral streven naar een positieve onderzoekselasticiteit: de verhouding tussen de groei van factoren die niet gerelateerd zijn aan kapitaal en arbeid, de zogenoemde totale factorproductiviteit (TFP) en de groei in onderzoekskapitaal. Denk bij die TFP vooral aan de efficiënte wijze waarop een bedrijf of sector is georganiseerd. Onderzoek laat zien dat de relatie tussen de TFP en de omvang van organisaties vaak de vorm heeft van een U: kleine organisaties innoveren dus vaak even succesvol als grote. De grote hebben schaalvoordeel door hun onderzoeksbudgetten, maar ook het nadeel van veel bureaucratie. Kleine organisaties moeten vooral slagvaardig zijn. Het schaalniveau ertussenin heeft last van alles. Het oude inzicht, dat innovatie vooral positief correleert met omvang, gaat dus niet op! Dat is goed nieuws voor de Nederlandse watersector, die naar internationale maatstaven gemeten immers relatief klein is, en voor het nieuwe innovatieprogramma watertechnologie dat vanaf 2012 moet gaan lopen. Intelligentie, alertheid en snelheid lijken omvang uitstekend te kunnen compenseren. Met dank aan E.F. Schumacher! Wim van Vierssen (KWR Watercycle Research Institute)

H2O / 12 - 2010

23


waternetwerken Veel discussie tijdens algensymposium

Het bezoek aan de algenvijvers bij de rwzi in Alkmaar (foto: Jan-Willem Houweling).

Op 3 juni werd in Alkmaar een symposium over algen gehouden (zie voor een inhoudelijk verslag pagina 7). De bijeenkomst werd georganiseerd door de themagroep Afvalwaterbehandeling. Mede-organisator Heleen Sombekke (Wetsus) en spreker Johan Raap (Royal COSUN) blikken terug.

een kleinere groep. Het bezoek aan de algenvijvers bij de rwzi van Alkmaar was ook een goede zet. Het gaf aanleiding tot discussie over onder andere problemen die in de praktijk worden ondervonden. Het was ook een leuke onderbreking op de dag. Dus: hartelijk dank voor de hulp van de mensen van Hollands Noorderkwartier.”

bijvoorbeeld tijdens de koffiepauze. Werd daar gebruik van gemaakt? Heleen Sombekke: “Volop.” Johan Raap: “Natuurlijk tijdens koffie en lunch, maar in deze bijeenkomst was het gestuurd carpoolen naar de rwzi ook heel bijzonder. Tijdens zo’n route wordt vanzelfsprekend ook veel gezegd.”

In aanloop naar deze dag was de organisatie optimistisch gestemd over de opkomst. Kwamen de verwachtingen uit? Heleen Sombekke: “De opkomst was met circa 40 deelnemers wat aan de lage kant. Dit werd mogelijk veroorzaakt doordat op dezelfde dag een andere bijeenkomst plaatsvond (over de Energiefabriek). Dat verklaart misschien waarom er zo weinig deelnemers vanuit de waterschappen waren. Alleen Limburg en Hollands Noorderkwartier waren vertegenwoordigd.”

Het schijnt dat er levendig gediscussieerd werd over bepaalde onderwerpen. Welk onderwerp riep de meeste reacties op en waarom? Hoe ging de discussie? Johan Raap: “Nou, belangrijk is waaróm je algen gaat kweken. Er is een groep vooral bezig met de waardecreatie van algen. Anderen zien het puur als zuiveringsstap, polijststap of mogelijk zelfs voor de gehele nutriëntensoep. Een juiste plaatsbepaling in de zuiveringsinrichting bijvoorbeeld is dan ook aanleiding voor discussie.”

Is een bijeenkomst over algen voor herhaling vatbaar? Op welke termijn zou het weer interessant zijn? Heleen Sombekke: “Ik zie dit onderwerp over circa twee jaar weer op de agenda staan.” Johan Raap: “Zeker als de studies van de waterschappen wat verder zijn.”

Waren er bezoekers uit een onverwachte hoek? Heleen Sombekke: “Het was een gemêleerd gezelschap uit industrie, adviesbureaus, kennis- en onderwijsinstellingen, waterschappen en waterleidingbedrijven.”

Kunt u nog een voorbeeld geven van een onderwerp dat de gemoederen bezighield en waarom? Johan Raap: “Heel wezenlijk is de benutting van wat uiteindelijk geproduceerd wordt, de alg. Wat zijn de mogelijkheden voor raffinage? En hoe ziet de overheid dat als regulerend orgaan, in dit geval de Voedselen Warenautoriteit? De visie daarvan geeft veel starters in algen nog wel wat hoofdbrekens.”

Waren het allemaal leden van Waternetwerk die het symposium over algen bijwoonden of ook geïnteresseerden uit bijvoorbeeld het bedrijfsleven? Heleen Sombekke: “Ook dat laatste. Ik weet niet hoeveel van de deelnemers lid waren van Waternetwerk. Wat ik wel weet is dat geen van de sprekers lid was. Zij kregen als dank voor hun bijdrage een lidmaatschap aangeboden voor dit jaar.” Hoe zou u de sfeer tijdens de dag omschrijven? Heleen Sombekke: “Heel prettig en heel open. Er was veel discussie en het publiek had veel vragen. Dat is weer het voordeel van

24

H2O / 12 - 2010

Zijn er bepaalde onderwerpen ter sprake gekomen waar jullie zeker mee verder willen? Johan Raap: “Ja, de belangrijke vraagstelling: het dualisme van de alg als medium om stoffen te maken en/of als medium om stoffen te verwijderen.” Er zijn verschillende momenten geweest waarop met elkaar gepraat kon worden,

Nieuwe internetpagina Neerslag De nieuwe internetpagina van Neerslag is sinds kort in de lucht: de vormgeving is nu volledig in de huisstijl gebracht van Waternetwerk en het gedrukte tijdschrift Neerslag. Het beheer en gebruik is ook veranderd: er wordt namelijk voortaan gewerkt met hetzelfde (Content Management) systeem van de Waternetwerkpagina’s op internet. Dat zorgt voor efficiënter en eenvoudiger werk. Als bezoeker van de informatie op internet is dat ook te merken, want die is uitgebreid met een geavanceerde zoekfunctie, waardoor alles op naam of woord opgezocht kan worden. En de laatste editie van Neerslag is ook via internet door te bladeren. Nu wordt er hard aan gewerkt om alle uitgaven van Neerslag op internet te plaatsen.


waternetwerken DRIJFVEER ‘Waterbeheersing vind ik uitermate interessant’ Passies, ambities, ontwikkelingen - wat drijft een waterprofessional? Waternetwerk portretteert in iedere editie één van haar leden. Deze keer: Aernout Hoesintalib (24), derdejaars student Civiele Techniek, specialisatie Watermanagement.

WaterColuMn

ver.nieuws_column kop

V

er.nieuws_column plat initiaal

ver.nieuws_column plat Als student is Aernout nog druk bezig zich te oriënteren op een toekomst in de watersector. Zijn eerste stage liep hij bij Waternet, nu doet hij ervaring op bij IBA. “Mensen reageren altijd verbaasd als ik vertel welke opleiding ik doe. Daarna leg ik altijd uit wat Civiele Techniek inhoudt, welke specialisaties er zijn en wat je ermee kunt worden als je afgestudeerd bent. Pas als ze dat begrijpen, vinden mensen het vrijwel altijd heel erg ‘tof’ en ‘intelligent’ werk.” “Eigenlijk ben ik altijd gefascineerd geweest door water, maar de laatste jaren begin ik pas echt een interesse te ontwikkelen in alles wat er mee te maken heeft. Ik vind het meest interessante toch wel het beheersen van water in de polders en daarbuiten. Waterkeringen, gemalen, grondwaterstand, drainage - er komt zoveel bij kijken. Dat vind ik een uitdaging.” “Ik weet nog niet welk vakgebied het helemaal is voor mij. De uitvoeringskant? Of simpelweg plannen uitwerken op kantoor, tekenen en dergelijke? Ik twijfel nog. Op dit moment neig ik naar de kantoorbaan. Verder vind ik drink- en afvalwater zeer interessant, al is een hoogheemraadschap of ingenieursbureau toch aantrekkelijker. De taken die je daar uitvoert, zijn afwisselender dan bij drink- of afvalwater. Ik ben ook meer technisch aangelegd en vind rekenen en tekenen aan waterkeringen of kunstwerken vele malen prettiger dan innovatieve dingen bedenken voor afvalwaterzuiveringen of iets van die strekking.” “Ik hoop bij mijn stage bij IBA meer technische kennis op te doen van waterbouwkundige kunstwerken. Denk bijvoorbeeld aan rekenen aan waterkeringen. Ik zit bij Land&Water, en die houdt zich onder andere bezig met IJburg en Zeeburg. Dit zijn natuurlijk prachtige projecten om stage bij te lopen. Later wil ik zeker aan het werk in de wereld van Civiele Techniek, maar ik durf nog niet te zeggen wat ik precies wil. Ik wil in ieder geval richting waterbeheersing, het liefst in combinatie met een ingenieursbureau. Dus het ontwerpen en ontwikkelen van kunstwerken ten behoeve van waterbeheersing, daar ligt toch wel mijn grootste interesse.” “Waternetwerk is ook met het oog op de toekomst voor mij een interessante club. Er valt goed te netwerken. Ik vind het een fijne, actieve groep mensen waar veel kennis uit af te leiden is. Voor de toekomst sluit ik niet uit zelf actief te worden in één van de themagroepen. Ik ben al een keer naar een bijeenkomst van Jong Waternetwerk geweest. Ik heb dit als leerzaam ervaren.”

ver.nieuws_column auteur

Aernout Hoesintalib (foto: Tessa Bock).

Fotowedstrijd Water in Beheer en Natuur Waternetwerk organiseert, samen met de Poolse partner SITWM (de vereniging van ingenieurs en technici van water en melioratie), de fotowedstrijd Water in Beheer en Natuur. Liefhebbers van water en fotografie kunnen tot eind augustus maximaal tien foto’s insturen en meedingen naar de hoofdprijs. De relatie tussen het voormalige NVA (nu onderdeel van Waternetwerk) en de Poolse zustervereniging is al 16 jaar oud. In 1998 werd een overeenkomst tussen deze partijen getekend, waarbij het uitwisselen van kennis en ervaring tussen beide landen een belangrijke rol speelt. Kort na deze overeenkomst heeft de NVA de commissie Twinning

Polen opgericht, die sindsdien op verschillende gebieden samenwerkt met de SITWM. Zo worden studiereizen en thematische bijeenkomsten georganiseerd, artikelen in elkaars vakbladen gepubliceerd, bieden beide partijen hun waterstudenten de mogelijkheid om buitenlandse ervaring op te doen en nemen ze deel aan symposia en conferenties.

economische positie niet te danken heeft aan eigen nalatigheid maar aan historische omstandigheden, helpen om vooruitgang te boeken. Daarnaast kunnen wij ook veel leren over de referentiesituatie van onze wateren door te kijken naar vergelijkbare systemen in Polen. Dit is weer van belang in verband met de Europese Kaderrichtlijn Water. Zo kan de samenwerking beide partijen verder helpen.”

Erwin de Bruin, secretaris van Twinning Polen en getrouwd met een Poolse, vindt de samenwerking tussen Nederland en Polen een zeer goede zaak. “Het is belangrijk om van elkaar te leren en kennis en ervaring te delen. Hierdoor kunnen we onze Poolse zusterorganisatie, die haar zwakkere

Wedstrijd In het kader van deze samenwerking wordt de fotowedstrijd Water in Beheer en Natuur georganiseerd. Deze wedstrijd is toegankelijk voor iedereen in Nederland en Polen die, op professioneel of op persoonlijk vlak, geïnteresseerd is in water. De wedstrijd kent twee thema’s: ‘water in natuur’ en ‘water en de mens’. Deelnemers kunnen maximaal tien foto’s insturen, die door zowel een professionele als een publieksjury zullen worden beoordeeld. Naast een publieksprijs is er een prachtige hoofdprijs te winnen: een geheel verzorgde fotoworkshop in Polen en een publicatie in H2O. Inzenden kan tot eind augustus door de foto’s te mailen naar photo@waternetwerk.nl.

Een foto van Erwin de Bruin ter inspiratie: een zonsondergang bij Biebrza, Polen.

H2O / 12 - 2010

25


waternetwerken WaterColuMn Cursusaanbod

Wateropleidingen ver.nieuws_column Wateropleiding biedt de komende maanden kop hoogte zijn waaraan de installatie moet weer een aantal cursussen en opleidingen die voor mensen in de watersector er.nieuws_column plat initiaalvan belang kunnen zijn. Hieronder een impressie van deze cursussen/opleidingen.

V

Basisopleiding Drinkwaterdistributie ver.nieuws_column plat Deze opleiding staat in het teken van de processen binnen deauteur drinkwaterdistributie. ver.nieuws_column De nadruk ligt op de technische kant van het ontwerp, de aanleg, het onderhoud en het beheer. Daarnaast komen actuele onderwerpen aan bod, zoals de waterketen, kostenbewustzijn, klantgericht denken, benchmarking en Legionella. Deelnemers leren de technische kennis toe te passen in complexe situaties. Na afloop is men op de hoogte van het primaire watervoorzieningsproces met de nadruk op de distributie van drinkwater. De doelgroep betreft de opzichters, monteurs, inspecteurs, werkvoorbereiders en technische medewerkers. De opleiding vindt plaats op 20 donderdagen en twee ochtenden in de periode september 2010 - mei 2011 in Utrecht. De eerste bijeenkomst is op 9 september. De deelnamekosten bedragen 4.350 euro. Basisopleiding Drinkwaterproductie Deze opleiding biedt brede kennis over de processen die betrekking hebben op de drinkwaterproductie. Naast de technische aspecten van winning en zuivering wordt aandacht besteed aan actuele onderwerpen. Deelnemers leren de technische aspecten toe te passen in complexe situaties. De doelgroep bestaat uit procestechnici, procesoperators en technische medewerkers. De opleiding vindt plaats op 19 dinsdagen en twee ochtenden in de periode september 2010 - april 2011 in Utrecht. De eerste bijeenkomst is op 7 september. De deelnamekosten bedragen 4.350 euro.

Controle van leidingwaterinstallaties Het werkterrein van de inspecteur verandert door wetswijzigingen voortdurend. De nieuwe Inspectierichtlijn 2010 bevat een invulling van de controletaak volgens artikel 15 van het Waterleidingbesluit. Deze cursus behandelt de inhoud van de richtlijn. Ook komen de installaties en de problemen die op kunnen treden, uitgebreid aan de orde. Men leert hoe een goede inspectie uitgevoerd moet worden. Daarnaast leert de cursist hoe hij of zij om moet gaan met lastige situaties tijdens bedrijfsinspecties. De doelgroep bestaat uit inspecteurs en controleurs. De cursus vindt plaats op tien dinsdagen en één ochtend in de periode september - november in Utrecht. De eerste bijeenkomst is op 7 september. Deelname kost 2.950 euro.

Beveiliging en beheer leidingwaterinstallaties Eigenaren en beheerders zijn verantwoordelijk voor een goed beheer en onderhoud van hun leidingwaterinstallaties. De verantwoordelijke medewerker moet op de

26

H2O / 12 - 2010

voldoen in het kader van de wet- en regelgeving op dit gebied. Ook moet hij een beheer- en onderhoudsplan kunnen opstellen van een complexe collectieve leidingwaterinstallatie. Deze opleiding behandelt de manier waarop het beheer en onderhoud aan leidingwaterinstallaties uitgevoerd moet worden, conform de BRL 6000 Deel 08C en ISSO publicatie 55.5. Na het volgen van deze opleiding bezit men de technische kennis om het beheer aan leidingwaterinstallaties uit te voeren. De cursist kan dan een onderhoudsplan opstellen conform de eisen van het Waterleidingbesluit. U bent hiervoor gekwalificeerd en erkend door UNETO-VNI. De doelgroep betreft eigenaren, beheerders en installateurs van collectieve leidingwaterinstallaties. De cursus vindt plaats in Utrecht op 16, 23 en 30 september en 7 en 14 oktober en kost 1.900 euro.

Ontwerp van leidingsystemen (herzien) Bij het ontwerpen van een leidingnet doorloopt de ontwerper verschillende fasen. Deze komen stap voor stap in deze opleiding aan de orde. Deze fasen worden door de deelnemers toegepast in een groepsopdracht. Zij moeten de meest gebruikte methoden en technieken beheersen om een leidingnet goed te kunnen ontwerpen. Daarnaast krijgt men inzicht in het totale ontwerpproces. Ook leert men ontwerpen te beoordelen, aan de hand van de gestelde voorwaarden. De doelgroep bestaat uit projectleiders en (project)medewerkers van distributieprojecten. De cursus vindt plaats op twaalf donderdagen in de periode van oktober - maart 2011 in Utrecht. De eerste bijeenkomst is op 30 september. De kosten bedragen 3.075 euro.

Projectleiding bij uitvoering en beheer distributie Bij de aanleg en het beheer van het leidingnet is een goede afstemming met interne en externe partijen van groot belang. Met name de wisselwerking tussen enerzijds de beheerder en de ontwerpafdeling en anderzijds de beheerder en de aannemer zijn belangrijk. In deze opleiding leert men projecten te leiden op het gebied van uitvoering en beheer van drinkwaterdistributie. Na afloop zijn de deelnemers in staat aanpassingen en uitbreidingen op het transport- en distributienet te begeleiden. De doelgroep bestaat uit projectleiders en (project)medewerkers van distributieprojecten. De opleiding beslaat elf dinsdagen in de periode september - maart 2011 en begint op 29 september in Utrecht. De kosten bedragen 3.075 euro. Voor meer informatie: Gilian van den Boom (030) 606 94 00.

De nieuwe cursusbrochure van Wateropleidingen voor het cursusjaar 2010/2011 is uit. De indeling is aangepast, waardoor gemakkelijk de gewenste opleiding/cursus/ training en bijbehorende leerlijnen terug te vinden zijn. De nieuwe (vakgebieden) indeling is als volgt: drinkwater, riolering en stedelijk water, waterzuivering, waterbeheer, waterveiligheid, vergunningen en handhaving, beheer en onderhoud, didactiek en communicatie én internationaal. Alle opleidingen en cursussen kunnen ook in groepsverband en als maatwerk uitgevoerd worden. Wilt u een brochure ontvangen of heeft u vragen, bel dan Wateropleidingen: (030) 606 94 00. U vindt de cursusinformatie ook terug op internet: www.wateropleidingen.nl.

Agenda Op 25 juni houdt Waternetwerk samen met CPWC, Climate partners en Waternet het seminar ‘Klimaatneutraal ondernemen in de watersector’. De deelnemers kunnen zelf hun ervaringen inbrengen en van elkaar leren. De hele bedrijfsketen zal onder de loep genomen worden: van toeleverancier tot klant/gebruiker. Het seminar richt zich op directies en beleidsmedewerkers op de gebieden strategie, inkoop, milieu, internationaal en klantencontacten van drinkwaterbedrijven, gemeenten en waterschappen om verder te komen tot een geringere CO2-uitstoot en een klimaatneutrale bedrijfsvoering in de watersector. De ochtendsessie staat in het teken van een aantal aansprekende en inspirerende voorbeelden. In de middag worden in workshops specifieke thema’s uitgediept. Op 23 augustus verzorgt Waternetwerk samen met NIROV een internationaal congres over Europese steden in transitie, waarbij water en ruimtelijke ontwikkeling centraal staan. Europese steden staan voor immense opgaven: omgaan met extremen zoals hoog water, extreme buien en hittestress, verduurzamen van de waterkringloop, inspelen op bevolkingsgroei en -krimp, productie van duurzame energie, energiebesparing en een betere leefomgeving. Thema’s zijn onder andere de waterinfrastructuur en urban flood design.


waternetwerken Internationaal congres diffuse verontreiniging in Canada Van 12 tot en met 17 september houdt de IWA-specialistengroep Diffuse Pollution een internationaal congres over diffuse verontreiniging en eutrofiëring in Quebec, Canada. Vooraanstaande deskundigen en beleidsmakers uit de gehele wereld zullen bij elkaar komen om kennis te delen, ervaringen uit te wisselen en nieuwe contacten te leggen. Het congres wordt jaarlijks georganiseerd, de afgelopen jaren achtereenvolgens in Brazilië, Thailand en Zuid-Korea. Peter Schipper is sinds 2006 secretaris van deze werkgroep. “Daardoor neem ik niet alleen deel aan deze congressen, maar leer ik vooral ook veel mensen kennen die allemaal één ding gemeen hebben: hun passie om problemen met de waterkwaliteit op te lossen.” De laatste congressen hadden bewust een regionaal karakter met veel deelnemers en sprekers uit de regio. “Hierdoor waren ze op bepaalde thema’s misschien niet state-of-the-art, maar ze brengen wel problemen onder de aandacht waaraan je voorheen nauwelijks dacht. Neem bijvoorbeeld de problemen met (verlaten) koper- en zilvermijnen in Brazilië, verbetering van luchtkwaliteit in grote steden als Bangkok en Seoul of de enorme problemen die overwonnen moeten worden om in nieuwe snelgroeiende townships in (Zuid-) Afrika watergerelateerde ziektes (en sterfte) te voorkomen.” Het congres in Quebec krijgt weer duidelijk een mondiaal karakter met een groot aantal deelnemende wetenschappers en beleidsmakers, ook van buiten Canada en Noord-Amerika. Dit maakt het ook voor Nederlandse deskundigen en beleidsmakers zeer interessant, zegt Schipper: “Nederland loopt op het gebied van waterkwaliteit in veel aspecten voorop. Er worden bijvoorbeeld toonaangevende rekenmodellen ontwikkeld waarmee de diffuse belasting door uit- en afspoeling van nutriënten, bestrijdingsmiddelen en zware metalen naar waterlichamen wordt gesimuleerd. En in Europa hebben weinig landen zo goed als Nederland de emissies in beeld, dankzij de ver-ontwikkelde rekenmethode en databeheer voor Emissie Registratie. Ook worden mede door de Kaderrichtlijn Water vele innovatieve pilots uitgevoerd om de diffuse bronnen of de gevolgen ervan te verminderen. Het uitwisselen en uitdragen van kennis daarover is essentieel. Dit gebeurt misschien nog te veel binnen onze grenzen, terwijl water niet bij de landgrens ophoudt en ook in andere landen vergelijkbare problemen zijn. Door kennis te delen met wetenschappers en beleidsmakers uit andere landen, zullen we nieuwe verbanden kunnen leggen, waarmee wij weer verder kunnen komen. Daarnaast is het een mooie gelegenheid om de Nederlandse kennis naar buiten te brengen en onze buitenlandse collega’s te laten zien waarmee we bezig zijn.” Het congres is ook juist voor Nederlandse professionals zo interessant vanwege de

Peter Schipper voor een opgeknapte rivier in Seoul.

aandacht die besteed wordt aan verontreiniging door prioritaire gevaarlijke en nieuwe stoffen. “In Nederland worden op dit moment tal van onderzoeken en pilots uitgevoerd naar geneesmiddelen en andere nieuwe stoffen. Dit thema krijgt een belangrijke plek tijdens het congres. Het is een unieke kans om een onderwerp dat hier veel aandacht krijgt, nu eens in internationaal perspectief en met internationale wetenschappers te kunnen bespreken.” Naast het uitwisselen van kennis heeft het congres nog een ander doel. In tegenstelling tot andere jaren is er dit jaar veel aandacht voor Young Water Professionals. “We merken dat er een kloof bestaat tussen jongeren en de meer ervaren ‘oude rotten’ in het vak”, aldus Schipper. “Als jongeren naar dit soort bijeenkomsten komen, kennen ze weinig van de aanwezigen en voelen ze zich vaak onzeker ten opzichte van hun oudere vakgenoten. Op het congres is nu veel aandacht voor deze doelgroep, want die is belangrijk is voor de ontwikkeling van het vakgebied”. Op de internetpagina van het congres (www.dipcon2010.org) is er zelfs een speciale YWP-rubriek. “Verjonging is ook belangrijk voor een actief bestuur van de IWA-specialistgroep. We hebben daarom het bestuur hervormd en actieve taakgroepen ingesteld.” “Het internationale karakter van de IWA-specialistengroep maakt het werk als secretaris zo mooi. Je leert niet alleen veel over de waterproblemen en oplossingen in andere werelddelen, maar ook hoe verschillend culturen en werkwijzen zijn. Een paar uur kletsen met Miss Wang, een erkende waterkwaliteitsexpert die vanuit de universiteit in Beijing werkt aan de kwaliteit van grote rivieren en drinkwaterbronnen, geeft een veel breder beeld van hun cultuur en milieubeleid dan het lezen van tig boeken uit de bibliotheek”, zegt Schipper. “En het is ook leuk om ideeën uit te wisselen met experts uit buurlanden, bijvoorbeeld hoe zij omgaan met de KRW, publieke participatie of het kwantificeren van de punt- en diffuse

bronnen. De rol van secretaris geeft wel veel werk. Gelukkig word ik ondersteund door mijn huidige werkgever (Grontmij, en vanaf augustus Alterra) en de Vewin.” Schipper hoopt dat veel Nederlandse waterkwaliteitsdeskundigen en beleidsmakers het congres in Quebec zullen bezoeken. “Er valt veel voor ons te leren, bijvoorbeeld hoe kennis over algenbloei in plassen en meren zich ontwikkelt: een aansprekend thema mede door de nabijheid van de grote meren op de grens van Canada en Noord-Amerika. En het World Water Congres van IWA, dat een week later in het nabijgelegen Montreal plaatsvindt, sluit perfect aan op het diffuse-bronnencongres. Een unieke mogelijkheid om een hele nuttige en leerzame tijd te hebben en in één klap twee belangrijke internationale congressen bij te wonen.” Voor meer informatie: www.dipcon2010.org.

Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Anne de Boer Martine Bruynooge Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Waternetwerk Monique Bekkenutte Postbus 70 2280 AB Rijswijk telefoon: (070) 414 47 78 fax: (070) 414 44 20 e-mail: redactie@waternetwerk.nl H2O / 12 - 2010

27


KWR: kennisleverancier voor de watercyclus KWR Watercycle Research Institute zet zich in om watervraagstukken tijdig te signaleren en op te lossen. Van knelpunten in de waterinfrastructuur tot opties voor (industrieel) afvalwater, gezondheidsrisico’s door ‘emerging compounds’ en de effecten van klimaatverandering op vegetatie en grondwater. Het KWR-onderzoek omvat de hele watercyclus. Voor de komende jaren is het onderzoek van KWR gegroepeerd rond de thema’s Gezond, Duurzaam, Efficiënt en Vooruitstrevend Water.

Afvalwater en hergebruik KWR’s onderzoek naar afvalwater, riolering en de watercyclus richt zich op het creëren van synergievoordelen door de watercyclus integraal te beschouwen op robuustheid en duurzaamheid. Dit biedt nieuwe mogelijkheden, waarbij water bijvoorbeeld een belangrijke bron voor energie en grondstoffen is. Met dit onderzoek brengt KWR watercycluspartners bij elkaar: binnen het onderzoeksprogramma Asellus werken zij met KWR en elkaar samen aan oplossingen voor hun eigen regio. Meer informatie: kijk op www.kwrwater.nl of bel 030 60 69 511.

Watercycle Research Institu te


platform

Bas Wols, KWR Watercycle Research Institute /TU Delft Jan Hofman, KWR Watercycle Research Institute / TU Delft Wim Uijttewaal, TU Delft Hans van Dijk, TU Delft

Verbeteren van drinkwaterinstallaties met computermodellering De energie-efficiëntie van drinkwaterzuiveringsinstallaties wordt grotendeels bepaald door de stroming van het water. In het bijzonder voor desinfectieprocessen, waarbij UV en/of ozon gebruikt worden, is de hydrodynamica van groot belang. Het gebruik van computermodellen als computational fluid dynamics (CFD) helpt, omdat het inzicht verschaft in de stromingspatronen en de interactie van de stroming met (bio)chemische processen. CFD-modellen zijn toegepast op ozoninstallaties en UV-reactoren en voorspellen een aanzienlijke verbetering in desinfectierendement door aanpassing van het reactorontwerp, bijvoorbeeld met extra schotten of stromingsgeleiders.

B

ij desinfectieprocessen in drinkwaterinstallaties is de stroming van het water en de ruimtelijke verspreiding van het desinfectans van groot belang voor de efficiëntie van het proces. Met behulp van CFD-modellering is het mogelijk om de desinfectie in deze installaties te voorspellen. Hierbij worden de stroming, de verspreiding van het desinfectans, en het effect op afzonderlijke deeltjes (micro-organismen) berekend, zodat voor ieder deeltje de hoeveelheid opgenomen desinfectans bepaald kan worden (UV-dosis of CT-waarde). Met behulp van deze dosis kan vervolgens de desinfectie voorspeld worden.

het k-ε-model, dat gebruik maakt van een gemiddeld snelheidsveld en een artificiële viscositeitterm om de effecten van de turbulente fluctuaties weer te geven. Een meer geavanceerd turbulentiemodel is de large eddy simulation. Dit model geeft betere resultaten, maar vergt meer rekentijd. Na de berekening van de stroming worden individuele deeltjes, die meebewegen met

de waterstroming, virtueel losgelaten in de reactor. De deeltjes simuleren de banen van bacteriën in de reactor. Vervolgens wordt de verdeling van de intensiteit van de UV-straling berekend (of voor ozonsystemen de ozonconcentratie). Door de lichtintensiteit of de ozonconcentratie te integreren over de baan van het deeltje, wordt de dosis verkregen. Voor

Afb. 1: Overzicht van onderdelen van CFD-modellering van een UV-reactor.

CFD-modellering Een CFD-model kan worden toegepast op zowel UV-reactoren als ozoninstallaties1),2). Het model deelt de installatie in kleine elementen op. Zo leg je als het ware een ‘rooster’ over de reactor heen. Vervolgens worden voor elk element apart de wiskundige vergelijkingen voor de stroming en de (bio)chemie opgelost. Afbeelding 1 geeft een voorbeeld van een CFD-berekening voor een UV-reactor met vier lampen. Bij de berekeningen moet men er rekening mee houden dat de stroming in een reactor meestal turbulent is. Verschillende wiskundige modellen kunnen deze turbulente stroming beschrijven. Een veel toegepast turbulentiemodel is

H2O / 12 - 2010

29


Afb. 2: Overzicht van stroming (links) en ozonconcentraties (rechts). Het tweede compartiment is telkens het doseercompartiment. De ozonconcentratie is genormaliseerd met de ozonconcentratie bij de instroom van de contactcompartimenten. Er is een (langzame) afbraakcoëfficiënt van 2.5E-3s voor opgelost ozon gebruikt, wat in overeenstemming is met gemeten afbraakcoëfficiënten in Leiduin6).

ozonsystemen is dit de CT-waarde: concentratie maal tijd. Door het simuleren van een groot aantal deeltjes wordt de dosisverdeling van de reactor berekend. Aan de hand van batch-experimenten3) kan een dosis-responsrelatie voor een specifiek micro-organisme worden bepaald. Door deze relatie te combineren met de dosisverdeling in de reactor, kan de desinfectie in de reactor worden berekend. De dosisverdeling is een belangrijke maat voor de efficiëntie van de reactor, omdat de lage doses beperkend zijn voor de desinfectie. Er geldt dus: hoe smaller de dosisverdeling, hoe beter de reactor. Daarnaast kan ook zonder gebruik te maken van virtuele deeltjes de concentratie van micro-organismen in de reactor berekend worden door het oplossen van de transportvergelijkingen (advectie, diffusie en afbraak). CFD-modellen zijn toegepast voor de verbetering van een ozonkelder (Leiduin, Waternet), en het ontwerp van een UV-reactor. De waterstroming is in beide voorbeelden gevalideerd met metingen en kwam goed overeen met het CFD-model.

Modellering van ozoninstallaties Waternet wil in de ozonkelder van Leiduin de vorming van desinfectiebijproducten zoals bromaat verlagen en tegelijkertijd het desinfectieniveau handhaven4),5). Optimalisatie van de stroming zal een smallere verdeling geven van CT-waarden (ozonconcentratie maal tijd), zodat de desinfectiecapaciteit verbetert. Vervolgens kan de dosering van ozon worden verlaagd, zodat de bromaatvorming vermindert. De ozonkelder bestaat uit een aantal compartimenten. In het tweede compartiment wordt ozon gedoseerd in de vorm van ozonhoudende gasbellen. Het ozongas lost op in het water en het ozonhoudende water stroomt vervolgens door de andere compartimenten, die zorgen voor voldoende contacttijd. In het CFD-model is de verspreiding van de opgeloste ozon

30

H2O / 12 - 2010

berekend, waarbij is aangenomen dat de concentratie opgeloste ozon na de bellenkolom gelijkmatig verdeeld is over de doorsnede van de installatie. De stroming in de contactcompartimenten is geoptimaliseerd in de installatie met behulp van CFD. Hierbij is een aantal varianten onderzocht. De ‘referentie’ is de situatie zoals die in Leiduin in gebruik is. Dit ontwerp, waarbij de reactor in compartimenten is verdeeld, wordt wereldwijd veel toegepast voor ozoninstallaties. Ook is gekeken naar wat er zou gebeuren als men de schotten weglaat en er één groot contactcompartiment ontstaat. Daarnaast is een situatie doorgerekend met extra

horizontale schotten om de kortsluitstromen te verminderen. Het stromingspatroon in de reactor wordt op deze manier gelijkmatiger. Ten slotte is de situatie bekeken waarbij de stroming in de opening boven en onder de schotten beïnvloed wordt door middel van stromingsgeleiders, die kortsluitstromen en grote circulaties in het compartiment moeten voorkomen. De resultaten van deze berekeningen zijn weergegeven in afbeelding 2. Voor de referentiesituatie worden hoge snelheden gemeten, wat veroorzaakt wordt door de smalle openingen boven en onder de schotten. Hierdoor ontstaat een duidelijke

Afb. 3: Overzicht van de banen van twee deeltjes in de ontwerpen: het deeltje behorend bij de laagste CT-waarde en een deeltje behorend bij een gemiddelde CT-waarde. De kleur van de baan geeft de CT-waarde aan. Deze is genormaliseerd met de beginconcentratie ozon en langzame afbraakcoëfficiënt: CT* = CT ks/C0.


platform voorkeursstroming: een klein gebiedje met hoge snelheden en een groot gebied met een recirculatiezone. Als de schotten worden weggelaten, is de voorkeursstroming nog sterker: hoge snelheden onderaan het compartiment en een zeer groot recirculatiegebied. Het plaatsen van extra horizontale schotten doorbreekt het patroon van de recirculaties in een compartiment. Dit leidt tot een gelijkmatiger verdeling van de ozonconcentratie in de compartimenten. De stromingsgeleiders hebben een soortgelijk effect. Afbeelding 3 geeft de banen van twee deeltjes weer voor ieder ontwerp: een baan behorend bij een deeltje dat de gemiddelde CT-waarde heeft ontvangen en een baan behorend bij een deeltje dat de minimale CT-waarde heeft ontvangen. Het deeltje met de minimale CT-waarde volgt de kortsluitstroming in de installatie en is kritisch voor de desinfectiecapaciteit. In de situatie zonder schotten is dit bijna een rechte lijn naar de uitgang. In de referentiesituatie loopt dit deeltje langs de schotten en de bodem of het wateroppervlak. Omdat de snelheid hier hoger is dan in de situatie zonder schotten, is de minimale CT-waarde ongeveer gelijk voor beide gevallen. De maatregelen om kortsluitstromen te verminderen, zoals extra horizontale schotten en stromingsgeleiders, lijken te werken: de minimale CT-waarden nemen toe want de banen worden langer of de snelheden lager. Het deeltje met de gemiddelde CT-waarde neemt meer ozon op dan dat met de minimale CT-waarde, omdat dit deeltje in gebieden komt met lagere snelheden of in gebieden met recirculaties. De gemiddelde CT-waarden zijn ongeveer gelijk voor de vier ontwerpen. De resultaten van de desinfectie voor de verschillende ontwerpen zijn weergegeven in de tabel. Uit de desinfectieberekening blijkt dat de maatregelen, zoals extra horizontale schotten en stromingsgeleiders, de desinfectie aanzienlijk kunnen verbeteren (toename van 27 procent ten opzichte van de referentiesituatie). De situatie zonder schotten resulteert in een verslechtering van de desinfectie, omdat een groot aantal bacteriën te lage CT-waarden krijgt. Overzicht van de desinfectie voor de verschillende ontwerpen. Uitgegaan is van de desinfectie van Cryptosporidium, gebruik makend van een ChickWatson inactivatiemodel met een gevoeligheid van de bacterie voor ozon van 0,8 l/(mg min.)7) en een beginconcentratie van ozon van 0,5 mg/l.

Afb. 4: Overzicht van de geometrie van de diverse UV-reactoren.

geoptimaliseerd. Hierbij is de verdeling van de UV-intensiteit en de stroming van het water belangrijk: de positie en snelheid waarmee micro-organismen door de reactor bewegen, bepaalt de UV-dosisverdeling. Deze verschilt per reactor en bepaalt uiteindelijk het rendement van de desinfectie. Een groot aantal verschillende typen UV-reactoren is doorgerekend met het CFD-model. Voor iedere reactor zijn hetzelfde debiet (5 l/s), lampvermogen (steeds in totaal 200 W UVC) en transmissie van het water (80 procent over 1 cm) gebruikt. Zowel bestaande als nieuwe reactorontwerpen zijn doorgerekend. Voor de desinfectie is uitgegaan van de kinetiek van de inactivatie van Bacillus subtilis-sporen3)). Afbeelding 4 geeft een overzicht van de geometrie van de gebruikte reactoren, onderverdeeld in drie categorieën: referentiereactoren. Deze categorie bevat bestaande reactoren in onderzoek of in de praktijk. De bench scale-reactor is een onderzoeksreactor, die onder meer gebruikt is voor validatie van de snelheidsvelden. Een aanpassing van dit ontwerp met smallere lampen en een beter gestroomlijnde reactorvorm is eveneens onderzocht. Daarnaast is uit de praktijk een full scale-reactor met loodrecht-aangestroomde lampen doorgerekend en een annulaire reactor;

desinfectie (log-eenheden)

referentie

1,48

geen schotten

1,18

extra horizontale schotten

1,88

stromingsgeleiders

1,86

Modellering van UV-reactoren Voor het ontwerp van UV-reactoren is het van belang om voor voldoende verwijdering van bacteriën te zorgen bij een zo laag mogelijk energieverbruik. Met behulp van CFD-modellen kan het ontwerp worden

annulaire reactoren. In deze categorie zijn alleen annulaire reactoren onderzocht waarin maatregelen zijn genomen om de menging te bevorderen (helische stroming en statische menger) en om het lichtveld gelijkmatiger te verdelen (variatie van

de diameter van de quartz-buis rond de UV-lamp). Beide maatregelen hebben als doel om de dosisverdeling te versmallen en daarbij de efficiëntie te vergroten; cross-flow-reactoren. In deze categorie zijn reactoren ondergebracht waarin de lampen loodrecht worden aangestroomd. Gezocht is naar maatregelen om de stroming te optimaliseren, zoals stroomlijning van de reactorvorm of een rooster van lampen en schotten, zoals in de ozoninstallatie.

De ruimtelijke verdeling van UV-intensiteit en de stroming van het water verschillen per reactor, zodat ook de banen en snelheden van micro-organismen sterk verschillen. Dit leidt tot grote verschillen in desinfectiecapaciteit van de reactoren (zie afbeelding 5). De bench scale-reactor uit de eerste groep is niet erg efficiënt, maar deze reactor kan aanzienlijk worden verbeterd door stroomlijning en verkleining van de lampdiameter. De andere bestaande reactoren lijken het goed te doen. De beste reactor is te vinden in de tweede groep: de annulaire mengreactor. Hier is de UV-dosisverdeling smal, omdat door de menging alle deeltjes dicht bij de lamp komen. Het verschil tussen de annulaire reactor met een kleine en een grote lampdiameter is klein, oftewel de grootte van de lampdiameter voor de annulaire reactor heeft weinig effect op de desinfectie. Uit de resultaten van de loodrecht aangestroomde reactoren (de laatste groep) blijkt dat de reactor met een rooster van lampen niet goed werkt, omdat de gebieden in de hoeken van de reactor een te lage UV-dosis ontvangen. H2O / 12 - 2010

31


Afb. 5: Overzicht van desinfectie voor de diverse UV-reactoren.

CFD als ontwerpgereedschap De voorbeelden geven aan dat CFD-modellering bijdraagt aan een beter ontwerp van installaties. Een bestaande ozoninstallatie is verbeterd door het plaatsen van extra horizontale schotten, zodat de kortsluitstromen worden verminderd. Hierdoor kan de ozondosering worden verlaagd, zodat de vorming van bijproducten (bromaat) vermindert, terwijl de desinfectiecapaciteit gelijk blijft. Uit de simulaties van de UV-reactoren blijkt dat de hydrodynamica van groot belang is voor de efficiëntie van het systeem. Daardoor kan de verwijdering van micro-organismen per reactor sterk verschillen. Een annulaire reactor, die is ontworpen als een statische menger, geeft de beste resultaten. De belangrijkste ontwerpregels voor desinfectie-installaties blijken: • het stroomlijnen van de installatie om grote recirculaties te voorkomen, • het voorkomen van kortsluitstromen met behulp van schotten of stromingsgeleiders, • het genereren van extra menging met behulp van schotten of manipulatie van de instroom of uitstroom. Voor het verbeteren van de prestaties van ozon- of UV-installaties zijn CFD-modellen onontbeerlijk: zij maken het mogelijk de beoogde verbeteringen goed in te schatten en zodoende tot het juiste ontwerp te komen. Daarnaast is het CFD-model geschikt als gereedschap om de sturing van UV-installaties te optimaliseren, zodat energie kan worden bespaard, bijvoorbeeld door de dosis te sturen op basis van inkomende waterkwaliteit (UV-transmissie). Naast de optimalisatie van desinfectiesystemen kan CFD in de watersector ook

32

H2O / 12 - 2010

gebruikt worden voor het optimaliseren van pelletreactoren, (membraan)filtratie, reinwaterkelders, actiefslibsystemen en verdeelsystemen in pompstations. LITERATUUR 1) Sozzi D. en F. Taghipour (2006). UV reactor performance modeling by Eulerian and Lagrangian methods. Environmental Science and Technology nr. 5, pag. 1609-1615. 2) Wols B., J. Hofman, W. Uijttewaal, L. Rietveld en H. van Dijk (2010). Evaluation of different disinfection calculation methods using CFD. Environmental Modelling and Software nr. 4, pag. 573-582. 3) Hijnen W., E. Beerendonk en G-J. Medema (2006). Inactivation credit of UV radiation for viruses, bacteria and protozoan (oo)cysts in water: A review. Water Research nr. 1, pag. 3-22. 4) Kappelhof J., L. van Breukelen, Y. Dullemont, P. Nienhuis en R. van der Aa (2007). Desinfectiescenario’s Leiduin. Intern rapport Waternet. 5) Smeets P. (2008). Stochastic modelling of drinking water treatment in quantitative microbial risk assessment. TU Delft. PhD thesis. 6) Van der Helm A. (2007). Integrated modeling of ozonation for optimization of drinking water treatment. TU Delft. PhD thesis. 7) Rennecker J., B. Marinas, J. Owens en E. Rice (1999). Inactivation of Cryptosporidium parvum oocysts with ozone. Water Research nr. 11, pag. 2481-2488. 8) Wols B. (2010). CFD in drinking water treatment. TU Delft. PhD thesis.

Een uitgebreide verhandeling over CFD-modellering in drinkwaterinstallaties is te vinden in het proefschrift van Bas Wols, getiteld ‘CFD in drinking water treatment’8). De achtergronden van het CFD-modelleren, validatietechnieken, toepassingen voor ozon en UV en ontwerprichtlijnen voor reactoren komen hierin aan bod. De openbare verdediging van het proefschrift vindt plaats op 21 juni om 15.00 uur in de aula van de TU Delft. Het project is gefinancierd door de TU Delft, het bedrijfstakonderzoek van de drinkwaterbedrijven en KWR Watercycle Research Institute. Voor de laatste twee jaar is het medegefinancierd in het TTIW van Wetsus.


platform

Martijn Groenendijk, Brabant Water Stephan van de Wetering, Brabant Water Harry Boukes, Brabant Water Jan Eerhart, Provincie Noord-Brabant

resultaten proef met winning en behandeling brak grondwater Brak grondwater kan om verschillende redenen een aantrekkelijke grondstof zijn voor de drinkwaterbereiding. Het is ruim beschikbaar en is minder antropogeen beïnvloed, omdat het zich dieper in de bodem bevindt. Verder kan met de winning van brak grondwater de verzilting van bestaande winvelden worden gestabiliseerd of zelfs teruggedrongen. Het onderzoek naar de inzet van brak grondwater biedt veel mogelijkheden voor gebieden met weinig zoet grondwater en is ook mondiaal toepasbaar. In Zevenbergen is de proefinstallatie op praktijkschaal voor de winning en zuivering van brak grondwater nu een half jaar in bedrijf. De installatie functioneert probleemloos. Daarmee worden de verwachtingen bevestigd. Een overzicht van de resultaten van deze proef en de potentie voor toepassing in de praktijk.

O

m de haalbaarheid en potentie van toepassing van brak grondwater in de praktijk te onderzoeken voert Brabant Water gedurende vier jaar een proef uit in Zevenbergen (gemeente Moerdijk). De Provincie NoordBrabant ondersteunt het onderzoek financieel met een subsidie. Het onderzoek moet uitsluitsel geven over de effecten bij het gebruik van brak grondwater en het infiltreren van membraanconcentraat in de diepere ondergrond. Het praktijkonderzoek zal zowel technisch als bestuurlijk aangeven in hoeverre brakwaterwinning in Brabant werkelijk haalbaar is. De haalbaarheid hangt onder meer af van de kosten van opschaling op basis van de praktijkresultaten en de benodigde

hoeveelheid energie. Technisch zou verstopping van de membranen en de infiltratieput de haalbaarheid kunnen beïnvloeden. Anders dan gebruikelijk wordt niet met anti-scalants gewerkt om de vorming van chemische neerslag in het concentraat tegen te gaan. De recovery van de membranen is dan wel lager. Het beheersen van neerslagvorming in de omgekeerde osmose-installatie en in de bodem nabij de infiltratieput vormt een belangrijk onderzoeksdoel in de pilot. Daarom is in dit onderzoek aandacht voor bodemchemische reacties die optreden tussen geïnfiltreerd water en de bodemmatrix. In dit artikel staan de eerste antwoorden op de belangrijkste onderzoeksvragen.

Tabel 1: Overzicht van benodigde vergunningen.

Vergunningen Het verkrijgen van de benodigde vergunningen voor de brakwaterproef is een complex proces. De benodigde vergunningen zijn ondergebracht bij vier overheden (zie tabel 1). In totaal waren met de afhandeling van de vergunningaanvragen bijna 20 maanden gemoeid. Opvallend was dat het ministerie van Economische Zaken in eerste instantie ten aanzien van de milieuvergunning bevoegd gezag was. Inmiddels is de wetgeving gewijzigd (Wet milieubeheer artikel 8.2, lid 3) en is de gemeente Moerdijk het bevoegde gezag. Belangrijk element bij de beoordeling van een brakwaterwinning is het terugbrengen van water met een hogere zoutconcentratie in de diepere ondergrond. De huidige wetgeving stelt hieraan bijzondere eisen.

Opzet van de praktijkproef

type vergunning

bevoegd gezag

mijnbouwvergunning

Economische Zaken

mijnbouwopslagvergunning

Economische Zaken

opslagplan

Economische Zaken

bouwvergunning

gemeente

milieuvergunning

Economische Zaken

Wvo-vergunning

waterschap

onttrekkingsvergunning

provincie

Eind 2009 is de installatie voor het winnen en zuiveren van brak grondwater in Zevenbergen na een bouwtijd van zes maanden in gebruik genomen. De zuivering bestaat uit een omgekeerde osmose met een capaciteit van 50 kubieke meter per uur. De RO-installatie wordt gevoed met anaeroob brak grondwater. Na een voorzuivering met kaarsenfilters (10 en 1 µm) wordt het water gezuiverd met RO-membraanfiltratie. Om zonder dosering van chemicaliën te kunnen werken, wordt de installatie de eerste maanden bedreven met een recovery van 50 procent. De recovery zal worden verhoogd, nu in de praktijk blijkt dat de installatie en infiltratie H2O / 12 - 2010

33


in de ondergrond, maar is mogelijk ook een aanwijzing dat het concept van de zogeheten zoethouder in de praktijk goed werkt. De trend in het chloridegehalte wordt nauwgezet gevolgd door de hydrologen en wordt hier verder niet beschreven. Uit de maandelijkse bemonsteringen van het waarnemingsfilter valt af te leiden dat een aantal parameters nog niet oploopt. Vooralsnog lijkt het er op dat sprake is van het instellen van een nieuw chemisch evenwicht tussen grondwater en bodemmateriaal via adsorptie. Er zijn nog geen signalen dat oververzadiging leidt tot neerslag van zouten in het bodemmateriaal.

Van zoethouder naar zoetmaker

De proefinstallatie in Zevenbergen.

van het concentraat zonder probleem verloopt. De concentraatstroom van 25 kubieke meter per uur wordt anaeroob weer terug in de bodem gebracht. Het permeaat wordt verder opgewerkt in de bestaande zuivering. Met twee waarnemingsputten wordt de verspreiding van het concentraat in de bodem gevolgd.

Resultaten pilot brakwater De proefinstallatie is zonder technische problemen in bedrijf genomen en tot het moment dat het artikel wordt geschreven (acht maanden later) is de installatie onafgebroken in bedrijf geweest. De infiltratie van het concentraat verloopt tot dusver ook zonder problemen. Het brakke grondwater wordt op een diepte van 100 meter gewonnen. De ruwwaterkwaliteit is vermeld in tabel 2.

capaciteit van 25 kubieke meter per uur in de bodem gebracht op een diepte van 175 meter. Uit afbeelding 2 blijkt dat de benodigde infiltratiedruk tot nu toe erg stabiel is. Het geĂŻnfiltreerde concentraat bereikte na tien dagen infiltratie het eerste waarnemingsfilter. De passage van het front brak concentraat langs het waarnemingsfilter is door een geleidbaarheidsmeting goed waar te nemen (zie afbeelding 3). Opmerkelijk is dat het chloridegehalte in het gewonnen brakke grondwater gedurende de proef daalde van 320 naar 280 mg/l. Dit kan liggen aan lokale omstandigheden

Tabel 2: Gemiddelde kwaliteit brak grondwater, permeaat en te infiltreren concentraat.

parameter (eenheid)

Het onderhoud van de installatie beperkt zich tot op heden tot het periodiek vervangen van de 10 en 1 Âľm kaarsenfilters als voorzuivering voor de omgekeerde osmose. In het eerste half jaar waarbij gedraaid werd met een recovery van 50 procent, is geen scaling of vervuiling op de membranen waargenomen. De hoge concentratie borium die ook in het permeaat hoog blijft, vroeg wel aandacht. Het anaerobe concentraat wordt met een Afb. 1: Schematische weergave brakwaterconcept.

De resultaten in de praktijkproef wijzen uit dat er geen problemen zijn met de bedrijfsvoering en waterkwaliteit. De winning en zuivering van brak grondwater is tot op heden een stabiel en betrouwbaar concept. Het meest opmerkelijke feit is dat de concentratie chloride langzaam blijft dalen na zes maanden van continue onttrekking uit de winput. Tot op heden hebben drinkwaterbedrijven de inzet van brak grondwater altijd gemeden. Zodra in een winning in de nabijheid van het zoet/zoutgrensvlak te veel werd onttrokken, was het oplopen van de concentratie aan chloride vrijwel altijd het signaal om de onttrekking te reduceren. Het gevolg is dat de koppeling tussen meer onttrekken en als gevolg daarvan het oplopen van de concentratie aan chloride zich heeft genesteld in het denken binnen de drinkwatersector. Nu in deze praktijkproef wordt waargenomen dat de concentratie aan chloride afneemt als juist op grotere diepte het brakke grondwater wordt gewonnen, prikkelt het om na te denken of er geen andere processen spelen. Zou het niet zo zijn

brak water

permeaat

concentraat

boor (Âľg/l)

720

270

1300

calcium (mg/l)

123

<1

260

chloride (mg/l)

311

<1

610

geleidbaarheid (mS/m)

138

<2

255

natrium (mg/l)

172

<3

330

sulfaat (mg/l)

<5

<1

9

waterstofcarbonaat (mg/l)

375

<10

735

Tabel 3: Vergelijking kosten en energie in huidige situatie en bij gebruik brak grondwater

34

H2O / 12 - 2010

exploitatiekosten brak grondwater1)

0,47 euro/m3

exploitatiekosten drinkwater BW gemiddeld2)

0,45 euro/m3

exploitatiekosten drinkwater Nuland2)

0,70 euro/m3

energieverbruik brak grondwater3)

0,45 kWh/m3

energieverbruik drinkwater Nuland4)

0,418 kWh/m3


platform De proefinstallatie met brak water in Zevenbergen maakt deel uit van een bedrijfstakonderzoek waarin ook de proef van Vitens in Noardburgum wordt meegenomen. Kennis, ervaringen en resultaten van beide onderzoeken worden periodiek uitgewisseld. De gezamenlijke resultaten komen beschikbaar voor de drinkwatersector tijdens een workshop op 5 oktober in het Waterhuis in Nieuwegein.

Afb. 2: De infiltratiedruk.

dat de toevoer van zout water gelimiteerd is, omdat het uit fijnere en diepere bodemlagen afkomstig is met een lage permeabiliteit? Zou meer onttrekken dan niet bij uitstek leiden tot het aantrekken van zoet water dat via de beter doorlatende lagen makkelijk kan toestromen? Hebben we hier dus te maken met de ‘zoetmaker’ in plaats van de ‘zoethouder’. Hoe werkt deze ‘zoetmaker’? Om de toepasbaarheid op andere locaties te begrijpen, zal de komende vier jaar dit aspect in het onderzoek veel aandacht krijgen.

en zuivering van brak grondwater bij een productievolume van 200 kubieke meter per uur en bij een recovery van de RO-installatie van 50 procent leidt tot een kostprijs van 0,55 euro per kubieke meter geproduceerd drinkwater. Bij een stijging van de recovery tot 75 procent daalt de kostprijs tot 0,47 euro per kubieke meter. Tabel 3 geeft het overzicht van de productiekosten van Nuland en het energieverbruik. Uit dit overzicht blijkt dat de winning en zuivering van brak grondwater financieel aantrekkelijk is.

Praktijkvoorbeeld Nuland

Conclusie

Eén van de locaties waar Brabant Water tot dusver geneigd is om het brak grondwater te mijden en de winning zelfs te reduceren, is waterproductiebedrijf Nuland. Er zijn nu al problemen met brak water in de diepe winning in Nuland. Brabant Water gaat de mogelijkheid onderzoeken om deze winvergunning op termijn toch weer volledig in te kunnen zetten. Een grotere winhoeveelheid in Nuland vormt de aanleiding om een bureaustudie uit te voeren naar de toepassing van het concept van brak grondwater op basis van de resultaten van de pilot in Zevenbergen. De bureaustudie is uitgevoerd door DHV. Becijferd is dat een installatie voor de winning

Op basis van de resultaten van de praktijkproef in Zevenbergen en de bureaustudie lijkt het aantrekkelijk brak water toe te passen. De pilot heeft laten zien hoe het infiltreren van concentraat van brak grondwater qua vergunningen verloopt. Tot op heden verloopt de proef hydrologisch en procestechnisch voorbeeldig en zijn er geen verrassingen. Een mogelijke toepassing van de inzet van brak grondwater is de winning in Nuland, waar het brakke diepe grondwater de bestaande winning, zuivering en waterkwaliteit bedreigt. Brabant Water en de Provincie Noord-Brabant zullen met elkaar in overleg gaan over de resultaten van de

proef in Zevenbergen. De winning van brak water kan ook voor andere toepassingen én voor de drinkwatervoorziening van belang zijn. Wellicht moeten specifieke regels in acht worden genomen bij het terugbrengen van water met een hoge(re) zoutconcentratie in de ondergrond. NOTEN 1) Kosten inclusief winning, waarnemingsfilters, zuivering en infiltratie brak grondwater, kosten grondwaterbelasting (nihil) en exclusief kosten voor kelders en pompgebouw. 2) Kosten inclusief winning, zuivering, opslag en pompgebouw alsmede inclusief grondwaterbelasting. 3) Energieverbruik inclusief winning, zuivering en infiltratie, gebaseerd op m3 geproduceerd permeaat. Energieverbruik exclusief de hogedrukpompen. 4) Energieverbruik inclusief winning, zuivering en hogedrukpompen.

Afb. 3: De passage van het concentraat bij het eerste waarnemingsfilter.

H2O / 12 - 2010

35


Theo Claassen, Wetterskip Fryslân Iwona Meijer-Bielenin, Wetterskip Fryslân

Waterkwaliteit Westerplas op Schiermonnikoog is verslechterd Voor de drinkwatervoorziening op Schiermonnikoog wordt van oudsher grondwater gewonnen in de Hertenbosvallei. Vanaf 1996 is die winning gedeeltelijk verplaatst naar het Westerplasgebied en in november van dat jaar in gebruik genomen. Om ook daar verdrogingsproblemen te voorkomen, is vanaf eind 1996 oppervlaktewater uit de Banckspolder naar de Westerplas verpompt. Deze grondwaterwinning en inlaat van polderwater leidden al snel tot berichten van verzoeting en eutrofiëring van de Westerplas. De inlaat van polderwater is eind 2006 gestopt; de grondwaterwinning aldaar heeft nog steeds plaats. De vraag is nu welke verandering in waterkwaliteit zich in de Westerplas heeft voorgedaan, wat daarvan de mogelijke oorzaken zijn en of die verandering is gestopt na beëindiging van inlaat van polderwater. Op basis van waterkwaliteitsgegevens over 1993, 1997, 2002, 2006, 2007 en 20081) wordt geprobeerd enige helderheid te verschaffen in het nu troebele water van deze duinplas.

Afb. 1: De westkant van Schiermonnikoog met de Westerplas, Hertenbosvallei en Banckspolder.

D

e Westerplas is ontstaan in een geulrestant van een voormalig brak, niet bedijkt kweldergebied aan de westkant van Schiermonnikoog. In 1964 is dat kweldergebied met een stuifdijk afgesloten van de zee en ontstond de Johannespolder. Het gehele Westerplasgebied, met een oppervlakte van 36 hectare, wordt aan de oostzijde begrensd door de polderdijk en verder door fietspaden (zie kaart). Een gedeelte van dit omdijkte gebied kwam onder water te staan: dat werd de Westerplas met een wateroppervlakte van 15 tot 18 hectare (afhankelijk van de hoogte van het waterpeil). De plas is ondiep: ‘s zomers circa een halve tot één meter, met plaatselijk een diepere geul van 1,5 meter. De seizoens-

36

H2O / 12 - 2010

variatie tussen lagere zomer- en hogere winterwaterstanden bedraagt normaliter 0,3 tot 0,5 meter. De bodem (zwak lemig fijn zand) is bedekt met vijf tot tien centimeter slib met een gehalte van organische stof van ongeveer acht procent.

Drinkwaterwinning Vanaf 1950 is in toenemende mate grondwater gewonnen in de Hertenbosvallei. Dat leidde ter plekke tot daling van het grondwater met 70 centimeter. In 1993 begon het proefproject Integraal Waterbeheer om de verdroging en de effecten daarvan te verminderen. Eind 1996 is de verplaatsing van de drinkwaterwinning gerealiseerd, met in dat jaar een eerste

grondwaterwinning van 5.596 kubieke meter (vier procent van de totale winning). Vanaf begin 1997 resulteerde dit in het gedeeltelijk (ongeveer de helft van circa 150.000 kubieke meter per jaar) verplaatsen van de grondwaterwinning van de Hertenbosvallei naar de Westerplas en het gelijktijdig inpompen van water uit de agrarische Banckspolder naar de Westerplas om daar de zoetwaterbel te voeden. Natuurmonumenten wilde daarbij de garantie dat alleen polderwater in de Westerplas wordt ingelaten op momenten dat de kwaliteit goed is, gelet op onder andere zout- en voedingsstoffengehalte2). In 1999 was het voornemen nog steeds de


platform en zilte waterranonkel zijn nu niet meer aangetroffen; schedefonteinkruid en zannichellia wel, echter nog slechts sporadisch. Het polderwater heeft (in tegenstelling tot chloride) in 2006 iets hogere gehalten dan de plas voor bicarbonaat en sulfaat; resp. 4,65 mg H2CO3/l in de sloot en 3,65 mg H2CO3/l in de Westerplas en 13 mg SO4/l in het polderwater en 8 mg SO4/l in de Westerplas in 20061). Deze verhoogde macroionengehalten van het inlaatwater kunnen een prikkel zijn (geweest) voor interne mobilisatie van nutriënten7), met name fosfaat.

Eutrofiëring van de plas

waterwinning geheel naar de Westerplas te verplaatsen; 2005 werd als jaartal genoemd3). De inlaat van polderwater heeft de verzoeting van de plas, voor zover nog enigszins brak, versneld. Intussen is die inlaat om waterkwaliteitsredenen in oktober 2006 gestopt. De grondwateronttrekking vindt nog steeds plaats. In die tien jaar (1997 tot en met 2006) is jaarlijks gemiddeld ruim 100.000 kubieke meter polderwater ingepompt en ruim 70.000 kubieke meter grondwater onttrokken. Een jaarlijks polderbijdrage van ruim 100.000 kubieke meter water komt overeen met ongeveer tweederde van het volume, ofwel de plas werd jaarlijks voor tweederde gevuld met polderwater. Door de inlaat van polderwater is het waterpeil in de plas aanzienlijk (40 tot 50 cm) verhoogd en is het verschil tussen lager zomerpeil en hoger winterpeil iets verkleind (met 15 tot 30 cm).

Verzoeting van de plas De Westerplas behoort tot de permanente zoete duinplassen. Iwaco4) gaf in 1995 aan dat de verzoeting, nadat de plas in 1962 was afgesloten, vrijwel compleet is. Op basis van waterkwaliteitsgegevens uit 1993 concludeerde Iwaco dat verzoeting al geheel is opgetreden. Chloridegehalten varieerden in dat jaar van 97 (winter) tot 166 mg/l (zomer) (zie afbeelding 2). Opvallend is de opgetreden verzoeting na inlaat van polderwater. Het chloridegehalte van het grondwater in het aangrenzende duingebied ligt met circa 50 mg/l flink lager.

De naastgelegen dijkssloot in de Banckspolder vangt kwelwater uit de duinen af, wat daar resulteert in een chloridegehalte van ongeveer 75 mg/l. De ionenratio (Ca/ Ca + Cl) in de plas varieert van 0,46 tot 0,60 met EGV-waarden van 450 tot 650 µS/cm. Dit duidt niet op aanwezigheid van kwelwaterinvloed van lithotroof grondwater vanuit de duinen. Het calciumgehalte is in de loop der jaren iets afgenomen (van 54 mg/l in 1993 naar 38 mg/l in 2008)1). Vanuit de plas treedt wegzijging op naar de polder en het wad (door de grondwaterwinning zal die wegzijging waarschijnlijk zijn toegenomen). Verder stelde Iwaco inzake de inlaat van water uit de Banckspolder dat ‘problemen met de eutrofiëring niet te verwachten zijn, omdat het water vanuit een schoon gebied wordt toegevoerd en in geval van calamiteiten de toevoer van oppervlaktewater kan worden gestaakt’. Uit een langlopende vegetatiestudie van een begraasd gebied binnen het Westerplasgebied blijkt tussen 1993 en 1999 nauwelijks verandering te zijn opgetreden in ruwe bies en heen. De gemeenschappen van oeverkruid en kleine zeggen zijn achteruitgegaan. In de vallei is een achteruitgang waargenomen van lidsteng, zilte waterranonkel en zeerus, duidend op verzoeting en wijziging in de waterhuishouding5). Die uit de vegetatie afgeleide verzoeting blijkt ook als de soortenlijsten uit 19934) worden vergeleken met die uit 20086). Snavelruppia

Afb. 2: Verloop van het chloridegehalte in de Westerplas in 1993, 1997, 2002, 2006, 2007 en 2008 én in de poldersloot in 2006.

Waterkwaliteitsgegevens van de plas zijn zoals gezegd beschikbaar van 1993, 1997, 1999, 2002, 2006 en 2008. In 2006 is, naast de Westerplas, ook de sloot van waaruit polderwater wordt ingelaten in de plas bemonsterd. In 2008 had tevens een vegetatiekartering en visstandmonitoring plaats6). Uit eerdere karteringen5) werd geconcludeerd dat het Westerplasgebied eutrofer is geworden, gebaseerd op toename van overstromingsgraslanden en de gemeenschap van steenbies en grote lisdodde. De in 2008 uitgevoerde vegetatiekartering en soortinventarisatie duidt ook op een toegenomen eutrofiëring en een sterk eutroof milieu. Onderwatervegetatie is zo goed als afwezig en langs de oever worden riet en bitterzoet (veel), harig wilgenroosje, kleine en grote lisdodde en watermunt (weinig) aangetroffen. De rietvegetatie is de laatste jaren wel enorm geslonken en open waterriet is zo goed als verdwenen. Stoppels onder water en luchtfoto’s geven aan dat een strook van circa 25 meter rondom de plas is verdwenen. De totale fosfaatgehalten zijn weergegeven in afbeelding 3. Direct tijdens de inlaat van het eerste polderwater in 1997 was nog geen verhoging waarneembaar van het fosfaatgehalte in de plas, integendeel. Hooguit in voor- en najaar 1997 waren de fosfaatgehalten iets verhoogd ten opzichte van 1993. Beide jaren blijft het fosfaatgehalte beneden 0,3 mg/l. De jaren daarna (2002, 2006, 2007 en 2008) schoot de concentratie fosfaat (vrijwel geheel gemeten als orthofosfaat) ‘s zomers omhoog tot 0,9 mg/l in 2006. Vanaf 2002 was het fosfaatgehalte zomers steeds hoger dan 0,3 mg/l, waarbij dit niveau steeds eerder in het jaar werd overschreden. Na

Afb. 3: Verloop van het totale fosfaatgehalte in de Westerplas in 1993, 1997, 2002, 2006, 2007 en 2008 én in de poldersloot in 2006.

H2O / 12 - 2010

37


beëindiging van inlaat van polderwater (oktober 2006) trad (in 2007 en 2008) nog geen afname op van het fosfaatgehalte. Deze stijging in fosfaatconcentraties kan verklaard worden uit een directe fosfaatbijdrage via het ingelaten polderwater en uit opgetreden interne eutrofiëring. Opmerkelijk is het seizoenspatroon met lage winter- en hoge zomerwaarden. Ook ‘s winters werd regelmatig polderwater ingelaten met relatief hoge fosfaatwaarden (zie afbeelding 3), maar de fosfaatconcentratie in het water van de plas liet daardoor geen concentratieverhoging zien. Dit wijst op fosfaataccumulatie in de waterbodem ‘s winters en fosfaatnalevering uit de waterbodem ‘s zomers. Inlaat van gebiedsvreemd (polder) water en hoge watertemperaturen zomers zijn de prikkels achter dit proces van (interne) eutrofiëring7). Voor totaal stikstof is het beeld minder duidelijk. Noch een invloed van ingelaten polderwater, noch het optreden van interne eutrofiëring is herkenbaar. Met uitzondering van het voorjaar 1997 vertoonde het verloop een seizoenspatroon met hogere zomerwaarden, zij het veel minder uitgesproken dan voor fosfaat. Sowieso heeft de plas in 1997 de hoogste stikstofwaarden, mogelijk veroorzaakt door een grote (first flush) vracht vanuit de polder (het eerste jaar van polderwaterinlaat). De stikstofwaarden in 2008 lagen het gehele jaar lager dan in 1993. Van beide nutriënten lijkt een overmaat aanwezig, dus niet limiterend voor primaire productie. Wel zijn verschillen tussen plas en polder en tussen de jaren opmerkelijk. De N/P-verhouding in 1993 (voor de inlaat van polderwater) was hoog, met waarden groter dan 15. Dit duidt op fosfaat- in plaats van stikstoflimitatie. In de jaren daarna daalde deze N/P-verhouding sterk, met in de zomerperiode juni t/m augustus waarden lager dan 10. Dat duidt op een relatieve toename van en overschot aan fosfaat en bijgevolg eerder stikstof- dan fosfaatlimitatie. De N/P-verhouding van het ingelaten polderwater in combinatie met de hoge fosfaatgehalten (zie afbeelding 3) en de lage stikstofgehalten in dat polderwater verklaren deze ommekeer in meest-limiterend nutriënt. Ook na de beëindiging van inlaat van polderwater (vanaf oktober 2006) was in de jaren 2007 en 2008 nog geen verschuiving

soort

biomassa (kg/ha)

aantallen (per ha)

blankvoorn

22,8

3971

driedoornige stekelbaars

0,2

588

235,4

161

tiendoornige stekelbaars

>0

45

zeelt

8,2

22

totaal

266,6

4787

aal

Bestandsschatting uitgevoerd middels Piscaria6).

terug waarneembaar: het fosfaatgehalte bleef nog hoog en de N/P-verhouding laag. De zomergemiddelde N/P-verhouding in de plas voor de zes onderzochte jaren bedroeg respectievelijk 24, 21, 7, 13, 10 en 10. Van de sloot (in 2006) was die 3.

Chlorofyl en fytoplankton In 1997, 2002 en 2007 was, ten opzichte van 1993, een kortstondige zomerpiek in chlorofylwaarden zichtbaar (zie afbeelding 4). In 2008 was het water niet meer groen gekleurd door algen. Het slechte doorzicht door veel zwevende stof kan algengroei vanwege lichtlimitatie hebben beperkt. Die vertroebeling door zwevende stof kan op haar buurt zijn aangezet door het verdwijnen van de waterplanten en oevervegetatie (in de vorm van een brede rietkraag) in combinatie met bioturbatie door meer watervogels. Blauwalgen komen weinig voor, ondanks de nutriëntenrijke condities. Mogelijk vond in de loop der jaren een geringe verschuiving plaats van ‘overige algengroepen’ (zoals Cryptophyceae, Chrysophyceae en flagellaten) naar groenalgen (Monoraphidium, Scenedesmus en Chlorococcales). Zo’n verschuiving was ook in 2008 herkenbaar gedurende het verloop van de seizoenen.

Water- en oeverplanten Bij de vegetatieopname en -kartering in juli 2008 zijn in het water nauwelijks waterplanten aangetroffen: noch soorten, noch hoeveelheden. In het water werden zannichellia, schedefonteinkruid en tenger fonteinkruid aangetroffen, samen

Afb. 4: Verloop van het chlorofylgehalte in de Westerplas in 1993, 1997, 2002, 2007 en 2008.

minder dan één procent bedekking. In de merendeels afgegraasde (riet)oever werden riet, bitterzoet, harig wilgenroosje, watermunt en kleine en grote lisdodde aangetroffen. De bedekking van de vegetatie was echter miniem6). In het verleden werden meer water- en oeverplanten aangetroffen met submerse bedekkingspercentages van vijf tot 20 procent1). De achteruitgang in begroeiing is dramatisch te noemen.

Macrofauna In 2008 zijn de drie monsterpunten in de plas bemonsterd op macrofauna. De gevonden taxa wijzen op een organisch substraat met een matige tot slechte zuurstofhuishouding. Oligochaeten (wormen) en Diptera (muggenlarven) overheersen in de monsters. Op een plek komen daarnaast ook veel Crustacea (Asellus) voor. Soorten van structuurrijke of stevige habitats (planten of zand) komen weinig voor.

Vissen In september 2008 is de visstand in de plas bemonsterd met fuiken, zegen, steeknet en electrovisapparatuur. Dat leverde een bijzonder (abnormaal) beeld op. Er werden slechts vijf soorten aangetroffen: paling, blankvoorn, zeelt, drie- en tiendoornige stekelbaars. De bestandsschatting van deze monitoring, exclusief de fuikenvangsten, waarbij 7 zeelten, 49 palingen en 296 blankvoorns werden gevangen, is opgenomen in de tabel hierboven. Paling en zeelt betroffen vrijwel uitsluitend grote exemplaren, blankvoorn meest tussen acht en tien centimeter. De grote palingen en de geringe stekelbaarsjespopulatie duiden op een van zee geïsoleerde vispopulatie. De huidige slechte waterkwaliteit (troebel water zonder waterplanten) wordt niet toegeschreven aan deze visstand; bodemwoelende of zoöplankton etende vis is immers nauwelijks aanwezig.

Vogels De vogelstand is de laatste jaren waarschijnlijk aanzienlijk veranderd. Vooral meer grazende (grauwe) ganzen hebben een behoorlijke aanslag gedaan op de rietvegetatie rondom de plas. Een brede gordel waterriet is in enkele jaren geheel verdwenen. In hoeverre dit een op zichzelf staande gebeurtenis is of er dat samenhang bestaat met de veranderende waterhuishouding (hogere waterstanden) is niet

38

H2O / 12 - 2010


platform duidelijk. Exacte cijfers ontbreken. Natuurmonumenten verwoordt zijn indruk als volgt: ‘Het aantal op de Westerplas verblijvende winterganzen is sterk wisselend, maar in recente jaren (vanaf ongeveer 2003) in sterk toenemende aantallen, variërend van nul tot wel 1300 op een moment. Deze dieren foerageren veelal in het Lauwersmeergebied en omstreken en slapen (van circa 18.00 uur tot de volgende dag 09.00 uur) op de Westerplas. De ontwikkeling van de in de Westerplas broedende grauwe ganzen is van een paar in 1998 opgelopen tot 60 à 70 broedparen anno 2010. Deze zijn vermoedelijk de oorzaak van de geconstateerde vraat aan riet’ (mondelinge mededeling Otto Overdijk, 2010).

Temperatuur Naast en bij vorengenoemde zaken speelt mogelijk klimaatverandering een rol. De hogere temperaturen van de laatste decennia kunnen ‘s zomers stimulerend hebben gewerkt op denitrificatie en verlaging van de stikstofgehalten en op verhoging van de fosfaatgehalten door stimulering van nalevering van fosfaat uit de in de winter opgeladen waterbodem. De zomergemiddelde gemeten watertemperatuur voor de zes onderzochte jaren bedroeg respectievelijk 15, 17, 17, 19, 17 en 18 °C.

Conclusies De Westerplas heeft momenteel een slechte waterkwaliteit. Dat uit zich in extreem hoge nutriëntengehalten (‘s zomers lijken noch fosfaat, noch stikstof limiterend), een slecht doorzicht en afwezigheid van noemenswaardige waterplanten. Ook de oevervegetatie in de vorm van een brede rietkraag is in relatief korte tijd vrijwel geheel verdwenen. In 1993 en de eerste jaren daarna was de waterkwaliteit beter met lagere fosfaatgehalten en meer vegetatie. Deze bevinding sluit aan bij de MER-evaluatie drinkwaterwinning8): ‘Rond de Westerplas is door het veranderende hydrologische regime, met inlaat van oppervlaktewater uit de Banckspolder, de eutrofiëring toegenomen. Eveneens heeft een lichte

verzoeting plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot een afname van natuurwaarden in de Westerplas. Zo is het areaal aan lidsteng en oeverkruid sinds de aanvoer uit de Banckspolder achteruitgegaan’. Deze negatieve verandering in waterkwaliteit is waarschijnlijk voor een belangrijk deel veroorzaakt door inlaat van polderwater (in de periode 1997 tot en met 2006) en de daarin voorkomende hogere gehalten fosfaat, bicarbonaat en sulfaat, vergeleken met water in de plas. Die laatste stoffen hebben het proces van interne eutrofiëring in gang gezet. Dat proces nam toe vanaf 1997 tot in 2006 en daarna weer iets af, samenhangend met het inlaatregime van polderwater. Ook de inlaat van fosfaatrijk polderwater (1997 tot en met 2006) als zodanig heeft bijgedragen aan de verhoogde nutriëntenbelasting van de plas. Fosfaat lijkt ‘s winters opgeslagen te worden in de waterbodem om daaruit ‘s zomers vrij te komen. Klimaatverandering met recent warme zomers kan deze nalevering gestimuleerd hebben. Het vrijwel verdwijnen van waterplanten het laatste decennium is het resultaat van deze eutrofiëring. Dat patroon wordt ondersteund door het verloop van het chloridegehalte met juist lagere waarden in het polderwater vergeleken met Westerplaswater. De verdwenen brede rietkraag rondom in de plas (in 2008 restte nog slechts een stoppelveld onder water) is mogelijk gekomen door deze toegenomen eutrofiëring, maar geïnitieerd en versterkt door de vraat van grauwe ganzen9) en veranderingen in het waterpeil door inlaat van polderwater. Grauwe ganzen kunnen, vooral in de periode van rui, het waterriet sterk aanvreten, tot nabij de waterspiegel. Die populatie is het laatste decennium flink toegenomen. Het is niet ondenkbaar dat voorheen lagere zomerwaterstanden (van 1997 tot en met 2006) zijn gecompenseerd door waterinlaat, waarbij afgevreten rietstengels zijn geïnundeerd. Dat versterkt en versneld het afstervingsproces van (water)riet.

Afb. 5: Schematische weergaven van de belangrijkste processen die tot versnelde eutrofiëring hebben geleid. Doorgetrokken pijlen stimuleren en leiden tot; onderbroken pijlen remmen en tasten aan.

In afbeelding 5 zijn de belangrijkste eutrofiëringsprocessen schematisch weergeven. Nutriënteninbreng, interne eutrofiëring, veranderd peilregime, ganzen en warmer weer hebben, mogelijk in deze volgorde van belangrijkheid, bijgedragen aan de omslag naar de stabiel troebele situatie, waarin de plas nu verkeert. De veronderstelling van destijds dat ‘problemen met de eutrofiëring niet zijn te verwachten, omdat het water vanuit een schoon gebied wordt toegevoerd en in geval van calamiteiten de toevoer van oppervlaktewater kan worden gestaakt’ is (helaas) zichtbaar achterhaald.

Is herstel mogelijk? De aanvankelijke plannen voor het volledig verplaatsen van de grondwaterwinning van Hertenbosvallei naar Westerplas zijn definitief van de baan. Wel wordt nog grondwater gewonnen bij de Westerplas. Nu de inlaat van polderwater is beëindigd, is de hoop ingezet op waterkwaliteitsherstel. De interne fosfaatnalevering en de fosfaatgehalten in de zomer waren echter ook in 2007 en 2008 nog steeds hoog. Het watersysteem verkeert in een stabiele troebele toestand. De hiervoor genoemde veranderde vogelpopulatie met meer (grauwe) ganzen zal (autonoom) herstel remmen9). Vanwege de fosfaatvoorraad in de waterbodem zou baggeren van de plas kunnen bijdragen aan een versneld herstel. Een nadere verkenning van de slibdikte en -kwaliteit is nodig voor een onderbouwd baggerplan. Na(ast) het baggeren kan introductie van waterplanten en het beperken van de populatie grauwe ganzen het herstel naar helder plantenrijk water bespoedigen. Hiervoor is het zinvol eerst een experiment met uitrasteren van enkele oevertrajecten uit te voeren, zoals elders al eens succesvol is gedaan. Zoals bekend is de weg terug (naar helder water) veelal moeizamer dan de weg er naartoe. LITERATUUR 1) Claassen T. en I. Meijer-Bielenin (2010). Waterkwaliteitsontwikkelingen in de Westerplas op Schiermonnikoog van 1993 tot en met 2008. Wetterskip Fryslân. 2) Vereniging Natuurmonumenten (1997). Beheervisie Nationaal Park Schiermonnikoog. O&B-rapport 17. 3) Vereniging Natuurmonumenten (1999). Beheer- en inrichtingsplan Nationaal Park Schiermonnikoog 1999-2008. 4) Iwaco (1995). Ecologisch beheersprogramma voor oppervlaktewateren op de Friese waddeneilanden. In opdracht van Wetterskip Fryslân. 5) Everts F. en A. Grootjans (2000). Monitoring antiverdrogingsmaatregelen Schiermonnikoog 19931999. Eindrapportage. In opdracht van Provincie Fryslân. 6) Reitsma J., J. Bergsma en D. Soes (2008). Vegetatieen visonderzoek Westerplas 2008. Bureau Waardenburg. Rapport 08-203. 7) Smolders A., L. Lamers, E. Lucassen, G. van der Velde en J. Roelofs (2006). Internal eutrophication: How it works and what to do about it - a review. Chemistry and Ecology nr. 2, pag. 93-111. 8) Royal Haskoning (2004). MER-evaluatie drinkwaterwinning Schiermonnikoog. 9) Bakker E. (2010). Effect van zomerbegrazing door grauwe ganzen op de uitbreiding van waterriet. DLN nr. 1, pag. 57-59.

H2O / 12 - 2010

39



agenda 21 juni, Delft CFD in drinking water treatment

promotietoespraak aan de TU Delft door Bas Wols. Organisatie: Sectie Gezondheidstechniek TU Delft. Informatie: m.a.j.hubert@tudelft.nl; www.drinkwater.tudelft.nl

22 juni, Vlissingen Aquacultuur en watertechnologie; een zee aan mogelijkheden

bijeenkomst waarin watertechnologie en aquacultuur bijeen worden gebracht, met onder meer aandacht voor de internationale ontwikkelingen en die in Zeeland én innovatieve zoutwatertechnieken. Organisatie: Mannen van de WIT, Syntens en Hogeschool Zeeland. Informatie: www.watertechnologie.com.

21-25 juni, Delft Dredging and reclamation

internationaal seminar over baggeren met een bezoek aan de tweede Maasvlakte. Organisatie: International Association of Dredging Companies. Informatie: Frans-Herman Cammel (070) 352 33 34.

24 juni, Amersfoort De doorwerking van het Besluit Kwaliteitseisen en Monitoring Water 2009

workshop om de gevolgen van het BKMW voor de praktijk van de diverse betrokken overheden (waterschappen, provincies en het Rijk) scherper in beeld te krijgen en zoveel mogelijk te stroomlijnen. Organisatie: ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen. Informatie: www.krw.uvw.nl.

24 juni, Arnhem Watereducatie

landelijke uitwisselingsbijeenkomst voor mensen die bezig zijn met water(educatie), waaronder de watersector. Organisatie: SME Advies. Informatie: www.sme.nl.

24 juni, Rotterdam Legionellapreventie

studiedag over de preventie tegen Legionella in zowel leidingwater als industriële systemen. Organisatie: Euroforum. Informatie: www.euroforum.nl/legionella.

24 juni, Utrecht Opgelucht meer pompen

derde CAPWAT-seminar waarin wordt gezocht naar praktische oplossingen voor een robuust ontwerp en beheer van afvalwaterpersleidingen. Organisatie: Deltares en TU Delft. Informatie: www.deltares.nl/nl/evenementen.

25 juni, Amsterdam Klimaatneutraal ondernemen in de watersector

seminar dat laat zien dat klimaatneutraal ondernemen lonend kan zijn, met aandacht voor mogelijkheden en beperkingen op sectoraal bedrijfsniveau en de klimaatvoetafdruk die Waternet hanteert. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

30 juni, Wageningen Ontwerpen en modelleren van biomassavergisting: mest, rwzislib en co-substraten

symposium met aandacht voor de ontwerpcriteria en de theorie van het anaerobe vergistingsmodel, waarbij deelnemers aan de slag gaan met het model aan de hand van computersimulaties. Organisatie: Lettinga Associates Foundation, SenterNovem en Wageningen Universiteit. Informatie: (0317) 48 20 23.

23-24 augustus, Amsterdam Cities of the future

congres over hoe steden van de toekomst eruit zullen zien op het gebied van water. Hoe gaan steden om met de gevolgen van veranderingen in het klimaat? Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

23 september, Amsterdam Groen in zicht

symposium over de waarde van stedelijk groen en innovatieve toepassingen, met aandacht voor water (onder meer een bijdrage over intelligente systemen voor waterbeheer en -retentie in stedelijke gebieden). Organisatie: HIC en VHG. Informatie: www.hoveniersinfo.nl

28 september, Den Haag Vierde dinsdag in september

jaarlijks evenement naar aanleiding van Prinsjesdag waarop het kabinet zijn waterbeleid presenteert, met reacties vanuit de achterban. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

28 september-1 oktober, Amsterdam HET Instrument

technologiebeurs met 450 exposanten uit onder andere de industriële automatisering en laboratoriumtechnologie. Organisatie: FHI. Informatie: (033) 465 75 07.

29 september-2 oktober, Rotterdam Deltas in times of climate change

internationale conferentie over de actuele ontwikkelingen op het gebied van wetenschappelijk onderzoek naar klimaatverandering en adaptatie, met de presentatie van de Delta Alliance die de samenwerking tussen de grote steden in deltagebieden moet opbouwen.

Organisatie: Gemeente Rotterdam, Co-operative Programme on Water and Climate (CPWC) en de kennisprogramma’s op het gebied van het klimaat. Informatie: www.climatedeltaconference.org.

5 oktober, Rotterdam Waterbouw

congres over waterbouw in relatie tot onder meer projectontwikkeling, energie, en milieutechnologie. Met naast sprekers een kennisen een praktijkforum. Organisatie: Management Producties. Informatie: www.managementproducties.com.

6 oktober, Driebergen De florerende klimaatneutrale stad

conferentie voor bestuurders en beslissers over de omslag in het denken die nodig is om een klimaatneutrale stad te ontwikkelen die zichzelf financiert, met ook de uitreiking van de Groene Parel Award 2010. Organisatie: Blomberg Instituut. Informatie: www.blomberginstituut.nl.

6-8 oktober, Rotterdam Environmental sediment dredging and processing

conferentie en beurs over baggeren, baggerstort, -behandeling en -hergebruik. Organisatie: REUSED sediment remediation. Informatie: www.reused.nl.

9 november, Amersfoort Waterbouwdag

jaarlijkse dag waarop de Nederlandse waterbouwsector centraal staat. Thema dit jaar is ‘Back to the future’, met als vraag op welke manier lering is getrokken uit de grote projecten (Afsluitdijk, Deltawerken) uit het verleden. Organisatie: CURNET. Informatie: www.waterbouwdag.nl.

10-12 november, Amsterdam Water en energie

tweede IWA-congres over water en energie. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.

16-18 november, Den Haag Pumps, pipes and promises

symposium over kosten, financiering en verantwoordingsplicht van duurzame WASHdiensten. Organisatie: IRC. Informatie: www.irc.nl/symposium.

18-21 november, Leeuwarden Groen

eerste editie van een duurzaamheidsmanifestatie voor Noord-Nederland, die dit jaar in het teken staat van water en energie. Organisatie: WTC Expo. Informatie: Douwe Sibma (058) 294 15 00.

26 november, Zwolle Trends in watertechnologie

congres met een presentatie van maatschappelijke trends die van invloed zijn op de ontwikkeling van de watertechnologie. Organisatie: Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl. H2O / 12 - 2010

41


handel & industrie DHV en Zuid-Koreaans bedrijf gaan samenwerken KSB levert koelwaterpompen voor Saoedische energiecentrale BioTrap: innovatie in zuiveringstechnologie Doel van de studie is inzicht verschaffen in de watersituatie (aanbod, vraag en kwaliteit) in Uruzgan. Royal Haskoning verwacht de resultaten eind dit jaar aan de Nederlandse ambassade in Kabul te kunnen presenteren. Het Nederlandse consortium krijgt hierbij ondersteuning van lokale deskundigen en non-gouvernementele organisaties in Afghanistan.

DHV en het Zuid-Koreaanse K-water (Korea Water Resources Corporation) hebben onlangs, in het bijzijn van demissionair premier Balkenende, een samenwerkingsovereenkomst getekend voor de in aanleg zijnde Gyeong-in Ara waterweg. De Gyeong-in Ara waterweg is een 18 kilometer lang en 80 meter breed kanaal dat straks de Hanrivier verbindt met de West Zee. Het project is één van de grootste waterbouwprojecten in Zuid-Korea en naar verwachting gereed in september 2011. K-water, verantwoordelijk voor het nieuwe kanaal, en DHV hebben afgesproken de komende vijf jaar samen te werken.

Het kanaal is een belangrijk middel voor de hoogwaterbeheersing voor delen van Seoel en maakt deel uit van de plannen van de Zuid-Koreaanse overheid voor meer banen en een sterkere economie. Ook stimuleert het de gebiedsontwikkeling langs het kanaal, het toerisme en Korea’s logistieke sector.

Royal Haskoning helpt Uruzgan met veilige watervoorziening

42

H2O / 12 - 2010

Doordat het te verpompen zeewater een temperatuur van 32°C kan bereiken en daarbij uitermate agressief is, worden alle metalen delen die met het te verpompen medium in aanraking komen, vervaardigd van zeewaterbestendige staalsoorten. De complete aggregaten hebben een totaalgewicht van bijna 130 ton en een bouwhoogte van ongeveer 20 meter. De levering van de eerste eenheden begint naar verwachting in april 2011. Voor meer informatie: (020) 407 98 00.

KSB uit Zwanenburg heeft een miljoenenorder verworven voor de levering van vijf reusachtige koelwaterpompen aan Saoedi-Arabië. Deze hoofdkoelwaterpompen zijn bestemd voor de aan de kust van de Rode Zee gelegen elektriciteitscentrale Rabigh, 100 kilometer ten noorden van Jeddah.

De nieuwe installatie is een met zware olie gestookte conventionele energiecentrale met een vermogen van 1.200 mW. De pompen leveren het zeewater dat voor de koeling van het condensaatcircuit nodig is. De order betreft de levering van vijf verticale schachtpompen van het type SEZA 22-160. De capaciteit van elke pomp bedraagt 15,5 kubieke meter per seconde en de opvoerhoogte bijna 15 meter. Verticale hoogspanningsmotoren, elk met een nominaal vermogen van 3.300 kW bij een bedrijfsspanning van 13.800 Volt, drijven de pompen aan. De elektromotoren zijn voorzien van 26

Om de bevolking in de Afghaanse provincie Uruzgan van veilig drinkwater te voorzien en ze tegelijkertijd te beschermen tegen droogte en overstromingen, heeft de Nederlandse ambassade in Kabul opdracht gegeven een studie uit te voeren naar het integrale waterbeheer ter plaatse. Het consortium dat het onderzoek gaat verrichten, staat onder leiding van Royal Haskoning. Het ingenieursbureau werkt samen met Deltares, TU Delft en VNO-NCW. Uruzgan ligt in een droog gedeelte van Afghanistan. De waterschaarste beperkt hier de ontwikkeling van waterkracht, de drinkwatervoorziening, irrigatie, landbouw en veeteelt. Bovendien is de beschikbaarheid van water per jaar en in het jaar onderhevig aan sterke schommelingen. Dit heeft een groot effect op de levenssituatie van de lokale bevolking.

polen en zijn extreem langzaamlopend. De motoren drijven de propellers aan bij 273 toeren per minuut.

BioTrap is een nieuwe Nederlandse afvalwaterzuiveringstechnologie, die internationaal in de industriële en communale sector inzetbaar is. Brightwork heeft dit nieuwe concept ontwikkeld voor de zuivering van industrieel en huishoudelijk afvalwater. De kern van de technologie is een slib-op-drager biofilmtechniek. Een aantal nieuwe proces- en reactorelementen maakt de technologie geschikt voor gebruik bij de primaire afvalwaterzuivering. Een belangrijk voordeel ten opzichte van conventionele systemen is een hogere efficiëntie, waardoor de technologie significant hogere belastingen aankan. BioTrap is een zeer compacte zuiveringstechnologie. Onder actuele procescondities kunnen de verhoudingen tussen de anoxische en aerobe zone worden aangepast. Naast een gewijzigd ontwerp van de reactor zal in een onderzoekstraject ook uitgebreid aandacht worden besteed aan het verhogen van de activiteit van de in de reactor aanwezige biomassa, met behulp van laagfrequente trillingsenergie. Naar verwachting zal daardoor een efficiëntere zuurstofoverdracht en een natuurlijke selectie van de biomassa optreden, waardoor de omzettingssnelheid van biologisch afbreekbaar materiaal toeneemt. Voor meer informatie: (0515) 42 99 82.

Koelwaterpompen van het type SEZA zoals die in Saudi-Arabië worden geïnstalleerd.



Betrouwbare bondgenoten voor een kristalhelder resultaat?

SITRANS flow-, niveau- en drukmeters. Een groeiende bevolking. Een regelgeving, die steeds strenger wordt. En toch de noodzaak om op een efficiĂŤnte en effectieve manier voldoende drinkwater te produceren. Herkent u deze uitdaging? Specifiek voor de waterwereld hebben wij een complete reeks producten ontwikkeld, SITRANS F flowmeters, SITRANS L niveaumeters en SITRANS P drukmeters. Voor nauwkeurig, betrouwbaar en reproduceerbaar meten. En het weergeven van uw essentiĂŤle procesparameters. Onze producten voldoen aan de hoogste kwaliteitseisen en zijn afgestemd op uw huidige en toekomstige ontwikkelingen. Meer informatie? Bel 070 - 333 34 95 of mail naar pi.nl@siemens.com

Answers for industry.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.