nยบ
39ste jaargang / 29 december 2006
25/26 /
2006
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
RESULTATEN EERSTE EVALUATIE WATERTOETS INTERVIEW MET STOWA-DIRECTEUR JACQUES LEENEN ROL NEDERLANDSE DRINKWATERBEDRIJVEN IN HET BUITENLAND
2006-2007
H
et is voor de watersector in Nederland nog een opmerkelijk drukke decembermaand geworden. Staatssecretaris Schultz van Haegen is weer in ons midden en dat hebben we gemerkt: de watertoets is geëvalueerd, de maatregelen in het kader van de KRW worden uitgesmeerd tot het jaar 2027, het preventiebeleid wordt geactualiseerd in de agenda Waterveiligheid 21ste eeuw. Verder kregen de waterschappen tamelijk onverwacht steun van enkele bekende professoren die vinden dat niet het Rijk maar de waterschappen beter de financiering kunnen regelen van de verbetering van de primaire keringen. Wie weet wat dit gaat betekenen voor het komende jaar?
in januari 2008 precies 40 jaar. Daarom sluiten wij 2007 af met een jubileumnummer. U hoort daar nog meer van.
H2O onderging afgelopen jaar een lichte metamorfose, die goed ontvangen is. Komend jaar gaan we ons opmaken voor een jubileum. De 40e jaargang begint in januari. Officieel bestaat het vaktijdschrift
Gelukkige feestdagen toegewenst.
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Marjon Hoogesteger Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 telefax (010) 473 26 40 e-mail h2o @ nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Suzanne Klüver (010) 427 41 40 telefax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos Tini van Schijndel telefoon (010) 427 41 08 telefax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 92,- per jaar excl. 6% BTW € 122,- per jaar voor buitenland € 8,- losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag mediagroep b.v., Rijswijk Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2006 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
Kerstmis en Oud- en Nieuwjaar zijn natuurlijke dé dagen van bezinning en feest. Even rust in deze drukke wereld, die we overigens zelf steeds drukker maken. Berg de komende dagen uw mobiele telefoon op, ga langs bij vrienden en familieleden en neem de tijd voor alles. In januari kunt u uw drukke bezigheden weer snel genoeg oppakken. Doe een wens én voer hem volgend jaar uit. We kunnen de wereld wel degelijk een heel klein beetje beïnvloeden.
Peter Bielars
inhoud nº 25/26 / 2006 4
/ Resultaten van eerste landelijke evaluatie van de watertoets Judith van Dijk en Ronald van Ark
7
/ “Waterschappen moeten investeringen primaire dijken financieren”
8 / Interview met Jacques Leenen Maarten Gast
12 / Drinkwaterbedrijven trekken zich de
8
internationale waternoden aan Fred de Bruijn en Henk Brink
16 / Langzame zandfiltratie goede biologische veiligheidsbarrière tegen lage kosten Wim Hijnen, Gertjan Medema, Jack Schijven en Yolanda Dullemont
18 / Uitstel voor uitvoering KRW-maatregelen 21 / Recensie ‘Advanced biological treatment
12
processes for industrial wastewaters’ Bas Meijer
22 / Verkoopbedrijf DZH prepareert zich op de toekomst Kees Lavooy, Ad de Waal Malefijt en Willem Koerselman
24 / Pleidooi voor uniforme regels en kosten
37
bij waterwinning voor beregening Cathelijne Stoof en Coen Ritsema
31 / KRW-normen voor algemene fysischchemische kwaliteitselementen in natuurlijke wateren Diederik van der Molen, Paul Boers en Niels Evers
34 / Hormoonverstoring bij vis punt van aandacht in het zuiveringsmoeras Diana Slijkerman, Edwin Foekema, Ron van der Oost en Ruud Kampf
37 / Effectiviteit van met zilver geïmpregneerde keramische potfilters voor waterzuivering op kleine schaal Doris van Halem, Guus Soppe, Jan Kroesbergen en Hans van der Jagt
40 / Wateroverlast op Terschelling door combinatie veel neerslag en hoge waterstand Waddenzee Kees van Immerzeel en Peter van Bergen
Bij de omslagfoto: Coevorden vormt dezer dagen een podium voor lichtkunst. Kunstenaar Erik Groen uit Utrecht gebruikt hiervoor vier locaties in deze oudste Drentse stad, onder andere de monumentale watertoren. Daar heet de installatie ‘de geest in de toren’ (foto: Boudewijn Benting).
Resultaten van eerste landelijke evaluatie van de watertoets De vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder bij ruimtelijke planprocessen kan nog beter. Water wordt in behoorlijke mate expliciet en evenwichtig in beschouwing genomen bij ruimtelijke plannen op inrichtingsniveau. Bij locatiekeuzen is de watertoets echter nog onvoldoende effectief. Opvallend is dat de positieve beleving van betrokkenen niet overeenstemt met de getoetste kwaliteit van de wateradviezen en waterparagrafen. Tot slot is de juridische borging en de aandacht voor financiering en compensatie in ruimtelijke plannen onvoldoende. Aldus de belangrijkste resultaten van de eerste landelijke evaluatie van de watertoets.
D
e waterbeheerders in Nederland hebben hun adviesrol in de watertoets de afgelopen jaren ambitieus opgepakt. Dit heeft een behoorlijk effect gehad, zo blijkt uit de evaluatie. De rapportage is op 13 november aangeboden aan het Landelijk Bestuurlijk Overleg Water (LBOW). Veel gaat goed met de watertoets. Sommige dingen kunnen echter beter. Tussen enerzijds de positieve mening van de betrokkenen over het proces en het resultaat en anderzijds hetgeen dat uiteindelijk duidelijk en hard op papier komt te staan, bestaan nogal wat verschillen. Dit artikel geeft de belangrijkste resultaten uit de evaluatie weer. Daarbij ligt de nadruk op de rol van de waterbeheerder én de resultaten uit een analyse door DHV van 183 ruimtelijke plannen en bijbehorende wateradviezen van waterbeheerders. De plannen vormden een steekproef waarin veel bestemmingsplannen zaten. Rondom elk plan enquêteerde DHV de initiatiefnemer (gemeente, provincie of Rijk), de waterbeheerder (waterschap, Rijkswaterstaat en/of provincie) en de planbeoordelaar (meestal de provincie). De eindconclusies van de evaluatie zijn, naast het onderzoek van DHV, ook gebaseerd op twee andere deelonderzoeken: telefonische interviews door Royal Haskoning in 2005 en een diepgaand onderzoek naar vijf ruimtelijke planprocessen.
Effectiviteit De watertoets is in 2001 geïntroduceerd met als doel te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij ruimtelijke plannen. ‘Expliciet’ doelt op transparantie en herkenbaarheid. Bij ‘evenwichtig’ gaat het om de afweging van het waterbelang tegen andere belangen en om compensatie wanneer andere belangen vóórgaan. Het doel van de watertoets wordt volgens de betrokkenen in behoorlijke mate bereikt bij ruimtelijke plannen op inrichtingsniveau. Bij locatiekeuzes en abstracte ruimtelijke plannen is de watertoets nog onvoldoende
4
H2O / 25/26 - 2006
effectief. In bijna de helft van de gevallen heeft de watertoets niet voldoende invloed gehad op de locatiekeuze, vinden zowel waterbeheerders als initiatiefnemers. In de afweging slaat de balans op dit planniveau door in de richting van andere belangen. Het blijkt lastig om het waterbelang sterk te positioneren in het complexe krachtenveld
van vaak al lang lopende locatiekeuzeprocessen. Deze keuzes kunnen al voor de introductie van de watertoets zijn ingezet, lopen via meerdere plannen en de sectorale belangen strijden om voorrang. Ook zijn waterbeheerders geneigd te denken dat de nadelen van een bepaalde locatiekeuze wel gemitigeerd kunnen worden op inrichtingsniveau. Ze zijn gewend om te denken in concrete inrichtingsmaatregelen. De watertoets is in de praktijk vooral een proces tussen gemeenten en waterschappen. Zij hebben hun interactie en relatiebeheer versterkt. De organisatie rond de watertoets is vooral gericht op bestemmingsplannen en artikel 19 WRO-vrijstellingen. Dit zijn verreweg de meeste plannen en daarom
Evaluatie leidt tot versterking van de watertoets De evaluatie van de watertoets is besproken in het Landelijk Bestuurlijk Overleg Water (LBOW) van 13 november jl. Zoals uit het artikel hiernaast blijkt, is de watertoets effectief, maar kan er nog wel wat verbeterd worden. Het LBOW ziet hierin echter geen aanleiding om het instrument te veranderen. Het wil wel de effectiviteit van de watertoets verbeteren door een communicatiestrategie te ontwikkelen die het proces van de toets versterkt. Ook wil het LBOW onderzoeken of het mogelijk en wenselijk is de juridische en/of beleidsmatige verankering van de watertoets te versterken, evenals de invloed van water in de ruimtelijke afweging. De watertoets blijkt een (redelijk) effectief instrument te zijn. De toets heeft een aantal sterke kanten en enkele zwakke punten. De sterke punten zijn het procesmatige en communicatieve karakter van het instrument, waarbij vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder bij de planontwikkeling een belangrijke voorwaarde is, evenals de flexibele inbedding in de ruimtelijke ordening. Zwakke punten zijn het gebrek aan kwaliteitsborging en het ontbreken van de zekerheid dat water evenwichtig meegewogen wordt. Een belangrijk punt van aandacht is dat de watertoets voor wat betreft locatiekeuzes vaak nog onvoldoende effect sorteert. De uitkomsten van de evaluatie geven het LBOW geen aanleiding om de watertoets wezenlijk aan te passen. Als de sterke kanten beter benut worden, kan grotendeels aan de
zwakke punten tegemoetgekomen worden. Voor het bereiken van de waterdoelen in de ruimtelijke ordening spelen naast een goed doorlopen watertoetsproces meerdere factoren een rol, zoals het belang van water in de integrale belangenafweging. Het Landelijk Bestuurlijk Overleg Water heeft bij de bespreking van de evaluatie Watertoets een aantal lijnen uitgezet om het instrument beter te benutten. Uitgaande van het huidige karakter van de watertoets zijn de aspecten die versterkt moeten worden: de sturende werking van de watertoets bij locatiekeuzes, de kwaliteit van het wateradvies en de waterparagraaf, de juridische borging van wateraspecten in kaart en voorschriften, aandacht voor financiering en voor compensatie. Hiermee kan echter niet worden volstaan, zeker gezien de ontwikkelingen die spelen: de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (Wro), de Kaderrichtlijn Water en het toenemende belang van ruimtelijk anticiperen op klimaatverandering. Vanwege deze ontwikkelingen zal aandacht besteed moeten worden aan de versterking van de positie van de waterbeheerder in het ruimtelijk planvormingsproces.
Hoe dit vorm te geven? Het LBOW onderscheidt drie sporen waarlangs de bovengenoemde inzet gestalte kan krijgen: versterking van het proces van de watertoets, versterking van de juridische en/of beleidsmatige verankering en versterking van de positie van het water in de ruimtelijke afweging.
actualiteit
wordt hieraan de meeste tijd besteed. Het aantal plannen op hogere schaalniveaus, waar vaak de locaties worden bepaald, is veel kleiner.
Vroegtijdige betrokkenheid ‘Hoe eerder des te beter’ luidt het credo van de watertoets. Bij de introductie van de watertoets was het uitgangspunt dat vroegtijdige, actieve participatie van de waterbeheerder in het ruimtelijke planproces de meeste winst oplevert. Dit blijkt inderdaad zo te werken. Als het proces in de eerste, informele fasen goed loopt, is de kans op doorwerking van het waterbelang groot. De formele fasen daarna fungeren vooral als vangnet: als het proces in de eerste fasen niet goed is verlopen, kan dit worden gerepareerd
Versterking van het proces Om de potenties van de watertoets volledig te benutten, zullen alle betrokkenen moeten werken aan de versterking van het proces van de watertoets. Iedere betrokkene zal hieraan vanuit zijn eigen rol invulling moeten geven. Om dit te ondersteunen, zal een communicatiestrategie ontwikkeld worden waarmee de genoemde aspecten in hun onderlinge samenhang onder de aandacht worden gebracht van de betrokken partijen en waarin handreikingen voor verbetering worden aangeboden. In de communicatiestrategie zal tevens aandacht moeten zijn voor nieuwe ontwikkelingen, zoals de in de Nota Ruimte verplichte risico- en kostenanalyse bij locatiekeuzes en grootschalige herinrichting van stedelijk gebied, de veranderde rolverdeling van partijen als gevolg van de nieuwe Wro, de doorwerking van de KRW in de ruimtelijke ordening én een betere benutting van andere (juridische) instrumenten naast de watertoets, zoals de beroepsmogelijkheid die de Wro biedt. Versterking van de juridische en/of beleidsmatige verankering Inzetten op versterking van het proces continueert de toename van aandacht bij alle betrokken partijen voor water in ruimtelijke plannen. Dit biedt echter geen garantie dat dit ook overal goed komt en goed blijft vanwege het deels vrijwillige karakter hiervan en de grote druk op de ruimte, waardoor de aandacht voor water in de loop der tijd kan afnemen. Meer zekerheid is gewenst vanwege het wegvallen van de vangnetfunctie van de provinciale goedkeuring met de nieuwe Wro, vanwege de resultaatsver-
De rol van water in een woonwijk in Almere
met het formele wateradvies (vaak gekoppeld aan het artikel 10 Bro-overleg), de provinciale planbeoordeling of inspraak en bezwaar van de waterbeheerder (zie afbeelding 1 voor het procesverloop van de watertoets). In de praktijk is de waterbeheerder meestal vroeg genoeg betrokken, maar niet altijd.
plichting die de KRW stelt aan waterdoelen en vanwege het toegenomen belang van aanpassing van de ruimtelijke ordening aan klimaatsverandering. Daarom kan ook op versterking van het juridisch anker worden ingezet. Het gaat daarbij om de zekerstelling van de verankering van watermaatregelen in plankaart en voorschriften, de kwaliteit van het wateradvies en de waterparagraaf, aandacht voor compensatie indien waterbelangen door een plan aangetast worden én de financiering van de watermaatregelen. De versterking van het juridisch anker via aanscherping van de Wro / Besluit ruimtelijke ordening strookt echter niet met de filosofie achter de nieuwe Wro. Die is erop gericht de wettelijke eisen aan de opstelling van nieuwe bestemmingsplannen zoveel mogelijk te verlichten met als doel te bewerkstelligen dat plannen zo snel mogelijk tot stand kunnen komen. Aanvullende eisen in het Bro staan haaks op deze doelstelling. Verdere juridisering van het watertoetsproces kan afbreuk doen aan het informele vroegtijdige proces, dat juist de kracht is van de watertoets. Anderzijds wordt hier echter toch vanuit verschillende kanten op aangedrongen. Zowel vanuit de Commissie van Advies inzake Waterstaatswetgeving als vanuit de Adviescommissie Water ligt er de wens om van de watertoets een krachtiger instrument te maken. Daarom zal een verkenning worden uitgevoerd naar de wenselijkheid van en mogelijkheden voor beleidsmatige (middels AmvB of verordening) en juridische aanscherping van het watertoetsinstrument.
Initiatiefnemers vinden bij 80 procent van de plannen dat de waterbeheerders vroeg genoeg betrokken zijn. Iets meer dan de helft van de waterbeheerders deelt die mening. De waterbeheerders vonden bij 15 procent van de plannen dat ze niet vroeg genoeg waren betrokken.
Versterking van de positie van het water in de ruimtelijke afweging Het versterken van het watertoetsproces en eventueel het juridisch anker van de watertoets is van belang, maar benadrukken waarom de watertoets moet worden uitgevoerd, is minstens even belangrijk. Het Adaptatieprogramma Ruimte en Klimaat (ARK) kan daarbij een belangrijke rol vervullen. Het ARK heeft tot doel om de klimaatbestendigheid van de ruimtelijke inrichting van Nederland te vergroten. Een onderdeel van het ARK is het omgaan met de effecten van klimaatverandering in het waterbeheer. In dat kader wordt onder leiding van het Ministerie van VROM een adaptatiestrategie ontwikkeld. Door de watertoets in die strategie te benoemen als een waardevol instrument voor het vergroten van de klimaatbestendigheid van Nederland, kan de positie van de waterbeheerder worden versterkt. Daarnaast zal het criterium ‘klimaatbestendigheid’ expliciet aan het waterbeleid moeten worden toegevoegd en worden uitgewerkt. Met de communicatiestrategie wordt ingezet op versterking van het watertoetsproces. Daar liggen, gezien de kracht van het instrument, belangrijke kansen. Daarnaast kan ook de positie van de waterbeheerder sterker worden; aan het begin van het proces als er vanuit het ARK meer aandacht voor water komt en aan het eind door de versterking van het juridische vangnet. Of en hoe dit precies zal gebeuren, is een beslissing die bij het volgende kabinet ligt.
Rob Gerits (RIZA)
H2O / 25/26 - 2006
5
waterbelangen in het plan onderbelicht. Waterhuishoudkundige aspecten worden sporadisch juridisch (door middel van voorschriften) vastgelegd in bestemmingsplannen. Ook het kostenveroorzakingsbeginsel werd slechts in één plan genoemd. Al met al moet geconcludeerd worden dat de wateraspecten wel beschreven worden in de (niet bindende) toelichting bij het bestemmingsplan, maar dat de waterbelangen niet (juridisch en financieel) veiliggesteld zijn voor de uitvoering. De respondenten bleken de waarborging van waterhuishoudkundige doelstellingen in het plan echter niet als probleem te ervaren. Mogelijk zijn de betrokkenen zich niet bewust van het belang van borging, vinden ze borging niet belangrijk, zijn ze van mening dat borging van de waterhuishoudkundige doelstellingen in het plan niet mogelijk is of regelen ze borging (liever) op een andere manier dan in het plan. Waterberging in conceptplan voor een woonwijk in Best
De communicatie en samenwerking tussen initiatiefnemers en waterbeheerders verlopen goed. De flexibiliteit van de watertoets wordt volop benut: de betrokkenen bepalen zelf hoe zwaar ze het watertoetsproces vormgegeven, afhankelijk van de noodzaak daarvan. De watertoets functioneert hierdoor efficiënt en pragmatisch.
De kwaliteit van het wateradvies en ruimtelijk plan De watertoets vereist dat waterbeheerders een wateradvies uitbrengen aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen. Dit wateradvies moet in principe herleidbaar zijn als schriftelijke correspondentie van de waterbeheerder aan de initiatiefnemer. De documentanalyse is uitgevoerd met gebruikmaking van de provinciale archieven. Daar bleek dat slechts bij 57 procent van de plannen een wateradvies aanwezig was, waarvan de helft ook nog inhoudelijk een onvoldoende scoorde. Uit het wateradvies wordt vaak niet duidelijk waarom de waterbeheerder aandacht vraagt voor een bepaald wateraspect. In veel gevallen zijn geen criteria opgenomen in het wateradvies en krijgt compensatie weinig aandacht, wanneer daar wel aanleiding toe is. De betrokken initiatiefnemers en waterbeheerders zelf zijn daarentegen overwegend tevreden over de kwaliteit van de wateradviezen. Een verklaring is dat het officiële wateradvies in een relatief laat stadium wordt afgegeven (veelal tijdens het
6
H2O / 25/26 - 2006
artikel 10 Bro-overleg). In een eerder stadium hebben initiatiefnemers en waterbeheerders vaak al contacten over de waterhuishoudkundige aspecten gehad en daarmee zijn de wateradviezen al officieus afgegeven. Hoewel dit niet negatief hoeft uit te werken op de kwaliteit van het plan, is de transparantie van de besluitvorming hier niet bij gebaat en kan het een evenwichtige afweging van wateraspecten in het plan bemoeilijken. Bijna alle watertoetsplichtige plannen (84 procent) waarover in 2005 finale besluitvorming heeft plaatsgevonden, beschikken over een waterparagraaf. Dat wil zeggen dat water een duidelijke plek heeft gekregen in de ruimtelijke plannen. De expliciete invulling van deze waterparagrafen is echter een punt van zorg. Wateraspecten worden weliswaar benoemd, maar de initiatiefnemers motiveren vaak niet hoe ze daar in hun plan rekening mee houden. Bovendien komt slechts in vier procent van de gevallen compensatie aan de orde, terwijl 13 procent van de (aanwezige) wateradviezen daar aandacht voor vraagt. Water heeft dus wel een plaats gekregen in ruimtelijke plannen, maar de betekenis van deze wateraspecten en de consequenties voor de ruimtelijke ontwikkeling worden vaak niet duidelijk. In het verlengde daarvan blijken de juridische en financiële borging van
Punt is en blijft dat de voorschriften bij bestemmingsplannen de kern van één van de belangrijkste instrumenten in de ruimtelijke ordening vormen. Wil het watertoetsproces daadwerkelijk effect sorteren in de uitvoering, dan zullen wateraspecten ook hun bestemming moeten vinden in de voorschriften bij het bestemmingsplan en een plek moeten krijgen in de financiële onderbouwing.
Toekomstdiscussie De evaluatie vormt de basis voor een discussie over de verdere ontwikkeling van de watertoets. De landelijke werkgroep (met vertegenwoordigers van de betrokken overheden) die de evaluatie uitvoerde, heeft haar taak afgerond. Het rapport is opgeleverd aan de opdrachtgever: het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (Directoraat Generaal Water). In het Landelijk Bestuurlijk Overleg Water is inmiddels gediscussieerd over de toepassing van de watertoets. Hierover leest u meer in het kader. Het evaluatierapport wordt op korte termijn breed verspreid. Het is tevens te vinden op internet: www. watertoets.net. De tussenrapporten van DHV en Royal Haskoning over de deelonderzoeken staan ook op deze internetpagina.
Judith van Dijk (Rijkswaterstaat RIZA) Ronald van Ark, (DHV Management Consultants)
actualiteit “Waterschappen moeten investeringen primaire dijken financieren” Nederland moet vanaf 2008 jaarlijks 930 miljoen euro gaan investeren om de primaire waterkeringen in 2015 te laten voldoen aan de huidige veiligheidsnormen. Bovendien moeten de veiligheidsnormen worden aangepast aan de nieuwe omstandigheden met meer mensen en meer kapitaal achter de dijken. Niet het Rijk, maar de waterschappen moeten de investeringen gaan financieren door meer belasting te heffen. Dat zegt de Adviescommissie Financiering Primaire Waterkeringen in haar rapport ‘Tussensprint naar 2015’ dat zij op 20 december overhandigde aan de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, Schultz van Haegen.
D
e adviescommissie, onder voorzitterschap van Pier Vellinga (hoogleraar milieuwetenschappen en klimaat aan de Vrije Universiteit van Amsterdam), stelde het rapport op in opdracht van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen. De opdracht was te onderzoeken hoeveel geld nodig is voor een adequate bescherming tegen overstroming en hoe dit geld beschikbaar moet komen. De reden dat er achterstand is ontstaan bij het op orde brengen van de primaire keringen, is de wijze van financiering, zegt de adviescommissie. Dit gebeurt via de rijksbegroting. Dit kan voortaan beter gebeuren via de waterschappen die daarvoor belasting moeten gaan heffen. Volgens de adviescommissie was er vanaf halverwege de jaren 80 een te laag gevoel van urgentie om het Deltaplan
volledig af te maken. Bovendien moeten de waterkeringen op rijksniveau concurreren met andere beleidsterreinen. Financiering door de waterschappen biedt meer zekerheid, omdat die concurrentie dan niet speelt. Bovendien ontstaat financiële synergie wanneer het onderhoud aan primaire en secundaire keringen in één hand ligt. Volgens de adviescommissie, waarvan ook de hoogleraren Han Vrijling en Marcel Stive (TU Delft), Peter Boorsma (TU Twente) en Ekko van Ierland (Wageningen Universiteit) deel uitmaken, zijn de waterschappen door de fusies van de laatste jaren beter in staat dan voorheen om deze taak op zich te nemen. De waterschappen moeten dan wel een vereveningssysteem ontwikkelen in het licht van onderlinge solidariteit en het algemene belang van veiligheid tegen overstroming, dat boven de afzonderlijke waterschappen uitstijgt, meent de commissie.
Wanneer de primaire dijken in 2015 op orde zijn, is er nog zo’n negen miljard euro extra nodig om de dijken “economisch optimaal veilig” te krijgen, stelt de adviescommissie. Het advies luidt om hiertoe zo snel mogelijk nieuwe veiligheidsnormen te ontwikkelen en vast te stellen. De huidige normen staan niet voldoende in verhouding met het aantal burgers en de economische waarde van de gebieden achter de dijken. Het aantal burgers is inmiddels zowat verdubbeld en de economische waarde ligt een factor 7 hoger ten opzichte van de situatie waarvoor de huidige veiligheidsnormen zijn vastgesteld. Ook is nog geen rekening gehouden met klimaatverandering en zeespiegelstijging. Daarnaast heeft een dijkdoorbraak ook tot gevolg dat het Nederlandse investerings- en vestigingsklimaat grote schade oploopt, zo waarschuwt de adviescommissie.
Dijkverbetering in het beheergebied van Waterschap Rivierenland bij Beneden-Leeuwen
H2O / 25/26 - 2006
7
DIRECTEUR STOWA JACQUES LEENEN:
“Een totempaal met ogen” In 1970 werd met de Wet verontreiniging oppervlaktewater (Wvo) de basis gelegd voor de actieve aanpak van de bestrijding van de toen nog zo ernstige watervervuiling. Veel technische kennis moest nog ontwikkeld worden, aan beheersinstrumenten was voortdurend behoefte. De zuiverende instanties gingen daar van meet af aan niet ieder voor zich mee aan de slag, maar hebben hun wensen én gelden gebundeld in de Stichting Toegepast Onderzoek Reiniging Afvalwater (STORA). Met de bundeling van de waterbeheerstaken in de huidige integrale waterschappen is deze stichting verbreed tot Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer (STOWA). Het overgrote deel van het jaarlijkse budget van ruim zes miljoen euro wordt geleverd door de waterschappen. Provincies en Rijkswaterstaat leveren nog een bescheiden bijdrage. Soms dragen derden aanzienlijk in projecten bij. De plannen voor de toekomst zijn recent vastgelegd in de Strategienota 2006-2010. Verslag van een gesprek met directeur ir. Jacques Leenen in zijn kantoor in Utrecht, op loopafstand van het station.
Hoelang ben jij inmiddels directeur van de STOWA? “Op 1 maart 1999 ben ik Frits Noorthoorn van der Kruijff opgevolgd. Ik ben van 1951, kom uit Welten, een klein dorp in de buurt van Heerlen. Overigens een dorp met een aparte ontwikkeling. Toen de mijnen dichtgingen, werden onder Joop den Uijl het ABP en het CBS naar Zuid-Limburg gedirigeerd. Welten groeide toen ineens van 700 naar 7.000 inwoners.” “Aan de TU Delft studeerde ik civiele gezondheidstechniek. Ik ben afgestudeerd bij Pöpel en Huiswaard. Mijn eerste baan was bij Rijkswaterstaat directie Zeeland. Daar was ik verantwoordelijk voor de Wvo-vergunningen, de subsidieverlening bij de bouw van rwzi’s en de planvorming. Eigenlijk geen logische baan om mee te beginnen. Ik kwam meteen in het passieve beheer terecht. Logischer is om te beginnen in de techniek, dan door te groeien naar het beheer en vervolgens naar het beleid of de politiek. Ik heb daar van 1979 tot 1984 gewerkt en heb het erg naar mijn zin gehad. Netwerken heb ik altijd al erg leuk gevonden en in Zeeland kwam toen aan de orde of de Oosterscheldedam open of dicht moest zijn en de Grevelingen zoet of zout. Dat leverde felle politieke discussies op. Ik heb bij Rijkswaterstaat directie Zeeland meegewerkt aan het eerste MER-rapport dat in Nederland gemaakt is.” “Door Jan Jaap de Graeff ben ik samen met Herman Havekes naar het Uniebureau gehaald. Jan Jaap was Joan Leemhuis opgevolgd, die dijkgraaf van Schieland was geworden. Ik begon daar op 1 januari 1985 op de afdeling kwaliteitsbeheer. Eutrofiëring was toen een actueel onderwerp, net als de afzet van zuiveringsslib naar de landbouw.
8
H2O / 25/26 - 2006
Onze eigen regeling werd het model voor de wettelijke regeling. Die afzet is overigens achterhaald door de ontwikkeling van de techniek van drogen en verbranden, waarbij Amsterdam voorop ging. In Europa zie je het nu langzaam dezelfde kant opgaan.” “Toen Jan Jaap naar de VNO ging, ben ik hem opgevolgd binnen het Uniebureau. Ik werd daarmee hoofd van de afdeling waterhuishouding. Kwantiteit en keringen waren samengevoegd met kwaliteit, het waterschapsbrede pakket dus. Een spannende tijd, waarin elke dag wel wat gebeurde op het politieke front. De handeling in tweede termijn in de Tweede Kamer vond ik altijd de meest spannende. Dan merkte je of je lobbywerk succes had gehad.”
Waarom heb je toen bij de STOWA gesolliciteerd? “Dat was geen toeval, met de STORA was ik al langer bezig. Begin jaren negentig kreeg ik samen met Guïljo van Nuland, die toen nog bij het RIZA werkte, opdracht om SamWat op te heffen, het Samenwerkingsverband Waterhuishouding. We hebben toen gekeken wat we wilden behouden en met name de modelleringsactiviteiten van SamWat overgebracht naar de STORA, omdat binnen de waterschappen steeds meer behoefte ontstond aan onderzoek aan de kwantiteitskant. Verdroging en dergelijke kwamen in beeld. Ludolf Wentholt van SamWat kwam toen bij de STORA werken als medewerker naast Pieter Stamperius en Sjoerd Klapwijk. Later werd STORA dus verbreed tot STOWA, met het waterschapbrede pakket. Na mijn benoeming in 1999 is ook de aandacht voor de hele waterketen er in 2000 bijgekomen. Het bureau telt nu acht mensen, vijf onderzoekscoördinatoren,
twee administratieve medewerkers en één directeur, vaak aangevuld met mensen op detacheringsbasis voor het runnen van grote projecten.”
Wat zie jij als het belangrijkste resultaat sinds jouw aantreden? “Uit onderzoek bij het 25-jarig bestaan bleek dat de STOWA op de werkvloer geliefd, maar bij het management en de besturen onbekend was. Hoe hoger je in de organisatie kwam, des te minder was bekend wat er gebeurde. Wel vond men dat de STOWA veel geld kostte. We hebben ons ingezet voor een betere verankering van onze kennis bij de leden. Rapporten werden niet meer alleen toegezonden, we organiseerden ook workshops en cursussen, vaak via de Stichting Wateropleidingen. We hebben een eerste strategienota gemaakt: Waar staan we, wat doen we goed, wat doen we niet goed? Dat laatste geeft vaak nog de meeste duidelijkheid. Ik ga nu elk jaar in discussie met de besturen en directies van de waterschappen. Als directeuren mij vragen wat ik volgend jaar ga doen, is mijn antwoord: ‘Wat jullie willen dat STOWA doet’. Ons motto luidde en luidt: ‘van, voor, met’. Met geld, inzet en kennis van de regionale waterbeheerders proberen wij tot goede producten te komen, waarvan de kwaliteit geborgd is en waarvoor draagvlak bestaat. Op dat punt hebben we veel bereikt.”
En qua tastbare producten? “Voorop staan de innovaties in de zuiveringstechnologie, de membraanbioreactor en nu de aerobe korrelreactor Nereda. Dat laatste systeem produceert actiefslib dat goed zuivert en zinkt als een baksteen. Toepassing levert energiewinst, ruimtewinst en een zekere effluentkwaliteit. We onderzoeken nu de randen van deze techniek bij toepassing op praktijkschaal. Verder hebben we gereedschappen ontwikkeld om de KRW toepasbaar te maken, zoals beschrijvingen per type water en beoordelingssystematieken. We hebben veel gedaan aan de normstelling voor de lozing van effluent. De KRW vraagt meer dan men in Nederland oorspronkelijk dacht. We hebben een juridisch naslagwerk gemaakt. Wat betekent de KRW voor de Nederlandse wetgeving? Het is het eerste alpha-onderzoek van STOWA. Toegepast onderzoek wil zeggen: bruikbaar onderzoek. Dat kan ook buiten de technische sfeer liggen. Ook op gammagebied, zoals onderzoek naar draagvlak en burgerparticipatie.” “WB21 was belangrijk. Hoe creëer je waterbergingsmogelijkheden? Welke eisen stellen deze? Wat doe je als je ze werkelijk nodig hebt? Daar zijn instrumenten voor nodig. We hebben het beter gebruik van meteorologische gegevens in beeld gebracht. De ogen van de machinist zijn weer terug op het gemaal. Als die wist dat er regen kwam, begon hij vooruit te malen. Automatische regelsystemen reageren alleen op peilen. Met de huidige regenradargegevens worden
interview voorspellingen steeds nauwkeuriger. Daarmee kun je meer uit je bemalingssysteem halen, beter kiezen en sturen, zeker in een groter gebied. Mijn droom is daar ook nog eens de riolering bij te betrekken. Sturen op het benutten van de daarin aanwezige berging om zo weinig mogelijk water te laten overstorten. Een ‘topic’ was ook het kijken naar andere vormen van sanitatie. Scheiden aan de bron. Urine apart zuiveren, bruin water vergisten. De Amsterdamse strontkar in ere herstellen op een moderne manier. Als je dat doet bij ziekenhuizen, bejaarden- en verzorgingshuizen, krijg je zeker een belangrijk deel van de medicijnenproblematiek in de hand. Deze benadering is ook voor het buitenlands werk belangrijk. In derdewereldlanden kun je niet zomaar onze waterverkwistende afvoersystemen installeren. Dat water is er niet eens. Laatst stonden in H2O de besparingsmogelijkheden bij betere samenwerking. Wel niet zulke grote bedragen als indertijd door Kiwa en Stichting RIONED berekend waren, maar procenten tellen ook. Het is geld van de burger en betere samenwerking levert altijd wat op. Zeker als je je realiseert dat het hele STOWA-werk slechts 0,27 procent van het totale waterschapsbudget beslaat, is elke procent kostenbesparing ook belangrijk.”
Wat zijn jullie plannen voor de toekomst? “De KRW is heel prominent aanwezig. De implementatie moet in 2015 rond zijn. Dat vraagt nog een boel werk. De zoektocht bij de zuiveringstechnologie gaat door. De slibverwerking vormt nu maar liefst 25 procent van de exploitatiekosten. Dat moet
anders kunnen, goedkoper. Door slibdesintegratietechnieken moet je slib beter kunnen ontwateren. Dat moet besparingen kunnen opleveren. Voor effluentpolishing kan de afvalwatersector technieken uit de drinkwaterbereiding toepassen.” “Bij veranderende omstandigheden denk ik vooral aan onze veiligheid. We ontwikkelen instrumenten om de veiligheid van onze interne waterkeringen beter te kunnen meten en toetsen. Stabiliteit, bekleding, fundering, vocht in de dijk. De punten zijn niet echt nieuw, maar met je ogen kun je lang niet alles zien. We hebben meettechnieken nodig, sensoren. We moeten remote sensing gebruiken. Wilnis heeft ons geleerd dat we veel te weinig van veendijken weten. In het project IJkdijk in Groningen zoeken we de grenzen van de constructie op, de gevoeligheid, de kwetsbaarheid.”
Dichter bij grenzen ben je minder veilig. “Ja, dat gevaar is er, maar het gaat ons vooral om het vergroten van onze fundamentele kennis. De provincies doen in dit onderzoek heel actief mee. Zij hebben de toezichthoudende rol. Dus normen ontwikkelen, toetsen en zonodig de keringen aanpassen. Er komt nu ook een opwaardering van het reeds bestaande systeem voor de beoordeling van de buitenwaterwerende dijken. We gaan de gevolgen van langer durende inundaties bekijken, schadevergoedingsregelingen, betaling van boeren voor blauwe diensten.” “Hoe laat je overstroomgebieden werken in de praktijk? Als je te
vroeg bent, hebben ze geen functie, als je te laat bent, geen effect. Je moet het voor een groot gebied integraal bekijken. Iemand moet de regie hebben.” “Hoe moeilijker het probleem, des te meer informatie de beslissende instantie vraagt. De STOWA geeft die informatie waardevrij. Wij leveren de stenen, wij zijn noch de architect noch de bouwer van het beleid.”
Verstaan jullie onder ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’ hetzelfde als de Rabobank? “Bij ons ligt het accent minder op de ethiek. Waterbeheer betekent omgaan met geld van de burger. Maatschappelijk verantwoord ondernemen vraagt dat je je taken goed en goedkoop uitvoert én transparantie, onder andere door benchmarking. Maar ook om het structureren van informatiestromen in calamiteitsituaties, zodat beslissingen op basis van zoveel mogelijk juiste gegevens genomen kunnen worden. Daarvoor is het project NOAH dat we samen met Duitsland doorontwikkelen. Voor Rijn en Maas was zo’n informatiemodel er al. Dat gaat nu model staan in Europa. Griekenland, Roemenië en Oost-Europese landen hebben er al belangstelling voor. Voor de kust wordt het model MOZES ontwikkeld, waaraan ook het Rijk meewerkt.” “Onder maatschappelijk verantwoord ondernemen valt ook ons veiligheidsdenken. Over welk risico hebben we het? Zegt een
“STOWA levert waardevrije informatie”
Jacques Leenen (foto: Jan Nas)
kans op een waterhoogte van 1:2000 iets over het risico dat een dijk doorbreekt? Wat is onze veiligheid ons waard, hoeveel geld voorkomt hoeveel schade? Wat het denken over risico’s betreft, zijn we nog de lamme en de blinde. Daar moet vanuit het maatschappelijk verantwoord ondernemen nog heel veel gebeuren.”
Foto’s in jullie strategienota tonen een oude fiets, een plastic eendje en een afwaskwast. “We hebben geprobeerd om bij begrippen als verdroging, vervuiling en omgaan met water beelden uit het dagelijks leven te zoeken. Geen futuristische of technische plaatjes, wel uitdagende foto’s. Zo hebben we in ons laatste jaarverslag de Verklaring van Amsterdam opgenomen als actualiteit van de werkvloer uit het jaar 2005 en die gebruikt als rode draad in interviews met gewone mensen die in het veld werkzaam zijn. Uitsneden uit de foto’s van deze mensen vormen op de omslag een totempaal met ogen. Een mooi beeld voor onze rol als STOWA.” Maarten Gast
H2O / 25/26 - 2006
9
PROFESSOR HYDROLOGIE AAN UNESCO-IHE IN DELFT DR. STEFAN UHLENBROOK:
“Complexe waterproblemen samen oplossen” Afgelopen zomer hield dr. Stefan Uhlenbrook (37, geboren in Duitsland) zijn inaugurele rede in Delft. Hoe denkt de jonge professor over het Nederlandse en internationale waterbeheer én zijn passie, de hydrologie?
10
Stefan Uhlenbrook betrok in 2005 in Delft een functie als ‘professor hydrology’ aan het UNESCO-IHE Institute for Water Education. Uhlenbrook studeerde hydrologie aan de Universiteit van Freiburg (Duitsland) en, gedurende één semester, aan de Hebrew University of Jerusalem. Het is ook in Freiburg dat hij in 1999 promoveerde op het onderwerp ‘Investigation and modelling of runoff generation in a meso-scale catchment’, en waar hij vervolgens zijn ‘habilitation’ heeft gedaan op het onderwerp ‘Runoff generation: From process research to process-based catchment modelling’. Nu woont en werkt hij in Delft. Uhlenbrook houdt van afwisseling. “Ik houd van de combinatie van experimenteel werk aan processen en modellering van stroomgebieden. Momenteel ben ik betrokken bij veldwerk in Oost-Afrika, Zimbabwe, Duitsland, Schotland, de Verenigde Staten, Thailand en Nederland. Bij het veldwerk werk ik veelal met tracers, zowel met chemische tracers als isotopen. Het is een privilege dat ik van mijn hobby mijn werk heb kunnen maken.”
als je de grootte van het land in aanmerking neemt. Het aantal ‘peer-reviewed’ wetenschappelijke artikelen is hier hoger dan in Duitsland, waar vijfmaal zoveel mensen wonen. De reputatie van de verschillende onderzoeksgroepen is internationaal zeer goed. Een uitstekende omgeving om samenwerking te ontwikkelen, alhoewel ook de competitie merkbaar is. Maar eerlijk gezegd was ook de mooie omgeving een belangrijke reden om naar Delft te verhuizen. Net als alle andere Duitsers ben ik gek op de zee.”
Naast onderzoek hoort onderwijs tot zijn takenpakket. “Dat is zeer stimulerend. In Delft werken we met studenten van vele verschillende culturen, terwijl de samenstelling van de studenten in Amsterdam meer is zoals ik die in Duitsland gewend was. Die combinatie maakt het onderwijs en onderzoek heel interessant.” Teneinde zijn promovendi te kunnen voorzien van een volwaardige doctorstitel heeft Uhlenbrook ook een zogeheten ‘zero appointment’ als professor in de stroomgebiedshydrologie aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Het aantal bijeenkomsten van comités en de soms lange discussies over onderwerpen van administratieve en organisatorische aard zijn relatief nieuw voor de verse professor. “Soms heb ik het idee dat ik met gemak mijn dagen zou kunnen vullen met louter het beantwoorden van e-mail en het voorbereiden en bijwonen van bijeenkomsten. Het is wel eens lastig om toch nog tijd te vinden om iets aan onderzoek te doen en actuele wetenschappelijke ontwikkelingen bij te houden”, aldus Uhlenbrook, die vooralsnog geen spijt heeft van zijn verhuizing naar Nederland. “Het wetenschappelijke niveau van de hydrologie in Nederland ligt zeer hoog; zeker
Mondiale veranderingen baren Uhlenbrook evenwel zorgen. “Het gaat hierbij niet alleen om klimaatverandering, maar ook om andere veranderingen, zoals die in het landgebruik, bevolkingsgroei en veranderingen in beleid. Deze leiden ertoe dat er een steeds grotere vraag naar water is, terwijl de beschikbaarheid vaak afneemt door problemen met waterkwaliteit. De huidige verwachting is dat in het jaar 2020 zo’n 40 procent van de wereldbevolking heel grote waterproblemen zal hebben. Dat zijn meer dan drie miljard mensen, berekend op basis van een relatief duurzaam ontwikkelingsscenario. Het kan dus nog veel erger worden. Het is een mondiaal waterprobleem, maar de consequenties zijn regionaal en lokaal merkbaar voor de waterbeheerders en hydrologen”, meent de hoogleraar.
H2O / 25/26 - 2006
Wat vindt Uhlenbrook van het Nederlandse waterbeheer? “Ik ben hydroloog en geen expert op het gebied van waterbeheer. Ik merk echter wel dat de Nederlandse manier van integraal waterbeheer internationale roem oplevert. In het bijzonder het betrekken van alle partijen is een voorbeeld voor de rest van de wereld. Ook de samenwerking tussen de verschillende betrokken sectoren is goed, zodat innovaties en nieuwe methoden worden ontwikkeld, die van belang zijn voor een duurzaam waterbeheer.”
Stefan Uhlenbrook is ook lid van ‘Hydrology 2020’, een groep relatief jonge onderzoekers die op verzoek van de International Association for Hydrological Sciences (IAHS) sinds 2002 heeft nagedacht over hoe de hydrologische wetenschap er in het jaar 2020 uit zou moeten zien, om bij de tijd te zijn, een substantiële bijdrage te leveren aan het oplossen van mondiale waterproblemen.
Uhlenbrook hierover: “Doel was een visie te ontwikkelen op de toekomst van de hydrologie. De leden zijn voorgedragen door verschillende commissies van de IAHS, door WMO en door UNESCO. Toen ik werd gevraagd, vond ik dat ik niet kon weigeren. Het was uiteindelijk erg leuk om binnen deze energetische groep samen te werken. Lastig was evenwel dat er in het begin geen geld was om bijvoorbeeld bijeen te komen, en dat er het één en ander voor nodig was om tot consensus te komen tussen mensen vanuit verschillende culturen. Daarnaast was merkbaar dat voor de meeste leden het leven nogal turbulent was in de afgelopen vier jaar, er waren veel veranderingen in families, banen en zelfs verhuizingen naar andere landen.” De groep heeft haar rapport afgelopen zomer opgeleverd, in de vorm van een boek van de IAHS. De hindernissen voor de verdere ontwikkeling van de hydrologie als wetenschap zijn volgens het rapport wetenschappelijk (te weinig begrip, modelleerproblemen), technologisch (onvoldoende data, geen juiste sensoren) en organisatorisch (geen koppeling tussen beleidsmakers en wetenschappers, capaciteitsopbouw). Uhlenbrook: “De groep concludeerde dat er meer politieke en organisatorische steun voor de hydrologie nodig is, samen met meer financiering voor de lange termijn. Interdisciplinair onderzoek, met inbegrip van sociale, politieke en economische wetenschappen, is essentieel. Verder is capaciteitsopbouw, met name in ontwikkelingslanden, van groot belang.” Om het één en ander verder te helpen, beveelt de groep aan om een mondiaal intergouvernementeel hydrologisch organisatiemechanisme op te zetten. Dat zou de coördinatie en Stefan Uhlenbrook
interview / in memoriam In memoriam ir. Klaas Diekema Op zaterdag 2 december jl. overleed in Oostburg, 70 jaar oud, één van de pioniers van de bestrijding van de waterverontreiniging, zoals deze na het in werking treden van de Wvo in 1970, Nederland-breed van de grond gekomen is: Klaas Diekema. samenwerking tussen bestaande organisaties moeten verbeteren. “Natuurlijk was niet iedereen blij met deze aanbeveling, omdat het impliceert dat de huidige structuren onvoldoende functioneren”, licht Uhlenbrook deze aanbeveling toe. Maar wie moet er nu wat doen en hoe kan hydrologie hieraan bijdragen? “Dit is nogal complex. Er zijn bijdragen van verschillende ‘stakeholders’ nodig, zoals je kunt zien in de ontelbare glossy brochures van de verschillende (inter)nationale instituties die zich bezighouden met duurzaam en integraal waterbeheer. Ik sta volledig achter dit laatste concept, maar ben me ook bewust hoe moeilijk het valt te bereiken. We moeten de dominante hydrologische processen op verschillende ruimtelijke en temporele schalen beter leren begrijpen en modelleren. Dit kan alleen door middel van het combineren van verschillende technieken, op een holistische wijze. Ik verwacht voor de komende jaren doorbraken op de randen die het vakgebied deelt met bijvoorbeeld ecologie, microbiologie en atmosfeerwetenschappen. Hydrologie is in hoge mate relevant, maar men moet beseffen dat duurzame oplossingen voor complexe waterproblemen alleen kunnen worden gevonden in samenwerking met wetenschappers vanuit andere disciplines en in samenwerking met meer praktisch ingestelde mensen die ervoor zorgen dat de oplossing kan worden vertaald in aanbevelingen voor waterbeleid en beheer. Het is te eenvoudig om beleidsmakers ervoor verantwoordelijk te maken dat ze de wetenschappelijke hydrologische vindingen niet meteen overnemen. Het zou goed zijn wanneer wetenschappers meer betrokken zouden worden bij beleidsoverwegingen, maar heden ten dage worden ze louter geëvalueerd middels het aantal (en niet eens zozeer de kwaliteit van) wetenschappelijke artikelen en op basis van de hoeveelheid geld die ze binnen kunnen halen.” Het werk van de ‘Hydrology 2020’-groep is een stap in de goede richting. “We hebben het in eerste instantie vooral voor de hydrologische gemeenschap gedaan, maar de belangrijkste uitkomsten raken direct aan het werk van waterbeheerder, beleidsmedewerkers en financiers. Ik zie nu al uit naar het jaar 2020, waarin we opnieuw naar het rapport kunnen kijken om te zien waar we gelijk hadden, op welke punten de analyses door de werkelijkheid zijn ingehaald”, verzucht de wetenschapper.
D
iekema behoorde tot de groep studenten aan de toenmalige Landbouwhogeschool in Wageningen, die in 1960 als eerste de nieuwe studierichting Afvalwaterzuivering ging volgen, daarmee een weg banend die velen in de jaren daarna ook bewandeld hebben. Klaas Diekema was een Groninger, geboren in 1936 op een boerderij in Steendam, gemeente Slochteren, aan het Schildmeer. Na het doorlopen van de HBS in Appingedam werd, na een mislukt avontuur met een studie scheikunde en een militaire diensttijd bij de Huzaren van Boreel, een studie aan de Hogere Landbouwschool in Groningen voltooid. Inmiddels aanzienlijk ouder dan de meeste van zijn medestudenten aan de Landbouwhogeschool rondde hij vervolgens de studie aldaar in korte tijd af. Eind 1966 trad hij in dienst van het RIZA, waar hij per 1 januari 1968 hoofd werd van de vestiging Sappemeer, de aparte vestiging die gesticht was om de veenkoloniale afvalwaterproblematiek aan te pakken. Met de verplaatsing van het RIZA van Voorburg naar Lelystad in het kader van de spreiding van rijksdiensten en een wijziging in het takenpakket van de vestiging Sappemeer keek Diekema uit naar iets anders. Dat werd de Technologische Dienst van de Zeeuwse waterschappen, die vanuit zijn vestiging in Zeeuws-Vlaanderen de waterschappen in die provincie ondersteunde bij de implementatie van de Wvo. Als directeur van die dienst was hij een gezaghebbend vakman, die de basis legde voor de afvalwaterzuivering in Zeeland, maar naar wie ook landelijk in de kring van HTD’s van zuiverende instanties goed
geluisterd werd. Aan deze functie in Zeeland beleefde hij veel plezier. Per 1 januari 1982 werd Diekema benoemd tot voorzitter van het directieteam van het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen in Edam. Zoals Jaap IJff, in de jaren daarop volgend dijkgraaf, bij de uitvaartplechtigheid zei: “Geen gemakkelijke functie in een tijd, waarin het bestuur stevig op de rem trapte om de kosten in de hand te houden, zeker niet voor iemand die het als zijn levenswerk zag water schoon te maken”. Toen in 1993 de hoogheemraadschappen Uitwaterende Sluizen en Noorderkwartier werden samengevoegd, maakte Diekema gebruik van een VUT-regeling. Hij verhuisde weer naar zijn geliefde Zeeuws-Vlaanderen. Elf jaar geleden werd hij getroffen door een zwaar herseninfarct. Hoewel lichamelijk gehandicapt, was Diekema geestelijk niet kapot te krijgen. Met de niet-aflatende steun van zijn vrouw Hanny, met enorme veerkracht, moed en wilskracht bleef hij strijden voor hun beider leven, bleef hij geloven in herstel, bleef hij actief bezig met zijn grote hobby’s politiek en geschiedenis. Totdat hij dit jaar de strijd tegen de darmkanker, die hij erbij had gekregen, niet kon winnen. De vele oud-collega’s en vrienden, die bij de uitvaart in Terneuzen aanwezig waren, hoorden dat zijn laatste wens was dat de neef, die nu op de familieboerderij in Steendam woont, zijn as uitstrooit rond een nieuw te planten notenboom op het erf. Een waardige afronding van een waardig leven. Jan Cappon en Maarten Gast, namens het Genootschap van de Oude Jonkers.
Ouwe Jonkers bezochten Waternet Een veertigtal leden van het Genootschap van Ouwe Jonkers bezocht enkele maanden geleden Waternet in Amsterdam. Het genootschap bestaat uit gepensioneerde werknemers uit de waterwereld. De naam ‘Ouwe Jonkers’ stamt af van wijlen de heer Ribbius van het RIZA, die zijn vakgenoten vaak aansprak met ‘Jonker’. Het genootschap heeft deze term als geuzennaam geadopteerd. Eén van de activiteiten van het genootschap is een jaarlijks bezoek aan een bedrijf of instelling uit de waterwereld. Behalve een uitleg over de structuur en oprichting van Waternet, bezochten de Ouwe Jonkers de nieuwe zuivering in Amsterdam-West. Aansluitend werd de ledenvergadering van het genootschap gehouden. Daarbij werd Jaap van Selm tot erelid benoemd.
‘Hydrology 2020: An integrating science to meet world water challenges’ door Taikan Oki, Caterina Valeo en Kate Heal, IAHS-publicatie 300, 2006, ISBN 1-901502-33-3.
Michael van der Valk
H2O / 25/26 - 2006
11
Drinkwaterbedrijven trekken zich de internationale waternoden aan De Nederlandse overheid heeft zichzelf een ambitieuze doelstelling gesteld om voor 2015 tenminste 50 miljoen mensen van voldoende veilig drinkwater en sanitatie te voorzien. Waterbedrijven spelen hier in toenemende mate op in. Zij kiezen daarvoor uiteenlopende manieren. Op 14 december verzorgde de KVWN in Nieuwegein de workshop ‘Drinkwater voor de gehele wereldbevolking: ons een zorg?’ In deze workshop werden voorbeelden toegelicht en werd intensief gediscussieerd over de vraag of waterbedrijven een rol moeten spelen in het buitenland. Die vraag werd door de circa 35 deelnemers impliciet bevestigend beantwoord. De discussie ging niet over of er een rol is, maar over hoe deze moet worden ingevuld. om waterbedrijven in ontwikkelingslanden beter te structureren, dan zullen kapitaalverstrekkers, zoals pensioenfondsen, eerder geneigd zijn tot financiering van waterprojecten. Sjef Ernes (Aqua for All) tekende aan dat de Nederlandse inspanningen voor de internationale waternoden zeer divers en pluriform zijn: een grotere onderlinge samenhang vindt hij gewenst. Ernes wees erop dat de waternoden worden geboren uit de groeiende verstedelijking, de groeiende industrialisatie en de nog immer groeiende bevolkingsaantallen. Ernes begrijpt de aarzeling vanuit waterbedrijven om financiën voor de internationale waterproblematiek vrij te maken. Maar hij benadrukte dat het thans over minder dan twee euro per huishouden per jaar gaat.
In Sorong (Indonesië) begon Waterleidingmaatschappij Limburg eind 2004 met de waterlevering, nadat deze bijna een jaar had stilgelegen. Het leidingnet is in zeer slechte staat. Bijna 70 procent van het water gaat verloren bij de productie en distributie.
D
agvoorzitter Martien den Blanken (PWN) gaf in zijn inleiding een overzicht van (historische) internationale betrokkenheid van waterbedrijven. Er is een trend zichtbaar naar intensievere en concretere betrokkenheid. De twinningen van de jaren 80 hebben plaatsgemaakt voor een managementcontract (Vitens in Ghana) of actieve participatie (WMD in Indonesië). Paul Hassing (DG Internationale Samenwerking, Buitenlandse Zaken) onderstreepte de ambities van de Nederlandse overheid om een bijdrage te leveren aan de internationale drinkwater- en sanitatieproblemen. Hij pleitte daarbij voor nuance: in het streven naar een menswaardiger bestaan zijn sanitatie, persoonlijke hygiëne en het (kunnen) handen wassen feitelijk belangrijker dan de kwantiteit en kwaliteit van (drink)water. Nederland wil in de komende tien jaar 50 miljoen mensen van duurzame drinkwatervoorziening en sanitatie voorzien. De Nederlandse overheid verwezenlijkt deze ambitie via de bilaterale en multilaterale
12
H2O / 25/26 - 2006
hulpkanalen, maar ook via meer privaatgeoriënteerde projectontwikkeling. Hassing wees op de structurele tekortkomingen van waterbedrijven in ontwikkelingslanden: de overgrote meerderheid van waterbedrijven is structureel verliesgevend en komt daardoor niet uit de vicieuze cirkel van slechte watervoorziening en achterblijvende inkomsten. Hassing juichte de betrokkenheid van Nederlandse waterbedrijven toe, omdat zij kunnen bijdragen aan beter gestructureerde waterbedrijven in ontwikkelingslanden. Hassing is ervan overtuigd dat de Nederlandse waterbedrijven in dit verband een aantrekkelijk profiel hebben (opgebouwd): relatief kleinschalig, een voorzichtige benadering waarbij bereidheid tot het delen van kennis en ervaring en een streven naar deelname in plaats van overname, een duurzame relatie ten goede komen. Hassing daagde de Nederlandse waterbedrijven uit om vanuit haar betrokkenheid nieuw kapitaal aan te boren. Wanneer Nederlandse waterbedrijven erin slagen
Jan Hoffer (Vitens Evides Internationaal) ging in op de recent overeengekomen samenwerking tussen Vitens en Evides op onder andere internationale waterprojecten (zie de vorige H2O). Vitens is al enkele jaren in twee regio’s in Mozambique actief bezig met herstructurering van waterbedrijven. Vitens, voortaan Vitens Evides Internationaal, stelt expertise beschikbaar en DG Internationale Samenwerking fondsen voor waterinvesteringen. In Ghana loopt het grootste project van Vitens. Samen met Rand Water gaat het Nederlandse drinkwaterbedrijf proberen binnen vijf jaar een structurele verbetering in de bedrijfsvoering van Ghana Water te bereiken. Ook in Jemen en Suriname heeft Vitens/VEI al enkele jaren projecten in uitvoering. In Vietnam, Zuid-Afrika en Mongolië zijn projecten in voorbereiding. Hoffer legde uit dat Vitens/VEI een rol ziet in herstructurering van waterbedrijven en een optimalisering van bedrijfsvoering. De nadruk ligt hierbij dus niet op investeringen. Inmiddels zitten zo’n tien mensen van VEI voor langere tijd in het buitenland. Hoffer sprak de verwachting uit dat de inzet van mensen de komende jaren uitgroeit naar 25 volledige krachten voor de lange termijn en opgeteld 25 menskrachten voor de korte termijn. Henk Brink (WMD) lichtte de activiteiten van Waterleidingmaatschappij Drenthe in Indonesië toe. Bij de waterbedrijven in Indonesië heerst een crisis: ze hebben een schuldenlast van 100 Amerikaanse dollar per aansluiting en een neerwaartse spiraal van te weinig inkomsten, teruglopende dienstver-
verslag
In Zuid-Mozambique werkt Vitens Evides Internationaal sinds 2004 aan het opzetten van lokale, autonome waterbedrijven op basis van een publiek-privaat partnerschap met het ministerie van Ontwikkelingssamenwerking en FIPAG. Hier wordt een nieuwe boorput aangelegd.
lening en verder teruglopende inkomsten. WMD besloot in de jaren 90 haar twinning om te zetten in een structurele betrokkenheid bij waterbedrijven in Indonesië. Dit bleek succesvol op Ambon, waar inmiddels al bijna tien jaar een waterbedrijf met WMD-inbreng bestaat. Dit bedrijf functioneert goed en geldt als voorbeeld voor in totaal elf waterbedrijven waarmee WMD een joint venture heeft
opgericht. De insteek is steeds een gecombineerde aanpak van instutionele en organisatorische verbetering (met Indonesisch management) en technische rehabilitatie. Binnen het thans lopende programma (met co-financiering door WMD en de Nederlandse regering) is beperkt ruimte voor investeringen in infrastructuur. Het herstel binnen de waterbedrijven moet een basis creëren die
In de armste wijken van Sorong wordt het water via een zogeheten ‘stand post’ geleverd. De bewoners hebben het geld niet om een eigen huisaansluiting te betalen.
het aanboren van verdere (omvangrijkere) financiering voor structurele uitbreiding mogelijk maakt. Brink wees erop dat naast de evidente technische uitdagingen (herstel van infrastructuur) grote uitdagingen bestaan op sociaal vlak (met name opleiding van praktisch personeel en management) en op het gebied van het milieu (met name goed beheer van waterwingebieden waar ontbossing moet worden bestreden). In de discussie bleek dat de inspanningen van de waterbedrijven door de deelnemers van de workshop algemeen worden toegejuicht. De vraag is niet of er een rol is, maar hoe die moet worden ingevuld. Rundberg (Waternet) legde bijvoorbeeld uit dat vanuit Amsterdam wordt toegewerkt naar een hybride benadering van nutsbedrijf en bedrijfsleven. Hij spreekt daarbij de overtuiging uit dat we veel meer vanuit de waterketen moeten opereren en geeft aan dat Amsterdam daarin een voortrekkersrol kan en wil vervullen. In de discussie bepleit Jeroen van der Sommen (NWP) om naast de charitatieve en de ‘not for profit not for loss’initiatieven ook de commerciële initiatieven niet uit het oog te verliezen. In de discussie werd opgemerkt dat het Nederlandse bedrijfsleven dan wel toegevoegde waarde moet vertegenwoordigen; voor routinewerk kan een Nederlandse aannemer het in Afrika niet winnen van de Chinezen. Hassing daagde de aanwezigen uit: vanuit de overheid bestaat bereidheid om vernieuwende initiatieven door waterbedrijven en bedrijfsleven te ondersteunen. Fred de Bruijn (Witteveen+Bos) Henk Brink (Waterleidingmaatschappij Drenthe)
H2O / 25/26 - 2006
13
Meten aan rioleringen: wat, waar, hoe en met wie? Meten aan rioleringen is verplicht. In Wvo-vergunningen is een meetverplichting opgenomen. Verder is voor het optimaliseren van rioleringstelsels meten noodzakelijk. De techniek is zover dat bijna alles op bijna elk moment gemeten kan worden. Maar wat ga je meten, hoe en met wie? En wat doe je uiteindelijk met alle gegevens die je verzameld hebt? Deze en andere vragen stonden centraal op de bijeenkomst ‘Meten aan rioolstelsels, plicht of noodzaak?’ die HolaPress Congresbureau op 14 december in Nieuwegein hield.
werkt het? Hoe basaal ook, zelfs de eerste vraag kan niet altijd beantwoord worden. Als de eerste twee vragen beantwoord zijn, blijft de vraag nog over hoe de riolering functioneert. Dat is ook de moeilijkste vraag. “Want”, zo betoogde Clemens, “de werkelijkheid valt niet te vangen in een ongekalibreerd model.” Maar ook na het meten en kalibreren is een model niet sluitend. Het rioolbeheer wordt de laatste tijd rationeler, volgens de hoogleraar aan de TU Delft. Meten is belangrijk om de bestuurlijke effecten van het beleid op de lange termijn te toetsen, maar ook voor het operationele beheer. Men kan hierdoor betere besluiten nemen, problemen sneller signaleren, investeringen onderbouwen en de kwaliteit van het beheer beter beoordelen. “Gelukkig neemt het besef dat meten belangrijk is, toe. Maar het gaat niet aan van alles en nog wat te meten. Technisch kan er veel, maar dat kost ook geld. Organisaties moeten zich afvragen wat er met al die dure gegevens gebeurt”, aldus Clemens. Wouter Stapel van adviesbureau DHV keek naar het opzetten van een meetnet. Het is belangrijk te bepalen wat je wilt meten. Op hoeveel punten moet dit en hoe nauwkeurig? Hij stelde dat het soms beter is drie goedkope, maar minder nauwkeurige neerslagmeters neer te zetten dan één hele nauwkeurige. De ervaring van de persoon die naar de meetgegevens kijkt, is heel belangrijk. Eén simpele meting kan al veel zeggen over het funtioneren van het systeem. Ook moet bij het opzetten van een meetnet gekeken worden naar het onderhoud: dit moet goed zijn, anders kun je de meetresultaten na verloop van tijd niet meer vertrouwen. Tenslotte moet er ook enthousiasme binnen de eigen organisatie komen en blijven voor meetprojecten.
François Clemens tijdens onderzoek in 2002 naar het transport van opgeloste stoffen in de riolering
V
oor waterschappen is het belangrijk te meten wat voor rioolwater zij in hun zuiveringen krijgen en hoeveel. Als beheerder van het oppervlaktewater is het verder belangrijk te weten wat er met overstorten gebeurt: hoe vaak storten zij over, hoeveel water en vooral welke kwaliteit water? Volgens François Clemens zijn met metingen drie dingen te achterhalen: waar ligt het riool, wat is de technische staat ervan en hoe
14
H2O / 25/26 - 2006
Michel Moens van Arcadis liet zien dat heel veel gegevens niet per definitie nuttig hoeven te zijn, maar zelfs remmend kunnen werken. Aan de hand van een simpel meetnet dat steeds uitgebreider wordt, liet hij zien hoe snel er al een gigantische stroom aan meetgegevens binnenkomt waardoor de gebruiker door de bomen het bos niet meer ziet. Om dat te voorkomen moeten de gegevens achtereenvolgens worden verzameld, gevalideerd, geverifiëerd, geanalyseerd en eventueel moet het meetnet dan gekalibreerd worden. Uiteindelijk moeten al die gegevens leiden tot bruikbare informatie. Waterschap Rivierenland wil gaan meten aan riooloverstorten. De vraag is of het waterschap dat alleen gaat doen of samen met de gemeenten. Het schap wil graag met de gemeenten samenwerken. Berry van Waes van Rivierenland legde uit hoe het waterschap de gemeenten erbij wil betrekken. Samenwerking gaat uit van gemeenschappelijke doelen. Door meten kunnen rioolstelsels efficiënter werken
en minder overstorten. Daartoe moeten de gegevens uniform worden gemeten, gerapporteerd en verwerkt, en bij voorkeur efficiënt. Uit een enquête in het beheergebied van het waterschap bleek dat een aantal gemeenten wel wilde samenwerken. Uiteindelijk hebben zes gemeenten zich aangemeld die de werkgroep Meten hebben opgericht. Gezamenlijk gaan zij kennis ontwikkelen en zich voorbereiden op het maken van gezamenlijke keuzes. Dit moet leiden tot een databank waarin uiteindelijk alle gemeenten samenwerken. De gemeente Utrecht is heel pragmatisch begonnen met een meetnet. Dat leverde in eerste instantie een enorme stroom aan gegevens op waar je eigenlijk niet zo veel mee kon, volgens Marco van Bijnen. Daarom werd er een ‘validatie-tool’ ontwikkeld, die aangeeft wanneer gegevens afwijken van de verwachting. Dat kan een aantal dingen betekenen: de meetapparatuur kan stuk zijn, maar er kan ook in de omgeving iets veranderd zijn: veel meer verharding of juist minder. Maar het kan ook aangeven dat het systeem anders werkt dan verwacht. Door het valideren wordt de data aanzienlijk bruikbaarder. Wel gaf Van Bijnen aan dat Utrecht in een luxe situatie zit: er zijn uren en geld beschikbaar voor het meten en analyseren. Ook is het een voortgaand proces: al doende loop je tegen problemen aan die opgelost moeten worden. Ook wordt pas na verloop van tijd duidelijk hoe het meetnet verbeterd c.q. uitgebreid kan worden. Als laatste kwam Robin Bos van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier aan het woord. Het schap heeft al veel ervaring opgedaan met een ambitieus meetproject in de gemeente Castricum. Hier riep de gemeente de hulp in van Hollands Noorderkwartier om te gaan meten aan riooloverstorten. Het begon met het meten van de grootte en de verdeling van de overstorten, maar dit werd uitgebreid met kwaliteits- en zuurstofmetingen van het oppervlaktewater. Nadat uiteindelijk een meetnet was opgezet, liepen de partijen tegen verschillende problemen aan. Zo heeft één van de twee monsternamekasten gedurende de hele testperiode niet gewerkt. Ook verliepen de drukopnemers, waardoor de gegevens niet altijd betrouwbaar zijn. Verder bleek de relatie tussen CZV en troebelheid niet goed te leggen. Maar de resultaten van het drie jaar lopende project zijn wel bruikbaar. Zo wijkt de overstortingsfrequentie bij sommige overstortputten aanzienlijk af van de berekeningen. Ook blijkt het bergingsvermogen van het stelsel relatief hoog te zijn. Het is nu aan de gemeente om het beleid aan te passen aan deze conclusies.
verslag ‘Investeringen in natuur binnen afzienbare termijn terugverdiend’ In het kader van bijvoorbeeld de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000 moet veel geld in de natuur geïnvesteerd worden. Bestuurders en politici zien vaak tegen deze kosten op. Onnodig, volgens Vereniging Natuurmonumenten. Deze investeringen leveren veel meer geld op dan tot nu toe wordt aangenomen. Bovendien is de terugverdientijd veel lager dan gedacht. Kenniscentrum Triple E ontwikkelde een nieuwe economische methodiek op reëele geldstromen en conservatieve schattingen. Met deze methodiek zijn de baten van investeringen in het Volkerak-Zoommeer en de Vechtplassen geanalyseerd. Zo zou de terugverdientijd van de Vechtplassen een dik jaar zijn; investeringen in het Volkerak-Zoommeer zouden in het ergste geval in 35 jaar zijn terugverdiend. Dit staat in het rapport ‘Geld als water’, dat op 12 december aan minister Veerman (LNV) werd overhandigd.
D
e noodzaak voor dergelijke analyses komt voort uit de al eerder genoemde Kaderrichtlijn Water en Natura 2000. Deze vereisen verplichte investeringen om de water- en natuurkwaliteit te verbeteren. Bestuurders vragen zich af of dit haalbaar en betaalbaar is. De neiging bestaat om uit kostenoverwegingen het minimale kwaliteitsniveau te halen. Volgens Natuurmonumenten hebben meer-investeringen wel degelijk zin, ook in financieel opzicht. De methodiek gaat uit van reëele, te meten geldstromen. Zo wordt het oppervlaktewater door het waterschap zo schoon mogelijk gehouden. Deze kosten worden uit de heffingen gefinancierd. Maar het schone oppervlaktewater genereert meer geld. Zo worden er jachthavens aan gebouwd en visvergunningen aangevraagd. Maar ook zijn mensen bereid meer geld te betalen voor woningen die aan het water liggen. Behalve de meeropbrengst voor de verkopers zijn hier bijvoorbeeld gemeenten spekkoper: deze woningen brengen via een hogere OZB meer geld op. Deze opbrengsten gaan naar de algemene middelen, terwijl het waterschap de initiële investering deed. Deze vorm van profiteren wordt in het rapport aangeduid met de term ‘free riders’. Voor de natuur worden vijf functies onderscheiden: draag-, productie-, regulatie-, informatie- en recuperatiefuncties. Door de functies van het natuurgebied in kaart te brengen, wordt bepaald welke partijen economisch belang hebben bij het gebied. Daarna worden geldstromen bepaald. Hierbij hoeft het niet alleen om baten te gaan. Door een verandering in een gebied kan een gebruiker ook nadeel ondervinden. Deze kosten worden ook meegenomen. Maar ook worden door het gebruik van water kosten vermeden. Zo wordt grondwater door de natuur zelf al gereinigd en kost het zuiveren tot drinkwater minder. Volgens het rapport gaat het hier om vermeden kosten met een waarde van ruim 92 miljoen euro per jaar.
Vechtplassen Het model is toegepast op twee natuurgebieden: de Vechtplassen en het VolkerakZoommeer. De Vechtplassen verdienen al veel geld aan de aanwezigheid van het
water in de vorm van allerlei recreatieve bestedingen en de daarbij horende werkgelegenheid, maar ook woningbouw, vermeden drinkwaterkosten, OZB en toeristenbelasting. De vraag is nu hoe lang het zou duren voor extra investeringen zijn terugverdiend. Als in de basisvariant ruim twaalf miljoen euro geïnvesteerd wordt, is dit bedrag in 0,11 jaar, een dikke maand dus, terugverdiend door hogere baten. Hierbij gaat het om de maatschappelijke terugverdientijd. Voordat de overheid haar investering ‘terugverdient’, duurt het wat langer: 1,06 jaar. Als men de maximale investeringsvariant aanhoudt, ruim 112 miljoen euro, is de maatschappelijke terugverdientijd 1,05 jaar. De overheid ‘verdient’ deze investering in ongeveer tien jaar terug.
jaar voor de maatschappij en 19,68 jaar voor de overheid. Voor de maximale variant duurt dit uiteraard langer: 19,68 jaar maatschappelijke terugverdientijd en ruim 35 jaar voor de overheid.
Volkerak-Zoommeer
Jan Jaap de Graeff, directeur van Vereniging Natuurmonumenten, ziet in de nieuwe methode een manier om regionale overheden te laten zien dat investeren in natuur niet alleen maar geld kost. Ook vroeg hij de rijksoverheid, in de persoon van minister Veerman, voor de komende regeerperiode 500 miljoen euro extra beschikbaar te stellen voor natuur. Veerman beloofde dit zeker aan zijn opvolgster(!) in het nieuwe kabinet mee te geven. Marga Kool, vicevoorzitter van de Unie van Waterschappen, gaf tenslotte aan blij te zijn met het rapport. Het geeft meer balans aan de discussie over investeringen in natuur en geeft een goed beeld van de kosten die waterschappen maken en de baten die anderen daarvan hebben, meende ze. Dat kan gesteggel over heffingen in de toekomst misschien voorkomen, aldus Kool.
De investeringen die nodig zijn in het Volkerak-Zoommeer liggen aanzienlijk hoger. In de basisvariant moet 140 miljoen euro worden geïnvesteerd om een aanvaardbaar kwaliteitsniveau te bereiken. De maximale variant kost 250 miljoen euro. De teugverdientijd voor de basisvariant bedraagt 3,09 Minister Veerman vist het rapport uit een aquarium (foto: WFA).
De methode kan toegepast worden op elk natuurgebied. Door de manier van werken, op bedrijfsniveau, is het wel redelijk arbeidsintensief, maar dit geeft wel een goed beeld van de baten en kosten. In de toekomst wordt de methode nog uitgebreid met bijvoorbeeld de baten van een (eventuele) vermindering van ziektekosten door een hogere natuurkwaliteit. Onderzoeker Tom Bade verwacht mettertijd dan ook een verschuiving van ‘de vervuiler betaalt’ naar ‘de gebruiker betaalt’.
Voor meer informatie: Paul Vertegaal (035) 655 92 18.
Kopijsluiting
A
ls u een bijdrage wilt leveren aan H2O, dan moet deze minimaal twee weken voor eventuele plaatsing op de redactie binnen zijn. De kopijsluiting voor een volgend nummer is dus altijd op de dag dat H2O uitkomt.
H2O / 25/26 - 2006
15
Langzame zandfiltratie goede biologische veiligheidsbarrière tegen lage kosten Langzame zandfiltratie in de integrale zuivering is een effectieve (micro)biologische veiligheidsbarrière tegen lage kosten. Zo luidde één van de conclusies van de BTO-workshop ‘Langzame zandfiltratie als veiligheidsbarrière’ op 25 oktober jl., tien jaar na de vorige workshop in 1996. De 30 aanwezigen bespraken onder voorzitterschap van Rob Visser (Duinwaterbedrijf Zuid-Holland) de stand van de kennis over het proces als barrière voor ziekteverwekkende micro-organismen, deeltjes en AOC en wisselden bedrijfservaringen met kwantitatieve microbiologische risicoanalyse en langzame zandfilters uit. Samen formuleerden de aanwezigen welk verder onderzoek gewenst is.
O
nderzoek toont aan dat langzame zandfiltratie virussen, Campylobacter-bacteriën, Cryptosporidium en Giardia gemiddeld met respectievelijk 2, 3 en 5 log verwijdert. Deze gegevens vergroten de betrouwbaarheid van de kwantitatieve microbiologische risicoanalyse bij de betrokken bedrijven. Langzame zandfiltratie is een robuust proces met lage kosten, ook voor verwijdering van deeltjes en AOC.
Barrière voor ziekteverwekkers Het aspect van veiligheidsbarrière voor ziekteverwekkers werd ingeleid door Yolanda Dullemont (Waternet). Zij heeft de door de wet voorgeschreven kwantitatieve risicoanalyse bij Waternet uitgevoerd. Deze leidde tot de voorlopige conclusie dat de zuivering te Weesperkarspel microbiologisch veilig is (zie tabel 1), maar dat aanvullend onderzoek naar de verwijdering door langzame
Proefinstallatie langzame zandfiltratie te Leiduin (Waternet)
zandfiltratie gewenst is. Belangrijke vragen hierbij waren: met welke capaciteit worden virussen, Campylobacter en de (oö)cysten van Cryptosporidium en Giardia verwijderd, welke invloed hebben de temperatuur en schrapen hierop en zijn E. coli, sporen van sulfietreducerende clostridia (SSRC) en centrische diatomeeën goede surrogaatparameters? In een periode van vijf jaar is door Waternet, DZH, RIVM, HWL en Kiwa Water Research onderzoek gedaan om deze vragen te beantwoorden, aldus Wim Hijnen (Kiwa Water Research). Met resultaten uit praktijkmetingen, doseerproeven aan kolommen en proeffilters (zie afbeelding 1) en literatuuronderzoek werd de decimale eliminatiecapaciteit (DEC) van het proces voor virussen, bacteriën en Cryptosporidium en Giardia bepaald (zie tabel 2). De watertemperatuur en de aanwezigheid van een actieve ‘Schmutzdecke’ zijn van doorslaggevende invloed op de verwijdering (zie afbeelding 2). Dit wijst op een belangrijke rol van de (hogere) biologie, bijvoorbeeld predatie door zoöplankton dat ook werd gezien als de oorzaak van een relatief snelle afname van oöcysten van Cryptosporidium in een filterbed na een doseerproef. Verder bleek dat E. coli een veilige surrogaatparameter voor Campylobacter-bacteriën is, maar dat SSRC en centrische diatomeeën niet geschikt zijn als surrogaatparameter voor de protozoa. De processen die de verwijdering bepalen, zijn zeefwerking, hechting en overleving (afsterving en predatie). Jack Schijven (RIVM) presenteerde de waarden van de belangrijkste procesconstante, de hechtingsparameter kattachment voor virus- en bacterieverwijdering die zijn berekend uit de gegevens van het proefinstallatieonderzoek. Uit de resultaten van aanvullende kolomproeven bleek dat zeving voor bacteriën en protozoa ook een significante rol speelt bij de verwijdering. Met het model kan worden voorspeld wat bijvoorbeeld het effect is van de filtratiesnelheid op de verwijdering. Deze voorspelling kan in vervolgonderzoek worden gevalideerd. Het model kan derhalve een belangrijke rol spelen bij ontwerp, beheer en evaluatie van langzame zandfilters en een belangrijk onderdeel vormen voor de kwantitatieve microbiologische risicoschatting.
Barrière voor vervuiling en nagroei bij opslag en transport Langzame zandfiltratie is ook belangrijk voor de biologische stabiliteit van het drinkwater,
16
H2O / 25/26 - 2006
verslag
Afb. 1: Doorbraakcurven van E. coli in een filter, bepaald met doseerproeven
aldus Dick van der Kooij (Kiwa Water Research). Hij belichtte de ontwikkelingen op het gebied van de karakterisering van de biologische stabiliteit van water. Laatste ontwikkeling op dit gebied is de Boiler Biofilm Monitor, waarmee de groeipotentie van Legionella in drinkwater kan worden bepaald. Recent onderzoek wees uit dat het water na langzame zandfiltratie die groeipotentie toch nog in geringe mate bezit. Het proces is dus geen absolute barrière voor groeibevorderende verbindingen. Doorslag is waarschijnlijk afhankelijk van het gehalte en de stabiliteit van het natuurlijk organisch materiaal in het aangevoerde water.
Afb. 2: Verband tussen de DEC van een proeffilter, bepaald voor gedoseerde E. coli en MS2-bacteriofagen, surrogaatparameters voor respectievelijk Campylobacter en virussen, voor en na schrapen van het filteroppervlak, en de watertemperatuur
Naast verlaging van het AOC-gehalte neemt ook het aantal deeltjes in het water door langzame zandfiltratie af. Deze eigenschap vormt de aanleiding voor een nader onderzoek naar het gebruik van het proces als deeltjesbarrière bij de drinkwaterproductie uit grondwater, aldus Joost Kappelhof (Kiwa Water Research). Langzame zandfiltratie is één van de alternatieve processen die worden bekeken. Met name de filtratiesnelheid en de schraapfrequentie zijn belangrijke procesvariabelen die zullen bepalen of aan de belangrijkste voorwaarde van een kostprijs van minder dan vijf eurocent per kubieke meter kan worden voldaan.
Tabel 1. Gegevens van de voorlopige risicoanalyse Weesperkarspel 2006: de decimale eliminatiecapaciteit van de processen en totale zuivering (log) en het jaarlijks infectierisico voor de diverse ziekteverwekkende microorganismen
Praktijkervaringen Wim Oorthuizen (DZH), Fred van Schooten (Waternet) en Jantinus Bruins (Waterlaboratorium Noord, voor Waterbedrijf Groningen) lichtten hun bedrijfservaringen met langzame zandfilters nader toe. Hun uiteenzettingen bevestigen het beeld van de voorgaande sprekers: het proces van langzame zandfiltratie verwijdert effectief micro-organismen en levert biologisch stabiel drinkwater op met een lage troebelheid. De aandachtspunten die bij deze verhalen naar voren kwamen, waren de kwaliteit van het gebruikte filterzand, de invloed van hogere biologie en voorzuivering op de schraapfrequentie van een filter. Bij Waternet hebben de gunstige ervaringen met fijn zilverzand geleid tot vervanging van grover zand in een ander filter.
Conclusies ziekteverwekker: surrogaat:
virussen (*bacteriofagen)
Campylobacter
Cryptosporidium/Giardia (*SSRC)
snelfiltratie ozonisatie koolfiltratie langzame zandfiltratie
(0) 1,1-3,4* (0) (0,6)
1,1 3,9 (0) 3,9
1,4* 0,3* 1,2* 3,0 (aanname)
zuivering DEC
1,1-3,4
8,9
5,9
1,6 x 10-6
2,6 x 10-5 / 4,8 x 10-7
jaarlijks infectierisico1) <1,3 x 10-4 - <4,3 x 10-7 1)
vereist <10-4
Tabel 2. DEC van langzame zandfiltratie voor virussen, bacteriën gecombineerd met Cryptosporidium / Giardia op basis van onderzoeksgegevens van afgelopen vijf jaar en literatuurgegevens
virussen bacteriën Cryptosporidium (Giardia) 1)
studies
gemiddelde DEC (log)
range (log)
10 9 5
2,2 2,7 4,9
0,61)-4,0 1,2-4,8 2,7->6,5
De belangrijkste conclusie van de workshop was dat de kwantitatieve kennis van langzame zandfiltratie als veiligheidsbarrière voor ziekteverwekkers in de afgelopen tien jaar (bedrijfstak)onderzoek aanzienlijk is vergroot. De aanwezigen gaven aan behoefte te hebben aan nader onderzoek naar de invloeden van temperatuur, filtratiesnelheid (economie en risico’s), ‘Schmutzdecke’ en hogere biologie op de effectiviteit van het proces en naar een methode voor beoordeling van de werking in de praktijk. De aanwezigen vonden dat verbetering van de biologische kwaliteit van het drinkwater na langzame zandfiltratie vooral moet worden gezocht in betere voorzuivering en niet in veranderingen in het proces. Wim Hijnen en Gertjan Medema (Kiwa Water Research) Jack Schijven (RIVM) Yolanda Dullemont (Waternet)
suboptimale omstandigheden
H2O / 25/26 - 2006
17
Uitstel voor uitvoering KRW-maatregelen Nederland gaat maximaal uitstel vragen voor de uitvoering van de maatregelen in het kader van de Kaderrichtlijn Water. Het totaal aan maatregelen blijkt namelijk vijf tot zes miljard euro te gaan kosten. Dat kan alleen opgehoest worden door de betrokken overheden als de aanpak gefaseerd gebeurt. Niet alle maatregelen kunnen voor 2015, zoals de Europese Unie voorstaat, uitgevoerd zijn. In principe mag tot drie maal vier jaar uitstel gevraagd worden, als dat maar gemotiveerd gebeurt. In de Decembernota 2006 stond oorspronkelijk 2,5 miljard euro opgenomen voor de KRW, maar in het definitieve stuk dat door de ministerraad op 15 december jl. is besproken, was het bedrag eruit gehaald. watertaken. Een nieuw juridisch instrument voor de waterschappen wordt de projectprocedure. Bijvoorbeeld bij de aanleg van primaire waterkeringen, maar ook bij de aanleg van waterbergingsgebieden, is het straks mogelijk om buiten de autonomie van de gemeente om procedures te beginnen die de aanleg mogelijk moeten maken. Dit om een heleboel overleg met alle betrokken gemeenten te besparen. Het middel zou door de provincie ingezet kunnen worden bij waterberging in een beekdal.
Waterschapswet
Gemeenten moeten de komende jaren veel geld gaan steken in het watersysteem. Ondergelopen singels in het centrum van Rotterdam.
E
én en ander bleek tijdens een congres van Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid over de actuele wet- en regelgeving op watergebied op 20 december in Vlaardingen. Daar sprak onder andere procesmanager KRW Rijn-West, Rob Immink. Hij ging in op de maatregelen voor een betere waterkwaliteit in Noord- en Zuid-Holland, de westelijke helft van Utrecht, het rivierengebied van Gelderland en een gedeelte van Noord-Brabant. In dit gebied is reeds voor meer dan één miljard euro aan maatregelen voorgenomen in bestaande uitvoeringsplannen. Die maatregelen moeten ervoor zorgen dat de waterkwaliteit niet verder achteruitgaat. In vrijwel alle gebieden is flinke vooruitgang mogelijk als extra emissiemaatregelen worden gecombineerd met extra aanpassingen in het watersysteem. De komende jaren zullen de gemeenten het meeste geld moeten gaan inbrengen, zo verwacht Immink. Werkzaamheden met betrekking tot de riolering in zijn algemeenheid vergen namelijk de hoogste kosten.
Waterwet Tijdens het congres kwamen alle nieuwe waterrichtlijnen en -wetten aan bod, op de op 12 december door het Europees Parlement aangenomen Grondwaterrichtlijn na. In feite blijven er straks twee grote waterwetten over: de Waterwet en de Waterschapswet. De nieuwe Wet gemeente-
18
H2O / 25/26 - 2006
lijke watertaken wordt mettertijd onderdeel van de Waterwet. Die Waterwet, die negen bestaande wetten gaat vervangen, kreeg veel aandacht. Volgens Jos van Dalen, programmaleider Water & Bestuur van DG Water, biedt de wet meer mogelijkheden voor integraal waterbeheer, omdat het watersysteem als geheel centraal staat (dus oppervlaktewater + grondwater + waterkeringen + oevers). Ook moet de Waterwet ervoor zorgen dat de doorwerking van waterbeleid in de ruimtelijke ordening verbetert, de bevoegdheden helderder toebedeeld worden en zowel bedrijven als burgers gemakkelijker bij de overheid (gemeente) terecht kunnen voor waterzaken (in de vorm van één loket). De Waterwet gaat vermoedelijk in 2008 in werking treden. Tot nu toe was de Tweede Kamer positief, maar nog onduidelijk is of met de nieuwe samenstelling daarin verandering optreedt. Het is ook de bedoeling dat Rijk, provincies en waterschappen tegelijkertijd om de zes jaar hun waterplannen herzien en op elkaar laten aansluiten. Wat de status van de gemeentelijke waterplannen wordt, is nog niet duidelijk. Vanwege het grote aantal gemeenten en het feit dat sommige gemeenten helemaal geen waterplan (willen) maken, wordt de noodzaak om die er ook bij te betrekken, niet zo gezien. De waterakkoorden tussen gemeenten en waterschappen worden meegenomen bij de discussie rond de Wet gemeentelijke
Herman Havekes van de Unie van Waterschappen maakte zich tijdens zijn uitleg over de nieuwe Waterschapswet bezorgd over opnieuw geuite kritiek over het bestaansrecht van de waterschappen. Dat gebeurde half december tijdens de behandeling van de wet in de Eerste Kamer. Hij hoopte dat staatssecretaris Schultz van Haegen, die weer terug is van zwangerschapsverlof, de Eerste Kamer in januari goed van repliek kan dienen. Havekes putte in ieder geval hoop uit het rapport van Vellinga (zie pagina 7), waarin die een pleidooi houdt om de financiering van de waterkeringen weg te halen bij het Rijk en neer te leggen bij de waterschappen. (zie ook H2O nr. 2, pag. 18 en H2O nr. 16, pag. 12).
Wet gemeentelijke watertaken Willem van Douwen van de gemeente Alkmaar en gemeenteambassadeur Water Rijn-West blijft positief over het ontwerp van de Wet gemeentelijke watertaken (zie H2O nr. 18, pag. 21). Volgens Van Douwen is het goed dat de zorgplicht voor grondwater geregeld wordt. De gemeente is voortaan verplicht het onderwerp te agenderen en de burger kan niet meer van het kastje naar de muur gestuurd worden. Winst is volgens hem ook de verruiming van het rioolrecht naar een waterheffing. Elke gemeente kan de nieuwe gemeentelijke watertaken daardoor op een duidelijke wijze bekostigen. Of de opgenomen zorgplicht voor hemelwater nodig was, betwijfelt Van Douwen. Hij twijfelt ook over de doelmatigheid van afkoppelen. Afkoppelen kan ook vervuiling van straat, gebouwen en verkeer verder verspreiden. Bovendien zijn met afkoppelen flinke kosten gemoeid. Als een echt zwak punt noemde Van Douwen de afhankelijkheid van de gemeentepolitiek. Als de raad van een bepaalde gemeente er weinig voor voelt om de rioolheffing op te schroeven, zullen de benodigde rioleringswerkzaamheden én de nieuwe watertaken van de gemeenten ook in het gedrang komen.
verslag
Impressie WEFTEC 2006 Miljarden extra nodig voor waterbeheer Voor zowel de verbetering van de waterkwaliteit in Nederland als het voorkomen van wateroverlast is tot het jaar 2027 in totaal zo’n 14 miljard euro extra nodig, zo staat het in de Decembernota 2006 verwoord, die de ministerraad twee weken geleden naar de Tweede Kamer heeft gestuurd. Een deel van de 14 miljard euro moet worden gebruikt om de kwaliteit van oppervlakte- en grondwater te verbeteren en te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water. De rest van het geld is bestemd voor de uitvoering van de agenda Waterbeheer 21ste eeuw. Het kabinet heeft besloten de maatregelen voor het verbeteren van de waterkwaliteit te faseren tot 2027 in plaats van 2015. Hierdoor worden de kosten gespreid. De maatregelen ter beperking van wateroverlast moeten wel uiterlijk 2015 worden uitgevoerd, vindt het kabinet. De Decembernota is de tweede nota in een serie van drie. Deze nota’s geven de stand van zaken weer met betrekking tot de stroomgebiedsbeheersplannen die waterbeheerders in het kader van de KRW moeten maken.
Agenda Waterveiligheid De Tweede Kamer ontving van de Ministerraad ook de agenda Waterveiligheid 21ste eeuw. Het doel hiervan is het actualiseren van preventiebeleid, zodat grootschalige overstromingen worden voorkomen. Daarnaast wordt in de agenda aandacht gevraagd voor het beperken van overstromingsschade en voor waterveiligheidsbewustzijn. Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, de Unie van Waterschappen en het Interprovinciaal Overleg zijn inmiddels gestart met de tweede fase van Veiligheid Nederland in Kaart, een grootschalige studie naar de kansen op en gevolgen van overstromingen. De komende periode wordt de dialoog over waterveiligheid intensief voortgezet. Waar nodig wordt aanvullend onderzoek gedaan. Eind 2008 worden de resultaten van deze verkenning naar de Tweede Kamer gestuurd en wordt de agenda Waterveiligheid 21ste eeuw nader uitgewerkt.
Van 21 tot en met 25 oktober werd in Dallas de WEFTEC 2006 gehouden. Een jaarlijks terugkerend evenement met een beurs en een congres op het gebied van water, vergelijkbaar met de Aquatech, maar dan groter. Volgens de organisatie is het de grootste op het gebied van de waterkwaliteit ter wereld. WEF staat voor Water Environment Federation, en is in Amerika de vakvereniging voor water en afvalwater.
•
V
anuit Nederland waren elf vertegenwoordigers van adviesbureaus DHV en Grontmij, leveranciers Bosman, Paques en Piralisi en Waterschap Hollandse Delta aanwezig. De redenen voor het bezoek aan de WEFTEC varieerden; de meesten bezochten het congres, enkelen uitsluitend de beurs. Ook werd de WEFTEC benut voor het onderhouden van contacten met licentienemers en bestaande en nieuwe klanten. Het aanbod op de beurs kan worden vergeleken met Aquatech. Wel valt op dat er meer leveranciers van complete systemen vertegenwoordigd zijn, alsmede adviesbureaus. Het aanbod van producten en de diversiteit ervan is groter dan op Aquatech. Enerzijds waren veel producenten aanwezig die ook in Nederland komen, zoals die van diverse membraanfiltratiesystemen, anderszijds werden nicheproducten aangeboden, zoals vele soorten dragers voor slibretentie. Ook was veel nieuw aanbod op het gebied van bijvoorbeeld verbeterde roostergoedverwijdering te bekijken. Voorafgaand aan het congres vonden 25 specialistische workshops plaats. In het oog springende onderwerpen waren de membraanbioreactor, desinfectie van afvalwater en nutriëntenverwijdering. Het congres kenmerkte zich door een zeer groot aanbod. In 2,5 dag werden 95 sessies gehouden, goed voor rond de 500 presentaties. Gemiddeld werden bijna 20 sessies parallel gehouden, waardoor het soms moeilijk kiezen was. Het is daarom ook niet doenlijk een overzicht te geven van de onderwerpen die op het congres aan de orde zijn geweest. Elk denkbaar onderwerp op het gebied van water en afvalwater heeft wel ergens aandacht gekregen. Enkele opvallende zaken: • Steeds vaker wordt op het gebied van afvalwater gestreefd naar zeer lage
•
•
•
•
effluentconcentraties voor stikstof (enkele mg/l) en fosfaat (enkele tienden van mg/l) vanwege aangescherpte milieueisen en lozing op gevoelige oppervlaktewateren en het toenemend belang van hergebruik van water; In een openingspresentatie van dr. James Barnard, bekend vanwege zijn werk op het gebied van biologische nutriëntenverwijdering, werd een overzicht gegeven van de geschiedenis, de huidige praktijk en de toekomst op het gebied van nutriëntenverwijdering en met name recycling van fosfaat. Barnard wees op het tekort aan fosfaatbronnen, waarmee generaties na ons ongetwijfeld te maken zullen krijgen. Opvallend was dat enkele Nederlandse ontwikkelingen met name werden genoemd: Anammox, de Crystalactor (voor fosfaatverwijdering) en aeroob korrelslib oftewel Nereda; Microverontreinigingen, en hormoonverstorende stoffen in het bijzonder, vormen een groeiend aandachtsgebied; Redelijk vaak worden dragersystemen voor slibretentie toegepast. In Nederland is deze methode nauwelijks gangbaar; Een gehele ochtendsessie werd gewijd aan technieken voor deelstroombehandeling, met onder andere presentaties van Debby Berends van DHV over het BABE-proces en Jan Willem Mulder van Waterschap Hollandse Delta over het SHARON-proces. Paul Roeleveld van Grontmij trad op als vice-voorzitter van deze goedbezochte bijeenkomst; Arie van der Vlies gaf een presentatie over de waterhuishouding bij Hollandse Delta, onder meer in het licht van de voorspelde zeespiegelstijging.
Samenvattend kan worden gesteld dat de WEFTEC in 2006 veelzijdig, informatief en leerzaam was. Tegelijk kunnen we constateren dat we met enkele Nederlandse ontwikkelingen als SHARON, BABE, Anammox en Nereda soms in de voorhoede van de wereldwijde technologische ontwikkeling opereren. Desondanks is ook duidelijk dat er naast onze eigen ontwikkelingen nog veel meer aanbod is van technologieën en technieken dan waarvan we ons hier bewust zijn. De volgende WEFTEC vindt plaats in San Diego van 13 tot 17 oktober 2007. Jan Willem Mulder (Waterschap Hollandse Delta)
H2O / 25/26 - 2006
19
En dan dit ... Per 1 januari veranderen er altijd zaken, bijvoorbeeld op personeelsgebied, qua tarieven, verantwoordelijkheden worden uitgebreid. Onderstaand een (zeker niet volledig) overzicht van allerlei soorten wijzigingen die in 2007 ingaan.
A
llereerst vertrekt watergraaf mr. Annelies Verstand-Bogaert met ingang van 1 januari a.s. bij Waterschap Regge en Dinkel. Ze heeft aangegeven dat ‘persoonlijke motieven’ ten grondslag liggen aan haar besluit. Het dagelijks bestuur van het waterschap vindt het jammer dat de voorzitter na 2,5 jaar alweer vertrekt, maar respecteert de beslissing van de huidige watergraaf. Mevrouw Verstand-Bogaert was vanaf juni 2004 watergraaf van Regge en Dinkel. Daarvoor was zij onder meer staatssecretaris Sociale Zaken en Werkgelegenheid (19982002) en burgemeester van de gemeenten Zutphen (1994-1998) en Heteren (19881994). Bij het Hoogheemraadschap van Delfland neemt medio volgend jaar mr. M. van Haersma Buma de functie van dijkgraaf drs. P. Schoute over. Van Haersma Buma is nu nog burgemeester van de gemeente Leidschendam-Voorburg. Van 1986 tot 1996 was hij burgemeester van Markelo. In 1996 werd hij burgemeester van Voorburg. Toen in 2002 Voorburg fuseerde met Leidschendam werd hij burgemeester van de nieuwe gemeente. Daarnaast vervult hij een groot aantal functies op verschillende maatschappelijke terreinen. Zo is hij voorzitter van de Raad voor de financiële verhoudingen.
aanstaande de grondwatertaken over aan de waterschappen in hun provincies. Ze doen dit vooruitlopend op de nieuwe Waterwet. Het droogleggen van funderingen voor bouwactiviteiten, het sproeien in droge perioden, grondwatersanering of -gebruik door bedrijven vallen per 1 januari allemaal onder de waterschappen. Zij worden ook verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving. De provincies blijven alleen verantwoordelijk voor de winning van drinkwater, het oppompen van water voor warmte- en koudeopslag en voor industriële onttrekkingen van meer dan 500.000 kubieke meter per jaar. Het grondwaterregister en de grondwaterheffing blijven wel geheel een verantwoordelijkheid van de provincie. Dat zal ook zo blijven in de nieuwe Waterwet.
Tarieven Waterschap Vallei & Eem was er dit jaar het eerste bij: opnieuw lastenverlichting voor de meeste burgers en bedrijven in 2007. Voor het derde opeenvolgende jaar gaan de tarieven voor de burgers ongeveer twee procent omlaag. Bij een aantal andere waterschappen gaan de tarieven iets omhoog, vaak vanwege extra kosten in verband met uitbreiding of verzwaring van het takenpakket. De drinkwaterprijzen gaan nauwelijks omhoog, eerder omlaag. Zo verlaagt Oasen het drinkwatertarief opnieuw met een dubbeltje: van 1,38 naar 1,28 euro. In 2006 ging het tarief ook met 10 eurocent omlaag. Waterleidingmaatschappij Drenthe handhaaft haar (lage) drinkwaterprijs van 92 eurocent in 2007.
Strengere controles
20
In het Vestingmuseum in Naarden vindt tot eind maart een tentoonstelling plaats waarbij water in brede zin centraal staat. De organisatie ligt in handen van de Gooise Kunstkring. De expositie bestaat uit twee- en driedimensionale kunst en gedichten die geïnspireerd zijn op water in alle mogelijke vormen. Het museum is open op zondagmiddag en gedurende de kerstvakantie ook op dinsdag tot en met vrijdag van 10.30 tot 17.00 uur. Het adres is: Westwalstraat 6. Voor meer informatie: (035) 694 54 59
voor half januari in totaal aan zo’n 250 tot 300 onderhoudsplichtigen bestuursdwang zal hebben opgelegd, omdat ze hun sloot niet goed en tijdig schoongemaakt hebben. Dat heeft te maken met de invoering van de nieuwe Keur per 1 september jl. Het hoogheemraadschap moet hierdoor sinds die datum strenger controleren. In het verleden hoefde het schap hooguit 120 tot 150 maal op te treden.
Bagger Net voor het einde van dit jaar hebben de gemeente Haarlem en het Hoogheemraadschap van Rijnland één van de grootste baggerprojecten in stedelijk gebied in Nederland afgesloten. In de stad moest 525.000 kubieke meter bagger over een afstand van 30 kilometer verwijderd worden. Die grote hoeveelheid bagger zorgde voor verslechtering van de waterkwaliteit en een steeds slechtere doorvaart van de waterlopen.
De provincies Groningen, Drenthe en Overijssel dragen met ingang van 1 januari
Iets heel anders: het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier verwacht dat het
mr. M. van Haersma Buma, medio 2007 de nieuwe dijkgraaf van Delfland
Wethouder Maarten Didenval (l.) en waterschapsbestuurder Wim van der Hoeven ‘tillen’ een vat schoon water uit het uitgebaggerde Noorder Buiten Spaarne (foto: Tauw).
H2O / 25/26 - 2006
informatie / recensie Procesregeling van rioolwaterzuiveringen IWA Publishing heeft een nieuw boek uitgegeven in de serie ‘Integrated Environmental Technology’ met de titel ‘Advanced biological treatment processes for industrial wastewaters’. De titel doet vermoeden dat het boek gaat over de laatste stand van zaken voor wat betreft de biologische zuivering van industrieel afvalwater. Het is echter vooral een goed opgebouwd lesboek, geschikt voor zowel beginnende als gevorderde afvalwatertechnologen die affiniteit hebben met industriële afvalwaterzuivering.
‘A
dvanced biological treatment processes for industrial wastewaters’ is een compleet boek met een theoretische kop en een praktische staart. Het bevat een uitgebreide index, waardoor het gebruikt kan worden als naslagwerk. Na een korte algemene inleiding volgt een theoretische inleiding over microbiële kinetiek, reactiestoichiometrie, massaoverdracht en reactormenging. Vervolgens zetten de auteurs uiteen hoe een (industrieel) biologisch afvalwaterzuiveringssysteem moet worden ontworpen. Stap voor stap leiden zij hiervoor de theoretische relaties af. Dit deel van het boek staat hierdoor vol met wiskundige formules. Dit leest niet lekker, maar het is wel informatie die je bij het
ontwerp van een zuivering bij de hand hoort te hebben. De zuiveringstechnieken die worden behandeld, zijn aerobe en anaerobe CZVverwijdering, stikstofverwijdering (nitrificatie en denitrificatie en een beetje anammox), biologische fosfaatverwijdering en de verwijdering van zwavelcomponenten. In het vierde hoofdstuk wordt ingegaan op het reactorontwerp. De nadruk ligt hierbij vooral op compactere reactorsystemen zoals SBR, membraanreactoren, ‘moving bed’, ‘fluadised bed’ en anaerobe systemen, zoals UASB en EGSB. De eerste vier hoofdstukken van het boek, tweederde van het totale aantal pagina’s, gaat hiermee over algemene theorie van biologische zuivering met slechts zijdelings verwijzingen naar de (industriële) praktijk. Het boek heeft hierdoor het karakter van een algemeen lesboek voor afvalwatertechnologen die affiniteit hebben met de industrie.
Relevantie voor de praktijk In de laatste 150 pagina’s extrapoleren de auteurs de eerder beschreven theorie naar de praktijk. Aan de hand van voorbeelden bespreken zij de zuivering van stikstofrijk afvalwater, afvalwater met een hoog zwavelgehalte, afvalwater uit de voedselverwerkende industrie, afvalwater uit de petrochemische industrie, de textielindustrie
Een groep jonge, gepromoveerde watertechnologen geeft elke maand in dit vaktijdschrift een kritisch oordeel over internationale vakliteratuur op het gebied van water. De recensenten zijn Jelle Roorda, Arjen van Nieuwenhuijzen, Bas Meijer, Adriaan Mels, Herman Evenblij, Jeroen Langeveld, Jasper Verberk en Merle de Kreuk.
en afvalwater met een hoog gehalte aan zware metalen. Per type afvalwater volgt een beschrijving waaraan een biologische zuivering moet voldoen en wordt uitgelegd hoe biologische zuiveringsprocessen kunnen worden gecombineerd en aangevuld met fysische en chemische zuiveringstechnieken. Hierbij gaan de auteurs in op mogelijke praktische problemen. Bij de aangedragen oplossingen verwijzen zij terug naar de theoretische inleiding. De iets te lange inleiding bewijst hierbij zeker zijn nut. Het maakt het boek vooral handig als hulpmiddel bij ‘troubleshooting’ in de praktijk. Tenslotte wordt in de praktijkstudie over de textielindustrie ook ingegaan op de mogelijkheden voor het sluiten van de waterkringlopen in het proces.
Oordeel De nadruk van het boek ligt, anders dan de titel doet vermoeden, niet op nieuwe en vooruitstrevende biologische zuiveringstechnieken voor industriële toepassing. Vernieuwende technologieën, zoals anammox en biologische verwijdering van zware metalen, worden slechts zijdelings behandeld. Door de uitvoerige theoretische inleiding heeft het boek het karakter van een algemeen lesboek voor biologische afvalwaterzuivering. Voor dit doel op zich zijn echter betere lesboeken geschreven. Wat dit boek anders maakt dan bestaande lesboeken, is dat het een totaalbeeld geeft van biologische zuivering toegepast in de industriële praktijk. De theoretische achtergrond en de praktische toepassingen zijn goed op elkaar afgestemd. Dit maakt het geheel begrijpelijk en goed leesbaar. Het boek is van praktische waarde bij het oplossen van problemen. Door de toegevoegde index is het boek een goed technologisch naslagwerk. Het eindoordeel is daarom dat de auteurs er goed in zijn geslaagd een praktisch handboek te maken voor industriële afvalwaterzuivering. Bas Meijer (TU Delft / ASM Design) ‘Advanced biological treatment processes for industrial wastewaters - principles & applications’. F. Cervantes, S. Pavlostathis en A. van Haandel. ISBN 1843391147. Prijs voor IWA-leden: 96 euro. Niet-leden betalen 128 euro.
H2O / 25/26 - 2006
21
Verkoopbedrijf DZH prepareert zich op toekomst Drinkwaterbedrijven oriënteren zich in toenemende mate op hun omgeving1),2). Dat is nodig, omdat die omgeving snel verandert door bijvoorbeeld de individualisering, claimgedrag, (dreiging van) terrorisme én nieuwe regelgeving uit Europa. Nieuwe technologie blijft zich ontwikkelen, evenals dienstverleningsconcepten die ervoor zorgen dat wat vandaag nog toonaangevend is, morgen achterhaald kan zijn. In plaats van te wachten wat de toekomst brengt, kun je er maar beter op anticiperen. In dit artikel beschrijven ondergetekenden de strategische zoektocht waarmee het verkoopbedrijf van DZH zich op die toekomst prepareert.
S
uccesvol zijn is één ding. Maar succesvol blijven, is een ander verhaal. Dat vergt allereerst een beeld van wat de toekomst gaat brengen en welke bedrijfsstrategie nodig is om op nieuwe maatschappelijke en technologische ontwikkelingen in te spelen. Daarnaast moet ook goed worden nagedacht over de deskundigheid en vaardigheden die nodig zijn om deze strategie te kunnen realiseren. Eventuele nieuwe diensten of technologische oplossingen vergen immers wellicht deskundigheid die nog ontbreekt. Opvallend genoeg ontbreekt in veel ondernemingsplannen een heldere analyse van de ontwikkelingen in de maatschappij en hoe de organisatie daarop zal inspelen. De tijdshorizon is vaak relatief kort en vooruitblikken bestaat vooral uit het doortrekken van historische ontwikkelingen. Daarnaast staat in ondernemingsplannen meestal veel over de ‘traditionele’ productiefactoren arbeid, kapitaal en grondstoffen, maar zelden of nooit iets over kennis (zie ook het artikel ‘Kennis is een productiemiddel waarop gestuurd kan worden’ op pagina 27). Beschouwen we de efficiëntie van het drinkwaterbedrijf, dan kijken we zelden naar de bedrijfskennis. Hoewel kenniswerkers vaak als menselijk kapitaal worden beschouwd, vinden we ze in de financiële balans niet terug. Kennis wordt sterk onderschat als productiefactor. Het verkoopbedrijf van DZH heeft zich onlangs bezonnen op haar toekomstige strategie en op de productiefactor kennis als concurrerende en onderscheidende factor. Daarbij zijn de volgende vragen gesteld: Wat komt er op ons af? Wat zijn onze ambities en strategische doelen? Hoe richten we onze bedrijfsprocessen daarop in? En welke (nieuwe) kennis hebben we nodig en hoe krijgen we die op tijd in huis?
Scenarioplanning als rode draad “Niets is zo moeilijk als voorspellen, vooral als het de toekomst betreft”, zei Yogi Bear. Wie vindt dat de glazen bol zijn beste tijd heeft gehad en evenmin blindelings vertrouwen heeft in de vooruitziende blik van Jomanda, lijkt gedoemd om het zonder helder beeld van de toekomst te moeten stellen. Toch is dat niet het geval. Er is namelijk een zeer bruikbare techniek om
22
H2O / 25/26 - 2006
een beeld te ontwikkelen van de toekomst en dat beeld te vertalen in een kennisportfolio waarover een organisatie in de toekomst dient te beschikken. Die techniek - scenarioplanning - is momenteel het meest krachtige instrument ter voorbereiding op de toekomst. De methode stamt uit de oorlogsvoering en wordt sinds het einde van de jaren 60 ook in het bedrijfsleven toegepast. Bij Shell bijvoorbeeld is scenarioplanning niet meer weg te denken uit het bedrijfsproces. Zo ontwikkelde Shell in de vorige eeuw al een draaiboek voor de oliecrisis, lang voordat andere oliemaatschappijen het gevaar onderkenden. Daardoor kon Shell in korte tijd opklimmen van een zevende positie op de ranglijst van olieproducerende maatschappijen naar een eerste positie. Het verkoopbedrijf van DZH heeft scenarioplanning ingezet voor haar (middel)langetermijnstrategie voor de distributie en verkoop van drinkwater. Daarbij is gebruik gemaakt van de vier Jules Verne-achtige toekomstbeelden die eerder in het kader van
het bedrijfstakonderzoek voor de drinkwatersector zijn ontwikkeld3),4).
Werkwijze Divergeren
De managers van het verkoopbedrijf hebben vier toekomstige verkoopbedrijven ‘gebouwd’, die optimaal zijn toegesneden op steeds één van de vier toekomstbeelden. De vier houtskoolschetsen beschrijven op welke wijze drinkwater wordt gedistribueerd, hoe het verkoopproces verloopt en op welke wijze contacten met de klant plaatsvinden (facturering, communicatie etc.). Elke houtskoolschets beschrijft 24 deelaspecten van het (toekomstige) bedrijfsproces. Tevens is vastgesteld over welke kennis, competenties en middelen de vier bedrijven moeten beschikken om het beschreven proces goed uit te kunnen voeren. Convergeren
De vier houtskoolschetsen verschilden niet alleen van het huidige bedrijf, maar ook onderling. Hoewel sommigen dat wellicht
De kritiek op het toepassen van scenarioplanning is nog wel eens dat het geen rampen of trendbreuken kan voorspellen, terwijl die juist de grootste impact hebben. Denk aan de gebeurtenissen van 11 september 2001, de razendsnelle opkomst (en ondergang) van de LPF of, recenter, de moord op Theo van Gogh. Dat beeld behoeft echter enige nuancering. Dat scenarioplanning niet alleen trends, maar ook trendbreuken goed kan voorspellen, blijkt uit het eerdergenoemde voorbeeld van Shell, de grondlegger van scenarioplanning. Scenarioplanning richt zich op het (be)sturen van onzekerheden, terwijl het management zich van oudsher vaak concentreert op het (be)sturen van zekerheden. Daarmee biedt scenarioplanning een belangrijke toegevoegde waarde waarmee een bedrijf zich kan oriënteren op de toekomst en hoe ze wil anticiperen op bepaalde veranderingen. Wie met scenarioplanning werkt, pikt eerder relevante externe signalen op. De kans overvallen te worden door een bepaalde ontwikkeling neemt daarmee sterk af. Overigens wordt in het kader van het bedrijfstakonderzoek voor de drinkwatersector bijgehouden in welke richting de maatschappij zich ontwikkelt1), 2). De toekomstbeelden zullen (indien nodig) tijdig worden ‘ververst’. De praktijk zal leren dat het relatief eenvoudig is om een toekomstgerichte bedrijfsstrategie aan te passen op nieuwe of bijgestelde toekomstbeelden, als men zich maar de competentie scenariodenken eigen heeft gemaakt. Het klinkt wellicht tegenstrijdig, maar feitelijk is het niet eens zo belangrijk of één van de vier toekomstbeelden nu echt werkelijkheid wordt of dat we in 2020 te maken krijgen met een maatschappij die afwijkt van alle vier de toekomstbeelden. Wat wél belangrijk is, is om steeds het verband te (kunnen) leggen tussen externe ontwikkelingen, de eigen bedrijfsvoering en de eigen ambities. Daarvoor is scenarioplanning een zeer bruikbaar instrument.
achtergrond
graag hadden gewild, is het onmogelijk om te kiezen voor het toekomstbeeld dat DZH het best bevalt. Hoe de toekomst eruit zal zien, hangt immers af van factoren die we maar in zeer beperkte mate kunnen sturen, zoals macro-economische ontwikkelingen en het gedrag en de leefstijl van de consument. DZH kan dergelijke ontwikkelingen niet beïnvloeden. De uitdaging was dan ook om uit de vier houtskoolschetsen een verkoopproces te destilleren waarmee DZH succesvol kan zijn in tenminste drie van de vier toekomstbeelden en dat bovendien in lijn is met de recent opgestelde Koers 2010. Het is gelukt om voor de 24 deelaspecten van het verkoopproces een oplossing te vinden. In sommige gevallen lijkt die sterk op het huidige bedrijfsproces, maar in een aantal gevallen kwamen we tot de conclusie dat het huidige bedrijfsproces aangepast diende te worden voor de toekomst. Voorbeelden daarvan zijn onder andere meer uitbesteden (incasso) en combiwerk als dé norm bij leidingaanleg, maar ook gebruiksduurafhankelijk onderhoud van leidingen vervangen door toestandsafhankelijk onderhoud naast een modelmatig spuiprogramma, en vaker leidingen relinen bij beheer. Ook automatisch aflezen watermeters, automatische facturering via internet, digitaliseren van het contact met klanten, meer accent op behoud klantvertrouwen en realtime monitoring van de waterkwaliteit horen bij die aanpassingen. Detailleren
Van elk van de 24 stappen uit het toekomstige verkoopproces is vastgesteld over welke kennis en kunde we moeten beschikken om deze stap uit te kunnen voeren. Welke kennis is nodig om straks via internet te kunnen communiceren met de klant? En om waterkwaliteitsmetingen in het net realtime online via sensoren uit te voeren? Op basis daarvan is een kennisportfolio van de toekomst opgesteld, met negen hoofdkennisgebieden en een groot aantal subgebieden waarover deskundigheid noodzakelijk is. Door de kennisportfolio van de toekomst te leggen naast de huidige, is bepaald welke kennis en kunde nog moet worden ontwikkeld. Bij de kennisstrategie is aandacht besteed aan drie deelaspecten: op welke kennisge-
bieden is extra deskundigheid noodzakelijk? Voor welke kennisgebieden is een betere verspreiding van deskundigheid noodzakelijk? En welke deskundigheid dient beter te worden geborgd en vastgelegd voor toekomstig gebruik (om te voorkomen dat onnodig het wiel opnieuw wordt uitgevonden)? Concretiseren
Bovenstaande analyse leverde 65 aandachtspunten op: punten waar de gewenste situatie afwijkt van de huidige. Voor de belangrijkste ervan is een Plan van Aanpak opgesteld. Dit plan bevat onder meer een SMART-beschrijving van hetgeen we willen bereiken, welke interventie(s) daarbij zullen worden gebruikt en welke investering (qua tijd en middelen) daarmee is gemoeid. Waar mogelijk zijn deze initiatieven ondergebracht in lopende plannen of in het nieuw op te stellen jaarplan.
Ervaringen Met de 15 managers van het verkoopbedrijf van DZH is in vijf werksessies inzicht ontstaan in de mate waarin de huidige organisatie is toegerust voor de toekomst. Er is een houtskoolschets gemaakt van een voor de toekomst robuuste verkoopstrategie, evenals een overzicht van de benodigde competenties, middelen en kennis en de mate waarin de huidige competenties, middelen en kennis tekortschieten. Verder zijn mijlpalen vastgesteld waarop omissies weggenomen dienen te zijn en concrete Plannen van Aanpak daarvoor opgesteld die zijn vertaald in jaarplannen. In de sessies was het zaak om het ‘out of the box’-denken om te zetten in concrete
doelen en activiteiten. We slaagden erin om een verkoopproces te schetsen dat wellicht niet ideaal is in elk van de afzonderlijke toekomstbeelden, maar wél in elke denkbare toekomst voldoet. Door de voorgenomen activiteiten steeds scherp te toetsen aan de bedrijfsdoelen en toegevoegde waarde, bleek het goed mogelijk te ‘trechteren’ naar de belangrijkste punten. We zijn erin geslaagd om de voorgenomen activiteiten zoveel mogelijk onder te brengen in reeds lopende activiteiten en plannen. Het transitieproces dat het verkoopbedrijf zal doorlopen is nu in grote lijnen beschreven. Natuurlijk leverde dit traject naast een aantal nieuwe gezichtspunten ook de bevestiging dat bestaande plannen veelal - al dan niet met een kleine aanpassing - toekomstgericht zijn. Dat was natuurlijk een prettige conclusie. Het traject was dus ook een waardevolle evaluatie van een aantal reeds voorgenomen plannen. NOTEN 1) Hitters K. (2004). De Toekomstmonitor. H2O nr. 18, pag. 50-51. 2) Hitters K. en I. Wasmus (2006). De toekomstmonitor voorspelt risico’s van lange termijnplannen. H2O nr. 6, pag. 35. 3) Koerselman W. (2003). Vier scenario’s voor de drinkwatersector in 2020. H2O nr. 20, pag. 37-39. 4) Koerselman W., A. Hummelen en T. Ramaker (2003). Toekomstverkenningen voor de drinkwatersector. Kiwa Water Research. BTO 2003.047.
Kees Lavooy en Ad de Waal Malefijt (Duinwaterbedrijf Zuid-Holland) Willem Koerselman (Kiwa Water Research)
H2O / 25/26 - 2006
23
Pleidooi voor uniforme regels en kosten bij waterwinning voor beregening Zowel de regels als de kosten voor grondwateronttrekkingen variëren binnen Nederland zo sterk dat er navrante verschillen bestaan voor de gebruikers van water. Doordat provincies en waterschappen hun eigen regels en prijzen mogen bepalen, kan het voorkomen dat de ene gebruiker veel meer betaalt voor precies hetzelfde water als zijn buurman of aan geheel andere regels moet voldoen. Harmonisatie van regels en kosten is noodzakelijk voor een eerlijk beleid, waarbij niet de provincie of waterschapsgrenzen leidend moeten zijn, maar het hydrologische systeem waaruit onttrokken wordt.
B
eregening is een algemeen verschijnsel in de zomer in Nederland. Weilanden, akkers en sportvelden worden regelmatig beregend met grond- of oppervlaktewater om droogteschade te voorkomen. Afgelopen zomer gaf dat door de verdroging echter nogal wat problemen: een aantal waterschappen verbood beregening vanwege een te laag waterpeil. Met de toenemende kans op droge zomers zullen deze problemen zich waarschijnlijk vaker gaan voordoen. Regelgeving voor onttrekkingen voor beregening is op verschillende niveaus vastgelegd in een veelvoud aan wetten, verordeningen en keuren. Verschillende onttrekkingen vallen onder verschillende kwantiteitsbeheerders, die elk hun eigen regels en prijzen bepalen. Wat oppervlaktewater betreft beheert Rijkswaterstaat zoals bekend het hoofdwatersysteem en de waterschappen de regionale watersystemen. Het grondwaterbeheer is in handen van de provincies, behalve in de provincies Overijssel (vanaf 2007) en Limburg, waar een deel van deze taak is ondergebracht bij de waterschappen. Geen enkele ondervraagde kwantiteitsbeheerder hanteert regels voor beregening; het is altijd de wateronttrekking die aan regels gebonden is. Om helderheid te scheppen in het Nederlandse onttrekkingsbeleid is een inventarisatie gemaakt van de regelgeving voor waterwinningen, waarbij specifiek is gekeken naar beregening ter voorkoming van droogteschade in de landbouw en op sportvelden.
Waterkwantiteit Landelijk zijn wat kwantiteit betreft de onttrekkingsregels vastgelegd in de Wet op de Waterhuishouding (oppervlaktewater) en de Grondwaterwet, die vanaf 2008 opgaan in de nieuwe Waterwet. Op regionaal niveau zijn deze wetten geconcretiseerd in provinciale grondwaterverordeningen, verordeningen waterhuishouding, waterschapskeuren, een Algemene Maatregel van Bestuur van Rijkswaterstaat, en eventueel aanvullende regelgeving. Hierin staat onder andere vastgesteld welke onttrekkingen onder de meld-, registratie- en vergunningsplicht vallen en in welke gevallen kan worden volstaan met algemene regels. De grenzen
24
H2O / 25/26 - 2006
hiervoor zijn op verschillende manieren gesteld, hoewel de meeste provincies en waterschappen de grenzen leggen bij een bepaald onttrekkingsvolume per uur. Daarbij gaat het ofwel om de maximale pompcapaciteit van de installatie, ofwel om de intensiteit van de onttrekking. In een aantal gevallen worden grenzen gelegd bij maximale hoeveelheden per maand, kwartaal of jaar.
meldplicht voor onttrekkingen vanaf vijf, tien of 20 kubieke meter per uur en een vergunningsplicht vanaf 0, 20 of 100 kubieke meter per uur (tabel 2). In een aantal gevallen is geen melding of vergunning vereist. De registratieplicht geldt bij een aantal kwantiteitsbeheerders voor onttrekkingen met bepaalde intensiteit of capaciteit, maar kan ook worden opgelegd als de kwantiteitsbeheerder zo besluit.
De regels voor het onttrekken van water verschillen sterk binnen Nederland1). Dit is deels te verklaren door verschillen in waterbeschikbaarheid, maar ook door de mate waarin de kwantiteitsbeheerder onttrekkingen wil monitoren en zowel onttrekkingen als administratieve lasten in de hand wil houden. Voor grondwater geldt in de meeste provincies een meldplicht voor onttrekkingen groter tot tien kubieke meter per uur (tabel 1). Acht provincies hanteren een vergunningsplicht vanaf de in de wet gestelde grens van 60 kubieke meter per uur. De andere vier hanteren een strakkere vergunningsplicht. Voor onttrekkingen die onder deze grens vallen, hebben elf provincies algemene regels ingesteld. Voor oppervlaktewater geldt doorgaans een
Waterkwaliteit Wat waterkwaliteit betreft zijn landelijk de regels vastgelegd in de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Omdat oppervlaktewateronttrekkingen echter geen invloed hebben op de waterkwaliteit in de watergang waaruit onttrokken wordt (er wordt alleen water onttrokken, niets toegevoegd), zijn deze wetten niet van toepassing op oppervlaktewateronttrekkingen. Omdat (inrichtingen voor) grondwateronttrekkingen wèl de kwaliteit van het grondwater kunnen beïnvloeden, vallen werkzaamheden in milieubeschermingsgebieden voor grondwater onder de Wet milieubeheer. Deze gebieden beslaan circa 3,5 procent van Nederland, variërend van 0,5 procent in Friesland tot bijna acht procent
Tabel 1. Grondwater: frequentie waarmee bepaalde onttrekkingcapaciteiten of intensiteiten (m3/uur) worden gebruikt bij grenzen voor de meld- en vergunningsplicht voor grondwateronttrekkingen.
Tabel 2. Oppervlaktewater: frequentie waarmee bepaalde onttrekkingscapaciteiten of intensiteiten (m3/uur) worden gebruikt bij grenzen voor de meld- en vergunningsplicht voor oppervlaktewateronttrekkingen.
onttrekkingscapaciteit / intensiteit (m3/u)
onttrekkingscapaciteit / intensiteit (m3/u)
>0 >1 >5 >10 >30 >40 >60 geen
meldplicht
3 4 1 3
vergunning plicht
1 1 1 8
1
* Eén provincie hanteert bij de vergunningsplicht een volume per jaar en staat daarom niet vermeld in dit overzicht.
>0 >1 >5 >10 >20 >50 >60 >70 >90 >100 >250 geen
meldplicht
vergunning plicht
1 1 4 6 5 2
3 2 1
8
4 1 1 1 1 7 1 5
opinie in Limburg2). In het algemeen is het in milieubeschermingsgebieden voor grondwater verboden om de beschermende werking van slechtdoorlatende bodemlagen aan te tasten en boorputten op te richten of te gebruiken. De exacte regels, evenals de locatie van deze gebieden, staan aangegeven in de provinciale milieuverordeningen.
Water besparen De huidige regelgeving omvat naast regels over waterkwantiteit en -kwaliteit ook maatregelen om zuinig met water om te gaan. Zo prefereert de helft van de provincies het gebruik van oppervlaktewater boven grondwater om grondwaterstanddaling als gevolg van grondwateronttrekkingen te voorkomen en kan Rijkswaterstaat evenals 60 procent van de provincies en 90 procent van
de waterschappen, een onttrekkingsverbod instellen bij bijzondere omstandigheden, zoals (extreme) droogte. Daarnaast kennen Drenthe en Noord-Brabant temporele beperkingen op het onttrekken van grondwater voor beregening en is in Limburg en Gelderland beregening slechts toegestaan als een beregeningsplanner dit noodzakelijk acht. Als laatste hebben verschillende kwantiteitsbeheerders kwetsbare gebieden voor grond- of oppervlaktewater aangewezen waar aangescherpte onttrekkingsregels gelden.
Kosten Aan het onttrekken van water in Nederland zijn verschillende kosten verbonden. Naast de kosten voor de pompinstallatie en het eventueel slaan van een put, hebben
Afb. 1: Legeskosten per vergunningsaanvraag voor oppervlaktewateronttrekking
onttrekkers te maken met aanvullende kosten van een vergunning. Daarnaast bestaat een provinciale heffing op grondwater. Ook kunnen grondwateronttrekkers opdraaien voor eventuele schade als gevolg van de onttrekking. Sinds begin 2006 zijn onttrekkingen voor beregening van planten vrijgesteld van de nationale grondwaterbelasting. De prijs van een vergunning hangt af van de leges- en publicatiekosten, welke door provincies en waterschappen worden bepaald en worden vastgesteld in legesverordeningen. Onttrekkingen waarvoor geen vergunning nodig is, zijn - afgezien van een eventuele grondwaterheffing - kosteloos. De mogelijkheid tot het heffen van leges voor de behandeling van vergunningsaanvragen is geboden in de Provinciewet en de Waterschapswet. Omdat de Wet op de Waterhuishouding deze mogelijkheid niet biedt, zijn vergunningen van Rijkswaterstaat gratis. Omdat kwantiteitsbeheerders hun eigen prijzen mogen bepalen, lopen de kosten voor de gebruiker sterk uiteen, ook omdat niet overal de volledige kosten in rekening worden gebracht. Leges voor een vergunning voor oppervlaktewateronttrekking variĂŤren van 27 euro bij Waterschap Roer en Overmaas tot 400 euro bij Waterschap Hollandse Delta (zie afbeelding 1), terwijl leges voor een vergunning voor grondwateronttrekking van 40.000 kubieke meter per jaar variĂŤren van 164 euro in Drenthe tot 3.600 euro in Friesland. Daarbij verschilt ook de manier waarop de leges worden berekend sterk: doorgaans zijn de legeskosten een vast bedrag, maar het komt ook voor dat de prijs afhangt van het onttrokken watervolume of van de pompcapaciteit. Een aantal kwantiteitsbeheerders heft geen leges (zie afbeeldingen 1 en 2).
Afb. 2: Kosten van een vijfjarige grondwateronttrekking voor beregening van landbouw- en sportvelden ter grootte van 40.000 kubieke meter per jaar. Gegeven kosten zijn voor de eenmalige vergunning (leges, publicatie, beregeningsinstallatie) en grondwaterheffing. In enkele provincies valt de onttrekking van 40.000 kubieke meter per jaar onder de heffingsvrije voet, waardoor geen grondwaterheffing wordt doorgerekend.
Omdat provinciale besluiten op grond van de Algemene wet bestuursrecht ter inzage moeten worden gelegd, moeten vergunningen voor grondwateronttrekking worden gepubliceerd. Voor oppervlaktewater is dit niet het geval. In vier provincies zijn de publicatiekosten doorberekend in de leges, in de overige provincies bedragen de publicatiekosten 250 euro (Groningen) tot 2.500 euro (Overijssel). Ook de grondwaterheffing is alleen van toepassing op grondwateronttrekkers. Deze provinciale heffing op het jaarlijks onttrokken volume grondwater varieert van 0,81 cent per kubieke meter in NoordHolland tot 2,54 cent in Zeeland en wordt gebruikt om onder meer beheersmaatregelen en onderzoek te financieren. Provincies bepalen zelf de hoogte van deze in de Grondwaterwet gedefinieerde heffing in hun grondwaterheffingsverordening. Om de administratieve lasten van de grote groep kleine beregeningsonttrekkers te drukken, hebben Limburg en Overijssel de grondwaterheffing voor (een deel van) deze groep afgeschaft; andere provincies hebben veelal onttrekkingen kleiner dan 10.000 tot 100.000 kubieke meter per jaar hiervan vrijgesteld.
H2O / 25/26 - 2006
25
Beregening (foto: Coen Ritsema)
Door de grote verschillen in de leges, publicatie en heffingskosten varieert de prijs van een vijfjarige grondwateronttrekking van 40.000 kubieke meter per jaar van 2.250 tot 7.350 euro, afhankelijk van de provincie waar men onder valt (afbeelding 2). Ook bij oppervlaktewateronttrekkingen varieert de prijs sterk, ook al zijn de leges een stuk lager dan bij grondwateronttrekkingen. De grote variatie in de huidige kosten creëert ongelijkheid tussen gebruikers in aangrenzende gebieden, omdat het de facto kan betekenen dat de ene gebruiker veel meer betaalt dan zijn buurman, terwijl het water uit precies hetzelfde hydrologische systeem wordt onttrokken.
Informatievoorziening Niet alleen de regels en de kosten lopen sterk uiteen, maar ook de beschikbaarheid hiervan. Sommige internetpagina’s zijn gebruiksvriendelijk en volledig terwijl andere onvolledig, onduidelijk en sterk verouderd zijn. Provinciale verordeningen en locaties van kwetsbare gebieden bleken vaak lastig te vinden, achterhaald of afwezig. Bij de waterschappen is de vindbaarheid van de gegevens doorgaans goed, maar is het beleid soms onduidelijk vanwege het bestaan van aanvullende beleidsregels of vanwege de afwezigheid van onttrekkingsregels in de keur. Omdat de gebruiker slecht op de hoogte is van de regelgeving3), kan verbeterde informatievoorziening en voorlichting bijdragen aan de naleving van het beleid en het voorkomen van illegale onttrekkingen.
26
H2O / 25/26 - 2006
Ongelijkheid en harmonisatie De grote variatie in regels en de grote verschillen in kosten creëren een vorm van ongelijkheid tussen gebruikers in aangrenzende provincies of waterschappen die bijvoorbeeld uit hetzelfde hydrologische systeem onttrekken. Een Groningse boer betaalt bijvoorbeeld drie keer meer voor dezelfde grondwateronttrekking als zijn Drentse buurman en voor een Brabantse boer of sportveldbeheerder is het verboden om grasland uit grondwater te beregenen, terwijl het in het aangrenzende Limburgse perceel wel is toegestaan. Een ander voorbeeld is een oppervlaktewateronttrekking in Waterschap Peel en Maasvallei die vergunningsplichtig is, terwijl eenzelfde onttrekking uit dezelfde watergang even verderop in Waterschap Aa en Maas slechts gemeld hoeft te worden. Voor de gebruiker verschilt dus niet alleen de termijn waarbinnen een onttrekking gerealiseerd kan worden (de procedure voor een aanvraag kan maanden duren), maar vooral de mogelijkheid tot onttrekken en de prijs ervan. De variatie in waterbeschikbaarheid binnen Nederland verklaart deels de variërende grenswaarden voor meld- en vergunningsplichten, maar niet de onduidelijkheden in het huidige beleid (zoals verschillen in terminologie en ontbrekende regelgeving) of de sterk uiteenlopende kosten. Harmonisatie van regels en kosten is daarom noodzakelijk om te komen tot een helder, uniform,
volledig en transparant beleid. Hierbij zou niet de provincie of het waterschap waar men onder valt leidend moeten zijn in de regelgeving, maar het (eco)hydrologische systeem waaruit het water wordt onttrokken. Onvolledige regelgeving en verschillen in terminologie (pompcapaciteit versus intensiteit, grenzen per uur, dag, maand, jaar) kunnen worden voorkomen met het gebruik van modelverordeningen. Gebruik van de modelkeur van de Unie van Waterschappen zou gestimuleerd moeten worden, en voor provinciale verordeningen zou bijvoorbeeld het Interprovinciaal Overleg een vergelijkbare modelverordening kunnen opstellen. Omdat de huidige informatievoorziening soms sterk te wensen overlaat zal deze harmonisatieslag gepaard moeten gaan met betere voorlichting en informatie voor de gebruiker. Cathelijne Stoof en Coen Ritsema (Alterra) NOTEN 1) Stoof C. en C. Ritsema (2006). Waterwinning voor beregening in de landbouw en op sportvelden: een overzicht van de regelgeving in Nederland. Alterrarapport 1364. 2) Schotten C. (2003). SGB-gebieden: relatie tot andere provinciale gebiedsindelingen en milieubelasting. RIVM-rapport 408651003. 3) Meeusen M., M. Hoogeveen en H. Visee (2000). Waterverbruik in de Nederlandse land- en tuinbouw in 1997. LEI-rapport 2.00.02.
opinie “Kennis is een productiemiddel waarop gestuurd kan worden” Kapitaal, arbeid en grondstoffen: elke manager stuurt op deze productiefactoren. Dat ook kennis een productiemiddel is waar men op moet sturen, dringt de afgelopen jaren steeds meer door, ook binnen de watersector. Veel bedrijven stellen een kennismanager of een adviseur kennismanagement aan die zich met dit onderwerp bezighoudt. Kennismanagers uit de Nederlandse watersector hebben elkaar gevonden en delen hun ervaringen en problemen. Voldoende aandacht creëren voor kennis en - minstens even belangrijk - de vaardigheden en houding om die kennis toe te passen, staat bovenaan de agenda.
P
roductiemiddelen moet men slim inzetten om als bedrijf goed en efficiënt te presteren. Als het gaat om kapitaal, arbeid en grondstoffen zal niemand die noodzaak ontkennen, maar het productiemiddel kennis krijgt vaak veel minder aandacht, ook in de watersector. Lang niet alle aanwezige kennis wordt effectief ingezet; regelmatig wordt zelfs kennis opnieuw ontwikkeld die elders al op de plank ligt. Dat is jammer, want de watersector staat voor een aantal belangrijke uitdagingen waarin kennis centraal staat: • overdracht van de (ervarings)kennis van vertrekkende werknemers De gemiddelde leeftijd van werknemers in de watersector is bijna 50; veel babyboomers met een hoofd vol nuttige kennis en (vooral) ervaring gaan dus op relatief korte termijn de bedrijven verlaten. Hoe garandeer je dat je vooral die ervaringskennis in je bedrijf houdt? • de verdeling van kennis Vaak is onduidelijk wie over welke kennis beschikt, zowel binnen als buiten de eigen organisatie. Dat speelt zeker na fusies en functiewisselingen. Samenwerken en kennis delen is geen algemeen gebruik, maar wel noodzakelijk voor optimale benutting van kennis; • de actualiteit van de kennis Van veel organisaties is die de optelsom van wat medewerkers in het verleden aan kennis hebben opgedaan. Maar is dat wel de kennis die we nodig hebben voor een optimaal bedrijfsproces? Steken we misschien energie in het onderhoud van kennis die we niet meer nodig hebben of ontbreekt kennis over nuttige nieuwe technologieën of klanten? • kennis vastleggen en borgen Protocollen vergroten de efficiency van routinematige en cyclische werkzaamheden, maar ontbreken vaak. Denk bijvoorbeeld aan het verzamelen van gegevens voor de benchmark - meestal een moeizaam proces dat zowel bij waterschappen als waterbedrijven vaak steeds opnieuw - en tegen hoge interne kosten - wordt ontworpen. Ook bij niet-routinematige activiteiten wordt nog te weinig gelet op vastleggen en herbruikbaarheid van materiaal. Wie inventariseert bij het begin van een project of herbruikbaar materiaal voorhanden is uit een vergelijkbaar project en wie borgt na afloop van een project de opgedane kennis? • uitbesteden bewaken Hoe houd je de regie als je activiteiten uitbesteedt en zorg je dat je voldoende deskundigheid in huis houdt om de kwaliteit van uitbesteed werk te kunnen beoordelen?
innoveren Innovatie gaat niet alleen over nieuwe technologie, maar ook over kostenbesparing in het bedrijfsproces. Bij het richten van het innovatieproces op kostenbesparing is (letterlijk) nog veel winst te boeken. Kostenbesparing en bezuinigingen worden wel gezien als de belangrijkste stimulansen van innovatie.
•
Alle waterschappen en waterbedrijven zien zich in meerdere of mindere mate gesteld voor de bovenstaande uitdagingen. In veel bedrijven zijn de laatste jaren dan ook ‘kennismanagers’ aangesteld die zich met deze thema’s bezighouden. Gelukkig hoeven ze niet allemaal voor elke uitdaging het wiel zelf uit te vinden. Leer van je collegabedrijf of van externe deskundigen om snel vooruitgang te boeken en deel je ervaringen met collega’s. Dat is de gedachte achter de Community of Practice (CoP) Kennismanagement, die nu zes jaar bestaat en openstaat voor iedereen in de watersector met een kennismanagementtaak. Dit platform van kennismanagers uit waterschappen en waterbedrijven komt vier keer per jaar bij elkaar. De drinkwaterbedrijven PWN, DZH, WML, Brabant Water, Vitens en het Waterlaboratorium Noord doen mee, evenals de waterschappen De Dommel, Aa en Maas en Rijn en IJssel en de Hogeschool Zuyd. Vaak begint kennismanagement vanuit de technische invalshoek met het in kaart brengen van de aanwezige kennis. Waterschap De Dommel en Brabant Water hebben daartoe samen in 2004 een pilot ‘Kennispartners’ uitgevoerd. Daarin is onder meer een gezamenlijke ‘gele gids’ voor kennis opgesteld, waarin na te zoeken is wie welke deskundigheid in huis heeft. Ook Waterschap Aa en Maas heeft in beeld gebracht wie welke kennis heeft. Dit gebeurde met het oog op de personeelsontwikkeling voor de komende jaren. Tussen kennismanagement en organisatieontwikkeling bestaat een duidelijke connectie. Het idee kennis te delen kan heel bedreigend zijn en weerstand oproepen. Bij Waterschap De Dommel is kennis- en competentiemanagement in samenhang met elkaar ontwikkeld. Kennis delen vormt ook een belangrijke rem op het rendement van onderzoek dat bedrijven laten doen. Weerstand tegen kennis delen belemmert de kennistransfer en daarmee het doordringen van kennis naar de plaatsen in het bedrijf waar zij ingezet kan worden. Een belangrijke
factor in innovatie is juist kennis delen, vooral op het grensvlak van vakgebieden. Vaardigheden en houding zijn dus minstens zo belangrijk als de kennis zelf. Waardering voor kennis en ervaring binnen het bedrijf kan de sleutel zijn om weerstand tegen kennis delen te overwinnen. Daar ligt een belangrijke voorbeeldfunctie voor managers. Die moeten vooral zelf aan de slag met sturen op kennis als bedrijfsmiddel en met kennis delen, want een voorbeeld is veel krachtiger dan een uitgesproken voornemen. Bij Brabant Water is voor een praktische insteek gekozen. Sinds kort beschikt dit drinkwaterbedrijf over een eigen innovatieplatform waarin alle afdelingen zijn vertegenwoordigd. Het platform moet innovatie aanjagen en nieuwe, uit onderzoek ontwikkelde kennis, intern implementeren. Het platform beheert ook het budget. Het idee is dat afdelingen via het platform kennis inkopen of verkopen aan andere afdelingen. Hierdoor gaan de afdelingshoofden merken dat kennis een productiemiddel is. Kennis krijgt waarde.
Praktische handvatten Tijdens recente CoP-bijeenkomsten is ook gepraat over de manier waarop medewerkers gemotiveerd kunnen worden om te veranderen. Hoe zorg je dat je de kennis van een vertrekkende senior in huis houdt? Hoe stel je een kennisstrategie op die past bij je bedrijf en hoe koppel je die aan je personeelsbeleid? Hoe stimuleer je innovatie, en welke instrumenten kun je inzetten om tot innovaties te komen? Het woord ‘kennismanagement’ roept bij veel collega’s weerstand op. In het verleden is de term soms misbruikt, werd kennismanagement gepresenteerd als een doel op zich in plaats van als het middel dat het is. Maar dat lijkt verleden tijd. Kennis zien we nu als een belangrijk productiemiddel, net als kapitaal, arbeid en grondstoffen. Managers moeten sturen op al die factoren. Kennismanagement biedt daarvoor handvatten. We moeten niet theoretiseren, maar heel praktisch aan de slag. Renze van Houten (Waterschap Aa en Maas) Frank Kouwe (Waterschap De Dommel) Ruud van Nieuwenhuijze (Brabant Water) Willem Koerselman (Kiwa Waterresearch) De CoP Kennismanagement staat open voor drinkwaterbedrijven en waterschappen. Voor meer informatie: Willem Koerselman: (030) 606 95 89 of per e-mail: willem.koerselman@kiwa.nl.
H2O / 25/26 - 2006
27
verenigingsnieuws schets kunnen deze opvragen bij het bureau van de verenigingen (zie ook de vorige uitgave van H2O).
2007
D
e donkere dagen rond Kerstmis bieden altijd een goede mogelijkheid om een licht op de toekomst te laten schijnen. Een frisse blik op het jaar 2007. Een drietal zaken dringt zich op. Allereerst de nieuwe Drinkwaterwet die het kabinet aan de Tweede Kamer heeft aangeboden. VEWIN onderschrijft het decentraal toezicht op drinkwaterbedrijven, zoals de wet voorschrijft, evenals het belang van de verplichte benchmark. Met deze keuzes krijgt de publieke watersector de transparantie die de 21e eeuw van ons vraagt. Vage suggesties van een centrale NMa waterkamer zien wij voor de watersector niet zitten. Ze passen niet in deze tijd van minder administratieve lasten en deregulering. Bij maatschappelijke organisaties moet eigen verantwoordelijkheid een plaats krijgen. Kortom, maximale ruimte voor het toezicht door gemeenten en provincies. Voor introductie in het waterdossier zal VEWIN binnenkort een ‘shareholders academy’ starten voor nieuwe raad- en statenleden. Met dubbele nadruk op kwaliteit én efficiency van de drinkwatervoorziening. Een tweede punt is de implementatie van de Kaderrichtlijn Water. VEWIN benadrukt het belang van schoon drinkwater voor Nederlandse consumenten en producenten. Als grondstof voor de drinkwatervoorziening zullen grondwater en oppervlaktewater nog meer dan in het verleden ontzien moeten worden. Waterwingebieden mogen niet verslonst worden, moeten adequaat beschermd blijven. Drinkwater stelt zwaardere eisen dan alleen een goede ecologische toestand: rivierwater moet met ‘simple purification-technologies’ gereinigd kunnen worden, zowel in eigen land als in bovenstroomse gebieden. Autoriteiten mogen hun taak niet verzaken. VEWIN zal hen nauwlettend volgen. Tenslotte de Millennium Development Goals 2015: voor 1,1 miljard mensen een wateraansluiting. Onlangs werd kroonprins Willem-Alexander voorzitter van het W&Sadviescollege van VN-secretaris generaal Ban Ki-moon. Naar verwachting zal hij vaart willen zetten achter het actieplan om de MDG’s ook daadwerkelijk te realiseren, respectievelijk te zorgen dat de sombere prognoses (voor 243 miljoen mensen van de 1,1 miljard géén aansluiting) gelogenstraft worden. Naast felicitaties verdient de prins onze steun om één en ander internationaal neer te kunnen zetten. Het jaar kan haast niet mooier beginnen. Ik wens u allen een gezond 2007. Theo Schmitz
28
H2O / 25/26 - 2006
Programma 2007 Voor 2007 zijn de volgende data al bekend - noteert u ze vast in uw agenda! •
Nieuwe bestuursleden NVA en KVWN Tijdens de najaarsvergadering zijn de nieuwe NVA-bestuursleden aangetreden en nieuwe KVWN-bestuursleden benoemd en aangetreden, allen volgens rooster. Voor de NVA is tot secretaris benoemd Herman Havekes, als opvolger van Florrie de Pater. Herman is vanaf juni 2006 lid van het bestuur. Verder is afgetreden Piet Hoeijmakers. Hij was ook vice-voorzitter van het bestuur. Als zijn opvolger als vicevoorzitter is benoemd Gert Jan Geerdink. Nieuwe bestuursleden zijn Joke Botterweg en Jan Molenaar. Zij waren al tijdens de voorjaarsvergadering benoemd. Voor de KVWN zijn de voorzitter en vicevoorzitter van het bestuur afgetreden: Martien den Blanken en Chris Bruggink. De ledenvergadering benoemde Roelof Kruize als nieuwe voorzitter. Toegetreden tot het bestuur zijn Nicolette Rigter, Karst Hoogsteen en Ad de Waal Malefijt. In de bestuursvergadering van februari zal het bestuur een vice-voorzitter benoemen.
Waterboek 2007 Het bureau KVWN/NVA heeft eind november de gegevens aangeleverd voor de nieuwe uitgave van het Waterboek, de ledenlijst 2007 van de verenigingen. Dat betekent dat (adres)wijzigingen die na die datum zijn aangeleverd, niet meer in het Waterboek komen.
Houtskoolschets fusie KVWN en NVA De besturen van KVWN en NVA hebben in hun ledenvergaderingen van respectievelijk 11 mei en 16 juni aan hun leden voorgesteld om op termijn te fuseren. Daarop is door de leden positief gereageerd. Het voornemen is om in 2008 te fuseren. In de najaarsvergadering van 24 november jl. is een houtskoolschets voorgelegd. De leden hebben daarmee ingestemd. De besturen gaan nu aan de slag met een concretisering van de plannen. Die worden voor finale besluitvorming voorgelegd aan de leden tijdens de najaarsvergadering in 2007. Leden die belangstelling hebben voor de houtskool-
•
•
•
Op 12 april houdt programmagroep 6 van de NVA (grondwater en hydrologie) een themamiddag over waterberging. De datum is nog onder voorbehoud. De locatie is nog niet bekend. Op 20 april is de jaarlijkse Young Professionals Day - de dag van het KVWN/NVAJongerenplatform. Nadere bijzonderheden volgen zo spoedig mogelijk. Op 1 juni is het NVA-dag, gecombineerd met de Klaarmeesterdag. De locatie is ergens in Middelburg. De voorlopige titel luidt: ‘Zeeland werkt op/van/aan/met/in (het) water!’ Op 30 november tenslotte vindt Hét WaterSymposium, de gecombineerde KVWN/ NVA-najaarsvergadering plaats.
Het voorjaarscongres van de KVWN vindt volgend jaar plaats op de eerste dag van het IWA-congres van 14 tot 16 juni in Maastricht. Het IWA-congres wordt in 2007 medegeorganiseerd door NVA en KVWN. Het staat in het teken van de klant. Zo komen onder meer aan de orde het toenemende claimgedrag van consumenten, de tarieven, veiligheid en gezondheid. Waterleidingmaatschappij Limburg is de gastheer.
Kiwa gaat drink- en grondwaterexpertise binnen European Topic Centre on Water verzorgen Het European Environment Agency (EEA) verzamelt relevante milieu-informatie en rapporteert daarover aan (Europese) beleidsmakers. Zo legt het de basis voor de ontwikkeling en implementatie van een goed Europees milieubeleid. Het EEA krijgt daarbij ondersteuning van het European Topic Centre on Water (ETC Water), een consortium van Europese experts op het gebied van zoute en zoete oppervlaktewateren, grond- en drinkwater. Vanaf 1 januari 2007 is Kiwa Water Research aangezocht om binnen ETC als enige partner voor de nodige
verenigingsnieuws drinkwaterexpertise te zorgen. Het ETC heeft een belangrijke inbreng bij de implementatie van de Kaderrichtlijn Water en bij de mariene waterwetgeving. De European Environmental Agency wil een integraal milieu-informatiesysteem opzetten en onderhouden, waarin alle data van de in totaal 28 EU-lidstaten en andere EEA-leden is opgeslagen. Deze informatie moet eenvoudig beschikbaar zijn voor het samenstellen van rapportages of uitvoeren van analyses en moet gemakkelijk kunnen worden gekoppeld aan economische, sociale, transport-, industriële, energie- en landbouwinformatie. Een belangrijke stap naar zo’n systeem is de ontwikkeling van een geharmoniseerd Water Information System for Europe (WISE), gebaseerd op de Kaderrichtlijn Water en de behoefte van de Europese Commissie om de waterproblematiek op een geïntegreerde manier aan te pakken via Integrated Water Resources Management (IWRM). Kennis, ervaring en informatie delen is daarvoor een randvoorwaarde. WISE moet de uitwisseling van belangrijke informatie op watergebied bevorderen en het proces van verzamelen, verwerken en verspreiden van informatie stroomlijnen. Door onderlinge afstemming tussen de verschillende typen waterregelgeving worden bovendien de inspanningen beperkt tot het verzamelen van nuttige en relevante gegevens, om de dubbelingen die nu nog optreden te voorkomen. Het rapportageproces wordt zo efficiënt mogelijk gemaakt door het gebruik van moderne informatietechnologie.
Acties tussen 2007 en 2010 Van 2007 tot en met 2010 gaat het ETC Water de volgende zaken aanpakken: • zorgen dat de resultaten van milieuonderzoek optimaal bijdragen aan de ontwikkeling van milieubeleid, onder meer via visie en prioritering van de werkzaamheden in de komende vier jaar; • ondersteunen van de Kaderrichtlijn Water, WISE, Europese mariene en maritieme strategie en ander (Europees) milieubeleid; • verzamelde data evalueren, met speciale aandacht voor hoe de mens ecosystemen heeft veranderd en hoe die veranderingen het menselijk welzijn hebben beïnvloed of in de toekomst zullen beïnvloeden op lokaal, nationaal of mondiaal niveau; • identificeren van indicatoren voor waterkwaliteit en -kwantiteit; • rapporteren over specifieke watergerelateerde onderwerpen, zoals klimaatverandering inclusief biodiversiteit en waterkwantiteitsaspecten (2008), hydromorfologie van kleine rivieren (2008), pan-Europese mariene evaluatie (2008) en integratie van zoet- en zoutwateraspecten (2009/2010).
Drinkwaterexpertise Kiwa Water Research speelt een belangrijke rol binnen het ETC voor drinkwater en grondwater: het is de enige partij in het consortium met een uitvoerige drinkwater-
expertise en zal dus alle activiteiten op dit vlak uitvoeren en coördineren. Momenteel werkt de Europese Commissie aan nieuwe aanbevelingen voor de rapportage over de kwaliteit van het drinkwater in de lidstaten. Naar verwachting zullen de lidstaten deze aanbevelingen nog dit jaar accepteren. Daarnaast wordt in het kader van de herziening van de Drinkwaterrichtlijn onderzoek verricht naar de mogelijkheid van de introductie van het ‘Water Safety Plan’-principe in de richtlijn. Dat leidt tot een andere informatievoorziening: in de huidige Drinkwaterrichtlijn gaat het om informatie over de kwaliteit van het afgeleverde water (de eindcontrole), bij Water Safety Plans speelt - naast de eindcontrole - ook rapportage over de beheersing van het drinkwaterproductieproces een belangrijke rol. Er zal dus ook een ingrijpende verandering optreden in de aard van de informatie die over drinkwater wordt verzameld en gerapporteerd.
Cursussen van Stichting Wateropleidingen Stichting Wateropleidingen biedt in dit laatste nummer van het jaar twee cursussen aan: één over procesbewaking door microscopisch slibonderzoek en één over membraanbioreactoren. Procesbewaking door microscopisch slibonderzoek
Deze cursus kan interessant zijn voor procesoperators, adviseurs, klaarmeesters en zuiverings- en procestechnologen van communale en industriële afvalwaterzuiveringsinstallaties. De cursus vindt plaats op 19, 20, 21, 22 en 23 maart bij TNO in Apeldoorn en kost 1.875 euro.
Grondwaterteam Voor grondwater zijn, naast Kiwa Water Research, meerdere partijen in het consortium actief: DHI (Denemarken), het Institute for International and European Environmental Policy oftewel Ecologic (Duitsland), het Czech Environmental Information Agency (Tsjechië), het National Institute of Hydrology and Water Management (Roemenië) en het Bundesanstalt für Geowissenschaften und Rohstoffe (Duitsland). Kiwa Water Research heeft de leiding over dit grondwaterteam en is daarmee eerste aanspreekpunt voor alle grondwatergerelateerde analyses en rapportages. Het team gaat evaluaties uitvoeren voor alle Europese grondwaterlichamen, (chemische) grondwaterkwaliteit en -kwantiteit, met een nadruk op bedreiging van de waterkwaliteit en -kwantiteit door droogte, overstromingen en zoutintrusie. Deze opzet sluit goed aan bij lopende activiteiten van Kiwa Water Research rondom de gevolgen van klimaatverandering, de implementatie van de Kaderrichtlijn Water en de Grondwaterrichtlijn en de ontwikkeling van instrumenten als Menyanthes en HyCa.
BRL’s bindend verklaard Met ingang van de datum van deze publicatie, 29 december, zijn voor de verlening van het Kiwa-keur bindend verklaard de beoordelingsrichtlijnen: •
•
- BRL-K 604/05 ‘Stop en aansluitkranen’. - BRL-K14015/01 ‘Veiligheidsbeoordeling van installaties.
Deze beoordelingsrichtlijnen kunnen besteld worden bij mevr. J. Bakker, per fax (070) 414 44 22 of telefonisch (070) 414 44 75.
Een adequate monitoring en goede procesbeheersing van (afval)waterzuiverin gsinstallaties zijn essentieel. Microscopisch slibonderzoek draagt hier aan bij en maakt het (vroeg)tijdig ingrijpen met passende maatregelen mogelijk, om problemen als bijvoorbeeld licht slib te voorkomen. Zo wordt tijdens de cursus geleerd hoe microscopische waarnemingen in procestechn(olog)ische maatregelen vertaald kunnen worden. Voor meer informatie: Jantine de Waal (030) 606 94 08. Membraanbioreactor: een nieuwe zuiveringstechnologie
Deze cursus over membraanbioreactoren is geschikt voor zuiveringstechnologen en bedrijfsvoerders van industriële en rioolwaterzuiveringsinstallaties. De cursus duurt twee dagen en kan in overleg op een bepaalde locatie gegeven worden, ‘in company’. De prijs is ook op aanvraag. De membraanbioreactor wordt wereldwijd gezien als een veelbelovende technologie om afvalwater te zuiveren. Na de succesvolle behandeling van industrieel afvalwater is uit recente studies gebleken dat de MBR ook voor het zuiveren van laaggeconcentreerde afvalwaterstromen uitstekende mogelijkheden biedt. De cursus behandelt de technologie van de MBR in al zijn facetten. U krijgt inzicht in de werking van de MBR en kunt deze beoordelen op basis van meetcijfers. Ook leert u de kritische procesfactoren kennen en weet hoe u ze kunt controleren. Na deze cursus kunt u beredeneren of toepassing van MBR een alternatief is bij een nieuw te bouwen installatie of bij de uitbreiding van een bestaande installatie. Voor meer informatie: Gwendy Dirks (030) 606 94 06.
H2O / 25/26 - 2006
29
platform
Diederik van der Molen, Ministerie van Verkeer en Waterstaat* Paul Boers, Rijkswaterstaat* Niels Evers, Royal Haskoning*
KRW-normen voor algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen in natuurlijke wateren De Kaderrichtlijn Water vraagt om de toestand van het oppervlaktewater in beeld te brengen en zonodig te verbeteren. De gewenste chemische toestand wordt internationaal vastgesteld. Voor de ecologische toestand hebben de lidstaten binnen bepaalde randvoorwaarden ruimte om zelf doelen te bepalen. Het belangrijkste onderdeel van de ecologische toestand zijn de biologische kwaliteitselementen, zoals waterplanten en vissen. Voor natuurlijke wateren wordt de ambitie daarom internationaal geharmoniseerd. Naast biologie omvat de ecologische toestand ook algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen: nutriënten, temperatuur, zuurgraad, chloride, zuurstof en doorzicht. Voor deze parameters geldt niet langer een generiek maximaal toelaatbaar risico (MTR), maar een watertypespecifieke norm. Nog belangrijker dan de gewijzigde normen is dat het nastreven van de normen minder vrijblijvend is geworden. Voortaan geldt een resultaatverplichting, in ieder geval voor maatregelen. In dit artikel presenteren we de werknormen voor de fysischchemische parameters voor de natuurlijke watertypen en geven we aan wat deze werknormen betekenen voor het Nederlandse waterbeheer.
D
e randvoorwaarden voor het vaststellen van normen voor de algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen volgen uit de KRW en de Europese richtsnoeren, die een gemeenschappelijke interpretatie van de KRW geven. Belangrijk is het principe dat de biologie leidend is en dat de normen moeten waarborgen dat de biologie op orde moet blijven: de algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen “bereiken geen niveau dat buiten de grenzen ligt die zijn vastgesteld om te waarborgen dat het typespecifieke ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt” (KRW annex V.1.2.1)**. Dit principe is in Nederland nader uitgewerkt voor de natuurlijke KRW-watertypen. De wetenschappelijke onderbouwing hiervoor is zo veel mogelijk gebaseerd op concrete veldsituaties van een goede ecologie bij bekende omstandigheden. Bij de KRW-’kwaliteitselementen’ zijn parameters gekozen die ecologisch relevant zijn en aansluiten bij bestaande meetprogramma’s. Voor nutriënten is zowel voor fosfaat als voor stikstof een norm opgesteld.
In principe is de norm van het van nature beperkende element voor het betreffende ecosysteem (typeafhankelijk) leidend, maar gemotiveerd afwijken mag. Dit is voor de zoete wateren in het algemeen fosfaat en voor de zoute wateren stikstof. Deze benadering laat maximaal ruimte aan de beheerder om het biologische kwaliteitsdoel te realiseren. De normen zijn afgeleid van veldsituaties waarbij de biologie op orde is. Bij de afleiding van de norm is aangenomen dat deze geen volledige waarborg geeft voor een goede biologische toestand, maar wel een garantie van zo’n 90 procent. Dit is gerechtvaardigd, omdat als gevolg van biologische variatie en meetonnauwkeurigheden uitzonderlijke situaties nooit volledig zijn uit te sluiten. Bovendien is nagenoeg nooit één enkele factor bepalend voor de biologie. In gevallen waar onvoldoende veldgegevens beschikbaar zijn, is gebruik gemaakt van onder andere literatuur en informatie uit vergelijkbare systemen. De KRW biedt de mogelijkheid om normen te differentiëren per watertype. Dit is veel realistischer dan een uniforme waarde. Watersystemen verschillen immers onderling
van nature in de respons van de levensgemeenschap op concentraties nutriënten. Hiermee is tegemoet gekomen aan een veel gehoorde wens ten opzichte van de voorheen gebruikte MTR. Wel is er voor gekozen om daar waar nodig watertypen te clusteren, om het overzicht te behouden en om de onderbouwing op voldoende gegevens te kunnen baseren.
Wat zijn de werknormen voor de natuurlijke watertypen? De voorgestelde werknormen voor de algemene fysisch-chemische parameters zijn weergegeven in tabel 1. Soms is geen waarde vermeld, omdat het kwaliteitselement dan voor dat watertype volgens de richtlijn niet ingevuld hoeft te worden. Alle getalswaarden geven de grens tussen de toestand ‘goed’ en ‘matig’. Daarnaast is er ook een grens ‘goed’ en ‘zeer goed’ (niet in de tabel weergegeven) en daarmee ontstaat de bandbreedte voor de ‘goede toestand’. In enkele gevallen (met name zuurstof en pH) is een marge weergegeven, omdat de goede toestand dan alleen bestaat tussen die waarden. De begrenzing van ‘zeer goed’ is in deze gevallen ook een marge, maar
H2O / 25/26 - 2006
31
R5: R6: R7: R8: R10: R12: R14: R15: R16: R18: M5: M14: M20: M21: M23: M27: M30: M31: M32: O2: K1: K2: K3:
langzaam stromende middenloop / benedenloop op zand langzaam stromend riviertje op zand / klei langzaam stromende rivier / nevengeul op zand / klei zoet getijdenwater (uitlopers rivier) op zand / klei langzaam stromende middenloop op kalkhoudende bodem langzaam stromende middenloop / benedenloop op veenbodem snelstromende middenloop / benedenloop op zand snelstromend riviertje op kiezelhoudende bodem snelstromende rivier / nevengeul op zandbodem of grind snelstromende middenloop / benedenloop op kalkhoudende bodem ondiep lijnvormig water, open verbinding met rivier / geïnundeerd ondiepe gebufferde plassen matig grote diepe gebufferde meren grote diepe gebufferde meren grote ondiepe kalkrijke plassen matig grote ondiepe laagveenplassen zwak brakke wateren kleine brakke tot zoute wateren grote brakke tot zoute meren estuarium met matig getijverschil polyhalien kustwater beschut polyhalien kustwater euhalien kustwater
totaal fosfaat1
totaal stikstof1
temperatuur
zuurgraad / pH
doorzicht
chloride
bovengrens
bovengrens
maximale dagwaarde5
range, zomerhalf jaargemiddelde
mg P/l
mg N/l
°C
-
m
mg Cl/l
range of ondergrens, zomerhalfjaargemiddelde, verzadiging %
0,14 0,14 0,14 0,14 0,14 0,14 0,14 0,14 0,14
4,0 4,0 4,0 4,0 4,0 4,0 4,0 4,0 4,0
25 25 25 25 25 25 21,5
5,5 - 8,5 5,5 - 8,5 6,0 - 8,5 6,0 - 8,5 6,5 - 8,5 4,5 - 6,5 5,5 - 8,5 5,5 - 8,5 6,0 - 8,5
-
150 150 150 300 150 150 150 150 150
70 - 120 70 - 120 70 - 120 70 - 120 70 - 120 70 - 120 80 - 120 80 - 120 80 - 120
0,14 0,06-0,102 0,08 0,03 0,03-0,042 0,06-0,102 0,06 0,11 0,11 0,113 0,074 0,074 0,074 0,074
4,0 1,3-1,52 1,5 1,0 0,9-1,02 1,3-1,52 1,3 1,8 1,8 1,83 0,494 0,494 0,494 0,494
25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25 25
6,5 - 8,5 6,5 - 8,5 5,5 - 8,5 6,5 - 8,5 6,5 - 8,5 6,5 - 8,5 5,5 - 7,5 6,0 - 9,0 7,5 - 9,0 6,5 - 9,0 -
0,9 0,9 1,7 1,7 0,9 0,9 0,9 0,9 0,9 0,7 0,3 0,7 0,2
150 200 200 200 200 200 200 300 - 3000 3000 10.000 -
80 - 120 60- 120 60 - 120 60 - 120 60 - 120 60 - 120 60 - 120 60 - 120 60 - 120 60 - 120 60 60 60 60
ondergrens, bovengrens zomerhalf- of range (M30), jaargemidzomerhalfdelde jaargemiddelde
zuurstof
NOTEN 1 Voor nutriënten in meren en rivieren betreft het een zomergemiddelde (april t/m september), voor overgangs- en kustwateren een winterperiode (december t/m februari). Het nutriënt dat in principe groeilimiterend is voor het watertype, is onderstreept. 2 Dit is een range voor de ondergrens van GET (de grens goed - matig), omdat dit door clustering van andere vergelijkbare typen is verkregen. 3 Voor dit type is geen aparte norm afgeleid voor nutriënten. Deze waarden kunnen wel als basis dienen voor afleiding GEP. 4 Deze waarden gelden bij een saliniteit van 30%. Bij een andere saliniteit geldt: N-norm = 2,8 - 0,077*saliniteit. De P-norm is afgeleid van de N-norm met een N:Pverhouding van 8,2. Verder zijn de waarden niet van toepassing op het totaalgehalte, maar op de opgelost anorganische fractie. 5 Voor deze werknorm is nog geen periode gedefinieerd, maar voor perioden buiten de zomer is op basis van de ecologie een lagere waarde noodzakelijk. De maximale dagwaarde voor de grote rivieren is nog een punt van discussie. Tabel 1. Werknormen voor de algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen, behorend bij de goede ecologische toestand (GET), voor natuurlijke watertypen, gedifferentieerd voor rivieren (R-typen), meren (M-typen), overgangs- en kustwateren (O- en K-typen)
een smallere dan die voor ‘goed’. De nadere onderbouwing van de getalswaarden voor de nutriënten is te vinden in Heinis & Evers4) en voor de overige parameters in Evers3). De werknormen zijn getalsmatig ongeveer vergelijkbaar met de MTR (tabel 2), maar er zijn ook verschillen. Ten aanzien van nutriënten in rivieren is er een versoepeling voor stikstof. De MTR voor nutriënten was namelijk afgeleid voor ondiepe meren, maar werd ook toegepast op rivieren. Differentiatie in werknormen voor verschillende typen levert nu een genuanceerdere waarde op. Voor de meren was de MTR in feite een soort basiskwaliteit, terwijl de goede ecologische toestand eerder vergelijkbaar is met de toenmalige streefwaarde. Daarom zijn de eisen ten aanzien van nutriënten en het doorzicht nu strenger geworden. Hoewel de werknormen voor nutriënten op een aantal plaatsen reeds gehaald worden, zijn er ook grote gebieden waar dit niet het geval is. Voor de andere parameters lijken de getals-
32
H2O / 25/26 - 2006
waarden voor minder normoverschrijding te zorgen, al geldt dit zeker niet overal.
Van werknorm GET naar GEP naar beleidsdoelstelling De werknormen voor de algemene fysischchemische parameters behorende bij de goede ecologische toestand (GET) zijn niet de normen die voor alle Nederlandse
oppervlaktewateren gehaald moeten worden. De GET behoort bij de natuurlijke watertypen. Daarnaast onderscheidt de KRW ook kunstmatige en sterk veranderde waterlichamen. Dit zijn wateren die door de mens zijn gegraven, respectievelijk wateren die ten behoeve van veiligheid, watervoorziening, scheepvaart en andere functies sterk zijn veranderd in hun hydromorfologische
Tabel 2. Maximaal toelaatbaar risico uit de Nota Waterhuishouding 1998
parameter
totaalfosfaat totaalstikstof temperatuur zuurgraad / pH doorzicht chloride zuurstof
MTR-waarde
0,15 2,2 25 6,5-9 0,4 200 ≥5
eenheid
mg P/l, zomerhalfjaarge-middelde mg N/l, zomerhalfjaargemiddelde °C, maximale dagwaarde -, zomerhalfjaargemiddelde m, zomerhalfjaargemiddelde mg/l, zomerhalfjaargemiddelde mg/l, zomerhalfjaargemiddelde
platform
Afb. 1: Relatie tussen het al dan niet halen van de werknorm voor de algemene fysisch-chemie (horizontaal) en de biologische toestand (verticaal, uitgedrukt in de goede ecologische toestand) A) Wanneer een waterlichaam zich in kwadrant A bevindt, is geen actie nodig: biologie en de algemene fysischchemische parameters voldoen aan de norm. Het generiek beleid is een waarborg dat het waterlichaam op orde zal blijven. B) In kwadrant B is de biologie op orde, maar wordt de norm voor één of meer algemene fysisch-chemische parameters niet gehaald. Het kan zijn dat er een andere factor is die bepalend is voor de biologische toestand, zoals een zeer korte verblijftijd van water. Het kan ook zijn dat het waterlichaam instabiel is, dat het systeem het ene jaar in B zit en in het andere jaar in D. Dit kan voorkomen bij meren waar visstandbeheer is uitgevoerd. De toestand van het systeem dient nader geanalyseerd te worden. Veelal volstaat generiek beleid. Aanvullende maatregelen gericht op de fysisch-chemie hebben immers geen zichtbaar effect op de biologie. In bepaalde gevallen is het mogelijk de norm voor de algemene fysisch-chemische parameters aan te passen, zodat in feite situatie A ontstaat. C) In waterlichamen waar de biologie niet, maar de norm voor de algemene fysisch-chemische parameters wel wordt gehaald (kwadrant C) is een extra inspanning nodig voordat de biologische doelen worden bereikt. Omdat bij het vaststellen van de werknormen is aangenomen dat de biologie van het waterlichaam in GET blijft, en niet in GET komt, is mogelijk een extra aanpak van de fysisch-chemische parameters nodig. Dit speelt vooral in ondiepe meren die nog troebel en rijk aan algen zijn. Het is ook mogelijk dat de biologie niet op orde is om een andere reden, bijvoorbeeld op het gebied van beheer en inrichting. Nadere analyse moet uitwijzen in welke mate alle biologische parameters beïnvloed zijn en, indien aanvullende maatregelen nodig zijn, of moet worden gedacht aan verdergaande inspanning ten aanzien van de fysisch-chemische parameters, aanvullend beheer en/of inrichting. D) Hier voldoen zowel de biologie als de algemene fysisch-chemische parameters niet aan de norm (kwadrant D). Het ligt voor de hand om eerst de effecten van generiek beleid in te schatten en afhankelijk van de resultaten hiervan een aanvullende regionale aanpak te overwegen. Als dit alles niet voldoende oplevert is het logisch het halen van de normen te faseren tot na 2015.
kenmerken. De KRW vraagt zeker niet om dit ongedaan te maken, indien dat tot significante schade aan deze functies leidt. Bij sterk veranderde en kunstmatige wateren hoort vaak een andere ambitie. Het maximaal haalbare wordt Maximaal Ecologisch Potentieel genoemd (MEP). De norm wijkt hier licht van af: het Goed Ecologisch Potentieel (GEP). Bij het MEP wordt er van uitgegaan dat, onafhankelijk van de kosten van maatregelen, het maximale wordt overwogen om de effecten van onomkeerbare fysieke ingrepen te verzachten. Denk aan een vistrap bij een stuw. Bovendien mogen alleen de effecten van fysieke ingrepen worden ‘verrekend’ in de norm en niet de effecten van antropogene emissies. Doordat de ambitie in termen van planten en dieren soms lager is dan voor natuurlijke watertypen, kunnen er ook andere bijbehorende fysisch-chemische randvoorwaarden zijn. Dit is echter lang niet altijd aan de orde: indien een meer sterk veranderd is omdat een vast peil het behalen van de doelstelling voor oeverplanten in de weg staat, kan de ambitie voor algen en daarmee nutriënten mogelijk gelijk blijven.
gebieden met fosfaatverzadigde gronden. Indien een haalbaar en betaalbaar pakket aan maatregelen geen draagvlak heeft, dan biedt de KRW ruimte om deze normen niet in 2015 te realiseren maar maximaal twee periodes van zes jaar later. Uiteindelijk is het zelfs mogelijk om de doelen te verlagen. In deze gevallen wijkt de beleidsdoelstelling 2015 af van GET of GEP. Een uitgewerkt voorbeeld van de relatie tussen doelen en maatregelen is beschreven door Duursema et al.2) en is te vinden in de Handreiking MEP/GEP.
Consequenties van de normen Normen zijn geen doel op zich, maar een middel om te komen tot een adequaat pakket aan maatregelen om de biologische doelen te kunnen halen. In die context worden de werknormen voor de algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen toegelicht. In afbeelding 1 wordt schematisch weergegeven hoe de relatie is tussen het al dan niet halen van de goede biologische toestand en de norm voor de algemene fysisch-chemie.
En verder? Het GET of GEP zal vaak best ambitieus zijn en op sommige plaatsen onhaalbaar of ‘disproportioneel kostbaar’. Denk aan
in november 2006 en opgenomen in de Decembernota 2006. De getalswaarden voor de overige parameters zijn door de regiegroep bestempeld als ‘werknormen’ (december 2006). De bestuurlijke vaststelling door LBOW vindt begin 2007 plaats. De definitieve vaststelling als normen is op het moment van het verschijnen van de nationale AMvB en de formele rapportage aan de Europese Commissie (stroomgebiedbeheersplan 2009). Tot die tijd kunnen wijzigingen optreden ten gevolge van de nationale gebiedsprocessen die in 2007 geëvalueerd worden. Vanuit de nationale regiekolom is een evaluatie voorzien en de werknormen maken hiervan onderdeel uit. Ook kunnen wijzigingen optreden als gevolg van het internationale harmonisatietraject. De eindresultaten hiervan worden verwacht in de zomer 2007. Tenslotte zal actief worden gekeken hoe omringende landen in de praktijk omgaan met deze normen. Hiertoe worden onder meer de mogelijkheden voor een internationale workshop in 2007 onderzocht. De werknormen voor biologie en fysischchemie voor natuurlijke wateren zijn nationaal opgesteld. De regio is nu aan zet als het gaat om het opstellen van maatregelpakketten, normen voor sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen en de beleidsdoelstelling. De KRW vraagt om een goede onderbouwing van de stap van de norm voor natuurlijke watertypen (GET) naar de norm voor sterk veranderde en kunstmatige waterlichamen (GEP) en van de stap van GET/GEP naar een gefaseerde of verlaagde beleidsdoelstelling. LITERATUUR 1) Berg M. van den en P. Latour (2005). Mogelijk strengere biologische normen door intercalibratie vanwege de KRW. H2O nr. 25/26, pag. 40-42. 2) Duursema G., D. van der Molen en W. Oosterloo (2006). Van Praag naar Ommen: formuleren van ecologische doelen voor de Kaderrichtlijn Water. H2O nr. 16, pag. 37-40. 3) Evers C. (2006). Getalswaarden voor de algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen in natuurlijke wateren: temperatuur, zuurgraad, doorzicht, zoutgehalte en zuurstof. Royal Haskoning. Project 9R9513B0D0. 4) Heinis F. en C. Evers (2006). Afleiding getalswaarden voor nutriënten voor de Goede Ecologische Toestand voor natuurlijke wateren. Royal Haskoning. Project 9R9513. 5) Molen D. van der, B. van der Wal en P. Latour (2005). Ecologische referenties en maatlatten voor KRW klaar voor toepassing in de praktijk. H2O nr. 12, pag. 29-31. NOTEN * Deze bijdrage steunt op het werk van vele personen. De projectgroep Nutriënten heeft de getalswaarden voor fosfor en stikstof geleverd. De overige getalswaarden zijn afkomstig uit een analyse van C. Evers (Royal Haskoning). Beide onderdelen zijn uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de LBOW-werkgroep ** Exacte omschrijving varieert enigszins per kwaliteitselement en watertype.
De getalswaarden voor nutriënten zijn formeel vastgesteld als ‘werknormen’ door het Landelijk Bestuurlijk Overleg Water
H2O / 25/26 - 2006
33
Diana Slijkerman, IMARES* Edwin Foekema, IMARES* Ron van der Oost, Waterproef** / Waternet Ruud Kampf, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Hormoonverstoring bij vis, punt van aandacht in het zuiveringsmoeras Met de aanleg van zuiveringsmoerassen bij rioolwaterzuiveringen worden twee vliegen in één klap geslagen. Enerzijds verbetert de kwaliteit van het effluent, anderzijds kan nieuwe natuur worden ‘gecreëerd’. Doordat het rwzi-effluent rijk is aan voedingstoffen, kunnen zuiveringsmoerassen waarschijnlijk met succes worden ingericht tot kraamkamer voor vis. Door de vissen in de zuiveringsmoerassen - feitelijk 100 procent effluent - te monitoren, kan een goede indicatie ontstaan voor mogelijk schadelijke effecten van de lozing van het effluent op het ontvangende water. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is de invloed van hormoonverstorende stoffen op vispopulaties. De verkennende studie met volwassen stekelbaars in een zuiveringsmoeras op Texel geeft nog niet direct aanleiding tot ongerustheid. Een nader onderzoek waarbij effecten op het meer gevoelige levensstadia worden onderzocht, zal echter meer duidelijkheid verschaffen over de mogelijke risico’s voor het ecosysteem. De in het moeras geboren en opgroeiende vislarven zullen namelijk het grootste risico op (hormoonverstorende) effecten lopen. Enkele van de in het moeras blootgestelde stekelbaarsjes
34
H2O / 25/26 - 2006
E
ind jaren negentig ging een grootschalig onderzoek van start naar aanwezigheid en effecten van stoffen die de hormoonhuishouding in het aquatisch milieu kunnen ontregelen. Dit landelijke onderzoek (Landelijk Onderzoek Estrogene Stoffen of afgekort LOES) gaf de eerste aanzet naar inzichten over de verspreiding van estrogene stoffen (stoffen met vrouwelijk hormonale werking) in het Nederlands milieu en hun effecten (vervrouwelijking) op vissen. Uit het onderzoek bleek dat oestrogenen grotendeels verwijderd worden in rioolwaterzuiveringen. Toch bleek dat de geringe hoeveelheid oestrogenen in het effluent soms effecten kunnen hebben op vis. Naast rwzi’s (waar de hormonen uit urine terechtkomen) werden tijdens dit onderzoek ook andere bronnen geïdentificeerd, zoals industriële effluenten en uitspoelend water van intensieve veehouderij1). STOWA publiceerde in 2003 een overzichtsrapport over oestrogenen in het milieu, waaruit bleek dat voor een goede risicobeoordeling nog onvoldoende gegevens beschikbaar waren. Tevens werd in dit rapport onderschreven dat nog zeer veel
platform onderzoeksinspanning en tijd nodig is om tot een ecologische risicobeoordeling te komen2).
hormonen6),7). De consequentie van de aanwezigheid van spiggin in vrouwtjes op de vispopulatie is nog niet bekend.
Zuiveringsmoerassen
Gevoelige vislarven
Een zuiveringsmoeras wordt gebruikt als schakel tussen waterketen en watersysteem waarbij het effluent van een rwzi nagezuiverd wordt, ook bekend als de waterharmonica3). Het zuiveringsmoeras heeft aan de afvoerzijde een min of meer open verbinding met het ontvangende oppervlaktewater. Vissen foerageren graag in water dat ‘verrijkt’ is met het voedselrijke rwzi-effluent en zullen dus ook graag het zuiveringsmoeras opzoeken. In het moeras van rwzi Everstekoog op Texel leven vele tiendoornige stekelbaarzen. Bij een in 2005 aangelegd zuiveringsmoeras in het Friese Grou (zie ook H2O nr. 24, pag. 41) wordt heel bewust getracht een ideale paaibiotoop voor snoek te creëren. Indien deze opzet slaagt, zal het voortplantingssucces van een deel van de lokale snoekpopulatie afhankelijk worden van de waterkwaliteit in het zuiveringsmoeras.
Uit laboratoriumproeven blijkt dat wanneer vislarven gedurende de eerste twee weken van hun leven worden blootgesteld aan vrouwelijke hormonen, dit van invloed is op de verhouding mannetjes en vrouwtjes (de sexe-ratio). Genetisch mannelijke larfjes ontwikkelen in deze situatie soms volledige vrouwelijke kenmerken8). Het maakt hierbij niet uit of de visjes vervolgens opgroeien in ‘schoon’ water zonder hormonen. Mannelijke vissen met vrouwelijke geslachtkenmerken worden ook in het wild aangetroffen. Het meest herkenbare voordbeeld is wellicht de rivier de Dommel, waarvan het water voorbij Eindhoven voor een aanzienlijk deel uit rwzi-effluent bestaat en mannelijke vis vrouwelijke kenmerken heeft5).
Meten van hormoonverstoring Met diverse methoden kunnen monsters (stoffen, effluenten, sedimenten) getest worden op de aanwezigheid van mannelijke en vrouwelijke hormonen en stoffen met een hormoonverstorende werking. Een voorbeeld hiervan zijn de ER- en AR-Caluxtesten, die gebruik maken van genetisch gemodificeerde cellijnen die gevoelig zijn voor alle stoffen die binden aan de estrogene en androgene receptoren. De testen drukken de hormonale werkingen van een monster uit in estradiol- of testosteronequivalenten. Omdat nog niet duidelijk is hoe de waarden uit de ER-Caluxtest moeten worden doorvertaald naar risico’s voor organismen, bestaan op dit moment geen normen voor hormonale activiteit in effluenten. Daarom zal een gelijktijdig onderzoek met zowel vissen als Calux-bioassays ertoe bijdragen dat normen worden vastgesteld voor hormoonverstorende activiteit van effluenten.
Bij lagere concentraties hormonen hoeft de blootstelling van de vislarfjes niet direct tot opvallende uiterlijke afwijkingen te leiden. In Engeland is onderzoek gedaan naar stekelbaarsjes die als larve gedurende twee weken waren blootgesteld werden aan veldrelevante hormoonconcentraties2). De dieren ontwikkelden zich uiterlijk tot normale vis zonder afwijkingen. Een jaar later echter kwamen tijdens het broedseizoen toch nadelige effecten aan het licht. De blootgestelde vissen maakten minder nesten en legden minder eieren per nest, en bovendien was de sterfte onder de eieren hoger dan
bij ‘normale’ stekelbaarsjes in de controlegroep. Blijkbaar is een korte blootstelling aan hormonen tijdens de eerste levensdagen voldoende geweest om het voortplantingssucces op latere leeftijd te verstoren.
Verkennende studie Verwacht wordt dat de hormonale activiteit tijdens het verblijf in het zuiveringsmoeras zal afnemen, omdat de verantwoordelijke stoffen worden afgebroken of, gehecht aan deeltjes, bezinken. Het zuiveringsmoeras biedt dus ook voor deze stofgroepen naar waarschijnlijkheid een extra zuiverende stap. Door Derksen et al9) is echter een toename van de ER-Caluxrespons in een zuiveringsmoeras geconstateerd. Het verband tussen de ER-Caluxuitslag en biologische effecten (onder andere op vis) is echter nog onduidelijk. Daardoor is niet in te schatten of hormonale stoffen in het zuiveringsmoeras tot ecologisch relevante effecten leiden bij vissen in dat moeras. Om een eerste indruk te krijgen van mogelijke hormoonverstoring in een zuiveringsmoeras is afgelopen voorjaar door IMARES, Waterproef* en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier een verkennende studie uitgevoerd in het zuiveringsmoeras bij rwzi Everstekoog op Texel. De hormoonverstorende activiteit van het effluent in het moeras is bepaald aan de hand van de ER- en AR-Caluxtoetsen. In de vissen zijn deze effecten onderzocht aan de hand van de bepaling van het vrouwelijke eiwit Vitellogenine in mannelijke stekelbaars en de gehalten van het mannelijke eiwit
Overzicht moerassyteem Everstekoog op Texel; uitgehangen kooien met stekelbaars
De meest onderzochte verstoring van het hormoonsysteem is de aanwezigheid van typisch vrouwelijke eiwit vitellogenine (VTG) in mannelijke vis. Vitellogenine is betrokken bij de aanleg van eicellen. Bij mannelijke vissen die gedurende enkele weken zijn blootgesteld aan puur rwzi-effluent en ook bij in het ‘wild’ levende vissen worden regelmatig verhoogde VTG-gehalten waargenomen4),5). Langere blootstelling aan hormoonverstorende stoffen kan leiden tot de vorming van eicellen in mannelijke vis. Bij het huidige onderzoek naar hormoonverstoring gaat de meeste aandacht uit naar de effecten van vrouwelijke hormonen, terwijl ook de mannelijke hormonen een rol kunnen spelen. Blootstelling aan mannelijke hormonen kan bij vrouwelijke stekelbaarsjes leiden tot een ‘vermannelijking’. In de nieren van mannelijke stekelbaarzen wordt de kleefstof spiggin aangemaakt, die nodig is bij de bouw van nesten. De spigginproductie kan ook worden geïnduceerd bij vrouwelijke vissen die zijn blootgesteld aan mannelijke
H2O / 25/26 - 2006
35
Spiggin in vrouwelijke vis. De stekelbaars is één van de weinige soorten waarbij zowel mannelijke als vrouwelijke indicatoreiwitten kunnen worden onderzocht. Daarnaast is deze soort als proefdier geselecteerd, omdat het moeras zich kenmerkt door intrekkende wilde populaties van stekelbaars. De ERCaluxtest gaf een uitslag van 2,9 μg/L (EEQ), terwijl met de AR-Caluxtest geen detecteerbare activiteit werd gevonden. Het EEQgehalte ligt binnen de reeks van bepaalde gehaltes in Nederlandse rwzi-effluenten en is laag genoeg om te veronderstellen dat geen effecten op mannelijke stekelbaars waar te nemen zijn. Het 24-uursmonster dat met de Calux-assays is onderzocht, is echter een momentopname van het effluent, waarvan de kwaliteit enorm in de tijd kan variëren. De stekelbaarzen zijn gedurende vier weken in kooien blootgesteld aan het begin en het einde van het zuiveringsmoeras, zodat invloeden van het moeras bepaald konden worden. Hoewel de gegevens enige variatie vertoonden, werd geen harde aanwijzing gevonden van hormonale verstoring bij deze dieren.
Reden tot geruststelling? De uitkomsten van de verkennende studie gaven geen aanleiding tot acute ongerustheid. Kan dus geconcludeerd worden dat zuiveringsmoerassen bij rwzi’s geen risico vormen voor de vis? De zaak ligt iets gecompliceerder. Afgezien van het feit dat de verkennende studie slechts éénmalig en op één locatie werd uitgevoerd, is in de beschreven pilotstudie niet het meest gevoelige levensstadium van de vis in het onderzoek betrokken. Het grootste risico op effecten als gevolg van hormoonverstoring ligt bij jonge vissen die gedurende hun eerste levensdagen worden blootgesteld aan endocriene stoffen. Juist een zuiveringsmoeras biedt deze situatie; adulte vissen zetten eieren af en het moeras wordt vervolgens als kraamkamer gebruikt. Een verandering van de sexe-ratio van de Kooi met blootgestelde stekelbaars
36
H2O / 25/26 - 2006
populatie kan een gevolg zijn, maar op de langere termijn, zoals hierboven beschreven, ook een verminderd paaisucces als de in het moeras opgegroeide vissen zelf geslachtsrijp zijn. Zuiveringsmoerassen zijn de schakel tussen waterketen en watersysteem en hebben hun verdiensten bewezen in de verbetering van de effluentkwaliteit. Hoewel er geen reden lijkt te zijn voor acute bezorgdheid, is aanvullend onderzoek nodig om de kennisleemtes op te vullen over mogelijk endocriene effecten op vis in een zuiveringsmoeras. Dan kunnen sluitende uitspraken gedaan worden over de mogelijke gevolgen van hormoonverstorende stoffen op vissen in zuiveringsmoerassen. Bovendien biedt dergelijk onderzoek de mogelijkheid een bijdrage aan een ecologische normering voor met Calux gemeten hormonale activiteit. De huidige zuiveringsmoerassen bieden een ideale onderzoekslocatie om de noodzakelijke kennis over ecologische effecten van hormoonverstorende stoffen te vergaren. Kennis die noodzakelijk is om in de toekomst met een gerust hart zuiveringsmoerassen zo in te richten dat deze zeker veilig zijn voor vis. LITERATUUR 1) Vethaak D. et al. (2002). LOES: Estrogens and xeno-estrogens in the aquatic environment of the Netherlands. Occurrence, potency and biological effects. RIZA-rapport 2002.001 2) STOWA (2003). Review oestrogenen en geneesmiddelen in het milieu. Stand van zaken en kennislacunes. STOWA-rapport 2003-09. 3) Schreijer M., R. Kampf, J. Verhoeven en S. Toet (2000). Nabehandeling van effluent tot bruikbaar oppervlaktewater in een moerassysteem met helofyten en waterplanten. Resultaten van een 4-jarig demonstratieproject op rwzi Everstekoog, Texel. Hoogheemraadschap Uitwaterende Sluizen en Universiteit Utrecht. 4) Sumpter J. en S. Jobling (1995). Vitellogenesis as a biomarker for estrogenic contamination of the
5)
6)
7)
8)
9)
*
aquatic environment. Environ Health Perspect nr. 103 (Suppl. 7), pag. 173-178. Vethaak D., J. Lahr, S. Schrap, A. Belfroid, G. Rijs, A. Gerritsen, J. de Boer, A. Bulder, G. Grinwis, R. Kuiper, J. Legler, A. Murk, W. Peijnenburg, H. Verhaar en P. de Voogt (2005). An integrated assessment of estrogenic contamination and biological effects in the aquatic environment of The Netherlands. Chemosphere nr. 59, pag. 511-524. Katsiadaki I., S. Morris, C. Squires, M. Hurst, J. James en A. Scot (2005). A sensitive, in vivo test for the detection of environmental anti-androgens, using the Three spined stickleback (Gasterosteus aculeatus). The national institute of environmental health sciences. Hahlbeck E., I. Katsiadaki, I. Mayer, M. AdolfssonErici, J. James en B-E. Bengtsson (2004). The juvenile three spined stickleback as a model organism for endocrine disrupting II-kidney hypertrophy, vitellogenin and spiggin induction. Aquatic Toxicology nr. 70, pag. 311-326. Hahlbeck E., R. Griffiths en B-E. Bengtsson (2004). The juvenile three spined stickleback as a model organisms for endocrine disruption I: Sexual differentiation. Aquatic toxicology pag. 287-310. Derksen A., I. Leenen, J. Roorda en C. Uijterlinde (2006). Verkennende monitoring naar aanvullende zuiveringstechnieken voor hormoonverstorende stoffen in rwzi’s. H2O nr. 5, pag. 30-31.
IMARES is medio 2006 opgericht en samengesteld uit het RIVO, onderdelen van Alterra en de afdeling Ecologische risico’s van TNO. Het instituut richt zich op ecologische ecotoxicologisch onderzoek in zoet- en zoutwatersystemen. ** Stichting Waterproef voert sinds 1 januari 2005 de laboratoriumactiviteiten uit van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en Waternet.
platform
Doris van Halem, TU Delft Guus Soppe, Waterlaboratorium Noord Jan Kroesbergen, Het Waterlaboratorium Hans van der Jagt, Kiwa Water Research
Effectiviteit van met zilver geïmpregneerde keramische potfilters voor waterzuivering op kleine schaal Zilver geïmpregneerde keramische potfilters worden wereldwijd geproduceerd om water te zuiveren in ontwikkelingslanden op huishoudelijke schaal. In het onderzoek waarover dit artikel handelt, is gekeken naar de opbouw van het filtermateriaal en de verwijdering van micro-organismen voor filters die geproduceerd zijn in drie verschillende landen: Cambodja, Ghana en Nicaragua. Uit de resultaten blijkti dat, ondanks grote effectieve poriën (40 μm), de verwijdering van micro-organismen hoog is.
T
oegang tot veilig drinkwater is essentieel voor de gezondheid van iedereen op deze aarde. Volgens een schatting van de VN-wereldgezondheidsorganisatie WHO en UNICEF uit 2000 hebben op dit moment wereldwijd 1,1 miljard mensen geen toegang tot betrouwbare drinkwaterbronnen. Het drinken van niet betrouwbaar drinkwater is één van de hoofdoorzaken van de jaarlijkse 2,2 miljoen doden door diarree1). Het verbeteren van de kwaliteit van hygiëne, sanitatie en drinkwater zijn bewezen factoren om dit tegen te gaan. De ambitieuze millenniumdoelstelling luidt: het halveren van het aantal mensen zonder duurzame toegang tot veilig water en sanitatie voor het jaar 2015. Het voorzien van meer dan een half miljard mensen van veilig drinkwater is een grote uitdaging, omdat een groot gedeelte van de bevolking leeft in uitgestrekte, rurale gebieden. Aanleggen van distributienetwerken en gecentraliseerde zuiveringsystemen zal in vele gevallen niet haalbaar zijn op deze korte termijn. Volgens de WHO moet de oplossing voor deze delen van de wereld gezocht worden in zuiveringssystemen op huishoudniveau. De afgelopen jaren zijn veel technieken ontwikkeld om water te behandelen op deze kleine schaal. Voorbeelden hiervan zijn SODIS (gebruik van zonlicht), Biosand-filtratie en keramische
filtratie. Op dit moment worden deze systemen wereldwijd geïmplementeerd. In opdracht van de stichting Aqua for All is in samenwerking met Practica Foundation een onderzoek uitgevoerd aan de TU Delft naar het functioneren van één van deze systemen: zilver geïmpregneerde keramische potfilters. De experimenten hebben plaatsgevonden in het laboratorium van de sectie Gezondheidstechniek en het Microlab. Het onderzoek is begeleid door een afstudeercommissie bestaande uit medewerkers van de sectie Gezondheidstechniek, Microlab en UNESCOIHE.
tussen de vijf en twaalf Amerikaanse dollar. De afgelopen jaren zijn fabrieken opgezet in onder andere Bangladesh, Cambodja, Ghana, Mexico en Nicaragua. De filters worden verkocht aan lokale niet-gouvermentele organisaties en organisaties als het Rode Kruis en Artsen zonder Grenzen. Potters for Peace geeft aan dat het filtermaAfb. 1: Zilver geïmpregneerde keramische potfilter (bron: Potters for Peace)
Keramische potfilters worden meestal geproduceerd naar het ontwerp van de Amerikaanse organisatie ‘Potters for Peace’. Ze worden gebakken uit een mengsel van klei, zaagsel en water. Tijdens het verhittingsproces verbrandt het zaagsel en blijft een poreus materiaal over. De vorm van het filter is zodanig dat het in een emmer gehangen kan worden, waarbij deze volledig van de omgeving wordt afgesloten, waardoor de kans op herbesmetting verkleind wordt (zie afbeelding). Na het bakken van het filter wordt deze in een oplossing met colloïdaal zilver gedompeld. Volgens de makers zou dit een desinfecterende werking hebben. De kosten van een compleet systeem variëren
H2O / 25/26 - 2006
37
Afb. 2: Poriegrootteverdeling per productielocatie
Afb. 3: Effectieve porie
teriaal poriën bevat van maximaal 1 μm. Dit moet voldoende zijn om alle bacteriën te verwijderen. Onderzoeksresultaten die deze aanname onderschrijven, ontbreken echter. Het accent van voorgaand onderzoek lag op veldwerk. Zo heeft Brown2) in Cambodja een verlaging in diarreegevallen van 46 procent waargenomen bij gezinnen die gebruik maken van de filters. Fundamenteel onderzoek naar de opbouw van het filtermateriaal en de verwijdering van pathogene micro-organismen is echter gering. Daarom is in dit onderzoek geprobeerd betrouwbare data te verzamelen over de werking en de beperkingen van keramische filters in het laboratorium. Voor het onderzoek zijn keramische potfilters geïmporteerd uit drie landen: Cambodja, Ghana en Nicaragua. Uit Nicaragua zijn ook filters geleverd zonder het laagje zilver om de werking van het zilver te onderzoeken.
Materiaaleigenschappen De opbouw van het filtermateriaal is onderzocht met behulp van kwikintrusie en zogeheten bubble-pointtesten. De kwikintrusiemetingen zijn gebruikt om de poriegrootteverdeling te bepalen. Met deze techniek kunnen in principe poriën tussen de 0.006 μm en 360 μm gemeten worden. De gevonden poriegrootteverdelingen zijn weergeven in afbeelding 2 en laten vergelijkbare resultaten zien voor de filters van de verschillende productielocaties. Dit is opvallend, zeker als in ogenschouw genomen wordt dat de filters geproduceerd zijn in verschillende delen van de wereld, met verschillende materialen en door verschillende mensen. Wel is te zien dat de poriën groter zijn dan de maximale 1 μm, die geclaimd worden door Potters for Peace. Om de zeefwerking van het filtermateriaal te bepalen is het van belang te kijken naar de grootte van de effectieve porie in het
filtermateriaal. Deze is de maatgevende porie voor de verwijdering van deeltjes door middel van zeefwerking (zie afbeelding 3). De grootste effectieve porie van het gehele filterelement kan gevonden worden met behulp van de bubble-pointtest. Hierbij wordt de luchtdruk in het filter, ondergedompeld in water, geleidelijk opgevoerd, totdat op een bepaald moment een stroom bellen zichtbaar wordt. Op dat moment passeert lucht de grootste effectieve porie in het filter en uit de druk kan de poriediameter berekend worden. Deze effectieve poriegrootte lag voor alle filters rond de 40 μm. Als deze poriegrootte een grote bijdrage zou hebben aan de effectiviteit van het filter, kan worden verwacht dat kleine pathogene micro-organismen niet verwijderd zullen worden. Gelukkig is, naast de verwijdering door de zeefwerking van het filtermateriaal, ook sprake van verwijdering door andere mechanismen zoals bezinking, diffusie, adsorptie en afdoding. De invloed van deze mechanismen is in kaart gebracht door het bepalen van het totale porieoppervlak en de tortuositeit van het filtermateriaal. Het totale porieoppervlak van het filtermateriaal is berekend met behulp van de kwikintrusiedataset. De gemiddelden per productielocatie variëren tussen de 0.7 en 1.3 m2/g voor de filters met zilverimpregnatie. De filters uit Nicaragua zonder zilver laten een veel groter porieoppervlak zien: gemiddeld 7.1 m2/g. Dit kan betekenen dat na het aanbrengen van zilver het adsorptieve vermogen van het filtermateriaal afneemt. De tortuositeit van het filtermateriaal geeft de verhouding weer tussen de dikte van het materiaal oftewel de kortste weg door het filter en de werkelijk afgelegde weg (zie afbeelding 4). Naarmate de tortuositeit groter is, zal de kans op onder andere adsorptie en sedimentatie groter zijn. Uit de berekeningen met de kwikintrusieme-
Tabel 1: Totale coliformen aangetroffen in effluentmonsters
Land van herkomst
Cambodja Ghana Nicaragua Nicaragua (zonder zilver)
38
H2O / 25/26 - 2006
3 (6%) 7 (15%) 0 7 (15%)
Een materiaaleigenschap die zeer belangrijk is voor het goed functioneren van een filter, is de doorlatendheid. Een goed filter moet niet alleen betrouwbaar drinkwater leveren, maar ook voldoende water. In de fabrieken wordt veelal als vuistregel gebruikt dat de filters verkocht mogen worden als het debiet tussen de één en twee liter per uur ligt. Voor het onderzoek in het laboratorium naar de verwijdering van micro-organismen en de afgifte van metalen zijn de zes filters per productielocatie gedurende twaalf weken getest met ruw water uit de Schie te Delft. Het ingestelde debiet over de filters komt overeen met het gemiddelde gebruik van drinkwater door een kleine familie. Het verloop in debiet is weergegeven in albeelding 5 als gemiddelden per productielocatie. De initiële flux lag voor een groot aantal filters onder het minimum van één liter per uur. Daarnaast zorgt het kanaalwater voor verstoppingen in de poriën, waardoor het debiet verder afneemt in de tijd. In afbeelding 5 zijn twee duidelijke pieken zichtbaar die veroorzaakt zijn door het schoonmaken (schrobben) van het filter element. De verhoging van het debiet door het schrobben is echter tijdelijk en een tweede schrobbeurt heeft al minder effect dan de eerste. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de poriën dieper in het filter verstoppen in de loop van de tijd. Deze worden immers niet tijdens het schrobben bereikt.
Verwijdering van micro-organismen Pathogene micro-organismen kunnen verschillende ziekten veroorzaken, die via het water snel epidemisch kunnen worden. Tijdens de duurtest zijn in het laboratorium van Gezondheidstechniek 24 filters (zes van
Tabel 2: Log10-reductiewaarden van E. coli K12 en Clostridiumsporen
<1 1-10 > 10 [kve/300mL] [kve/300mL] [kve/300mL]
45 (94%) 41 (85%) 48 (100%) 41 (85%)
tingen en de Blake-Kozeny-vergelijking bleek dat het filtermateriaal zeer tortuoos is vergeleken met bijvoorbeeld een zandfilter.
0 0 0 0
Land van herkomst
Cambodja Ghana Nicaragua Nicaragua (zonder zilver)
E.coli K12 [LRV]
Clostridium sporen [LRV]
3 tot 6 4 tot 7 4 tot 7 2 tot 5
2 tot 4 2 tot 5 3 tot 5 3 tot 5
platform
Afb. 4: De tortuositeit
Afb. 5: Filterdebiet uitgezet tegen de tijd
elke filtertype) getest op de verwijdering van totale coliformen, E. coli K12, sulfietreducerende Clostridiumsporen en MS2bacteriophagen. Deze indicatororganismen zijn gebruikt om een beeld te krijgen van de potentiële verwijdering van pathogene bacteriën, protozoa en humane entero virussen door keramische filters. De totale coliformen uit het kanaalwater zijn wekelijks gemeten in het ruwe en gefiltreerde water. In tabel 1 zijn de gemeten coliformen in het effluent weergegeven. Het is te zien dat in geen van de genomen monsters meer dan 10 kve/300ml is aangetroffen. Er is een lichte variatie tussen de verschillende productielocatie en vooral de filters uit Nicaragua hebben uitstekend gepresteerd met geen enkele coliforme bacterie in de 48 genomen monsters.
gebruik gemaakt van een analytische bioassaytechniek. Deze analytische methodiek is onderdeel van internationale procedures ter verificatie van materialen en voedingsproducten. De gemeten log10-reductiewaarden variëren tussen de 0,5 en 3. De waarden nemen toe als de filters langer in gebruik zijn en liggen significant hoger voor de filters zonder zilverimpregnatie. Deze laatste uitkomst kan mogelijk verklaard worden door het eerder genoemde lagere porieoppervlak in de filters met zilver.
De te verwijderen concentraties uit het kanaalwater waren echter niet erg hoog, waardoor de bereikte log10-reductiewaarden tussen de 1 en 4 lagen, variërend met de hoogte van de influentconcentratie. Het bereiken van hogere log10-reductiewaarden is bewerkstelligd door tweewekelijkse hoge concentraties E. coli K12 (105-107 kve/100ml) aan het kanaalwater toe te voegen. Tabel 2 geeft een overzicht van de bereikte log10reductiewaarden. Te zien is dat de filters met zilver beter presteren. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het zilver een inactiverende rol heeft in het filter op E. coli K12. Wel moet vermeld worden dat zowel voor de filters met als de filters zonder zilver de behaalde log10reductiewaarden zeer hoog liggen. De experimenten met sulfietreducerende Clostridiumsporen (103-105 kve/100ml) laten log10-reductiewaarden zien tussen de 2 en 5. Opmerkelijk was dat de gemeten effluentconcentraties onafhankelijk waren van de influentconcentratie. Opvallend aan deze metingen is ook dat de concentraties gevonden in de filters uit Nicaragua met en zonder zilver dezelfde waardes laten zien. Hieruit kan de conclusie getrokken worden dat het zilver geen noodzakelijke toevoeging is voor de verwijdering van Clostridiumsporen. MS2-bacteriophagen (104-106 pve/ml) en RNA-virussen zijn gedoseerd als indicator voor de verwijdering van virussen. De dosering vond plaats in week 5 en na afloop van de duurtest. Voor de bepaling van de verwijdering van MS2-bacteriophagen is
Uitloging van metalen Tijdens de duurtest is een breed scala aan metalen gemeten om te kijken wat de verwijdering en/of uitloging zou zijn. Verschillende componenten komen in het water vanuit het filtermateriaal, zoals aluminium, silicium en barium. De concentraties van deze metalen in het effluent zijn exponentieel afgenomen in de tijd, waardoor ze na enkele weken onder de WHO-richtlijn uitkwamen. Het enige metaal dat aangetroffen is in hogere concentraties over een langere periode is arseen. Langdurige blootstelling aan arseen kan huidkanker veroorzaken3) en aandoeningen aan de longen, blaas en nieren. De richtlijn van de VN-wereldgezondheidsorganisatie is gesteld op 10 μg/l. Vooral de filters uit Cambodja laten uitloging zien boven deze waarde, ook nog na twaalf weken.
Conclusies en aanbevelingen Dit onderzoek heeft aangetoond dat de geteste keramische potfilters, al dan niet met zilver geïmpregneerd, een belangrijke potentiële verwijderingscapaciteit voor ziekteverwekkende micro-organismen hebben. Uit de resultaten van de metingen kan worden geconcludeerd dat totale coliformen uit het kanaalwater en hoge concentraties sulfietreducerende Clostridiumsporen goed worden verwijderd door alle filters. De aangetroffen concentraties E. coli K12 zijn hoger bij de filters zonder zilverimpregnatie ten opzichte van de filters met zilver. Toch zijn de gemeten log10-reductiewaarden voor alle filters zeer hoog, zowel met als zonder zilver. MS2-bacteriophagen, als indicatoren voor virussen, worden beter verwijderd door de filters zonder zilver, met een gemiddelde log10-reductiewaarde van 1,6. Daarnaast hebben de resultaten van dit onderzoek laten zien dat de (effectieve) poriën van het filtermateriaal (40 μm) veel
groter zijn dan de 1 μm, die aangegeven wordt door de makers van de potten. De verwijdering van veel kleinere microorganismen vindt echter wel plaats. Andere filtermechanismen als diffusie, adsorptie, bezinking en afdoding spelen dus ook een belangrijke rol bij de werking van de filters. De belangrijkste tekortkoming van het keramische potfilter is het lage debiet; na twaalf weken gebruik produceren alle filters minder dan 0,5 l/h. De afname in debiet is uiteraard afhankelijk van de kwaliteit van het ruwe water, maar de gemeten debieten zijn onacceptabel laag en onvoldoende om een gezin te voorzien van drinkwater. Tijdens dit onderzoek is gewerkt met een willekeurige selectie van filters. De filters zijn niet tegelijk geproduceerd en dus afkomstig uit verschillende productiebatches. Gedetailleerde informatie over het exacte productieproces ontbraken, waardoor het niet mogelijk was conclusies te trekken over de reproduceerbaarheid van deze keramische filters. Het bepalen van de reproduceerbaarheid is nodig om tot certificering te komen door de betrokken Nederlandse drinkwaterlaboratoria, maar dit is enkel haalbaar na standaardisatie en documentatie van het productieproces. Grondige documentatie wordt daarom aangeraden vóórdat een volgend onderzoek gestart wordt. Naar aanleiding van dit onderzoek wordt ook aanbevolen om bij een volgend onderzoek het accent te leggen op het verhogen van het filterdebiet, zowel op de verhoging van het initiële debiet als op de ontwikkeling van technieken om het debiet weer te verhogen na een periode van gebruik. Een laatste belangrijke aanbeveling is dat in arseenrijke gebieden eerst gekeken wordt naar de uitloging uit het kleimateriaal, voordat een klei gekozen wordt als hoofdbestanddeel van het keramische potfilter. LITERATUUR 1) Sobsey M. (2002). Managing water in the home: accelerated health gains from improved water supply. World Health Organization. 2) Brown J. (2006). Independent appraisal of ceramic water filtration interventions in Cambodia. University of North Carolina of Public Health.
H2O / 25/26 - 2006
39
Kees van Immerzeel, IDO* Peter van Bergen, Royal Haskoning
Wateroverlast op Terschelling door combinatie veel neerslag en hoge waterstand Waddenzee Voor het bepalen van de overschrijdingskansen van waterstanden kan de stochastenmethode worden gebruikt. Daarbij wordt doorgaans aangenomen dat de stochasten (tijdsafhankelijke variabelen) onderling onafhankelijk zijn. Dit kan ertoe leiden dat men de kans op wateroverlast of inundatie onderschat. Uit een analyse van de regelmatig terugkerende wateroverlast in de polders van Terschelling blijkt dit inderdaad. De overlast ontstaat daar vooral doordat hoge waterstanden op zee relatief vaak gepaard gaan met veel neerslag.
D
e stochastenmethode is een hydrologische werkwijze om neerslagextremen te vertalen naar overschrijdingskansen van waterstanden1). Op basis van deze overschrijdingskansen kan toetsing plaatsvinden, bijvoorbeeld aan de werknormen uit het Nationaal Bestuursakkoord Water (NWB). Een stochast is een tijdsafhankelijke variabele De inundatie in de polder op 31 oktober 2000.
die van invloed is op de waterstand. In dit artikel wordt behalve de neerslag de stochast ‘buitenwaterstand’ (= de waterstand op zee) gebruikt in de analyse van de wateroverlast in de polders van Terschelling. In de stochastenmethode wordt een groot aantal hydrologische gebeurtenissen met elk een bepaalde frequentie van vóórkomen samengesteld. Door hydrologische simulatie
wordt voor elke gebeurtenis de resulterende piekwaterstand bepaald. De frequenties van alle piekwaterstanden bepalen samen de overschrijdingskansen van de waterstanden. Meestal wordt bij de toepassing van de stochastenmethode aangenomen dat de stochasten onderling onafhankelijk zijn. De kans op een bepaalde gebeurtenis kan hierdoor eenvoudig worden bepaald door het vermenigvuldigen van de kansen op realisaties van de stochasten waaruit deze gebeurtenis is opgebouwd. De tijdreeksmethode is een alternatieve manier om overschrijdingskansen van waterstanden te bepalen. Om deze methode te kunnen toepassen, zijn van alle stochasten langjarige historische reeksen nodig. Door een hydrologisch simulatiemodel kunnen deze reeksen worden omgezet naar waterstanden, op basis waarvan de overschrijdingskansen van de waterstanden kunnen worden bepaald. De tijdreeksmethode heeft als voordeel dat eventuele afhankelijkheid tussen de stochasten niet onderzocht hoeft te worden, terwijl de resulterende overschrijdingskansen er wél op de juiste wijze door worden beïnvloed.
Wat maakt het uit? Wat maakt het uit voor de berekende overschrijdingskansen als ten onrechte wordt verondersteld dat de stochasten onderling onafhankelijk zijn? Deze vraag wordt in dit artikel onderzocht door met de tijdreeksmethode twee maal een overschrijdingsgrafiek te maken. De eerste grafiek is geproduceerd
40
H2O / 25/26 - 2006
platform op basis van niet-aangepaste tijdreeksen van van de samenstellende stochasten. Voor het maken van de tweede overschrijdingsgrafiek is de eventuele afhankelijkheid tussen de tijdreeksen verwijderd door de waarden in deze reeksen één jaar ten opzichte van elkaar te verschuiven. Het verschil tussen beide grafieken kan worden toegeschreven aan het effect van de afhankelijkheid tussen de stochasten. De vraag ‘Wat maakt het uit?’ zal met de hierboven beschreven werkwijze worden beantwoord voor de polders op Terschelling. Daar is regelmatig sprake van wateroverlast, die wellicht deels kan worden verklaard doordat hoge waterstanden op zee relatief vaak gepaard gaan met veel neerslag.
Wateroverlast op Terschelling De afwatering van de polders van Terschelling vindt onder vrij verval plaats via twee sluizen. Het westelijke deel (circa 550 hectare) watert af op de sluis bij Kinnum en het oostelijke deel (circa 960 hectare) op de sluis bij Lies. Afwatering kan alleen plaatsvinden als de waterstand vóór de stuw (= de binnenwaterstand) hoger is dan de zeewaterstand (= de buitenwaterstand). Op de lagere delen van de polder is incidenteel sprake van wateroverlast. Op 30 oktober 2000, toen binnen 24 uur 80 à 90 mm neerslag viel, stond het lage deel van de polder blank. Dat herhaalde zich in iets mindere mate op 22 februari 2002 en op 14 augustus 2006. De wateroverlast in de polders is mede de aanleiding geweest voor een watersysteemanalyse en een GGOR-studie2),3). Beide studies zijn door Royal Haskoning in opdracht van Wetterskip Fryslân uitgevoerd. In deze studies is vastgesteld dat daadwerkelijk sprake is van wateroverlast. Daarbij is uitgegaan van de voorlopige normering voor regionale wateroverlast van landbouwgebieden: maximaal vij procent van het polderoppervlak mag eens per tien jaar blank staan.
Afb. 1: Relatie tussen de laagwateropzet (daggemiddelde) en de dagneerslag van West-Terschelling (1985-1993)
Afhankelijkheid van neerslag en waterstand op zee Het dagelijks verloop van de waterstand op zee wordt bepaald door het astronomisch getij, maar ook door de weersomstandigheden. Met name door wind kan sprake zijn van een verhoging van de waterstand op zee (opwaaiing). De laagwateropzet is het verschil tussen het opgetreden laagwater ten opzichte van het verwachte laagwater volgens het astronomisch getij. De laagwateropzet heeft een negatieve waarde als sprake is van een verlaging ten opzichte van het verwachte laagwater volgens het astronomisch getij. Als een relatie bestaat tussen de dagneerslag en de waterstand op zee, dan zal deze relatie vooral tot uiting komen in de laagwateropzet. De neerslag en de laagwateropzet worden immers beide voor een belangrijk deel bepaald door de meteorologische condities. Afbeelding 1 toont de relatie tussen de laagwateropzet en de dagneerslag van het dorp West-Terschelling. Afbeelding 1 laat bij positieve waarden van de laagwateropzet een positief verband zien
Afb. 2: Terugkeerniveau’s van de dagneerslag op West-Terschelling (1985-2003)
tussen de laagwateropzet en de dagneerslag. Hoe sterk wordt nu de kans op extreme neerslag vergroot als de laagwateropzet groter is dan bijvoorbeeld 50 centimeter? Afbeelding 2 bevat het antwoord op deze vraag. De blauwe markeringen in afbeelding 2 vertegenwoordigen alle waarnemingen van de dagneerslag in de periode 1985-2003; de rode markeringen vertegenwoordigen alleen die waarnemingen waarvoor geldt dat de laagwateropzet groter is dan 50 centimeter. In afbeelding 2 kan worden afgelezen dat een dagneerslag van 30 millimeter of meer iets vaker dan één keer per jaar mag worden verwacht (blauwe markeringen). Als de kans op neerslag altijd zo groot zou zijn als bij een laagwateropzet van tenminste 50 centimeter,
dan zou deze neerslaghoeveelheid (of meer) ongeveer zes keer per jaar mogen worden verwacht (rode markeringen). Nadat de tijdreeksen van de dagneerslag en de laagwateropzet één jaar ten opzichte van elkaar zijn verschoven, is de samenhang tussen beide reeksen verdwenen. In afbeelding 2 is dit zichtbaar, doordat de groene markeringen op het niveau liggen van de blauwe markeringen. Het effect van de samenhang tussen de neerslag en de laagwateropzet zou kunnen zijn dat juist bij veel neerslag de mogelijkheid om af te wateren relatief vaak beperkt is. Hier zou de wateroverlast in de polder in principe (deels) door kunnen worden verklaard. Met een oppervlaktewater model is onderzocht of, en zo ja in welke mate, dit inderdaad het geval is.
H2O / 25/26 - 2006
41
op basis van alle gemeten en berekende pieken van de binnenwaterstand (afbeelding 4).
3)
Afb. 3: Gemeten en berekende binnenwaterstanden (stuw Kinnum, oktober-november 1998)
Uit afbeelding 4 blijkt dat de berekende pieken (blauwe markeringen) en de gemeten pieken (rode markeringen) van de binnenwaterstand redelijk met elkaar overeenstemmen. Het model is dus goed in staat deze pieken te simuleren. De groene markeringen vertegenwoordigen de berekende pieken van de binnenwaterstand als van onafhankelijke tijdreeksen van de waterstand op zee en de dagneerslag wordt uitgegaan. Dit resultaat zou ook worden verkregen met de stochastenmethode als onafhankelijkheid tussen beide stochasten zou zijn verondersteld. Duidelijk is dat de groene markeringen op een lager niveau liggen dan de rode markeringen. Door simulatie met onafhankelijke tijdreeksen van de buitenwaterstand en de dagneerslag worden dus duidelijk lagere pieken in de binnenwaterstand berekend. Bij een herhalingstijd van één maal per jaar is het verschil ongeveer vijf centimeter; bij een herhalingstijd van één maal per tien jaar is het verschil ongeveer 15 centimeter. Het belang van de samenhang tussen de dagneerslag en de waterstand op zee voor de berekende overschrijdingsfrequentie wordt dus groter naarmate de gebeurtenis extremer is. De berekende binnenwaterstand bij een herhalingstijd van één maal per tien jaar is ongeveer 0,50 m+NAP. Hierdoor staat zo’n 16 procent van de polder blank. Zou onafhankelijkheid tussen de stochasten zijn verondersteld, dan zou een inundatieniveau van 0,36 m+NAP zijn gevonden. Dan staat zo’n zes procent van de polder blank. Volgens de genoemde ‘voorlopige normering voor regionale wateroverlast’ zou dan de verkeerde conclusie zijn getrokken, namelijk dat er nauwelijks sprake is van wateroverlast.
Conclusies
Afb. 4: Overschrijdingsgrafiek van de binnenwaterstand bij de stuw Kinnum op basis van metingen en berekeningen
Oppervlaktewatermodel Voor zowel het westelijk als het oostelijk poldergebied is een oppervlaktewatermodel geconstrueerd, waarmee de binnenwaterstand kan worden gesimuleerd op basis van de neerslag en de buitenwaterstand. In het model zijn de hydraulische eigenschappen van de stuw verwerkt, evenals de relatie tussen de berging en de binnenwaterstand. Met het oppervlaktewatermodel is de de binnenwaterstand gesimuleerd in de periode 1985-2003.
Resultaten Afbeelding 3 toont een uitsnede van de simulatieresultaten in de periode waarin een extreem hoge binnenwaterstand is gemeten (> 0,5 m+NAP).
42
H2O / 25/26 - 2006
Uit afbeelding 3 blijkt dat het model (rode lijn) heel redelijk het gemeten verloop van de binnenwaterstand (blauwe lijn) simuleert. De groene lijn geeft het simulatieresultaat weer, dat ontstaat als wordt gerekend met onafhankelijke reeksen van de dagneerslag en de waterstand op zee. De berekende hoogste piek in de binnenwaterstand (eind oktober 1998) is 24 centimeter lager als met onafhankelijke tijdreeksen wordt gerekend. Dit duidt erop dat het gelijktijdig optreden van een hoge buitenwaterstand en veel neerslag heeft geleid tot de extreem hoge binnenwaterstand. Om het effect van de afhankelijkheid van de neerslag en de buitenwaterstand op de binnenwaterstanden te kunnen beoordelen, is een overschrijdingsgrafiek geconstrueerd
Het is bij toepassing van de stochastenmethode voor het bepalen van de overschrijdingskansen van waterstanden belangrijk dat de afhankelijkheid van de stochasten wordt onderzocht. Als namelijk ten onrechte wordt aangenomen dat de stochasten onderling onafhankelijk zijn, dan kan de kans op wateroverlast of inundatie worden onderschat. LITERATUUR 1) Bosch S. e.a. (2006). Verantwoord omgaan met de nieuwe neerslagstatistiek. Stromingen nr. 12, pag. 13-24. 2) Royal Haskoning (2002). Watersysteemanalyse Terschelling. Projectnummer 26541. 3) Royal Haskoning (2006). GGOR Terschelling. Projectnummer 9P9459. * IDO staat voor Adviesbureau Immerzeeel Doesburg.
+ ,-./, 01' 2&&& 34 5 6- 47 68
! " #
GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.
010 - 4274180
"
!" $
% &'() '***&&
Þ >-> `Á\Ê iÌÊi }iÊ iV ÌiÊV Ì ÕÊâ> `v ÌiÀ
À` VÊ7>ÌiÀÊ i i ÕÝÊ 6 * ÃÌLÕÃÊxÓÓ £ {äÊ ÊÊ iÛiÀÜ /ʳΣä®Óx£ÊÓ£ää£Ó Ê ³Î£ä®Óx£ÊÓÓ{ä£Ç ÜÜÜ° À` VÜ>ÌiÀ° v J À` VÜ>ÌiÀ°
Ê7 Ê iÀi `Ü `Êâ ÊiÀÊ> Ê iiÀÊ`> ÊÓä°äääÊÕ ÌÃÊ}i« >>ÌÃÌ° Ê Ì ÕÊâ> `v ÌiÀÊÛ À Ê`À Ü>ÌiÀ Ê«À ViÃÜ>ÌiÀ]Ê i Ü>ÌiÀ Ê ««iÀÛ > ÌiÜ>ÌiÀ Ê>vÛ> Ü>ÌiÀ Ê}À `Ü>ÌiÀ Êivv Õi ÌÊ« à }
Ê } ÃV Êv ÌiÀÊÛ À Ê ÌÀ v V>Ì i Ê`i ÌÀ v V>Ì iÊ
agenda 12 januari, Delft 59e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening en 26e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling jaarlijkse congres annex nieuwjaarsborrel van de watersector in Nederland met een overzicht van de laatste ontwikkelingen op het gebied van zowel drinkwater als riolering en afvalwater. Organisatie: TU Delft. Informatie: (015) 278 33 47.
16-19 januari, Rotterdam Infratech tweejaarlijkse vakbeurs voor grond-, wateren wegenbouw, waarop onder andere de InfraTech Innovatieprijs wordt uitgereikt. Tegelijkertijd vindt de vakbeurs voor sleufloze technieken, No-Dig, plaats. Organisatie: Ahoy’ ECEM. Informatie: Johan Teunisse (010) 293 32 07 of Saskia Vernooij (010) 293 32 04.
1 februari, Hoogeloon Schoon water symposium naar aanleiding van het gelijknamige project, waarop de ervaringen van de landbouw, gemeenten, burgers en bedrijven uitgewisseld worden en vooruitgekeken wordt naar het vervolg, met aan het einde van de dag de ondertekening van een convenant waarin enkele gemeenten afspreken hoe zij verder gaan met ‘Schoon water’. Organisatie: Brabant Water, Provincie Noord-Brabant, waterschappen Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta, ZLTO en Overlegplatform Duinboeren. Informatie: Jochem de Regt (073) 683 84 61.
1 februari, Utrecht RIONED-dag jaarlijks evenement voor iedereen die betrokken is bij de riolering en water in de stad. Organisatie: Stichting RIONED. Informatie: (0318) 63 11 11.
7-9 februari, Amsterdam Aquaterra internationale conferentie die zich vooral richt op de uitwisseling van praktische kennis en ervaring op het gebied van waterbeheer en waterbouw in kust- en deltagebieden. Organisatie: Amsterdam RAI. Informatie: www.aquaterraforum.com.
14 februari, Leiden - Juridische actualiteiten kabels en leidingen studiedag met een overzicht van actuele rechtspraak en ontwikkelingen op het gebied van de ondergrondse infrastructuur. Organisatie: Elsevier congressen. Informatie: (070) 441 57 95.
15 februari, Nieuwegein MilieuCompact jaarcongres met de belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van onder andere water, bodem en ruimtelijke ordening. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
1 maart, Gouda - Als het water weer gaat stromen themadag voor praktijkmensen uit de waterwereld, waarop stilgestaan wordt bij de visie van de gemeemte Gouda op het historisch watererfgoed en de maatregelen die het Hoogheemraadschap van Rijnland treft om de waterkwaliteit en -berging te verbeteren door het herstel van cultuurhistorische aspecten in het watersysteem van de stad. Organisatie: Platform Waterpraktijk. Informatie: wdr@waterpraktijk.nl.
9 maart, Bussum - Inspectie waterkeringen vierde bijeenkomst waarop op formele en informele wijze ervaringen, wensen, problemen, oplossingen en resultaten van uitgevoerde onderzoeken op het gebied van inspectie van waterkeringen aan de orde komen. Onder andere aandacht voor de projecten Grip Op Kwaliteit, DIGIspectie, een verkennende studie naar toepassing van remote sensing in het waterbeheer en een beoordelingssysteem voor schades. Organisatie: STOWA en DWW. Informatie: www.inspectiewaterkeringen.nl.
20-22 maart, Gorinchem Aqua Nederland eerste editie van de vakbeurs Aqua Nederland, met aandacht voor waterbehandeling, -management en -technologie, transport en opslag, meet- en regeltechniek, onderzoek en advies en nieuwe producten. Organisatie: Aqua Nederland en Evenementenhal Gorinchem. Informatie: (0183) 68 06 80.
21 maart, Apeldoorn - Waterwet 12 februari, Lelystad Geomatica in het waterbeheer de jaarlijkse Cornelis Lely-lezing waarin dit jaar een deel van de beschikbare toe te passen kennis van de geomatica (aardobservatie) in het waterbeheer voor overheid en bedrijfsleven wordt toegelicht, met als onderwerpen onder andere monitoring van baggerwerken vanuit de ruimte en maanenergie uit het IJsselmeer. Organisatie: Stichting Kennistransfercentrum Flevoland.
44
H2O / 25/26 - 2006
studiedag over de nieuwe Waterwet die negen bestaande waterwetten bundelt. Waterwet. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
29 maart, Eindhoven Legionellapreventie; leidingwater én industriële systemen vierde congres over legionellapreventie, met aandacht voor de wet- en regelgeving, beheermaatregelen, zorgplicht, alternatieve methoden en praktijkvoorbeelden. Met een introductieworkshop op 28 maart.
Organisatie: Euroforum. Informatie: (040) 297 49 77.
31 mei, Wageningen Overstromingsrisico’s, de relatie tussen ruimte, water en risico één van de zes debatten in de maanden januari t/m juni over de inrichting van het landelijk gebied. Organisatie: Tijdschrift Landwerk en KLV Studiekring Land- en Watergebruik. Informatie: Aad Hendrickx (0317) 42 29 66.
14-16 juni, Maastricht - IWA Utilities Conference ‘Customer connection’ eerste congres van de International Water Association over de band tussen waterbedrijven en hun afnemers, met op de eerste dag het voorjaarscongres van de Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland. Organisatie: IWA, KVWN en NVA. Informatie: www.moorga.com of (070) 414 47 78.
9-12 oktober, ‘s-Hertogenbosch Riolering en stedelijk watermanagement zesde editie van de tweejaarlijkse vakbeurs Riolering, met enkele belangrijke vernieuwingen, zoals speciale aandacht voor stedelijk waterbeheer, een aparte hal voor bedrijven met grote apparaten, (vracht)auto’s en machinewagens en zaaltjes voor themapresentaties. Organisatie: HoLaPress. Informatie: Claire de Natris (040) 208 60 43.
25-29 november, Maastricht World Water & Renewable Energy eerste editie van een vijfdaags congres waarbij kennis en ervaring op het gebied van duurzaam watergebruik en hergebruik van energie wordt uitgewisseld. Organisatie: WREC en InterExpo Caribbean NV. Informatie: peter@interexpo.biz.
Buitenland
22-24 januari, Bahrein - Water Middle East vierde editie van deze tweejaarlijkse conferentie annex beurs. Hierbij staan de (drink)waterproblemen in het MiddenOosten én de bijbehorende oplossingen centraal. Organisatie: Nürnberg Global Fairs. Informatie: www.water-middle-east.com.
22-25 januari, Savannah (VS) Remediation of contaminated sediments vierde internationale conferentie over het reinigen van verontreinigd (rivier)slib, waarbij de nadruk ligt op de technische aspecten van reiniging. Organisatie: Batelle. Informatie: +1 614 424 78 66.
agenda 18-23 februari, Kaapstad/ Johannesburg - Watermissie
18-21 april, Padova (Italië) SEP Waste Technologies / Hydrica
watermissie naar Zuid-Afrika met vooral aandacht voor water- en deltatechnologie. Organisatie: SenterNovem en NWP. Informatie: Lucas Beekman (070) 373 59 32, Bart Jeroen Bierens (070) 373 51 45 of Attie Kuiken (015) 215 18 92.
22e editie van de internationale vakbeurs die zich richt op onder andere watermanagement, met daarnaast de beurs Hydrica die alle aspecten van water behandelt: drinkwater, afvalwaterbehandeling, drainage, wateranalyse en geïntegreerde watersystemen. Organisatie: PadovaFiereSpa. Informatie: estero@padovafiere.it.
7-10 maart, Guangzhou (China) Water China achtste editie van de grootste en belangrijkste beurs op het gebied van water in China, met vooral aandacht voor afvalwater en waterbehandeling in het algemeen. Informatie: MEREBO Messe Marketing +49 40 6087 6926.
25-28 april, Sofia - Water Sofia eerste editie van deze nieuwe beurs waarbij de nadruk ligt op waterdistributie en riolering. Organisatie: Wasser Berlin en BulgarReklama. Informatie: www.wasser-berlin.com.
27-31 maart, Orlando (VS) Aquatech USA
26-29 april, China International Water Supply & Drainage and Water Treatment
Amerikaanse editie van de internationale waterbeurs Aquatech. Organisatie: Water Quality Association en Amsterdam RAI. Informatie: www.wqa.org.
achtste editie van deze internationale beurs die alle aspecten van de Chinese watersector belicht. China trekt voor de water- en milieusector meer dan 100 miljard euro uit in de komende vijf jaar, waarmee de sector ook interessant is voor buitenlandse bedrijven. Organisatie: Shanghai ZM Exhibiton Service Co. Informatie: www.wsdwtf.com.
3-5 april, Shanghai (China) Water & Membrane Exhibition vijfde editie van deze internationale beurs op het gebied van water en membranen. Producten op het gebied van afvalwaterbehandelingen, drinkwaterzuivering, membraantechnologie en ontzouting worden hier getoond. Organisatie: China Branch of International Desalination Association, International Foundation for the Protection of Drinking Water, Shanghai Society of Environmental Sciences, Shanghai Environment Protection Industry Association en CPAM Health Drinking Professional Association. Informatie: www.sino-expo.net.
3-6 september, Brisbane (Australië) - 10th International Riversymposium 10e editie van het internationale rivierensymposium. Informatie: Emily Smigrod +61 7 3034 8230 of emily@riverfestival.com.au.
5-7 september, Gent Automation in Water Quality Monitoring driedaagse conferentie over automatisering in het waterbeheer, met aandacht voor zowel kwantiteits- als kwaliteitsbeheer. Organisatie: IWA. Informatie: www.biomath. ugent.be/autmonet2007.
9-12 oktober, Antwerpen - Wastewater reclamation and reuse for sustainability 6e IWA-congres over duurzaam hergebruik van water. Informatie: Aquafin +32 3 450 49 72 of eev. breugelmans@aquafin.be.
3-6 september, Belo Horizonte (Brazilië) - FITABES 24e editie van de belangrijkste Braziliaanse beurs met parallel lopend congresprogramma op het gebied van (drink)water en riolering, met een Nederlands-Belgisch paviljoen. Organisatie: ABES en AIDIS. Informatie: Sebas van den Ende +55 21 2537 4338 of www.real-alliance.com.
advertentie
continue (bio)filtratie
•
Biologische (de)nitrificatie en polijsting van afvalwater
• •
Kringloopsluiting Proceswaterbereiding uit oppervlaktewater
• •
Spoelwaterbehandeling in de drink- en preceswaterbereiding (Biologische) zijstroomfiltatie in koelwatercircuits
Paques bv P.O. Box 52 8560 AB Balk NL t 0514 · 60 85 00 f 0514 · 60 33 42 e info@paques.nl i www.paques.nl
www.paques.nl
H2O / 25/26 - 2006
45
handel & industrie Biologische zuiveringen van Afvalwatertechniek Afvalwatertechniek Natuurbeton Milieu uit Nederweert timmert aan de weg met biologische waterzuiveringen. Zo zijn er twee in Uruzgan geïnstalleerd. Iets dichter bij huis levert het bedrijf een waterzuivering in Rotterdam. De twee biologische waterzuiveringen in Uruzgan zijn op de Nederlandse legerbases geplaatst. Een belangrijke reden voor Defensie om voor deze zuiveringen te kiezen, was het geringe aantal containers dat nodig was voor het transport. Waar een andere zuivering 43 containers nodig had, kon dit systeem in slechts negen containers worden vervoerd. In Nederland heeft Pepsico voor de afvalwaterstroom van de ovens van Quaker Oats gekozen voor een biologische zuivering. De exploitatielasten van dit systeem liggen veel lager dan die van de chemische tegenhangers. Met een chemische zuivering ontstaat meer slib. Met de biologische installatie worden alleen nutriënten toegevoegd die de reinigende bacteriën helpen. Hierdoor ontstaat minder slib. Bovendien zijn deze nutriënten goedkoper dan de chemische middelen die moeten worden toegevoegd. Voor meer informatie: (0495) 46 12 12
Nieuwe lijn Diver dataloggers Van Essen Instruments heeft dit jaar een nieuwe lijn dataloggers voor grondwatermonitoring uitgebracht: de Mini-Diver, de Micro-Diver en de Cera-Diver. De Diver-dataloggers worden veelvuldig gebruikt om grondwaterstanden te meten en te registreren. De dataloggers laten zich eenvoudig in een peilbuis installeren, waarna ze aan het oog onttrokken zijn. De vorige Diver krijgt in de Mini-Diver een opvolger met afmetingen die in nagenoeg elke peilbuis past. Evenals de andere versies is de MiniDiver hermetisch afgesloten van invloeden van buitenaf, zodat vocht en/of elektrische invloeden geen invloed hebben op het meetresultaat. De Micro-Diver is ontwikkeld om tegemoet te komen aan de vraag naar kleinere dataloggers. De Micro heeft een diameter van 18 mm en een lengte van 90 mm. Ondanks deze kleine afmetingen heeft de datalogger een geheugen voor 48.000 metingen per parameter bij een nauwkeurigheid van 0,05% FS. De ingebouwde batterij heeft een levensduur voor tien jaar.
46
H2O / 25/26 - 2006
De meest recente dataloggers voor grondwatermonitoring
De nieuwe Cera-Diver is ontwikkeld voor gebruik in brak- en zeewater of het monitoren van vuilstortplaatsen. Deze datalogger heeft een keramische behuizing en een geheugen voor 48.000 metingen. Behalve de nieuwe Divers heeft Van Essen ook nieuwe software ontwikkeld: PocketDiver, speciaal ontwikkeld voor veldwerk. Hiermee is het mogelijk de Divers in het veld uit te lezen of te programmeren. De ‘normale’ Diver blijft ook gewoon leverbaar. Voor meer informatie: (015) 275 50 00
Combineren van waterberging en wonen Vastgoedbedrijf Heijmans introduceert onder de noemer ‘WaterWonen’ vier nieuwe concepten voor waterbestendige woningen. Het gaat om woningbouw in bijvoorbeeld stedelijke havengebieden, kanaalzones, polders, uiterwaarden en waterrijke recreatiegebieden. Behalve de woningen heeft Heijmans bij de ontwikkeling van de concepten ook gekeken naar de waterbestendigheid van de infrastructuur, parkeergelegenheid en nutsvoorzieningen. Dat heeft geresulteerd in de volgende woningtypen: • Vrij wonen met veel waterpeilfluctuaties. Deze woningen liggen in de uiterwaarden en kunnen zowel drijvend worden gebouwd als op palen. Bij hoog water is het water de buitenruimte, bij laag water ontstaat een park van uiterwaarden. • Voor vrij wonen met weinig waterpeilfluctuaties, zoals in polders, zijn kleinschalige wijken ontwikkeld waarbij de openbare ruimte gedeeld wordt. Hierbij is waterberging c.q. -retentie leidend. Deze voorzieningen beperken zich niet alleen tot de woningen zelf, maar ook tot de omgeving. Zo wordt rekening gehouden met bijvoorbeeld bemaling, inklinking en dijken. • In stedelijk gebied, bijvoorbeeld havens, zijn grondgebonden woningen bedacht met een kleine buitenruimte, zoals een balkon of een vlonder. Het gaat daarbij om stadswoningen of appartementen. Bijkomend voordeel is volgens Heijman dat door de revitalisering van dergelijke gebieden de sociale kwaliteit verbetert.
Tenslotte kunnen in recreatieve watergebieden allerlei soorten woningen worden neergezet die een open verbinding met zee(armen) of met rivieren, kanalen of grachten hebben. Deze woningen, waarbij de nadruk ligt op bungalows en appartementen, zijn bedoeld voor mensen die actief watersport bedrijven. Heijmans is bereid risicodragende investeringen te doen in dergelijke woningbouw. Dat zou bijvoorbeeld kunnen bij Meerstad, Zuidplaspolder of Groote Wielen. Binnenkort starten drie pilotprojecten. Over twee jaar kan het eerste WaterWonenproject klaar zijn. Heijmans ziet in publiek-private samenwerking een serieuze optie. •
Voor meer informatie: (073) 543 51 69
Mobiele vuilwaterpomp Wilo Nederland uit Beverwijk levert met de zelfaanzuigende vuilwaterpomp Wilo Drain LPC een pomp die geschikt is voor vuilwater met grote verontreinigende bestanddelen. Bovendien is deze pomp ook mobiel inzetbaar. De pomp is in vele uitvoeringen leverbaar. Asl-aandrijving van de pomp kan gekozen worden voor een elektro- of een benzinemotor. Hierdoor kan de pomp volledig onafhankelijk van de stroomvoorziening werken. De pomp is zodanig ontwikkeld dat water met een hoog vet- of mineraalgehalte kan worden verpompt. De open meerkanaalswaaier en de pompbehuizing zijn gemaakt van hoogwaardig gietstaal en kunnen door de onderhoudsopening worden gereinigd. Bovendien kan de slijtplaat op eenvoudige wijze worden verwisseld. De pomp is geschikt om media met een temperatuur tussen de 5 en de 80°C te transporteren. De drie uitvoeringen met elektromotor zijn uitgevoerd met een vrije kogeldoorlaat van zes tot twaalf millimeter en lenen zich voor maximale opvoerhoogten tussen de 19 en 29 meter. De beide varianten met benzinemotor worden geleverd met een zes millimeter kogeldoorlaat en kunnen worden gebruikt voor opvoerhoogten van 27 tot 47 meter. Bijbehorende slangkoppelingen, aanzuigfilters, motorbeveiligingen en afsluiters zijn leverbaar. Voor meer informatie: (0251) 22 08 44 De mobiele vuilwaterpomp
Je kent Dronten al een beetje! Onbekend maakt onbemind. Maar geldt dat ook voor Dronten? Wij denken dat je ons al lang kent van: de achtbanen in Walibi World het Veluwemeer en de andere randmeren de vele muziekpodia van “a campingflight to Lowlands paradise” de vijf schitterende jachthavens de kilometerslange stranden en fantastische bossen de 16 bungalowparken en campings en de skihelling Snow Village het golfen, kleiduivenschieten en boogschieten bij Dorhout Mees het cultureel centrum De Meerpaal de hooggespecialiseerde Agri-business
…zou je ons niet beter willen kennen?
De afdeling Ruimtelijke Inrichting en Beheer (RIB) verricht werkzaamheden ten behoeve van de beleidsvoorbereiding openbare ruimte, civiel- en groentechnische besteksvoorbereiding. Daarnaast zorgen wij voor directievoering en toezicht op groen en civieltechnische werken en het beheer van de openbare ruimte (groot en langcyclisch onderhoud). Wij zijn op zoek naar een
A C I V I E LT E C H N I S C H T O E Z I C H T H O U D E R / W E R K VO O R B E R E I D E R M / V 36 uur B C I V I E LT E C H N I S C H M E D E W E R K E R M / V
36 uur
C B E L E I D S M E D E W E R K E R WAT E R E N R I O L E R I N G M / V
36 uur
F U N C T IE A:
In de functie van civieltechnisch toezichthouder/werkvoorbereider bereid je werken in het kader van groot onderhoud voor en houd je dagelijks toezicht op de door derden uit te voeren werkzaamheden. Naast het beoordelen van de tekeningen en het bestek, bewaak je de kwaliteit, kwantiteit en houd je de kosten en de voortgang van de werkzaamheden in de gaten. Het geven van adviezen inzake het plan van aanpak en het signaleren van eventuele knelpunten en het afstemmen van de uitvoering met interne en externe betrokkenen en het fungeren als aanspreekpunt tijdens de uitvoeringsfase, behoren tot het takenpakket. Je hebt een afgeronde opleiding MTS Civiele Techniek en enkele jaren werkervaring in een vergelijkbare functie opgedaan. Daarnaast beschik je over goede schriftelijke en communicatieve uitdrukkingsvaardigheden. Je bent een daadkrachtige persoonlijkheid. Je bent communicatief vaardig en in staat om met verschillende partijen in overleg te treden. Het werken met de RAW-systematiek is je niet vreemd. Qua salaris bieden wij je, afhankelijk van kennis, ervaring en opleiding, schaal 8 (max. 2.898,--).
F U N C T IE B:
In de functie van civieltechnisch medewerker verzorg je de rioolaansluit- en inritvergunningen en de advisering hierin. Daarnaast beoordeel je en werk je de technische aanvragen uit, waarin je afstemming zoekt met aannemers en andere interne afdelingen. De uitvoering van verkeerstellingen, het beheren van kabels en leidingen, het digitaliseren van analoge tekeningen en de verwerking van revisietekeningen maken deel uit van je takenpakket. Je beschikt over een opleiding MBO Civiele Techniek met 2 à 3 jaar werkervaring of je bent net afgestudeerd in een (HBO) Civieltechnische opleiding. Je bent communicatief vaardig en in staat om met verschillende partijen in overleg te treden. Ervaring met IGOS, het bij de gemeente gehanteerde tekensysteem heeft de voorkeur. Daarnaast heb je ervaring met het ontwikkelen van een RAW-bestek. Qua salaris bieden wij, afhankelijk van ervaring en opleiding, aanloopschaal 7 (max. 2.258,--) of schaal 8 (max. 2.898,--).
F U N C T IE C:
Als beleidsmedewerker water/riolering ontwikkel, adviseer en evalueer je het beleid en de beleidsplannen. Daarnaast lever je vanuit je ervaring op het gebied van water, riolering en ecologie een belangrijke bijdrage in de ruimtelijke ontwikkelingsprocessen. Je verricht werkzaamheden voor het opstellen en actualiseren van het afdelingsplan, de begroting en je levert een bijdrage aan het verstrekken van management- en bestuursrapportages. Beschik je over een afgeronde opleiding HBO Cultuur- of Civiele Techniek en heb je naast een aantal jaren werkervaring kennis van de technische en wettelijke aspecten van watersystemen, dan zijn wij op zoek naar jou. Qua salaris bieden wij, afhankelijk van ervaring en opleiding, schaal 10 (max. 3.610,--).
I N T ERESSE ?
Ben je geïnteresseerd in een van deze functies? Schrijf dan een sollicitatiebrief inclusief cv voor 16 januari 2007 naar het college van burgemeester en wethouders, Postbus 100, 8250 AC Dronten of mail naar vacature@dronten.nl onder vermelding van de vacature. Voor meer informatie over de vacature kun je contact opnemen met Berto Smit, manager van de afdeling RIB via tel. (0321) 38 89 49 of 06 - 51 36 77 51.
DRONTEN Acquisitie n.a.v. deze advertentie stellen wij niet op prijs.
.HQQLV NULMJW SDV ZDDUGH DOV MH HU LHWV PHH GRHW Daarom ondersteunt Kiwa Water Research u ook bij toepassing en onderhoud van kennis Kiwa Water Research Kiwa Water Research is hét kennisinstituut op het gebied van water en aanverwante milieuen natuuraspecten voor waterbedrijven, overheden en andere spelers in de watersector. Het voert het gezamenlijke onderzoeksprogramma BTO uit voor de drinkwaterbedrijven en hun (internationale) partners en werkt daarbij samen met diverse kennisorganisaties en advies- en ingenieursbureaus – een garantie voor innovatie en voortdurend actuele kennis. Blauw, groen, waterketen Kiwa Water Research biedt ministeries, provincies, waterschappen en terreinbeheerders oplossingen op maat voor watergerelateerde vraagstukken rond watersysteem en waterketen, waterkwaliteit en –kwantiteit, natuur, afvalwaterbehandeling en asset management. Kiwa Industrie & Water Industriële partners krijgen via Kiwa Industrie & Water efficiënt toegang tot waterkennis voor hún praktijk met ondersteuning bij dagelijkse watervraagstukken, implementatietrajecten, troubleshooting en kwaliteitsborging. Binnen het onderzoeksprogramma OPIW en met individuele bedrijven, brancheorganisaties en waterbedrijven ontwikkelt en implementeert Kiwa Industrie & Water innovatieve watertechnologie.
Bedrijfstakonderzoek van de waterbedrijven
Kiwa Water Research Kiwa Industrie & Water telefoon (030) 606 95 11
BTO
info@kiwawaterresearch.eu
www.kiwawaterresearch.eu