nº
40ste jaargang / 23 februari 2007
4/
2007
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
ECONOMISCHE SCHADE DOOR OVERSTROMING ONDERSCHAT INTERVIEW MET HARRY BAAYEN VAN DELTARES WATERNET ÉÉN JAAR OPERATIONEEL GEVOLGEN KRW VOOR BESCHERMING DRINKWATERBRON
Gemeentelijke regie
D
e Tweede Kamer is op 15 februari akkoord gegaan met de Wet gemeentelijke watertaken. Deze versterkt de gemeentelijke regierol op het gebied van regenwater. Ook krijgt de gemeente meer verantwoordelijkheid op het terrein van grondwater(problemen). Hierbij gaat het om openbaar gebied. Op perceelsniveau is de eigenaar verantwoordelijk voor het verwerken van het (overtollige) water. De gemeenten kunnen deze uitbreiding van watertaken betalen uit de uitgebreide rioolheffing die ze de burgers oplegt en waarvoor de burger de komende jaren dus meer gaat betalen, los van de reeds noodzakelijke stijging van het rioolrecht vanwege renovatie en uitbreiding van het rioolstelsel. Volgens de VNG garandeert het één en ander meer integraal beleid en zorgt het voor een beperking van de stijging van bestuurslasten.
De gemeente wordt niet verantwoordelijk voor het grondwaterpeil. De grondwaterstand in bebouwd gebied kan door niemand volledig beheerst en gegarandeerd worden. Het aanwijzen van een verantwoordelijke daarvoor is volgens de VNG dan ook niet reëel. Verder komt er geen plicht tot gescheiden inzameling van regenwater en geen plicht tot gescheiden inzameling van afvalwater en regenwater via aparte buizen. Een afweging tussen wel of niet afkoppelen van regenwater blijft dus mogelijk. De Eerste Kamer moet de wet nu nog bespreken. Veel kritiek wordt niet meer verwacht. De gemeenten kunnen zich gaan opmaken voor een wat grotere rol op watergebied. Een belangrijke rol, waarmee veel geld gemoeid is en waarvoor ze veel (meer) contact zullen moeten gaan onderhouden met hun burgers. Peter Bielars
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Vereniging van Waterbedrijven in Nederland - Koninklijke Vereniging voor Waterleidingbelangen in Nederland - Nederlandse Vereniging voor Waterbeheer - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Marjon Hoogesteger Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactieadres en uitgeverij Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 telefax (010) 473 26 40 e-mail h2o@nijgh.nl Bezoekadres: ’s-Gravelandseweg 565 3119 XT Schiedam Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/NVA) André Struker (KVWN) Frits Vos (VEWIN) Gerda Sulmann (Kiwa Water Research) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 Suzanne Klüver (010) 427 41 40 telefax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos Tini van Schijndel telefoon (010) 427 41 08 telefax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 95,- per jaar excl. 6% BTW € 126,- per jaar voor buitenland € 8,- losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out Den Haag mediagroep b.v., Rijswijk
inhoud nº 4 / 2007 4
/ Economische schade na overstromingen wordt onderschat Emil Evenhuis, Teun Morselt, Patrizia Bernardini en Bas Jonkman
7
/ Weinig kruisbestuiving tussen grote afvalwaterzuiveringsprojecten
8
/ Eerste editie Aquaterra World Forum succesvol
8
10 / Eerste TECHNEAU-resultaten tonen innovatiekracht Europese krachtenbundeling Theo van der Hoven en Toine Ramaker
12 / Interview met Harry Baayen Maarten Gast
15
/ Waternet als eerste watercyclusbedrijf van Nederland één jaar operationeel
12
Roelof Kruize
19 / Gevolgen invoering KRW voor bescherming drinkwaterbronnen Susanne Wuijts en Marleen van Rijswick
24
/ KRW-Verkenner met succes toegepast in Roemenië Alexander Mueller, Marjolijn Haasnoot en Nico van der Woude
36
30 / Verenigingsnieuws 33 / Rode lijstsoorten handhaven zich alleen in natuurgebieden Hans van der Goes en Bart Speckers
36 / Verhoging UV-transmissie bij voorzuivering Bergambacht Karin Teunissen, Ton Knol, Luuk Rietveld en Hans van Dijk
40
Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2007 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever.
/ Grondwater in Noord-Brabant zorgt voor overschrijding MTR-waarden oppervlaktewater
www.vakbladh2o.nl
44 / UV-H O -oxidatie mogelijk met midden-
Joachim Rozemeijer, Hans-Peter Broers en Adrie Geerts 2
2
druk- én lagedruklampen Guus IJpelaar, Danny Harmsen, Simon Krijnen en Ton Knol
48 / Agenda
Bij de omslagfoto: Het gebouw van Waternet in Amsterdam. Het waterbedrijf waarin zowel de waterketen als het watersysteem geïntegreerd zijn, functioneert nu ruim een jaar. Een eerste evaluatie van directeur Roelof Kruize vindt u op pagina 15.
Economische schade na overstromingen wordt onderschat In 2005 overstroomden grote delen van New Orleans als gevolg van de orkaan Katrina. De gebeurtenissen tijdens en na de ramp laten zien wat het gevolg is als een modern stedelijk gebied, dat onder de zeespiegel ligt, onderloopt. Ondanks een massale evacuatie zijn in het overstroomde gebied waarschijnlijk meer dan 1.000 slachtoffers gevallen. De ramp heeft geleid tot grootschalige maatschappelijke ontwrichting (honderdduizenden mensen dakloos, plunderingen, werkloosheid, ontbreken van medische zorg). Grote delen van de stad zijn vervuild door olielekkages en voor lange tijd onbewoonbaar door de uitval van infrastructuur, elektriciteit en stromend water. Meer dan de helft van de bevolking is dan ook nog steeds niet teruggekeerd, en de vraag is of men terug kan en wil keren. De omvang van de directe economische schade (aan woningen en inboedels, bedrijven en publieke gebouwen en auto’s) wordt geschat op ongeveer 30 miljard Amerikaanse dollar1). Een ander deel van de schade (de slachtoffers, vervuiling en de ontwrichting) is moeilijker in geld uit te drukken.
Man wordt gered door hulpverleners na de overstromingen in New Orleans.
overstroming spelen een steeds grotere rol bij het bepalen van de nut en noodzaak van investeringen in waterveiligheid. Het op een goede manier ramen van de economische schade die zal ontstaan als gevolg van een overstroming, is dan ook van groot belang.
O
ok een overstroming van laaggelegen delen van Nederland zal leiden tot enorme schade. In het Nederlandse beleid en het denken over
hoogwaterbescherming wordt langzaam maar zeker een omslag zichtbaar naar een meer economische benadering. De economische gevolgen bij een eventuele
Het bepalen van de economische gevolgen van een overstroming speelt een belangrijke rol bij drie zaken: • het bepalen van het huidige overstromingsrisico, zoals dat bijvoorbeeld plaatsvond en plaatsvindt in het kader van het project Veiligheid Nederland in Kaart. Overstromingsrisico’s worden bepaald door de overstromingskans te vermenigvuldigen met de gevolgen; • het bepalen van de optimale norm voor overstromingskansen, zoals dat bijvoorbeeld is gebeurd bij de kosten-batenanalyse voor ‘Ruimte voor de Rivier’. Hierbij zijn de kosten van veiligheidmaatregelen vergeleken met de gevolgen van een eventuele overstroming en is op grond daarvan een optimale overstromingskans berekend; • het vaststellen van de nut en noodzaak van projecten op het gebied van hoogwaterbescherming. Investeringen en onderhoudskosten van een maatregel (kosten) kunnen vergeleken worden met de verkleining van het overstromingsrisico als gevolg van de maatregel (baten). Indien de baten opwegen tegen de kosten, is het project wenselijk vanuit economisch gezichtspunt.
4
H2O / 4 - 2007
Het belangrijkste instrument om deze schade (en het aantal slachtoffers) te bepalen is de Standaardmethode Schade en Slachtoffers2). Deze methode bepaald aan de hand van een overstromings- en evacuatiescenario de hoeveelheid schade die op zal treden en het aantal slachtoffers dat zal vallen. Gezien het toenemend belang van deze methode bij beleidsvraagstukken op het gebied van hoogwaterbescherming, heeft de Dienst Weg- en Waterbouwkunde van Rijkswaterstaat begin 2006 besloten een beoordeling van de methode te laten uitvoeren door een groep vooraanstaande economen. De nadruk hierbij lag op de manier waarop de economische schade wordt berekend en niet op de manier waarop het aantal slachtoffers wordt bepaald. Naast de genoemde toepassingen wordt de schatting voor economische schade (en aantal slachtoffers) ook gebruikt om aan andere overheden en overige betrokkenen een idee te geven over de omvang van de schade en het aantal slachtoffers bij een overstroming. De kaart van Nederland toont de maximale potentiële schade in dijkringgebieden. Op deze manier krijgen beleidsmakers inzicht in het belang van hoogwaterbescherming en de te beschermen waarde.
Beoordelingskader De groep deskundigen bestond uit prof. dr. Arnold Heertje (emritus hoogleraar Universiteit van Amsterdam), prof. dr. Harmen Verbruggen (Vrije Universiteit), prof. dr. Anne van der Veen (Universiteit Twente) en prof. drs. ir. Han Vrijling (TU Delft). Eerst is een aantal principes opgesteld voor de bepaling van de economische schade bij
actualiteit overstromingen. Deze principes dienden als beoordelingskader. Principe 1: stel maatschappelijke welvaart centraal
Bij de bepaling van de mogelijke schade bij overstromingen moeten alle effecten meegenomen worden die van invloed zijn op de maatschappelijke welvaart. Vanuit de welvaartstheorie kan maatschappelijke welvaart gedefinieerd worden als de behoeftebevrediging die huidige en toekomstige generaties ontlenen aan schaarse goederen. Dit betekent enerzijds dat een aantal effecten van overstromingen in principe buiten het bereik van de schadebepaling vallen, omdat de relatie met schaarse goederen ontbreekt. Het gaat hier om zaken als stress, leed, trauma’s, etc. Anderzijds impliceert dit principe dat de methode veel meer zou moeten omvatten dan alleen financiële bedragen uit het economische verkeer. Natuurwaarden, cultuurhistorische waarden, veiligheidseffecten, reistijdwinsten of -verliezen, etc. dienen nadrukkelijk ook in de schadebepaling worden betrokken. Principe 2: benadering welvaartseffecten via ‘verliesschade’
Het schadeconcept dat toegepast zou moeten worden bij het bepalen van de potentiële schade als gevolg van overstromingen, is ‘verliesschade’. Hierbij gaat het alleen om de schade die optreedt omdat goederen verloren gaan en opbrengsten en nut gederfd worden; het totale verlies voor de maatschappij dat optreedt als uitvloeisel van een overstroming, wordt dus inzichtelijk gemaakt.
Maximale economische schade bij een overstroming
Toe te voegen schadecategorieën (cursief) aan de Standaardmethode
direct
geprijsd
niet-geprijsd
woningen inboedel voertuigen kapitaalgoederen
slachtoffers gewonden doorsnijding infrastructuur uitval/doorsnijding nutsvoorzieningen en communicatieverbindingen cultuurhistorische objecten landschap, natuur en milieu maatschappelijke ontwrichting
landbouwgewassen en vee infrastructuur ruimtelijke inrichting bedrijfsuitval kosten herstel waterkeringen kosten evacuatie en hulpverlening
De bestedingsimpuls vanwege de herstelwerkzaamheden na de overstroming wordt dan achterwege gelaten in de berekeningen. Dit geldt evenzeer voor de baten die zich zouden kunnen voordoen doordat na een overstroming de mogelijkheid ontstaat voor een doelmatiger ruimtelijke ordening en doordat nieuwe kapitaalgoederen zullen worden aangeschaft die technologisch geavanceerder en efficiënter zijn dan de kapitaalgoederen die verloren zijn gegaan. De causale relatie met de overstroming van dergelijk baten is immers niet duidelijk: in hoeverre zijn dergelijke baten toe te rekenen aan de overstroming en in hoeverre aan beleidskeuzes nadien? Bovendien zullen, om deze baten mee te nemen, veel aannames gedaan moeten worden over de bestedingen en herinrichting na de overstroming die omgeven zullen zijn met grote onzekerheden. De waarderingsgrondslag die bij het schadeconcept ‘verliesschade’ hoort, is actuele waarde. Deze geeft de waarde weer op basis van actuele marktprijzen danwel de waarde die een goed heeft vanwege zijn opbrengstpotentie. Principe 3: onderken de beperkingen
indirect
schade bij toeleverende en afnemende bedrijven substitutie productie
Elke methode die met behulp van algemene kengetallen de eventuele schade van grootschalige overstromingen in kaart wil brengen, zal inherente tekortkomingen met
H2O / 4 - 2007
5
zich mee brengen. Voor elke schadecategorie wordt dezelfde procedure doorlopen en voor elk gebied (dijkring) in Nederland worden dezelfde kengetallen gebruikt. Het is echter zaak dat daar binnen de methode op een goede manier mee om wordt gegaan. Wanneer geen expliciete waardering van de schade (schadebedrag) gegeven kan worden (bijvoorbeeld bij een aantal cultuurhistorische projecten van bijzondere waarde), moet altijd wel een inventarisatie (hoeveel van wat?) opgenomen worden. En wanneer het vermoeden bestaat dat een waardering met behulp van algemene kengetallen gepaard gaat met relatief grote foutenmarges, dan moet dat expliciet aangegeven worden.
Conclusies Op basis van de bovenstaande principes is geconstateerd dat het begrip economische schade in de Standaardmethode nog (te) beperkt wordt uitgelegd. Een aantal schadeposten die in geld kunnen worden uitgedrukt, zijn nog niet meegenomen. De tabel geeft een overzicht van de mogelijke schadecategorieën bij een overstroming. Daarin zijn in het blauw de categorieën aangegeven die voor een complete bepaling van de schade toegevoegd zouden moeten worden aan de huidige Standaardmethode. Bij indeling van de schade is een onderscheid gemaakt tussen geprijsde en niet geprijsde schade. Daarnaast is een onderscheid
6
H2O / 4 - 2007
gemaakt tussen directe schade (in het overstroomde gebied zelf ) en indirecte schade die buiten het gebied optreedt. In de Standaardmethode ontbreken nu dus enkele belangrijke schadecategorieën. Daarnaast wordt de schade door doorsnijding van infrastructuur op dit moment onderschat door de methode, zoals ook blijkt uit onderzoek van de Adviesdienst Verkeer en Vervoer uit 2006 over de effecten van een dijkdoorbraak op de mobiliteit. Het aantal slachtoffers wordt wel weergegeven in de methode, maar hier wordt geen geldbedrag aan gekoppeld. In de beoordeling wordt aangeraden dit toch te doen. Uitgaande van verliesschade zou aan het verlies van menselijk kapitaal door een overstroming een bedrag gekoppeld moeten worden. Pijn, verdriet en lijden als gevolg van het overlijden van het slachtoffer zijn economisch niet te waarderen, maar spelen uiteraard wel een rol bij economische afwegingen rond hoogwaterbescherming. Een aantal van de ontbrekende posten, alsmede de posten die op dit moment niet (goed) gewaardeerd worden, zal in de praktijk lastig in beeld te brengen zijn. Gezien het belang van de schadewaardering in de lopende beleidsprocessen op het gebied van hoogwaterbescherming zou niettemin een poging ondernomen moeten worden, omdat thans de economische schade als gevolg van een overstroming duidelijk onderschat wordt.
Met de beoordeling is de economische onderbouwing van de in Nederland gebruikte schademethode verbeterd. Momenteel worden verschillende praktische aanbevelingen geïmplementeerd. Zo loopt een onderzoek naar de kosten van evacuatie, hulpverlening en schoonmaak na de overstroming. Bovendien zal verder onderzoek verricht worden naar de exacte omvang van de huidige onderschatting en hoe hier het best mee omgegaan kan worden. NOTEN 1) Kok M., R. Theunissen, S. Jonkman en J. Vrijling (2006). Schade door overstroming: ervaringen uit New Orleans. TU Delft / HKV. ISBN-10: 90-77051-00-7. 2) Kok M., H. Huizinga, A. Vrouwenvelder en W. van den Braak (2005). Standaardmethode 2005, schade en slachtoffers als gevolg van overstromingen. HKV. Rapport PR999.10.
Emil Evenhuis (RebelGroup) Teun Morselt (RebelGroup, thans BluEconomy*) Patrizia Bernardini en Bas Jonkman (Rijkswaterstaat DWW) * BluEconomy is een adviesbureau dat zich bezighoudt met het raakvlak van water en economie.
verslag
Weinig kruisbestuiving tussen grote afvalwaterzuiveringsprojecten Allebei zijn ze binnen het budget gebleven en allebei zijn ze (min of meer) op tijd voltooid, de grote afvalwaterzuiveringsprojecten in Amsterdam en de regio Den Haag. Toch zijn er meer verschillen dan overeenkomsten tussen het A4project in Amsterdam en Harnaschpolder in het Haagse. Maar overeenkomsten zijn er ook: grote projecten met innovatieve ideeën en bij allebei zat de duivel in de details. Dat bleek uit het symposium ‘Hetzelfde maar dan anders’, dat op 15 februari bij Waternet in Amsterdam plaatsvond.
D
e opzet van de door Waternet, het Hoogheemraadschap van Delfland en Groenhof Congresorganisatie georganiseerde bijeenkomst was dat telkens iemand van Waternet en van Delfland hetzelfde onderwerp belichtte. Daardoor zouden de overeenkomsten en verschillen tussen de grote projecten duidelijk worden. In Amsterdam-West is zoals bekend een grote nieuwe zuiveringsinstallatie gebouwd, die de zuiveringen in het oosten en zuiden van de hoofdstad overbodig maakt. Deze waren ingesloten geraakt door bebouwing en voldeden bovendien niet meer aan de huidige eisen. Maar met de bouw van de nieuwe zuivering was Waternet (toen nog DWR) er niet: om het vuile water op de juiste plaats te krijgen, moest 49 kilometer persleiding worden aangelegd. Nieuw daarbij was het gebruik van een viertal boostergemalen. Het Hoogheemraadschap van Delfland zat met de Houtrustzuivering in Scheveningen in haar maag. Deze voldeed ook niet meer aan de eisen en de verwachtte groei van de hoeveelheid afvalwater. Daarom werd besloten tot de aanleg van een nieuwe zuivering: Harnaschpolder. Wat deze zuivering bijzonder maakt, is niet alleen de grootte (samen met Amsterdam-West behorend de grootste van Nederland), maar ook de manier van financiering. Harnaschpolder is namelijk ontworpen, gebouwd en gefinancierd door het consortium Delfluent dat de zuivering de komende 30 jaar beheert (zie ook H2O nr. 6 van dit jaar, waarin uitgebreid aandacht besteedt wordt aan Harnaschpolder) voor het hoogheemraadschap. Ook hier was het nodig het leidingstelsel drastisch om te gooien. De bijeenkomst richtte zich vooral op de aanleg van die leidingenstelsels. Beide vereisten veel planning, omdat ze door stedelijk gebied lopen. Om niet te veel overlast te veroorzaken, werd dan ook zoveel mogelijk geprobeerd ‘werk met werk’ te maken, dus werkzaamheden te verrichten als de straat toch al open lag. Dat betekende dat soms leidingen werden geplaatst die eigenlijk nog niet op de planning stonden. Zo werd in Amsterdam al een leiding onder de Overtoom gelegd toen deze straat open lag. Het tracé was toen nog niet vastgesteld:
deze leiding is dus een bepalende factor geweest. Voor het tracé van Harnaschpolder waren in eerste instantie drie opties: een heel nieuw tracé naar de Nieuwe Waterweg, het gebruik van De Zwet om een leiding aan te leggen of zoveel mogelijk gebruik maken van het bestaande stelsel. Uiteindelijk is besloten de laatste optie uit te voeren. Hierbij wordt het effluent naar Houtrust gevoerd waarna het in zee word geloosd. Omdat veel werkzaamheden in stedelijk gebied moesten worden uitgevoerd, was (veel) bestuurlijk overleg met de autoriteiten noodzakelijk. Zowel Delfland als Waternet moesten af en toe kleine aanpassingen aan het tracé doen om de bestuurders tegemoet te komen. Dat vereist flexibiliteit van de aannemers en het eigen personeel. Waar gehakt wordt, vallen spaanders. Zo liep elk project wel tegen wat tegenvallers op. Lekkende afsluiters, lekkende leidingen, een brandje bij het lassen bij Rijkmuseum in Amsterdam, putten die vol (grond)water stromen: beide projecten kwamen dezelfde probleem(pjes) tegen, die vooral onstaan omdat collega’s informatie niet goed overdragen of mensen op de werkplek net niet scherp genoeg zijn. Een verhaal apart is de eerste mislukte boring onder het IJ in
Amsterdam. Hierbij leek de boring gelukt, maar op het laatste moment liep het toch nog fout. Na ampele overweging werd besloten de boring helemaal opnieuw uit te voeren, wat wel lukte. Daardoor ging kostbare tijd verloren, maar uiteindelijk kon de zuivering op tijd worden opgestart. Nu de projecten zijn afgerond, kan de balans worden opgemaakt. Ondanks enkele grotere en kleinere tegenslagen zijn de voor Nederland enorme projecten goed verlopen. De boringen, in ieder geval in Amsterdam, blijken goed te bevallen. Als het project nogmaals uitgevoerd zou worden, zou er meer geboord worden. Bij Delfland bleek dat het nuttig is projecten die eerder zijn uitgevoerd, eerst goed te controleren voor ze in gebruik te nemen. Goede communicatie en planning is onontbeerlijk bij ingrijpende en grootschalige werkzaamheden. Om op het laatste moment nog wijzigingen door te voeren, is flexibiliteit van de eigen organisatie, de aannemers en de fabrikanten nodig. Op dat punt hebben de betrokkenen achter de twee projecten goed naar elkaar gekeken: er is maar een beperkte capaciteit om betonnen leidingen te maken en een beperkte boorcapaciteit. Gezamenlijke planning kan vertraging en frustratie voorkomen. Tenslotte blijkt je er niet bent als alles klaar lijkt te zijn. Zo zijn 21 tanks op de nieuwe zuiveringsinstallatie in Amsterdam-West lek. Deze prefab tanks moeten vervangen worden. Ook hierbij is de planning cruciaal: de zuivering moet tenslotte in bedrijf blijven.
Drinkwater voor aanstaande minister De Derde Kamer heeft de beoogde minister van Ontwikkelingsamenwerking, Bert Koenders (PvdA), op 15 februari een fles drinkwater aangeboden. Hiermee wil de organisatie de minister feliciteren met zijn benoeming, maar ook meteen de aandacht vestigen op één van de grootste problemen in ontwikkelingslanden: het ontbreken van veilig drinkwater. De Derde Kamer is een schaduwparlement waaraan 120 Nederlanders en 30 mensen uit ontwikkelingslanden deelnemen. Zij hebben een uitgesproken mening over internationale samenwerking. Samen bedenken ze voorstellen om het beleid op dit gebied te verbeteren. Ze debatteren regelmatig met politici uit de Tweede Kamer. Dit jaar staat drinkwater stevig op de agenda in de Derde Kamer. In november zal de Derde Kamer een aantal ideeën aan de minister overhandigen om het beleid effectiever vorm te geven.
H2O / 4 - 2007
7
Eerste editie Aquaterra World Forum succesvol De eerste editie van het Aquaterra World Forum, dat op 7, 8 en 9 februari in de RAI in Amsterdam plaatsvond, was een succes. De vele Nederlandse en buitenlandse congresgangers spraken en discussieerden over leven, wonen en werken in delta’s wereldwijd en de risico’s die de klimaatverandering oplevert. De bedoeling is dat de bezoekers van elkaar zouden leren, kennis en ervaringen delen en de boodschap verder uitdragen. Het onderwerp was belangrijk genoeg om kroonprins Willem-Alexander naar de RAI te brengen en de officiële opening te verrichten. Daarmee was het startschot gegeven voor een internationaal congres waarop de klimaatverandering het middelpunt was. De meestgehoorde boodschap was dat, hoewel over de klimaatverandering nog onzekerheden bestaan, het tijd is om maatregelen te nemen. En daarbij gaat het niet zozeer om technische innovaties, maar vooral om politieke durf en wil.
E
en keur aan nationale en internationale sprekers betrad het podium om de klimaatverandering en de gevolgen voor delta’s te bespreken en vooral om mogelijkheden te bespreken de delta’s voor te bereiden op een hogere zeespiegel, hevigere neerslag en hogere golven. De opzet van Aquaterra is om een interactief forum te zijn, waarbij de bezoekers niet alleen luisteren, maar ook eigen ervaringen kunnen delen en vragen kunnen stellen. Het idee is om Aquaterra te houden in het jaar waarin geen Aquatech plaatsvindt. Waar Aquatech vooral een beurs is, bedoeld om nieuwe producten en diensten te presenteren, is Aquaterra meer gericht op wetenschappelijke ontwikkelingen en beleid en politiek. Naast het congresgedeelte wordt wel een beurs gehouden, maar die is kleinschaliger van aard dan bij Aquatech. De organisatie is tevreden over het verloop van deze eerste editie. In totaal 953 bezoekers betraden de RAI. Op de beursvloer stonden 38 exposanten. Vanwege het succes wordt in 2009 opnieuw een Aquaterra gehouden en wel op 4, 5 en 6 februari.
Het zwaartepunt van Aquaterra lag bij de klimaatverandering. Bijna elke spreker begon met een beknopte samenvatting van de verwachte veranderingen en de mogelijke gevolgen voor de delta’s in de wereld. Ondanks de onzekerheden in de voorspellingen leken de meeste aanwezigen optimistisch over de kans delta’s geschikt voor bewoning te houden. Dat optimisme is echter meer op de techniek gericht dan op de bestuurlijke kant. Zo stelde Richard Tol, onderzoeker van onder meer de Vrije Universiteit, de Universiteit van Hamburg en Carnegie Mellon University, dat de politieke wil die nodig is om maatregelen te treffen, het zwakste punt is. Ook Pier Vellinga van de Vrije Universiteit liet doorschemeren dat de wetenschap en het bedrijfsleven in korte tijd klaar kunnen staan om de benodigde maatregelen te nemen of te ondersteunen. Mits de politiek daarom vraagt. De aanwezige bestuurders gaven aan dat, vooral in Nederland, het feit dát er een omslag in het denken over overstromingen is, al een hele prestatie is. Voorheen werd alleen gekeken naar manieren om overstro-
De openingsceremonie met op de voorste rij onder andere prins Willem-Alexander (foto: NFP Photography).
mingen te voorkomen: de omslag is dat nu het besef is doorgedrongen dat men risico nooit kan uitsluiten en men rekening moet houden met overstromingen. ‘Harde’ oplossingen zijn nodig, maar het is ook tijd voor ‘minder boksen en meer judo’, zoals Ineke Bakker van VROM stelde. Om de schade na een overstroming te beperken, moet het water naar plekken worden geleid waar het minder schade oplevert. Dat stelt eisen aan de ruimtelijke ordenaars. Ook Mark Dierikx van Verkeer en Waterstaat gaf dat aan. Het omgaan met (hoog)water is veranderd. Hoe dat in de praktijk gebeurt, bleek uit het verhaal van Hans Luiten, die inging op het project ‘Ruimte voor de rivier’. Voor de aanwezige Nederlandse waterbeheerders geen nieuw verhaal, maar de buitenlandse bezoekers waren zeer geïnteresseerd. Om de maatregelen en de gevolgen inzichtelijk te maken, is de Blokkendoos ontwikkeld: een model dat meteen laat zien wat de kosten en consequenties van een bepaalde maatregel zijn. Volgens Jos Dijkman van WL|Delft Hydraulics is de grote winst van de Blokkendoos vooral dat bestuurders en burgers kunnen zien wat er gebeurt. Dat kan een steun in de rug zijn om draagvlak voor (vérstrekkende) maatregelen te krijgen. Dat dat draagvlak nodig is, bleek uit het verhaal van Annemarie Ooms van de provincie Noord-Brabant. Om maatregelen te kunnen nemen, moet draagvlak bestaan bij de lokale overheden, bedrijven en organisaties en de burgers. Daartoe is communicatie zeer belangrijk. Op sommige plaatsen kwamen de bewoners zelf met ideeën voor vérstrekkende maatregelen. Zo worden de huizen in de Overdiepse Polder op initiatief van de bewoners op terpen geplaatst. Eens in de 15 jaar kan de polder overstromen, waardoor meer ruimte voor de rivier ontstaat. Chris Zevenbergen van Dura Vermeer keek voor oplossingen tegen wateroverlast over de grenzen. Zo is in Phoenix (VS) hoogwater geïntegreerd in de (woning)bouw, waarbij wegen lager geplaatst zijn dan huizen en de huizen bouwtechnisch zijn aangepast aan eventueel stijgend water. Ook in Japan wordt al veel meer rekening gehouden
8
H2O / 4 - 2007
verslag
V.l.n.r. directeur Vermeer van Dura Vermeer, prins Willem-Alexander en toenmalig staatssecretaris Schultz van Haegen bij de stand van Dura Vermeer (foto: NFP Photography).
met hoogwater bij het bouwen van huizen. Zevenbergen schatte dat de Japanners in dat opzicht 50 jaar voor lopen op Nederland. Ook hebben beide voorbeelden gemeen dat er bij de ruimtelijke ordening meer naar water wordt gekeken dan hier. Maar, als ondanks alle maatregelen toch schade ontstaat, willen burgers die graag vergoed hebben. In het verleden werd dan de overheid al snel aangekeken, maar dat gaat veranderen, volgens Mark Dierikx. Samen met verzekeraars wordt gepraat over een verzekering tegen dergelijke rampen. Maar een verzekering is ook niet alles, volgens Ian Douglas van Universiteit van Manchester. Uit onderzoek blijkt dat in overstromingsgevoelige gebieden langs de Theems veel relatief arme mensen wonen. Het is de vraag of zij een verzekering willen en kunnen betalen. Moet een dergelijke verzekering verplicht gesteld worden? En wat doe je met mensen die weigeren te betalen? Het is ook maar de vraag of verzekeraars dergelijke schade willen of kunnen verzekeren. Gezien de enorme schade die ontstaat bij een grote overstroming, kunnen verzekeraars dat niet alleen af, volgens Wilhelm Kron van de Münchener Re, één van de grootste herverzekeraars
ter wereld. Hij voorziet problemen bij een dergelijke verzekering. Het kenmerk van een verzekering is dat veel mensen ieder weinig betalen, zodat een enkeling met een claim betaald kan worden. Bij een overstroming worden veel mensen getroffen, zodat het uit te keren bedrag enorm is. Bovendien is de belangstelling voor een dergelijke verzekering waarschijnlijk klein: veel mensen zijn zich niet bewust van de risico’s van een overstroming. Daardoor wordt de te betalen polis waarschijnlijk hoog. Kron ziet dan ook een constructie voor zich waarbij de belanghebbende een eigen risico betaalt, de verzekeraar een eventueel aanvullend bedrag uitkeert en de overheid de schade daarboven voor haar rekening neemt. Saillant detail daarbij is dat tijdens Aquaterra het bericht naar buiten kwam van het Verbond van Verzekeraars dat verzekeraars een bedrag van één miljard euro willen reserveren voor overstromingsschade. Voorwaarde is dat de overheid ook één miljard euro opzij legt, waardoor een potje van twee miljard euro ontstaat. Als het fout (dreigt) te gaan, is het belangrijk slachtoffers te voorkomen. Dat kan uiteraard door maatregelen in de ruimtelijke ordening en bij de infrastructuur, maar evacueren
Naar een klimaatbestendiger Nederland Op de openingsdag van het congres ontving kroonprins Willem-Alexander uit handen van professor Pier Vellinga de publicatie ‘Naar een klimaatbestendiger Nederland’. De belangrijkste conclusie uit de publicatie is dat Nederland klimaatbestendiger moet worden. Veel van de opties om dat voor elkaar te krijgen zijn echter bestuurlijk complex. Bovendien is er te weinig kennis over de kosten en vooral over de baten van dergelijke aanpassingen. Daarom pleiten de onderzoekers ervoor om te experimenteren met integrale gebiedsontwikkeling in verschillende casestudies. Het rapport is het resultaat van het project ‘Routeplanner’, waarmee drie kennisprogramma’s een wetenschappelijke impuls geven aan de betrokken ministeries.
kan ook een middel zijn. In Nederland is daar nog niet heel veel ervaring mee. In de Verenigde Staten zijn evacuatie- en rampenplannen veel gebruikelijker. Daarbij is de mens de zwakke schakel, volgens professor Dykstra, die als Nederlander in de Verenigde Staten werkt. Veel factoren beïnvloeden het uitvoeren van rampenplannen en evacuaties. Communicatie vormt een belangrijke factor, maar inzicht in het functioneren van mensen onder crisisomstandigheden bij het opstellen van de plannen is ook een voorwaarde voor succes. In dat kader wordt volgend jaar dan ook een grote overstromingsoefening in Nederland gehouden. De derde en laatste dag was voor het grootste gedeelte op het buitenland gericht. Zo kwamen de kansen én bedreigingen in Shanghai aan de orde, de projecten van Van Oord waarbij kunstmatige eilanden worden aangelegd, het gebruik van Nederlandse technologie in het buitenland en - uiteraard - het financiële plaatje dat bij al die mooie projecten hoort. Ook de toekomstige hoogwaterbescherming van New Orleans werd behandeld, evenals de kustontwikkeling bij de Chinese stad Tianjin. Tenslotte werd gekeken naar onze eigen Tweede Maasvlakte. Ook was ruimte en tijd ingeruimd voor nieuwe technieken en technologie. Op de woensdag- en donderdagmiddag werden verschillende sessies gehouden waarin nieuwe manieren van werken, (computer)modellen en producten werden behandeld. Ingenieursbureau’s lieten zien hoe de omslag in waterdenken leidt naar andere manieren om projecten aan te pakken. Nieuwe dijken, nieuwe bouwmaterialen en nieuwe modellen werden redelijk gedetailleerd behandeld. Maar ook waterzuivering kwam (even) aan de orde, evenals het duurzaam inrichten van het landschap. Aquaterra was door de variëteit aan onderwerpen en sprekers een congres dat bijna alle facetten van waterbeheer bestreek. Door de timing van het congres, net na het verschijnen van het IPCC-rapport over de klimaatverandering, speelt Aquaterra in op de groeiende roep om ervaringen en kennis uit te wisselen. Deze eerste editie lijkt daarin succesvol te zijn.
H2O / 4 - 2007
9
Eerste TECHNEAU-resultaten tonen innovatiekracht Europese krachtenbundeling Het Europese onderzoeksprogramma TECHNEAU heeft zijn eerste jaar succesvol doorlopen. Tijdens de jaarlijkse General Assembly, op 31 januari bij programmacoördinator en initiatiefnemer Kiwa Water Research, bleek dat vrijwel alle geplande producten voor het eerste jaar beschikbaar zijn of binnenkort worden opgeleverd. Het gaat daarbij om concrete technologische instrumenten, zoals een UV-sonde met draadloze communicatie voor het meten van veranderingen in waterkwaliteit, maar ook om stateof-the-art-overzichten, die alle beschikbare Europese kennis over specifieke onderwerpen bij elkaar brengen.
toenemende efficiency en betrokkenheid van de consument. De trendverkenningen geven basisinformatie voor de adaptieve strategieën waarmee waterbedrijven maatregelen kunnen nemen om veranderingen in de toekomst te adresseren. Met de verworven informatie worden de andere werkgebieden gevoed.
Nieuwe detectiemethoden Een ander werkveld richt zich op nieuwe meettechnieken voor de waterkwaliteit, zowel voor toepassing in laboratorium als voor real-time meting in het veld. Grote vorderingen zijn gemaakt met de UV-sonde met draadloze communicatie, die de algehele waterkwaliteit registreert. Bij afwijkingen van normale kwaliteitspatronen kan direct de waterzuivering worden aangepast of afsluiters in het net dicht worden gezet. De UV-sonde wordt inmiddels bij diverse waterbedrijven in Europa getest, onder andere bij Waternet en in Wenen. De UV-sonde is een voorbeeld van de versnelling die Europese samenwerking kan brengen bij de marktintroductie van innovatieve technologie. Dit is een belangrijke doel van de Europese kaderprogramma’s.
Detectie van effecten van (groepen) stoffen
De UV-sonde in gebruik
T
ECHNEAU ontwikkelt kosteneffectieve technologieën en systemen voor een veilige drinkwaterproductie en -distributie. Het programma heeft een budget van 19 miljoen euro voor vijf jaar, grotendeels afkomstig van de Europese Unie. De Europese samenwerking versnelt innovaties, voorkomt dubbel werk en focust het drinkwateronderzoek op de wereldwijde uitdagingen en trends. Kiwa Water Research zorgt daarbij voor het management van de meer dan 100 deelnemende onderzoekers én participeert stevig in de verschillende projecten. TECHNEAU omvat acht werkvelden die nauw met elkaar samenwerken. Eén hiervan verdiept zich in de trends en dreigingen die de toekomst van de watersector in Europa en daarbuiten zullen bepalen, zoals klimaatverandering, urbanisatie, onderhoud van en investeringen in infrastructuur, globalisering, flessenwater, nieuwe bedreigende stoffen, technologische innovaties,
10
H2O / 4 - 2007
Verder wordt gewerkt aan nieuwe meettechnieken die niet meer stofje voor stofje detecteren, maar algehele toxicologische effecten kunnen weergeven, zoals de effecten van hormoonverstorende stoffen. De deelnemers in TECHNEAU ontwikkelen en testen technieken waarmee vele stoffen tegelijk gemeten kunnen worden en waarmee het risico dat een schadelijke stof niet opgemerkt wordt vrijwel uitgesloten is. Enkele methoden zijn zover ontwikkeld dat ze in samenwerking met andere partijen bij waterbedrijven in Europa en Afrika getest
kunnen worden om vast te stellen hoe effectief de zuivering is in de verwijdering van dergelijke schadelijke stoffen. De zwakste schakel bij de microbiologische kwaliteitsmonitoring is concentratie en zuivering van microben. Met de ontwikkeling van de hemoflow cross-flow UF-bemonstering, gebaseerd op medische technologie, zijn grote vorderingen op dit vlak gemaakt. Het apparaat wordt momenteel binnen het consortium gevalideerd en getest. Giftige algen vormen een grote bedreiging voor de veiligheid van het drinkwater, nog niet zo zeer in Nederland, maar wel op veel andere plaatsen in Europa en daarbuiten. Binnen TECHNEAU zijn voor diverse toxines praktisch inzetbare methoden ontwikkeld.
Membranen, oxidatie en ontzouting Innovaties op het vlak van membraan- en oxidatietechnologie staan op stapel om zo robuuste multibarrière-zuiveringssystemen te maken die van elke bron veilig drinkwater kunnen maken, ook de minder gebruikelijke bronnen zoals zeewater of voorgezuiverd afvalwater. De fysische eigenschappen van de verontreinigingen zijn zo divers, dat dit niet meer met één proces is te ondervangen. Combinaties van processen worden nu bekeken. Een gecombineerd proces van oxidatie, biofiltratie en membraantechnologie (OBM) laat veelbelovende resultaten zijn. Het kan compact en decentraal worden ingezet, wat interessant is voor afgelegen gebieden. Het gecombineerde proces blijkt in staat om een breed spectrum van verontreinigingen en pathogenen tegen te houden. Membranen blijven belangrijk voor gecombineerde processen. In het afgelopen jaar zijn onder meer state-of-the-art overzichten opgeleverd van ontzouting met omgekeerde osmose en chemische oxidatie. Keramische
Het OBM-proces kan een breed spectrum van verontreinigingen en pathogenen tegenhouden.
verslag
De leden van de programma-adviescommissie: v.l.n.r. Riku Vahala (namens EUREAU), Panagiotis Balabanis (Europese Commissie), Keith Robertson (IWA) en Frans Schulting (GWRC)
membranen bleken goed voor een stabiele, tweemaal zo hoge flux als niet-keramische. In combinatie met een ijzercoagulant bleken ze bovendien voor een 5-log verwijdering van virussen te zorgen. Diverse technieken tonen goede resultaten, maar een verwijdering van alle testverontreinigingen is nog niet gelukt.
Optimaliseren bestaande zuiveringen en distributiesystemen TECHNEAU gaat niet alleen over technologische innovaties, maar ook over optimalisatie van bestaande watervoorzieningsystemen, onder andere door modellering van alle schakels van bron tot tap. Zo zijn de krachten gebundeld om tot een Europees modelleringsplatform te komen voor de waterzuivering, dat de huidige modellen optimaal integreert en de prestaties van de bestaande zal overtreffen. Een ontwerp is al beschikbaar en vormt de basis voor een ‘flight simulator’ voor waterbehandelingsprocessen. Een groep TECHNEAU-onderzoekers heeft een ontwerp gemaakt voor een integraal model voor de waterkwaliteit in het distributienet. Verschillende relevante processen zijn in beeld gebracht (deeltjes, biofilms en corrosie). Op basis van expertise zijn de taken verdeeld voor de verdere ontwikkeling van het model. Bestaande zuiveringsprocessen bieden ook ruimte voor verbetering. Dat blijkt uit het overzicht van processen zoals coagulatie, ozonisatie in combinatie met biofiltratie, nanofiltratie en lage druk ultrafiltratie met bovenstroomse coagulatie. Het overzicht laat de grote invloed zien van het (in sommige gebieden stijgende) gehalte van organische stof in de bron op de prestaties van de zuivering. Met name hier liggen mogelijkheden voor verbetering; deze worden verder uitgewerkt.
Europa wordt geconfronteerd met verouderende distributiesystemen die niet zomaar te vervangen zijn. Gedegen kennis over de processen in het distributiesysteem is nodig om de bedrijfsvoering verder te optimaliseren. Dat is één van de speerpunten van een ander onderdeel van TECHNEAU. Bij optimaliseren van de drinkwatervoorziening hoort een optimale voorbereiding op potentiële risico’s. De waterveiligheidsplannen van de WHO vormen een belangrijk instrument om alle risico’s in kaart te brengen. Ook die komen aan bod.
binnen en buiten Europa, onder meer in Riga, Lissabon en Windhoek. Alle resultaten komen beschikbaar via de TECHNEAU Knowledge Integrator, een digitaal kennisplatform dat momenteel wordt ontwikkeld. Een dergelijke brede informatiebron is nodig: veel van de problemen waar de Europese drinkwatervoorziening tegenop loopt, zijn regiospecifiek, met als gevolg dat ook de oplossingen maatwerk zijn. Om snel de juiste aanpak te vinden, is dus inzicht in een breed spectrum van theoretische én praktische informatie nodig.
Afstemming op lokale behoeften
Aanpak resultaatgericht
Het consortium houdt elk half jaar een workshop in een Europese regio om aan lokale waterbedrijven en onderzoekers de resultaten over te dragen en vooral ook om het verdere project af te stemmen op lokale behoeften. De eerste workshop vond plaats in Riga (Letland) voor de Baltische staten. Ongeveer 100 vertegenwoordigers van waterbedrijven, universiteiten, overheden en ingenieursbureaus namen deel. De uitdagingen in deze regio liggen op het vlak van de zuivering (waaronder NOM en organische microverontreinigingen) en de distributie (een enorme kwaliteitsverslechtering in het net door een sterk afnemende watervraag na het uiteenvallen van de voormalige Sovjetunie). Afspraken zijn gemaakt over ondersteuning vanuit TECHNEAU bij de aanpak van deze problemen.
Het management van TECHNEAU richt zich sterk op harde afspraken over de oplevering van concrete producten naast intensieve contacten tussen de verschillende werkgebieden en met andere Europese onderzoeksprogramma’s. Tijdens de General Assembly was dit een belangrijk aandachtspunt van de Europese programma-adviescommissie, die constateerde dat TECHNEAU met de samenwerking en opbrengsten goed op schema ligt.
Praktische toepassing voorop Uit de aanpak blijkt dat het de nadrukkelijk bedoeling is van de Europese Unie en TECHNEAU om praktisch toepasbare middelen op te leveren waarmee de Europese drinkwatersector vooruit kan. Daarvoor worden nu casestudies voorbereid
Belang voor Nederland TECHNEAU is de eerste grote stap naar een Europees afgestemd onderzoeksprogramma voor innovatie in de drinkwatersector, te vergelijken met het Nederlandse bedrijfstakonderzoek. Als coördinator verzorgt Kiwa Water Research een optimale afstemming tussen deze Nederlandse en Europese onderzoeksprogramma’s en maakt het Europese innovaties beschikbaar voor Nederland. Theo van den Hoven en Toine Ramaker (Kiwa Water Research)
H2O / 4 - 2007
11
HARRY BAAYEN, KWARTIERMAKER DELTARES (DELTA-INSTITUUT):
“Meerwaarde Nederlandse kennis zit in de breedte” Enige jaren geleden bracht de commissie Wijffels rapport uit aan de regering over versterking van de positie van Nederland als kennisland. Ingrijpende wijzigingen in de bestaande structuur van kennisorganisaties en kennisbedrijven waren het gevolg. Besloten werd tot de vorming van grote technologische instituten, waarin de kennis van Rijksdiensten, TNO, onderzoeks- en ontwikkelingsinstituten en universiteiten en hogescholen in één verband zou worden samengebracht. Eén van deze nieuw te vormen instituten kreeg als werknaam Delta-instituut, kenniscentrum van water en bodem in een delta, op internationaal topniveau. Op 25 januari jl. werd de naam van dit nieuwe instituut bekendgemaakt: Deltares. Verslag van een gesprek met ir. Harry Baayen, die als kwartiermaker dit instituut op poten zet, in zijn kantoor naast GeoDelft.
Hoe ver is de oprichting van het Deltainstituut gevorderd? “Het wordt een stichting, die eind van dit jaar gereed moet zijn. Het instituut is een samenvoeging van verschillende onderdelen, die deels ook verschillend in dit proces zitten. Bijzonder is echter dat het voor iedereen evident is dat dit instituut er moet komen. Met iedereen bedoel ik dan zowel de betrokkenen als hun omgeving.” “Het is een initiatief van de minister van Verkeer en Waterstaat. Bijeengebracht worden WL|Delft Hydraulics (350 medewerkers), GeoDelft (250), het deel van TNO dat zich met de ondiepe ondergrond bezighoudt, bodem en grondwater (130) en delen van drie specialistische diensten van Rijkswaterstaat: RIKZ (65), RIZA (65) en Dienst Weg- en Waterbouw (15). In totaal betekent dit een instituut van 700 à 800 fte’s, bezet door zo’n 1.000 medewerkers. De kennis van al deze mensen past redelijk bij elkaar, maar door alle ontwikkelingen van de laatste jaren kregen die rijksdiensten, TNO en de kennisbedrijven WL|Delft Hydraulics en GeoDelft een verschillend karakter.”
Wat is het hoofddoel van de samenvoeging? “Dat zijn er twee: het verbreden en integreren van kennis én het veiligstellen, op hoog niveau houden. De integratie ontstaat door het bijeenbrengen van water, bodem en grond, van zoet en zout. De verbreding vindt plaats door ook gammadisciplines toe te voegen, zoals economie, bestuurskunde en ruimtelijke ordening, en alpha-disciplines, zoals geschiedenis en communicatiewetenschappen. Dus meer gebieden, meer aspecten, meer synergie. Om het andere punt, het veiligstellen en op niveau houden van kennis, te realiseren, wordt alle kennis, ook die bij Rijkswaterstaat aanwezig is, in één instituut ondergebracht. Dat losmaken vind ik dapper van Rijkswaterstaat, want daar was de deskundigheid altijd sterk gekoppeld aan de beheersverantwoordelijkheid. Doel
12
H2O / 4 - 2007
is om wereldwijd te kunnen opereren, zowel voor de overheid als in de markt en tot de top van de wereld te behoren. De ambitie is hoog, het werk is interessant. Dat stimuleert medewerkers, geeft werkplezier en is goed voor je ego.”
In welke fase zitten jullie nu? “Een half jaar geleden zijn we begonnen met kwartier maken, het inventariseren van alles wat er moet gebeuren en het optuigen van de procesorganisatie die nodig is om het instituut te realiseren. In april wordt de stichting officieel opgericht. Er komt dan een algemene vergadering van deelnemers. Dat verandert de samenwerkingsverhoudingen, want WL en GeoDelft worden opgeheven als zelfstandige bedrijven, maar TNO en Rijkswaterstaat blijven bestaan. Iedere deelnemer brengt één lid in. De algemene vergadering doet een voordracht voor de Raad van Toezicht, die door de minister benoemd wordt. De Raad van Toezicht is de statutair werkgever van de directie, benoemt deze dus, en de directie is de werkgever van alle medewerkers. De Raad van Toezicht bestaat uit minimaal vijf leden. Wie er in komen, is nog niet bekend. Wel is er een tijdelijke Raad van Toezicht onder voorzitterschap van Gerrit Blom, oud-directeurgeneraal van Rijkswaterstaat, met als leden Jan Hoogland, oud-hoofddirecteur water van Rijkswaterstaat, Wessel Ganzevoort en CarelJan Reigersman namens WL en GeoDelft en Hans Huis in ‘t Veld, voorzitter van de Raad van Bestuur van TNO. De directie bestaat in ieder geval uit een algemeen directeur, een wetenschappelijk directeur en bijvoorbeeld twee locatiedirecteuren voor de vestigingen Delft en Utrecht. De vestiging Utrecht is er vanwege de band van de geologen met de faculteit Aardwetenschappen van
de Universiteit van Utrecht. De bij Rijkswaterstaat nieuw te vormen waterdienst komt overigens in Lelystad. Dat is nu ook vastgelegd.”
Welke opdracht krijgt dit Deltainstituut mee? “In het kabinetsbesluit staat een heel boodschappenlijstje van kerngebieden: integraal waterbeheer, waterveiligheid, waterbouw en beheer en onderhoud van waterbouwkundige werken, grondwater, bodembeheer, geologie, benutting van de ondiepe ondergrond, geoengineering, grondconstructie interactie en ruimtelijke inpassing van infrastructuur en waterwerken. De minister houdt ook invloed op het instituut en dat is ook terecht, want de minister verlaat zich op de kennis die daar aanwezig is en die soms van vitaal belang voor Nederland is.” “Wat wel verandert, is het werkpakket van de instituten dat tot dusverre in overleg met het eigen ministerie werd vastgesteld. In de toekomst wordt het onderzoek vraaggestuurd. Dat wil zeggen dat de verschillende departementen hun vragen, hun kennisbehoefte en het budget dat zij beschikbaar willen stellen, inbrengen bij een centrale regievoerder. Deze vertaalt de vragen in programma’s met budgetten. Een penvoerder stelt op basis hiervan programmavoorstellen op en zet aanvragen uit bij instituten. Die dienen voorstellen in, die de penvoerder beoordeelt. Het uiteindelijke
“Dapper dat ook Rijkswaterstaat haar kennis in het instituut onderbrengt” pakket moet ook door de regievoerder en de hoofden financiën van de departementen worden geaccepteerd. Onderzoek binnen de specialistische diensten van Rijkswaterstaat vond tot dusverre plaats ten behoeve van hun beheerstaken. Ook dat verandert voor deze mensen.” “We schatten in dat 40 à 50 procent van de omzet gefinancierd gaat worden door het Rijk. Die geldstroom is ook voor vijf jaar gegarandeerd. De rest, dus 50 à 60 procent, moet van de markt komen, van overheden uit binnen- en buitenland. Een bedrijf als WL heeft die slag al meegemaakt. Dat
interview
het directoraat-generaal van het toenmalige ministerie van VRO. Later ben ik bij Milieubeheer terechtgekomen. Ik was betrokken bij grote projecten als de vijfde baan van Schiphol, de Betuweroute en de HSL. Vanaf 1997 ben ik me gaan bezig houden met de grote emissiebronnen en de mondiale effecten daarvan: aantasting van de ozonlaag, verzuring, klimaatverandering. Het sluiten van convenanten met de industrie. Een leuk onderwerp om mee bezig te zijn.”
Harry Baayen.
werd vroeger geheel door de Nederlandse overheid gefinancierd, maar haalt nu zo’n 80 procent van zijn opdrachten uit de markt in binnen- en buitenland.”
Hoe ziet die buitenlandse markt eruit? “Het gaat voor een deel om versterking van de positie van het Nederlandse bedrijfsleven in het buitenland, ondersteuning van de bedrijven die daar werken met kennis. Wij ondersteunen ook de Nederlandse staat in het kader van ontwikkelingssamenwerking of van samenwerkingsovereenkomsten. We mikken op werk voor andere partijen, waarbij we Nederlandse kennis ten gelde kunnen maken, dan wel kennis opdoen in het buitenland die ook hier van toepassing kan zijn. Wij richten ons op die vraagstukken en opdrachten die door Nederlandse marktpartijen niet (alleen) uitgevoerd kunnen worden of waarvoor zij geen belangstelling hebben.” “Er zijn buitenlandse opdrachtgevers die geld willen steken in de opbouw van een kennisinfrastructuur ter plaatse. Singapore bijvoorbeeld wil eigen onderzoeksfaciliteiten om te kunnen beschikken over topkennis. Bijkomend voordeel voor ons is dat onderzoek daar goedkoper is. Met China bestaat al samenwerking in de kennissfeer. Dat is zowel interessant als confronterend. Daar weet men alles, wat wij ook weten.”
Wat kunnen wij dan als bijzonderheid inbrengen? “Onze toegevoegde waarde zit in ‘de breedte’ van het onderzoek, in onze ervaring met multidisciplinair werken en de samenwerking tussen instituten. Daarin zijn wij verder. Maar China loopt deels ook op ons voor. Het investeert enorm in kennisontwikkeling, met als gevolg dat voor 20 procent van de afgestudeerden geen werk is. Hier hebben wij in de beta-richting en groot gebrek aan studenten en afgestudeerden.”
Kun je nog concreter zijn over de hoofdgebieden van jullie werk? “We hebben een aantal kerndomeinen gedefinieerd. Dat zijn gebieden als ‘bouwen in een slappe bodem’, in de sfeer van de leefomgeving ‘ondergrond, water en ruimte’ en ‘bodemkwaliteit en bodemecologie’, in de sfeer van het leven met water ‘veiligheid en inrichting’, ‘waterbeheer en gebruik’, ‘waterkwaliteit en aquatische ecologie’ en ‘waterbouw en gebruik’. Ook meer algemene domeinen als ‘meten, modelleren, voorspellen, informeren’, wat vooral voor het bedrijfsleven interessant is, ‘experimentele observatoria en proeftuinen’, ‘versterking van de kennisbasis’ en ‘fysieke laboratoriumfaciliteiten’. Dat zijn dus de algemene voorzieningen en faciliteiten die je zelf nodig hebt om dit soort kennis in stand te houden en verder te ontwikkelen. Dat is de problematiek van onze ondergrond. Dat is ook onze kennis van de ecosystemen water en bodem.” “In het thema water kom je alles wat te maken heeft met zeespiegelrijzing, bodemdaling en klimaatverandering tegen. Voor het antwoord op de vraag hoe we Nederland droog en veilig houden, moeten wij de kennis aanleveren. Die kennis van dijken en gemalen etc. is er, maar levert die ook een land dat we willen. Zijn de gevolgen van de maatregelen acceptabel, ook op lange termijn? Ik bedoel over 200 à 300 jaar. Op zo’n termijn is zeker alle infrastructuur vervangen. Als je moet vervangen, kun je veranderen. Wat doe je dan?” “Je moet je daarvoor ook de vraag stellen hoe je verwacht of wilt dat Nederland er op lange termijn, bijvoorbeeld over 250 jaar, uit zal zien.”
Kom je zelf uit deze sfeer? “Niet uit de sfeer van water en bodem. Ik heb in Delft bouwkunde gestudeerd en me beziggehouden met architectuur en volkshuisvesting. Mijn eerste baan was bij
“Hiervoor ben ik verantwoordelijk geweest voor het oprichten van een kennisnetwerk op het gebied van inkopen en aanbesteden bij de overheid (Pianoo). Daar heb ik bewust gekozen voor een kennisnetwerk in plaats van een kenniscentrum. Een kenniscentrum heeft de problematiek van halen en brengen. Kennis leveren moet leuk zijn, kennis halen ook. Steeds dezelfde beginnersvraag krijgen, is niet leuk. Dat ondervang je in een netwerk. Mensen gaan dan elkaar helpen, met elkaar communiceren. Als bijvoorbeeld iemand een domme vraag stelt, gaat een collega die dat hoort of leest daarop reageren. Van een collega wordt dat geaccepteerd, van het kenniscentrum wordt het oordeel ‘u stelt een domme vraag’ als onterechte kritiek ervaren. Dat ondervang je in een netwerk. Maar de deskundigen willen ook netwerken. Ook kennis moet stromen. Afschermen en patenteren is de weg niet. Je moet ervoor zorgen dat jouw kennis grote maatschappelijke meerwaarde heeft. Dan genereer je een grote opbrengst. Je moet niet bang zijn voor de combinatie van openheid en concurrentie. Als jij de beste bent, komt men toch wel bij jou als men echt kennis nodig heeft.” Maarten Gast
Curriculum vitae 1949: geboren in Bergen op Zoom 1967-1975: studie bouwkunde TU Delft 1976-1993: medewerker DG Volkshuisvesting, ministerie van VRO 1993-2000: directeur DG Milieubeheer, ministerie van VROM 2000-2005: plv. directeur-generaal van de Rijksgebouwendienst, ministerie VROM 2005-2006: directeur Pianoo, ministerie EZ 2006-heden: kwartiermaker Delta-instituut
H2O / 4 - 2007
13
Teamleider Waterbeheer en Ruimtelijke Ordening
GeĂŻnteresseerd? Kijk dan snel op www.wze.nl/werk
Kanaalweg 1 Postbus 1000 4330 ZW Middelburg Tel. 0118-621000 Fax 0118-621990 info@wze.nl www.wze.nl
achtergrond
Waternet als eerste watercyclusbedrijf van Nederland één jaar operationeel Waternet ligt één jaar na de start op 1 januari 2006 op koers. Het is het eerste waterbedrijf in Nederland waarbij de waterketen (drinkwatervoorziening, riolering en afvalwaterzuivering) en watersysteem (grond- en oppervlaktewater) geïntegreerd zijn. Intussen blijft in Nederland de discussie lopen over schaalvergroting in de watersector. Tot nu toe is, buiten Waternet, alleen sprake van horizontale schaalvergroting. in relatief korte tijd doorlopen, doordat de betrokken bestuurders (gemeente Amsterdam en hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht) achter de fusie stonden. Het succes van het traject en de uiteindelijke fusie is echter vooral ook bepaald door het gekozen uitgangspunt ‘vorm volgt inhoud’. De volgende argumenten lagen aan de fusie ten grondslag: • Eén bedrijf biedt de beste mogelijkheid tot integrale afstemming van strategie en beleidsvorming; • Door een fusie kunnen krachtiger en doelmatiger de belangen van de besturen van de gemeente Amsterdam en het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht behartigd worden; • De aandacht voor de klant kan versterkt worden en de dienstverlening verbeterd; • Eén bedrijf kan de taken in de waterketen en het watersysteem optimaliseren en doelmatiger uitvoeren; • Eén bedrijf biedt de beste mogelijkheden voor vergroting van het ontwikkelingspotentieel en de slagkracht; • Eén bedrijf biedt de beste garantie voor versterking van de arbeidsmarktpositie; • Eén bedrijf sluit aan bij het rijksbeleid ‘Rijksvisie op de waterketen’; • Met één bedrijf is, in een stichtingsvorm, de eigen publiekrechtelijke verantwoordelijkheid en zeggenschap van beide besturen het best te handhaven.
O
ver verticale schaalvergroting en de voordelen die daarmee kunnen worden gerealiseerd op het gebied van doelmatigheid en dienstverlening wordt wel veel gepraat en gedacht. Zo vond afgelopen november het waterketencongres van KVWN/NVA plaats en werd het rapport ‘Samen in de waterketen: het werkt’ gepresenteerd. In diezelfde maand verzorgde de provincie Noord-Holland de conferentie ‘Samenwerken, samen doen in de Noord-Hollandse waterketen’. De vorming van waterketenbedrijven is nog steeds een
beleidsuitgangspunt van de rijksoverheid. De echte resultaten beperken zich slechts tot kleinschalige samenwerkingsinitiatieven en pilots. Tijd daarom om de balans op te maken van het eerste jaar van Waternet.
Ontstaan van Waternet Waternet is ontstaan uit de Dienst Waterbeheer en Riolering (DWR) en het Waterleidingbedrijf Amsterdam (WLB). Het bestuurlijk/juridisch vormgevingsproces en de bouw van de nieuwe organisatie hebben parallel aan elkaar verlopen en zijn beide
Op 29 november 2005 hebben de gemeente Amsterdam en het hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht de stichtingsakte ondertekend, waarmee Waternet een feit was en de werkelijke bouw van de nieuwe organisatie kon starten. Reeds tijdens de fusiebesprekingen is met het kwartiermaken van de nieuwe organisatie begonnen. Naast de algemeen directeur zijn acht kwartiermakers benoemd die elk een organisatie-onderdeel verder hebben uitgewerkt. Gekozen is voor een model met drie primaire sectoren: drinkwater, afvalwater en watersysteem. Dat gaf de beste garantie voor continuïteit van de bedrijfsvoering. Om toch maximaal te kunnen profiteren van de
H2O / 4 - 2007
15
potentiële synergie tussen alle watertaken die Waternet uitvoert, is tevens gekozen voor een strategisch centrum en drie ondersteunende sectoren: klant, markt & relaties én middelen en onderzoek & projecten. In mei 2006 is het formatieschema vastgesteld samen met een functieboek, dat uitgaat van een beperkt aantal generieke functies. Vervolgens zijn alle medewerkers geplaatst in een passende functie. De formatie komt uit op 1585 fte in 2009. Dit is een reductie van 133 fte. In oktober 2006 heeft de verhuizing plaatsgevonden naar het nieuwe hoofdkantoor. De ICT-infrastructuur alsmede de financiële administraties zijn geïntegreerd.
Visie 2010 en Ondernemingsplan 2007-2010 Naast het opbouwen van de organisatie en de bijbehorende infrastructuur is in 2006 de visie 2010 opgesteld. Dit is in samenspraak met een groot aantal medewerkers gebeurd. Het belangrijkste doel voor 2010 is het benutten van alle synergievoordelen van de integrale watercyclus. De kernwaarden voor Waternet zijn: duurzaam, klantgericht, veilig en vooraanstaand. In het ondernemingsplan voor 20072010 zijn de doelen en bijbehorende acties concreet gemaakt. Een belangrijke en veel gestelde vraag is: “Wat levert de verticale integratie binnen de watercyclus nu op?” Het antwoord daarop komt zo dadelijk. Niet in het gehele beheergebied van Waternet is de watercyclus gesloten. Alleen in Amsterdam met uitzondering van een deel van Amsterdam-Noord zijn alle watertaken geïntegreerd. Ongeveer 70 procent van de inwoners van het gebied heeft derhalve te maken met de gesloten watercyclus. Verdere besparingen zijn mogelijk wanneer in het gehele gebied de watercyclus gesloten kan worden. Waternet is hierover in gesprek met een groot aantal gemeenten (riolering en grondwaterzorg) en PWN.
Integrale afstemming en beleidsvorming Het belangrijkste voordeel van een watercyclusbedrijf is de integrale beleidsvorming en planvorming. Dit betekent dat er een bredere kijk is en meer opties en scenario’s in beschouwing genomen worden. Van suboptimalisatie binnen delen van de waterketen is geen sprake, maar optimalisatie over deze grenzen heen. Geen eindeloze discussies over meer berging in de riolering (kosten gemeente) of meer pompcapaciteit (kosten waterschap). Het maatschappelijk optimum met de laagste integrale kosten komt naar boven. Zowel de Kaderrichtlijn Water (schoon water) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (droge voeten) als de gevolgen van klimaatverandering vragen om nieuwe integrale oplossingen. Hoe gaan we om met regenwater, scheiding aan de bron (ook van urine en fecaliën), hoe houden we water vast en bergen we pieken in combinatie met een bedrijfszekere drinkwatervoorziening, hoe verminderen we onze klimaatvoetafdruk, enz.? Binnen Waternet is veel kennis op alle deelgebieden aanwezig. Uitwisseling van
16
H2O / 4 - 2007
kennis tussen medewerkers staat borg voor innovaties en nieuwe concepten. De komende tien jaar investeert Waternet meer dan één miljard euro. Als door integraal en slim te werken vijf tot tien procent bespaard wordt, gaat het om jaarlijkse besparingen van vijf tot tien miljoen euro. Het grootste deel van deze besparing heeft te maken met een integrale benadering van de afvalwaterketen. Dit is dus niet meegenomen in de besparingen ten gevolge van de fusie van het Waterleidingbedrijf Amsterdam en DWR. DWR was al integraal verantwoordelijk voor de afvalwaterketen. Voor de rest van Nederland is dit wel een belangrijk aandachtspunt. Door integratie van beleidscapaciteit van Waterleidingbedrijf Amsterdam en DWR wordt binnen Waternet circa een half miljoen euro per jaar bespaard.
management managementondersteuning financiën mens en organisatie algemene zaken* ICT totaal
voor de fusie
na de fusie
4,6% 5,0% 4,8% 3,0% 4,4% 3,8% 25,6%
4,1% 4,5% 4,2% 2,5% 3,8% 3,1% 22,2%
* Onder algemene zaken vallen juridische zaken, documentaire informatievoorziening, facilitaire zaken, kwaliteitszorg en inkoop.
Verbetering dienstverlening en verhoging efficiency Bij de vorming van Waternet zijn in 2005 onder andere als doelstelling geformuleerd een verbetering van de dienstverlening en een besparing op de jaarlijkse exploitatiekosten van acht miljoen euro. Dit is 3,6 procent van de operationele kosten (omzet exclusief investeringen, afschrijving en rente). Nadat in 2006 de feitelijke opbouw van de organisatie gerealiseerd is, is er zicht op bijna het dubbele aan besparing: 15 miljoen euro per jaar (6,8 procent van de operationele kosten). Deze besparing zal in volle omvang in 2010 bereikt zijn. Om de besparing te realiseren is het nodig systemen te integreren en nieuwe hard- en software aan te schaffen. De besparingen zijn in vier hoofdgroepen te verdelen: algemene kosten (6 miljoen euro), het klantproces (3,5 miljoen), beleid en planvorming (0,5 miljoen) en de bedrijfsvoering (5 miljoen).
Algemene kosten Het aantal staffuncties daalt met 75 fte. De overhead daalt hiermee van 25,6 naar 22,2 procent. Dit is vooral een schaaleffect. De besparing van 75 fte (inclusief huisvestingskosten en automatiseringskosten) levert een besparing van circa zes miljoen euro.
opgeleide medewerkers te werken is het servicecentrum in staat om 80 procent van de telefonische vragen direct zelfstandig af te handelen. Dit is een verbetering van de service en leidt tevens tot een belangrijke ontlasting van andere diensten, waardoor besparingen mogelijk zijn. Doordat Waternet nu beschikt over een geïntegreerde storingsdienst zijn klanten altijd bij het juiste loket. Medewerkers van Waternet zijn binnen 30 minuten na de melding ter plaatse om het probleem op te lossen of te constateren dat zwaarder materieel nodig is. Hiervoor zijn medewerkers in thuisdienst oproepbaar. Ook dit betekent een betere service en een kostenbesparing, omdat medewerkers niet meer voor niets uitrijden. Voor bedrijven en relaties werkt Waternet met één accountmanager voor alle taken binnen het bedrijf. De inspectie van de binneninstallaties van bedrijven en de handhaving in het kader van de Wet verontreiniging oppervlaktewater en de Wet milieubeheer worden gecombineerd. Beide zaken betekenen niet alleen meer service voor bedrijven, maar ook een besparing in fte. Milieu-educatie en voorlichting worden gecombineerd. Hiermee kan de samenhang in watertaken zichtbaar worden gemaakt en de effectiviteit verhoogd worden. De waterfacturatie en belastingheffing (rioolrecht, Wvo-heffing en waterschapsomslag) worden gecombineerd. Dit is meer dan alleen één nota per klant. De bestanden worden geïntegreerd, waardoor het bestandsbeheer efficiënter wordt. Mutaties kunnen in één keer worden doorgevoerd. Een punt van discussie is nog het gebruik van de gemeentelijke basisregistratie voor drinkwaterfacturatie. Door bestandsvergelijking kunnen fouten worden opgespoord. Als een bedrijf veel drinkwater afneemt, mag ook een hogere Wvo-heffing verwacht worden. Het op deze wijze opsporen van onjuiste aangiften levert honderdduizenden euro’s per jaar op. Gecombineerde automatische incasso en invordering levert de nodige winst op. Op deze manier wordt het percentage oninbaar verlaagd. Voor Waternet betekent een half procent minder oninbaar een besparing van 1,5 miljoen euro per jaar. Het feit dat Waternet met alle waterkennis in huis beter in staat is bedrijven te ondersteunen bij hun waterproblematiek zal mogelijk leiden tot minder afhaken. Omdat een groot deel van de kosten voor zowel drinkwaterlevering als afvalwaterinzameling en zuivering vaste kosten zijn, leidt afhaken van bedrijven direct tot hogere kosten bij de gebonden klanten. Er loopt een aantal projecten om de dienstverlening richting de industrie uit te breiden. Vooralsnog is het te vroeg om hiervan de financiële gevolgen te berekenen.
Klantproces Vanaf de komende zomer komt er één geïntegreerd klantenservicecentrum met ongeveer 30 telefoonlijnen dat geopend is van 08.00 tot 20.00 uur. Voorheen waren delen van het Call Center ondergebracht bij externe partijen. Door met eigen hoog
In totaal wordt de besparing op klantprocessen geraamd op 3,5 miljoen euro, als volgt opgebouwd: klantenservicedienst en storingsdienst (0,5 miljoen euro), accountmanagement, inspectie en PR (0,5 miljoen), facturatie en belastingheffing (2,5 miljoen).
achtergrond
Gezamenlijke inkoop is mogelijk, omdat veel onderdelen overlappend zijn (chemicaliën, energie, leidingmateriaal, apparatuur, diensten, enz.). Het inkoopvolume van Waternet is ongeveer 250 miljoen euro per jaar. Een half procent besparing levert 1,25 miljoen euro per jaar op. Resumerend komt de geraamde besparing uit op vijf miljoen euro per jaar, als volgt opgebouwd: geïntegreerde leidingbeheer en aanleg combinatie ingenieursbureau geïntegreerd SCADA-systeem geïntegreerd assetmanagement gezamenlijke inkoop
1 miljoen 0,3 miljoen 1,75 miljoen 0,7 miljoen 1,25 miljoen
Vergroting ontwikkelingspotentieel en slagkracht
De rioolwaterzuivering in Amsterdam-West
Bedrijfsvoering Bij de bedrijfsvoering is de geïntegreerde leidingaanleg een belangrijk punt voor synergie. Dit betreft zowel de inkoop als de logistiek (voorraadbeheer) en de realisatie van waterleidingen en riolering. Daar waar mogelijk wordt gewerkt met één bestek, één aannemer en één toezichthouder. Niet alleen wordt hierdoor een kostenbesparing bereikt, maar ook de doorlooptijd van het project verkort, waardoor de overlast voor omwonenden beperkt blijft. Door combinatie van diensten van het Ingenieursbureau (gemalen, productieinstallaties, procesautomatisering) blijkt het mogelijk een deel intern aan te besteden. Door toename van de schaal is het percentage van de omzet dat in eigen beheer wordt uitgevoerd toegenomen van 70 naar 80 procent. Dit betekent dat het werk van circa 12 fte zelf
wordt uitgevoerd in plaats van uitbesteed. Dit levert een kostenbesparing op. Door één geïntegreerd SCADA-systeem te installeren waarmee installaties op afstand bewaakt en zonodig bestuurd worden, is een flinke efficiëncyslag te maken. Riool-, polderen drinkwatergemalen zitten op hetzelfde systeem. Dit zorgt voor een besparing in de automatisering (systeem en datalijnen) en in de 24-uursdiensten. Er komt één geïntegreerd regelcentrum. Assetmanagement op basis van risicobenadering geeft een betere onderbouwing voor de onderhoudcyclus. Dit geldt voor alle onderdelen van Waternet afzonderlijk of het nu om het drinkwaternet, het rioolstelsel, de rwzi’s of watergangen en dijken gaat. Door integratie in één systeem is een besparing in beheer en automatiseringskosten mogelijk.
Zowel de schaal van Waternet (circa 1.600 fte en een jaaromzet van 450 miljoen) als de integraliteit zorgen voor een vergroting van het ontwikkelingspotentieel en de slagkracht. Dit uit zich onder andere in: • een goede arbeidsmarktpositie. Het wordt steeds lastiger om hoog opgeleide medewerkers met een technische opleiding binnen te halen. Het feit dat Waternet alle watertaken verzorgt, geeft veel meer kansen op mobiliteit binnen het bedrijf en een aantrekkelijk loopbaanperspectief; • een integraal innovatiebeleid met ruimte voor eigen onderzoek. Waternet werkt samen met Kiwa, STOWA, universiteiten en andere kennisinstituten in binnen- en buitenland. Een deel van de besparingen zal ingezet worden om het onderzoeksprogramma te versterken; • een versteviging van de buitenlandse hulp met als doel één procent van de personeelsomvang (16 fte) hiervoor in te zetten; • een natuurbeleid dat zowel het beheer van het duingebied als het ecologisch waterbeheer omvat (Naardermeer, Botshol); • een beleid dat gericht is op stimulering van architectuur en behoud van cultuurwaarden.
Conclusie Na één jaar is duidelijk dat de doelstellingen, die aan de fusie tussen DWR en Waterleidingbedrijf Amsterdam, ten grondslag lagen, gehaald gaan worden. De synergie blijkt zelfs aanzienlijk groter dan aanvankelijk begroot. Voor ongeveer 700.000 inwoners (deel van Waternet waar de watercyclus gesloten is) omvat de besparing ongeveer 15 miljoen euro per jaar. Voor Nederland is de watercyclus een aantrekkelijk perspectief. Als de besparingen die bij Waternet bereikt zijn in de afvalwaterketen, bereikt worden in de landelijke watercyclus, dan kunnen deze tussen de 400 en 500 miljoen euro per jaar bedragen. Roelof Kruize (algemeen directeur Waternet)
H2O / 4 - 2007
17
DRSH is gespecialiseerd in de slibverwerking voor waterschappen en bedrijven. Zuiveringsslib ontstaat als restproduct van de biologische zuivering van afvalwater. Wij hebben een gevestigde positie in de waterschapswereld. Waterschappen zijn ook onze aandeelhouders. Samen met de waterschappen en andere spelers ontwikkelen wij vernieuwingen in de afvalwater- en slibketen gericht op energieproductie en hergebruik van reststoffen. Jaarlijks wordt er meer dan 350.000 ton slib verwerkt in de Slibverbrandingsinstallatie (SVI) Dordrecht. DRSH is groot in slib. Als modern afvalbedrijf beheerst onze organisatie vele disciplines. Wij lopen voorop en opereren flexibel doordat we samenwerken met gespecialiseerde bedrijven hoog in het vaandel hebben. DRSH heeft 50 medewerkers en een omzet van 30 miljoen. We nemen het initiatief om de slibketen meer integraal te benaderen en zoeken daarom een
Projectadviseur technologie Die gedurende twee jaar deze ontwikkeling gestalte geeft. De functie Samen met de waterschappen brengt u mogelijke en/of wenselijke ontwikkelingen in kaart. U ontwikkelt en begeleidt onderzoeksprojecten die zich afspelen in de slibketen. Deze projecten leggen een relatie tussen de eigen activiteiten van DRSH (slibverwerking) en het onderdeel dat zich afspeelt onder de verantwoordelijkheid van de waterschappen. DRSH ontwikkelt tevens een masterplan voor de slibverbranding in Dordrecht. U bent hierin een belangrijke schakel. Ook ondersteunt u de realisatie van projecten. Wij vragen Een WO werk- en denkniveau en zeker 2-3 jaar ervaring opgedaan als adviseur of projectleider. Het leggen en onderhouden van contacten/ relaties, het nemen van initiatief en overtuigingskracht en een brede kijk (ook buiten het eigen taakgebied) zijn belangrijke elementen van de functie. Uw achtergrond ligt waarschijnlijk op het gebied van de afvalwaterzuivering, procesindustrie of afvalverwerking in combinatie met bedrijfskundige kennis.
Informatie Meer informatie kunt u inwinnen bij de heren A.R. Bresters, (e-mail: abresters@drsh.nl) en F. van Weert, personeelsadviseur (fvweert@drsh.nl) of via www.drsh.nl Sollicitatie Zend uw brief + cv of e-mail (uiterste inzenddatum is 9-3) aan: DRSH nv, t.a.v. dhr. F. van Weert, postbus 840, 3300 AV Dordrecht acquisitie n.a.v. deze advertentie wordt niet op prijs gesteld
achtergrond
Gevolgen invoering KRW voor bescherming drinkwaterbronnen In opdracht van het Ministerie van VROM heeft het RIVM in samenwerking met de Universiteit Utrecht de gevolgen in kaart gebracht van de invoering van de Kaderrichtlijn Water voor de bescherming van de oppervlaktewateren in Nederland die de drinkwaterbedrijven gebruiken als bron voor het drinkwater. De KRW is sinds eind 2000 van kracht en moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is en in goede toestand verkeert. Een deel van de huidige drinkwaterregelgeving gaat hiermee vervallen en de KRW introduceert tevens ‘nieuwe’ verplichtingen. Daarnaast bevatten bestaande voor drinkwaterbronnen relevante richtlijnen verschillende en soms tegenstrijdige stoffenlijsten en bijbehorende normen. Het stroomlijnen van deze richtlijnen zal helderheid geven voor betrokken partijen. De consequenties van de nieuwe richtlijn en de doorwerking daarvan in andere wetgeving op het gebied van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening zijn in dit project uitgewerkt. De uitwerking heeft plaatsgevonden aan de hand van een vijftal bestuurlijke vragen.
kwaliteitseisen ook nu al gezien moeten worden als een resultaatsverplichting. De KRW verplicht in dit opzicht dus niet tot iets nieuws. De KRW schrijft voor dat lidstaten een register van beschermde gebieden opstellen (artikel 6). Daarin zijn onder andere die waterlichamen opgenomen, die voor de onttrekking van voor menselijke consumptie bestemd water worden gebruikt. Opname van een waterlichaam in het register is alleen een administratieve verplichting. Daarbij geldt dat een waterlichaam enige omvang en een logische begrenzing (meer, zijtak, rivier) heeft en dus géén punt is (KRW, artikel 2 lid 10). Het huidige Register Beschermde Gebieden (december 2004) (zie kaart) zal hierop moeten worden aangepast, want op dit moment zijn alleen de innamepunten zelf opgenomen. De vigerende lijst van wateren met een drinkwaterfunctie (Beheerplan Rijkswateren en provinciale waterplannen) zou hiervoor kunnen worden gebruikt.
Bescherming drinkwater uit oppervlaktewater onder de KRW
Artist impression van innamepunt Heel (bron: Waterleiding Maatschappij Limburg).
I
nmiddels zijn vele rapporten verschenen over en in het kader van de KRW. Het thema drinkwater komt daar regelmatig in terug, maar een aantal bestuurlijke vragen met betrekking tot drinkwater is nog niet beantwoord. Het gaat om de volgende vijf vragen: •
•
•
Wat betekent het verdwijnen eind dit jaar van de richtlijn 75/440/EEG voor de bescherming van innamepunten van oppervlaktewater voor drinkwaterbereiding? Hoe moeten deze innamepunten worden opgenomen in het Register Beschermde Gebieden? Wat moet er gebeuren met het BKMO (Besluit Kwaliteitsdoelstellingen en Metingen Oppervlaktewater) na 2007? Wat zijn de verplichtingen die de KRW stelt ten aanzien van de bescherming van innamepunten van oppervlaktewater voor menselijke consumptie? Leidt dit tot strengere normen dan de huidige normen? Leidt dit tot meer maatregelen? En wie betaalt de kosten van deze extra maatregelen?
•
•
Hoe werkt de functietoekenning door in het RO-beleid en de Watertoets? Hoe werkt de bescherming uit voor oeverfiltraat?
75/440/EEG, BKMO en Register Beschermde Gebieden Richtlijn 75/440/EEG ziet toe op de kwaliteit van oppervlaktewateren bestemd voor drinkwaterproductie. De nationale implementatie heeft plaatsgevonden in de Waterleidingwet, de Wet op de waterhuishouding (functieaanduiding drinkwater) en de Wet milieubeheer (BKMO, besluit kwaliteitsdoelstellingen en metingen oppervlaktewater). Deze richtlijn vervalt eind 2007 en gaat over in de KRW. De KRW stelt hierover in de preambule (51) en artikel 4 lid 9 dat het huidig niveau van bescherming niet achteruit mag gaan. Hieruit kan worden afgeleid dat de doelstellingen van 75/440/EEG tenminste moeten worden gehandhaafd, zelfs als hier geen specifieke eisen voor worden geformuleerd. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie over de richtlijnen met kwaliteitseisen voor wateren met de functie zwemwater of drinkwater kan worden afgeleid dat deze
De doelstellingen ten aanzien van drinkwater in de KRW zijn direct gekoppeld aan de Drinkwaterrichtlijn (98/83/EG) (artikel 7 lid 2), oftewel: met het onttrokken water moet drinkwater kunnen worden gemaakt. Er worden géén strengere normen geïntroduceerd. De kwaliteit van het onttrokken water mag niet achteruit gaan en moet op termijn verbeteren (KRW-artikel 7 lid 2 en 3). Ook dit streven naar kwaliteitsverbetering op termijn wordt in richtlijn 75/440/EEG al voorgeschreven. De beoordeling op het onttrekkingspunt is wèl een wijziging ten opzichte van de huidige situatie. Nu wordt de kwaliteit van het gehele water met een drinkwaterfunctie beoordeeld. Om de doelstellingen te bereiken, moeten maatregelen worden uitgevoerd. Als één van de mogelijke maatregelen wordt het instellen van beschermingszones genoemd. In deze beschermingszones kan gebiedsgericht beleid worden gevoerd zoals nu bijvoorbeeld het geval is in grondwaterbeschermingsgebieden. Dit is niet verplicht op grond van de KRW. Wèl verplicht is het bereiken van de doelstellingen (zie Hof van Justitie EG in zaak C-32/05). Voor de ontwikkeling van effectieve maatregelen, moet de aard van de bron waaruit water wordt onttrokken ten behoeve van de drinkwatervoorziening, in de beschouwing worden meegenomen. Zo zal een rivier met sterke afvoerfluctuaties
H2O / 4 - 2007
19
20
H2O / 4 - 2007
achtergrond die door een dichtbevolkt gebied stroomt andere (beschermings)maatregelen vragen dan een meer in landelijk gebied. Ook lozingen (continu, incidenteel of diffuus) kennen elk hun eigen karakteristiek en vragen om specifieke maatregelen ter reductie. Dit pleit voor bescherming op basis van een omgevingsanalyse (het vaststellen van het verontreinigingspotentieel) en de fysische en hydrologische omstandigheden. Afhankelijk van de risicoklasse zijn verschillende beschermingsmaatregelen noodzakelijk. Voor deze analyse kan gebruik worden gemaakt van gebiedsdossiers. Zo’n dossier kan een beschrijving bevatten van de karakteristieken van de bron en het innamepunt, de ontwikkeling van de waterkwaliteit, een inventarisatie van de (potentiële) verontreinigingen, een beschrijving van de taken en verantwoordelijkheden van de verschillende belanghebbenden en de maatregelen (door wie te treffen en door wie betaald). De afspraken uit het gebiedsdossier kunnen worden vastgelegd in de vorm van een waterakkoord. Hiermee krijgt het gebiedsdossier ook een juridische status. Het initiatief voor het opstellen van het gebiedsdossier past het beste bij de taak en verantwoordelijkheid van de waterbeheerder. De doelstellingen zijn dus niet nieuw en impliciet zijn daarmee ook de te treffen maatregelen niet nieuw. Wèl wordt hier gepleit voor een systematische en risicogerichte aanpak om te komen tot een effectief maatregelenpakket. Bovendien moet de doorwerking naar andere wetten en regels, zoals de Waterleidingwet, de Wet verontreiniging oppervlaktewater, de Wet op de waterhuishouding, de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening worden verbeterd om het effect van maatregelen te vergroten. Een ander belangrijk aandachtspunt is het helder maken van taken en verantwoordelijkheden voor àlle belanghebbenden.
Doorwerking naar het RO-beleid De doorwerking van functietoekenning in het RO-beleid moet worden verbeterd om de KRW-doelstellingen te kunnen bereiken. De Watertoets in zijn huidige vorm is hiervoor een onvoldoende zwaar instrument, omdat de Watertoets met name procesmatig van aard is. Instrumenten die wèl tot de gewenste doorwerking kunnen leiden zijn het vaststellen van rijks- en provinciale beschermingsgebieden en het stellen van gebruiksvoorschriften voor deze gebieden in provinciale milieuverordeningen ofwel het in een AMvB (krachtens de Wm) opnemen van kwaliteitseisen en de besluiten waarin deze moeten doorwerken, zoals bij het vaststellen van een bestemmingsplan. Dit is het model zoals is gevolgd bij het Besluit Luchtkwaliteit. Minder strenge varianten binnen dit instrument zijn ook mogelijk1).
Bescherming drinkwater uit oeverfiltraat Oevergrondwater bestaat uit oppervlaktewater met een bijmenging van tien tot 90
procent gebiedseigen grondwater. Door langdurige bodempassage (meer dan 18 weken) heeft het water een aantal gunstige eigenschappen van grondwater gekregen. Niet afbreekbare verontreinigingen in het oppervlaktewater zullen zich echter vrijwel altijd, in afgevlakte vorm maar gedurende langere tijd, in het onttrokken water manifesteren. Verblijftijden en de spreiding daarvan spelen een belangrijke rol bij beïnvloeding van de onttrokken waterkwaliteit. De bron, oppervlaktewater, zal dus naast de algemene milieudoelstellingen, dusdanig van kwaliteit moeten zijn dat bij de onttrekking wordt voldaan aan de doelstellingen voor drinkwater. Dit vraagt om een aanpak van de bescherming van de bron conform de aanpak van bescherming van punten voor directe inname van oppervlaktewater voor drinkwaterbereiding, waarbij rekening wordt gehouden met het effect van bodempassage. Het grondwaterlichaam waaruit wordt onttrokken, functioneert als onderdeel van het zuiveringssysteem en zal daarom op dezelfde wijze moeten worden geregistreerd en beschermd als grondwateronttrekkingen die niet, of nauwelijks, worden beïnvloed door oppervlaktewater. Dit is overeenkomstig de huidige situatie waarbij zowel de bron als het grondwaterlichaam worden beschermd.
Bescherming van drinkwaterbronnen in de praktijk De effectiviteit van de huidige functietoekenning is geëvalueerd aan de hand van een aantal cases. Hieruit kunnen de volgende conclusies worden getrokken: • Functietoekenning biedt de mogelijkheid drinkwaterspecifieke kwaliteitseisen voor oppervlaktewater te stellen. Deze eisen zijn wettelijk vastgelegd in het BKMO; • Het BKMO en het Waterleidingbesluit bevatten echter verschillende normen voor oppervlaktewater dat bestemd is voor drinkwaterproductie. Bovendien zijn niet alle waterbeheerders op de hoogte van deze verschillende eisen; • Veel van de stoffen die problematisch zijn voor de drinkwaterbereiding, zijn niet opgenomen in het BKMO. Vaak gaat het om nieuwe, onbekende stoffen, die in het kader van screeningsonderzoek worden gesignaleerd. Beoordelen van vergunningaanvragen zou dus veeleer moeten
•
•
plaatsvinden ‘in de geest van’ (heeft de stof invloed op bijzondere functies benedenstrooms?) dan ‘naar de letter’ (staat de stof in het lijstje?). Het is niet realistisch om voor alle stoffen normen af te (willen) leiden. Handhaafbaarheid in de praktijk vraagt echter wèl om eenduidige normstelling per stof. Een belangrijke verbetering kan hierin al worden bereikt door het stroomlijnen van de verschillende voor drinkwater relevante regelgeving; De waterbeheerder heeft in de praktijk te maken met de afweging van verschillende belangen. De komende aanwijzing van de bescherming van drinkwaterbronnen als een zaak van zwaarwegend en groot openbaar belang op grond van de Drinkwaterwet (artikel 2) (wetsvoorstel), kan mogelijk leiden tot een andere afweging dan tot nu toe gebruikelijk; De stroomgebiedsbenadering conform de KRW geeft een verdere invulling op bovenstaand punt. Inherent aan de stroomgebiedsbenadering en het nietafwentelingsbeginsel is namelijk dat bij bovenstroomse vergunningverlening rekening moet worden gehouden met gevolgen benedenstrooms. Daarbij is het niet van belang dat bovenstroomse lozingen plaatsvinden op een zijwater, omdat dit immers ook deel uitmaakt van het stroomgebied.
Maatregelen Voor een effectief beschermingsbeleid is een goede onderlinge samenwerking tussen de verschillende actoren onontbeerlijk. Voor een effectieve inrichting en uitvoering van het waterbeheer zijn Rijk, provincie, gemeenten en waterschappen sterk van elkaar afhankelijk, maar dit is vaak niet middels de bestuursstructuur geregeld. Eén van de te treffen beheersmaatregelen, het aanbrengen van een beschermingszone rondom een kwetsbaar water om afstroming van vervuild grond- en oppervlaktewater te voorkomen, zal moeten worden getroffen door de provincie: enerzijds door het opnemen van deze zone in de provinciale milieubeleidsplannen, anderzijds door de gebruiksbeperkingen op te nemen in de provinciale milieuverordening en de doorwerking in het RO-beleid te verankeren. Bij de doorwerking van het RO-beleid spelen ook de gemeenten en het Rijk een belangrijke rol. Het beschikbaar instrumen-
Op 14 november 2006 zijn de resultaten van het project gepresenteerd in een workshop. Hieraan werd deelgenomen door vertegenwoordigers van ministeries, waterleidingbedrijven, provincies, waterbeheerders en LTO. Gediscussieerd is vervolgens over de kansen en knelpunten met betrekking tot de geformuleerde maatregelen (zie tabel). Door de deelnemers werd onder andere ingebracht dat de druk op openbare ruimte de aanwijzing van beschermingszones lastig maakt. Ook was men ervan overtuigd dat de afstemming van water, milieu en ruimtelijke ordening cruciaal is voor het behalen van de KRW-doelstellingen. Risico’s lijken met name te bestaan in de landelijke ontwikkeling met betrekking tot deregulering en de samenwerking tussen de verschillende overheden en private partijen. Meer aandacht was volgens hen nodig voor de handhaving bij de uitvoering van de KRW-maatregelen. Het aanpakken van de lozing van nieuwe stoffen in de praktijk blijkt lastig te zijn. Tenslotte waren de aanwezigen het er over eens dat de implementatie van de KRW een kans biedt voor harmonisatie van de verschillende normen voor oppervlaktewater.
H2O / 4 - 2007
21
Tabel 1. Maatregelen, verantwoordelijkheden en verankering.
tarium biedt weliswaar mogelijkheden om de doorwerking te verankeren, maar uitvoering wordt vergemakkelijkt wanneer het Rijk hier de beleidslijn voor uitzet: op welke wijze moet doorwerking in het RO-beleid worden gerealiseerd? Samenwerking vormt dus een kritische succesfactor, waarbij alle actoren een eigen verantwoordelijkheid en ook een eigen belang hebben. Belangrijk is daarom dat alle partijen het gemeenschappelijk belang helder in beeld hebben. Het Rijk zou hier een voortrekkersrol kunnen vervullen door het kader en de doelstellingen helder te schetsen. De aanwijzing van de duurzame bescherming van bronnen voor openbare drinkwatervoorziening als een zaak van dwingend openbaar belang kan hiervoor een
22
H2O / 4 - 2007
ingang vormen. Deze samenwerking zou in waterakkoorden juridisch verankerd dienen te worden. De nieuwe Waterwet, die op dit moment bij de Tweede Kamer ligt, zou dit mogelijk dienen te maken. In de tabel zijn voor de verschillende actoren in het waterbeleid de te nemen maatregelen opgenomen. Onderscheid is gemaakt in de maatregelen die moeten worden getroffen ter implementatie van de KRW en de bescherming van innamepunten voor drinkwater en de maatregelen die voortvloeien uit de uitvoering van het beleid. De laatste groep is continu van aard en lijkt sterk op de huidige werkwijze, waarbij de beoordeling op de drinkwaterdoelstellingen een expliciete plaats zal gaan innemen.
Vervolg Het Ministerie van VROM zal op basis van de aanbevelingen een bestuurlijke notitie opstellen die wordt ingebracht in de zogeheten regiekolom, de organisatiestructuur waarbinnen de besluitsvorming plaatsvindt voor de implementatie van de KRW. NOTEN Van Rijswick H., P. Driessen, C. Backes, C. Dieperink, A. de Gier en F. Groothuijse (2006). Juridischbestuurlijke capaciteit in het waterbeleid - Enkele toekomstschetsen voor de externe integratie van water en ruimtelijke ordening. Universiteit Utrecht, Centrum voor Omgevingsrecht en Beleid/NILOS.
Susanne Wuijts (RIVM) Marleen van Rijswick (Universiteit Utrecht)
WML, de drinkwaterleverancier van Limburg zoekt een
Hydroloog WML is de drinkwaterproducent en -leverancier voor de gehele provincie Limburg. WML maakt en verkoopt jaarlijks 72 miljard liter fris, helder en betrouwbaar drinkwater aan 517.000 Limburgse huishoudens en bedrijven. Kwaliteit, betrouwbaarheid en service staan als vanzelfsprekend voorop als het om onze klanten gaat. Vandaar de slogan: Water, vanzelfsprekend WML.
met een scherpe neus voor Limburgse drinkwaterbronnen. Wat bieden wij Als hydroloog is het jouw taak te zorgen dat we genoeg en alleen de beste kwaliteit grondstoffen voor onze productie-installaties hebben. Je volgt ontwikkelingen op de voet, analyseert, formuleert opdrachten voor verder onderzoek, volgt de voortgang en adviseert zowel de opzichters winmiddelen als onze diverse teams. Wat vragen wij We zoeken een man of vrouw met minimaal een Hbo-opleiding op het gebied van (geo)hydrologie, met een gedegen kennis over hydrologie en chemie. Je bent vertrouwd met (geografische) informatie systemen. Je bent een goede adviseur, en hebt ruime ervaring in een soortgelijke functie. Kijk voor een uitgebreide omschrijving van je nieuwe baan op www.wml.nl Of bel de heer J. Goofers, 043 880 88 50. WML, de vanzelfsprekende partner in water en dienstverlening daaromheen! Acquisitie naar aanleiding van deze vacature wordt niet op prijs gesteld.
Ben jij op zoek naar een nieuwe uitdaging, heb je een klantgerichte werkhouding en ben je flexibel. Houd je van het nemen van initiatieven en het verantwoordelijk zijn voor een goede dienstverlening? Dan ben jij degene die ons team kan versterken.
Wij zijn op zoek naar nieuwe collega’s voor de volgende functies van
A. Beleidsmedewerker rioleringen m/v (schaal 9/36 uur per week)
B. Beleidsmedewerker water m/v (schaal 10/18 uur per week) De gemeente Urk werkt hard aan een verdere verbetering van de dienstverlening binnen het Urker klantmodel. De organisatie is volop in ontwikkeling. Van medewerkers vragen wij een klantgerichte, creatieve, flexibele en enthousiaste werkhouding. De werkwijze richt zich op de dienstverlening aan de klant. Informatie over de functie, de arbeidsvoorwaarden, procedure en dergelijke kun je vinden op onze website www.urk.nl.
Postadres Postbus 77 8320 AB Urk
Tel. 0527-689868 Fax 0527-689898
E-mail sollicitatie@urk.nl
Website www.urk.nl
KRW-Verkenner met succes toegepast in Roemenië ARCADIS en WL|Delft Hydraulics ondersteunen Roemeense watermanagers bij het vinden van kosteneffectieve maatregelen voor het verbeteren van sterk veranderde waterlichamen. Zij zetten daarbij met succes de KRWVerkenner in, een instrument dat in eerste instantie door en voor Nederland werd ontwikkeld. De KRW-Verkenner bleek een belangrijk hulpmiddel bij de inhoudelijke discussie over maatregelen. Tegelijkertijd ondersteunt het de participatie van belanghebbenden in het beslissingsproces. Veel van deze maatregelen zijn kostbaar in aanleg en onderhoud, leggen beslag op ruimte en hebben gevolgen voor de betrokkenen. Het is dus van belang de maatregelen zo te kiezen dat zij samen het gewenste effect sorteren, acceptabel zijn voor de betrokkenen en zo min mogelijk kosten. Om deze puzzel te helpen oplossen, heeft een consortium van Nederlandse waterorganisaties en kennisinstituten de KRW-Verkenner ontwikkeld. WL|Delft Hydraulics verzorgde de programmering en traint en ondersteunt de gebruikers.
Kanalisatie van de Sebes.
H
et nieuwe EU-lid Roemenië moet net als alle andere oude en nieuwe EU-landen voldoen aan de bepalingen van de Kaderrichtlijn Water. De EVD (het agentschap van het Ministerie van Economische Zaken voor internationale zaken) stimuleert de uitwisseling van kennis en ervaring met Nederland op dit gebied in samenwerking met RIZA. Eén van de projecten waarin dit gebeurt, is het ‘Heavily Modified Water Bodies’-project in Banat in het zuidwesten van Roemenië. Dit deel van Roemenië heeft veel overeenkomsten met Nederland: voormalig moerasgebied, doorsneden door een aantal met elkaar verbonden rivieren, veel menselijke ingrepen die dateren uit de tijd dat dit gebied deel uitmaakte van de OostenrijksHongaarse dubbelmonarchie én er bestaat gevaar voor overstroming. Daarnaast zijn er natuurlijk ook verschillen: Banat ligt bovenstrooms van Servië, er zijn heuvels en bergen met stuwmeren en waterkrachtcentrales en scheepvaart speelt op dit moment geen rol. Daarnaast is Roemenië één van de armste landen in de Europese Unie met zéér beperkte eigen middelen voor het uitvoeren van watermanagementprojecten.
Maatregelen voor verbetering ecologische kwaliteit De KRW heeft lidstaten verplicht hun wateren te identificeren als ‘waterlichamen’ en deze
24
H2O / 4 - 2007
in te delen in een aantal klassen, waaronder de ‘sterk veranderde waterlichamen’. Deze klasse komt ook in Nederland veel voor (meer dan 90 procent van alle waterlichamen). Voor alle waterlichamen wordt de ecologische toestand in kaart gebracht door een legertje van biologen in lieslaarzen met schepnetten en monsterpotten. Voor de chemische toestand van de waterlichamen zijn historische gegevens beschikbaar. Nu moeten voor deze waterlichamen doelen worden gesteld om de chemische en ecologische waterkwaliteit te verbeteren. Vervolgens moeten per stroomgebied plannen worden opgesteld om deze doelen te bereiken. De belangrijkste ingrediënten van deze plannen zijn maatregelen. Om de belasting met stoffen te verminderen, kan de lozing door gemeenten en industrie verder worden teruggedrongen met betere zuiveringsinstallaties. De landbouw kan een bijdrage leveren door minder (kunst)mest uit te laten spoelen en minder pesticiden te gebruiken. De ecologische kwaliteit kan verbeterd worden met bijvoorbeeld de aanleg van natuurvriendelijke oevers en het hermeanderen van waterlopen. Ook kunnen waterlichamen aantrekkelijker gemaakt worden voor (trek)vissen door stuwen passeerbaar te maken en paaiplaatsen aan te leggen.
De KRW-Verkenner is een nieuw instrument dat kan helpen de bestaande waterkwaliteitssituatie inzichtelijk te maken, de effecten van mogelijke maatregelen te verkennen en de kosten van de maatregelen te berekenen. Gekozen is voor een computerapplicatie die alle benodigde berekeningen kan uitvoeren en de resultaten meteen zichtbaar kan maken op een voor een groot publiek begrijpelijke manier. Inmiddels is de KRWVerkenner klaar voor gebruik en zijn veel Nederlandse waterbeheerders druk met het vullen van de databank die alle relevante gegevens moet bevatten alvorens dit ‘orakel’ kan worden geraadpleegd. De eerste toepassing op praktijkschaal in het buitenland is gemaakt door WL|Delft Hydraulics en ARCADIS voor vier pilotgebieden in het Water Directoraat Banat, die samen representatief kunnen worden geacht voor het hele gebied: de grote rivieren Timis en Bega met hun verbindingen en oude armen in het laagland, de Sebes met zijn waterkrachtcentrale, de Barzava met zijn overstromingsproblemen en het bergbeekje Minis met zijn vervuiling door het mijnbouwstadje Amina. Hoewel de Verkenner zo eenvoudig mogelijk is gehouden, moet er veel kennis in gestopt worden voordat realistische resultaten kunnen worden verwacht: dimensies en afvoer van alle op te nemen waterlichamen, hun onderlinge relatie en het gebied dat zij draineren, diffuse (landbouw) en puntlozingen (gemeente en industrie), regenval en verdamping. Bovendien moet de huidige belasting met stikstof, nitraat en pesticiden én de ecologische toestand worden ingevoerd. De Verkenner werkt met een eenvoudig hydrologisch bakjesmodel waarmee de waterstroming, verspreiding van stoffen en de effecten van maatregelen worden berekend. Voor alle maatregelen zijn investerings- en jaarlijkse kosten geschat.
achtergrond
Het bergbeekje Minis vol huisvuil.
Ecologische kennisregels nieuw element Een vernieuwend element in de Verkenner zijn de ecologische kennisregels, die de relatie van de huidige staat van waterlichamen en het effect van maatregelen op vissen, macrofyten (waterplanten), macrofauna (waterbeestjes) en fytoplankton aangeven. Voor Nederland is een aantal van deze regels nog onderwerp van discussie. Voor Banat moesten nieuwe regels worden opgesteld in overleg met lokale hydrobiologen, met name voor de berggebieden. Guru Gulumbului-dam met vistrap.
Bovendien moesten veel nieuwe biologische gegevens bij elkaar worden gesprokkeld, omdat deze wateren onvoldoende waren bemonsterd in het verleden.
Overlegsituaties In RoemeniĂŤ is de Verkenner met succes ingezet tijdens overleg met een groep van 25 vertegenwoordigers van belangenorganisaties en waterbeheerders. De kaarten lieten eerst met kleuren de huidige staat van de waterlichamen zien: rood is slecht, oranje is onvoldoende en groen of zelfs blauw is goed.
Per pilotgebied werden vervolgens de in de Verkenner geprogrammeerde maatregelen (drie tot vijf elk in een aantal varianten of intensiteiten) besproken en de aanwezigen werd gevraagd hun voorkeur kenbaar te maken. De maatregelen met de meeste voorkeurstemmen werden het eerst geactiveerd. De resultaten van deze maatregelen op de reductie in stoffen en verbetering van de ecologische kwaliteit kon meteen worden getoond via de verandering van kleuren van de waterlichamen. Na discussie werden aanvullende maatregelen voorgesteld om de doelen te bereiken (alle wateren groen of blauw). Via de kostenteller kon meteen gezien worden of de maatregelen niet buitensporig duur zouden uitvallen. Zo kon in een dag voor 30 waterlichamen een eerste keuze worden gemaakt uit zo’n 100 maatregelvarianten en combinaties.
Ondersteunend instrument voor participatie Voor een aantal waterlichamen bleek de gestelde doelstelling onbereikbaar met de beschikbare maatregelen. Dat kan liggen aan een gebrek aan geschikte en betaalbare maatregelen, aan onrealistisch hoog gestelde doelen of aan onvolkomenheden in de kennisregels die de relatie tussen de maatregelen en hun effecten beschrijven. Nader onderzoek is in deze gevallen gewenst. De KRW-Verkenner bleek een belangrijk hulpmiddel in de discussie over mogelijke maatregelen. Het instrument hielp bij het betrekken van belanghebbenden bij het vinden van geschikte en aanvaardbare maatregelen voor het rivierbeheer in de nabije toekomst. Daarmee werd ook geĂŻllustreerd dat de Verkenner naast hulpmiddel voor inhoudelijke discussie ook een belangrijk instrument voor participatie vormt. Om de meest kosteneffectieve combinatie van maatregelen te vinden is de KWROptimizer ontwikkeld. Dit is een geheel nieuw instrument dat op basis van de door de Verkenner berekende effecten rechtstreeks in een fractie van een seconde die maatregelen indentificeert die samen tegen de laagste kosten de gestelde waterkwaliteitsdoelen kunnen realiseren.
Alexander Mueller (Arcadis) Marjolijn Haasnoot (WL|Delft Hydraulics) Nico van der Woude (vdwconsult)
H2O / 4 - 2007
25
Gevolgen warmer klimaat voor Zuidplaspolder De provincie Zuid-Holland is begonnen met een onderzoek naar de gevolgen van de wereldwijde opwarming voor de geplande woningbouw in de diepgelegen Zuidplaspolder bij Gouda.
D
eze polder geldt één van de diepste plekken van Nederland. Het is de bedoeling dat hier in de toekomst de wijk Westergouwe verrijst. Vanwege de diepe ligging heeft het Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard negatief geadviseerd over bouwen op deze locatie. Om eventuele wateroverlast tegen te gaan, is besloten om met innovatieve manieren van bouwen en veel ruimte voor waterberging de woonwijk in te richten. De provincie Zuid-Holland en de mensen achter het onderzoeksprogramma Klimaat voor Ruimte gaan nu bekijken wat een warmer klimaat voor gevolgen kan hebben voor de Zuidplaspolder. Waar nodig moeten maatregelen worden genomen om de geplande bebouwing klimaatbestendiger te maken. Het onderzoek bestaat uit drie fasen. In de eerste fase worden de langetermijneffecten van klimaatverandering vertaald naar risicokaarten voor Zuid-Holland en de Zuidplaspolder in het bijzonder. In de tweede fase worden oplossingen aangedragen om de polder klimaatbestendig te maken. Deze ideeën worden meegenomen in de al bestaande plannen voor de ontwikkeling. Hierbij wordt gedacht aan innovatief bouwen of maatregelen om de effecten van calamiteiten te beperken. Tijdens de derde fase bekijken de genoemde partijen tenslotte de (financiële) haalbaarheid van de voorgestelde maatregelen. Het onderzoek gaat een jaar duren.
Raad van State keurt plan voor Grensmaas goed De Raad van State heeft het groene licht gegeven voor het project Grensmaas. Daardoor kan begonnen worden met maatregelen die omwonenden beter moeten beschermen tegen hoogwater.
D
e uitvoering van het Grensmaasproject leidt tussen Maastricht en Roosteren (ruim 40 kilometer) tot een aanmerkelijk betere bescherming tegen
26
H2O / 4 - 2007
hoogwater en tot ruim 1.250 hectare nieuwe natuur. Het project wordt gefinancierd door de winning van zo’n 53 miljoen ton grind. De uitvoerder van grootste deel van het project, het Consortium Grensmaas, is ver gevorderd met de voorbereidingen. Zo heeft het consortium inmiddels de belangrijkste vergunningen. De daadwerkelijke start van de uitvoering staat gepland voor de tweede helft van dit jaar. In 2018 moet het gehele Grensmaasgebied tussen Maastricht en Roosteren op het afgesproken beschermingsniveau liggen. Naast het Consortium Grensmaas zal ook Rijkswaterstaat Maaswerken dit jaar beginnen met de uitvoering van haar werkzaamheden. Door de Maas bij Roosteren te verruimen, zal Roosteren in 2008 als eerste Grensmaasdorp beter beschermd zijn tegen hoog water.
Noodmaatregelen langs Maas in NoordBrabant nodig Bij extreem hoog water zijn noodmaatregelen bij de westelijke Maasdijk van Grave tot Overlangel nodig. Dat blijkt uit onderzoek van Waterschap Aa en Maas. Water kan onder de dijk doorsijpelen, waardoor deze verzwakt. In de loop van dit jaar onderzoekt het waterschap structurele maatregelen.
I
n geval van extreem hoog water heeft het waterschap afspraken gemaakt met aannemers om de dijken plaatselijk te verstevigen met vrachtwagenladingen zand. Ook wordt binnen de dijkring Keent grond gewonnen om de dijken te versterken. Omdat extreem hoge waterstanden al drie dagen van tevoren kunnen worden voorspeld, bestaat voldoende tijd om deze maatregelen uit te voeren. Eind 2005 bleek al uit de vijfjaarlijkse toetsing dat de dijken op een drietal plaatsen niet voldoen aan de wettelijke norm. Daarna zijn ongeveer 300 boringen uitgevoerd op en
nabij de dijken bij Grave-Reek en Keent. Uit analyses van de grondmonsters en berekeningen blijkt dat de dijken over een traject van vijf kilometer verzwakt zijn door ‘piping’, waarbij water onder de dijken doorsijpelt. De noodmaatregelen bieden soelaas bij waterstanden die eens in de honderd jaar optreden.
Samenwerking met NordrheinWestfalen gaat verder Het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en de provincie Gelderland hebben hun samenwerking met het Regierungsbezirk NordrheinWestfalen voor de komende vijf jaar officieel bekrachtigd. Dat gebeurde tijdens de vijfde hoogwaterconferentie op 8 februari in Arnhem. Nederland en Duitsland werken al tien jaar samen om de problemen met hoogwater in het grensgebied beter te kunnen aanpakken.
H
et was één van de laatste openbare optredens van staatssecretaris Melanie Schultz van Haegen. Zij benadrukte in haar bijdrage aan de drukbezochte bijeenkomst dat samenwerking noodzakelijk was en blijft. Schultz tekende de samenwerkingsovereenkomst samen met de minister van Milieu van Nordrhein-Westfalen, Eckhard Uhlenberg, en gedeputeerde Harry Keereweer. Laatstgenoemde gebruikte zijn tijd om te ageren tegen alle aandacht voor de veiligheid van de dijkringen in de Randstad. Ook bekritiseerde hij het Rijk die volgens hem te weinig geld vrijmaakt om alle dijken te kunnen laten voldoen aan de huidige veiligheidsnormen. Met de ondertekening van de overeenkomst werd ook het werkprogramma voor de periode tot 2012 bekrachtigd. Volgens Frans Verhoef, voorzitter van de werkgroep Hoogwater, wordt het nu mogelijk om de maatregelen aan beide zijden van de grens beter op elkaar af te stemmen. Het programma houdt ook enkele onderzoeken in, onder andere naar de risico’s die zich voordoen als een dijk toch zou bezwijken en land onder water verdwijnt én naar lokale beschermingsmaatregelen. In de komende jaren gaat de werkgroep Hoogwater ook de gevolgen van het warmer wordende klimaat verkennen én de effecten van planologische beslissingen op de afvoer van hoogwater. Op 22 april 2008 vindt een landsgrensoverschrijdende hoogwateroefening plaats. De betrokken bewoners willen daaraan meedoen, zo lieten zij in Arnhem weten. Tot nu toe is dat niet gebeurd en bleef het bij veel overleg over modellen en processen tussen de betrokken bestuurders. Het was bij deze vijfde Hoogwaterconferentie dat voor het eerst bewonersgroepen uit Gelderland en Nordrhein-Westfalen waren uitgenodigd om ook een bijdrage te leveren.
actualiteit Onderzoek naar nieuwe zuiveringsmethode Bewegend Bed Adsorptie Waterschap Groot Salland gaat met diverse partijen de zuiveringsmethode Bewegend Bed Adsorptie (BBA) onderzoeken. Hierbij worden verschillende stappen in het zuiveringsproces in één filter gecombineerd. Op 6 februari jl. werd de intentieverklaring voor het onderzoek getekend.
zandfiltratie en actief-kooladsorptie worden gecombineerd. De proef duurt ongeveer een jaar. SenterNovem steunt het project financieel via de subsidieregeling innoWATOR (innovatieve WAter Technologie Ontwikkelings Regeling). Als de resultaten van de nieuwe zuiveringstechniek positief uitvallen, komt er op de rioolwaterzuivering in Raalte een demonstratietest met een volledig operationele BBA-installatie.
Duitse waterschappen op werkbezoek in Limburg De Duitse waterschappen Niersverband, Linksniederrheinische Entwässwerungs-Genossenschaft, Wasserverband Eifel-Rur en Erftverband hebben 13 februari jl. samen met Waterschap Roer en Overmaas een werkbezoek gebracht aan hun collega’s in Limburg van Waterschap Peel en Maasvallei. Het doel van het bezoek was kennisuitwisseling en discussie over het waterbeheer aan beide zijden van de grens.
O
Dijkgraaf Sybe Schaap van Groot Salland zet symbolisch zijn naam op het bord met de deelnemende partijen in het onderzoek naar de nieuwe zuiveringstechniek waarmee afvalwater in de toekomst nog beter kan worden schoongemaakt.
B
BA is gebaseerd op het principe van continue zandfiltratie, waarbij in het zandbed adsorptiedeeltjes in tegenstroom met het afvalwater worden gebracht. Deze techniek kan mogelijk worden gebruikt om organische microverontreinigingen en zware metalen uit het water te verwijderen. Omdat ook nutriënten uit het afvalwater moeten worden verwijderd, is het wellicht mogelijk om verschillende zuiveringstechnieken te combineren. Het afvalwater zou dan in één zuiveringsstap aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water kunnen voldoen.
nderwerpen van gesprek waren elkaars taken, organisatie, financiën en de Kaderrichtlijn Water. De Nederlandse waterschappen waren onder de indruk van hoe de Duitsers omgaan met grondwater. Vanwege de bruinkoolwinning besteden de Duitse waterschappen hier namelijk veel zorg aan. De Nederlandse waterschappen bleken iets verder te zijn met de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water. Voorzitter Henk van Alderwegen van Peel en Maasvallei toonde zich na afloop tevreden over de bijeenkomst. Hij hoopt dat het werkbezoek leidt tot verdere samenwerking De voorzitters van de waterschappen: v.l.n.r. de heer Schrijen (Waterschap Roer en Overmaas), de heer Firk (Wasserverband Eifel-Rur), de heer Melsa (Niersverband), de heer Van Alderwegen (Waterschap Peel en Maasvallei), de heer Brandt (Linksniederrheinische Entwässwerungs-Genossenschaft) en de heer Lindner (Erftverband).
tussen de organisaties. Van Alderwegen vindt de aanpak van de Duitse en Nederlandse waterschappen goed op elkaar aansluiten. Samenwerking lijkt hem ook makkelijker met de Duitsers dan met de Belgen, omdat in België de watertaken anders georganiseerd zijn. De waterschappen hebben afgesproken elkaar twee keer per jaar te ontmoeten om te praten over Europese waterzaken en hoe zij daarin kunnen samenwerken.
Meer tijd voor besluit over toekomst PWN Het is nog te vroeg om een besluit te nemen over de toekomst van het drinkwaterbedrijf PWN. Dat concluderen Gedeputeerde Staten op basis van een quick scan van de TU Delft. De provincie Noord-Holland en PWN gaan nader onderzoek verrichten naar de verschillende toekomstscenario’s.
A
an de basis van de quick scan ligt een verschil van inzicht over de toekomst van PWN ten grondslag. Het drinkwaterbedrijf zelf wil graag eerst fuseren met de collega’s van Duinwaterbedrijf Zuid-Holland en Oasen, terwijl de enige aandeelhouder van PWN, de provincie NoordHolland, wil dat de optie voor de vorming van een waterketenbedrijf met Waternet wordt onderzocht (zie H2O nummer 2, pagina 4). De provincie heeft een quick scan door de TU Delft laten uitvoeren om duidelijkheid te krijgen welke optie de meeste voordelen biedt. Uit dat onderzoek blijkt dat binnen de betrokken partijen een aanzienlijk verschil van inzicht bestaat over de te verwachten voordelen. Zo wordt verschillend gedacht over de synergie die bij de vorming van een waterketenbedrijf is te verwachten, de belangen van burgers bij een eventuele fusie, het draagvlak bij gemeenten (die hun rioleringstaak zouden moeten overdragen) en de bestuurlijke en organisatorische complexiteit. Omdat nog teveel zaken onduidelijk zijn, adviseert de TU Delft de provincie en PWN om gezamenlijk verder onderzoek te verrichten. Zowel de provincie als de Raad van Commissarissen van PWN zijn bereid samen een (vervolg)onderzoek te beginnen. Intussen gaan de drinkwaterbedrijven PWN, DZH en Oasen door met het opstellen van een intentieverklaring voor een fusie.
Het onderzoek wordt uitgevoerd door Waterschap Groot Salland, het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, Paques, TNO, Witteveen+Bos en STOWA. De technologie is oorspronkelijk door TNO ontwikkeld en samen met Paques op laboratoriumschaal getest. Op de rwzi Horstermeer wordt een pilotinstallatie gebouwd waarin
H2O / 4 - 2007
27
Cursussen in de komende maanden Dit voorjaar vinden weer diverse cursussen plaats die interessant kunnen zijn voor waterbeheerders in Nederland. Onderstaand overzicht is zeker niet volledig, maar geeft wel een beeld van hetgeen aangeboden wordt.
Waterslag Voor de twaalfde keer geeft WL|Delft Hydraulics de cursus Waterslag, waarin het dynamisch gedrag van vloeistoffen in leidingsystemen wordt behandeld. De cursus geeft inzicht in het hydraulisch gedrag van leidingsystemen. Daarbij is kennis van de hydraulische eigenschappen van pompen, kleppen, terugslagkleppen en leidingen onontbeerlijk. Na afloop van de cursus kan de deelnemer eenvoudige waterslagberekeningen maken en mogelijke waterslagvoorzieningen en/of procedures beoordelen. De cursus bestaat uit twee los van elkaar te volgen delen. De eerste twee dagen (14 en 15 maart) bestaan uit presentaties en oefeningen van de theorie. Op de derde dag (16 maart) leren de deelnemers te werken met het simulatieprogramma WANDA en kunnen ze vragen stellen over (eigen) modelsystemen. De cursus wordt gegeven in Delft. De kosten voor de hele driedaagse cursus bedragen 1.495 euro of 195 euro voor alleen de workshop of 1.175 euro voor de tweedaagse cursus. Voor meer informatie: Simon de Kleermaker (015) 285 88 57.
Afkoppelen en IBA-beheer en -beleid Debets B.V. geeft in maart en april twee workshops: ‘Afkoppelen in de praktijk’ en ‘Beleid voor het beheer en het handhaven van IBA-systemen’. De workshop over afkoppelen vindt plaats op 22 maart. Dan komen praktische voorbeelden aan bod van de betekenis van afkoppelen en de bijdrage van het afkoppelplan en de -kansenkaart aan efficiënt afkoppelen. Op 26 april wordt alles over de aanpak van de laatste saneringen en over de taakverdeling rond het beheer, onderhoud en en de handhaving van IBA-systemen in het ongerioleerde gebied verteld.
Op 20 maart wordt de gevorderdencursus ‘Damwanden ontwerpen met MSheet volgens CUR 166’ gegeven. Hierin krijgen de deelnemers al doende ervaring met MSheet. Na de cursus kan de deelnemer de systematiek effectief toepassen voor praktische problemen. De cursus is specifiek bedoeld voor gevorderden. Het aantal deelnemers is beperkt tot 15. De modellering van bronbemalingen wordt op 25 september behandeld. Deze cursus gaat in op bemaling bij het slaan van een bouwput in relatie tot de omgeving. Niet alleen verlaging van de grondwaterstand speelt een rol, maar ook de zetting. Daarom is inzicht in de effecten van bemaling vereist. Hiertoe is het rekenprogramma MWell ontwikkeld. De cursist krijgt inzicht in de geohydrologische en geotechnische berekeningen voor bronbemalingen en leert gebruik te maken van het programma. Op 28 september wordt de basiscursus ‘Damwanden ontwerpen met MSheet volgens CUR 166’ gegeven. Deze cursus is ontwikkeld om de deelnemers snel en efficiënt te leren werken met het programma MSheet. Verder is er aandacht voor de verschillende modelleringsaspecten die van belang zijn bij het ontwerp van damwandconstructies. Informatie en praktijkoefeningen wisselen elkaar af (deze cursus gaat vooraf aan de gevorderdencursus, zie hierboven). De basiscursus ‘Ontwerpen van grondlichamen’ staat voor 9 oktober op het programma. Deze cursus spitst zich toe op de programma’s MSettle en MStab. Met MSettle kunnen zettingen van de ondergrond in het één- , twee- en driedimensionale vlak worden bepaald. Met MStab kan de stabiliteit in het tweedimensionale vlak worden berekend. Daardoor kan de cursist na afloop van deze cursus grondlichamen zoals dijken ontwerpen en de stabiliteit bepalen. Al deze cursussen worden in Delft gegeven. De kosten bedragen 525 euro per cursus, maar docenten aan onderwijsinstellingen krijgen 50 procent korting. Meer informatie is te krijgen bij Carla van den Kieboom of Wendy Boerhave: (015) 269 38 44.
Waterbodems in de praktijk Beide workshops kosten 295 euro en vinden plaats in Amersfoort. Voor meer informatie: mevr. T. Hepping (050) 360 45 55.
Delft GeoSystems Delft GeoSystems geeft dit jaar samen met Delft GeoAcademy een aantal cursussen en workshops die betrekking hebben op de watersector.
28
H2O / 4 - 2007
Op 1 januari jl. werd het nieuwe Besluit Bodemkwaliteit van kracht. Hierin is de Europese regelgeving verwerkt en de wens van het kabinet om het achterstallige baggerwerk in te halen. Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid en ingenieursbureau Tauw geven op 19 en 26 april de tweedaagse cursus Waterbodems in de praktijk. Tijdens de cursus komen de volgende onderwerpen aan bod: de relatie van
waterbodems tot het nieuwe Besluit Bodemkwaliteit, de KRW, de Waterwet en andere wetgeving, de do’s en dont’s van het waterbodemonderzoek, voor- en nadelen van nieuwe meettechnieken en de bijbehorende kosten, innovatieve baggertechnieken en de kosteneffectiviteit van verwerkingsmethoden. Aan de hand van praktijkvoorbeelden krijgt de cursist inzicht in de waterbodemproblemen. Daarnaast bestaat de mogelijkheid vragen uit de dagelijkse praktijk aan de docenten voor te leggen. Daarmee is de cursus geschikt voor iedereen die betrokken is bij waterbodems. Deelname aan de cursus kost 1.499 euro. De cursus vindt plaats in Kaatsheuvel. Voor meer informatie: (040) 297 49 80.
Legionellapreventie In april en mei geeft kennisinstituut ISSO regionale instructiebijeenkomsten over de legionellapreventie ten aanzien van leidingwater en de nieuwe voorschriften met betrekking tot sanitaire installaties. Tijdens de bijeenkomsten komen alle nieuwe voorschriften en hulpmiddelen om Legionella in collectieve leidinginstallaties te voorkomen aan bod, zodat deelnemers deze in de praktijk kunnen toepassen. De instructies vinden plaats op 24 april in Eindhoven, 3 mei in Rotterdam, 8 mei in Zwolle, 15 mei in Heiloo en 22 mei in Bunnik. De deelnameprijs bedraagt 475 euro. Voor meer informatie: (010) 206 59 69 of www.isso.nl.
Bestemmingsplannen in de praktijk De nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening heeft gevolgen voor het opstellen van bestemmingsplannen. Elsevier Congressen geeft samen met SAB Adviseurs in de ruimtelijke ordening de tweedaagse cursus ‘Bestemmingsplannen in de praktijk’, waarop deze veranderingen, maar ook alledaagse problemen aan de orde komen. In deze cursus, die op 15 en 22 mei in Maarssen plaatsvindt, wordt eerst een kader op nationaal niveau geschetst. Daarna komt het op detailniveau uitwerken van de plannen aan de orde. Ook doet de cursist ervaring op door in een praktijkvoorbeeld zelf een bestemmingsplan uit te werken. Hierdoor kan de deelnemer zich beter inleven in de plannenmaker, waardoor tijdig problemen worden voorkomen en ruimte behouden blijft als het plan voltooid is. De deelnamekosten bedragen 1.499 euro per persoon. Voor meer informatie: (070) 441 57 95.
informatie / recensie The MBR book ‘The MBR book - Principles and Applications of Membrane Bioreactors in Water and Waste-Water Treatment’ is een nieuw boek over membraanbioreactoren van de hand van professor Simon Judd. Het geeft een bijna compleet overzicht van de theoretische en praktische kennis die op dit moment beschikbaar is. Het eerste deel van het boek kent een wetenschappelijke inslag, het tweede deel gaat in op ontwerpaspecten en beschrijft een groot aantal casussen.
M
embraanbioreactoren staan al geruime tijd in de belangstelling van de (internationale) afvalwaterwereld. De combinatie van lowtech biologische zuiveringsprocessen en hightech membranen is aansprekend. De twee belangrijkste drijfveren voor het toepassen van MBR zijn op dit moment de kwaliteitsverbetering van het gezuiverde water en het kleinere ruimtegebruik ten opzichte van conventionele actiefslibsystemen. Daarnaast is MBR, toegepast als hybride systeem, uitermate geschikt voor het opwaarderen van bestaande installaties. Door het bijschakelen van membranen kan elke gewenste capaciteitsvergroting gerealiseerd worden met behoud van de bestaande installatie.
membraanfabrikanten en eindgebruikers. Zoals de titel al aangeeft, is het boek bedoeld als hét naslagwerk voor iedereen die iets over MBR wil weten. Een belangrijk deel (ruim 100 pagina’s) is gewijd aan een zeer uitgebreide uiteenzetting van de grondbeginselen van de MBR-technologie. In dit hoofdstuk staat tevens een vrijwel complete literatuurstudie van de relevante wetenschappelijke literatuur. Veel aandacht wordt besteed aan de stand van zaken betreffende de studie van membraanvervuiling. De indruk die deze inventarisatie achterlaat, is dat het proces van membraanvervuiling in MBR niet simpelweg te vangen is in één model en dat het om een samenspel van meerdere processen gaat.
‘The MBR book’ is een vervolg op het in 1999 verschenen boek ‘Membrane bioreactors for wastewater treatment’, waarvan Judd co-auteur was. Judd is hoofd van het Centre for Water Science aan de Cranfield University in Engeland. Hij is al bijna 15 jaar betrokken bij de MBR-onderzoeksprogramma’s van deze universiteit. Sinds 2003 is hij professor in de membraantechnologie. De ontwikkelingen sinds 1999 verliepen erg snel. Een nieuw boek was dan ook op zijn plaats. Het is samengesteld met hulp van MBR-onderzoekers en -deskundigen van over de hele wereld,
Dit idee wordt bevestigd door de opzet van het volgende hoofdstuk over het ontwerp van een membraanbioreactor. Daarin komen de ontwerpgrondslagen van een aantal pilotinstallaties aan bod, waaronder die op de rwzi Beverwijk. Terecht wordt opgemerkt dat het bijna onmogelijk is om generaliserend te spreken over hét ontwerp van een MBR. De aanpak om veel praktijkcasussen te behandelen, is daarom een goede keus. Dit hoofdstuk bevat daarnaast veel waardevolle informatie over de operationele aspecten van de besproken MBR-installaties.
Een groep jonge, gepromoveerde watertechnologen geeft elke maand in dit vaktijdschrift een kritisch oordeel over internationale vakliteratuur op het gebied van water. De recensenten zijn Jelle Roorda, Arjen van Nieuwenhuijzen, Bas Meijer, Adriaan Mels, Herman Evenblij, Jeroen Langeveld, Jasper Verberk en Merle de Kreuk. Ieder van hen beoordeelt voor zijn eigen specialisme recent gepubliceerde literatuur inhoudelijk en bekijkt in hoeverre de stof toepasbaar is in de Nederlandse situatie. Drink-, afval- en proceswater, riolering, waterkwaliteitsbeheer en hydrologie komen afwisselend aan bod.
Het hoofdstuk sluit af met voorbeelden van ontwerpberekeningen van MBR’s. Het hoofdstuk ‘Commercial Technologies’ geeft een omvattend overzicht van alle systemen die op dit moment beschikbaar zijn. Een goed leesbaar hoofdstuk met veel foto’s en verhelderende figuren. Het laatste hoofdstuk geeft van bijna alle besproken systemen een casestudie. Helaas is de diepgang niet bij alle casussen even groot; bij sommige blijft de bespreking erg summier. Wellicht speelt hierin mee dat de meeste informatie aangeleverd is door de membraanleveranciers en slechts in een paar gevallen door bijvoorbeeld de eindgebruiker. Het zij de auteur vergeven dat hij de topografie van Nederland niet volledig correct weergeeft: Heenvliet wordt verondersteld in België te liggen, terwijl Aachen in Nederland geplaatst wordt.
Eindoordeel ‘The MBR book’ is een erg nuttig naslagwerk met name voor de technologisch geïnteresseerde lezer en maakt zijn aspiraties grotendeels waar. In het boek is een enorme hoeveelheid informatie en kennis samengebracht op een toegankelijke en overzichtelijke manier. Alle aspecten van MBR-technologie komen aan bod in een prettig leesbare vorm. Door veel praktijkinformatie te presenteren, heeft het boek een hoge relevantie. Er is veel aandacht besteed aan het grafisch presenteren van de verzamelde informatie, wat soms tot verrassende inzichten leidt. Het is wel de vraag hoe lang het boek houdbaar is. Juist door het presenteren van zoveel installaties, zal met de huidige ontwikkelingen veel van de informatie binnen afzienbare tijd achterhaald zijn. Niet aarzelen dus, maar meteen aanschaffen dit boek! Herman Evenblij (Witteveen+Bos) ’The MBR Book - Principles and Applications of Membrane Bioreactors in Water and Wastewater Treatment’ van Simon Judd is een uitgave van Elsevier. (ISBN-13: 978-1-85617-481-7, ISBN-10:1-85617-481-6). Prijs: 142 euro.
H2O / 4 - 2007
29
verenigingsnieuws Vooraankondigingen
WATERCOLUMN
De eerste coalitiestap is... Op een drietal punten richtte VEWIN begin januari een brief aan de informateurs in Beetsterzwaag: water & klimaat, water & volksgezondheid én water & millenniumdoelen. Het nieuwe kabinet antwoordde luttele weken later met doeltreffende passages in het coalitieakkoord. Klip en klare antwoorden waaruit duidelijk wordt dat drinkwater in de komende jaren hoog op de politieke agenda staat. Het eerste punt van VEWIN betrof de klimaatverandering, die veel extra inspanningen zal vergen van de Nederlandse drinkwaterbedrijven. Extra investeringen zijn in het stroomgebied van Rijn en Maas dringend noodzakelijk, zowel wat monitoring van activiteiten betreft als op het gebied van zuiveringsinstallaties. Het regeerakkoord stelt terzake: “Klimaatveranderingen, een stijgend energieverbruik, vervuiling, watertekorten en voedselschaarste roepen tal van vragen op. Om die reden zal het watermanagement in ons land opnieuw bezien worden in het licht van klimaatverandering.” Naast deze inspanningsbelofte maakt de coalitie ook nog eens 150 miljoen euro extra vrij voor investeringen in water en kust.
Agenda Onderstaand vindt u de gezamenlijke agenda van NVA en KVWN van vergaderingen, congressen en andere bijeenkomsten. Informatie voor deze agenda kan worden aangeleverd bij het KVWN/NVAbureau: (070) 414 47 78. 12 april
themamiddag over waterberging 20 april
Young Professionals Day - Jongerenplatform Den Haag 1 juni
NVA-dag / Klaarmeesterdag met als thema: Zeeland leeft op/van/aan/met/in/het water! Middelburg
7 juni Het regeerakkoord besteedt voorts ruim aandacht aan volksgezondheid, een tweede aandachtspunt in de brief van VEWIN. De coalitiepartners ondersteunen een gezonde leefstijl, want zo zeggen zij, “voorkomen is beter dan genezen.” Stimuleren van goedkoop en gezond drinkwater past uitstekend binnen dit beleid. Dit jaar staat voor de drinkwatersector niet voor niets in het teken van bewegen en laagcalorisch water drinken. De laatste VEWIN-wens ging over de millenniumdoelen: de dreigende achterstand bij het aansluiten van 1,1 miljard mensen in ontwikkelingslanden op drinkwater. Met name de ORET-faciliteit moet verruimd worden. VEWIN leest in dat opzicht met genoegen in het regeerakkoord dat met publieke en private partners een strategie wordt ontwikkeld om de achterstanden met betrekking tot de verwezenlijking van de millenniumdoelen te verkleinen. Daartoe wordt ook het budget voor ontwikkelingssamenwerking verhoogd. De eerste daden van Balkenende IV stemmen niet verkeerd. Er blijft nog genoeg te wensen over, maar het kabinet maakt een vlotte waterstart. En... zo’n eerste klap blijft nog altoos die goede, oude daalder waard. Theo Schmitz (VEWIN)
30
H2O / 4 - 2007
symposium van de programmagroep Waterketen over afkoppelen in optimalisatiestudies 14-16 juni
Benelux Waterdagen Maastricht
Programmagroep 9 (Waterketen) verzorgt op 7 juni een middagsymposium over afkoppelen in optimalisatiestudies. Is afkoppelen van verhard oppervlak duurzaam en doelmatig? Daarover verschillen de meningen. Waar iedereen het over eens lijkt te zijn, is dat het veel geld kost. Tijdens de bijeenkomst wordt gezocht naar mogelijkheden om in een optimalisatiestudie van een afvalwatersysteem (OAS) meer inzicht te geven in dit vraagstuk. Vragen die aan bod komen, zijn onder andere: Wat zijn de ervaringen met afkoppelen uit reeds uitgevoerde OAS-studies? Welke nieuwe ontwikkelingen zijn er op dit gebied? Hoe breed moet je een OAS uitvoeren om een compleet beeld te krijgen over de zin en onzin van afkoppelen? De nieuwe contactgroep Internationaal wil een vliegende start maken met een symposium in het Tropenmuseum in Amsterdam. De exacte datum is nog niet bekend, maar het wordt ergens in mei of juni. De contactgroep van NVA en KVWN denkt dat aan de effectiviteit van internationale samenwerking kan worden bijgedragen wanneer collega’s naast hun technische kennis over kennis beschikken over het verenigen van belangen en het overbruggen van verschillen in het regelen van projecten en werkwijzen in diverse landen. Het symposium met de titel ‘Intercultureel watermanagement’ kan hierin wellicht meer inzicht geven. Doel van het symposium is cultuur op de internationale wateragenda te plaatsen en netwerkvorming onder collega’s om praktijkervaringen en kennis uit te wisselen. Tijdens het symposium is er ruimte voor ervaringen uit de praktijk.
9-12 oktober
zesde IWA-congres over duurzaam waterhergebruik Antwerpen 30 november
Hét WaterSymposium (najaarsvergadering KVWN/NVA)
Adreswijzigingen en opzeggingen Leden van de NVA en KVWN die via hun lidmaatschap een abonnement op H2O hebben, moeten adreswijzigingen en opzeggingen doorgeven aan het Bureau KVWN/NVA in Rijswijk, liefst per fax (070): 414 44 20 of e-mail en NIET bij de abonnementenafdeling van uitgeverij Nijgh in Schiedam. Het lidmaatschap van NVA of KVWN houdt automatisch een abonnement op H2O in. Dat abonnement loopt evenals het lidmaatschap per kalenderjaar.
Young Professionals Day in teken van verzilting Voor de vierde maal houdt het jongerenplatform van NVA en KVWN de Young Professionals Day en wel op vrijdag 20 april in de Haagse Hogeschool in Den Haag. Het thema dit jaar is: verzilting. De bijeenkomst begint om 12.00 uur en duurt tot 18.00 uur. Het inhoudelijke programma bestaat uit bijdragen over alle problemen die met verzilting te maken hebben en de mogelijke oplossingen hiervoor. Tegelijkertijd is er een bedrijvenmarkt voor firma’s en instanties die zich willen presenteren aan een jong publiek van studenten in de laatste fase van hun studie en jonge, reeds werkzame waterprofessionals. Voor vragen of aanmelding kan contact opgenomen worden met het Bureau KVWN/NVA: (070) 414 47 78.
verenigingsnieuws
Bindendverklaring beoordelingsrichtlijn Met ingang van de datum van deze publicatie is voor de verlening van het Kiwakeur bindend verklaard de beoordelingsrichtlijn: •
BRL-K 658/05 ‘douchekoppen en handdouches voor sanitaire kranen volgens EN 1112.
Deze beoordelingsrichtlijn kan besteld worden per fax t.a.v. mevrouw J. Bakker (070) 414 44 22 of telefonisch: (070) 414 44 75.
Nieuwe leveringsvoorwaarden Kiwa Water Research Kiwa Water Research in Nieuwegein heeft de algemene voorwaarden voor het uitvoeren van opdrachten (AVOK 2004) gewijzigd en nieuwe inkoopvoorwaarden opgesteld. Vanaf heden gelden de AVOKWR 2007 en de IKWR 2007. Beide liggen ter inzage bij de Kamer van Koophandel in Utrecht. Ze zijn ook te vinden op internet (www.kiwawaterresearch. eu). Op verzoek stuurt Kiwa ze u toe. De contactpersoon heet M. Henst.
De vijf kernpunten in het nieuwe WHOdocument zijn: • Voeding is de belangrijkste bron van zowel calcium als magnesium. Voor drinkwater zijn geen kwantitatieve richtlijnen voor calcium en magnesium voorgesteld; • Epidemiologisch onderzoek toont aan dat er geen relatie blijkt te zijn tussen de totale hardheid van drinkwater en harten vaatziekten of een acuut hartinfarct. Hetzelfde geldt voor calcium in drinkwater. Ook kon geen relatie worden aangetoond tussen magnesium in drinkwater en een acuut hartinfarct. Enkele onderzoeken tonen echter wél een relatie aan tussen overlijden aan hart- en vaatziekten en magnesium in drinkwater; • Conditioneren van drinkwater, inclusief centrale ontharding en stabilisatie, is opgenomen als maatregel met positieve effecten op gezondheid, milieu en acceptatie door consumenten. Dat conditioneren voordelen voor gezondheid en milieu heeft, was voorheen een onbelicht aspect in de WHO-discussie; • Bij een ontoereikende inname van calcium en magnesium via voeding verdient een regionale of lokale aanpak de voorkeur vanwege de grote verschillen tussen landen. Ethische aspecten van toevoegingen aan drinkwater om medische redenen ontbreken in het WHO-document
•
(vergelijk de discussie over fluoridering van drinkwater om gezondheidskundige redenen); Het document noemt een aantal kennislacunes en aanbevelingen voor onderzoek. Daaraan dient de komende tijd aandacht besteed te worden;
De ad-hocwerkgroep met vertegenwoordigers van Waternet, Vitens, Brabant Water, Kiwa Water Research en VEWIN bereidt momenteel een standpunt voor als reactie op het WHO-document. Via de stuurgroep Drinkwaterkwaliteit en de algemene ledenvergadering van VEWIN zal het standpunt in maart onder de aandacht van de WHO gebracht worden. Ook Eureau, de Europese koepelorganisatie van drinkwater- en afvalwaterbedrijven, bereidt op initiatief van Nederland een standpunt voor. Na het accorderen van het Nederlands standpunt door de algemene ledenvergadering van VEWIN zal de ad-hocwerkgroep binnenkort in H2O een (voorlopig) afsluitend artikel over dit onderwerp publiceren. Margreet Mons (Kiwa Water Research) Martijn Groenendijk (Brabant Water) Jan Peter van der Hoek (Waternet) Maarten Nederlof (Vitens) Caroline van de Veerdonk (VEWIN)
De onthardingsreactor van Oasen in Bergambacht, die momenteel in werking wordt gesteld.
Reactie op WHO-discussie over ontharding/ontzouting De Nederlandse drinkwatersector kijkt tevreden terug op de wetenschappelijke conferentie van de VN-wereldgezondheidsorganisatie WHO en de aansluitende ‘expert meeting’ in april 2006 in de Verenigde Staten. Doel van de WHO was duidelijkheid te krijgen over de gezondheidseffecten van drinkwater waarvan de mineralensamenstelling is gewijzigd door ontharding of ontzouting. Ook diende te worden nagegaan of een kwantitatieve aanbeveling voor hardheid in een eerstvolgende revisie van de WHO Guidelines for Drinking Water Quality (2008) nodig is. Eind 2006 verscheen het eindproduct van de WHO ‘expert meeting’ in de vorm van een ‘consensus document’ (zie www.vewin. nl/drinkwaterkwaliteit of www.kiwawaterresearch.eu). De hoofdlijnen uit dit document zullen meegenomen worden bij het opstellen van de vierde editie van de WHO Guidelines for Drinking Water Quality (2008).
H2O / 4 - 2007
31
platform
Hans van der Goes, Van der Goes & Groot* Bart Specken, Waternet
Rode lijstsoorten handhaven zich alleen in natuurgebieden Uit een vergelijking van een groot aantal kritische water- en oeverplanten uit de periode 1975-1986 met de periode 1994-2004 komt naar voren dat deze soorten grotendeels zijn verdwenen uit de gebieden met overwegend agrarisch gebruik en stabiel zijn of toenemen in gebieden die vallen onder natuurbeherende organisaties. De oorzaken van deze tendens dient te worden gezocht in de intensivering van de landbouw, waarbij gedacht moet worden aan verbeterde drooglegging, strakker peilregime, intensiever grondgebruik en slootbeheer en eutrofiëring van het polderwater door afspoeling van het land.
O
ndanks de vele maatregelen die genomen zijn om de waterkwaliteit de laatste jaren te verbeteren, lijkt het niet mogelijk om de achteruitgang van de natuurwaarden, gemeten aan de hand van het voorkomen van kritische water- en oeverplanten, buiten de natuurgebieden te stoppen. Voor rode lijstsoorten geldt zelfs dat ook in de natuurgebieden geen vooruitgang is waar te nemen. Hierdoor komen de leefgebieden met deze bijzondere soorten steeds meer geïsoleerd te liggen en zal rekolonisatie zeer
moeilijk op gang komen. Zeker ook met het oog op de Europese Kaderrichtlijn Water zullen maatregelen moeten worden getroffen die ingrijpen op de inrichting van oevers en het beheer van water- en oevervegetaties. Stedelijke uitbreiding, veranderde waterkwaliteit en ontwikkelingen in natuurbeheer en de agrarische sector zorgen voor een voortdurende verandering in de verspreiding van plantensoorten. Diverse instanties hebben in de laatste 30 jaar gebieden op
flora geïnventariseerd. Om een beeld te krijgen van de ontwikkeling van de natuurwaarden, is in opdracht van Waternet een vergelijking gemaakt van de inventarisatiegegevens uit verschillende perioden. Van het beheergebied van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht zijn relatief veel gegevens beschikbaar. Voor deze vergelijking zijn alleen water- en oeverplanten in beschouwing genomen. Het doel van de vergelijking is om een beeld te krijgen van de ontwikkeling van
Tabel 1. Alle geselecteerde soorten in dit onderzoek per categorie.
Rode lijst-soorten
Apium inundatum Baldellia ranunculoides subsp. ranunculoides Carex diandra Carex lasiocarpa Cladium mariscus Comarum palustre Eleogiton fluitans Elodea canadensis Epilobium palustre Euphorbia palustris Hypericum elodes Leersia oryzoides Littorella uniflora Menyanthes trifoliata Pedicularis palustris Potamogeton acutifolius Potamogeton compressus Potamogeton obtusifolius Sparganium natans Stratiotes aloides Utricularia minor
Kritische soorten
Ondergedoken moerasscherm Stijve moerasweegbree
Alisma gramineum Calla palustris
Smalle waterweegbree Slangenwortel
Ronde zegge Draadzegge Galigaan Wateraardbei Vlottende bies Brede waterpest Moerasbasterdwederik Moeraswolfsmelk Moerashertshooi Rijstgras Oeverkruid Waterdrieblad Moeraskartelblad Spits fonteinkruid Plat fonteinkruid Stomp fonteinkruid Kleinste egelskop Krabbenscheer Klein blaasjeskruid
Carex rostrata Fontinalis antipyretica Groenlandia densa Hottonia palustris Myriophyllum verticilatum Najas marina Potamogeton alpinus Potamogeton berchtoldii Potamogeton mucronatus Potamogeton polygonifolius Ranunculus aquatilis Ranunculus lingua Sparganium emersum Veronica scutellata
Snavelzegge Bronkruid Paarbladig fonteinkruid Waterviolier Kransvederkruid Groot nimfkruid Rossig fonteinkruid Klein fonteinkruid Puntig fonteinkruid Duizendknoopfonteinkruid Fijne waterranonkel Grote boterbloem Kleine egelskop Schildereprijs
H2O / 4 - 2007
33
plantensoorten in het gebied. Aan de hand hiervan is getracht de belangrijkste oorzaken te achterhalen. Wanneer deze oorzaken bekend zijn, kan gerichter worden ingezet op behoud van natuurwaarden en daarmee op de realisatie van de KRW-doelstellingen. Het totale gebied is in enkele grotere delen verdeeld, die zowel wat karakter als beheer betreft vrij sterk verschillen (afbeelding 1). Deelgebied I omvat de zandgronden van het Gooi. Hier komen relatief weinig sloten voor. Deelgebied II omvat de strook met het Naardermeer en de Ankeveensche en Loosdrechtse Plassen. Een groot deel van dit gebied is natuurreservaat. Dit geldt ook voor de Vinkeveensche Plassen in gebied VI. Deelgebied III is voor een groot deel in agrarisch gebruik. Ditzelfde geldt voor deelgebied IV. Deelgebied V omvat de stad Amsterdam en is grotendeels bebouwd. Uit de deelgebieden I en V zijn weinig gegevens verzameld. Plantensoorten reageren op de milieuomstandigheden waarin ze voorkomen. Er zijn soorten die relatief ongevoelig zijn voor veranderingen en soorten die juist heel gevoelig zijn. Om veranderingen in milieuomstandigheden goed te kunnen waarnemen, zijn de meest gevoelige soorten goede indicatoren. De soorten zijn verdeeld over twee categorieën. Hierin staan alleen soorten, die in het gebied zijn aangetroffen: rode lijstsoorten en kritische soorten. Om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen van de verspreiding van de soorten zijn diverse databestanden samengevoegd. We kregen de beschikking over de volgende bestanden: de vlakdekkende gegevens van de provincies Noord-Holland en Utrecht en de opnamegegevens van diverse monitorprojecten van de provincie Noord-Holland en Waternet (uit 2003 en 2004). De beschikbare inventarisaties van het hele gebied omvatten meerdere jaren. Een vergelijking tussen twee jaren over het hele beheergebied van Amstel, Gooi en Vecht is niet mogelijk, omdat per jaar slechts een deel van het totale gebied onderzocht is. Wel is het mogelijk langere tijdvakken met elkaar te vergelijken. In dit onderzoek is gekozen voor perioden van circa tien jaar. Bij de provincies zijn enkele karteerronden geweest, waarin telkens het gebied grotendeels vlakdekkend is onderzocht. Over de periode 1987-1995 blijken de gegevens in het centrale deel van het gebied te onvolledig te zijn om een zinvolle vergelijking te kunnen maken. Daarom was het alleen mogelijk de eerste met de laatste periode te vergelijken: periode 1 - 1975 t/m 1986 en periode 2 - 1994 t/m 2004. De gegevens van de verschillende databestanden zijn herleid tot de presentie (aan- of afwezigheid) van elke soort per periode en per kilometerhok. Het aantal soorten per categorie dat in elk hok aanwezig is, is opgeteld over de hele periode. Uit de vergelijking van de resultaten per periode kan geconstateerd worden of het aantal soorten uit een categorie en in een bepaald
34
H2O / 4 - 2007
Afb. 1. Ligging van het plangebied.
kilometerhok vooruit of achteruit is gegaan of gelijk is gebleven.
Resultaten De lichtgrijs gekleurde kilometerhokken in de afbeeldingen zijn niet onderzocht. In de donkergrijs gekleurde hokken zijn geen soorten uit de betreffende categorie waargenomen. In de tabellen is per gebied het gemiddeld aantal soorten per kilometerhok per periode aangegeven. Rode lijstsoorten
Bij de vergelijking van de rode lijstsoorten in de twee perioden vallen enkele verschillen duidelijk in het oog. In de agrarische polders (deelgebieden III en IV) worden in de tweede periode veel minder rode lijstsoorten aangetroffen dan in de eerste periode. De kilometerhokken waarin het aantal rode lijstsoorten gelijk blijft, lijken vooral te liggen in het plassengebied, waarin ook de grotere natuurgebieden liggen. In het Naardermeer en de Laegies Kamp nemen de aantallen toe. Bij de vergelijking van enkele aparte soorten uit deze categorie uit beide perioden kan het volgende worden opgemerkt: • De verspreiding van de (oever)soorten Carex diandra, Carex lasiocarpa, Cladium mariscus en Pedicularis palustris is redelijk stabiel; • Elodea canadensis, Epilobium palustre, Potamogeton compressus, Potamogeton obtusifolius en Comarum palustre gaan achteruit; • Bij Stratiotes aloides is de afname zeer sterk; • Er zijn geen soorten aan te wijzen die met zekerheid vooruit zijn gegaan (zie discussie). Overige kritische soorten
In deze categorie zitten de overige soorten, die in vergelijking met algemene soorten, meer eisen aan de milieuomstandigheden
stellen. In het westelijk poldergebied is sprake van een achteruitgang en dan met name rond Mijdrecht, Wilnis en Noordeinde. In Botshol en het Vechtplassengebied neemt het aantal soorten per kilometerhok sterk toe. Bij een vergelijking van de afzonderlijke soorten in de eerste en de tweede periode kunnen we de volgende indeling maken: • Een toename van Najas marina is te constateren. Dit komt overeen met wat al eerder van deze soort bekend was; • Stabiel beschouwen we de volgende soorten: Alisma gramineum, Carex rostrata, Fontinalis antipyretica (mogelijk wel een toename in de Vinkeveensche Plassen), Groenlandia densa, Sparganium emersum en Veronica scutellata; • Een afname vertonen de volgende soorten: Hottonia palustris, Myriophyllum verticillatum (in de agrarisch polders in het westen), Potamogeton berchtoldii (twijfel over de zekerheid van de determinaties in eerste ronde) en Potamogeton mucronatus. Uit de afbeeldingen 2 t/m 5 is duidelijk af te leiden of een bepaalde categorie van soorten in de afgelopen 30 jaar is toe- of afgenomen. Met enkele aspecten moet rekening worden gehouden. De belangrijkste zijn: • Een bekend fenomeen bij inventarisaties is dat elke herhaling beïnvloed wordt door de vorige inventarisatie. Bij de eerste inventarisatieronde gaat men onbevooroordeeld het veld in, maar bij een eerste herhaling wordt men beïnvloedt door de kennis uit de vorige ronde. Doordat men weet dat een soort voorkomt, wordt die ook gemakkelijker gevonden. Ogenschijnlijk lijkt een soort zich dan uit te breiden, maar dit wordt ook wel het inventarisatie-effect genoemd. Deze beïnvloeding speelt overigens een veel kleinere rol bij daaropvolgende inventarisatierondes. Dit in ogenschouw nemende betekent dat een geconstateerde
platform
Afb. 2. Verspreiding van rode lijst-soorten in periode 1.
Afb. 3. Verspreiding van rode lijst-soorten in periode 2.
Afb. 4. Verspreiding van de kritische soorten in periode 1.
Afb. 5. Verspreiding van de kritische soorten in periode 2.
Uit de vergelijking van de drie categorieën van soorten uit de twee verschillende perioden
komt een opmerkelijk beeld naar voren. Een tweedeling ontstaat tussen enerzijds het agrarisch polderland en anderzijds het veelal door natuurbeheerders beheerde plassengebied met aangrenzende percelen. In de deelgebieden II en IV, waar de meeste grote natuurgebieden liggen, lijkt sprake te zijn van stabilisatie van rode lijstsoorten en een vooruitgang van kranswieren en kritische soorten. Vermoedelijk heeft dit te maken met beheermaatregelen (minder frequent schonen, gefaseerd maaien, e.d.), met maatregelen om de waterkwaliteit in de natuurgebieden te verbeteren (defosfateren en minder bemesten) en met natuurontwikkeling op voormalige landbouwpercelen. De geconstateerde tendens doet vermoeden dat deze maatregelen een positief effect hebben de kritische soorten (en ook op de kranswieren, hier niet verder besproken). In de agrarische gebieden (deelgebieden III en IV) is de tendens heel duidelijk negatief. Veel soorten zijn in verspreiding afgenomen of zelfs geheel verdwenen. Voor de hand
Tabel 2. Het gemiddeld aantal rode lijst-soorten per kilometerhok per deelgebied in de twee verschillende perioden.
Tabel 3. Het gemiddeld aantal kritische soorten per kilometerhok per deelgebied in de twee verschillende perioden.
vooruitgang geen werkelijke vooruitgang behoeft te zijn, maar dat een geconstateerde achteruitgang zeker een achteruitgang is; • Tot slot kan men er nog aan toevoegen, dat het hier gaat om een vergelijking van de aan- of afwezigheid binnen een kilometerhok. Zelfs bij een achteruitgang van een zeer algemene soort tot nog maar één aangetroffen exemplaar in een kilometerhok is de soort nog present en komt er dus toch nog een gekleurd vlak op een kaart. Eén stabiele plas of sloot kan de achteruitgang in het hele kilometerhok camoufleren. Uit bovenstaande blijkt dat het beeld nog zorgelijker is. De geconstateerde achteruitgang in het landelijk gebied is waarschijnlijk veel groter dan uit deze cijfers naar voren komt.
Conclusies en mogelijke oorzaken
periode 1 periode 2
deelgebied I deelgebied II deelgebied III deelgebied IV deelgebied V deelgebied VI
0,20 3,18 3,73 1,06 0,06 1,83
0,44 3,18 2,36 0,47 0,03 0,79
periode 1 periode 2
deelgebied I deelgebied II deelgebied III deelgebied IV deelgebied V deelgebied VI
0,09 2,19 2,73 0,64 0,05 0,63
0,41 3,21 2,45 0,56 0,02 1,50
liggende oorzaken zijn de intensivering van de landbouw, waarbij gedacht moet worden aan verbeterde drooglegging, strakker peilregime, inlaat/doorspoeling met boezemwater (rijk aan P-, N- en Sverbindingen), intensiever grondgebruik en slootbeheer en bemesting van het polderwater door afspoeling van het land. Ondanks de vele maatregelen die genomen zijn om de waterkwaliteit de laatste jaren te verbeteren is het tot dusver niet mogelijk om de achteruitgang van de natuurwaarden, gemeten aan de hand van het voorkomen van kritische water- en oeverplanten, buiten de natuurgebieden te stoppen. Aanvullende maatregelen die ingrijpen op de inrichting van de oevers en het beheer van water- en oevervegetaties zijn noodzakelijk om verdere achteruitgang een halt toe te roepen. Als gevolg van de sterke achteruitgang van de rode lijstsoorten in het agrarisch gebied komen veel van deze soorten alleen nog maar in enkele geïsoleerde natuurgebieden voor. Gezien de slechte verspreidingsmogelijkheden van zaden van vele soorten is het niet te verwachten dat deze soorten, ondanks herstelmaatregelen, weer binnen enkele tientallen jaren terugkomen. Met het oog op de Europese Kaderrichtlijn Water, waarbij het bereiken van een goede ecologische toestand de opdracht is, dienen forse ingrepen in de inrichting en het beheer in het landelijk gebied niet te worden vermeden. * Van der Goes & Groot is een ecologisch onderzoeksen adviesbureau.
H2O / 4 - 2007
35
Karin Teunissen, TU Delft Ton Knol, Duinwaterbedrijf Zuid-Holland Luuk Rietveld, TU Delft Hans van Dijk, TU Delft / Kiwa Water Research
Verhoging UV-transmissie bij voorzuivering Bergambacht De kwaliteit van het drinkwater in Nederland is uitstekend en het klantvertrouwen is dan ook hoog. Dat betekent niet dat de drinkwaterbedrijven tevreden achterover kunnen leunen. Mede als gevolg van de vooruitgang van de analysetechnieken worden de laatste jaren regelmatig ‘nieuwe’ stoffen, zoals geneesmiddelen en hormoonverstoorders, in zeer lage concentraties aangetroffen in de drinkwaterbronnen. Hoewel deze prioritaire stoffen in de huidige situatie geen gevaar vormen voor de volksgezondheid, blijkt dat met name de meer polaire organische stoffen moeilijk te verwijderen zijn met de traditionele zuiveringsprocessen. In het kader hiervan onderzoekt Duinwaterbedrijf Zuid-Holland de mogelijkheden om haar zuivering uit te breiden met een verdergaande barrière tegen deze prioritaire stoffen. Eén van de onderzoeksprojecten is geavanceerde oxidatie met de combinatie ultraviolet licht en waterstofperoxide. Bij dit onderzoek werkt DZH samen met Nederlandse en Amerikaanse onderzoeksinstellingen en het bedrijfsleven. Uit een voorstudie1) bleek dat de UV-absorptie van het snelfiltraat in Bergambacht relatief hoog is, waardoor het energieverbruik van UV-lampen hoog zal uitvallen. De UV-absorptie van water wordt met name bepaald door het gehalte aan organische stof (DOC)2). Daarom is onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden om met behulp van aanvullende dosering van ijzerchloride het gehalte aan DOC en de UVabsorptie vergaand te verlagen en daarmee de UV-transmissie te verhogen tot circa 90 procent. Een bijkomend voordeel is dat minder desinfectie/oxidatiebijproducten gevormd zullen worden als het DOC-gehalte wordt verlaagd. Het onderzoek is uitgevoerd op praktijkschaal, waarbij twee alternatieven zijn onderzocht: dosering van FeCl3 direct in de voedingsleiding naar de (dubbellaags) snelfilters en dosering van FeCl3 in de bezinkbekkens. De bezinkbekkens met de zuivering op de achtergrond.
E
én van de alternatieven is het uitbreiden van de voorzuivering in Bergambacht. Zoals bekend wint DZH water uit een natuurlijk bekken in de Afgedamde Maas bij Brakel. In het bekken heeft vlokvorming plaatsgevonden door dosering van FeSO4 in combinatie met beluchting. Bij de inname in Brakel is het
36
H2O / 4 - 2007
water behandeld met microzeven, waarna DZH het via een leiding met een diameter van 1,6 meter over een afstand van 35 kilometer transporteert naar Bergambacht. In de voorzuivering vindt voorbezinking plaats in een tweetal bekkens, gevolgd door (dubbellaags) snelfiltratie in 24 filters (zie foto).
Voorafgaand aan de praktijkproeven zijn in het laboratorium met bekerglasproeven de gewenste doseerhoeveelheden en de effecten op de waterkwaliteit vastgesteld.
Opzet bekerglasproeven De bekerglasproeven zijn uitgevoerd bij dezelfde snelheidsgradiënten (G-waarden) en meng-en vlokvormingstijden, die ook in de praktijk optreden. De snelheidsgradiënten
platform Tabel 1. Instellingen bekerglasapparaat snelfilterproeven.
roersnelheid G-waarden roertijd bezinktijd
rpm. s-1 min. min.
90 125 1 30
Tabel 2. Instellingen bekerglasapparaat bezinkproeven.
20 10 12 30
50 50 4 30
Tabel 3: Snelfilterproeven.
experiment dosering (mg Fe/l) duur experiment (uur)
roersnelheid G-waarden roertijd bezinktijd
rpm. s-1 min. min.
70 73 2 30
Tabel 4: Bezinkproeven.
1 0,2
2 0,4
3 0,6
4 0,8
8
8
8
8
Afb. 1: Verblijftijdspreiding bekken.
zijn berekend uit het energieverlies in de aanvoerleidingen, van het doseerpunt tot de snelfilters of tot de bezinkbekkens, inclusief de uitstroming in de snelfilters en bezinkbekkens. Wat voor instellingen dit opleverde, is te zien in tabel 1 en 2. Bij beide experimenten is de pH gevarieerd tussen 8 en 5,5, met stappen van 0,5. De dosering van ijzerchloride bij de snelfilterproeven varieerde tussen 0,1 en 1,0 mg Fe/l, met stappen van 0,1 mg Fe/l. Bij de bezinkproeven liep de dosering van 0 tot 20 mg Fe/l, met stappen van 2 mg Fe/l.
Resultaten bekerglasproeven Bij de lage doseringen (voor de snelfilterproeven) bleek de invloed op de UVtransmissie nihil. Bij de hoge doseringen (voor de bezinkproeven) trad wel een duidelijke verhoging in de UV-transmissie op. Vanaf een dosering van 8 mg Fe/l kwam de transmissie boven de 90 procent uit. Naast de dosering aan ijzerchloride is bij de bekerglasproeven ook de pH telkens aangepast. Hieruit bleek dat een lagere pH leidt tot een hogere UV-transmissie, hetgeen in overeenstemming is met de literatuur3) en verklaard kan worden uit de betere verwijdering van DOC bij een lagere pH. Bij de praktijkproeven is de pH niet ingesteld. Wel vindt door de dosering van ijzerchloride een geringe verlaging van de pH plaats.
experiment dosering (mg Fe/l) duur experiment (uur)
1 4,1
2 11,5
3 14,5
3
3
4
Afb. 2: UV-transmissie snelfilterproeven.
Opzet praktijkonderzoek De totale duur van de praktijkexperimenten bedroeg twee weken. De eerste week zijn de snelfilterproeven uitgevoerd, in de tweede week de bezinkproeven. De snelfilterproeven zijn uitgevoerd met een bestaande doseerinstallatie. Deze is in 2005 in gebruik genomen om het zwevende stofgehalte van het snelfiltraat desgewenst te verlagen. In Bergambacht staan 24 dubbellaagsfilters, uitgevoerd in twee straten van twaalf. Op een steunlaag van 0,7 meter dikte ligt 0,6 meter zand (0,8-1,2 mm), met daarboven 0,25 meter antraciet (1,4-2,5 mm). De oppervlakte van een snelfilter is 72 m2. De filterlooptijd bedraagt in de zomerperiode normaal gesproken vier tot zes dagen. Voorafgaand aan elk experiment werden de betreffende snelfilters teruggespoeld. Twee keer per dag zijn het influent en het snelfiltraat van vier snelfilters bemonsterd: twee snelfilters waarop gedoseerd werd en twee referentiesnelfilters. Van de monsters is het gehalte aan zwevende stof bepaald en is een UV-scan gemaakt over het spectrum van 200 tot 300 nm. Om de invloed van de vlokvorming op de looptijd te bepalen, is de weerstand over het filterbed vastgesteld. Aan het begin en aan het einde van elk experiment is deze genoteerd. De bezinkbekkens zijn elk 100 meter breed, 50 meter lang en drie meter diep. Bij de bezinkbekkens was geen doseerinstal-
latie aanwezig. Deze is speciaal voor het onderzoek opgebouwd. Op ĂŠĂŠn bezinkbekken (oost) is tijdens de proeven ijzerchloride gedoseerd, waarbij het andere bekken fungeerde als referentie. Voorafgaand aan de bezinkproeven is de verblijftijdspreiding vastgesteld. Een significante hoeveelheid keukenzout (50 kilo) is opgelost in een deelstroom en toegevoegd aan het influent van het oostelijke bezinkbekken. Hier is later ook de ijzerchloride gedoseerd. Na passage van ongeveer 100 meter leiding stroomt het water uit in het zijkanaal, van waaruit het bezinkbekken wordt gevoed. Op de plaats waar de effluentmonsters uit het bezinkbekken worden genomen, is de geleidbaarheid van het water gemeten. Hieruit kan de verblijftijdspreiding worden opgemaakt (zie afbeelding 1). De gemiddelde verblijftijd is gemeten als 1:30 uur. Dit is veel korter dan de theoretisch gemiddelde verblijftijd, berekend als 2:30 uur. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door een voorkeurstroming in het bezinkbekken.
Resultaten snelfilterproeven De dosering van ijzerchloride is bij deze proeven laag om sterk oplopende filterbedweerstanden te vermijden. De UVtransmissie nam, conform de verwachtingen, nauwelijks toe bij doseringen tot 0,8 mg Fe/l, zoals te zien in afbeelding 2. De filtraatkwaliteit gemeten als het gehalte aan zwevende
H2O / 4 - 2007
37
Afb. 3: Gehalte aan zwevende stof snelfiltraat (twee en zes uur na start dosering).
stof werd wel duidelijk beter. In afbeelding 3 staan de gehaltes aan zwevende stof vermeld van de proeffilters en van de referentiefilters. Ook bij de lage doseringen liep de looptijd van de snelfilters snel terug tot de kritische waarde van één dag (afbeelding 4). Met 24 snelfilters betekent dit dat er elk uur een filter in spoeling gaat.
eventueel effect op de filterbedweerstand. Bij enkele snelfilters was gedurende de experimenten een geringe toename in drukopbouw zichtbaar, maar bij de meeste snelfilters was dit niet waar te nemen. Geconcludeerd is dan ook dat extra filterbedweerstand ten gevolge van de dosering in de bezinkbekkens te verwaarlozen is.
Resultaten bezinkproeven
Vergelijking experimenten
Na de dosering van ijzerchloride konden vlokken met het blote oog duidelijk worden waargenomen. De vlokken namen duidelijk in grootte toe naarmate de dosering hoger werd. Ook werd het water helderder; op meerdere plekken was de bodem van het bezinkbekken te zien bij de hoogste dosering. In afbeelding 5 is de UV-transmissie van het effluent van beide bezinkbekkens weergegeven. Aan het aangevoerde Maaswater naar het oostelijke bezinkbekken is 11,5 mg Fe/l gedoseerd. De UV-transmissie neemt duidelijk toe. Een toename werd ook bij de andere doseringen gevonden. Afbeelding 5 laat ook de meerwaarde van een UV-scan zien ten opzichte van het meten van de absorptie of transmissie bij alleen 254 nm. Het is duidelijk op welke wijze de UV-transmissie wordt beïnvloed in het traject van 200 tot 300 nm. Dit geeft meer inzicht in de kwaliteit van het water en in de verbetering van de efficiëntie van de UVlampen.
Bij de snelfilterproeven komen de laboratoriumexperimenten nagenoeg overeen met de resultaten die in de praktijk behaald zijn. Bij de bezinkproeven geven de bekerglasexperimenten een overschatting van de bereikte UV-transmissie van ongeveer vijf procent (zie afbeelding 7). Dit verschil kan wellicht worden toegeschreven aan de verschillen in mengcondities. In het laboratorium is in het bekerglas van 1,8 liter binnen enkele
Het gehalte aan zwevende stof van het effluentmonster van het bezinkbekken waaraan gedoseerd is, leek visueel wat te zijn toegenomen gedurende de experimenten. Dit werd bevestigd door de analyses (zie afbeelding 6). Ondanks dit hogere gehalte aan zwevende stof is de UV-transmissie, na filtratie, toch toegenomen. Opmerkelijk is dat bij hogere doseringen het verschil tussen het gehalte aan zwevende stof van de twee bezinkbekkens kleiner wordt. Blijkbaar bezinken bij hogere doseringen de vlokken beter. Bij de snelfilterproeven bleek de dosering van grote invloed op de filterbedweerstand en daarmee op de filterlooptijd. Bij de bezinkproeven is ook gekeken naar een
38
Afb. 4: Filterbedweerstand gedurende snelfilterproef (na acht uur doseren).
H2O / 4 - 2007
seconden volledige menging bereikt. In de praktijk is de ijzerchloride in het hart van een leiding van één meter diameter gedoseerd, waar weliswaar turbulente stroming optreedt, maar waarbij de menging wellicht toch minder optimaal zal zijn. Van meer invloed is waarschijnlijk de gemeten kortsluitstroming in de bezinkbekkens. Elke dosering is gedurende drie tot vier uur onderzocht. Mogelijk was deze tijdsduur onvoldoende en heeft opmenging plaatsgevonden met water uit de (met een verzonken drijver vastgestelde) neer, een stromingsverschijnsel van water binnen de vloeistofmechanica. Dit is vastgesteld in een extra duurproef. Op bezinkbekken oost is gedurende zes uur gedoseerd met een concentratie van 13,7 mg Fe/l. De resultaten van deze duurproef staan in afbeelding 8. In de eerste paar uur neemt de UV-transmissie
UV-absorptie, -transmissie en -spectrum Traditioneel wordt bij de analyse van (drink)water de UV-absorptie bij 254 nm (UV-A) gemeten en gerapporteerd. Het te onderzoeken monster wordt in een cuvet geplaatst, waarna gemeten wordt hoeveel licht door het monster geabsorbeerd wordt. Uiteraard neemt de lichtintensiteit af met de indringingsdiepte en wel volgens een logaritmische relatie, volgens de wet van Lambert-Beer. Voor het ontwerp van UV-reactoren is de UV-transmissie een relevante en praktische maatstaf. De UV-transmissie is gedefinieerd als het gedeelte van de ingestraalde lichtintensiteit die door het monster heen gaat. UV-A wordt meestal gerapporteerd in de eenheid 1/m, terwijl de UV-T dikwijls wordt uitgedrukt in de eenheid 1/cm, met name bij het ontwerp van UV-reactoren. Een voorbeeld ter illustratie: uit de proeven bij DZH bleek het snelfiltraat bij pompstation Bergambacht een UV-A van 9 (1/m) te hebben. De UV-A na 1 cm is derhalve 0.09 (1/cm). Dit komt overeen met UV-T na 1 cm van 80 procent. Om een UV-T van 90 procent te behalen, moet de UV-A dus gehalveerd worden tot 0.045 (1/cm) ofwel 4.5 (1/m). Tot nu toe is het gebruikelijk om UV-A en UV-T alleen te bepalen bij 254 nm. In dit onderzoek is echter gebruik gemaakt van een nieuwe UV/VIS-meter, waarmee absorptie en transmissie bepaald kunnen worden over het gehele UV-spectrum van golflengtes van 200 tot 300 nm. Het voordeel van zo’n UV-scan is dat veel meer informatie beschikbaar komt die relevant is voor het ontwerp van UV-lampen. Met name voor middendruk UV-lampen, die een breed spectrum aan golflengtes uitzenden, is het relevant om de effectieve lichtintensiteit bij verschillende golflengtes te bepalen. Een lagere UV-T betekent dus direct een lagere lichtintensiteit, omgekeerd kan gesteld worden dat een hogere lichtsterkte van de bron noodzakelijk is om dezelfde effectieve lichtintensiteit te bereiken.
platform Afb. 5: UV-T bezinkbekken tijdens bezinkproef.
Afb. 6: Zwevende stofgehalte in effluentbekkens.
Afb. 7: Vergelijking UV-transmissie bij laboratoriumexperiment en in praktijk tijdens de bezinkproeven.
Afb. 8: Bezinkproef met 13,7 mg Fe/l dosering gedurende zes uur.
geleidelijk toe. Na vier uur doseren stabiliseert de UV-transmissie zich. Er blijft wel een verschil te zien tussen laboratorium en praktijk.
Conclusies In Bergambacht is een verhoging van de UV-transmissie van vijf procent van het voorgezuiverde Maaswater bereikt door ijzerchloride te doseren aan de bezinkbekkens. In de onderzochte periode (juli 2006) was een dosering benodigd van 11,5 mg Fe/l. Extra filterbedweerstand in de nageschakelde snelfilters als gevolg van de dosering op de bezinkbekkens is verwaarloosbaar. Verder heeft dosering op deze locatie in het zuiveringsproces als voordeel dat ijzer, een component die verantwoordelijk kan zijn voor de fouling van UV-lampen4),5), ver voor de UV-lampen zou worden gedoseerd. Er zijn twee barrières tussen het doseerpunt en de UV-lampen, aangenomen dat de geavanceerde oxidatie op het snelfiltraat zal plaatsvinden. Dosering voor de snelfilters leidt niet tot een significante verbetering van de UVtransmissie van het snelfiltraat, vanwege de gelimiteerde hoogte van de dosering. Bij de maximaal geteste dosering van 0,8 mg Fe/l nam de filterlooptijd af tot de kritische waarde van één dag. De vereiste hogere
doseringen zijn niet mogelijk met behoud van een stabiele bedrijfsvoering. Een nevenresultaat van het praktijkonderzoek is de bevestiging dat de ijzerdosering voor de snelfilters effectief is voor het verlagen van het gehalte aan zwevende stof van het filtraat. Bij de bezinkproeven nam het gehalte aan zwevende stof van het effluent van het bezinkbekken wat toe. Deze toename was lager bij een hogere ijzerdosering. Hogere doseringen zorgden duidelijk voor vlokken met betere bezinkeigenschappen. Dit werd bevestigd door de afnemende ijzerconcentratie in het bekkeneffluent. Daarnaast bleek dat het proces meer tijd nodig had om zich in te stellen dan de duur van de proeven als gevolg van de vastgestelde kortsluitstroming. Bij de duurproef, met een ijzerdosering van 13,7 mg Fe/l, nam de UV-transmissie toe met tien procent. Het verschil in bereikte UV-transmissie met de laboratoriumproeven en de praktijkproeven kan, naast de kortsluitstroming, mogelijk ook worden toegeschreven aan de menging van het vlokmiddel met het voorgezuiverde Maaswater. Bij de laboratoriumproeven bleek het verlagen van de pH positief uit te werken op de UVtranmissie. Bij de praktijkproeven was het niet mogelijk de pH van het water te verlagen.
LITERATUUR 1) Knol T. en K. Teunissen (2006). Advanced oxidation process for DZH. Stageverslag Technische Universiteit Delft. 2) Simonsson M., K. Kaiser, R. Danielssonc, F. Andreux en J. Ranger (2005). Estimating nitrate, dissolved organic carbon and DOC fractions in forest floor leachates using ultraviolet absorbance spectra and multivariate analysis. Geoderma jaargang 124, nr. 1-2, pag. 157-168. 3) Edzwald J. en J. Tobiason (1999). Enhanced coagulation: US requirements and a broader view. Water Science and Technology jaargang 40, nr. 9, pag. 63-70. 4) Peng J., Y. Qiu en R. Gehr (2005). Characterization of permanent fouling on the surfaces of UV lamps used for wastewater disinfection. Water Environment Research jaargang 77, nr. 4, pag. 309322 (14). 5) Sheriff M. en R. Gehr (2001). Laboratory investigation of inorganic fouling of low pressure UV disinfection lamps. Water Quality Research Journal of Canada jaargang 36, nr. 1, pag. 71-92.
H2O / 4 - 2007
39
Joachim Rozemeijer, TNO Hans-Peter Broers, TNO Adrie Geerts, Provincie Noord-Brabant
Grondwater in Noord-Brabant zorgt voor overschrijding MTR-waarden oppervlaktewater Van oudsher wordt monitoring van bodem, grond- en oppervlaktewater door verschillende specialisten bij verschillende overheden gecoördineerd. Tegenwoordig vraagt de Kaderrichtlijn Water om een integrale aanpak van het gehele hydrologische systeem in stroomgebieden. Integraal stroomgebiedsbeheer roept vragen op over de relaties tussen grond- en oppervlaktewater die met gegevens uit de huidige meetnetten vaak niet goed te beantwoorden zijn. Bij veel waterbeheerders leeft de vraag hoe integraal beheer en integrale monitoring in stroomgebieden kan worden vormgegeven. Daarom hebben de provincie Noord-Brabant, de waterschappen De Dommel, Aa en Maas en Brabantse Delta en TNO gezamenlijk het project STROMON (STROomgebiedsgerichte MONitoring) opgezet. In de STROMON-quickscan is op regionaal schaalniveau onderzoek verricht naar de bijdrage van het grondwater aan de oppervlaktewaterkwaliteit. Hieruit komt naar voren dat grondwater een erg belangrijke bron vormt van verontreiniging naar het oppervlaktewater. De slechte kwaliteit van het grondwater zorgt ervoor dat de kwaliteitsdoelstellingen voor het oppervlaktewater niet kunnen worden gehaald.
B
innen de STROMON-quickscan is door TNO onderzoek gedaan naar de relatie tussen grond- en oppervlaktewaterkwaliteit in de provincie NoordBrabant. Het hoofddoel van deze quickscan is het verkrijgen van een provincie-breed beeld van de bijdrage van het grondwater aan de kwaliteit van het oppervlaktewater. Een tweeede doel is na te gaan op welke manier de monitoring van grond- en oppervlaktewater in stroomgebieden beter op elkaar kan worden afgestemd. Allereerst is voor enkele voorbeeldstroomgebieden onderzocht hoe meetgegevens van grond- en oppervlaktewater aan elkaar gerelateerd kunnen worden. Uit deze analyse is een conceptueel model voortgekomen over de relatie tussen grond- en oppervlaktewaterkwaliteit. Op basis van dit denkmodel zijn vervolgens de meetgegevens van de gehele provincie Noord-Brabant met elkaar vergeleken.
Voorbeeldstroomgebieden Meetgegevens uit vier voorbeeldstroomgebieden met verschillende geohydrologische eigenschappen zijn gebruikt om meer inzicht te krijgen in de interactie tussen grond- en
40
H2O / 4 - 2007
oppervlaktewater. Om de invloed van diffuus verontreinigd grondwater op de oppervlaktewaterkwaliteit zo goed mogelijk in beeld te kunnen krijgen, zijn agrarische stroomgebieden zonder belangrijke puntbronnen geselecteerd. Eén van de geselecteerde stroomgebieden is het stroomgebied van het Merkske, ten zuiden van Breda. De waterkwaliteitsgegevens van het Merkske van 1990-2002 zijn in groepen
onderverdeeld op basis van de hydrologische omstandigheden op het moment van bemonsteren. Naast de oppervlaktewaterkwaliteit wordt door waterschap Brabantse Delta tevens de afvoer gemeten bij het uitstroompunt van het stroomgebied. Voor de scheiding in perioden met basisafvoer en met snelle afvoeromstandigheden is gebruik gemaakt van ‘hydrograph separation’. Bij de hier gebruikte methode worden
Afb. 1: De oppervlaktewaterkwaliteitsgegevens zijn ingedeeld in zeven ‘hydrograph separation’ klassen op basis van het percentage snelle afvoer op het moment van bemonsteren.
platform
Afb. 2: Boxplots van de gemeten concentraties in de verschillende ‘hydrograph separation’ klassen. Rechtsonder is weergegeven hoe veel tijd elke HS-klasse relatief optreedt.
de basisafvoer en snelle afvoer van de hydrograaf gescheiden door een lijn met een constante helling (zie afbeelding 1). De scheidingslijn start als de helling van de hydrograaf groter is dan de gekozen constante scheidingshelling. De scheidingslijn stopt als hij de dalende lijn van de hydrograaf tegenkomt. Er is een constante helling van 50 kubieke meter per dag gebruikt. Met deze relatief lage helling komen perioden met 100 procent basisafvoer alleen voor onder zeer droge omstandigheden. De perioden met snelle afvoer zijn gescheiden in zes groepen, op basis van het percentage van de snelle afvoer ten opzichte van de totale afvoer. Dit leverde uiteindelijk de volgende zeven ‘hydrograph separation’ klassen (HS-klassen) op: HS 1: 100 procent basisafvoer, HS 2: 0-20 procent snelle afvoer, HS 3: 20-40 procent snelle afvoer, HS 4: 40-60
procent snelle afvoer, HS 5: 60-80 procent snelle afvoer, HS 6: 80-90 procent snelle afvoer and HS 7: 90-100 procent snelle afvoer (zie ook afbeelding 1). De gegevens over de oppervlaktewaterkwaliteit van het Merkske zijn in deze zeven HS-klassen ingedeeld. In afbeelding 2 zijn boxplots weergegeven die de statistieken van de concentraties in de zeven HS-klassen weergeven. De boxplots laten duidelijk de relatie zien tussen oppervlaktewaterkwaliteit en afvoeromstandigheden. Bij basisafvoer lijkt de kwaliteit van het oppervlaktewater op dat van het diepe grondwater (weinig nitraat en koper, veel bicarbonaat). Bij veel snelle afvoer laten de concentraties in het oppervlaktewater zien dat de bijdrage van het ondiepe grondwater, met veel nitraat en koper en weinig bicarbonaat, toeneemt. De resultaten van de andere geanalyseerde stoffen en de andere voorbeeldstroomgebieden bevestigen deze algemene
relaties. De verschillen tussen de stoffen kunnen worden verklaard aan de hand van verschillen in hun chemische eigenschappen.
Conceptueel model Bij de vergelijking van grond- en oppervlaktewaterkwaliteitsgegevens op regionale schaal is het raadzaam uit te gaan van een denkmodel over de relatie tussen grond- en oppervlaktewater. Op basis van de resultaten van het onderzoek in de voorbeeldstroomgebieden wordt het volgende conceptuele model voorgesteld: De oppervlaktewaterkwaliteit onder bepaalde afvoeromstandigheden is, afgezien van de invloed van puntbronnen, de resultante van een bepaalde mengverhouding van grondwater afkomstig vanuit de verschillende diepteniveaus. Bij snelle afvoer verschuift deze mengverhouding naar de ondiepere, snellere afvoercomponenten.
H2O / 4 - 2007
41
Afb. 3: Visualisatie van het conceptuele model voor de relatie tussen grond- en oppervlaktewater; grondwaterstromingscomponenten die onder verschillende afvoeromstandigheden (HS-klassen) bijdragen aan het oppervlaktewater.
Bij basisafvoer hebben de diepere, tragere afvoercomponenten meer invloed. Door de verschillen in waterkwaliteit tussen de diepteniveaus hebben de verschuivingen in de mengverhouding gevolgen voor de oppervlaktewaterkwaliteit1). In afbeelding 3 wordt dit concept gevisualiseerd voor een geschematiseerde dwarsdoorsnede van een stroomgebied. Het bovenste grondwater is het meest verontreinigd door landbouwactiviteiten3). Het diepere grondwater is schoner, doordat veel verontreinigende stoffen sterk adsorberen in de ondiepe ondergrond (fosfaat en zware metalen) of worden afgebroken (nitraat). In deze afbeelding is de verontreinigingstoestand van de ondergrond met kleur gevisualiseerd (van rood naar bruin). Te zien is ook dat het oppervlaktewater onder droge omstandigheden wordt gevoed vanuit het schone diepere grondwater. Onder nattere omstandigheden gaat het ondiepe grondwater ook bijdragen aan de oppervlaktewaterafvoer. Na nog nattere periodes komt ook het bovenste grondwater langs zeer korte stroombanen via kleinere sloten, greppels en drains en eventueel zelfs via oppervlakkige afstroming in de beek terecht. Vooral met deze snelle, oppervlakkige stroombanen wordt veel landbouwverontreiniging meegevoerd naar het oppervlaktewatersysteem.
Provinciebreed beeld Om tot een provinciebreed beeld te komen van de samenhang tussen grond- en oppervlaktewaterkwaliteit kunnen de hierboven beschreven concepten worden toegepast op provinciale schaal. Voor de stoffen nikkel, koper, zink, stikstof, sulfaat en fosfaat en voor de zuurgraad zijn hiertoe Brabant-brede kaarten gemaakt van de grondwaterkwaliteit op verschillende diepteniveaus en de opper-
42
H2O / 4 - 2007
vlaktewaterkwaliteit onder verschillende afvoeromstandigheden2). In afbeelding 4 zijn bij wijze van voorbeeld de kaarten voor stikstof afgebeeld. Om de vergelijking tussen de grond- en oppervlaktewaterkaarten mogelijk te maken, zijn de concentraties gerelateerd aan het maximaal toelaatbaar risico voor oppervlaktewater (2,2 mg N/l). De grondwaterkaarten laten zien dat de stikstofconcentraties afnemen met de diepte. In het bovenste grondwater zijn de concentraties overal minstens vijf maal hoger dan het MTR. In het ondiepe grondwater wordt het MTR ook in de meeste stroomgebieden overschreden. In het diepe grondwater zijn de stikstofconcentraties over het algemeen erg laag. Uit de kaarten concluderen we dat het bovenste en het ondiepe grondwater mogelijk een bedreiging vormen voor de oppervlaktewaterkwaliteit in Noord-Brabant. De oppervlaktewaterkaarten laten zien dat de gemiddelde stikstofconcentraties in het oppervlaktewater in alle stroomgebieden het MTR overschrijden. De concentraties zijn het hoogst onder snelle afvoeromstandigheden en het laagst onder basisafvoeromstandigheden. Als we de grond- en oppervlaktewaterkwaliteitskaarten vergelijken, vinden we op regionale schaal dezelfde relaties tussen grond- en oppervlaktewaterkwaliteit als in de voorbeeldstroomgebieden. Dit is opvallend, want in tegenstelling tot de geselecteerde voorbeeldstroomgebieden, wordt de oppervlaktewaterkwaliteit in de meeste Brabantse stroomgebieden wel beĂŻnvloed door (rwzi-) lozingen, bronnen in stedelijk gebied en aanvoer van gebiedsvreemd water. Toch kunnen de concentraties in het oppervlaktewater bij basisafvoer, gemiddelde afvoer en snelle afvoer goed worden verklaard
door menging van het bovenste, ondiepe en diepe grondwater. De stikstofconcentraties in het oppervlaktewater liggen binnen de range van concentraties in het grondwater. Hiernaast wordt de grootste flux vanuit het bovenste grondwater en daardoor de hoogste stikstofconcentraties in het oppervlaktewater verwacht onder snelle afvoeromstandigheden. De resultaten in afbeelding 4 voldoen ook aan deze verwachting.
Conclusies Ondanks de invloed van verschillende andere bronnen van oppervlaktewaterverontreiniging in de provincie Noord-Brabant, zijn duidelijke relaties gevonden tussen de grondwaterkwaliteit op verschillende diepteniveaus en de oppervlaktewaterkwaliteit onder verschillende afvoeromstandigheden. Hieruit kan worden geconcludeerd dat grondwater een belangrijke bron van oppervlaktewaterverontreiniging is. De slechte kwaliteit van het bovenste grondwater zorgt ervoor dat de normen voor het oppervlaktewater worden overschreden, vooral tijdens natte periodes. De grondwaterkwaliteit zal moeten verbeteren om de kwaliteitsdoelstellingen voor het oppervlaktewater te kunnen halen. Het oppervlaktewaterkwaliteitsbeheer is van oudsher echter gericht op het oppervlaktewatersysteem zelf. De resultaten van dit onderzoek laten zien dat een integrale aanpak van het gehele grond- en oppervlaktewatersysteem noodzakelijk is. In dit artikel worden gegevens uit de regionale meetnetten voor grond- en oppervlaktewaterkwaliteit aan elkaar gerelateerd aan de hand van een conceptueel model over de relaties tussen grond- en oppervlaktewater. Hoewel de huidige meetnetten niet ontworpen zijn voor het bestuderen van de
platform
Afb. 4: Gemiddelde stikstofconcentraties in het bovenste, ondiepe en diepe grondwater en in het oppervlaktewater gedurende basisafvoer, gemiddelde afvoer en snelle afvoer in de RWSR-gebieden in Noord-Brabant
relaties tussen grond- en oppervlaktewater, kon met deze aanpak toch worden geschat hoe groot de grondwaterbijdrage aan de oppervlaktewaterverontreiniging is in relatie tot andere bronnen. Dezelfde aanpak kan worden toegepast op alle gebieden met voldoende grond- en oppervlaktewaterkwaliteitsgegevens. Integraal waterbeheer in stroomgebieden betekent dat ook integraal zal moet worden gemonitord. In de rapportage van STROMON2) wordt een aantal aanbevelingen gedaan, waarmee de afstemming tussen de verschillende meetnetten kan worden verbeterd.
LITERATUUR 1) Rozemeijer J. en H. Broers (2007). The groundwater contribution to surface water contamination in a region with intensive agricultural landuse (NoordBrabant). Environmental Pollution. 2) Rozemeijer J., H. Broers, H. Passier en B. van der Grift (2005). Een quickscan inventarisatie van de bijdrage van het grondwater aan de oppervlaktewaterkwaliteit in Noord-Brabant. Concept-deelrapport I van Aquaterra/STROMON. NITG 05-186-A. 3) Van der Grift B., J. Rozemeijer, M. Van Vliet en H. Broers (2004). De kwaliteit van het grondwater in de provincie Noord-Brabant. Rapportage over de toestand en de trends in de periode 1992 t/m 2003. TNO-rapport NITG 04-206-B.
H2O / 4 - 2007
43
Guus IJpelaar, Kiwa Water Research Danny Harmsen, Kiwa Water Research Simon Krijnen, Philips Lighting Ton Knol, Duinwaterbedrijf Zuid-Holland
UV/H2O2-oxidatie mogelijk met middendruk- én lagedruklampen Het was al bekend dat UV-licht uitstekend geschikt is voor desinfectie van water. Sinds kort is ook bekend dat UV-licht en waterstofperoxide een prima barrière vormen voor ongewenste organische stoffen. Naast middendrukUV-lampen blijken ook lagedruk-UV-lampen daarvoor geschikt te zijn.
S
inds eind jaren zeventig wordt UV-licht in Nederland gebruikt voor desinfectie van grondwater (Aeromonas) en voor het verlagen van koloniegetallen in het effluent van actievekoolfilters. Ook voor de behandeling van spoelwater wordt UV-desinfectie toegepast. Jarenlang werd hiervoor een UV-dosis van circa 20 tot maximaal 40 mJ/cm2 aangehouden5). Omdat onder meer virussen en natuurlijke sporen van sulfietreducerende clostridia (SSRC) een hoge(re) resistentie voor UV-licht bezitten11) en omdat de monitoring steeds beter is, wordt de laatste jaren steeds meer een UV-dosis ‘op maat’ toegepast. Zo past Evides op productielocatie Berenplaat een UV-dosis (biocide) van 70 mJ/cm2 toe voor primaire desinfectie met UV-licht. Voor desinfectie van spoelwater met SSRC en E. coli gebruikt DZH een UV-dosis van 65 mJ/cm7). Midden jaren negentig begon PWN met onderzoek naar het gebruik van UV-licht in combinatie met waterstofperoxide als barrière voor organische microverontreinigingen. Bij UV/H2O2-oxidatie worden de ongewenste stoffen door twee parallel verlopende processen omgezet (zie kader). In 2004 bracht PWN het oxidatieproces in praktijk op locatie Andijk. De UV-dosis voor dit proces ligt in de orde van grootte van 560 mJ/cm2 (0,55 kWh/m3)8). Zowel Evides als PWN gebruiken middendruk-UV-lampen voor hun UV-proces. In 2006 is een project gestart naar verdere optimalisatie van het UV/H2O2-proces, gericht op verlaging van het energieverbruik en bijproductvorming. In dit project werkt Kiwa Water Research samen met Philips Lighting, Duinwaterbedrijf Zuid-Holland, Greater Cincinnati Water Works (VS) en AwwaRF. Gezien de relevantie van het onderwerp wordt dit project gesubsidieerd door het BTO en SenterNovem.
44
H2O / 4 - 2007
Middendruk versus lagedruk UV-licht in conventionele kwiklampen wordt geproduceerd door het kwik via elektrische ontladingen te ioniseren. Dit brengt de kwikatomen in een aangeslagen toestand. Bij het terugvallen naar de grondtoestand komen fotonen vrij. De energie van deze fotonen en daarmee de golflengte van het uitgezonden licht is afhankelijk van de druk van het vulgas in de UV-lamp. Bij lage druk (1-10 millibar) wordt UV-licht van 253,7 nm uitgezonden. Bij hogere druk (1-3 bar) wordt een breed spectrum met golflengtes tussen <200 tot 800 nm uitgezonden (zie afbeelding 1). Dit is het essentiële verschil tussen de lagedruk-UV-lamp (LD-lamp) en de middendruk-UV-lamp (MD-lamp)10). Beide lampen worden nationaal en internationaal
effectief gebruikt voor desinfectie van water. Voor oxidatiedoeleinden worden vooral MD-lampen gebruikt, maar niet uitsluitend. Tabel 1 toont de belangrijkste verschillen tussen beide lamptypen.
Effect van de golflengte De keuze voor MD-lampen voor UV/H2O2oxidatie heeft vooral te maken met het hoge elektrische vermogen van dit type UV-lamp. Hierdoor zijn voor het realiseren van de ontwerpdosis minder lampen nodig en kan de UV-installatie compact worden gebouwd. Een ander voordeel van MD-lampen is de brede spectrale emissie van UV-licht. Indien de golflengte waarbij de lamp UV-licht uitzendt, samenvalt met de golflengte waarbij de doelverbinding absorbeert, kan
Afb. 1: Emissiespectra van een lagedruk- en een middendruklamp en absorptiespectra van waterstofperoxide en natuurlijk water.
platform de verbinding fotolytisch degraderen (zie afbeelding 2). Ook de vorming van hydroxylradicalen heeft alles te maken met de emissie van juist die golflengtes waarbij waterstofperoxide het sterkst absorbeert. Algemeen geldt dat hoe meer UV-licht waterstofperoxide absorbeert, des te meer radicalen worden gevormd. Dit leidt in de praktijk vervolgens tot een betere omzetting van de doelverbindingen.
Radicaalvorming In het relevante golflengtegebied voor radicaalvorming uit waterstofperoxide en fotolyse van doelverbindingen (200-280 nm) emitteren LD-lampen slechts
één golflengte: 253,7 nm. Dit beperkt de omzetting van de doelverbindingen via fotolyse. Daarnaast is ook de absorptie van waterstofperoxide bij 253,7 nm significant lager dan bij de (lagere) golflengtes die de MD-lampen wél uitzenden. Als echter de invloed van absorptie van UV-licht door de watermatrix (organische stof, nitraat) wordt meegenomen, kan dit veranderen. Voor onderzoek naar het effect van de golflengte(s) op de mate van radicaalvorming werd de volgende hypothese opgesteld: vanwege de lage absorptie van de watermatrix bij 253,7 nm is de productie van radicalen bij deze golflengte hoger dan bij lagere golflengtes, ondanks dat bij de
Tabel 1: Belangrijkste verschillen tussen LD- en MD-kwiklampen.
lagedruk kwiklamp
middendruk kwiklamp
laag vermogen: <1 kilowatt emissie: 253,7 nm hoge energie-efficiëntie: circa 30% relatief lange levensduur: circa 9.000 uren
hoog vermogen: tot 30 kilowatt emissie: 200-800 nm lage energie-efficiëntie: circa 15% relatief korte levensduur: 4.000-6.000 uren
Afb. 2: Absorptie van atrazin versus de emissiespectra van de lagedruk- en middendruklamp.
lagere golflengtes de absorptie van waterstofperoxide veel hoger is (zie afbeelding 1). Deze hypothese werd geverifieerd aan de hand van berekeningen van de fractie aan UV-licht die door waterstofperoxide wordt geabsorbeerd1). Hieruit blijkt dat waterstofperoxide bij gebruik van LD-lampen tot circa 30 procent meer UV-licht absorbeert dan bij gebruik van MD-lampen. Naarmate de waterkwaliteit verbetert, neemt dit verschil af. De juistheid van de uitkomsten van deze berekeningen werd gecontroleerd door het uitvoeren van laboratoriumtesten gericht op de omzetting van een stof die zeer effectief reageert met hydroxylradicalen9). De omzetting van deze stof, para-chloorbenzoëzuur (pCBA), werd onder identieke condities voor een LD- en MD-lamp bepaald. Bij gelijke UV-dosis (bijvoorbeeld 600 mJ/cm2) en dosis waterstofperoxide (10 mg/l) bleek de omzetting van pCBA voor beide lamptypen circa 75 procent te zijn. De bijdrage aan omzetting van pCBA door fotolyse bedroeg bij de MD-lamp echter omgerekend circa 65 procent en bij de LD-lamp slechts 15 procent
UV/H2O2-oxidatie Om het UV/H2O2-oxidatieproces te activeren, wordt waterstofperoxide aan het water gedoseerd voordat het water door de UV-reactor wordt geleid. In de reactor zelf vinden twee mechanismen plaats die bijdragen aan omzetting van ongewenste stoffen: fotolyse en oxidatie door hydroxylradicalen (• OH). Waterstofperoxide wordt onder invloed van UV-licht (hv) homolytisch gesplitst: H2O2 ==> 2 • OH Afbraak van de ongewenste stof vindt plaats door absorptie van UV-licht (fotolyse) en oxidatie (reactie met • OH): • OH stof ==> afbraakproduct(en) + CO2 + H2O. hv
Afb. 3: Omzetting pCBA (probe) als maat voor de vorming van hydroxylradicalen.
De door absorptie van licht gevormde hydroxylradicalen bezitten een oxidatiekracht (2,8 volt) die ruim hoger is dan die van ozon (2,1 volt). De radicalen reageren vervolgens in milliseconden met de doelverbindingen, bijvoorbeeld bestrijdingsmiddelen. Bij dit oxidatieve mechanisme worden afbraakproducten, waaronder CO2 en H2O, gevormd. Daarnaast kunnen de doelverbindingen uiteenvallen door directe absorptie van UV-licht (fotolyse). Volgens de eerste wet van de fotochemie kan degradatie alleen dan optreden als de doelverbinding daadwerkelijk UV-licht heeft geabsorbeerd. Omdat de hydroxylradicalen ook met andere in natuurlijk water aanwezige stoffen reageren, zoals humuszuren (NOM) en anorganische ionen (waaronder (bi)carbonaat HCO3-/CO32-) moeten veel meer radicalen worden geproduceerd om de doelverbindingen in voldoende mate om te zetten. Daarnaast leiden deze nevenreacties tot de vorming van reactieproducten als AOC (fotolyse en oxidatie van organische stof ) en nitriet (fotolyse van nitraat)3),4),6)).
H2O / 4 - 2007
45
Afb. 4: Omzetting van relevante organische stoffen met UV/H2O2 in collimated beaminstallatie.
(zie afbeelding 3). Hieruit blijkt dat degradatie van pCBA bij gebruik van een LD-lamp bijna geheel door oxidatie met hydroxylradicalen plaatsvindt. Dit toont aan dat de vorming van deze radicalen zeer effectief is bij gebruik van 253,7 nm UV-licht. Vanwege de emissie van slechts één golflengte is het aandeel in de omzetting van organische microverontreinigingen door fotolyse beperkt. Zoals al aangegeven, is dit een nadeel van het gebruik van LD-lampen. Om toch voldoende rendement als barrière tegen organische microverontreinigingen te hebben, dient de beperkte fotolyse met LD-lampen te worden gecompenseerd door een hogere bijdrage van oxidatie van stoffen door radicalen. Afbeelding 4 toont de omzetting van relevante organische stoffen in oppervlaktewater met UV/H2O2, gebruikmakend van een MD- en een LD-lamp in een collimated beaminstallatie2). Deze resultaten tonen aan dat organische verbindingen uitstekend worden omgezet met het UV/H2O2-oxidatieproces op basis van LDlampen.
Energieverbruik De energiehuishouding van LD-lampen is beter dan die van MD-lampen. Vanwege het feit dat meer dan 95 procent van het door
LD-lampen geëmitteerde licht een golflengte van 253,7 bezit, wordt de elektrische energie (kilowatts) zeer efficiënt omgezet in de 253,7 nm emissielijn. MD-lampen emitteren tot circa 25 procent zichtbaar licht (>400 nm) dat geen bijdrage levert aan desinfectie en omzetting van organische stoffen. Gemiddeld verbruiken LD-lampen de helft minder energie dan MD-lampen voor dezelfde emissie (uitgedrukt in Watts UV-licht). Daarnaast gaan LD-lampen tot twee keer langer mee dan MD-lampen (zie tabel 1). Gericht op het energieverbruik blijkt hieruit dat de UV-dosis met LD-lampen twee keer zo hoog mag zijn. Voor de verontreinigingen in afbeelding 4 mag worden gesteld dat de LD/UV-dosis slechts tien tot 15 procent hoger hoeft te zijn om hetzelfde resultaat te krijgen als met MDUV. Of deze verhoudingen ook gelden in een UV-reactor (in plaats van in een collimated beaminstallatie) en voor andere stoffen, zal uit onderzoek moeten blijken. Deze voordelen (effectief in radicaalvorming, hoge energie-efficiëntie en lange levensduur) maken dat lagedruk-UV-lampen effectief kunnen worden ingezet voor het UV/H2O2-oxidatieproces. Vanwege het beperkte elektrische vermogen zijn wél beduidend meer lagedruk-UV-lampen nodig.
LITERATUUR 1) Bolton J. (2001). Ultraviolet Applications Handbook, second edition. 2) Harmsen D. en G. IJpelaar (2003). ‘Collimated beam’-testen onmisbaar bij onderzoek UV-technologie. H2O nr. 25/26, pag. 10. 3) IJpelaar G., A. van der Veer, G.-J. Medema en J. Kruithof (2005). By-product formation during ultraviolet disinfection of a pretreated surface water. J. Environmental Engineering and Science nr. 4, pag. S51-S56. 4) IJpelaar G., D. Harmsen en A. van der Veer (2006). Zijn reactieproducten tijdens waterzuivering met UV-technologie beheersbaar? H2O nr. 14/15, pag. 40-41. 5) Kruithof J., R. van der Leer en W. Hijnen (1992). Practical experiences with UV disinfection in the Netherlands, J. Water Supply Res. Technol. Aqua nr. 41, pag. 88-94 6) Kruithof J. en P. Kamp (2000). AWWA Annual Conference Denver. 7) Magic-Knezev A., G. IJpelaar en A. Knol (2005). Rapport DZH. 8) PWN (2004). UV+H2O2, A treatment technology for the future. RevueArts bv Publishers. 9) Rosenfeldt E. en K. Linden (2004). WQTC Congres, San Antonio (VS). 10) Van der Pol A. en S. Krijnen (2005). Proceedings IUVA Congres, Whistler (Canada). 11) Van der Veer A. (2002). Workshop UV Kiwa Water Research.
advertentie
VAKBEURS De Aqua Nederland Vakbeurs is drie dagen lang hét trefpunt waar ondernemers en relaties uit de waterbranche elkaar ontmoeten. U kunt in een sfeervolle, verkoopbevorderende ambiance zaken doen, contacten leggen, informatie uitwisselen en ideeën opdoen.
BEZOEKERS De bezoekers van de Aqua Nederland Vakbeurs worden zorgvuldig door uzelf, als exposant, geselecteerd. De vakbeurs wordt op deze manier door een doelgericht publiek op midden- en hoogkaderniveau bezocht.
ORGANISATIE Wenst u meer informatie over deze vakbeurs neemt u dan contact op met de organisatie.
Evenementenhal Gorinchem Franklinweg 2, 4207 HZ Gorinchem T 0183 680 680 F 0183 680 600 I www.evenementenhalgorinchem.nl E info@evenementenhalgorinchem.nl 46
H2O / 4 - 2007
,"3" ,"3" !"
.OLQNW X GDW QLHW DOV PX]LHN LQ GH RUHQ"
GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT
Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.
2,,. &+/0.1*"+0 0&" ,+!".%,1! ( )& . 0&" "+ /4/0""*&+0"$. 0&"
010 - 4274180
+!."// 1/". %""#0 2,,. !" 3 0". . + %" ""+ 1+&"( ,+" /0,- /%,--&+$ ,+ "-0 ,+03&((")! ! 0 ")(" # /" &+ !" )"2"+/ 4 )1/ 2 + ""+ &+/0.1*"+0 #!"(0 " !2&/"."+ 1 $. $ &' !" +/ % # 2 + ""+ &+/0.1*"+0 ,# %")-"+ 1 *"0 -".&,!&"( ,+!".%,1! ( )& . 0&" -.,'" 0* + $"*"+0 "+ /4/0""*&+0"$. 0&"
Þ >-> `Á\Ê iÌÊi }iÊ iV ÌiÊV Ì ÕÊâ> `v ÌiÀ
+!."// 1/". )"2".0 ""+ ."!" .""(/ &+/0.1*"+0 0&" !&" 2,))"!&$ &/ #$"/0"*! ,- !" 0,"- //&+$ &+ #2 ) !.&+( "+ -., "/3 0". +!."// 1/". %")-0 1 $. $ 13 &+/0.1*"+0 0&" &+ 0,- ,+!&0&" 0" %,1!"+ "+ 0"$")&'(".0&'! 13 ,+!".%,1!/(,/0"+ 0" 2".) $"+
.,#"//&,+")" ( )& . 0&" 2,,. -. (0&/ % ")(" - . *"0". .,$" 7+ + 00" ( )& . 0&" 2 + 5 ,3*"0&+$"+ 2,)$"+/ %"0 1&02,".&+$/ "/)1&0 2 + !" +&" 2 + 0"./ % --"+
À` VÊ7>ÌiÀÊ i i ÕÝÊ 6 * ÃÌLÕÃÊxÓÓ £ {äÊ ÊÊ iÛiÀÜ /ʳΣä®Óx£ÊÓ£ää£Ó
"+ 0" * 2 + "0.,(("+ /-" & )&/0"+ //&/0"".0 $. $ &' !"0 &)"+$&+"".&+$ -.,'" 0&+(,,- -.,'" 0 "$")"&!&+$ "+ /4/0""*&+0"$. 0&"
Ê ³Î£ä®Óx£ÊÓÓ{ä£Ç ÜÜÜ° À` VÜ>ÌiÀ° v J À` VÜ>ÌiÀ°
,.&+ %"* * .0
Ê7 Ê iÀi `Ü `Êâ ÊiÀÊ> Ê iiÀÊ`> ÊÓä°äääÊÕ ÌÃÊ}i« >>ÌÃÌ° Ê Ì ÕÊâ> `v ÌiÀÊÛ À Ê`À Ü>ÌiÀ Ê«À ViÃÜ>ÌiÀ]Ê i Ü>ÌiÀ Ê ««iÀÛ > ÌiÜ>ÌiÀ Ê>vÛ> Ü>ÌiÀ Ê}À `Ü>ÌiÀ Êivv Õi ÌÊ« à }
Ê } ÃV Êv ÌiÀÊÛ À Ê ÌÀ v V>Ì i Ê`i ÌÀ v V>Ì iÊ
+!."// 1/". ")
&+#, +) "+!."// ,* 333 +) "+!."// ,*
333 +) "+!."// ,*
agenda 23 februari, Den Haag Neerlantis toneelvoorstelling over klimaatverandering met aansluitend een rondetafelgesprek onder leiding van Maurits Groen met als gast Bas Jonkman van de TU Delft, die promoveert op een onderzoek naar de veiligheid van de dijken in Nederland. Organisatie: Theater aan het Spui. Informatie: (070) 346 52 72.
27 februari, Amersfoort Risicobeoordeling van explosiegevaar op zuiveringstechnische werken workshop over het model dat STOWA ontwikkelde om te beoordelen of explosiegevaar bestaat bij bepaalde onderdelen van zuiveringsinstallaties. Per 1 juli 2006 moeten alle rwzi’s voldoen aan de Europese richtlijnen ten aanzien van explosieveiligheid. Organisatie: STOWA. Informatie: Cora Uijterlinde (030) 232 11 99.
28 februari, Amersfoort Legionellapreventie in de praktijk symposium over varianten op het thermisch beheer en alternatieve technieken voor leidingwaterinstallaties ter voorkoming van Legionella. Organisatie: TVVL. Informatie: Loes Swaning (033) 434 57 63.
1 maart, Utrecht Grondwaterbeheer en de bodem: van denken en praten naar doen en vooral samenwerken middagbijeenkomst onder leiding van dijkgraaf Van Erkelens van Wetterskip Fryslân over het Europese denken en doen ten aanzien van grondwater, het juridische kader en de organisatie van het grondwaterbeheer. Organisatie: Platform Gebieds- en Systeemgericht Grondwaterbeheer. Informatie: (0182) 54 06 90.
1 maart, Gouda Als het water weer gaat stromen themadag voor praktijkmensen uit de waterwereld, waarop stilgestaan wordt bij de visie van de gemeemte Gouda op het historisch watererfgoed en de maatregelen die het Hoogheemraadschap van Rijnland treft om de waterkwaliteit en -berging te verbeteren door het herstel van cultuurhistorische aspecten in het watersysteem van de stad. Organisatie: Platform Waterpraktijk. Informatie: wdr@waterpraktijk.nl.
6 maart, Den Haag Nieuwe Waterwet en nieuwe Wet ruimtelijke ordening praktijkmiddag waarop de combinatie van de nieuwe Waterwet en de nieuwe Wet ruimtelijke ordening centraal staat. De wetswijzigingen worden besproken aan de hand van twee praktijkvoorbeelden. De centrale vraag is: wordt de afstemming tussen waterbeheer en ruimtelijke ordening met deze wetswijzigingen verbeterd?
48
H2O / 4 - 2007
Organisatie: NIROV en de ministeries van Verkeer en Waterstaat en VROM. Informatie: Helen Kokshoorn (070) 302 84 48.
8 maart, Arnhem Meten, en dan? Monitoring van rioolstelsels in de praktijk ochtendseminar voor medewerkers van gemeenten en waterschappen die zich afvragen hoe het meten en monitoren van rioolstelsels in de praktijk werkt. Organisatie: I-Real. Informatie: (0314) 36 66 00.
9 maart, Bussum Inspectie waterkeringen vierde bijeenkomst waarop op formele en informele wijze ervaringen, wensen, problemen, oplossingen en resultaten van uitgevoerde onderzoeken op het gebied van inspectie van waterkeringen aan de orde komen. Onder andere aandacht voor de projecten Grip Op Kwaliteit, DIGIspectie, een verkennende studie naar toepassing van remote sensing in het waterbeheer en een beoordelingssysteem voor schades. Organisatie: STOWA en DWW. Informatie: www.inspectiewaterkeringen.nl.
14 maart, Enschede Kijken naar de kust 14e symposium waarop vooraanstaande personen uit de waterwereld onder leiding van hoogleraar waterbeheer Arjen Hoekstra spreken en discussiëren over de toekomst van de Nederlandse kust en dan met name over het veiligheidsaspect, met Govert Geldof, Robert Smaak en Han Vrijling. Organisatie: Studievereniging ConcepT van de Universiteit Twente. Informatie: (053) 489 45 13.
15 maart, Utrecht Ecologische instrumenten voor de Kaderrichtlijn Water; themadag voor (water)beheerders waarin kennisinstituten hun kennis op het gebied van handreikingen en modellen voor ecologische instrumenten voor de Kaderrichtlijn Water presenteren. Organisatie: STOWA en RIZA. Informatie: Saskia Vos (0320) 29 83 46.
20-22 maart, Gorinchem Aqua Nederland eerste editie van de vakbeurs Aqua Nederland, met aandacht voor waterbehandeling, -management en -technologie, transport en opslag, meet- en regeltechniek, onderzoek en advies en nieuwe producten. Organisatie: Aqua Nederland en Evenementenhal Gorinchem. Informatie: (0183) 68 06 80.
21 maart, Apeldoorn - Waterwet studiedag over de nieuwe Waterwet die negen bestaande waterwetten bundelt. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
21 maart, Gorinchem Overheidsbeleid en watertechnologie Op-weg-naar-huisbijeenkomst in Evenementenhal Gorinchem, waarop een overzicht wordt gegeven van de laatste stand van zaken ten aanzien van innovatie en actief waterbeleid, met bijdragen van SenterNovem en RIZA. Organisatie: Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie. Informatie: www.skiw.nl.
22 maart, Delft Van onzekere veiligheid naar veilige onzekerheid middagsymposium over hoe zeker veiligheid is, wat een veiligheidsfactor zegt en wat dat met risico’s te maken heeft, met een korte ‘levensechte’ impressie van een ramp in wording en uiteindelijk een dijkdoorbraak. Organisatie: GeoDelft en Delft GeoSystems. Informatie: (015) 269 38 44.
22 maart, Delft Watermanagement for food production in Africa elfde symposium van de International Commission on Irrigation and Drainage (ICID) over de bijdrage van irrigatiesystemen in de landbouw in Afrika. Organisatie: UNESCO-IHE, ICID, KIvI afdeling Waterbeheer, TU Delft en Wageningen Universiteit. Informatie: Bart Schultz of Annette van Ham (030) 285 78 01 of (030) 285 89 32.
22 maart, Rotterdam Nieuwe omgevingsvergunning studiedag over de grootste wetswijziging die Nederland ooit gekend heeft, waarbij de hoofdlijnen en achtergronden aan de orde komen, maar ook de reikwijdte, de procedures, de handhaving en de rechtsbescherming. Organisatie: Euroforum. Informatie: (040) 297 49 77.
24 maart, Den Haag Derde Kamer over water bijeenkomst van het (schaduw)parlement van 120 Nederlanders en 30 leden uit ontwikkelingslanden, de Derde Kamer, waarin zij voorstellen doen om het beleid op het gebied van internationale samenwerking te verbeteren, en debatteren met Tweede Kamerleden. Deze keer staat het milieu en met name het (drink)water in ontwikkelingslanden centraal. Informatie: www.dederdekamer.org of Tineke Kabbes (035) 526 20 20.
27 maart, Noordwijk Bouwen met water vijfde editie van het nationaal jaarsymposium over het bouwen op of in water, met dit jaar veel aandacht voor internationale praktijkvoorbeelden en het zogeheten klimaatadaptief bouwen. Organisatie: Elsevier Congressen. Informatie: (070) 441 57 95.
agenda 28 en 29 maart, Nieuwegein Nationale Bodem Conferentie tweedaagse bijeenkomst over alles wat de bodem betreft. De eerste dag staat in het teken van het nieuwe Besluit Bodemkwaliteit, de tweede dag behandelt de financiering, kansen en risico’s van bodemsanering. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 24.
29 maart, Eindhoven Legionellapreventie; leidingwater én industriële systemen vierde congres over legionellapreventie, met aandacht voor de wet- en regelgeving, beheermaatregelen, zorgplicht, alternatieve methoden en praktijkvoorbeelden. Met een introductieworkshop op 28 maart. Organisatie: Euroforum. Informatie: (040) 297 49 77.
29 maart, Zoetermeer WaterWeg seminar voor alle betrokken partijen om wateroverlast op bouwlocaties te voorkomen. Organisatie: SBR. Informatie: www.waterweg.info.
3 april, Amersfoort KRW-netwerk bijeenkomst waarop onder meer het KRWKompas onthuld, een praktische leidraad waarin de bevindingen uit vijf pilots met Nederlandse gemeenten en één buitenlandse pilot zijn samengevat. Organisatie: Leven met Water en KRWnetWRK. Informatie: Pui Mee Chan (033) 468 23 86.
13 april, Leeuwarden ‘Vernatuurlijking’ waterhuishouding
24 april, Amersfoort Samen werken aan een optimaal afvalwatersysteem symposium over een doelmatige(re) samenwerking tussen gemeenten en waterschappen in de bebouwde omgeving die moeten leiden tot een efficiënter afvalwatersysteem. Organisatie: HolaPress Congresbureau. Informatie: www.praktijkdagen.net.
24-25 april, Leiden Grondwater: omgaan met overlast en onderlast
studiemiddag waarop met een kritisch oog het huidige waterbeheer bekeken wordt, dit naar aanleiding van het versterkte broeikaseffect door de mens en het voortgaande proces van bodemdaling. Aan de orde komen drie scenario’s voor een ‘vernatuurlijking’ van de waterhuishouding. Organisatie: Van Hall Larenstein. Informatie: Marjan Schonenberg (058) 284 61 60.
tweedaags congres over de consequenties van de Grondwaterrichtlijn, aansprakelijkheid en verzekerbaarheid van grondwaterschade, industrieel grondwatergeberuik, de aanpak en rolverdeling van grondwaterbeheer en funderingsproblemen en -oplossingen. Organisatie: Studiecentrum voor Bedrijf en Overheid. Informatie: (040) 297 49 80.
25 april, Driebergen Investeringsbudget Landelijk Gebied
18-19 april, Rotterdam Industrie en milieu tweedaagse beurs voor milieuapparatuur en technieken op het gebied van onder andere waterbehandeling, grondwatervervuiling en riolering. Organisatie: Easy Fairs. Informatie: (0032) 3 260 8140 of www.easyfairs.com.
congres over de achtergronden, consequenties en mogelijkheden van het Investeringsbudget Landelijk Gebied, dat dit jaar van start gaat.
advertentie
All it takes for Water Monitoring and Data Network
Nijverheidsstraat 30, 6987 EM Giesbeek
T +31 313 88 02 00 F +31 313 88 02 99
E info@eijkelkamp.com I www.eijkelkamp.com
H2O / 4 - 2007
49
handel & industrie Memstill ontzilt Noordzeewater op Maasvlakte Een pilotinstallatie gebaseerd op de Memstill zuiveringstechniek heeft van september tot december zoet water geproduceerd uit vuil zeewater. De installatie staat op het terrein van energieproducent E.on op de Maasvlakte. De installatie is de eerste pilot in Nederland op basis van de Memstill-technologie. Memstill is gebaseerd op membraantechnologie en industriële restwarmte. Het schone water dampt naar buiten en wordt van het vuile restvocht gescheiden. Het principe is ontworpen door TNO. De installatie bij E.on is het resultaat van een samenwerking van TNO, Keppels Seghers, E.on, Evides Industriewater, Watertechnology Holland, Heineken, Waternet en EMF. De proefinstallatie produceerde dagelijks meer dan tien kubieke meter zeer schoon water.
kan de eerste set al met zand worden gevuld. Hierdoor kan snel worden gewerkt. Het is mogelijk ongeveer honderd meter per uur op te bouwen. Vullen gaat het snelst met een betonmixer met zand, maar ook shovels of wielladers kunnen worden gebruikt. Na gebruik kunnen de zakken eenvoudig losgemaakt worden en het zand teruggestort op de de zandwinning. De Big Bags kunnen door Worldbag worden opgehaald en schoongemaakt. Het systeem is inmiddels in Deventer getest. Voor meer informatie: (0320) 21 88 66.
TNO voorziet in de toekomst een belangrijke rol voor deze technologie bij het oplossen van de waterschaarste. Op de wereld is immers ruim voldoende zeewater aanwezig om in alle waterbehoeften te voorzien. De zuiveringskosten zijn lager dan andere hoogwaardige ontziltingstechnieken. Bovendien is de installatie compact, worden er geen chemicaliën gebruikt en produceert deze nauwelijks broeikasgassen.
Draadloos stationair waterlekdetectiesysteem
Voor meer informatie: Albert Jansen (055) 549 39 43.
EuroIndex uit Capelle aan den IJssel levert een waterlekdetectiesysteem, dat vroegtijdig lekken in de waterleiding kan opsporen.
Speciale zandzakken als tijdelijke waterkering Het bedrijf WorldBag uit Lelystad levert zogeheten Big Bags die kunnen fungeren als tijdelijke waterkering die bij dreigende overstroming snel en met weinig menskracht kan worden neergezet. De Big Bags zijn grote, vierkante kunststof zakken met een inhoud van 0,7 kubieke meter. Deze worden per vijf stuks aan elkaar bevestigd met een houten frame. Door ze daarna met (nat) zand te vullen, ontstaat een zware, vrijwel ondoorlaatbare waterkering. Doordat de zakken in lege toestand als een harmonica kunnen worden opgevouwen, nemen ze weinig ruimte in en kunnen makkelijk worden vervoerd of opgeslagen. De sets van vijf zakken worden met gewone houtschroeven aan elkaar bevestigd. Terwijl de volgende vijf stuks worden neergezet,
50
De test van de Big Bags in Deventer.
H2O / 4 - 2007
Het bestaat uit een aantal stationaire geluidsloggers en een centrale controle-eenheid. De loggers zijn compacte, robuuste toestellen die met een magneet op een ondergrondse kraan of ventiel kunnen worden geplaatst. Als het omgevingslawaai ‘s nachts minimaal is, worden (mogelijke) lekken waargenomen door geluidsregistratie. De controle-eenheid ontvangt de gegevens draadloos en verwerkt deze. De controle-eenheid kan op het dashboard van een auto worden bevestigd, waardoor het leidingnetwerk met één autorit kan worden gecontroleerd. Voor meer informatie: M. van Raavens (010) 288 80 00.
Zoeksysteem voorkomt leidingschade Radiodetection uit ‘s-Heerenberg levert leiding- en kabelzoeksystemen die zowel optisch als akoestisch
aangeven waar leidingen en kabels in de grond liggen. Schade tijdens graafwerkzaamheden wordt hiermee voorkomen. De detectie-apparatuur beschikt over twee bijzondere functies: de Avoidance Scan en de Strike Alert. Met de eerste kan de gebruiker gelijktijdig zoeken naar verschillende signalen. Hiermee wordt het opsporen nauwkeurig, veiliger en in korte tijd uitgevoerd. De tweede functie waarschuwt voor ondiep liggende (stroom)kabels. Door geavanceerde technologie is de akoestische en optische weergave van deze leidingzoekers razend snel. Ook in gebieden waar veel kabels en leidingen in de grond liggen, is de detectieapparatuur snel en nauwkeurig. Voor een donkere werkomgeving zijn de leidingzoekers voorzien van verlichting. Bovendien kan ook een onervaren gebruiker het ontvangen signaal makkelijk onderscheiden van achtergrondruis. Voor meer informatie: (0314) 66 47 00. Het kabelzoeksysteem van Radiodetection.
VRTX deels in Amerikaanse handen Het Noord-Amerikaans VRTX Technologies heeft eind vorig jaar een meerderheidsaandeel genomen in het Nederlandse HydroVRTX. HydroVRTX levert waterbehandelingsinstallaties die zonder chemicaliën werken. HydroVRTX is in 2002 opgericht en zetelt in Almere. Het bedrijf richt zich op de Nederlandse markt, maar ook op België, Luxemburg, Spanje, Duitsland en Scandinavië. Het Amerikaanse bedrijf wil haar activiteiten in Europa uitbreiden. De markt voor deze niet-chemische waterbehandelingsmethode groeit sterk. Door gebruik te maken van het al opgezette netwerk van HydroVRTX verwachten de Noord-Amerikanen makkelijker toegang tot de markt te krijgen en in nog meer Europese landen zaken te kunnen doen. Ook HydroVRTX is gebaat bij de nieuwe aandeelhouder. Het Nederlandse bedrijf verwacht dat het hierdoor ook makkelijker toegang krijgt tot andere landen.
ZODRA ER NIEUWE WETTEN KOMEN, KOMEN WIJ MET NIEUWE KANSEN. De wetgeving verandert voortdurend. En dat zal dit jaar niet minder worden. Dat heeft gevolgen voor uw bedrijfsvoering. Processen moeten worden aangepast. Nu zien sommige ondernemers dat als een probleem. Terwijl het een kans kan zijn. Want een nieuwe wet vereist wel aanpassingen, maar met de juiste kennis en ervaring kan elke aanpassing een voorsprong op de concurrent opleveren. Zo gaat compliance in uw voordeel werken. Of het nu SEPA, Solvency II of de Splitsingswet betreft. Wij adviseren u over de kansen en implementeren dat advies vervolgens in uw bedrijfsprocessen. En dan maakt het niet uit wat ze in Den Haag bedenken. Wij zorgen er in Arnhem voor dat u er wijzer van wordt.
WWW.EIFFEL.NL
.HQQLV NULMJW SDV ZDDUGH DOV MH HU LHWV PHH GRHW Daarom ondersteunt Kiwa Water Research u ook bij toepassing en onderhoud van kennis Kiwa Water Research Kiwa Water Research is hét kennisinstituut op het gebied van water en aanverwante milieuen natuuraspecten voor waterbedrijven, overheden en andere spelers in de watersector. Het voert het gezamenlijke onderzoeksprogramma BTO uit voor de drinkwaterbedrijven en hun (internationale) partners en werkt daarbij samen met diverse kennisorganisaties en advies- en ingenieursbureaus – een garantie voor innovatie en voortdurend actuele kennis. Blauw, groen, waterketen Kiwa Water Research biedt ministeries, provincies, waterschappen en terreinbeheerders oplossingen op maat voor watergerelateerde vraagstukken rond watersysteem en waterketen, waterkwaliteit en –kwantiteit, natuur, afvalwaterbehandeling en asset management. Kiwa Industrie & Water Industriële partners krijgen via Kiwa Industrie & Water efficiënt toegang tot waterkennis voor hún praktijk met ondersteuning bij dagelijkse watervraagstukken, implementatietrajecten, troubleshooting en kwaliteitsborging. Binnen het onderzoeksprogramma OPIW en met individuele bedrijven, brancheorganisaties en waterbedrijven ontwikkelt en implementeert Kiwa Industrie & Water innovatieve watertechnologie.
Bedrijfstakonderzoek van de waterbedrijven
Kiwa Water Research Kiwa Industrie & Water telefoon (030) 606 95 11
BTO
info@kiwawaterresearch.eu
www.kiwawaterresearch.eu