23 minute read
IN THE PICTURE
from H2O december 2021
by H2O magazine
TOEWERKEN NAAR EEN ROBUUSTE LEEFOMGEVING’
WIE
Tijdens een Open Dag aan Wageningen UR ontdekte Jasper van der Woude de studie internationaal land- en waterbeheer, proefde de sfeer op de universiteit en zag de kleine stad waar je toch alles vindt. Met de watersector was hij al enigszins bekend. Zijn vader werkte bij Waterleiding Friesland, voorloper van het huidige Vitens, thuis lag H2O Magazine op tafel. Zo toog hij met zijn gymnasiumdiploma (profiel natuur en gezondheid, én economie en Latijn) naar Wageningen. Al tijdens zijn bachelor bracht hij een half jaar door in Peru in het kader van een wederopbouw- en ontwikkelingsproject na de aardbeving. “Om data te verzamelen trokken we te voet langs dorpjes in de Andes. Daar heb ik speciaal Spaans voor moeten leren. Zelfs mijn eindpresentatie hield ik in het Spaans!” In zijn master focuste hij meer op Nederland, ‘om meer te weten te komen hoe wij het hier doen’. Een afstudeerstage bij Infram mondde uit in een vaste aanstelling, alweer ruim 7 jaar geleden.
Jasper van der Woude (32),
senioradviseur bij Infram (adviesbureau op het gebied van water, ruimte, mobiliteit en energie), senior beleidsadviseur ministerie BZK Locatie: langs het AmsterdamRijnkanaal, vlakbij Utrecht
YOUNG WATERPROFESSIONALS
TEKST BARBARA SCHILPEROORT
WAAR
Langs het Amsterdam-Rijnkanaal, vlakbij zijn woonplaats Utrecht. “Tijdens de droogte in de zomer van 2018 pompten gemalen uit de Lek en het Amsterdam-Rijnkanaal zoet water naar West Nederland. Om zo via een heel stelsel van stuwen, watergangen en gemalen – de zogeheten klimaatbestendige wateraanvoervoorzieningen - de dreigende verzilting tegen te gaan. Vanuit Infram ondersteunde ik de Beleidstafel Droogte die daarna is ingesteld.” De droogte, een flexibel peilbeheer van het IJsselmeer, het Deltaprogramma Zoetwater, implementatie van de Omgevingswet, stikstofproblematiek, duurzame energie. Hij is bij véle projecten en onderwerpen betrokken. Soms wanneer Infram advies uitbrengt in opdracht van een ministerie, Rijkswaterstaat, provincie, waterschap of gemeente. Andere keren vanuit een inhuuropdracht, momenteel bij het ministerie van BZK. Water is de rood-blauwe draad. “Die diversiteit maakt het leuk. Samen werken aan oplossingen voor complexe vraagstukken, deze helder en uitlegbaar presenteren. Toewerken naar een robuuste leefomgeving die klaar is voor het omgaan met de gevolgen van klimaatverandering: dáár word ik blij van.”
(TOEKOMST)DROOM
“Water, bodem, stikstof, onze manier van consumeren. We lopen tegen de grenzen van ons systeem aan. Hoe houden we Nederland leefbaar? Níet door het systeem zo aan te passen dat we niks hoeven te veranderen. Maar door water en bodem centraal te stellen. Door te benoemen welke randvoorwaarden water en bodem stellen. Dáárvan uitgaan. Al jaren wordt er van alles over geschreven en beloofd. Maar nu moet het er werkelijk van komen. Ik hoop daar mijn bijdrage aan kan leveren!”•
PODIUM
COÖRDINATIE: MIRJAM JOCHEMSEN
Jan Jonker: Het moet baanbrekender, hemelbestormender, ik zou haast zeggen, agressiever’ ‘WAARDE VAN WATER VRAAGT OM SYSTEEMINNOVATIE’
Als jurylid van de Waterinnovatieprijs maakte Jan Jonker dit jaar ‘met enorm veel plezier en ook een beetje verwondering’ kennis met de waterwereld. De sector heeft de lat hoog gelegd voor wat betreft circulariteit en duurzaamheid. Jonker is emeritus hoogleraar Duurzaam Ondernemen aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hoe kijkt hij als buitenstaander en met zijn specifieke deskundigheid naar de Waterinnovatieprijs en het innoverend vermogen bij de waterschappen?
Jan Jonker: “Om te beginnen was ik verrast: 99 inzendingen voor de Waterinnovatieprijs, dat is echt geweldig! Helaas heb ik er ‘maar’ 38 onder ogen gekregen. Dat kon natuurlijk niet anders, het goed en met aandacht bekijken van al die inzendingen is heel veel werk. Hoe de inzendingen verdeeld waren over de categorieën is lastig te zeggen, het onderscheid tussen de thema’s was niet altijd even scherp, er is nou eenmaal overlap tussen. Dat neemt niet weg dat er heel mooie en nuttige projecten bij zaten. Verschillend van schaal, insteek en aard van de innovatie, dat maakte het spannend hieraan mee te mogen doen.”
WAT IS DAT EIGENLIJK, INNOVATIE?
“Ja, wat maakt een idee tot een innovatief idee? Als buitenstaander valt mij op dat in de waterwereld veel mensen werken die techniek ‘lekker’ vinden. Iedereen is dagelijks heel betrokken bezig zijn om de boel draaiende te houden. Dat levert een stroom van slimme, handige, technologische ideeën op die helpen de organisatie te verbeteren. Een betere klep, betere data, een interactieve kaart. Dat zijn nuttige zaken die er zeker toe doen. Maar toch: is het echt vernieuwend? Want in essentie is innovatie vernieuwen. Draagt een idee daaraan bij? Of is de essentie: doen wat we al deden maar dan slimmer en handiger? De waterwereld wordt geconfronteerd met ingrijpende ontwikkelingen: droogte, overstromingen, de noodzaak tot het besparen van water, het zorgen voor ‘groene’ energie en terugwinnen van grondstoffen. In het watermanagement komen we niet meer weg met business as usual. Er zijn grote systeemveranderingen nodig. Dat is niet alleen een opgave van de waterschappen maar vraagt een bredere insteek. Als maatschappij moeten we anders gaan denken, water herwaarderen. Wat betekent water voor ons, wat is de rol van water in onze maatschappij? Daarmee zitten we in het hart van het transitiedebat. Welke innovaties vraagt het van de waterschappen om bij te dragen aan deze grote uitdagingen? We moeten van water reinigen naar water gedifferentieerd reinigen, van afvoeren naar besparen, terugwinnen en bewaren.”
DAAR HEBBEN WE TOCH TECHNIEK VOOR NODIG?
“Jawel, transitie vormgeven stelt ons voor forse technologische uitdagingen. Maar we komen nog meer voor sociaal-organisatorische uitdagingen te staan. We moeten niet zorgen voor de wateraansluitingen in de wijk, nee, we moeten een wijk bouwen met nul
iStock
verlies aan waterwaarde. Dat vraagt om circulaire systemen die alleen met gebruikers (en andere stakeholders) gerealiseerd kunnen worden. Om dat soort systeemaanpakken uit te proberen en mogelijk te maken pleit ik er trouwens ook voor de prijs van water te verhogen. Alleen zo kunnen we grootschalige innovaties gezamenlijk realiseren en financieren. Het prachtige product schoon water is veel te goedkoop.”
HOE KUNNEN DE WATERSCHAPPEN DAT PROCES VERSTERKEN?
“Bij transitie gaat het om urgente vragen. Er is een een-op-een verbinding tussen wat er op de conferentie in Glasgow besproken werd en de rol van waterschappen in de maatschappij. Waterschappen zijn maatschappelijk en moreel verplicht om veel ruimte te geven aan experimenten met die transitie. Dus: niet (alleen) aansturen op operationeel management, ‘draait de winkel goed?’, maar veel ruimte geven aan experimenten, met meerdere partijen. Dat is de enige manier. En zeker, dat gebeurt ook al op allerlei plekken. Maar gelet op de cruciale rol van water in de ecologie, in de gemeenschap en in de economie geldt hier het credo ‘Meer is Beter’. Het waterschap is daarbij niet alleen aan zet. Het moet samen met de woningbouwvereniging met de gemeente, de provincie, en heel veel andere partijen tegelijkertijd aan de slag. De transitie vraagt om een multidisciplinair en multi-stakeholder-perspectief. De rol van het waterschap is cruciaal.”
EN DE WATERINNOVATIEPRIJS?
“Ik bepleit dus dat de Waterinnovatieprijs zélf innoveert; we moeten de prijs gebruiken om de grote uitdagingen van deze tijd te adresseren. Alleen technologische oplossingen is een te smalle insteek voor de urgente vraagstukken waar we als maatschappij voor staan. Misschien moeten we voor 2022 wel meegeven als vraag: Wat draagt dit jullie oplossing bij aan de watertransitie? Er is niks mis met nuttige en functionele technologie, maar we moeten toe naar een systeemaanpak. Dat vraagt om een andere manier van samenwerken, intern en extern. Zeker, daar wordt mee geëxperimenteerd. Maar het moet baanbrekender, hemelbestormender, ik zou haast zeggen, agressiever.”•
Alle inzendingen voor de Waterinnovatieprijs 2021: www.winnovatie.nl/waterinnovatieprijs
De twaalf genomineerden:
www.waterinnovatieprijs.nl
De winnaar was bij het ter perse gaan van deze H2O-editie nog niet bekend.
Reageren? Ideeën? Ga naar
h2owaternetwerk.nl/h2o-podium/opinie. Of wilt u iets te zeggen over een onderwerp waarover we het in de waterwereld met elkaar zouden moeten hebben? Neem contact op met de redactie van H2O, redactie@h2o-media.nl.
Hugo Gastkemper ‘OOK ÓNDER DE GROND IS DE RUIMTE SCHAARS’
Ruim twintig jaar is Hugo Gastkemper directeur van Stichting RIONED, de koepelorganisatie voor stedelijk waterbeheer. Vlak voor zijn pensioen, in februari volgend jaar, blikt hij terug én vooruit. ‘Niet alleen boven de grond is ruimte schaars, maar ook onder de grond.’
TEKST DORINE VAN KESTEREN FOTOGRAFIE MARCEL MOLLE
H
De riolering meer zichtbaar maken. Dat was de nadrukkelijke opdracht die Hugo Gastkemper kreeg toen hij in 1999 aantrad als directeur van
Stichting RIONED. Talloze mensen hebben immers niet meer dan een vage notie van die buizen met vuil water onder de grond.
Als bestuurskundige is
Gastkemper doordrongen van de noodzaak om een brug te slaan naar de samenleving. “Mijn toegevoegde waarde is dat ik de techniek van de riolering kan vertalen naar de praktijk en vice versa. Dan wordt de betekenis voor de maatschappij duidelijk.”
Onder leiding van Gastkemper ging RIONED dus aan publiekscommunicatie doen. In het begin met folders, brochures en – de nog steeds zeer gewilde – katoenen tasjes met aan de ene kant ‘Goed riool’ en aan de andere kant ‘Gezonde zaak’ en ‘Droge voeten’; tegenwoordig ook via de website en sociale media.
“Onder het brede publiek en de politiek verspreiden we de boodschap dat het riool onmisbaar is voor gezondheid, milieu, leefomgeving en gemak voor de mens. Het rioolsysteem is, samen met de drinkwatervoorziening, cruciaal geweest voor de gestegen levensverwachting in ons land.”
Kenniscentrum
Bij Stichting RIONED zijn alle organisaties in Nederland aangesloten die zich professioneel bezighouden met stedelijk waterbeheer: gemeenten, waterschappen, provincies, Rijk, aannemers, ingenieursbureaus, toeleveranciers en onderwijsinstellingen. Samen zorgen zij dat het regen-, grond- en afvalwater ordentelijk wordt ingezameld en verwerkt. “We zijn een stichting die voornamelijk bestaat dankzij de gelden van de begunstigers. Het is onze taak om het belang van de riolering op de kaart te zetten én kennis op ons vakgebied te ontwikkelen, autoriseren en verspreiden. Dat doen we bijvoorbeeld met de Kennisbank Stedelijk Water. Ook hebben we de Branchestandaard Gemeentelijke Watertaken opgesteld, die beschrijft welke activiteiten, kennis en competenties nodig zijn voor het uitvoeren van die taken – een pijler onder de knowhow bij gemeenten.”
Stedelijk waterbeheer tussen 1999 en nu: wat is er veranderd?
“Het concept is in essentie hetzelfde gebleven. Mensen blijven poepen en plassen, het blijft regenen, water blijft stromen onder invloed van de zwaartekracht en buizen blijven een effectief vervoermiddel. Toch is er veel veranderd. De verwerking van afvalwater begon ooit met het wegspoelen ervan. Vervolgens gingen we het water vanuit milieuoogpunt ook zuiveren. En de laatste tien jaar werken we aan herbruikbaarheid van stoffen. De waterschappen winnen steeds meer stoffen en energie terug uit afvalwater. Een ander voorbeeld is het hergebruik van de rioleringsbuizen zelf of het beton en kunststof waarvan deze zijn gemaakt. Ook letterlijk is de riolering meer zichtbaar geworden. Zij is bovengronds gekomen in de vorm van waterbergingen en infiltratievoorzieningen. In hetzelfde plaatje past dat rioolvernieuwing en wegvernieuwing samen opgaan; de openbare ruimte bevindt zich deels boven en deels onder de grond. Dat gaat zo goed om- dat het in één hand is bij gemeenten. Verder zijn er de laatste twee decennia grote inspanningen verricht om de emissie van vervuilende stoffen bij overstorten terug te dringen. Dat doen we onder meer met grote bergbezinkbassins, waar een deel van het vuil naar de bodem zakt, zodat minder vervuild water terechtkomt in het oppervlaktewater. Een andere grote verandering is de aanpak van afvalwater in het buitengebied: daar zijn eigen rioleringsstelsels en zuiveringen aangelegd.”
En de komende twintig jaar? Wat zijn de voornaamste opgaven?
“Als eerste noem ik aanpassing aan het nieuwe klimaat, met vaker optredende extreme buien. Riolering is infrastructuur. Daarvoor geldt dus hetzelfde als voor wegen: als de maximale capaciteit wordt overschreden, ontstaan er vertragingen en files. Het vergroten van de capaciteit van de rioleringsbuizen en pompen kan een deel van de oplossing zijn. Maar dat is heel duur en bovendien ontstaat er dan een nieuwe maximumcapaciteit. >
Ik draai het om: de riolering is er om de normale regenval te verwerken. Bij heftige regenval moeten we het elders zoeken en het water tijdelijk boven de grond opslaan. In ondergelopen straten en groenpartijen ligt het dan te wachten op afvoer via de riolering of de bodem.”
Dan kan het water wel huizen inlopen of wegen blokkeren.
“Schade en overlast zijn nooit helemaal uit te sluiten. Onderdeel van de klimaatadaptatiestrategie moet dus ook zijn dat de overheid in gesprek gaat met burgers, bedrijven en maatschappelijke instellingen. Uit de stresstesten blijkt wat de kwetsbare locaties zijn. Gemeenten en waterschappen moeten de verschillende doelgroepen daar opzoeken, hun duidelijk maken wat er kan gebeuren, wat daarvan de mogelijke gevolgen zijn, hoe de overheden zich voorbereiden en wat mensen zelf kunnen doen. Een simpel voorbeeld voor huiseigenaren: geen parketvloer op de begane grond en geen belangrijke apparatuur in kelders.”
Blijven gemeenten en waterschappen hier in gebreke?
“Je moet met open vizier het gesprek durven aangaan. Ik merk dat bestuurders en professionals dat meer en minder gemakkelijk afgaat. Zo ben ik ontzettend benieuwd naar het gesprek dat de overheid in Limburg heeft gevoerd met particulieren en ondernemers, voorafgaand aan de overstromingen van afgelopen zomer.”
Dat impliceert dat een en ander voorkomen had kunnen worden.
“Dat zeg ik niet, maar feit is wel dat ik in de media op belangrijke vragen nog geen antwoord heb gezien. Welke stresstesten zijn er gedaan? Wist men welke hoeveelheden water waarnaartoe zouden kunnen stromen? En hoe, wanneer en met wie is daarover gecommuniceerd?”
Sommige gemeenten switchen van gemengde naar gescheiden rioleringssystemen om de klimaatverandering het hoofd te bieden.
“Systemen met twee aparte buizen voor regen- en afvalwater of juist met één buis, waarbij het hemelwater bovengronds via de goot naar de straat wordt afgevoerd, hebben allerlei voors en tegens. Deze afweging moet iedere gemeente voor zichzelf maken. De kosten van ombouw zijn hoog en de hoeveelheid vervuiling in het oppervlaktewater neemt over het jaar genomen toe. Maar dit hoeven geen redenen te zijn om het niet te doen. De voordelen – het voorkomt overbelasting van het rioleringsstelsel en de zuiveringsinstallatie hoeft minder water te >
verwerken – kunnen daartegenop wegen. Andere oplossingen zijn het opvangen van regenwater in een regenwatertank, waarna bewoners het water kunnen gebruiken voor hun tuin, toilet en wasmachine. In Vlaanderen hebben ze daar veel ervaring mee. Kleinschalige afvalwaterzuivering per perceel is ook een optie, maar bedenk wel dat dit veel ruimte kost. Communale rioolwaterzuiveringen lijken groot, maar allemaal kleine zuiveringetjes bij elkaar leggen een groter beslag op de ruimte.”
De tweede grote opgave?
“Dat is de energietransitie. Niet alleen boven de grond wordt ruimte schaarser en duurder, maar ook ondergronds. Zeker in de eerste gebruikslaag van een paar meter diep. Daar bevinden zich de kabels en leidingen voor gas, elektriciteit, (afval)water en telecom, afvalcontainers, boomwortels en meer. En er komt nog een grootverbruiker bij: de warmtenetten. Of dat allemaal gaat passen, is punt één. Punt twee is of gemeenten al deze werkzaamheden goed gemanaged krijgen in de tijd. Zo zal het vaak niet lukken om die warmtenetten onder de stoep aan te leggen. Dat betekent dat de straten open moeten, met alle gevolgen voor de bereikbaarheid van dien. Punt drie: hoe gaan we de inwoners meekrijgen? Mensen zitten niet per se te wachten op een warmtenet, omdat hun huizen allemaal al verwarmd zijn. Ik pleit ervoor dat gemeenten met bewoners gaan praten over het verbeteren van hun leefomgeving. Kijk breder dan de ondergrond en betrek ook de bovengrond erbij. Dus als een straat open moet voor de aanleg van een warmtenet, verbeter dan meteen de bestrating, het straatmeubilair, de speel- en groenvoorzieningen en de parkeergelegenheid. Zo beloon je meedoen aan de energietransitie en worden de warmtenetten een financieringsbron voor de totale openbare ruimte. Dit werkt het beste als gemeenten de zeggenschap krijgen over die netten en kunnen beslissen over de kosten en de baten. Net als nu, bij de combinatie van de gelden voor de vernieuwing van riolering en wegen.”
Dan nog de digitalisering.
“Voor het uitwisselen van data en informatie moeten alle partijen met dezelfde systematiek, definities en computertaal werken. Het Gegevenswoordenboek Stedelijk Water dat RIONED heeft ontwikkeld, is die gezamenlijke taal voor het stedelijk waterbeheer. Bij gemeenten zijn er nog flinke stappen te zetten. Het openbaar gebied is nu vaak nog opgedeeld in datasilo’s: riolering, wegen, groen, straatmeubilair, verlichting, enzovoort. Het zou mooi zijn als alle informatie over projecten, assets en gebieden dwars door die silo’s heen digitaal werd gedeeld en op afroep beschikbaar was: gemakkelijk vindbaar, toegankelijk, uitwisselbaar en herbruikbaar. Intern bij de gemeenten én met adviesbureaus, aannemers en leveranciers. Nog mooier zou het zijn als ook provinciale wegbeheerders en Rijkswaterstaat hun beschrijvingen en dataverwerking op dezelfde wijze op elkaar gaan afstemmen. In het assetmanagement is dan geweldige winst te boeken. Het wordt mogelijk om betere planningen te maken en efficiënter te werken in de tijd, omdat iedereen weet wie, wat, wanneer doet. Daarnaast kunnen maatregelen beter worden gekozen en ontworpen en gaan de faalkosten bij aanleg omlaag. Die kosten bedragen normaal gesproken tussen de 8 en 12 procent. Stel dat je die met de helft kunt terugdringen, wat een géld levert dat op.”
Nog even en het is februari. Wat gaat u straks zoal doen? Gaat u zich niet vervelen?
“Daar ben ik totaal niet bang voor. Ik blijf het vak volgen en ga dingen doen waar ik nu niet voldoende aan toekom: cultuur, lezen, koken en tijd doorbrengen met familie en vrienden. En ik ben aangesloten bij een vertelkring, een club waar mensen verhalen vertellen. Eerst kies of bedenk je een verhaal en daarna vertel
Hugo Gastkemper (1957) studeerde bestuurskunde aan de Universiteit Twente. Zijn eerste baan was bij het Planologisch Instituut van de Universiteit van Amsterdam. Daarna was hij achtereenvolgens beleidsonderzoeker, beleidsmedewerker en plaatsvervangend hoofd van de afdeling ruimtelijke ordening, verkeer en milieu bij de VNG. Sinds 1999 is hij directeur van Stichting RIONED.
je het aan elkaar. Daarbij werk je aan inhoud en techniek, net als bij bijvoorbeeld muziek maken of tekenen. Het is een uitdaging om je creativiteit in te zetten, te amuseren en ideeën over te brengen. Ik treed ook regelmatig op.”
Heeft u tot slot nog een boodschap voor uw opvolgster, Hilde Niezen?
“Formeel zijn het overheden en bedrijven die zijn aangesloten bij Stichting RIONED. Organisaties dus. Maar uiteindelijk wordt RIONED gedragen door de mensen die daar werken, al die professionals die dagelijks bezig zijn met het stedelijk waterbeheer. En met hen moet je in verbinding staan. Natuurlijk niet alleen als directeur, maar als totale werkorganisatie.”•
WAT LEERT DE GROTE EN VREESELIKE SINT-ELISABETHSVLOED ONS?
Stormvloedrampen en overstromingen spreken tot de vaderlandse verbeelding. Dit geldt bij uitstek voor de Sint-Elisabethsvloed van 1421, die veelvuldig werd geïnterpreteerd overeenkomstig de behoefte en smaak van de tijd. 600 jaar later geeft de legendarische watersnood aanleiding tot reflectie op het verleden én de toekomst. Hoe verhoudt beeldvorming van de ‘strijd tegen het water’ zich tot de realiteit van de snelle klimaatverandering?
TEKST ERIC BURGERS | BEELD MARCEL MOLLE, RIJKSMUSEUM AMSTERDAM
E
Dit najaar wordt in de regio Dordrecht uitgebreid stilgestaan bij de overstroming van het gebied dat in 1421 bekend stond als de Grote Waard. Dit omdijkte landbouwgebied omvatte de huidige
Biesbosch, het Eiland van Dordrecht, het oostelijk deel van de Hoekse Waard, het
Land van Heusden en Altena en een strook
Noord-Brabant. Op of omtrent 19 november, de naamdag van de heilige Elisabeth van
Thüringen (1207-1231), leidde een zware storm ’s nachts tot een dijkdoorbraak. Vanuit het Hollands Diep stroomde water de zuidwestelijke polder in.
Veel informatie over de gebeurtenis die in eerste instantie via kronieken en later middels schilderijen, prenten, liedjes en kinderboeken het collectief geheugen insijpelde, klopt niet. Zo zijn aantallen verdronken slachtoffers en dorpen schromelijk overdreven. Ook strookt het beeld van een superstormvloed die in één keer de Grote
Waard verloren deed gaan niet met de waterstaatkundige werkelijkheid. In De grote en vreeselike vloed: De Sint-Elisabethsvloed 1421-2021 duiden verschillende auteurs zowel de cultuurhistorische verwerking als de aardwetenschappelijke context van de ramp.
H2O vroeg twee van hen, Lotte Jensen, hoogleraar Nederlandse literatuur- en cultuurgeschiedenis aan de Radboud Universiteit, en
Maarten Kleinhans, hoogleraar Fysische Geografie aan de Universiteit Utrecht, om nadere bespiegeling aan de hand van de allerbekendste afbeelding van de watersnood, de laatmiddeleeuwse Sint-Elisabethsvloedspanelen.
Panelen
De wellicht eerste artistieke weergave van de St. Elisabethsvloed kwam zo’n 70 jaar na dato tot stand. Voor de Grote Kerk van Dordrecht werd ter nagedachtenis een altaarstuk vervaardigd. Op de buitenkant van de panelen schilderde de anoniem gebleven schilder een overstromend landschap. “Zoals in zovele latere interpretaties van deze ramp, worden feit en fictie vervlochten”, zegt Jensen. “De >
voorstelling heeft een sterk allegorische betekenis. De liefdadigheid en hulpvaardigheid van gemeente Dordrecht staan letterlijk op de voorgrond.” De relatie met Sint Elisabeth, de beschermheilige van zorgverleners zoals afgebeeld op de keerzijde van het paneel, wordt vaak vergeten. “Maar die is er wel degelijk.” Jensen ziet in het tafereel kiemen van mythevorming, zoals het detail van een kindje in een op het water drijvende wieg die in evenwicht wordt gehouden door een kat. “Het kindje kreeg later een naam, Beatrijs, en groeide uit tot een nationale legende die nog altijd in ere wordt gehouden. Onlangs, op 19 november, werd bij Kinderdijk een sculptuur onthuld van de wieg met het kindje.” Tegelijkertijd geven de panelen volgens Jensen wellicht een realistischer beeld van de gebeurtenissen dan latere, dikwijls dramatischer weergaven. “Het grootste deel van het gebied is niet overstroomd. Er graast vee in de wei. Mensen pakken hun biezen en varen weg in bootjes. Ja, er drijft een verdronkene voorbij, maar van een vloedgolf die alles en iedereen in één keer verzwelgt lijkt geen sprake.” Zo’n zondvloed-achtige ramp heeft volgens Kleinhans niet plaatsgevonden. Dat wijst onder meer zijn eigen onderzoek naar de ondergrond van de Biesbosch uit. “Bij eb lag het gebied droog.” Wel was de Grote Waard voordien al onderhevig aan bodemdaling, als gevolg van ontwatering en zoutwinning, en was het dijkonderhoud niet op orde. “Mensen hebben hun omgeving kwetsbaar gemaakt voor de meer extreme natuurverschijnselen.” Bij elk hoogwater stroomde water door de dijk naar het lagergelegen maaiveld. Doordat de bres in de dijk niet kon worden gedicht en doordat in december 1421 ook de rivierdijk bij Werkendam het begaf, liep het gebied op de hoger gelegen delen na langzaam onder. Inwoners moesten de Waard verlaten. Sommigen verruilden een boerenbestaan voor een vissersleven. “We kampen nog steeds met deze problematiek: zinkend land versterkt de effecten van dijkdoorbraken. Een groot gebied drastisch transformeren naar een klimaatbuffer of zelfs helemaal verlaten en overgeven aan de natuur om een ramp ter plekke dan wel benedenstrooms te voorkomen, is echter vooralsnog onbespreekbaar.” Terwijl vertrekken uit laaggelegen Nederland een realistisch scenario is wanneer niet aan het akkoord van Parijs wordt voldaan, houdt Kleinhans voor. “Let wel, de Grote Waard lag destijds op pakweg 1,5 meter onder NAP terwijl er nu met veel vertrouwen in de technologie gebouwd wordt op 6 meter onder NAP.”
Maakbaarheid
Jensen leidt een onderzoeksprogramma dat betrekking heeft op Nederlandse identiteitsvorming in relatie tot de omgang met rampen. Ze legt uit hoe de mythevorming omtrent de Sint-Elisabethsvloed zich in de loop van de 17e en 18e eeuw voltrekt en in de 19e eeuw een hoogtepunt bereikt. “Dan kijkt men graag terug op een heroïsch verleden dat zowel wordt genationaliseerd als geromantiseerd.” In de beeldvorming heeft liefdadigheid in tijden van rampspoed plaatsgemaakt voor een heldhaftige strijd tegen het water. “De Sint-Elisabethsvloed is exemplarisch geworden en de baby die de storm overleeft, symboliseert de gespannen verhouding tussen de mens en de elementen.” Volgens Jensen gaat in de herdenking van een ramp terugkijken altijd samen met actualiseren. Daarin schuilt een paradox: juist doordat deze watersnood door de eeuwen heen veelvuldig is beschreven, verbeeld én spannender is gemaakt, is hij in het collectief geheugen blijven hangen en kan hij nu als referentiekader dienen. “Deze ramp wordt in feite steeds opnieuw relevant gemaakt. Zie alle aan de herdenking gewijde publicaties, lezingen, tentoonstellingen en toneelvoorstellingen op scholen. Nu gebeurt dat om over de zich voltrekkende klimaatramp te kunnen praten.” “Wat is er nog mogelijk in dit landschap?” Kleinhans acht reflectie op het verleden onmisbaar voor onbevangen bezinning op de toekomst. “Ik doe onderzoek naar het ontstaan van de lage landen als resultaat van interacties tussen slib, water en planten. De mens heeft het natuurlijke landschap
Beeld Rijksmuseum Amsterdam
Elisabethspaneel (fragment)
vergaand veranderd, met alle risico’s van dien.” De panelen zijn voor hem als een waarschuwingsbord. “Geheel in lijn met de maakbaarheidsgedachte heeft men een gebied ingepolderd om het te bewonen en exploiteren. Vervolgens blijkt men weerloos tegen natuurgeweld, overstroomt het gebied met alle ellende van dien en moet men het gebied verlaten. Dit zien we wereldwijd gebeuren. In het licht van de extreme veranderingen die we over onszelf afroepen, ben ik bang dat de volgende generatie eenzelfde lot is beschoren.” Hij vreest dat het maakbaarheidsdenken nog altijd overheerst en het discours over handelen in het verlengde van klimaatverandering bepaalt. “In het Deltaprogramma gaat het uitsluitend over adaptatie, niet over mitigatie. Zowel in het terugblikken op de stormvloedramp van 1953 als in de hardnekkige profilering van Nederlanders als de geweldigste waterbouwers van de planeet, ligt de overtuiging besloten dat we dankzij technisch vernuft als winnaars uit de strijd komen.” Terwijl de overstroming van de Grote Waard en de ontwikkeling van de Biesbosch nadien een ander verhaal vertellen. “Kunnen we de komende ramp werkelijk het hoofd bieden door de natuurlijke omgeving te willen beheersen en te blijven bedwingen?” Het standpunt van technologische superioriteit heeft niet altijd centraal gestaan, benadrukt Jensen. “In traktaten uit de 16e en 17e eeuw komen slimme oplossingen van dijkenbouwers zeker aan de orde, maar tot in de 19e eeuw ligt in de culturele verwerking van rampen dikwijls de boodschap besloten dat men machteloos is ten overstaan van ingrijpende natuurverschijnselen. Men leek zich ervan bewust dat men leefde in een overgangsgebied tussen land en water en plaatste zichzelf niet bóven de natuur. Die houding was absoluut mede door religie ingegeven: je hebt te vertrouwen op de goddelijke voorzienigheid en genade.” Verschillende denkkaders – de maakbaarheidsgedachte, leven mét de natuur én een meer apocalyptisch narratief – bestonden eeuwenlang naast elkaar. “In het huidige klimaatdiscours lijken ze me alle drie relevant. Welke het beste werkt, hangt sterk af van wie je wilt overtuigen en welke argumenten je hiervoor wilt gebruiken.”
Worstelen
Dat er een voor de menselijke beschaving ongeëvenaard gevaarlijke situatie is ontstaan, is op basis van de wetenschappelijke data intussen zo klaar als een klontje. Kleinhans: “Wetenschappers worstelen al jaren met de vraag hoe ze dit gegeven kunnen overbrengen zonder in apocalyptische taal te vervallen. Niemand wil als klimaatdrammer worden weggezet.” Hij zou graag beter duidelijk willen maken dat er nu ingrijpende maatregelen nodig zijn, soms tot in de achtertuin, om volgende generaties uitzicht te bieden op een betrekkelijk veilig en waardig leven. “De abstractie van klimaatverandering laat zich echter veel minder goed vertalen naar begrip en empathie dan de tastbaarheid van een watersnood.” Beelden van de overstroming van de Maas in Duitsland en België spreken boekdelen terwijl de gevolgen van ruim een meter zeespiegelstijging in deze eeuw het voorstellingsvermogen te boven gaan. “We zitten echt om een goed verhaal verlegen”, aldus Kleinhans. Kunnen de geesteswetenschappen enige troost bieden? Jensen: “Als onderzoeker stuit ik telkens op ontroerende voorbeelden van medemenselijkheid en vermogen tot herstel in tijden van crisis. En alle reflecties op natuurgeweld geven ook blijk van betrokkenheid bij het landschap. Misschien is humaniteit de keerzijde van een doemscenario?” Een laatste blik op de panelen biedt allicht perspectief: aan de horizon tekent zich een on-Hollands heuvellandschap af. Heeft de schilder dorpen en kerken bewust op terpen geplaatst? •
Lotte Jensen
Maarten Kleinhans
De grote en vreeselike vloed. De SintElisabethsvloed 1421-2021 (red. Hanneke van Asperen, Marianne Eekhout en Lotte Jensen) verscheen bij De Bezige Bij, 2021.