Brabant urban stad? deel 2

Page 1

BRABANT URBAN STAD? Onderzoek in opdracht van de Provincie Noord-Brabant DEEL 2 Janny Donker 25 juni 2009

1


INHOUDSOPGAVE Voorwoord ........................................................................................................................3 Conferentie Brabant Urban Stad?.......................................................................................4 Paneldiscussie: thema Achtergronden ............................................................................4 Urban House: één voor allen of eigen stad eerst?............................................................5 Urban House en zorg voor de volgende generatie...........................................................6 Tegenstemmen...............................................................................................................6 Specialist aan het woord: ‘Hoe urban ben jij?’................................................................6 Van de straat naar de school...........................................................................................7 Paneldiscussie: Aan de slag............................................................................................8 Interview met Jan Jaap Knol ........................................................................................10 De Provincie ................................................................................................................10 De Kunstbalie ..............................................................................................................11 Afsluiting.....................................................................................................................11 Wat heeft BrabantStad jonge urban artists te bieden? Een overzicht................................12 Welzijnsinstellingen: achtergrond ................................................................................12 Welzijnsinstellingen per stad........................................................................................12 Welzijn, cultuur en onderwijs.......................................................................................14 Hiphopscholen .............................................................................................................15 Hall of Fame................................................................................................................15 Skateparken .................................................................................................................16 Zelfstandigen ...............................................................................................................17 Muziekscholen, Centra voor de Kunsten ......................................................................18 Podia............................................................................................................................19 Festivals en talentenjachten..........................................................................................21 Station Zuid .................................................................................................................21 Kansen voor een Urban House.........................................................................................22 Urban arts als instrument 1: empowerment – cultuur en welzijn.......................................23 Persoonlijke groei en sociale weerbaarheid ..................................................................23 Kunst als collectieve ‘taal’ ...........................................................................................24 Urban arts als instrument 2: creatieve industrie en creatieve stad......................................25 Cultuur en economie ....................................................................................................25 Creatieve spoorzones: een kanttekening .......................................................................27 Conclusies en aanbevelingen............................................................................................28 Inleiding: een regionale infrastructuur voor de urban arts .............................................28 Geraadpleegde literatuur ..........................................................................................36 Eindhoven....................................................................................................................36 Helmond ......................................................................................................................36

2


Voorwoord Vóór u ligt het tweede deel van Brabant Urban Stad?, het verslag van een onderzoek in opdracht van de Provincie Noord-Brabant naar de situatie van de urban arts in de ‘B 5’: ’s-Hertogenbosch, Breda, Tilburg, Eindhoven en Helmond. Het eerste deel bevatte een algemene karakteristiek van de urban arts en de urban artist, geïllustreerd met enkele voorbeelden uit Brabant, en een pleidooi voor de totstandkoming van een Urban House, een ‘thuisbasis’ voor de ‘kunsten(aars) van de straat’. Naast deze algemene beschouwingen werd in het rapport een overzicht gegeven van de mogelijkheden die de kunst- en cultuurgerelateerde MBO- en HBO-opleidingen in Brabant bieden voor jonge urban artists. Ook de ‘Aandachtspunten voor beleid’, waarmee dit eerste deel afsloot, hadden voor het grootste deel een algemene strekking; ‘ingezoomd’ werd slechts op enkele ‘voorbeeldige’ plaatselijke initiatieven. Dit onderzoeksverslag werd gepresenteerd tijdens de conferentie Brabant Urban Stad?, georganiseerd door het Centrum voor Amateurkunst Noord-Brabant (CVA), op 31 januari 2009 in popcentrum 013 in Tilburg. Uitgenodigd waren vertegenwoordigers van de jongerenscene, de bij de urban arts betrokken welzijns-, culturele en onderwijsinstellingen en stedelijke en provinciale overheden – onder wie in de eerste plaats mijn gesprekspartners in het onderzoek; verder de directeuren van het Nederlands Fonds voor Podiumkunst+ en het Fonds voor Cultuurparticipatie en enkele prominenten uit de Randstedelijke urban scene. Ongeveer 130 personen bezochten de conferentie geheel of gedeeltelijk, van wie velen deelnamen aan de levendige discussies met drie panels (met respectievelijk urban jongeren, opleiders en ambtenaren). Een verslag van de conferentie vindt u in dit tweede deel. De algemene beschrijvingen en beschouwingen in het eerste deel van Brabant Urban Stad? zijn gebaseerd op een onderzoek dat veel meer materiaal heeft opgeleverd dan in het bestek van één rapport kon worden verwerkt. Vandaar dit vervolg. Naast het genoemde verslag van de conferentie bevat Brabant Urban Stad? deel 2 een overzicht van de belangrijkste activiteiten ten bate van de urban arts in de ‘B 5’, gerangschikt naar categorieën (welzijnsinstellingen, muziekscholen/centra voor de kunsten, (pop)podia, theaters, (hiphop)scholen, virtuele platforms, overige initiatieven). De resultaten van de conferentie worden meegenomen in een reeks aanbevelingen voor beleid ter stimulering van de urban arts in Brabant, gedetailleerder en meer uitgebreid dan in deel 1. Deze aanbevelingen zijn in eerste instantie gericht aan de Provincie. De uitwerking en uitvoering wordt de taak van De Kunstbalie, waarin het CVA en BISK per 1 januari 2009 zijn opgegaan. De tijd heeft sinds 31 januari niet stilgestaan – niet in de urban scene en ook niet in het culturele en onderwijsveld waar het interesse voor de urban arts meer en meer boomt. Nieuwe plannen en ontwikkelingen maken het waarschijnlijk dat sommige informatie in dit rapport alweer achterhaald is op het moment dat u dit leest. Een momentopname dus, maar in een proces dat al sinds de jaren zeventig in een gestage stroom verder gaat. Tenslotte: in deel 1 blijken in de lijst van personen die aan het onderzoek hebben meegewerkt storende fouten te zijn ingeslopen. Daarom is aan deel 2 een gecorrigeerde en aangevulde lijst toegevoegd – met welgemeende excuses aan ieder die zijn of haar naam in verhaspelde toestand heeft aangetroffen in Brabant Urban Stad? deel 1. Janny Donker

3


Conferentie Brabant Urban Stad? De conferentie vond plaats op 31 januari 2009 van 10 tot 17 uur in popcentrum 013 in Tilburg en was georganiseerd door het Centrum voor Amateurkunst Noord-Brabant in samenwerking met Stichting Los Bewegingstheaterwerkplaats in Maastricht. Dagvoorzitter was Farid Tabarki, directeur van Coolpolitics Research. Op het programma stonden drie thema’s: ‘Achtergronden’, ‘Mogelijkheden’ en ‘Aan de slag’, die elk in een paneldiscussie werden behandeld. Panel 1 bestond uit jongeren die actief zijn in de urban scene, Panel 2 uit deskundigen uit het onderwijs en Panel 3 uit ambtenaren die in de verschillende steden betrokken zijn bij het beleid ten aanzien van de urban arts. De panels waren als volgt samengesteld: - Panel 1: Xisco Riboch (Hustle Kids, Tilburg), Damai Schenk (Stichting Boogiedown Nederland en Poppodium Mezz, Breda), Maarten Bevers (Stichting Welzijn Helmond), Frank Sens a.k.a. Y’skid (Eindhoven), Hans van Dorssen (Ladybird Skatepark, Tilburg) en André Grekhov (Head2Toe, Eindhoven). - Panel 2: John Wooter (Fontys Dansacademie, Tilburg en SKVR, Rotterdam), Jocelyn Bergland (5 o’clock Class, Amsterdam en ROC Rijn/IJssel, Arnhem), Jeremy Waterloo (Fontys Rockacademie, Tilburg), Gert-Jan Nabuurs a.k.a. Nappie, Mario Walden (Flow Provider, Eindhoven en Dutch B Boys, Rotterdam), Remko Boesveld (afdeling Muziek en Dans, Centrum voor de Kunsten Eindhoven) en Jan van Gemert (opleiding Artiest, Koning Willem I College, 's-Hertogenbosch). - Panel 3: Ulco Mes (afdeling Cultuur, Gemeente Tilburg), Jennifer Artz (afdeling Jeugd en Onderwijs, Gemeente ’s-Hertogenbosch), Jan Franken (Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, Fonds MO, Gemeente Breda) en Josine Frankhuizen (afdeling Kunst en Cultuur, Gemeente Eindhoven). Na een welkomstwoord door dagvoorzitter Tabarki werd de conferentie geopend door Brigite van Haaften, Gedeputeerde voor Jeugd, Cultuur en Samenleving voor de Provincie Noord-Brabant, aan wie vervolgens door Janny Donker het eerste exemplaar van het onderzoeksrapport Brabant Urban Stad? (deel 1) werd overhandigd. Daarna volgde een statement door Geert Overdam in de vorm van een korte film, gemaakt door Kim Schonewille en Kristel Kuiper in opdracht van Stichting Los. Geert Overdam is directeur van Stichting Bosse Nova en Festival Boulevard in ’s-Hertogenbosch. In beide hoedanigheden heeft hij al vroeg urban jongeren op het podium gezet in culturele evenementen als Boulevard, Kunstbende en B-There, in de overtuiging dat urban arts en reguliere kunsten elkaar kunnen stimuleren. Janny Donker gaf vervolgens een korte toelichting op haar onderzoek en op het rapport. Paneldiscussie: thema Achtergronden In dit deel van de conferentie presenteerde de Brabantse urban scene zich bij monde van het panel ten overstaan van een publiek dat niet alleen uit scene-genoten bestond, al bleken die tijdens de discussie ook in de zaal ruim vertegenwoordigd. Beleidmakers, opleiders en andere, vaak meer op afstand betrokkenen kregen de gelegenheid om van een delegatie van urban artists uit vijf steden te horen hoe zij hun kunst zien en wat zij van overheden en instellingen verwachten wanneer die zich aandienen als bevorderaars van die kunst. Zelf kreeg het panel de vraag voorgelegd wat men vond van het idee van een Urban House, een homebase voor de urban arts in Brabant, waarvoor in het onderzoeksrapport een pleidooi wordt gehouden. Als er iets duidelijk werd uit de uitspraken van de panelleden, dan was het wel dat het – na meer dan dertig jaar ontwikkeling in de urban arts – afgelopen moet zijn met het vooroordeel dat het hier zou gaan om oppervlakkig entertainment, een zoveelste rage onder jongeren die met hun vrije tijd geen raad weten, een hobby of amateurkunst. De ‘echtheid’ van de straatcultuur moet worden erkend, zei Frank Sens. Urbans zien hun kunst als een volwaardige kunst die aan haar beoefenaars dezelfde strenge eisen stelt als de gevestigde kunsten en daarmee op gelijke voet serieus moet worden genomen. Urban is ‘diep geworteld in de ziel’, zei breakdancer André Grekhov. Jongeren

4


breken er hun opleiding voor af om er al hun tijd en energie in te kunnen steken, in plaats van te kiezen voor een ‘normale’ studie en carrière met hiphop als hobby voor in het weekend. Maar dat veronderstelt de mogelijkheid om zich te professionaliseren en net als reguliere kunstenaars van je kunst te kunnen leven. ‘We leven hier echt van, mensen hebben dat niet door,’ zei Xisco van de succesvolle Hustle Kids: het publiek kijkt niet verder dan de optredens en denkt dat het allemaal vrijetijdsbesteding is. De Hustle Kids begonnen toen ze vijftien, zestien waren – via een jongerenwerker gesteund door de Tilburgse welzijnsorganisatie Attak – en staken al heel snel de grens over; ze versloegen gerenommeerde breakdance-crews in België, Luxemburg en vervolgens in Parijs ‘en toen begon de YouTube-hype, het internettijdperk’ van versnelde internationale bekendheid. Nu treden de Hustle Kids op tot in Rusland en Tokyo. Inmiddels is dat optreden onderdeel geworden van een heel bedrijf dat ze runnen ‘om beter te kunnen leven, om vanuit de b-boy-scene toch naar het normale leven te gaan’. De Hustle Kids staan op eigen benen, maar een bedrijf brengt zijn eigen besognes mee, met het risico dat je meer bezig bent met organiseren en administratie dan met je kunst. Om als kunstenaar overeind te blijven is dan een combinatie van artistiek talent en (met vallen en opstaan verworven) ondernemerschap vereist waarover niet iedereen beschikt. Het is die mogelijkheid om te professionaliseren waar het volgens verschillende deelnemers aan de discussie om draait – en waar het bij de urban arts teveel aan ontbreekt. De gevestigde kunsten hebben hun ‘platforms’, hun opleidingen en hun subsidiegevers. Maar ‘als je achttien jaar bent en je hebt talent [voor urban], dan word je op een soort tweesplitsing gezet: òf je kiest het pad van de gewone burger – opleiding afmaken, je diploma krijgen, je baantje – òf je gaat betonnen muren met je hoofd doorboren om geld te verdienen met waar jij het meest van houdt’, en ‘dan sta je er alleen voor,’ volgens André Grekhov. Alleen tegenover mensen, inclusief een bureaucratie, wie je alles telkens weer opnieuw moet uitleggen. Terwijl juist de kans om te professionaliseren zo sterk samenhangt met de bereidheid van ‘de anderen’ om te steunen met geld, ruimte en faciliteiten om je als kunstenaar te kunnen ontwikkelen en manifesteren. Volgens Hans van Dorssen van Skatepark Ladybird in Tilburg is in Breda een hele skatescene ‘doodgegaan’ bij gebrek aan steun vanuit de stad. Geld speelt volgens vele discussianten bij die steun een vitale rol. Je begint met rappen of breaken omdat je het leuk vindt, niet met een droom van er rijk en beroemd mee te worden, maar ‘als iemand echt talent begint te ontwikkelen moet hij wel verder kunnen’ (Frank Sens). Xisco: ‘Ik heb echte talenten gezien en die zijn weer gegaan puur omdat er in het begin geen geld te verdienen is.’ Dat wil zeggen: zolang ze niet ver genoeg zijn om met hun optredens inkomsten te genereren hebben ze niets om van te leven. De scene is in hoge mate zelfredzaam, dat blijkt steeds weer, maar om artistiek en zakelijk professioneel te worden is hulp ‘van buiten’ zeer gewenst. En waarom zouden de zittende machten zich daar niet voor inzetten? André Grekhov: ‘Waar wij het over hebben is geen science fiction. In Zuid-Korea is breakdance gigantisch, ze zijn daar gewoon sterren’, gesponsord door bedrijfsleven en overheid. ‘Ze zijn cultureel ambassadeurs van hun land geworden.’ Urban House: één voor allen of eigen stad eerst? Het idee van een Urban House kreeg veel bijval van het panel en uit de zaal. Er moet in ieder geval een of andere vorm van ‘platform’ komen, vond men, een plek waar urban jongeren de ruimte, faciliteiten en informatie vinden om zich volgens hun eigen aanleg en ambities te kunnen ontwikkelen. Een plek waar men elkaar kan ontmoeten en inspireren. Gevraagd of er per stad zo’n Urban House zou moeten komen dan wel één centrum voor heel Brabant – eventueel met ‘filialen’ in verschillende steden – bleek ‘eigen stad eerst’ de algemene voorkeur te hebben. Nu alles overal nog zo in opbouw is, moet ieder eerst zichzelf maar eens op de kaart zetten; daarna kan er gepraat worden over onderlinge verbanden. Het is nog te vroeg om wat plaatselijk succes heeft te ‘exporteren’ naar andere lokale scenes. Damai Schenk over zijn festival Boogiedown, Breda: ‘Ik zie mezelf niet heel snel iets in Tilburg of Eindhoven organiseren, omdat ik weet dat daar genoeg mensen rondlopen met de kwalificaties om dat zelf te doen. Laten we eerst Breda voor onszelf goed op de kaart zetten.’

5


De situatie verschilt ook sterk van stad tot stad. In Tilburg bijvoorbeeld functioneert de Hall of Fame in veel opzichten al als een Urban House, terwijl in Helmond de urban activiteiten zich op het ogenblik verspreid over de wijken afspelen. Bovendien, zo werd vanuit de zaal opgemerkt, heeft iedere jongere ‘individuele aandacht en zorg’ nodig; ook dàt pleit voor een Urban House ‘in elke stad apart’. Wat verwacht men van zo’n urban homebase? Voor jongerenwerker Maarten Bevers hoeft een Urban House niet méér te zijn dan een plek waar je snel geholpen wordt als je bijvoorbeeld een cd wilt opnemen. Frank Sens verwacht een ‘open sfeer waar je niet meteen aangekeken wordt van wie ben je, wat kom je doen, (…) een plek waar je naartoe kan gaan en je ding doen en zelfs al heb je het nog nooit gedaan dat je het daar kan gaan proberen’. En waar je ook díe ‘dingen’ kunt doen die op straat niet mogen. Het idee van een Urban House leeft wel, maar over de invulling is nog niet overal voldoende nagedacht. Een student Sociaal Cultureel Werk in de zaal vond dat er nog te kleinschalig werd gedacht en stelde een ‘Urban Factory’ voor ‘waar alle segmenten van wat leeft op de straat zich kunnen profileren (…) als een hele grote familie die samen hun dingen kunnen doen’. Daar pasten dan bijvoorbeeld ook architecten in. Urban House en zorg voor de volgende generatie Een belangrijk argument voor de vestiging van Urban Houses werd geleverd door zorg voor de Nachwuchs. ‘Ik wil dat er een volgende generatie komt,’ zei Xisco, en die moet de ervaring van haar voorgangers doorgegeven krijgen. Voor de gevestigde kunsten is die overdracht geregeld, zei Angelo Martinus (M.A.D.Projects, Eindhoven); voor de urban arts moet dat toch ook kunnen? Martinus stelde zelfs een ‘Urban College’ voor, met diploma’s en al; er zijn volgens hem immers al ‘universitair afgestudeerde urbans’ die jongeren kunnen opleiden – ook al heten ze dan officieel niet zo. Een ‘platform’ voor de overdracht van kennis en ervaring, ‘zodat niet opnieuw door jonge mensen dezelfde drempels moeten worden genomen’ als door hun voorgangers. De wens om de opkomende urbans van nu het ‘lijden’ (André Grekhov) van de pioniers te besparen bleek algemeen te worden gedeeld. Volgens Damai Schenk zijn ‘er tegenwoordig voor jongeren al veel meer kansen gecreëerd waardoor het makkelijker zou moeten kunnen’, mede dankzij de generatie die nu op het podium zat. Eigen initiatief blijft echter nodig: ‘Ik vind dat er meer jongeren in een stad moeten opstaan die gewoon initiatief nemen om die hele [hiphop]cultuur in een stad of in Brabant te supporten en naar een nog hoger level te tillen,’ aldus Damai. Tegenstemmen Bij alle bijval voor een homebase bleek er toch wel enige aarzeling te bestaan wat betreft het samenbrengen van zoveel urbans in één huis. Zowel Xisco als Frank Sens zag een tegenspraak tussen zo’n gezamenlijk platform en de urban competitiegeest (‘met jouw boys tegen andere boys strijden’). Ook in de discussie met de zaal waren tegengeluiden te horen. Hiphop kwam oorspronkelijk voort uit een ‘verzetscultuur’, een cultuur van verzet tegen de gevestigde maatschappij, zo werd gezegd; dat moet niet vergeten worden nu diezelfde maatschappij een helpende hand uitsteekt ‘om je ongemerkt beter te kunnen inpakken’. Ook de nadruk op ondernemerschap in de strijd om het voortbestaan werd gezien als een bedreiging. En tenslotte werd de vaker gehoorde vraag opgeworpen of een opleiding tot urban artist wel mogelijk is: ‘Is de beste leeromgeving niet de straat?’ De beide laatste punten kwamen uitvoeriger aan de orde in de tweede paneldiscussie. Specialist aan het woord: ‘Hoe urban ben jij?’ De specialist in kwestie was Jean Dundas uit Breda. Ooit op straat begonnen als breakdancer, heeft Dundas nu een eigen bedrijf, Dundas Producties. In 2005 richtte hij samen met Wilgo Piqué van Dansschool The S.C.E.N.E) en Eddy Coutinho de Stichting Urban Brabant op, die in Breda de talentenjacht Airplay en het project Tracks voor ‘jongeren en media’ organiseert. Zowel in zijn eigen bedrijf als in Tracks richt Dundas zich strikt op ondernemerschap. In Tracks worden jonge urban artists wegwijs gemaakt op het gebied van internet, televisie en PR via de pers. Het

6


artistieke, inhoudelijke aspect blijft voor rekening van de jongeren zelf. Zij leren bij Dundas zichzelf in de markt te zetten. In zijn presentatie, die geïllustreerd werd met enkele filmfragmenten, sprak Jean Dundas de conferentiegangers dan ook toe ‘als zakenman’. Een concert waar drie- tot zeshonderd man publiek op af komen ‘zou een klein succes kunnen zijn. Ik als zakenman denk daar anders over. Als er geen vijftienhonderd euro wordt verdiend is het geen succes. Dat leer je als je langer zaken doet.’ Leer van degenen die succes hebben, ‘beschrijf hun werkwijze. Dat scheelt geld.’ Subsidies krijgen en daar ‘mooie dingen van doen’: ‘zo werkt het niet’. Voor Dundas is het vermogen om als zelfstandig ondernemer te overleven op de markt absolute voorwaarde voor succes als artiest. Naar zijn smaak was dat aspect in de voorgaande paneldiscussie veel te weinig aan de orde gekomen. ‘Voor een half-afgebouwde brug ga je niet applaudisseren. Daarmee kom je niet aan de overkant.’ Paneldiscussie: Mogelijkheden Onderwerp van de discussie was de vorming tot volwassen urban artist, langs informele wegen en alternatieve talentontwikkelingstrajecten en via de MBO- en HBO-opleidingen die de laatste jaren zijn opgericht. In het panel waren al de genoemde mogelijkheden vertegenwoordigd. Nappie is met zijn bedrijf 4XM (Music, Media, Management & More) en eigen platenlabel een all-round hiphoppromotor, die onder andere praktisch overal in Brabant workshops geeft. Mario Walden was er namens Flow Provider (Eindhoven); beiden vertegenwoordigden bottom-up initiatieven vanuit de scene. De andere panelleden spraken namens de muziekscholen (CKE) die actief zijn in het Voortgezet Onderwijs, namens het MBO (Koning Willem I College) en namens het HBO (Fontys Dansacademie en Rockacademie). Jean Dundas bleek met zijn pleidooi voor individueel ondernemerschap als onmisbare basis voor een bestaan als professioneel urban artist nogal wat weerstand te hebben opgeroepen. Afgezien van het feit dat een zelfstandig ondernemer in de kunsten nog altijd artistiek iets te zeggen moet hebben dat de moeite van het aanhoren waard is, zijn er ook andere posities mogelijk in het beroepsveld, zo werd gezegd. Bij talentontwikkeling en onderwijs gaat het ook om een toekomst voor wie zich geheel en al wil concentreren op zijn/haar kunst – voor wie een zo goed mogelijk musicus of danser wil zijn zonder een groot deel van zijn of haar energie te moeten besteden aan marktbewerking. Dat kan bijvoorbeeld als lid van een orkest of een gezelschap. De MBO-artiestopleidingen, die sinds enkele jaren worden aangeboden en waar ook urban jongeren terechtkunnen, zijn geneigd zich sterk op de markt te oriënteren. Maar het HBO, zei John Wooter, is er voor de artistieke verdieping en daar hoort management niet bij. Wooter pleitte ervoor, gebruik te maken van de ‘openheid’ die de urban scene volgens hem eigen is. ‘We zijn allemaal dansers’, maar bij de vraag ‘hoe ga je de markt op?’ gaat het niet meer over dans maar over salaris. Vanuit de ‘open’ scene kun je elke kant op die je aantrekt: je kunt je beroep maken van dansen, choreograferen, les geven, decors ontwerpen, managen:… ‘So be it. Who cares?!’ Van de straat naar de school Het streven naar een reguliere, ‘formele’ opleiding tot urban artist werd door een deel van de aanwezigen met reserve ontvangen. ‘De beste opleiding is toch de straat,’ zei panellid en veteraanb-boy Mario Walden. Ook vanuit de zaal werd er met nadruk op gewezen dat de urban arts ontstaan zijn in de straatcultuur. Inlijving in een schoolsysteem mocht niet leiden tot vervreemding van ‘het gevoel voor wat het is to be out there’. De authentieke ‘ruwheid’ mocht niet verloren gaan. Als er voor de vorming tot volwaardig urban artist al structuren moeten komen, laat die dan beperkt blijven tot korte trajecten en workshops, zo werd gezegd. Maar anders dan voor de hiphoppers van de eerste uren neemt voor de jongere lichtingen ‘de school’ steeds meer de plaats in van ‘de straat’. Het aanbod aan reguliere opleidingen neemt toe en biedt het voordeel dat je niet meer alles zelf hoeft uit te zoeken. Dan spreek je wel over beroepsopleidingen en dus, zoals Jocelyn Bergland aan het begin van de discussie opmerkte, over methodieken. De vraag wordt dan: hoe vorm te geven aan curriculum voor de urban arts, die hun oorsprong hebben buiten het gevestigde kunstcircuit en waarvoor je dus niet zonder meer kunt terugvallen op ‘gevestigde’ criteria en methodieken?

7


John Wooter waarschuwde tegen overhaasting. Hij pleitte ervoor, eerst eens ‘twee jaar om de tafel te gaan zitten’ met de juiste mensen, om na te denken over wat men met zo’n opleiding wil bereiken en structuren en methoden te ontwerpen. Dat, in plaats van ‘te roepen wat er allemaal moet’ en er de foute docenten op los te laten. Wooter waarschuwde ook tegen egotripperij in de trant van ‘deze methode heb ik uitgevonden, die is van mij en jij blijft eraf.’ Niet iedereen bleek bereid tot zoveel geduld. Remko Boesveld (CKE) wilde ‘gewoon beginnen’ met de specialisten die op dit moment beschikbaar zijn (de ‘universitair afgestudeerde urbans’ van Angelo Martinus); de methodieken komen wel. Een vorm van ‘verzoening tussen de straat en de school’ werd voorgesteld door Jeremy Waterloo. Hij werkt met rappers bij de Fontys Rockacademie en wil daarbij niet ‘de docent’ zijn maar ‘de oudere broer die je nooit gehad hebt’. Een informele relatie zoals die ‘op straat’ ontstaat, maar nu in een context waarin het gaat om professionalisering en waar dus professionele eisen mogen worden gesteld. Overigens constateert Jeremy Waterloo dat ‘de brug naar de straat’ ontbreekt: de opleidingen zouden nauwelijks jongeren rechtstreeks ‘van de straat’ aantrekken. Remko Boesveld wees in dat verband op het project M.A.D.-projects dat Angelo Martinus sinds 2007 in de Eindhovense wijken organiseert onder de paraplu van welzijnsstichting Dynamo. ‘Music, Art & Dance’ inclusief hiphop worden hier ingezet onder het motto ‘creativiteit als onderdeel van jongerenwerk’. Doel is ‘het bevorderen van de interactie tussen jongeren onderling en tussen jongeren en hun omgeving’. Dat biedt ook kans op doorstroom van straattalent naar een opleiding. Bij projecten als M.A.D.-projects worden de urban arts ingezet in de verwachting van een maatschappelijk effect: empowerment van jongeren uit achterstandsmilieus. Dit aspect werd vanuit de zaal ter sprake gebracht. Voor de opleidingen werd dat echter niet relevant geacht: daar gaat het om vorming tot professional en daarvoor is meer nodig dan zelfvertrouwen en sociale weerbaarheid. Bovendien, zo werd gesteld, kan het HBO de problemen van ‘laagopgeleide jongeren uit gebroken gezinnen’ niet oplossen. Daar is het welzijnswerk voor. De verschuiving van de straat naar de school als leeromgeving betekent niet dat de ‘formele’ opleidingen het monopolie krijgen op de ontwikkeling van jongeren tot professioneel urban artist. Volgens John Wooter is voor die ontwikkeling naast de scholen een Urban House noodzakelijk. Nappie bracht daarnaast de rol van internet ter sprake. Een artiest is voor zijn kansen in het beroepsveld – op de markt – afhankelijk van promoting en daarmee van de media. De ‘kleine Brabantse scene’ is in dit opzicht in het nadeel, want ‘de media’ zetelen ‘ver weg’ boven de grote rivieren en interesseren zich niet voor wat daar beneden gebeurt. Bij internet daarentegen vormen fysieke afstanden geen hindernis. Regio’s als Brabant kunnen daar hun voordeel mee doen. ‘De invloed van hiphop op architectuur, mode en kunst’ Onder deze titel liet Ton van Gool, beleidsontwikkelaar Kunst en Cultuur bij de Gemeente Eindhoven en projectleider Cultuur Strijp S, in een korte diashow een groot aantal voorbeelden zien van graffiti, urban design, stickers, breaker’s outfits, opgepimpte sneakers en dergelijke. In het programma van de conferentie bleef dit onderdeel noodgedwongen een intermezzo, maar het onderwerp verdient evenveel aandacht als de rap en urban dance die in de discussies uitgebreid aan de orde kwamen. Paneldiscussie: Aan de slag In de eerste twee paneldiscussies ging het over de vraag wat de ‘urban werkvloer’ nodig en wenselijk vindt om de urban arts in Brabant vooruit te helpen. Panel en publiek bestonden beide uit scenegenoten en sympathisanten. Al was niet iedereen het steeds met elkaar eens, er bestond geen belangentegenstelling tussen de ‘woordvoerders’ op het podium en degenen die vanuit de zaal deelnamen aan de discussie. Bij het derde thema lag dat anders. ‘Het veld’ had zich uitgesproken en het rapport Brabant Urban Stad? was gepresenteerd. De vraag was nu: ‘Wat wordt er met die uitspraken en conclusies gedaan? Wie gaat ermee aan de slag en hoe?’ Ofschoon met dat ‘Wie?’ niet alleen de overheden werden aangesproken – de werkvloer moet haar eigen verantwoordelijkheid nemen – richtten de verwachtingen zich in de eerste plaats op de makers en uitvoerders van provinciaal en gemeentelijk beleid. Het was het Provinciebestuur dat opdracht gaf

8


tot het onderzoek naar de urban arts in Brabant en het zijn de lokale overheden die beschikken over de middelen om de ‘kunsten van de straat’ financieel en facilitair te steunen. Bij deze derde discussie verkeerden de panelleden dan ook in een andere positie dan hun voorgangers op het podium. De vier ambtenaren vertegenwoordigden niet de scene maar vier gemeentelijke overheden die nog andere belangen te behartigen hebben dan die van de urban arts. Zij zagen een publiek tegenover zich dat wil weten hoe die overheden op zijn wensen en verwachtingen denken te reageren. Zo’n confrontatie met de urban scene ‘en masse’ is geen alledaagse gebeurtenis. Daarbij hadden de panelleden de handicap dat geen van hen de eindverantwoordelijkheid draagt voor het beleid ten aanzien van de urban arts. Die ligt in de handen van hun respectieve wethouders. Het panel kon slechts uitspraken doen met een slag om de arm. De urban arts blijken in de verschillende gemeenten te vallen onder verschillende bestuurlijke sectoren. Indeling bij cultuur, welzijn, onderwijs, sport, jeugdzaken of nog andere sectoren is een kwestie van politieke keuzes. Soms zitten de urban arts in meer dan één portefeuille. Jennifer Artz fungeert in Den Bosch vanuit de afdeling Onderwijs als jongerencontactambtenaar voor alle jongeren (maar die kunnen weer niet voor alle aangelegenheden bij haar terecht) terwijl in Eindhoven Josine Frankhuizen de coördinator voor urban is namens Cultuur, Welzijn, Sport en Onderwijs. Ulco Mes (Tilburg) ziet de ‘straatkunsten’ nooit als zelfstandig onderwerp op de agenda’s verschijnen, altijd in het groter verband van ‘allerlei jongerenvraagstukken’ – ‘en dan kun je weinig sturen’. Tot verrassing van velen bleken de vier panelleden elkaar op deze conferentie voor het eerst te ontmoeten – wat niet zo verrassend is gezien de zojuist gereleveerde toedeling van de urban arts aan per gemeente verschillende sectoren. Volgens Ulco Mes is er tussen de ‘B 5’ wel overleg op het terrein van cultuur, maar niet speciaal over de urban arts. ‘Brabant-Stad’ heeft, volgens Mes, in tegenstelling tot de Provincie (nog) geen ‘bestuurlijke identiteit’; het is een netwerk, waarbinnen de gemeenten hun eigen verantwoordelijkheid houden. Voor samengaan bleek niet zonder meer animo te bestaan. Jan Franken (Breda) twijfelde aan de meerwaarde van ‘teveel op één hoop gooien’ en vond dat de steden ‘een stukje eigenheid’ moeten behouden. ‘Kijk naar de hiphopscene, de competities en battles zijn belangrijk en misschien moet dat ook tussen de steden meer knetteren.’ Ieder kan eigen specialisaties ontwikkelen. Jennifer Artz (Jeugdzaken, Den Bosch) toonde zich geïnteresseerd in andermans aanpak. Zij verwijst jongeren door naar Tilburg en gaat ook zelf elders op onderzoek voor zaken waarin Den Bosch zelf (nog) niet kan voorzien. Misschien kunnen zulke informele contacten uitgroeien tot samenwerkingsverbanden. In Eindhoven functioneert al een platform voor overleg voor urban culture en urban sports, maar volgens Josine Frankhuizen is het nog te vroeg om te bezien wat voor meerwaarde samengaan met andere steden oplevert. Voor haar is ‘voorkomen dat jongeren wegtrekken uit de stad’ een belangrijk punt (Ulco Mes vond dat men daar niet ‘te overspannen’ moet doen). Overigens werd ook vanuit de zaal gevraagd om een inventarisatie per stad. Het ‘eigen stad eerst’ domineerde hier even sterk als bij de kwestie van het Urban House. ‘Dat zijn gewoon de ongeschreven regels van de hiphop,’ zei een deelnemer uit het publiek. ‘Je gaat altijd voor je stad.’ De panelleden konden slechts uitspraken doen met een slag om de arm, en dat deden ze dan ook, met name de beide heren. Ulco Mes verklaarde, zich door de conferentie ‘geprikkeld’ te voelen ‘om goed te kijken en er iets mee te gaan doen’, maar maande tot grote voorzichtigheid. Volgens hem is het ‘heel gevaarlijk om op elk “etiket” meteen maar beleid te gaan maken’. ‘Ik denk dat je de cultuur daarmee kapot maakt.’ Urban is een cultuur in beweging, die moet je ‘niet tot een fossiel maken’, niet ‘opsluiten’ door er van alles speciaal voor te gaan regelen. Tilburg regelt volgens Mes ‘zo min mogelijk top-down’. Ook Jan Franken (Breda) vond dat gemeenten beter kunnen ‘aansluiten bij wat er leeft’ en daarin samenwerking stimuleren, dan zelf het voortouw te nemen. Eerst moet je zeker zijn dat er draagvlak voor is. Enige structuur werd vanuit de zaal toch wel op prijs gesteld. Eén discussiant wees op de vele wisselingen achter de gemeentelijke loketten. Nauwelijks heb je met een bestuurspersonage een goede verstandhouding opgebouwd of je moet alles weer opnieuw uitleggen aan zijn opvolger. Vanuit de zaal werden de overheden gemaand, niet alleen top-down te faciliteren maar vooral ook bottom-up-ontwikkelingen te steunen. Jennifer Artz vertelde dat Den Bosch aan dat verlangen

9


tegemoet komt door middel van de ‘Doe-gelden’-regeling. Dat is een snelle en eenvoudige aanvraagprocedure waarmee jongeren projecten kunnen indienen voor subsidiëring. De aanvragen worden beoordeeld door jongerenambassadeurs. Aanvragers worden niet vastgepind op een positief resultaat – ook fouten kunnen leerzaam zijn. Zowel Jennifer Artz als Josine Frankhuizen zien een belangrijke taak in het wegwijs maken van jongeren tegenover wat Ulco Mes typeerde als een ‘veelkoppig monster’: de gemeente. Interview met Jan Jaap Knol Zoals bekend is in 2008 in het landelijk subsidiestelsel een structuurverandering doorgevoerd, waarbij het Fonds voor Amateurkunst en Podiumkunsten (FAPK) werd vervangen door twee nieuwe fondsen: het Nederlands Fonds voor Podiumkunsten+ en het Fonds voor Cultuurparticipatie. Wat betekent dit voor de urban arts? Voor de conferentie waren de directeuren van beide fondsen, George Lawson van het NFPK+ en Jan Jaap Knol van het Fonds voor Cultuurparticipatie, uitgenodigd om zich hierover uit te spreken. Door omstandigheden was George Lawson echter op het laatste moment verhinderd. Het beleid van het Fonds voor Cultuurparticipatie volgt drie ‘programmalijnen’: amateurkunst, cultuureducatie en volkscultuur. Ofschoon strikt genomen geen van deze drie etiketten past op de urban arts, worden ze vanwege hun outsiders-positie ten opzichte van de gevestigde kunsten en hun connecties met de straat vooralsnog doorverwezen naar het participatiefonds. In een vraaggesprek met dagvoorzitter Farid Tabarki toonde directeur Jan Jaap Knol zich verrast door en onder de indruk van de zelfredzaamheid en daadkracht van de breakers, rappers en skaters die zich op de conferentie presenteerden. Ook de internationale actieradius en reputatie van crews als de Hustle Kids bleek een eye opener. Jan Jaap Knol ziet vooralsnog een grote afstand tussen de wereld van de gesubsidieerde cultuur en die van de urban culture (‘Wij vertegenwoordigen als overheidsfonds toch een beetje de gevestigde orde.’). Uit de bij zijn fonds ingediende plannen van provincies en gemeenten blijkt wel dat ze ‘zoekende zijn om urban culture een betere plaats te geven’, maar uit de urban scene zelf komen nog heel weinig aanvragen binnen. Dat kan liggen aan onbekendheid (die met betere PR verholpen kan worden) en aan de doe-het-zelf-mentaliteit van de scene – op zich loffelijk, ‘maar het is wel jammer als daardoor kansen blijven liggen’. Het Fonds voor Cultuurparticipatie moet ook op zoek naar adviseurs die deskundig zijn op urban terrein. De Rotterdamse Raad voor Kunst en Cultuur heeft een jongerenraad – misschien een model ter navolging, zodat jongeren kunnen meedenken, niet alleen over individuele subsidies maar ook over beleid. Knol geeft toe dat de urban scene is aangewezen op zijn fonds omdat er geen fonds voor urban culture bestaat. Hij vindt dat ‘toch wel een heel goede opstap’, onder andere omdat het Fonds voor Cultuurparticipatie geen indeling naar disciplines kent – urban muziek, dans, graffiti, film kunnen door eenzelfde deur naar binnen. Toch moet er ook samen met het Fonds voor de Podiumkunsten en het kunstvakonderwijs worden gekeken ‘wat wij eraan kunnen bijdragen dat urban culture zich kwalitatief goed kan gaan ontwikkelen’. Het Fonds voor de Podiumkunsten heeft ISH (tegenwoordig Balls) gesteund, op artistieke gronden, niet in het kader van participatie. Maar ‘wat is nu eigenlijk artistieke kwaliteit in de urban arts?’ Het debat daarover te stimuleren is ook een taak van de fondsen. Voor het Fonds voor Cultuurparticipatie ziet Knol een taak in ‘kaderontwikkeling’ zowel voor de artistieke als voor de zakelijke begeleiding van urban artists. Ook wil hij een rol proberen te spelen in de internationale promotie van groepen als de Hustle Kids. Hij denkt niet alleen of primair aan subsidies – financieel redden urbans zich immers vaak zelf wel – maar ook aan andere vormen van facilitering. De Provincie Geert Lenders, beleidsmedewerker bij de Provincie Noord-Brabant, riep het beeld op van Brabant als één stad met verschillende wijken die bij elkaar een rijkdom aan variatie laten zien. Die wijken, de verschillende gemeenten, kunnen hun eigen belang het beste dienen door ook te kijken hoe de anderen het doen – een hint aan het adres van de panelleden die zo weinig animo toonden voor

10


interlokale samenwerking. Het is een taak voor de Provincie om te zorgen dat men meer ‘in netwerkvorm gaat opereren’. Urban werd door Geert Lenders getypeerd als een nieuwe stroom in de cultuur waar men als bestuurders nog te weinig zicht en grip op heeft. Een stroom die zichzelf voortdurend uitvindt en die men niet moet proberen te vangen in een canon. Dat laatste dreigt bij het kunstvakonderwijs (dat overigens een Rijksaangelegenheid is waarop de Provincie geen vat heeft). Maar hoe maak je onderwijsprogramma’s voor vakken die zich daar op het eerste gezicht niet toe lenen? De Rockacademie kan een goed voorbeeld zijn om naar te gaan kijken, maar ook sport- en cultuurprofielscholen hebben hier ervaring mee. In de cultuureducatie op de basisscholen en in het voortgezet onderwijs (die wèl onder de Provincie valt) kunnen ‘elementen van urban culture’ hun plaats krijgen. Lenders waarschuwde voor onderwaardering van urban als element in het cultuurbeleid met het oog op de toekomst. Als kandidaat voor de positie van Europese Culturele Hoofdstad 2018 moet BrabantStad ‘zich goed afvragen waar cultuur over tien jaar over gaat’. De mensen die bezig zijn met wat nu misschien nog een onderstroom heet – ‘urban culture’ – zijn in 2018 ‘de mensen die het culturele leven vormen, voor een groot deel in ieder geval.’ Die moeten dus nú een plek krijgen. De Kunstbalie De taak om een provinciaal beleid te ontwikkelen voor de urban arts is door de Provincie gedelegeerd aan de Kunstbalie, ontstaan door de fusie, per 1 januari 2009, van CVA en BISK. Maar noch het Centrum voor Amateurkunst, noch het Brabants Instituut voor School en Kunst hebben zich tot nu toe expliciet bezig gehouden met de urban arts, zoals CVA-directeur Johan Brosens toegaf in zijn reactie op hetgeen in de loop van de conferentie aan de orde was gekomen. De Kunstbalie wil een ‘loket zijn waar mensen voor alles terechtkunnen’. De urban arts zijn ondanks hun dertigjarig bestaan een kunstvorm ‘waar wij niet gewend zijn mee om te gaan’ en die specifieke kenmerken heeft – wat rekenen we bijvoorbeeld tot de ‘reguliere amateurkunst’ en wat tot ‘de straatcultuur’? De Kunstbalie zal dus nieuwe expertise moeten ontwikkelen en wil dat samen met het veld doen (‘Daarom zit het CVA hier met vijf mensen.’). Prioriteit heeft het opzetten en stimuleren van een provinciaal platform voor overleg met alle betrokkenen in Brabant – gemeenten, opleidingen, Kunstbende enzovoort. Daarvoor wordt gekeken naar de mogelijkheden van internet. De Kunstbalie wil ‘met name inzetten op talentontwikkeling’. Er moeten snelle en flexibele subsidieregelingen komen en mensen uit de urban sector die anderen kunen stimuleren (bijvoorbeeld als coaches en docenten) moeten ‘niet stuklopen op procedures’ of op een gebrek aan opleiding waardoor ze geen recht zouden hebben op behoorlijke betaling. ‘Je moet niet te formeel willen zijn.’ . Afsluiting Jeroen Mulder, Provinciaal Consulent Cultuureducatie, reageerde op deze belijdenis van goede voornemens met een aansporing aan de Kunstbalie om aan de slag te gaan. ‘Geef de paardebloemen hun kans,’ adviseerde hij met een verwijzing naar een passage in het rapport waar de ‘kunstenaars van de straat’ worden getypeerd als paardebloemen die overal ontkiemen waar een beetje aarde tussen de keien zit. ‘Urban’ moet op het netvlies van beleidmakers en bestuurders zitten en de Provincie en Brabant-Stad moeten daarvoor zorgen. Erkenning en respect voor de urban arts moeten nu worden vertaald in subsidies. Maar ook de uitwisseling van kennis moet op gang komen. Gemeenten zijn geen crews, ze hoeven niet met elkaar te battlen. En een Urban House hoefde volgens Mulder niet per se een gebouw te zijn: ‘je moet ook in vlees en bloed denken’, aan een urban lifestyle. Het was in de paneldiscussies al eens gezegd (door Frank Sens): zijn we met dat Urban House niet aan de late kant? ‘Na dertig jaar (hiphop) alsnog een startschot geven is een beetje gek, maar we geven het tòch!’ En hiermee en een dankwoord aan alle op het podium verzamelde medewerkers werd de conferentie Brabant Urban Stad? besloten.

11


Wat heeft BrabantStad jonge urban artists te bieden? Een overzicht In het volgende wordt ingegaan op de belangrijkste activiteiten die in Noord-Brabant worden ondernomen ten behoeve van de urban arts. Een aantal daarvan is in het eerste deel van dit rapport al aan de orde gekomen in het kader van algemene onderwerpen. Aan de MBO- en HBOopleidingen is daarin een apart hoofdstuk besteed; deze komen daarom niet meer voor in het volgende overzicht. Dat overzicht biedt geen ‘stedenportretten’. Er is met opzet voor gekozen om die te vermijden en in plaats daarvan de rol te verduidelijken die de verschillende kategorieën van voorzieningen spelen in het reilen en zeilen van de urban arts. Waar het erom gaat, te komen tot een regionale infrastructuur voor de ‘kunsten van de straat’ in BrabantStad, ligt het voor de hand dat de eerste samenwerkingen ontstaan binnen die kategorieën, zoals op dit moment al gebeurt tussen de welzijnsinstellingen in Tilburg en Den Bosch. Het valt niet te ontkennen dat de ene stad op het ogenblik meer voor haar urbans doet dan de andere. De vraag wie zich het hardst op de borst mag kloppen is echter voor de toekomst niet de meest relevante. Belangrijker is dat men van elkaar leert en daardoor het potentieel van elke ‘wijk’ van BrabantStad optimaal weet te gebruiken. Welzijnsinstellingen: achtergrond Jongerenwerkers van de welzijnsinstellingen staan van allen die zich het lot van jongeren aantrekken het dichtst bij de straat. Zij komen dan ook als eersten in aanraking met uitingen van straatcultuur en straatkunst. Wat hen interesseert is niet in de eerste plaats het artistieke aspect van de urban arts. Welzijnswerk is gericht op het oplossen en, nog liever, voorkomen van maatschappelijke problemen. Jongerenwerkers kennen dan ook niet het dilemma waarvoor culturele instellingen zich vaak geplaatst menen te zien: de vraag of hiphop kunst is en zo niet, of ze zich dan wel met hiphop moeten bemoeien. Vanuit welzijnsoogpunt gezien vallen de kunsten van de straat, net als sport, gewoon onder de vrijetijdsbesteding van jongeren. Reden om zowel de vele kleine initiatieven te steunen waarmee jongeren zelf aankloppen – ook al is die vaak maar een kort leven beschoren – als om vanuit de instellingen actief kansen voor de ‘straatkunstenaars’ te creëren. Welzijnsonderneming Divers in Den Bosch wil volgens haar Beleidsplan 2005 – 2008 ‘diensten ontwikkelen die mikken op het bevorderen van de ontplooiing van jongeren én op het bevorderen van integratie van jongeren in de maatschappij’. Attak, ‘dé organisatie voor het stedelijk jongerenwerk in Tilburg’, ziet ‘participeren aan de Attak-activiteiten’ als toeleiding tot participeren ‘later aan de samenleving’. Participeren, actief meedoen is waar het ook bij de andere welzijnsinstellingen om draait. Zoals Maarten Bevers van Stichting Welzijn Helmond het formuleerde: ‘Het gaat er gewoon om dat ze bezig zijn, dat ze zichzelf ontwikkelen.’ Jongeren moeten ervan doordrongen raken dat ze zelf mee vorm kunnen geven aan de samenleving, in plaats van lijdzaam of rancuneus af te wachten wat de powers that be voor en over hen beschikken. Jongeren moeten beseffen dat ze hun aangeboren creativiteit kunnen inzetten om hun eigen lot in handen te nemen. Dat is de boodschap van het jongerenwerk sinds de recente cultuuromslag van een ‘curatieve’ benadering (ingrijpen als problemen zich voordoen) naar een ‘preventieve’ aanpak (positieve vermogens stimuleren in de hoop problemen te voorkomen). De aandacht voor creativiteit in deze context geldt niet speciaal de artistieke creativiteit, maar de zelfredzaamheid in het algemeen, bijvoorbeeld waar jongeren worden gestimuleerd om mee te werken in organisaties en ook zelf activiteiten te organiseren. Maar het gaat er ook om, aldus de Bredase instelling Surplus, dat jongeren ‘vorm en inhoud [leren] geven aan hun leven, hun eigen cultuur beleven en ontwikkelen’. Daarin is plaats voor de urban arts als één van de meest populaire vormen van die eigen cultuur. Welzijnsinstellingen per stad Dat wil niet zeggen dat elke welzijnsinstelling apart aandacht besteedt aan de urban arts. Het team Jongerenwerk van Divers wil met de jaarlijkse manifestatie Voor talent wordt geklapt Bossche jongeren tussen 11 en 18 jaar in alle genres ern stijlen uitdagen om hun eigen talent te ontdekken

12


en zich op het podium te wagen. Surplus beperkte zich wat urban betreft tot voor kort tot graffitilessen – mede ‘om illegale graffiti te voorkomen’, maar doet nu mee aan een project van Stichting Urban Brabant (waarover meer onder het hoofdstuk ‘Zelfstandigen’). Ook het door jongerenwerker Imro Burke geleide Straattalenten dat uitgaat van Surplus is niet speciaal gericht op urban (al wordt er wel breakdance-les gegeven); zelfs niet speciaal op cultuur. Het project is ooit gestart vanuit jongerengroep Luctor et Emergo en is bedoeld voor jongeren in een achterstandswijk die te weinig kans krijgen om hun talent te ontwikkelen. Dat kan talent zijn op een heel ander terrein dan het artistieke. Doel is deze jongeren zo ver te brengen dat ze een passende opleiding gaan volgen. Het medium radio speelt in Straattalenten een belangrijke rol als expressiemiddel en voor bekendheid naar buiten. Stichting Welzijn Helmond (SWH) organiseerde in augustus 2008 een Zomeracademie voor de nieuwe lichting brugklassers met onder andere rap, breakdance en graffiti en zorgt voor urban aanbod in alle vier Helmondse wijken: Noord, Binnenstad, West en Oost. Alleen graffiti blijft een moeilijk punt. Docenten komen uit de pool van CultuurContact, de lokale ‘marktplaats voor cultuureducatie’ die bemiddelt tussen het onderwijs en de cultuursector. Ook Attak (Tilburg) en Dynamo (Eindhoven) richten zich tot alle jongeren om hen te bewegen tot actief meedoen, maar ondernemen ook activiteiten speciaal voor urbans. Beide nemen in het welzijnswerk een enigszins aparte plaats in. Dynamo dankt zijn ontstaan aan een initiatief vanuit de jongerenscene zelf maar is nu onderdeel van de Lumens Groep (‘voor leefbaarheid en participatie’); Attak is al sinds 1989 actief als jongerencentrum, opgericht door het FNV, met speciale aandacht voor het culturele aspect, en valt sinds 1 januari 2006 onder welzijnsstichting De Twern. Dynamo organiseerde in 2007 maandelijkse ‘stapavonden’ voor adepten van hiphop, reggae en R&B onder de titel Vibez (‘de nieuwe urban shit in hartje Eindhoven’). Jongeren kregen daar – conform het Dynamo-devies: ‘Je komt binnen als consument maar daarna klim je de participatieladder op’ – kansen aangeboden om hun talenten te ontwikkelen en te leren, zelf feesten te organiseren. Bij Vibez draaide het ook niet alleen om vermaak: in hiphop-verband kwamen actuele maatschappelijke thema’s aan de orde zoals ‘alcohol en drugs, SOA, radikaliserende jongeren, risicogedrag bij meiden, geweld en normvervaging’. Dynamo staat open voor initiatieven uit de scene zoals M.A.D.Projects en Het Zieke Zuiden Magazine. De Eindhovense crews Rugged Solutions en Head2Toe geven er les in ruil voor oefenruimte. Rugged Solutions coördineert er de hiphop-activiteiten. Daarnaast programmeert Dynamo een groot aantal kleinere evenementen en profileert zich daarmee als een steeds belangrijker podium in de stad. M.A.D.Projects is een project in vijf Eindhovense wijken, in 2007 voor het eerst georganiseerd door Angelo Martinus. M.A.D. staat voor Music, Art, Dance; de editie-2007 omvatte rap, breakdance, graffiti, videoclips, film, sneakers pimpen en een theaterproject. Angelo Martinus heeft al eerder vanuit het jongerenwerk hiphop-activiteiten georganiseerd in Dynamo. Dynamo heeft hem in 2008 aangesteld om M.A.D.Projects opnieuw op te starten met zes muziek- en cultuurprojecten verspreid over de stad, in samenwerking met het Centrum voor de Kunsten Eindhoven (CKE). Angelo Martinus is ook redacteur van Het Zieke Zuiden Magazine, waarvan het eerste nummer in september 2008 is verschenen. Dit kwartaalschrift, een initiatief van rapper Skenkie en vrienden, fungeert als hiphop-platform voor Dynamo. (‘Ziek’ staat in hiphop-jargon gelijk aan ‘cool, vet of strak’.) Het nieuwste project van Dynamo is de B-Boy School “Dynamo Breaks”, in samenwerking met Studio Drosha en ondersteund door Rugged Solutions en Head2Toe. De school, die in september 2009 start en vanaf juni 2010 zelfstandig gerund moet kunnen worden door jongeren, wil een kweekvijver zijn waar jongeren leren breakdancen, talentvolle dansers opgeleid worden tot leraar en dansers leren hoe ze breakdance-events moeten organiseren. Dynamo wil hiermee breakdance in de regio Eindhoven ‘naar een hoger niveau tillen’ en Eindhoven ‘neerzetten als DE breakstad van Nederland’. De workshops (beginnersklas, masterklas, popping & locking) worden gegeven in de sportzaal van Dynamo. De drempel wordt ook financieel zo laag mogelijk gehouden. Voor 7- tot 12jarigen organiseert de B-Boy School workshops in vier wijkcentra. Jongeren kunnen vandaaruit doorstromen naar Dynamo. Daarnaast is er een aanbod van gratis workshops in de wijken en op scholen. Verder staan voor 2009 vijf breakdancewedstrijden op het programma

13


waaraan iedereen uit heel Nederland aan kan deelnemen. Eenmaal per jaar moet een groot evenement plaatsvinden dat dansers van internationale faam naar Eindhoven trekt. Uniek voorbeeld van de rol die welzijnsinstellingen kunnen spelen in de ontwikkeling van de urban arts biedt Attak. De breakdancers van de Hustle Kids, inmiddels internationaal doorgebroken, vonden al vroeg onderdak bij Attak dankzij een jongerenwerker die hun ruimte bood om te trainen. Sindsdien is de Tilburgse organisatie hen steeds blijven steunen. Attak ondersteunt ook ‘het grootste hiphop/urban evenement in Tilburg’, H.Y.P.E (Hiphop Young Pana Event) in poppodium 013, waarvan de nieuwste editie Autumn Madness heet en alleen breakdance omvat. Maria Melis organiseert voor Attak de manifestatie Vibez – niet te verwarren met de ‘nieuwe urban shit’ in Eindhoven, inmiddels gestopt – in samenwerking met Buurtsport Tilburg. Vibez wil nadrukkelijk geen wedstrijd zijn, maar jongeren de kans bieden om publiekservaring op te doen (‘op een groot podium middenin de binnenstad’), tot verdieping te komen en te leren zichzelf te profileren. De editie 2009 heet miXperience en is een tot nu toe uniek voorbeeld van interlokale netwerkvorming in Brabant. Attak selecteert via voorrondes in de Tilburgse wijken zes muziek- of dansgroepen terwijl Divers – Voor talent wordt geklapt – in Den Bosch twee groepen werft via een voorronde in Poppodium W2. De acht groepen krijgen masterclasses en maken gezamenlijk een cd. In juni, juli en augustus gaan ze ‘on tour’ om ervaring op te doen door op te treden op zomerfeesten en festivals als Mundial, H.Y.P.E, HipHop in Duketown en B-There. Tenslotte presenteren ze zich in een showcase waarbij tevens de cd wordt gepresenteerd (waarvan ze er zelf een aantal moeten verkopen). Tijdens een natraject in october-november wordt van de acts een database aangelegd voor communicatie met podia en evenementenorganisaties. Rond de jaarwisseling volgen gesprekken in de hoop, voor het vervolg ook Breda en Eindhoven te kunnen betrekken bij de door Tilburg en Den Bosch ingezette samenwerking en uitwisseling. Welzijn, cultuur en onderwijs ‘Vibez: miXperience gaat over persoonlijke ontwikkeling. Het project brengt mensen (jong en oud uit verschillende milieus en culturen) met elkaar in contact en fungeert als sociaal bindmiddel.’ Deze karakterisering in de Projectomschrijving van Vibez herinnert eraan dat het welzijnswerk niet primair geïnteresseerd is in de ontwikkeling van de urban arts als kunst. Artistieke creativiteit wordt gezien als één van de middelen die kunnen worden ingezet om persoonlijk welbevinden, zelfvertrouwen en maatschappelijke weerbaarheid te bereiken en sociale cohesie te bevorderen. Maar voor de jonge urban artists zelf is dat niet de eerste reden om te rappen, te dansen en muziek te maken. Voor hen draagt artistieke activiteit haar betekenis en beloning in zichzelf. Fanatieke urbans willen vooral beter worden in wat ze al goed kunnen, en niet eens alleen omdat ze daarmee battles kunnen winnen. Zodra ze méér ambiëren dan louter vrijtijdsbesteding – en over de daarvoor nodige artistieke vermogens blijken te beschikken – wordt het zaak dat welzijnswerkers dat ook herkennen en in staat zijn om hen toe te leiden naar de plaatsen waar juist die artistieke component verder kan worden ontwikkeld. Dat laatste maakt bruggenbouw tussen welzijnsinstellingen en culturele instellingen en opleidingen wenselijk – niet alleen samenwerking binnen de eigen kategorie zoals tussen Attak en Divers. In Eindhoven kent Dynamo sinds kort uitwisseling met het CKE in het kader van het eerdergenoemde M.A.D.Projects. Banden met het onderwijs zijn er al sinds Dynamo leerwerkplaatsen biedt voor studenten Sociaal Cultureel Werk van het ROC. ‘Dáár bemoeien we ons niet mee!’ ‘Dáár hebben we geen verstand van!’ Zo reageren het welzijnswerk en het culturele circuit nog vaak op elkaars activiteiten. Gezien het verschil in doelstellingen is dat niet onlogisch. Er zijn echter tekenen, zelfs op hoog niveau, dat de twee, ooit door een bestuurlijke mode streng geteilt, naar elkaar toe groeien. Eén van die tekenen is de recente instelling van een Fonds voor Cultuurparticipatie, dat de belangen van amateurkunst en cultuureducatie behartigt. Het cultuurbeleid op Rijksniveau gaat daarin mee met de gedachte dat meedoen aan kunst en cultuur door zoveel mogelijk burgers niet alleen de kunst maar ook het algemeen welzijn bevordert. ‘Cultuur’ ontdekt de participatie waar ‘Welzijn’ al sinds jaar en dag aan werkt.

14


Hiphopscholen De zelfredzaamheid van de scene manifesteert zich onder andere in de oprichting van eigen scholen, voornamelijk voor dans. Tot de oudste in Brabant behoren The S.C.E.N.E in Breda en Bruce Dance Factory en Friends in Eindhoven. The S.C.E.N.E (Street Centre Education N Events), opgericht en geleid door Wilgo Piqué, beschikt over een showteam dat door heel Brabant optreedt, ook in wedstrijden. Van jongere datum is Flex_N Entertainment van Sandy Provacia in Eindhoven, eveneens met een eigen showteam. Provacia maakt onder andere crossovers tussen hiphop en salsa. Er komt nu een samenwerking op gang met PopEi, dat al een vijfentwintig jaar lang faciliteiten biedt voor muzikanten. Op Strijp S zijn ze sinds kort elkaars buren. Waar zulke initiatieven vanuit de scene voornamelijk zijn aangewezen op de markt, is Curtley’s Hiphop Factory een verbinding aangegaan met de Tilburgse muziekschool Factorium. De school heeft de urban-lessen aan Curtley ‘uitbesteed’; deze worden deels op Factorium gegeven, deels in een dépendance in de wijk Reeshof. De hoofdvestiging van Curtley’s Hiphop Factory is in de Hall of Fame (daar krijgen zijn eigen leerlingen les) en er zijn ook vestigingen in Roosendaal (als onderdeel van dansschool Dance Attack), Oisterwijk en Gilze-Rijen. Het aanbod aan lessen en workshops omvat naast rap en breakdance ook streetdance en salsa. De behoefte aan speciale hiphopscholen in Brabant is hiermee niet gestild. ‘Mijn zoontje wil ook breakdansen,’ aldus een jongerenwerker in Helmond, ‘en daar probeer ik lessen voor te vinden. Regulier.’ Reguliere instellingen beginnen steeds meer in deze behoefte te voorzien. De Regionale Opleidings Centra met hun opleidingen voor de entertainmentsector blijven in Brabant tot nu toe terughoudend: jongeren met urban ambities kunnen er op individuele basis wel terecht, maar er is geen urban cursusaanbod (zie ‘De Urban Arts en de MBO- en HBO-opleidingen’ in deel 1 van dit rapport). Op HBO-niveau biedt Fontys Dansacademie urban modules aan en de Fontys Rockacademie een rap-cursus. De B-Boy School ‘Dynamo Breaks” is al vermeld onder ‘Welzijnsinstellingen’ en onder ‘Muziekscholen/Centra voor de Kunsten’ zal het lesaanbod van De Muzerije (Den Bosch) en Centrum voor de Kunsten Eindhoven aan de orde komen. De landelijke Stichting Flow Provider (lessen en workshops) is ook actief in Eindhoven en er is een aanbod van lessen en workshops verspreid over buurthuizen en jongerencentra en als onderdeel van cultuureducatie op scholen. En er zijn solo-ondernemingen als 4XM van Gert-Jan Nabuurs a.k.a. Nappie die door de hele provincie heen workshops geeft. De ‘kunstenaars van de straat’ hoeven hun kunst niet meer op straat te leren. Hall of Fame De Tilburgse ‘cultuurfabriek’ Hall of Fame is het omvangrijkste van de uit de jongerenscene voortgekomen initiatieven in Brabant. Aan de officiële opening in januari 2005 gaat een voorgeschiedenis van enkele jaren vooraf die begon toen jongeren ‘uit verschillende “werelden” de handen ineen sloegen’ om workshops, podiumpresentaties, tentoonstellingen, manifestaties en ‘mixtures’ van dit alles te organiseren. Het Ondernemingsplan van 2005 spreekt van het ‘aanvullen van het tekort aan sociaal-culturele ontplooiingsmogelijkheden voor jongeren’ in Tilburg en het ‘samenbrengen en ontwikkelen van verschillende jongerenculturen’. Een later ondernemingsplan, Hall of Fame Next! uit 2007, omschrijft de Hall als een ‘dynamisch schakelpunt tussen [underground] en geregelde maatschappij’. Hall of Fame Next! was bedoeld als een ‘herijking van visie, missie en doelstellingen’, opgesteld naar aanleiding van een gesprek met B & W van Tilburg in december 2006 over de toekomst van de Hall. Het leidde tot de instelling van een ‘Taskforce Hall of Fame Next’ die in april 2008 haar eindrapportage uitbracht. In het nieuwe ondernemingsplan werd al geconstateerd dat de Hall meer expliciet dan voorheen koerste op ‘urban culture’, en de Taskforce waarschuwde: ‘De Hall mag niet gedomineerd worden door een monocultuur’ – de cultuur van de oorspronkelijke initiatiefnemers. ‘Urban’ mag, volgens de Taskforce, maar dan louter in de betekenis ‘stedelijk’ en niet als het label van één bepaalde subcultuur. De Hall of Fame moet een open ‘broedplaats voor jongerencultuur’ worden, ‘vraaggericht’ en ‘uitnodigend voor verschillende (sub)culturen’, en meer gaan samenwerken met andere initiatieven in Tilburg. De frictie tussen monocultuur en openheid is één van drie ‘dilemma’s’ die de Taskforce signaleerde in haar Eindrapportage. Bij de neiging om andere subculturen dan die van de ‘founding

15


fathers’ te weren hoort ook de tendens om gebruik en beheer ‘onder ons’ te regelen en een meer professionele aanpak te wantrouwen. Toch is professionalisering nodig om een onderneming als de Hall of Fame overeind te houden; dat leidt tot dilemma nummer twee. Derde dilemma is dat tussen overheidssteun en autonomie. De Hall verwacht van de Gemeente ‘actieve betrokkenheid en materiële ondersteuning’ maar wil zo min mogelijk inmenging in het bepalen van de eigen koers. De hele gang van zaken rond de ondernemingsplannen en de Taskforce illustreert de moeizame relatie tussen dit bottom-up-initiatief en de top-down-bemoeienis vanuit de Gemeente Tilburg. De Taskforce zelf verwijt de Gemeente dat ze de Hall ‘uitdraagt als paradepaardje van actief en activerend jeugdbeleid’ maar slechts ‘mondjesmaat’ werkelijke steun geeft. De Gemeente ziet de Hall of Fame inmiddels als een belangrijk element in haar jeugdbeleid en wil vanaf 2010 een structurele subsidie toekennen voor inhoudelijk beheer. Van de organisatie wordt verwacht dat ze een middenweg vindt tussen een hanteerbare structuur en de ‘anarchie’ eigen aan een bottom-up-onderneming en zorgt, zich voortdurend te verjongen. Het meest urgente probleem is nu nog de huisvesting. Het huidige pand naar behoren op te knappen zou te kostbaar worden. De Hall of Fame krijgt nu een plek in één van de hallen op het voormalige NS-terrein, dat als Spoorzone ontwikkeld gaat worden tot een tweede stadscentrum. De Gemeente hoopt het terrein, nu nog eigendom van NedTrain, eind 2010 in bezit te krijgen. Afgesproken is dat de verhuizing naar de Spoorzone in één keer zal plaatsvinden; niet, zoals een tijdlang dreigde, via een tijdelijke lokatie elders. Het activiteitenprogramma van de Hall of Fame omvat concerten en film- en theatervoorstellingen. Bands en crews repeteren er; Curtley’s Hiphop Factory is er gevestigd. Met Attak bestaat ‘summier’ contact; de Hall verleent medewerking aan De Twern, maar ‘we zijn geen hulpverleners, geen jongerenwerkers’. De Hall en Curtley onderhouden banden met het ROC Midden-Brabant; Fontys Hogeschool houdt in de Hall of Fame zijn eerstejaarsintroducties. Ladybird Skatepark en de organisatie Ctrl Z, die ‘culturele en educatieve activiteiten’ organiseert, zijn als zelfstandige rechtspersonen met de Hall verbonden. De geschiedenis van het skatepark begint al ver voor die van de Hall, in de jaren negentig, met een kerngroep van dertig tot veertig skaters die begon met ’s winters panden te kraken om overdekt te kunnen skaten. Daarop volgde een Odyssee langs allerlei leegstaande gebouwen – waaronder een kerk – begeleid door beloften van de kant van de Gemeente die niet of met te krappe middelen werden waargemaakt. Een tijdlang werd zelfs gewerkt met een mobiel skatepark in de regio rond Tilburg. De geschiedenis van telkens weer afbreken en opbouwen met links en rechts bij elkaar gesprokkeld materiaal is ook met het huidige onderkomen bij de Hall of Fame niet ten einde, gezien de verhuizing naar de Spoorzone. Skateparken Behalve Tilburg (Ladybird) hebben ook Eindhoven (Area51) en Den Bosch (World Skate Centre, WSC) voorzieningen voor skaters in combinatie met de andere urban arts. Skateboarding kent sinds zijn opkomst in Amerika in de jaren zeventig nauwe banden met popmuziek: skaters en bands waren elkaars fans. Skateboards werden beschilderd door of in de stijl van graffiti artists. Van de andere kant: breakdance met zijn akrobatische toeren geldt in sommige kringen als een sport (Merel Rietveld rekent in haar afstudeerproject Urban Sports ook streetdance, capoeira en zelfs tai-chi tot de ‘stedelijke sporten’). In elk geval hebben urban arts en urban sports gemeenschappelijke wortels in de straatcultuur. In de Adviesnota Strijp S stelt Eindhoven dan ook tevreden vast dat cultuur en sport ‘nu op organische wijze met elkaar verstrengeld [raken] in de Urban Culture’. Het WSC in ’s-Hertogenbosch heeft een geschiedenis, vergelijkbaar met die van Ladybird in Tilburg. Skaters mogen dan hun roots in de straat hebben, van de straat worden ze regelmatig weggejaagd. Bossche skaters die dat zat waren namen in de winter van 2002 het heft in eigen handen. In maart 2004 openden ze een skatehal in een kraakpand, waarop de Gemeente besloot dat er een overdekte voorziening moest komen. Na 'twee jaar knokken om op de agenda te blijven' werd in mei 2007 het WSC geopend in een door de Gemeente geregeld tijdelijk onderkomen in een oude scheepsloods. Daar vonden vervolgens allerlei muzikale en artistieke evenementen plaats, onder andere een jaarlijkse ‘graffiti jam’. (Inmiddels heeft de Gemeente het plan opgevat om het

16


Sportpark De Hambaken uit te breiden met een breed aanbod aan straatsporten, inclusief skating. Dit ‘Sport, Street and Beach Park Concept’ moet in 2010 gerealiseerd zijn. Eén van de overwegingen is dat onder jongeren de straatvarianten van de verschillende sporten steeds populairder worden in verhouding tot de traditionele verenigingssporten.) In Eindhoven werd het eerste skatepark geopend in juli 2002. Sinds kort heeft het als Area51 een (nog niet definitieve) plaats in Strijp S – aanvankelijk met de ambitie, als ‘magneet’ te fungeren voor vele uitingen van straatcultuur: muziek, hiphopparties, graffiti, dans. Daarvoor moesten ook oefenruimten, studio’s en ateliers beschikbaar komen. Dit plan is inmiddels achterhaald door de totstandkoming, in juni 2009, van The Building, het gezamenlijk onderkomen van diverse urban initiatieven in Eindhoven, dat in de komende twee jaar moet uitgroeien tot een compleet urban cluster op Strijp S. Op Strijp S heeft Area51 sinds october 2008 Monk Bouldergym als buur. ‘Bouldering’ is een afgeleide van bergsport, maar zonder het athletisch vertoon van het echte klimmen: de klimwanden zijn niet meer dan drie tot vier meter hoog en er komen geen touwen aan te pas. Volgens directeur Dirk Mol is boulderen gewoon ‘ergens op klauteren’: iedereen kan het, op zijn manier, zelfs jonge kinderen zijn welkom, en het is eerder een vorm van ‘lichamelijke expressie’ dan een sport. Monk is redelijk uniek in Europa; veel vergelijkbare plekken zijn er niet. Er worden zelfs internationale wedstrijden georganiseerd. Tot de urban sports behoort ook BMX (fietscross). Het WSC in Den Bosch wil in de toekomst ook dit aan zijn aanbod toevoegen, terwijl Area51 BMX beschouwt als ‘een heel andere sport’, met andere obstakels en andere snelheden dan skating. De Eindhovense BMX Playground, voorheen in Veldhoven, is in gesprek met projectleider cultuur Ton van Gool over een plaats op Strijp S. Zelfstandigen Nog eens de zelfredzaamheid: veel van wat bottom-up tot stand komt is te danken aan individuele sceneleden die vinden dat er iets moet gebeuren en zelf aan het werk gaan. In een aantal gevallen resulteert dat in een eigen bedrijf als cultureel ondernemer. Enkele voorbeelden. Dundas Producties is het ‘zeer flexibel creatie- en productiehuis’ en evenementenbureau van Jean Dundas in Breda, dat door middel van audiovisuele producties en motion graphics ‘elke gewenste beleving’ creëert voor bedrijven die geïnteresseerd zijn in ‘live communicatie in de marketingstrategie’. In maart 2005 heeft Dundas samen met Wilgo Piqué hiphopschool The S.C.E.N.E) en Eddy Coutinho de Stichting Urban Brabant opgericht. Doel is volgens de statuten het ‘ontwikkelen, ondersteunen en faciliteren van effectieve en haalbare projecten’ voor ‘de groepen die deel uitmaken van de Brabantse Urban scène’; daarnaast wil de stichting bemiddelen tussen deze doelgroep enerzijds en overheden en media anderzijds en advies geven op het gebied van ‘nieuwe werkmethoden’. De termen ‘effectief en haalbaar’ staan niet voor niets in de statuten, want voor Jean Dundas is succes in de urban arts onlosmakelijk verbonden met een zakelijke instelling. Met zijn stichting wil hij jongeren het gereedschap in handen geven om zich als zelfstandig ondernemer staande te kunnen houden op de markt. Stichting Urban Brabant voert met steun van de Gemeente Breda het project Tracks uit, waarin jongeren leren zich te profileren in de media. Zij maken onder andere een tv-magazine, Macascene, dat zowel door de lokale televisie wordt uitgezonden als door TV-Brabant. In samenwerking met de Pop Corner van Surplus werken twintig jongeren in het kader van Tracks aan een videoclip, Breda’s Finest. Pop Corner zorgt voor het geluid, Tracks voor het beeld. DM Facilities van Dave Mulder, één van de coaches van Tracks, organiseert een talentenjacht, Airplay, in Podium Bloos. Gert-Jan Nabuurs, artiestennaam Nappie, heeft in Mill zijn bedrijf 4XM (Music, Media, Management & More) met eigen platenlabel Lastcrewsaders. Zijn core business is het geven van workshops beats maken, breakdance en produceren van cd’s en demo’s vrijwel overal in Brabant (hij geeft les aan de Herman Brood Academie). Hij organiseert hiphopfeesten en treedt er op als MC, onder andere in 013 (Tilburg) en Dynamo (Eindhoven), en speurt intussen naar opkomend talent. Bart van Velzen heeft een eigen boekingsbureau, Backpackers, en is vooral in Den Bosch actief als organisator van, en betrokken bij, evenementen. Hij is in 2008 aan het ROC in Tilburg afgestudeerd op een rock-theaterstuk (dat op Parade 2008 heeft gestaan), had een eigen podium op

17


Festival Mundial en het Bevrijdingsfestival in Den Bosch en gaf workshops op B-There en SOLOS. Onder het label Flowieso organiseert Bart van Velzen drie tot viermaal per jaar een hiphop-avond in Poppodium W2. Bij De Muzerije doet hij nu samen met Annelies van Helden een pilot voor een school voor rappers (waarover meer onder ‘Muziekscholen’). Gilbert van Blaricum (Tilburg) heeft plannen, en zoekt een plek, voor een Urban Dance Academy op MBO-niveau – terecht constaterend dat een urban opleiding op dat niveau in Brabant ontbreekt. Hij hoopt daarmee in 2010 te kunnen starten. In 2007 en 2008 werkte hij mee aan de organisatie van het Urban Dance Concours, de eerste keer in Rotterdam, de tweede in verschillende plaatsen verspreid door het land. Hij geeft cursussen en werkt aan urban dance-theaterproducties met choreografen (onder wie Sandy Provacia). In Den Bosch leidt Ruben Zar de Talent Factory, een ‘evenementenlocatie’ gevestigd in een voormalige scheepsijzergieterij. De Talent Factory bood naast ruimte en facilitering voor allerlei evenementen ook een workshops aan, onder andere voor rap, graffiti en skaten. Op het ogenblik worden er alleen nog disco-dance-avonden georganiseerd in het weekend, in afwachting van de beslissing van de Gemeente ’s-Hertogenbosch over plannen voor een Cultureel Jongeren Centrum op deze lokatie, waarvoor de Talent Factory gold als een ‘aanloopfase’. Deze ‘aanloopfase’ wordt geëvalueerd door een door de Gemeente aangestelde onderzoekscommissie, waarvan het advies verwacht wordt in juli 2009. Een raadsbesluit is nog niet genomen. Het jongerencentrum is bedoeld voor de jongerencultuur in de breedste zin, urban inbegrepen. In dit verband kan ook de Stichting Flow Provider worden genoemd. Deze zetelt in Eindhoven en Rotterdam en verzorgt landelijk lessen voor leerlingen van het Voortgezet Onderwijs. In workshops deejaying, rap/MC, rap/spoken word, beatboxing, break- en streetdance en graffiti worden deze ‘ingewijd’ in alles wat te maken heeft met hiphop, inclusief de geschiedenis. Flow Provider wordt geleid door Tyrone van der Meer (prominent in de Rotterdamse scene, Dutch B Boy en organisator van het International Breakdance Event (IBE) dat van 2004 tot 2007 plaatsvond in Rotterdam en sinds 2008 in Heerlen) en door Bianca Kersten. Zoals hiervóór al gemeld, wordt Flow Provider opgenomen in het urban cluster op Strijp S. (Lees meer onder ‘Kansen voor een Urban House’.) Muziekscholen, Centra voor de Kunsten Lokale muziekscholen hebben bijna overal hun aanbod uitgebreid met cursussen dans, theater, beeldende kunst, fotografie, film en nieuwe media en zich zo ontwikkeld tot centra voor de (amateur)kunsten en kunsteducatie. Daarmee ambiëren ze spilfuncties in de plaatselijke culturele scenes. In hun pakket vinden nu ook de urban arts een plaats. Weliswaar niet altijd zonder problemen, want de clientèle van de muziekscholen kwam van ouds uit de min of meer gegoede burgerij voor wie het bon ton was om iets aan kunst te doen en daaraan hebben de huidige amateurkunstcentra vanaf de straat gezien een atmosferische en financiële drempel overgehouden. Met andere woorden: voor urban jongeren blijken ze nogal eens te chique en te duur. Centrum voor de Kunsten De Nieuwe Veste in Breda heeft dit probleem opgelost door hen een eigen lokatie buitenshuis te geven, in een fabriekshal op een voormalig industrieterrein: The Loads. In deze ‘playground for urban culture’ ‘van pop tot rock, van urban tot hiphop’ kunnen ze vrijelijk ‘hun ding doen’ en les krijgen. In Tilburg laat Factorium de lessen popmuziek geven in popcentrum 013 (de urban-lessen van Curtley’s Hiphop Factory vinden weer wèl plaats in de muziekschool zelf). Overal gaat het om vrij recente initiatieven, voornamelijk uit de laatste vier jaar. De Muzerije in Den Bosch is een ‘breed ondersteuningsinstituut voor alle amateurkunstbeoefening’, dat ook cultuureducatie op basisscholen verzorgt. Alle klassen 5 van het basisonderwijs maken via De Muzerije kennis met ‘alle soorten’ kunst en daarbij wordt ‘veel urban ingezet omdat dat heel populair is’. (Een argument dat, im- of expliciet, vaker wordt gehanteerd op de scholen: urban maakt [hopelijk] de weg vrij voor het inzicht dat ‘kunst ook iets voor jou is’) Ook in het cursusaanbod voor amateurs wordt wel urban opgenomen in de vorm van lessen straatdance en hiphop, inclusief een cursus breakdance voor kinderen. De vraag daarnaar kwam uit het jongerenwerk.

18


In september 2009 gaat bij De Muzerije een pilot van start voor een hiphopschool, te beginnen met een rapklas en een producersklas. De cursussen worden gegeven in Poppodium W2. Het idee kwam van Muzerije-docent Edward Capel en wordt uitgevoerd door Bart van Velzen en Annelies van Helden, hoofd muziek van De Muzerije. De cursussen bestaan uit tien lessen van anderhalf uur, voor vijf deelnemers. Cursisten kunnen meedoen in alle activiteiten die Bart van Velzen organiseert (onder andere optredens in W2). Alles in de hoop, na 2009/10 te kunnen doorgaan als Bossche hiphopschool. Dat ‘de straat’ vanuit de min of meer ‘deftige’ kunstencentra niet zo gemakkelijk te bereiken is, bleek weer eens in 2006, toen De Muzerije een ‘Urban Culture-dag’ organiseerde. Die trok zo weinig publiek, dat besloten werd om het daarvoor gereserveerde budget te gebruiken om mee te werken aan het succesvolle Voor talent wordt geklapt georganiseerd door welzijnsstichting Divers. Tussen Muzerije en Divers komt samenwerking goed op gang – een tot nu toe zeldzaam voorbeeld van toenadering tussen ‘welzijn’ en ‘cultuur’. In Helmond startten in 1998 de Stichting Kunstencentrum Helmond en Poppodium Plato. Dit laatste werd door de stichting beheerd en gebruikt als lokatie voor popbandlessen en amateurpopconcerten. In 2005 organiseerden de stichting en Plato gezamenlijk een Rapbattle, in verband met een gemeentelijke campagne voor de ‘Helmregels’, een door de burgers opgestelde gedragscode waarin ‘respect’ één van de thema’s was. Aan de battle gingen voorrondes vooraf en breakdancers werkten eraan mee bij wijze van ‘aankleding’, zonder aan de wedstrijd mee te doen. Inmiddels fuseerde het Kunstencentrum met de Muziekschool Geldrop-Nuenen om vanaf 1 augustus 2006 verder te gaan onder de naam Kunstkwartier. Kunstkwartier en Plato organiseerden nog tweemaal een Rapbattle, in 2006 en 2007. Plannen voor een uitgebreidere versie in 2008 gingen niet door. Plato is intussen bezig zich te verzelfstandigen en moet vanaf september 2009 los van Kunstkwartier verdergaan (al blijft er wel een verbinding bestaan). Het Kunstkwartier brengt slechts incidenteel een hiphop-aanbod. Voor zijn cursussen put Kunstkwartier uit de docentenpool van Cultuurcontact, de ‘marktplaats voor cultuureducatie die in Helmond bemiddelt tussen scholen en ‘cultuurmakers’. Zoals aangegeven onder ‘Welzijnsinstellingen’ zijn urban jongeren vooral aangewezen op de Stichting Welzijn Helmond die actief is in de vier wijken., en op de Stichting Impact die onder ‘Festivals’ aan de orde komt.. De Eindhovense Muziekschool, opgericht in 1918, is nu het Centrum voor de Kunsten Eindhoven (CKE). Het CKE verzorgt cultuureducatie op alle plaatselijke basisscholen en heeft in zijn cursusaanbod voor het Voortgezet Onderwijs workshops popping/locking, breakdance, graffiti, rap, streetdance, deejaying en human beatbox opgenomen. Het CKE werkt mee aan het eerder beschreven M.A.D. Projects van Dynamo. Het centrum biedt sinds 2007 onderdak aan een ‘nieuwe, eigenwijze jongerenafdeling’, Part of You (POY), om ‘de deelname van jongeren tussen 15 en 25 jaar aan kunst en cultuur te vergroten’. Bij POY kan men sinds eind 2007 ‘hiphop leren op z’n Eindhovens’ in Rhythm & Rhyme, een combinatie van een korte basiscursus, show en masterclasses. Het CKE werkt hierin samen met Area51 en er is ook sprake van onderbrengen van het onderdeel Beatproducing bij Dynamo; vanuit M.A.D.Projects kan worden doorgestroomd naar Rhythm & Rhyme. En in september 2009 start als onderdeel van POY een DJ-school onder leiding van DJ Lady Aida. Deze is in eerste instantie bedoeld voor amateurs, maar Lady Aida wil het onderwijs zo inrichten dat het een opstap naar ROC of Rockacademie kan zijn. Dit hele aanbod wordt uitgebracht in het SEU-gebouw op Strijp S, waar het CKE deelneemt in het urban-cluster The Building (zie onder ‘Kansen voor een Urban House’). Podia Gelegenheden om op te treden zijn er vele in Brabant, maar vrijwel nergens exclusief voor urban artists. Het hoogst bereikbare vormen de aan urban gewijde ‘special nights’ in frequenties variërend van wekelijks tot maandelijks. Veel muziekpodia programmeren hiphop onregelmatig, als één onder vele genres van pop. Het belang van de muziekcafés moet in dit verband niet worden onderschat. Plekken als Cordès in Den Bosch, dat geprogrammeerd wordt door Ferdi Wijnmaalen (festival HipHop in Duketown), bieden zonder veel ophef de kans om publiekservaring op te doen aan beginnende artiesten. Het publiek struikelt er niet over dure drempels en er is altijd wel iets te doen.

19


Ook kleine(re) theaters nemen wel urban op in hun programmering. Hier speelt wederzijdse reserve een rol: theaters zijn huiverig om een publieksgroep binnen te laten die bekend staat als ‘ruig’ en het urban publiek vindt de drempel van zo’n cultuurbolwerk al gauw te hoog. Als geen van beide partijen over hun vooroordelen heen weten te stappen, blijven de theaters gedoemd om achter de actualiteit aan te lopen. Het Chassé Theater in Breda had plannen om maandelijks een urban avond te programmeren, maar is daarmee na één keer gestopt – terwijl het meteen stormliep. Wel staan hier grootheden als het Amsterdamse ISH, de Waalse Namur Break Sensation en de Franse Accrorap op het podium. De Nieuwe Vorst in Tilburg richt zich niet expliciet op urban, maar sluit het ook niet uit. Dit theater programmeert bijvoorbeeld Hotelgasten in 013, een combinatie van concert en interview, waarbij als ‘gast’ ook hiphop-muzikanten in aanmerking kunnen komen. Verder organiseert De Nieuwe Vorst jaarlijks een stadswandeling in achterstandswijken met medewerking van kunstenaars en lokale sleutelfiguren. ‘Daar zit behoorlijk wat straatcultuur in.’ Plaza Futura in Eindhoven laat urban geheel aan zich voorbijgaan. Alleen de Verkadefabriek in Den Bosch krijgt zonder moeite een urban publiek het theater in. Jongeren kennen de plek al van de Kunstbende en B-There en Ferdi Wijnmaalen organiseert er de afterparties van zijn festival HipHop in Duketown. De Kunstbende stimuleert door middel van een jaarlijkse landelijke wedstrijd met lokale voorrondes jongeren van 13 tot 18 jaar om ‘actief met kunst en cultuur bezig te zijn’, ook in ‘vormen van cultuur die minder mainstream zijn’. B-There wordt sinds 2006 door Stichting Bosse Nova geproduceerd als een jaarlijkse presentatie van de Bossche kunstinstellingen aan de jeugd. Geen van beide richt zich speciaal op urban en ook de Verkadefabriek zoekt urban niet speciaal op, maar als zich iets in het genre aandient is het welkom en krijgt het alle medewerking. Intussen zijn de urban arts vooral aangewezen op de poppodia. 013 in Tilburg wil ‘de stad op het podium’ brengen en daar past urban vanzelfsprekend in. Mike de Wit alias Mike DVD programmeert er regelmatig avonden met Nederlandstalige hiphop onder de titel Onopvallend Vet en eenmaal per jaar een driezalenfeest, De Definitie van Dopeheid (DVD), waar Nederlandstalige Old Skool underground hiphop te beleven valt. Hij host Engelstalige hiphop in Mic-Check, waarvoor hij ook de PR doet, en is betrokken bij optredens in 013 van buitenlandse groepen op toernee. Muziek vormt de hoofdschotel in 013, maar directeur Guus van Hove ambieert een meer omvattende rol voor zijn podium, getuige bijvoorbeeld het zojuist genoemde Hotelgasten van De Nieuwe Vorst, waar concert en interview worden gecombineerd. Debat is belangrijk; 013 moet met speciale avonden en met educatie invloed uitoefenen op het stedelijk leven in Tilburg. Daarom ook samenwerking met ROC Tilburg, Fontys Rockacademie en festival Mundial; 013 biedt onderdak aan de poplessen van Factorium en aan HYPE van Attak. In Eindhoven brengt De Effenaar de grote urban evenementen zoals (inter)nationale kampioenschappen. Dynamo wordt daarnaast steeds belangrijker als podium voor kleinere events, zoals de maandelijkse ‘stapavond’ voor hiphop- en R&B-fanaten Vibez die er een tijdlang werden geprogrammeerd. Breda heeft een speciaal ontworpen poppodium in het spectaculaire Mezz (architect: Erick van Egeraat) waarvoor Damai Schenk onder het label Krushz feesten, concerten en de afterparty van zijn festival Boogiedown programmeert. Daarnaast is er in Breda Podium Bloos waar onder andere de vanuit Stichting Urban Brabant (Jean Dundas) georganiseerde talentenjacht Airplay plaatsvindt. In Den Bosch wordt Poppodium Willem II geprogrammeerd door Bart van Velzen; ook ‘evenementenlocatie’ Talent Factory staat open voor urban manifestaties. Poppodium Plato voor amateurpopmuziek in Helmond bestaat sinds 1998 en werd tot nu toe beheerd door Kunstkwartier (tot 1 augutus 2006 Stichting Kunstencentrum Helmond). In 2005, 2006 en 2007 vonden er – zoals vermeld onder ‘Muziekscholen’ – succesvolle Rapbattles plaats. Zowel de Gemeente als Plato zelf streven sinds 2006 naar verzelfstandiging van het poppodium en deze moet in 2009 haar beslag krijgen. Er is een Stichting Muziekpromotie Helmond opgericht met een interim-manager voor Plato, dat in september 2009 een nieuwe start moet maken als zelfstandige stichting. Kunstkwartier blijft nog wel bij het podium betrokken.

20


Festivals en talentenjachten Urban jongeren kunnen op vele plaatsen terecht om op te treden en anderen te zien optreden, maar bijna altijd in het kader – om niet te zeggen: de marge – van een muziek- en dansprogrammering die veel meer bestrijkt. Dit constaterende, staan er nog steeds jonge en niet meer zo jonge scenegenoten op die het heft in eigen handen nemen – die vinden dat hun stad een groot evenement nodig heeft waar jongeren elkaar kunnen ontmoeten (Ferdi Wijnmaalen in Den Bosch) of dat ‘meer jongeren moeten opstaan om de hiphopcultuur te stimuleren’ (Damai Schenk in Breda). Ferdi Wijnmaalen organiseert sinds 2007 HipHop in Duketown, een jaarlijks eendaags festival met veel muziek (inclusief de roots van hiphop in jazz, funk en reggae) en daarnaast rap, breakdance en graffiti en een afterparty in de Verkadefabriek. In 2009 vinden ook voorrondes plaats. Ferdi Wijnmaalen programmeert hiphop in Café Cordès en treedt ook buiten Den Bosch op als DJ. Met HipHop in Duketown wil hij Den Bosch ‘op de kaart zetten als hiphopstad’ (zoals Bart van Velzen dat wil doen met Flowieso), maar het concept is volgens hem ook bruikbaar in andere steden. Het festival is gratis toegankelijk en hij hoopt dat zo te kunnen houden. Tijdens de derde editie, 2009, treedt oud-wereldkampioen inline skate (LasVegas 2000) Sven Boekhorst op met Mind the Gap, waarbij gesprongen wordt over een steeds wijdere ‘gap’ waarin een DJ bezig is. Hiermee wil HipHop in Duketown jonge skaters stimuleren om zich te laten zien. Damai Schenk wil met zijn festival Boogiedown aan zowel hiphopfans als toevallige voorbijgangers ‘laten zien wat hiphop echt betekent’. Daarmee keert hij zich tegen de populaire voorstelling van hiphoppers als agressieve, vrouwvijandige, op geld en glamour beluste gangstarappers. De eerste editie van Boogiedown (2008) bood een podium voor dansers, rappers en muzikanten, een wand voor graffiti-schrijvers en een miniramp voor skateboarders. Breda heeft daarnaast de talentenjacht Airplay in Podium Bloos, georganiseerd vanuit Stichting Urban Brabant. Impact in Helmond (eerste editie 2006) is een jaarlijks cultureel festival voor en door jongeren dat ‘van alles wat’ programmeert, ook regionale ‘straatartiesten’ a.k.a. urban artists. De Stichting Impact wil ‘Helmond aantrekkelijker, gezelliger en bruisender voor jongeren’ maken en organiseert naast het festival door het hele jaar heen kleinere muziekevenementen en een filmavond, zogenaamde ‘Editions’. In Den Bosch heeft de directeur van Stichting Bosse Nova, Geert Overdam, als één van de eersten in het reguliere culturele circuit het belang ingezien van de urban arts, mede als een injectie met ‘nieuw bloed’ voor ‘de schouwburg’. Overdam stimuleert urban jongeren door hen een podium te geven in de door Bosse Nova georganiseerde stedelijke evenementen: Boulevard en de jaarlijkse presentatie van de Bossche kunstinstellingen aan het jongerenpubliek, B-There. In SOLOS van art director en vormgeefster Marjoes Corsten en fotograaf Marcus Peters vertellen jongeren uit Den Bosch en omstreken hun verhaal door middel van foto’s, film, een geluidsculptuur en eigen projecten. De eerste editie (september – october 2008) bestond uit een EXPO in het Stedelijk Museum ’s-Hertogenbosch en het Noordbrabants Museum en foto’s langs de route tussen de beide musea, en een EVENT op verschillende podia en locaties in de stad. De daar getoonde projecten waren zoveel mogelijk door de jongeren zelf voorbereid. SOLOS bestrijkt veel meer dan alleen de kunsten, laat staan de ‘kunsten van de straat’, maar urban jongeren kunnen zich er wel presenteren. Dat laatste geldt ook voor Voor talent wordt geklapt, dat sinds 2004 wordt georganiseerd door Divers. Dit evenement is bedoeld als een uitdaging voor jongeren van elf tot achttien jaar, vooral uit de Bossche achterstandsmilieus, om hun individuele talenten te ontdekken en in publiek te manifesteren, in plaats van onder te duiken in de groepscultuur van het ‘erbij willen horen’. Voor talent wordt geklapt wil nadrukkelijk geen Idols zijn: ‘Meedoen is belangrijker dan winnen.’ Deelnemers krijgen een voortraject aangeboden en worden na afloop niet losgelaten: eenmaal aan het licht gekomen talenten moeten de kans krijgen om zich verder te ontwikkelen. De regionale afdeling van de Kunstbende stimuleert jongeren om mee te doen en winnaars kunnen optreden op B-There. Sinds twee jaar werkt De Muzerije mee aan Voor talent wordt geklapt. Station Zuid Station Zuid in Tilburg, het danshuis voor de drie zuidelijke provincies sinds 2006, profileert zich als ‘een huis voor eigentijdse dans, waar makers met verschillende achtergronden samenkomen’.

21


Deze omschrijving laat in principe ruimte voor urban dansers, maar in die richting heeft Station Zuid tot nu toe in Brabant nog geen duidelijke stappen ondernomen. Wel is een project met amateurs gestart, Go with that flow, waarin amateurs en makers de kans krijgen ‘om zich repertoire van professionele dansgezelschappen eigen te maken, te bewerken en te tonen’. Onder die ‘amateurs’ bevindt zich ongetwijfeld urban talent. In het kader van Go with thatflow heeft Joost Vrouenraets, een Limburgs choreograaf en nu leider van het Gotra Ballet in Heerlen, gewerkt aan een crossover met breakdancers, onder wie een lid van de Heerlense crew Trashcan Heroes. In Brabant richt Station Zuid zich vooralsnog primair op de moderne dans.

Kansen voor een Urban House Zoals bleek tijdens de conferentie Brabant Urban Stad? op 31 januari 2009 bestaat er overal wel animo voor een homebase specifiek voor de urban arts: een plek waar getraind en geproduceerd kan worden en waar alle informatie te vinden is waar artiesten en fans behoefte aan hebben. Maar dan liefst wel in de eigen stad – Brabant-Stad lijkt nog niet toe aan één centraal Huis voor de Straatkunsten. Daarom hier een korte inventarisatie van wat per stad al aanwezig is aan bouwstenen voor zo’n thuisbasis. In Eindhoven vindt overleg plaats tussen de Gemeente, het CKE, Area51, Monk Bouldergym, Urban Sports Concepts, PopEi, Flow Provider, Dynamo en enkele andere bij de urban arts betrokkenen om te komen tot een ‘platform’ voor samenwerking, onderlinge afstemming en doorstroming en kennisoverdracht op het gebied van de stedelijke jongerencultuur. Dit om een einde te maken aan de versnippering tussen diverse voorzieningen, die ertoe leidde dat getalenteerde jongeren hun weg niet konden vinden. De Gemeente heeft al eerder blijk gegeven, het potentieel van de straatcultuur te onderkennen. In januari 2004 wees ze in de nota Graffiti: aanpakken of aanzien? de (tot dan toe illegaal gebruikte) Berenkuil aan als ‘graffitigalerie’ en daarmee als ‘een plek van culturele betekenis voor de stad’. De Gemeente omschreef in die nota ‘graffiti als kunstuiting van een subcultuur’, wel te onderscheiden van ‘graffiti die een bron van ergenis is voor burgers’. De discussie over zo’n urban platform is in een stroomversnelling geraakt nu in maart 2009 op Strijp S het gebouw SEU vrijkwam, waar het platform in elk geval tijdelijk onderdak zou kunnen vinden. SEU ligt naast de lokatie van Area51. In januari 2009 is de Stichting Straat Cultuur en Sport (SCS) opgericht om een en ander te organiseren en er is contact gelegd met de ROC om ook aansluiting bij de opleidingen te garanderen. Ofschoon het grote aantal belanghebbenden het niet eenvoudig maakte om tot een consensus te komen, wordt op 19 juni 2009 in SEU The Building geopend. ‘The Building gaat functioneren als een stadsbreed platform voor en door makers, beoefenaars en organisaties op het gebied straatcultuur en straatsport in Eindhoven.' Wel biedt het SEU-gebouw, zoals meerdere panden op Strijp S, niet meer dan een tijdelijk onderkomen. Het is de bedoeling dat binnen twee jaar alle voorzieningen voor de urban arts – dus ook Area51 en Monk Bouldergym – op één plek bij elkaar komen onder de koepel van de SCS. Het beheer van het geheel komt in handen van Bianca Kersten (Flow Provider), die samen met Y’se Kid (Frank Sens) en Lady Aida als een tijdelijk bestuur fungeert. Eindhoven is echter niet de enige van de vijf steden waar de fundamenten liggen voor een urban homebase of waar al met de bouw is begonnen. Tilburg beschikt in de Hall of Fame annex skatepark al over de kern van een Urban House, temeer waar vanuit de Hall op het moment steeds meer samenwerkingsverbanden worden aangegaan met een diversiteit aan andere instellingen in de stad – Attak (Welzijn), poppodium 013, ROC Midden-Brabant, Fontys Hogeschool – en Curtley’s Hiphop Factory er zijn hoofdvestigigng heeft. In Breda is de opvang van urban jongeren verdeeld over The S.C.E.N.E, Stichting Urban Brabant en The Loads (dépendance van De Nieuwe Veste). Wanneer deze drie instellingen zouden gaan samenwerken en daar ook welzijnsorganisatie Surplus bij zouden betrekken, zouden ook in Breda de contouren van een urban homebase zich al aftekenen. De Pop Corner van Surplus werkt al samen met Tracks van Stichting Urban Brabant en ook Straattalenten kan een schakel zijn tussen de welzijnsinstelling en de anderen.

22


In Den Bosch is al enkele jaren sprake van een behoefte aan een Cultureel Jongerencentrum. Een desbetreffende Discussienotitie uit december 2007 spreekt van een plek ‘waar jongeren zich thuisvoelen, waar ze passief en actief met allerlei vormen van kunst en cultuur kunnen kennismaken en waar ze kunnen uitgaan’ en ‘op een creatieve manier hun vrije tijd kunnen doorbrengen’. Dat is ‘van belang voor een permanente vitalisering van de stedelijke cultuur van onze stad’. Ondanks die term ‘stedelijk’ is het duidelijk dat het hier niet alleen over urban culture gaat. De Gemeente heeft in 2004 besloten, de Talent Factory te steunen bij wijze van ‘aanloopfase’ voor zo’n jongerencentrum, maar is ontevreden over het resultaat: ze vindt dat in de combinatie van cultuur en commercie, waarop de exploitatie gebaseerd was, de commercie teveel is gaan overheersen en dat de Talent Factory louter uitgaansgelegenheid dreigt te worden. De kwestie is nog onbeslist. In Helmond, tenslotte, circuleerde een plan van Ronald Groeneweg en jongerenwerker Maarten Bevers voor een ‘Hiphop Huis’ naar het model van het HipHopHuis in Rotterdam en het Haags Hip Hop Centrum. Alle vier ‘pijlers’ van hiphop moesten er vertegenwoordigd zijn en hiphoppers moesten er vrij kunnen binnenlopen voor lessen en workshops. Ze moesten er ruimte, apparatuur, een graffiti-muur en alle andere gewenste faciliteiten kunnen vinden. Er zou belangstelling genoeg zijn voor zo’n HipHop Huis: volgens de initiatiefnemers staat Helmond ‘in Nederland al bekend als een stad met verhoudingsgewijs de meeste breakers’ om van andere fans maar niet te spreken. Inmiddels heeft Maarten Bevers een functie aanvaard in Oss. Van uitvoering van het plan zal voorlopig geen sprake zijn.

Urban arts als instrument 1: empowerment – cultuur en welzijn In veel beleidsprogramma’s wordt over kunst gesproken als over een instrument dat kan (moet) worden ‘ingezet’ om diverse maatschappelijke doelen te verwezenlijken, zoals emancipatie, integratie en empowerment van kwetsbare groepen en sociale cohesie in het algemeen. ‘In kunst wordt zichtbaar wat de mens tot mens maakt,’ zegt De Muzerije in haar Beleidskaders voor 2007 – 2012, in navolging van de Provincie Noord-Brabant in haar beleidsnota Cultuureducatie in uitvoering. In de inzet van kunst ten behoeve van een harmonischer samenleving krijgt deze orakelspreuk een concrete uitwerking. Beleidmakers fungeren in dit verband als opdrachtgevers voor kunstenaars. Een eerste voorwaarde voor goed opdrachtgeverschap luidt: stel jezelf de vraag wat je de kunstenaar te bieden hebt – niet alleen aan financiële en materiële voorwaarden, maar vooral ook aan inzicht in en begrip en respect voor diens eigen motieven om als kunstenaar actief te zijn. Vragen aan een vakman of -vrouw moeten met verstand van zaken worden gesteld, ook in de kunst. Dat voorkomt onredelijke verwachtingen omtrent het resultaat. In dit verslag gaat het over twee terreinen waarop de kunsten, en in het bijzonder de urban arts, worden ingezet als werktuig in een maatschappelijke toolkit: - in het kader van persoonlijke groei en sociaal empowerment en - in dienst van verbintenissen tussen cultuur en economie. Persoonlijke groei en sociale weerbaarheid De inzet van kunst, althans kunstzinnige activiteiten, in het kader van persoonlijkheidsvorming gaat uit van een nauwe samenhang tussen creative and mental growth (naar de titel van Viktor Lowenfeld’s klassieker van de vrije expressie). Over creativiteit beschikt iedereen wel in enige vorm en mate, en ofschoon men op vele terreinen creatief kan zijn wordt ‘creativiteit’ bijna automatisch geassocieerd met artisticiteit. Kunstzinnig bezig zijn is goed voor de geestelijke groei, helpt de persoonlijkheid om frustraties te overwinnen en zich te ontplooien zoals ze bedoeld is, kweekt zelfvertrouwen en maakt maatschappelijk weerbaar. Kunst helpt zichtbaar te maken wat de individuele mens tot mens maakt. Kunst kweekt wederzijds respect, vooral waar ze samen met medemensen kan worden beoefend, in de kunsten van het meedoen: dans, muziek en theater. Zo maken – is de verwachting – kunsteducatie en amateurkunst een mens tot een uitgebalanceerde persoonlijkheid en een maatschappelijk acceptabel wezen.

23


In dat plaatje passen ook de urban arts. Ze ontstonden in achterstandsmilieus: ‘We are the sons of the ghetto and we will survive,’ schreef graffiti-writer Skeme in 1982 op een wagon van de NewYorkse Subway. Graffiti, breakdance, rap, hiphopmuziek in The Bronx: spontane generatie van kunst als natuurlijke afweer tegen een vijandige maatschappij. Diezelfde kunst kan vervolgens worden ingezet om achterstandsjongeren overal ter wereld maatschappelijk weerbaar te maken. Dat hebben de pioniers als het ware zelf aangegeven. Vanuit deze gedachte worden de urban arts ingezet in het welzijnswerk, ook al zijn ze niet meer exclusief het domein van de sons of the ghetto. Hoe ‘goed’ een jongere wordt in zijn of haar kunstgenre doet er daarbij minder toe. Zoals welzijnswerker Maarten Bevers uit Helmond het zei tijdens de conferentie Brabant Urban Stad?: ‘Als iemand wil rappen is het niet belangrijk of hij in de TopTien komt.’ Kunst als collectieve ‘taal’ Kunst wordt in deze opvatting louter beschouwd als een instrument waarmee de kunstenaar ‘zichzelf vindt’. (Eén van de meest populaire argumenten voor kunstzinnige vorming is dat kunst mensen bewust maakt van hun ‘identiteit’.) Maar juist de ontstaansgeschiedenis van de urban arts laat een heel ander aspect zien, namelijk de functie van kunst als een collectieve taal. Alle bijdragen van individuele graffiti-writers, dansers, rappers en muzikanten in The Bronx vloeiden samen tot een vocabulaire waarmee een hele kategorie jonge mensen zich uitsprak over hun bestaan tegenover het beter bedeelde segment van hun maatschappij. Sindsdien zijn de urban arts het gezicht van een wereldwijde cultuur geworden; ze horen bij een over de hele planeet verspreide ‘tribe’ zoals bisj-palen horen bij de Asmat van Nieuw-Guinea of katchinas bij de Hopi in Arizona. Elke taal – verbaal of non-verbaal – moet zich blijven ontwikkelen om alle nieuwe onderwerpen die zich onvermijdelijk aandienen bespreekbaar te maken. Een taal ontwikkelt zich niet als de sprekers haar alleen maar gebruiken om hun privé-gemoed te luchten en wat voor zich heen mompelen zonder interesse in hun medium, in hun vocabulaire en grammatica. Sprekers moeten tegelijk luisteraars willen zijn, die van elkaar leren, maar ook bereid zijn om kritisch naar zichzelf te luisteren: ‘Maak ik nu een statement of sla ik een cliché uit, of wartaal?’ Als de behoefte om gevoelens te uiten niet samengaat met vormgevend vermogen, verliest elke ‘taal’ haar zeggingskracht. Taalgebruikers moeten zich geprikkeld voelen om het uiterste uit het beschikbare arsenaal aan vormen te halen en, waar ze daarmee niet meer toekunnen, nieuwe te creëren. Urban artists beschikken op dit punt over een in hun cultuur ingebouwd mechaniek: de battle. De competitiegeest die inherent is aan de scene dwingt tot luisteren en kijken naar wat de ander doet om het daarna even goed en zo mogelijk beter te doen. Dàt is een belangrijke drijfveer achter de ontwikkeling van stijlen en skools in de urban arts sinds het begin in The Bronx – achter de rijkdom aan variaties op het thema ‘ik zet mijn naam’ die tentoongespreid wordt langs elke spoorlijn waar kilometers lange ‘graffiti-galerijen’ te zien zijn. Dit voortdurend beroep op het vormgevend vermogen van de straatkunstenaars heeft eraan bijgedragen dat de urban arts zich hebben ontwikkeld tot een kunst die door zoveel jongeren overal ter wereld wordt herkend als hun kunst. Emotioneel en sociaal empowerment kan langs vele wegen worden bereikt, ook via kunst. Kunstenaars zouden zich niet zoveel inspanning getroosten om uit taal, klanken, bewegingen en materie iets te maken als ze daaraan niet een zeker persoonlijk welbevinden overhielden. Maar als die inspanning niet méér oplevert dan een getuigenis van verhoogd zelfvertrouwen kunnen we de kunstenaar het beste wensen en overgaan tot de orde van de dag. Er bestaat ook zoiets als artistiek empowerment: werken aan hetgeen nodig is om een beter kunstenaar te worden en de kunst verder te brengen. Kunst die wordt ‘ingezet’ voor maatschappelijke doeleinden kan niet aan de verwachtingen voldoen als ze niet tegelijkertijd de kans krijgt om zichzelf volgens haar eigen maatstaven te ontwikkelen. Dat geldt voor de urban arts evengoed als voor de reguliere kunsten. Daarom mag bevordering van persoonlijkheidsvorming en maatschappelijke weerbaarheid nooit de enige reden zijn om de urban arts te stimuleren. Er moet altijd ruimte blijven voor de ‘echte kunstenaars’, de potentiële vormgevers, uitvinders en ontdekkingsreizigers onder de urban jongeren. In de praktijk betekent dit dat de traditionele scheiding tussen de beleidssectoren ‘welzijn’ en ‘cultuur’ aan revisie toe is. De welzijnsinstellingen, die de urban jongeren doorgaans als eersten opvangen, zijn primair gericht op integratie in de maatschappij en zetten kunst daarvoor in als één

24


van meerdere middelen. Heb je uitgesproken artistieke aanleg en ambities, dan wordt het middel tot doel en dat past meer in de denkwijzen van de cultuursector. Soepel overstappen van welzijns- naar culturele trajecten moet dan mogelijk zijn. Daarvoor is nodig dat jongerenwerkers artistiek talent herkennen en dat ‘cultuur’ haar deuren openzet naar de straat. Misschien wordt dat laatste gemakkelijker nu in het cultuurbeleid steeds meer wordt ingezet op participatie, waar ‘meedoen’ zwaarder lijkt te gaan wegen dan artistieke kwaliteitseisen. Urban arts als instrument 2: creatieve industrie en creatieve stad Cultuur en economie De relatie tussen cultuur en economie is sterk verbeterd sinds de industrie van de kolossale machinehallen en rokende schoorstenen naar de lagelonenlanden vertrekt. Getuige bijvoorbeeld Hans van Beers, die in BrabantStad Culturele Hoofdstad Europa 2018 de opverheden oproept te erkennen ‘dat kunst en cultuur de drijvende krachten zijn in de metropool. Echte bestuurders hebben daar een neus voor. Zij geven ruimte aan de verbeelding en weten dat de combine tussen cultuur en economie gouden kansen biedt.’ (Hans van Beers was toen hij dit schreef – maart 2008 – Ateliermeester van het Ontwerpatelier BrabantStad.) Die ‘combine’ is al eerder gepropageerd vanuit de cultuursector, als overheidsinvesteringen in cultuur werden verdedigd met een beroep op het belang van de sector voor werkgelegenheid en toerisme. Maar nu wordt de argumentatie omgekeerd: ‘in een economie waarin machines steeds meer plaats maken voor mensen en diensten’ is het de economie die steun zoekt bij de cultuur. In beleidstermen komt dit neer op ‘inzetten op de creatieve industrie’. Die bestaat, volgens een sinds enkele jaren gangbare definitie, uit drie sectoren. In volgorde van belangrijkheid: ‘zakelijke creatieve dienstverlening’ (vormgeving, mode, reclame, architectuur), media- en entertainmentindustrie, en kunsten. Creativiteit speelt weliswaar een hoofdrol op veel meer terreinen dan alleen deze, maar wordt nu eenmaal vooral geassocieerd met het artistieke. De term ‘creatieve industrie’ spreekt blijkbaar ook in culturele kringen tot de verbeelding, getuige diverse instellingen die zichzelf etiketteren als ‘cultuurfabriek’, ‘hiphop factory’, ‘talent factory’ – als om te onderstrepen dat ook ‘kunst en cultuur’ no nonsense business kan zijn. Urban artists moeten kunnen profiteren van deze economisch geïnspireerde ‘culturele renaissance’, zowel onder het label ‘kunsten’ als ‘media- en entertainmentindustrie’. Maar wat staat ‘kunst en cultuur’ precies te doen nu ze zo hoog op de economische ladder zijn komen te staan? Voorzover de literatuur over het onderwerp die vraag probeert te beantwoorden gaat het in de creatieve industrie om ‘creatie en exploitatie van symbolische waarden’ ten behoeve van een ‘belevingswaardenmarkt’ in het kader van een ‘ervaringseconomie’. ‘De markt’ is daarbij kennelijk een onaantastbaar gegeven. Op die markt laten producenten ‘een continue stroom van vernieuwende producten en diensten’ los, van primaire levensbehoeften tot geinige gadgets. De consument ziet zich geconfronteerd met een overaanbod, waarbij hij zijn keus niet meer alleen kan laten bepalen door kwaliteitsverschillen, want die zijn vaak minimaal. Dan wordt ‘de uitstraling van producten van essentieel belang voor de beleving van de consument’ en ontstaat er een ‘stijgende behoefte aan symbolisch-emotionele meerwaarde’. Het is de taak van de creatieve industrie – in het bijzonder van vormgevers en architecten – om daarvoor te zorgen: ‘Het scheppen van symbolisch-emotionele meerwaarden is de kern.’ (De citaten komen uit een TNO-rapport over de creatieve industrie in Zuid-Limburg uit 2005 en uit Uncover connected, het tijdschrift van de ‘netwerkorganisatie voor de creatieve industrie in Breda en Tilburg’ COLIN, 2e editie, juni 2008). Waar de artistieke vormgevers in dienst van een ‘creatieve economie’ die ‘symbolisch-emotionele meerwaarden’ vandaan moeten halen blijft onduidelijk. COLIN verwijst slapjes naar ‘de identiteit’ van de opdrachtgever en ‘het gevoel’ dat deze ‘vertegenwoordigt en uitdraagt’ – een Zwitserlevengevoel maar dan voor alle mogelijke merken en organisaties. In al deze propaganda voor creativiteit als ‘inspiratiebron en accelerator’ voor de economie gaat het uitsluitend over verpakkingen, niet over inhoud. Het gaat over de condities waaronder kunstenaars, vormgevers en architecten zich nuttig mogen maken in de maatschappij, maar een maatschappijvisie die hen zou kunnen inspireren ontbreekt. De markt kan die leemte niet opvullen. De markt verlangt ‘uitstraling’, maar straalt zelf niets uit.

25


Creatieve industrie en de heruitvinding van de stad Het huwelijk tussen cultuur en economie wordt gesloten in een tijd waarin vele steden bezig zijn, zichzelf opnieuw uit te vinden. Dat heeft te maken met het wegtrekken van de ‘oude’ industrieën (met achterlating van vrijgekomen fabrieksterreinen en spoorzones) èn met de paradox dat de helft van de wereldbevolking in steden huist terwijl die hun oude functie als veilige plaatsen in een onveilige wereld sinds lang zijn kwijtgeraakt en het electronisch snelwegnet op een kluitje wonen overbodig maakt. (Stadsbewoners trekken weer naar het platteland – waar voor de welgestelden onder hen nieuwe steden worden ontworpen.) Die heruitvinding gaat gepaard met transformatie ‘naar een nieuw programma en een nieuwe identiteit en een bijbehorende levenswijze en stijl’ (Bestuurlijk Programma Design, Eindhoven 2007), een ‘samenleving nieuwe stijl’ en ‘woningprogramma’s’ ‘die een antwoord zijn op de behoeften aan nieuwe vormen van Centrumstedelijkplus wonen’ (De spoorzone Tilburg: een nieuwe stedelijke performance). Wat dat ‘nieuw’ inhoudt staat er niet bij, maar naar het zich laat aanzien zal het Nieuwe Jeruzalem van de stedelijke heruitvinding in elk geval een creatieve stad zijn. Volgens de ‘uitvinder’ – in elk geval de bekendste propagandist – van de creative city, Richard Florida, hangt de toekomstige welvaart van de steden af van de ‘creatieve klasse’. Die bestaat uit mensen die op allerlei terreinen, van journalistiek tot haute finance en van ICT tot kunst, de platgetrapte paden verlaten. Ze zijn meestal jong, en ze blijven bij het ouderworden jong van geest. Deze creatievelingen voelen zich aangetrokken door omgevingen waar cultuur bruist, het uitgaansleven bloeit en om elke straathoek het avontuur lokt. Steden die daar geen oog voor hebben (en inzetten op suburbs vol kantoorkolossen) zullen verliezers worden in de economic development race, zo voorspelde Florida al in 2002. Bij Nederlandse stadsbestuurders is deze boodschap uit de VS aangekomen. In een Discussienotitie over een op te richten cultureel jongerencentrum in Den Bosch (december 2007) wordt gesproken van een groeiende ‘betekenis’ van kunst en cultuur ‘als hulpmiddel voor verbetering van de leefbaarheid en de kracht van de samenleving. Daarnaast is een sterke culturele uitstraling economisch van zeer grote betekenis.’ Hans van Beers vraagt, zoals eerder aangehaald, erkenning van ‘kunst en cultuur’ als ‘de drijvende krachten in de metropool’ die BrabantStad moet gaan worden. Bij al deze vooruitzichten op een Nieuwe Stedelijkheid wreekt zich opnieuw, net als bij de opdracht tot ‘creatie en exploitatie van symbolisch-emotionele waarden’, het ontbreken van een maatschappijvisie die boven de markt uitstijgt. Richard Florida belooft de steden tenslotte niet méér dan een koploperspositie in de economic development race als beloning voor hun inzet op creativiteit. Is daarmee alles gezegd over het ‘klimaat’ in de creative city? Is de ‘nieuwe levenswijze en stijl’ uit de Brabantse stadsontwikkelingsprogramma’s gekarakteriseerd met dat ene woord: ‘welvaart’? Vanuit welke ideeën wordt die ‘nieuwe identiteit’ uit het Eindhovense designprogramma bepaald, en door wie? Wat zijn dat voor ‘behoeften’ waarin ‘woningprogramma’s’ in de Tilburgse Spoorzone gaan voorzien? Zolang deze vraagtekens blijven staan, blijft de heruitgevonden stad een witte vlek op de kaart van de toekomst waar de hypes van het moment vrij spel dreigen te krijgen. Jongeren, de stad en de urban arts Dat de Bossche notitie, geschreven ten behoeve van ‘de beleidsontwikkeling voor een creatieve stad’, betrekking heeft op een jongerencentrum is geen toeval. Zo’n stad heeft volgens Florida ‘a climate oriented to young people’. Jongeren ‘binden’ is in het perspectief van de vergrijzing voor vele steden een essentieel beleidsmotief. ‘Jongeren ruimte geven,’ aldus de notitie, ‘is van belang voor een permanente vitalisering van de stedelijke cultuur van onze stad.’ Urban jongeren worden niet expliciet genoemd in de Bossche notitie, maar dat ook zij in staat worden geacht tot een bijdrage aan de ‘permanente vitalisering van de stedelijke cultuur’ mag worden aangenomen. ‘Urban’ mag dan een dubieuze benaming zijn, zoals in deel 1 van dit verslag besproken, een connectie met het leven in de stad is er wel. Het meest duidelijk wordt dat uiteraard bij de graffiti artists, skaters en free runners. Graffiti writers maken van de openbare ruimte hun

26


atelier en een podium voor ongevraagde meningsuiting. Skaters en free runners ‘reinvent the city to fit their needs’ volgens Coan Nichols en Rick Charnoski, twee Amerikaanse kenners; ze doorkruisen de stad op zoek naar interessante obstakels. Maar ook break- en streetdancers maken aanspraak op een plek op straat. In het beleid voor de creatieve stad fungeren urban jongeren als één van de groepen voor wie plaats moet worden ingeruimd om de stad aantrekkelijk te maken voor de creatieve klasse. Ze mogen helpen om hun woonplaats een ‘jong’ imago te bezorgen. De vraag is echter of er in het laboratorium van de stedelijke heruitvinding niet méér voor hen te doen is dan de rol van culturele bruistablet te vervullen. In deel 1 van dit verslag is al ingegaan op graffiti als het opduiken van creativiteit uit de underground van de stad en op het bestaan van urban design, voor posters en ander drukwerk. Daar ligt een schakel met de wereld van het reguliere design. Die is er ook in personele zin: ontwerpers, met name rond de Design Academy Eindhoven, die met één voet in beide werelden staan doordat ze naast hun ‘officiële’ werk rappen, breaken of graffiti ‘schrijven’. Het gaat hier om jonge mensen, die zeer actief zijn in een graffiti- en stickercultuur met internationale reputatie en van wie een aantal betrokken is bij, of banden heeft met, activiteiten voor en met bewoners in de wijken. Deze connectie tussen de urban arts en de wereld van design en architectuur zou experimenteel kunnen worden uitgebouwd met het oog op de invulling van de hiervóór gesignaleerde ‘witte vlek’ die de heruitgevonden stad in de beleidsdocumenten vooralsnog is. Florida’s visioen van een koploper in de economic development race lijkt niet veel verder te gaan dan een born-again ‘oude binnenstad’, met een gezellige mix van boetieks, horeca en mini-theatertjes; uiteindelijk gaat het hem ook niet om een nieuwe, maar om een welvarende stad. De vraag rijst of de urban arts de potentie hebben om bij te dragen aan stedelijke concepten die meer ‘van deze tijd’ zijn. In vergelijking met de reguliere ontwerpers en kunstenaars die zich bezighouden met de stad beschikken urban artists over het voordeel van onbevangenheid. Voor de regulieren is kunst en vormgeving zo vaak een kwestie van probleemoplossen geworden. Er wringt iets tussen mensen en hun omgeving, tussen mensen onderling, tussen kunst en publiek, en kunstenaars en designers voelen zich aangesproken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid om daar iets aan te doen. (Ter illustratie: aan de Design Academy Eindhoven studeer je niet meer af op grafische vormgeving of meubelontwerpen, maar op Man and living, Man and communication, Man and leisure en nog vijf andere ‘Man and’-combinaties. Niet de verantwoorde stoel is het eindproduct, maar een way of life.) Dat kan leiden tot een ongemakkelijk bewustzijn dat je op de vingers wordt gekeken in afwachting van een originele, spannende oplossing – die juist daardoor (te) kunstmatig uitpakt. Van zulke inhibities hebben urbans geen last. Zij gaan de wereld te lijf vanuit een natuurlijke assertiviteit, speels en zonder in krampachtigheid te vervallen. Van urbans wordt in deze context verwacht dat ze bereid zijn om verder te gaan dan ‘hun ding doen’ en om in gesprek te gaan met reguliere vormgevers van de stad. De uitkomst blijft ongewis, maar de uitdaging aan te gaan is de moeite waard. Creatieve spoorzones: een kanttekening Op het ogenblik worden vrijkomende industrieterreinen en spoorwegemplacementen in verschillende steden aangewezen als laboratoria voor Nieuwe Stedelijkheid. De oude kanaalzone dwars door Helmond moet worden ‘herontwikkeld’ tot een ‘multifunctioneel centrumgebied met woningen, winkels, cultuur, onderwijs, leisure en nieuwe bedrijvigheid’. Den Bosch wil van zijn spoorzone ‘een nieuw, multifunctioneel en levendig centrumgebied’ maken ‘als aanvulling op de historische binnenstad’ die ‘op een steenworp afstand’ ligt en uit onderzoek tevoorschijn komt als ‘één van de beste binnensteden van ons land’. Ook daar worden woningen gecombineerd met ‘cultuur en creatieve bedrijvigheid’. De Tilburgse spoorzone wordt getransformeerd tot een ‘hoogstedelijk centrumgebied’, ‘een nieuw, levendig, multifunctioneel gebied waar Tilburg zich presenteert als een moderne stad: vernieuwend, daadkrachtig en experimenteel’. Breda heeft soortgelijke plannen met het terrein van de voormalige conservenfabriek Clavis. ‘Cultuur’ wordt steevast genoemd als één van de functies waarin de nieuwe ‘multifunctionele centra’ moeten voorzien.

27


Het verst gevorderd is Strijp S, de 27 hectare voormalig Philips-terrein in Eindhoven. Eindhoven krijgt hier ‘een tweede stadshart’ waar ‘nieuwe woon-, werk- en winkelconcepten’ worden gerealiseerd. In de toekomst zou je volgens wethouder Wonen en Ruimte Mary Fiers ‘in Strijp S je leven kunnen leven zonder dat je je ook maar een dag verveelt.’ Richard Florida had het zich niet beter kunnen dromen. Strijp S afficheert zichzelf als creatieve stad, hetgeen ‘betekent dat kunst en cultuur de basis vormen voor de ontwikkeling en de realisatie van dit tweede stadshart van Eindhoven’. Maar Strijp S fungeert tevens ‘als banier van Brainport’. Kunst en cultuur zitten er niet alleen: de Adviesnota Plan van aanpak kunst en cultuur Strijp S (2008) spreekt van ‘een laboratorium (…) waar het culturele aanbod zich kan spiegelen en laten uitdagen’ door allerlei andere vormen van creatieve en kennisindustrie die de cultuurwerkers als buren hebben. Een formule die ook elders populair is: zet creatieve vogels van diverse pluimage bij elkaar zodat ze elkaar tegenkomen in de wandelgangen en de kantine en tussen hen onstaat een ‘chemie’ die de meest onverwachte resultaten produceert. Onder ‘Kansen voor een Urban House’ is beschreven hoe een groot aantal culturele instellingen al onderdak is gebracht op Strijp S en hoe daar met The Building een begin is gemaakt met een Urban House. Deze ontwikkeling blijkt gemengde gevoelens op te roepen. Is concentratie van zoveel culturele initiatieven op één plek wel zo zinvol, zo vraagt onder anderen Dynamo zich af. En waarom als vanzelfsprekend in de tot ‘nieuwe multifunctionele stadscentra’ getransformeerde industrie- en spoorzones? (Ook de Tilburgse Hall of Fame staat op de nominatie voor zo’n plek.) In elk geval moet scherp worden gelet op de relaties tussen zulke creatieve clusters en de rest van de stad. Anders dreigt het gevaar van creatieve reservaten – om niet te zeggen ghettos. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat er straks uitsluitend nog op Strijp S mag worden gebreakdanced?

Conclusies en aanbevelingen Inleiding: een regionale infrastructuur voor de urban arts In Vertrouwen in Brabant, bestuursakkoord 2007 – 2011, onderstreept het Provinciebestuur het belang van een ‘sterke regionale infrastructuur’ waarin naast ‘fysieke zaken zoals wegen, kanalen en locaties (…) ook sociale, culturele en ecologische kwaliteiten van cruciaal belang zijn. High tech kan niet zonder high touch.’ En zoals al eerder aangehaald noemde Hans van Beers in het kader van BrabantStad kunst en cultuur ‘de drijvende krachten in de metropool’. De ‘combine tussen cultuur en economie’ biedt volgens Van Beers ‘gouden kansen’. De volgende aanbevelingen worden gedaan in de verwachting dat de urban artists in Brabant zullen profiteren van deze gouden kansen om te komen tot datgene wat hun bij alle lokale activiteiten ontbreekt: een eigen regionale infrastructuur. Informeel is deze al bezig te ontstaan. Urban jongeren reizen van stad naar stad om elkaar te treffen bij battles, feesten en festivals en samen te trainen, ook buiten Brabant. Tilburg omderhoudt contacten met Venlo, Eindhoven met Heerlen, de Hustle Kids uit Tilburg met de Bad Habits uit Breda. De skateparken in Tilburg, Den Bosch en Eindhoven helpen elkaar met bouw en organisatie. Curtley’s Hiphop Factory heeft vestigingen in Tilburg, Roosendaal, Oisterwijk en Gilze-Rijen. Min of meer allround urbans als Nappie, Ferdi Wijnmaalen en Bart van Velzen zijn actief in verschillende plaatsen. De urban arts zijn nu eenmaal ‘expansief’ van aard – expansiever dan de meeste instellingen (de samenwerking tussen Attak/Tilburg en Divers/Den Bosch in het project Vibez is tot nu toe een unicum). Dit informele urban netwerk kan nu dienen als basis voor een geformaliseerde infrastructuur. Zoals bleek tijdens de conferentie Brabant Urban Stad? zijn de contacten op ambtelijk niveau nog zeer beperkt. Het wordt nu in eerste instantie de taak van de Kunstbalie om de verbindingen aan te leggen die nodig zijn voor samenwerking en kennisdeling tussen de lokale initiatieven en instellingen. De totstandkoming van een urban infrastructuur voor BrabantStad vormt het kader waarbinnen de volgende aanbevelingen worden gedaan. Ze zijn komen voort uit drie bronnen: - de algemene beschouwingen in beide delen van dit rapport, - de resultaten van de conferentie Brabant Urban Stad? waarvan het verslag is opgenomen,

28


-

de inventarisatie van urban initiatieven in dit tweede deel.

Aanbeveling 1: Neem de aanspraken van de urban artists op een ‘eigen plek’ in het bestel serieus. Beschouw hen niet (alleen) als een zoveelste fenomeen binnen de jongerencultuur. De urban arts worden in beleidsnota’s, -notities, -voornemens en -plannen van Brabantse overheden zelden expliciet genoemd, maar blijkbaar stilzwijgend meebegrepen onder ‘jongerencultuur’. In de praktijk besteden overheden wel aandacht aan individuele urban artists, crews of bedrijven, net zoals de meeste podia, kunstencentra en festivals wel plaats inruimen voor hiphop, rap of breakdance. Het is echter niet voor niets dat urban artists een eigen plek opeisen waar ze zichzelf en hun kunst volgens eigen inzicht en criteria kunnen ontwikkelen. De voorstellen voor een Urban House komen voort uit deze behoefte. In deel 1 van dit rapport is een ‘Portrait of the artist as a young dog’ getekend waaruit het eigene van de ‘kunstenaars van de straat’ naar voren komt. Opvallende trekken in dat portret zijn: - Urban artists beginnen (meestal) heel jong en ontwikkelen zich in de ‘informele leeromgeving’ van hun scene – niet per se letterlijk op straat (straatkunst is niet per definitie daklozenkunst) maar wel met hun meer gevorderde collega’s als rolmodel. - Respect verwerven in competitie met hun ‘helden’ is een dominante drijfveer. In dit opzicht weerspiegelen de urban arts de economische concurrentiemaatschappij met haar streven naar gewin door succes. - De relatie tussen performers en publiek is een informele: wat de artiesten kunnen, kan hun publiek ook (of hoopt het te kunnen); performers en publiek kunnen van plaats verwisselen. - Urban artists zijn zelfredzaam, houden de zaken graag zoveel mogelijk in eigen hand en zijn bereid daar hard voor te werken. - Ethnische en culturele diversiteit is in de urban scene geen probleem meer. - De urban arts zijn geen amateurkunst en ook niet wijkgebonden. Allemaal kenmerken die een ‘eigen domein’ binnen het beleid rechtvaardigen. Aanbeveling 2: Creëer een regionale infrastructuur voor communicatie, uitwisseling en samenwerking die de hele Brabantse urban scene bestrijkt. Maak daarvoor gebruik van de vele aanzetten die plaatselijk al aanwezig zijn. Zoals aangegeven in de inleiding tot deze Aanbevelingen tekent zo’n infrastructuur zich in fragmentarische, schetsmatige vorm al af dankzij diverse plaatselijke initiatieven en de mobiliteit van de scene. Logisch, omdat het bij alle lokale verschillen overal gaat om dezelfde behoeften: talentontwikkeling en zichtbaarheid – gelegenheid om te oefenen, zich aan elkaar te meten en van elkaar te leren, zich publiekelijk te manifesteren en de kans om een bestaan op te bouwen als volwaardig kunstenaar. Deze behoeften kunnen beter worden bevredigd naarmate de verschillende initiatieven structureel op elkaar aangesloten worden en wederzijdse toegankelijkheid gegarandeerd is. Aanbeveling 3: Zorg binnen de infrastructuur voor één of meer centra vanwaaruit de regie over het geheel wordt gevoerd: centra waar een permanent overzicht over het gehele netwerk gegarandeerd is en waar de middelen aanwezig zijn om in te grijpen waar initiatieven met elkaar in conflict (dreigen te) raken. De urban scene bestaat uit ‘paardebloemen’: ze leeft bij de gratie van bottom-up-initiatieven van jongeren die in de bestaande structuren niet genoeg ruimte vinden om ‘hun ding te doen’ en besluiten zelf het heft in handen te nemen. Zulke besluiten worden vaak genomen on the spur of the moment, wáár zich toevallig een gelegenheid voordoet., door jonge, veelal onervaren mensen die per definitie beschikken over een gezonde dosis eigengereidheid. Kerende kansen en onverwachte openingen leiden voortdurend tot verschuivingen en wisselende allianties, geschikt om beleidmakers tot wanhoop te brengen. Zo’n bruisende scene brengt het risico mee dat iedere bottom-upper zich de eerste en enige op zijn terrein waant en aan de slag gaat met uitsluitend het eigen belang en dat van de directe omgeving

29


voor ogen, zonder zich te bekommeren om eventuele anderen die hij daarbij voor de voeten loopt. Om dat te voorkomen is een instantie nodig die de scene met al haar lief en leed in haar geheel overziet en de middelen heeft om in te grijpen waar problemen dreigen. Deze instantie moet minimaal kunnen zorgen dat men overal in de scene op de hoogte is van elkaars doen en laten: dat voorkomt doublures en onnodige heruitvindingen van het wiel. Ook de activiteitenkalenders moeten op elkaar worden afgestemd. Meer in het algemeen moet gezorgd worden voor een redelijke verdeling van middelen en faciliteiten, zodat nergens een teveel-van-het-goede ontstaat en zodat bestaande initiatieven zich niet meteen bedreigd voelen als er een nieuwkomer opduikt. Kortom: een centrale regie is nodig die overleg, communicatie en samenwerking stimuleert en op gang houdt. Aanbeveling 4: Laat op lokaal niveau de gemeentebesturen de regie voeren. Op provinciaal niveau is dit de taak van de Kunstbalie. Definieer de relatie tussen beide niveaus in termen van bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Vastgesteld moet worden hoe de Kunstbalie, gemeentelijke instanties en instellingen zich tot elkaar gaan verhouden. Hoe ver gaat de autonomie van de afzondelijke initiatieven? Welk ‘gezag’ krijgt de Kunstbalie binnen het netwerk? Opereert de Kunstbalie als adviesbureau, vraaggericht expertisecentrum, netwerkcoördinator, organisator, onderzoeksinstelling? Aanbeveling 5: Onderzoek in hoeverre de bedoelde ‘regiecentra’ samenvallen met, of ondergebracht kunnen worden bij, één of meer Urban Houses. In het voorgaande is onder ‘Kansen voor een Urban House’ aangegeven welke ‘bouwstenen’ voor een urban homebase er al klaarliggen in vier van de ‘wijken’ van BrabantStad. Urban Houses zijn broedplaatsen en informatiecentra waar de scene terecht kan voor alles wat met urban te maken heeft. Onderzocht moet worden hoe deze in eerste instantie lokale functie te combineren is met een positie in het netwerk. Aanbeveling 6: Maak een eind aan de situatie waarin beleid ten aanzien van de urban arts is ondergebracht in per gemeente verschillende beleidskaders. Doorbreek daarbij de bestaande barrières tussen Welzijn, Cultuur en Sport. Dit punt kwam naar voren tijdens de conferentie Brabant Urban Stad?, waar bleek dat de voor de urban arts verantwoordelijke ambtenaren elkaar niet kenden omdat ze per gemeente onder een andere sector vielen: Cultuur, Kunst en cultuur, Jeugd en Onderwijs, Maatschappelijke Ontwikkeling. Dat sluit informele contacten niet uit, maar formeel is er geen interstedelijk overleg tussen zulke verschillende sectoren. Deze omstandigheid mag een werkbare infrastructuur voor de urban arts natuulijk niet in de weg staan. Dàt de urban arts zo ‘zwerven’ door het beleidslandschap komt doordat ze aan verschillende terreinen raken: jeugdbeleid, welzijnsbeleid, cultuurbeleid, onderwijs en sport, zoals in dit rapport op verschillende plaatsen is betoogd. Vooral de traditionele grenzen tussen Welzijn, Cultuur en Sport zijn juist voor de urban arts niet relevant. Aanbeveling 7: Garandeer optimale vrijheid van beweging voor individuele initiatieven binnen de infrastructuur, inclusief de vrijheid om fouten te maken en daarvan te leren. De infrastructuur is bedoeld om de ontwikkeling van de urban arts in Brabant te stimuleren, niet te beknotten. ‘… anarchism is not only possible, it is necessary both for the internal progress of science and for the development of our culture as a whole’ volgens Paul Feyerabend (Against Method) – wetenschap kan zelfs inspiratie opdoen uit ‘the ravings of madmen’. Dat geldt ook voor kunst, en voor de urban arts evengoed als voor de andere kunsten. ‘Und man sollte sich keine Grenzen stellen,’ zei Wassili Kandinsky (Über die Formfrage), ‘da sie ohnehin gestellt sind.’ Integer kunstenaarschap brengt een zelfregulerend vermogen mee dat halt houdt waar ‘the ravings of madmen’ ècht niets anders meer zijn dan ‘ravings of madmen’. De paardebloemen uit Aanbeveling 3 hebben vrijheid nodig om te bloeien – angst voor onkruid is dan een slechte raadgever. Het gaat erom, wegen te banen, niet af te sluiten.

30


Aanbeveling 8: Maak BrabantStad op urban gebied alvast tot een realiteit door stedelijke en regionale belangen met elkaar in balans te brengen. (Een ‘stad’ met ‘wijken’ die geen van alle ‘de urban wijk’ hoeven te zijn.) De urban arts zijn een mondiale jongerenbeweging. Dan moet lokale scoringsdrift zich weten in te tomen. Aanbeveling 9: Laat de Kunstbalie zich equiperen voor haar urban taak door extra menskracht aan te trekken. De Kunstbalie beschikt op het ogenblik over één medewerker voor de urban arts. Een infrastructuur voor de urban arts opzetten in BrabantStad is echter geen eenmanstaak. Een eerste vereiste is daarom het aantrekken van meer menskracht voor dit terrein. Het is belangrijk dat men binnen de Kunstbalie op dit terrein elkaars klankbord kan zijn en niet uitsluitend aangewezen is op externe contacten (die hun eigen lokale belangen hebben). Aanbeveling 10: Laat de Kunstbalie zich equiperen voor haar urban taak door zich grondig te oriënteren in het veld, overal waar know-how te vinden is met betrekking tot de urban arts. CVA en BISK, de fusiepartners binnen de Kunstbalie, brengen geen van beide voldoende expertise mee wat betreft de urban arts. Die expertise is er wel in Brabant, maar verspreid over ‘het veld’. Eerste actie van de Kunstbalie moet daarom een grondige oriëntatie zijn op alle plaatsen in ‘het veld’ waar deze know-how te vinden is. Daaronder vallen: - de welzijnsinstellingen. Er kan niet genoeg op worden gewezen dat deze met hun direct contact met ‘de straat’ een onmisbare schakel vormen in elke urban infrastructuur. - de crews, van wie verschillende niet alleen ‘met zichzelf bezig zijn’ maar ook lesgeven en andere activiteiten ontplooien. - initiatieven vanuit de scene, zoals de Hall of Fame, de skateparken, hiphopscholen, festivals (Boogiedown, Hiphop in Duketown), Flowieso en Stichting Urban Brabant. Ook de ‘commerciële’ ondernemingen daaronder moeten absoluut een plaats krijgen in de urban infrastructuur. - de podia en hun programmeurs (inclusief muziekcafés) - individuele ondernemers als Bart van Velzen, Mike DVD, Nappie - de Muziekscholen/Centra voor de Kunsten. - Fontys Rockacademie en Dansacademie, MBO-opleidingen voorzover relevant (Koning Willem I College, Den Bosch). Zo’n oriëntatietocht langs de plaatsen waar de kennis te vinden is zal tevens een overzicht opleveren van de plaatsen waar – niet minder belangrijk – activiteit gestimuleerd moet worden. De Kunstbalie is er ook om latent potentieel te activeren. Aanbeveling 11: Geef commerciële initiatieven de plaats die hen toekomt in de urban infrastructuur. Open mogelijkheden om hen van overheidswege te ondersteunen. Commerciële instellingen en initiatieven zoals muziekcafés, disco’s en dansscholen – veelal ontstaan als antwoord op behoeften waarin gesubsidieerde instellingen (nog) niet voorzagen – beschikken niet zelden over een benijdenswaardige praktische know-how, contacten en kennis van repertoire en publiek. Daarmee vormen ze zeer waardevolle schakels in de urban infrastructuur. ‘Commercieel’ heeft in culturele kringen een dubieuze reputatie (zelfs nu cultuur en economie zo openlijk met elkaar flirten), maar het betekent niets méér dan dat een instelling geld moet vragen voor haar diensten om die diensten te kunnen blijven aanbieden. Dat doen gesubsidieerde instellingen ook, alleen zorgt de subsidiënt voor een basis voor hun voortbestaan en eventueel een aanvulling van tekorten. De regel is dat overheden commerciële instellingen niet subsidiëren (terwijl van gesubsidieerde instellingen wel wordt verwacht dat ze een deel van hun inkomsten langs commerciële weg binnenhalen). Onder urban ondernemers heerst een aversie tegen zakendoen met de overheden waar ze overheen geholpen moeten worden terwille van hun functioneren in de infrastructuur. De overheden van hun kant kunnen - specifieke projecten of onderdelen van commerciële ondernemingen steunen,

31


- expertise inhuren, - opdrachten geven, bijvoorbeeld voor onderzoek of het ontwerpen van lesmethoden. Van deze mogelijkheden wordt hier en daar ook al gebruik gemaakt. Ook crews zouden voor subsidiëring in aanmerking kunnen komen, bijvoorbeeld als ze in eigen beheer lesgeven. Aanbeveling 12: Faciliteer virtuele platforms en netwerken als vitale onderdelen van een urban infrastructuur. Kunstbeleid richt zich traditioneel op (facilitering van) live contact met kunst in de vorm van theater-, concert- en tentoonstellingsbezoek. Maar sinds de kunsten ‘het tijdperk van hun technische reproduceerbaarheid’ zijn binnengegaan bereiken ze een in principe onbegrensd publiek onafhankelijk van originele objecten en live uitvoeringen. Saillant voorbeeld is de iPod: honderden uren muziek op zak die overal en op elk moment beluisterd kan worden – zonder dat de uitvoerenden zelfs maar weten dat ze beluisterd worden. (Product van deze ontwikkeling is een muziekindustrie van kolossale omvang, die van de positie op de hitlijst een minstens even belangrijke maatstaf maakt als artistiek-inhoudelijk gehalte.) Radio, televisie en internet zorgen voor de massale verspreiding van alles wat gefotografeerd, gefilmd, opgenomen en gedigitaliseerd kan worden. Internet biedt access for all: iedereen kan er eigen producten, berichten en meningen op in omloop brengen en iedereen kan gebruik maken van en reageren op die van anderen, in een electronische grabbelton waarin geen enkele hiërarchie heerst. Pop en urban beschikken op diverse plaatsen al over eigen (lokale, regionale) radio- en tv-zenders. Voor urban zijn er enkele interactieve virtuele platforms waarop jongeren kunnen chatten en muziek en filmpjes uitwisselen: Lowereast (Heerlen, bestrijkt ook Oost-Brabant), Macascene (Breda), Hiphop In Je Smoel (HIJS, Rotterdam), UCee Station (Utrecht). Individuele artiesten, groepen en podia hebben hun eigen wervende (maar helaas niet altijd even informatieve) websites. Deze electronische distributie, communicatie en meningsvorming moet worden gefaciliteerd als één van de belangrijkste schakels in het urban netwerk. Aanbeveling 13: Open mogelijkheden (en vergemakkelijk procedures) voor steun aan startende urban artists die (nog) geen beroep kunnen doen op studiefinanciering of regelingen ten behoeve van startende kunstenaars. Reguliere kunstenaars gaan doorgaans het beroepsveld in na een kunstvakopleiding minstens gedeeltelijk te hebben afgerond en dan liggen er wettelijke regelingen klaar, bedoeld om starters door de eerste moeilijke jaren heen te helpen. Urban artists kennen niet zo’n moment waarop ze officieel ‘beroeps’ worden. Sommigen beginnen al met professioneel optreden op een zó jonge leeftijd dat ze nog niet in aanmerking komen voor een uitkering volgens de WIK. Het gaat om betrekkelijke uitzonderingen, maar voor hen zouden alternatieve mogelijkheden gecreëerd moeten worden. Kunstenaars de mogelijkheid geven om zich ongestoord te professionaliseren is niet alleen een kwestie van geld, maar geld speelt er wel een belangrijke rol bij. Geld om van te leven zolang al je tijd en energie opgaan aan training en je nog niet bekend genoeg bent om genoeg te verdienen met optreden, geld om ruimte te huren, naar (inter)nationale battles te reizen, geld voor apparatuur, om cd’s te produceren, materiaal voor een zelf te bouwen skatehal aan te schaffen. Heb je eenmaal succes, dan valt er veel te verdienen – maar ook dan is hard werken voorwaarde om aan de top te blijven. Jongeren zijn in het algemeen niet bedreven in het formuleren van subsidieaanvragen. De Gemeente ’s-Hertogenbosch besloot in 2002, het hun gemakkelijker te maken door middel van de ‘Doe-geld’-regeling, waarbij jongeren tot ¤ 3000 kunnen aanvragen voor initiatieven ‘die voor hen en hun omgeving een positieve betekenis hebben’. Aanvragers krijgen hulp bij het aanvragen en – uniek in de ambtelijke molenarij – binnen een maand uitsluitsel. Als schakel tussen jongeren, Doejury en Gemeente fungeert een jongerencontactambtenaar. Geld bepaalt ook voor een belangrijk deel het succes van de voorzieningen voor urban artists en hun publiek. Waar het voor de doelgroep te duur is, daar blijft de doelgroep weg.

32


Aanbeveling 14: Verbeter de doorstroming tussen de verschillende onderwijsniveaus waarop les gegeven wordt in de urban arts (‘van basisschool tot beroepsveld’). ‘In het wild’ ontwikkelen urban artists zich langs ‘informele wegen’. Ze beginnen met rolmodellen uit hun scene te imiteren en werken verder aan hun skills door te trainen, op te treden en naar behoefte workshops en lessen te volgen overal waar ze iets van hun gading menen te vinden. Deze weg naar professionaliteit kent geen halteplaatsen, geen grensposten waar men toelatingsexamen moet doen. Ook de formele leerweg voor jongeren met urban ambities via het reguliere onderwijs zou een soepele doorstroom van ‘de straat’ naar het beroepsveld moeten bieden. Dat vereist dat het aanbod van cultuureducatie op de basisschool, urban vorming in het voortgezet onderwijs (Cultuurprofielscholen) en het MBO naadloos op elkaar aansluiten. Ook moet er voor degenen die niet rechtstreeks vanuit het MBO de praktijk in gaan een soepele toegang zijn tot het HBO. Aan versoepeling van de overstap tussen al deze verschillende onderwijsvormen wordt gewerkt, maar tot nu toe zijn nog niet alle beletselen weggenomen. Aanbeveling 15: Verbeter de toegankelijkheid tot de reguliere opleidingen vanuit het informele circuit. Jongeren die van de Muziekscholen/Centra voor de Kunsten of rechtstreeks uit de ‘informele’ praktijk komen moeten door MBO en HBO als zijinstromers zonder teveel problemen kunnen worden opgevangen. Meestal zal dat neerkomen op tegemoetkomen aan individuele behoeften: wàt kan déze jongere bij ons leren, wat kunnen wij hem/haar al níet meer leren, wat hebben wij in ons curriculum dat hij/zij niet hóeft te leren? Aanbeveling 16: Verbeter de rechtspositie van ‘informele’ (ongediplomeerde) urban artsdocenten in het kunstvakoonderwijs. Nu kunstvakopleidingen ruimte beginnen te maken voor de urban arts, blijkt dat ze nog nauwelijks een beroep kunnen doen op bevoegde docenten. De scene heeft de vorming van haar Nachwuchs altijd in eigen informele hand gehouden en geen van de huidige prominenten kan een diploma rap of breakdance laten zien. Dat doet niets af aan hun professionele en didactische kwaliteiten, maar als ze werken in het reguliere kunstvakonderwijs heeft het wel een nadelige invloed op hun rechtspositie en salariëring. Daarom moeten er wegen worden gezocht om deze ‘informele’ docenten alsnog op gelijke voet te brengen met hun regulier bevoegde collega’s. In de Faculteit Theater van de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht loopt op het ogenblik voor het eerst een Zijinstroomtraject (ZIT), ontworpen door Thera Jonker in samenspraak met docenten van de HKU, dat voor dit probleem een oplossing moet bieden. Acht jonge ‘toppers met diverse achtergrond’, afkomstig van Likeminds, DOX, ISH en MC, volgen van januari tot juni 2009 een ‘verkort traject op maat’ waarna ze in het cursusjaar 2009 – 2010 kunnen doorstromen naar het vierde jaar van de studierichting Docerend Theatermaker.. ZIT is ontworpen voor kunstenaars die nog betrekkelijk aan het begin van hun carrière staan en met hun ‘informele’ ervaring alsnog ‘afstuderen’ binnen het stramien van een reguliere opleiding. Of er een oplossing mogelijk is voor oudere urban artists, die ‘niets meer te leren hebben’, is een andere zaak. Aanbeveling 17: Ontwikkel voor de kunstvakopleidingen didactieken die recht doen aan het specifieke karakter van de urban arts, onder andere door flexibel in te gaan op individuele aanleg en ambities. Bewaak daarbij de balans tussen artistieke vorming en ondernemerschap, met name in het MBO. Het hele traject van eerste kennismaking tot professionaliteit vereist van het onderwijs een aanpak in overeenstemming met de eigen aard van de urban arts (zoals aangeduid onder Aanbeveling 1). Daarvoor is meer nodig dan een paar urban modules ingevoegd in een curriculum dat volledig is afgestemd op de reguliere kunsten. Door urban leerlingen toe te laten zetten kunstvakopleidingen de deur open voor een kunstvorm waarmee ze nog geen ervaring hebben (zodat studenten soms meer afweten van de ‘leerstof’ dan hun docenten). Eerste opdracht is dan het ontwikkelen van een passende didactiek – waarvoor men in eerste instantie weer bij scene te rade zal moeten gaan, om

33


daarná uit te kijken naar eventuele bijdragen vanuit onderwijskunde en het onderwijs in de reguliere kunstdisciplines. De nieuwe MBO-opleidingen voor de entertainmentsector – waar ook urbans terecht kunnen – oriënteren zich bij hun pogingen om tot een curriculum te komen sterk op de arbeidsmarkt, in het kader van hun ‘competentiegestuurd en vraaggericht’ onderwijs. Artistiek gehalte dreigt daardoor secundair te worden ten opzichte van succesvol ondernemerschap, een tendens waartegen terecht verzet rijst. Aanbeveling 18: Ontwikkel beoordelingscriteria voor de prestaties van urban artists die recht doen aan het eigene van deze kunstvorm. Onderzoek om te beginnen de oordeelsvorming binnen de urban scene zelf en ontwikkel methoden voor nauwkeurige beschrijving van producten en performances. Besteed bijzondere aandacht aan crossovers tussen urban en andere kunstvormen. Een kunstvorm waarmee men niet vertrouwd is laat zich niet zonder meer beoordelen volgens vertrouwde criteria. Op dat probleem stuit ieder die, om wat voor reden dan ook, een oordeel moet vellen over de prestaties van urban artists. Dan ligt het voor de hand, te vragen naar de maatstaven van degenen voor wie die kunst bestemd is: de leden van de urban scene. Voor hen ‘doet de artiest zijn ding’, inspelend op hun verwachtingen en volgens in hun kring gangbare spelregels. Beoordeling door de scene vindt voor een belangrijk deel plaats in een setting die nauwelijks ruimte laat voor bewuste raadpleging van kritische vermogens: à la minute, in de hitte van battle of concert. Het publiek is niet alleen samengestroomd om kritisch naar andermans prestaties te kijken maar ook voor een gezamenlijke belevenis. Succes hangt dan af van de mate waarin het publiek in beweging wordt gebracht, geëlectriseerd door de vibes die de performers de menigte in sturen. Wat tijdens zulke ‘events’ gemeten wordt is de populariteit van individuele performers. Maar de grondslag voor dat publiekssucces wordt gelegd in trainingslokalen en studio’s waar géén publiek aanwezig is en waar wel degelijk criteria worden gehanteerd om te bepalen of je in je genre ‘goed genoeg’ bent. Die zijn nu nog moeilijk te achterhalen: wat ontbreekt is een apparaat voor theorievorming en beschrijving zoals dat in de loop van de geschiedenis is ontwikkeld voor de reguliere kunsten (bijvoorbeeld Laban-notatie voor dans). Eerste vereiste is nu, via onderzoek in deze leemte te voorzien. Niet alleen terwille van externe beoordelaars, maar ook van de zelfreflectie en -kritiek binnen de urban scene. De manier waarop de urban scene zelf haar kunstuitingen recipieert en beoordeelt hoeft niet alleenmaatgevend te zijn, maar mag ook niet genegeerd worden ten gunste van een kunstkritiek, eenzijdig ontwikkeld vanuit de ‘kunsten van de schouwburg’. Problemen doen zich expliciet voor waar ‘straat’ en ‘schouwburg’ elkaar ontmoeten in een poging tot gezamenlijke creatie: bij crossovers zoals Zwanenmeer-Bijlmermeer, een co-productie van Don’t Hit Mama en het NDT waarin klassieke èn urban dansers optraden, deels als twee contrasterende groepen, deels door de ander te parodiëren, deels door elkaars bewegingen over te nemen en te combineren. Hier ontstaat niet alleen een nieuw kunstgenre, hier rijst ook de vraag naar een nieuwe kunstkritiek, een punt dat tijdens de conferentie werd aangeroerd door directeur Jan Jaap Knol van het Fonds voor Cultuurparticipatie. Met crossovers tussen ‘straat’ en ‘schouwburg’ is nog weinig ervaring opgedaan, althans in Nederland. Die nieuwe kunstkritiek is daarom nauwelijks in een positie om oordelen te vellen. Voorlopig kan ze zich nuttiger maken door analytisch te beschrijven wat er op het podium valt waar te nemen. Aanbeveling 19: Mobiliseer het urban potentieel aan ideevormning over stedelijke herontwikkeling, mede als alternatief voor een te eenzijdige oriëntatie op de economic development race. In hun relatie tot de openbare ruimte van de stad zijn de urban artists geëvolueerd van ongewenste straatschenders tot een getolereerde groep met een wat andere visie op het gebruik van de straat dan de doorsnee-burger. Graffiti-writers en skaters krijgen vrijplaatsen toegewezen (free runners lopen nog het risico te worden opgepakt). Het ligt nu voor de hand, verder te gaan dan getolereerde subversiviteit en te zien of urbans een positieve rol kunnen spelen in de ideevorming over stedelijke herontwikkeling. Temeer waar via graffiti en urban graphic design connecties ontstaan

34


met de wereld van design, architectuur en stadsinrichting (met name onder studenten van de Design Academy Eindhoven). In het Bestuurlijk programma design van de Gemeente Eindhoven (2007) wordt gesproken over de ‘moderne stad’ die ‘op een dynamische wijze [wordt] omgebouwd en getransformeerd naar een nieuw programma en een nieuwe identiteit’. Mogelijk kunnen urban artists helpen om invulling te geven aan zulke vooralsnog onomschreven ‘programma’s’ en ‘identiteiten’. Dat gaat verder dan het behoud van een stukje stedelijke folklore om de stad aantrekkelijk te maken voor de creatieve klasse. Concreet: volsta niet met urban artists een eigen niche toe te wijzen op Strijp S en soortgelijke creatieve reservaten, maar nodig hen uit om mee te denken en mee te praten over het voortbestaan van de stad – en niet louter als een attractiepark voor de creatieve klasse in de hoop op een welvaartsvaste toekomst.

35


Geraadpleegde literatuur Provincie Noord-Brabant Cultuureducatie in uitvoering: cultuureducatie op school, beleid 2005 – 2008. 19 october 2004 Vertrouwen in Brabant. Bestuursakkoord 2007 – 2011. BrabantStad Culturele Hoofdstad 2018. Bijeenkomst 28 november 2008, ’s-Hertogenbosch BrabantStad Culturele Hoofdstad Europa 2018. Visie op de kandidatuur. Juni 2008 Breda Factor C. De culturele toekomst van Breda 2008 – 2020. Gemeente Breda, DMO, Afdeling Cultuur, october 2008 Cultuureducatief Programma “De Ontdekking”, periode 2005-2006 tot en met 2008-2009. Stuurgroep ‘De Ontdekking”, januari 2005 ‘Een stad vol jeugd’. Startnotitie Integraal Jeugdbeleid Breda 2009 – 201 (sic). Gemeente Breda, DMO, Afdeling Jeugd, Onderwijs en Arbeid, januari 2009 Vertizontaal, Beleidsplan 2004 – 2007. Januari 2004 Vertizontaal, Project “The Stage”. [2007] Vertizontaal, Van Vertizontaal naar Surplus Welzijn. Terugblik 2007. April 2008 Stichting Boogiedown Nederland, Concept document. 2009 Eindhoven Bestuurlijk programma Design. [Gemeente Eindhoven, 2007] Warner Werkhoven, Urban Eindhoven. Concept notitie. September 2007 Warner Werkhoven, Beleidsplan Urban House Eindhoven. 2008 Kader Plan Kosmose 2005 – 2008 Werk Plan Kosmose 2005 Dynamo programmering Eindhoven. Visie, missie en programmalijnen 2008 – 2011 Angelo Martinus, M.A.D.-projects. Evaluatie. [2008] Het Zieke Zuiden Magazine. Issue no. 1, fall 2008 Adviesnota Plan van aanpak kunst en cultuur Strijp-S 2008. Gemeente Eindhoven, Dienst Stedelijke Ontwikkeling en Beheer, sector Economische Zaken, 30 augustus 2007 Strijp S als creatieve stad. [Cultuurfonds Strijp S], october 2008 Merel Rietveld, Urban sports. Productverslag afstudeeropdracht. Z.j. BMX Playground, Ondernemingsplan. 2 juli 2008 Helmond Van inhaalslag naar kwaliteitssprong. Cultuurnota 2004 – 2007. Gemeente Helmond Aan de jeugd de toekomst. [Eindrapport Integraal Jeugdbeleid. 2006] Programma Kunst & Cultuur 2007. Gemeente Helmond, Afdeling Kunst & Cultuur, juni 2006 Kansen voor 13+: leren, meedoen en genieten. [Gemeente Helmond], october 2007 Helmond JONG2Gether. [2008] Stichting Welzijn Helmond, Op eigen wijze naar succes. Ontwikkelingen in 2007. Juni 2008 Stichting Welzijn Helmond, Producten/dienstenboek 2008, 2009 [Verslag 2007] Kunstkwartier, Poppodium Plato Stichting Impact, Verslag Festival Impact 2006 Stichting Impact, Jaarplan 2007 Stichting impact, Fotoverslag Festival Impact 2008 ’s-Hertogenbosch Cultuurvisie 2001. Gemeente ’s-Hertogenbosch Subsidieverordening Doe-geld. Gemeente ’s-Hertogenbosch, 2002 Raadsvoorstel Cultureel Jongerencentrum. Februari 2005 Discussienotitie cultureel jongerencentrum. 11 december 2007 Planvisie cultureel jongerencentrum. Mei-juni 2008 Raadsvoorstel Evaluatie aanloopfase cultureel jongerencentrum. September-october 2008 Divers, Projectplan “Voor talent wordt geklapt”. [2005] Divers Welzijnsonderneming, Beleidsplan 2005 – 2009. Juli 2005 B-There. [Evaluatie 2006.] Februari 2007 Kunstbende Noord-Brabant 2007 Kunstbende Noord-Brabant, evaluatie 2007

36


Productiehuis Brabant, Jaarverslagen 2006, 2007 “Si se calla el cantor, se calla la vida!” Beleidskaders 2007 – 2012. De Muzerije, december 2006 SOLOS. Jongeren in woord en beeld: een korte beschrijving. 2008 Hip Hop in Duketown, Concept document 2009 Tilburg Opgroeien in Tilburg. Kadernota Jeugd. Gemeente Tilburg, mei 2001 Kunstenmakers. Cultuurnota 2005 – 2010. Gemeente Tilburg Tilburg; een absurd leuke stad! Bureau Cultuurmakelaar Tilburg, 2008 Spoorzone Tilburg. Z.J. De Spoorzone Tilburg: een nieuwe stedelijke performance. Januari 2009 Caterine Baeten, Na(ar) de springplank. Een kwalitatief onderzoek naar de mogelijkheden en voorzieningen voor actieve jonge cultuurparticipanten in Tilburg. Afstudeerscriptie Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, opleiding Kunst en Economie. Tilburg, juni 2006 Stichting Hall of Fame, Ondernemingsplan. 10 maart 2005 Hall of Fame next! Ondernemingsplan. 2007 Eindrapportage Taskforce Hall of Fame Next. 10 april 2008 Attak, Vibez presents miXperience. 2008 Station Zuid, Beleidsplan 2009 – 2012 Prospectussen en brochures van Nieuwe Veste, The Loads, Mezz Concerts & Dance (Breda) CKE, Vibez (Dynamo), Flow Provider, Design Academy Eindhoven, Are51 Skatepark, Monk Bouldergym (Eindhoven) Kunstkwartier, Poppodium Plato (Helmond) De Muzerije, Koning Willem I College (Media, Art & Performance), B-There (’s-Hertogenbosch) Factorium, CiST, HYPE (Tilburg)

37


Voor dit rapport heb ik gesproken met de volgende personen: Asma Ait-Zoulet, Dance in Duketown, Den Bosch C. Alveres, Tracks, Breda Jennifer Artz, Gemeente ’s-Hertogenbosch, Jeugd en Onderwijs Sietske Aussems, Stichting Trudo, Eindhoven Mohammed Baba, Tracks, Breda Jos van Balveren, directeur De Twern, Tilburg Hannes Beem, Tracks, Breda Hans van Beers, Ateliermeester, Ontwerpatelier BrabantStad Luc Begas, Brabants Kennis Centrum voor Kunst en Cultuur, Tilburg Jarno Bent, student, Koning Willem I College, Den Bosch Floor van Berkel, coördinatrice Jongerenwerk, De Twern, Tilburg Maarten Bevers, jongerenwerker, Stichting Welzijn Helmond Nishant Bhola, student, Fontys Dansacademie, Tilburg Gieske Bienert, programmeur, Plaza Futura, Eindhoven Perry van den Biggelaar, Rugged Solutions, Eindhoven Gilbert van Blaricum, Urban Dance academy, Tilburg Geert Blenkers, Café Velvet Lounge, Helmond Sven Boekhorst, skater, Den Bosch Remko Boesveld, hoofd Afdeling Muziek en Dans, Centrum voor de Kunsten Eindhoven Jan Bongaarts, Gemeente Helmond, Afdeling Kunst en Cultuur Berdien Borgers, Fontys Dansacademie en Rockacademie,Tilburg Bertus Borgers, directeur, Fontys Rockacademie, Tilburg Virgil Bonifacio, Tracks, Breda Ivo Boxen, MC Kwis, Breda Boyke Brand, directeur, Factorium, Tilburg Fieke van Breen, docente, VMBO De Rooi Pannen, Tilburg Lisa Brekelmans, studente, Koning Willem I College, Den Bosch Peter Broere, Gemeente Tilburg, Afdeling Onderwijs en Jeugd Johan Brosens, directeur, Kunstbalie, Tilburg Imro Burke, Surplus Welzijn, Straattalenten, Breda Bob Caarels, Stichting Hall of Fame, Tilburg Edward Capel, De Muzerije, Den Bosch Cartes, rapper, Souled Out Music, Den Bosch Tineke Christophersen, directeur Stichting Welzijn Helmond Wim Claessen, directeur Festival Circo Circolo, Den Bosch Ivo Cooymans, programmeur Poppodium W2, Den Bosch André Cornelissen, Gemeente Tilburg, Bureau BOTS, Buurtsport, Tilburg Jeremie Cornelissen, B-There, Den Bosch Marjoes Corsten, Stichting Solos, Den Bosch Vicky Corthout, Surplus Welzijn, Breda Eddy Coutinho, projectleider Tracks, Breda Harry Crielaars, directeur Stichting Divers Welzijnsonderneming, Den Bosch Rolf Dankers, Area51 Skatepark, Eindhoven Simon Dermout Cramer, Area51 Skatepark, Eindhoven Laurens Dingen, Hal Run 5151, BMX Playground, Veldhoven Ashley Doornkamp, student, Koning Willem I College, Den Bosch Iris van Doornum, coördinatrice Stichting Bosse Nova, Kunstbende Brabant, Den Bosch Hans van Dorssen, Ladybird Skatepark, Tilburg Peter van Dorst, hoofd Pop Factory, Factorium, Tilburg Jean Dundas, directeur Dundas Producties, Stichting Urban Brabant, Breda Stijn Dunnewijk, World Skate Centre, Den Bosch Pietjan Dusee, directeur Productiehuis Brabant, Den Bosch Madelon van Dijk, docente Fontys Dansacademie, Tilburg Drs B.S. Eigeman, Wethouder Jeugd en Onderwijs, Gemeente ‘s-Hertogenbosch Ted Embregts, jongerenwerker Attak, Tilburg Erosie, Studio Erosie, Eindhoven Jan van Esch, docent ROC Midden-Brabant, Tilburg

38


Jan Franken, Gemeente Breda, Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling Josine Frankhuizen, Gemeente Eindhoven, Afdeling Kunst en Cultuur Ineke Frijtens, consulente cultuureducatie, CiST, Tilburg Anton Ganzenboom, Gemeente Eindhoven, Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling, Sportzaken Ria Geerts, consulente STAK, Tilburg Jan van Gemert, docent, Koning Willem I College, Opleiding Artiest, Den Bosch Rogier Gerritsen, Gemeente ‘s-Hertogenbosch Jan Glas, Area51 Skatepark, Eindhoven Ton van Gool, projectleider Cultuur, Strijp S, Gemeente Eindhoven Menno van Gorp, Hustle Kids, Tilburg André Grekhov, Head2Toe, Eindhoven Mike Groeneweg, Tracks, Breda Ronald Groeneweg, Free Style, Helmond Kenrick Gunther, De Muzerije en Popcollectief, Den Bosch Brigite van Haaften, Gedeputeerde Jeugd, Cultuur en Samenleving, Provincie Noord-Brabant Jan Hamming, Wethouder ….., Gemeente Tilburg Harry van Haren, Gemeente ‘s-Hertogenbosch, Afdeling CWS Annelies van Helden, hoofd Muziek, De Muzerije, Den Bosch Henk Hendrikx, docent, ROC West Brabant, Zoomvliet College, Bergen op Zoom Dick Hermsen, Kunstkwartier, Helmond Patrick Hesdaal, docent, ROC Eindhoven Willemien van Heugten, docente, ROC Midden-Brabant, Tilburg Hubert van der Heijden, Gemeente Eindhoven, Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling Joost van der Heijden, Space 3, Eindhoven Timon van der Heijden, La Bolleur, Eindhoven Guus van Hove, directeur Poppodium 013, Tilburg Fons van Iersel, Stichting Hall of Fame, Adviesbureau Fons van Iersel, Tilburg en Dynamo, Eindhoven Paulien Ingen-Housz, Stichting Bosse Nova, B-There, Den Bosch Heleen Jacobs, Tracks, Breda René Jagers, directeur De Nieuwe Vorst, Tilburg Zowie Jannink, La Bolleur, Eindhoven Teun Jansen, Funest, Eindhoven Khadija Jdamir, Surplus Welzijn, Breda Samuel Jornot, artistiek leider Fontys Academy for Circus & Performance Art, Tilburg Rodney Kasandikromo, Factorium, Tilburg en De Muzerije, Den Bosch Ariëtte Kasbergen, directeur De Muzerije, Den Bosch Tom Ketelaar, De Effenaar, Eindhoven Vince Kemper, Dansschool Friends, Eindhoven Bianca Kersten, Flow Provider, Eindhoven Manita Kieft, De Muzerije, Den Bosch Jonathan Kinga, The Bad Habits, Breda Kleine Jay, Souled Out Music, Den Bosch Jan Klerx, Surplus Welzijn, Breda Joris Klinkenbijl, Monk Bouldergym, Eindhoven Ling Fung Ko, Stichting Impact, Helmond Jan Jaap Knol, directeur Fonds voor Cultuurparticipatie, Den Haag Erling Kostman, B-There, Den Bosch Henk Langenhuijsen, docent, Koning Willem I College, Den Bosch Maurice Laven, Lowereast, HipHop Platform van Zuid Nederland, Heerlen George Lawson, directeur Nederlands Fonds voor Podiumkunsten+, Den Haag Jur van Leeuwen, Tracks, Breda Marja van Leeuwen, Gemeente Helmond, Afdeling Maatschappelijke Ontwikkeling en Dienstverlening, Jongerenbeleid 13+ Geert Lenders, beleidsmedewerker Provincie Noord - Brabant, Den Bosch Vincent Lepinsse, directeur Poppodium W2, Den Bosch Jan van der Lest, Centrum voor de Kunsten Eindhoven, Stichting Music in General Leo van Lieshout, The Loads, Breda Hendrikje van de Linde , De Muzerije, Den Bosch Peter van der Linden, docent, ROC Midden-Brabant, School voor Kunst, Cultuur en Media,Tilburg Daphne Linsen, CultuurContact, Helmond

39


Giovanni Lionga, Tracks, Breda Nancy van Loon, Lumens Groep, Dynamo, Eindhoven Erik Maas, Dansgroep T.R.A.S.H., Tilburg Bregje Maatman, Chassé Theater, Breda Joost Mantel, Soul Jam Crew, Tilburg Hans van der Markt, Design Academy Eindhoven, Public Space Angelo Martinus, Dynamo, MA.D. Projects, Het Zieke Zuiden, Eindhoven Peter Mastwijk, Gemeente ‘s-Hertogenbosch, Afdeling Sport en Revreatie Bert Matthijssen, Cultuurmakelaar, Gemeente Tilburg Benny Meek, Design Academy Eindhoven Jacques van Meel, Oud-directeur Fontys Dansacademie, Tilburg Tyrone van der Meer, Flow Provider, Eindhoven Maria Melis, Attak, Tilburg Astrid Mennen, Flow Provider, Eindhoven Ulco Mes, Gemeente Tilburg, Afdeling Cultuur Annemarie Minkels, Stichting Divers Welzijnsonderneming, Den Bosch Michelle Miracle, Flexx_N Entertainment, Eindhoven Marriët Mittendorff, Wethouder Jeugd, Onderwijs, Cultuur en Sport, Gemeente Eindhoven Dirk Mol, directeur Monk Bouldergym, Eindhoven Marlies Molenaar, Stichting Divers Welzijnsonderneming, Voor talent wordt geklapt, Den Bosch Curtley Mooring, Curtley’s Hiphop Factory, Tilburg Marieke Moorman, Wethouder Onderwijs en Jeugd, Gemeente Tilburg Dave Mulder, DM Facilities,Tracks, Breda Jeroen Mulder, provinciaal consulent Cultuureducatie, Provincie Noord-Brabant, Den Bosch Mia Naaijkens, CultuurContact, Helmond Gert-Jan Nabuurs ( Nappie), 4XM, Mill Ad van Niekerk, Gemeente ’s-Hertogenbosch, hoofd Cultuur Simon van den Nieuwenhof, Lumens Groep, Eindhoven Koen van Oorschot, Tracks, Breda Karin van Outersterp, Kunstkwartier, Helmond Geert Overdam, directeur Stichting Bosse Nova, Den Bosch Hans Panjoel, jongerenwerker, Stichting Welzijn Helmond Marcus Peters, Stichting Solos, Den Bosch Chantal Piessens, Kunstbalie, Tilburg Annemarie Pijnappel, projectcoördinator, Fontys Hogeschool voor de Kunsten, Tilburg Clide Pinas, jongerenwerker, Attak, Tilburg Wilgo Piqué, directeur The S.C.E.N.E., Breda Sandy Provacia, Flexx_N Entertainment, Eindhoven Jan van der Putten, directeur Verkadefabriek, Den Bosch Naima Racdu, Stichting Solos, Den Bosch Jettie Rattink, directeur De Nieuwe Veste, Breda Bart Renders, docent, Brede School, Tilburg Xisco Riboch, Hustle Kids, Tilburg Arthur Robbesom, Factorium, Tilburg Bas Rozenberg, Podium Bloos, Breda Robert Schaefer, De Effenaar, Eindhoven Erwin Schellekens, Mundial Productions, Tilburg Damai Schenk, Stichting Boogiedown Nederland, Poppodium Mezz, Breda Kees Schipper, Surplus Welzijn, Breda Frank Sens, Y’se Kid, Eindhoven Clementine Simons, Gemeente Breda, Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling Skenkie (Dave Rahma), Het Zieke Zuiden, Eindhoven Fred Sparringa, directeur Stichting PopEi, Eindhoven Ramon Staf, Tracks, Breda Peter Stap, docent, Vitalis College, Breda Niels van der Steen, docent, Fontys Dansacademie, Tilburg Jan Stoffels, directeur Kunstbalie, Helmond Ger Straten, Gemeente ‘s-Hertogenbosch, Afdeling CWS Max Swagemakers, Ladybird Skatepark, Tilburg Allies Swinnen, Kunstbalie, Tilbur

40


Niek Traa, Rugged Solutions, Eindhoven Lotte Ursem, B-There, Den Bosch Marianne Uytenhage, Gemeente Eindhoven, Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling Stephan Velema, Head2Toe, Eindhoven Bart van Velzen, BackPackage, Tilburg Rocco Verdult, Studio Rocco Verdult, Eindhoven. Barry Verhaaren, Stichting Hall of Fame, Tilburg Agaath Verspeten, docente, Factorium, Tilburg Marc Vlemmix, artistiek leider Danshuis Station Zuid, Tilburg Rien van der Vleuten, algemeen directeur Fontys Hogeschool voor de Kunsten, Tilburg Karin de Vries, Flow Provider, Eindhoven Mario Walden, Flow Provider, Eindhoven Jeremy Waterloo, docent, Fontys Rockacademie, Tilburg Warner Werkhoven, consulent culturele diversiteit, Kunstbalie, Tilburg Drs R. Weterings, Wethouder Cultuur, Sport en Recreatie, Gemeente ‘s-Hertogenbosch Ferdi Wijnmaalen, Stichting Hiphop in Duketown, Den Bosch John Winter, Attak, Tilburg Jan Wirken, directeur, Fontys Conservatorium, Tilburg Mike de Wit, De Definitie van Dopeheid, Poppodium 013, Tilburg Ad de Wolf, interim-manager CVA, Tilburg John Wooter, docent, Fontys Dansacademie, Tilburg Bruce Yanez, Bruce Dance Factory, Eindhoven Ruben Zar, Talent Factory, Den Bosch

41


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.