HKIJ 84(1998) - 96(2001)

Page 1

D

Stichting Historische Kring IJsselstein

O

CD

n ^

No 84, april 1998


"....in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"


if"

Lf.

ȕi

as

>^^

"•^pF

" . . . i n Goeds ere ende des goeden smte Ewalds" IS een speciale uitgave in de reeks van de Stichting Historische Kring IJsselstein, bij gelegenheid van 650 jaar armen- en ouderenzorg te IJsselstein april, 1998


!•«•• t ••<•••••••«•»•• «•••111 VJvrV'UiJ v l v

v^llvlv

des goeden sinte Ewalds" "

ter ere van God en van de goede sint Ewoud"

Geschiedenis van het Ewouds Gasthuis door drs. A.M. Fafianie

i®,


Voorwoord "Wie zijn verleden vergeet heeft geen toekomst". Deze woorden heb ik jaren geleden horen uitspreken door de toenmalige Minister van W.V.C., later commissaris van de Koningin, de heer H.J.L. Vonhoff Een gezegde waar veel waarheid in zit en dat zeker in positieve zin van toepassing is op het Ewoud Gasthuis. De Stichting Ewoud Gasthuis kan heel ver, meer dan 6 eeuwen, in het verleden terugkijken. Toen ik in 1996 benaderd werd door het bestuur van de Stichting met de vraag zitting te nemen in het comitĂŠ '600 jaar Ewoud', heb ik zonder aarzeling "ja" gezegd. De reden hiervoor was dat er een eind moest komen aan twijfels, gissingen en vraagtekens omtrent de ouderdom en geschiedenis van het Ewoudsgasthuis. De HKIJ kreeg de vraag en het vertrouwen van het bestuur om alles duidelijk op schrift te stellen ongeacht de ouderdom en de gebeurtenissen die na onderzoek te voorschijn zouden komen. Het resultaat is meer dan verwacht werd; ondanks het ontbreken van fundatiebrieven kan men nu zeggen dat het Ewoud Gasthuis 650 jaar bestaat. Door notities in diverse bronnen en inventarissen was ons bekend dat vrijwel het gehele archief betreffende het Ewoud Gasthuis door een ongelukkige samenloop van omstandigheden omstreeks 1950 verloren is gegaan. Wij zijn veel dank verschuldigd aan drs. M.H.H.Doesburg "j", die, in de jaren dat het archief van Ewoud nog intact was, dit voor een gedeelte met grote nauwkeurigheid en in een duidelijk leesbaar handschrift heeft overgeschreven en daardoor voor het nageslacht heeft bewaard. Zie voor een volledig verslag van de inventaris van het Ewoud Gasthuis uitgave 65/66 van de H.K.IJ. Voorts werd ik attent gemaakt op het feit dat er nog enkele oude boeken met resoluties en rekeningen van Ewoud bij toeval dankzij dr. J.W. Ludwig (oud huisarts te IJsselstein) gespaard zijn gebleven. Deze boeken hebben wij geheel mogen kopiĂŤren; afschriften hiervan Hggen ter inzage in het gemeentearchief bij de H.K.IJ. en bij ondergetekende. Nog niet eerder is er een publicatie verschenen over de complete geschiedenis van het Ewoud Gasthuis. Onze dank gaat uit naar de auteur, drs. A.M.Fafianie, die met grote kennis van zaken dit onderwerp heeft uitgediept en klaarheid heeft gebracht in deze boeiende geschiedenis. Ook zijn wij dank verschuldigd aan het bestuur van de Stichting Ewoud Gasthuis en de heer J. de Jong, voormalig directeur, die het ons toevertrouwden dit onderzoek tot een goed einde te brengen. Tenslotte wil ik terugkomen op de eerste zin van dit voorwoord "Wie zijn verleden vergeet heeft geen toekomst". Mijn slotzin is: "Ewoud Gasthuis is zijn verleden niet vergeten en ik wens de Stichting een goede toekomst tot ver in het komende millenium". IJsselstein, voorjaar 1998. L Murk, voorzitter Stichting Historische Kring IJsselstein


Ten Geleide Arnold, heer van IJsselstem zal vermoedelijk nooit gedacht hebben dat na 650 jaar de naam Ewoud nog zou bestaan Laat staan dat hij zou hebben kunnen vermoeden dat een door hem opgericht gasthuis, met bovengenoemde naam, nog zo'n grote plaats m de IJsselstemse gemeenschap zou hebben Nu WIJ, na nieuwbouw en ingrijpende renovatie, voor de heropening van het complex Ewoud staan, heeft het bestuur (College van Regenten) het nodig geacht onderzoek te laten doen naar het ontstaan van onze Stichting Ons verzoek aan de Historische Kring om deskundige medewerking te verlenen werd ingewilligd De heer L Murk, voorzitter van deze Krmg, nam samen met dhr J de Jong, oud directeur van Ewoud Gasthuis, zit tmg in ons 'comitĂŠ van onderzoek en voorbereiding' Dit onderzoek nu heeft voor ons ver rassende resultaten opgeleverd Vervolgens werd aan drs A M Fafianie (oud IJsselstemer) opdracht gegeven de gehele Ewoud geschiedenis te onderzoeken en op schrift te stellen Het resultaat mag er zijn Er ligt nu een historisch goed onderbouwd verhaal voor ons dat prettig te lezen is De auteur heeft met kennis van zaken en grote accuratesse onze stichting en de gehele IJsselstemse gemeenschap een goede dienst bewezen Hiervoor zijn wij hem zeer erkentelijk Een erkentelijkheid die ook geldt voor de heren Murk en De Jong, reeds eerder genoemd De heer B Rietveld heeft met zijn adviezen, vormgeving en productie-realisatie ervoor gezorgd dat het boek de kwaliteit heeft die bij 'het Ewoud' past Samen met de ouderen die nu in Ewoud wonen en de gehele bevolking van IJsselstem kunnen wij nu met een gerust hart dit bijzondere jubileum '650 jaar Ewoud' m de maand mei vieren WIJ vertrouwen er op dat ons uitgangspunt, zorg voor de oudere medemens, nog tot m lengte van jaren m goede harmonie onder de vlag van Ewoud gestalte kan krijgen Namens het bestuur, L Stigter, voorzitter Stichting Hervormd Gasthuis voor wonen en verzorging Ewoud


Inhoud Inleiding

7

Van middeleeuwen tot hervorming, ca 1340 - 1577

8

De hervorming, 1577 - 1619

34

Van de hervorming tot de revolutie, 17de en 18de eeuw

40

De Bataafseen Franse tijd, 1795-1813

62

Na de Franse tijd, 19de eeuw, 1814 - 1900

67

Twintigste eeuw tot 1953

76

Tot besluit

83

Noten

86

Bijlagen

89


"

in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds" "

ter ere van God en van de goede smt Ewoud"

Geschiedenis van het Ewouds Gasthuis door drs A M Fafianie

INLEIDING

Op goede grond kan beweerd worden dat er al minstens 650 )aar een gasthuis in IJsselstem bestaat Dat gasthuis is vanaf het midden van de veertiende eeuw tot aan deze ti)d verbonden met de naam van Smt Ewoud Indien de geschiedenis van deze instelling m al zijn facetten zou worden bestudeerd zou er een behoorlijk foliant over geschreven kunnen worden Het huidige artikel is een samenvatting van deze geschiedenis en betreft de periode tot aan de Tweede Wereldoorlog Deze periode is m stukjes verdeeld en volgens een vast patroon m historisch perspectief geplaatst Dat perspectief is vooral van belang voor een bredere kijk op de sociale en economische geschiedenis van IJsselstem In dat verband wordt speciaal aandacht besteed aan de gasthuiseconomie, een onderwerp dat m onvoldoende mate bekend is In eerste instantie wordt de tijd tot aan de Hervorming beschreven, dan de Hervorming zelf vervolgens de 17de en i8de eeuw, de Bataafse en Franse tijd, de 19de eeuw en de eerste helft van deze eeuw Volgens een vast stramien zullen deze periodes thematisch worden behandeld de gasthuisgebouwen, organisatie en dagelijks leven, economie Helaas bestaan er diverse lacunes door een gebrek aan bronnen Een noodzakelijke overbelichtmg van de i8de eeuw is hieraan te wijten ^ Het is een lange weg van middeleeuwen tot moderne tijd, maar m al deze jaren heeft voor het Ewouds het begrip 'zorg' voor de hulpbehoevende medemens centraal gestaan Eerst vanuit een lokaal rooms-katholieke achtergrond en vanaf het emd der i6de eeuw uitsluitend protestants christelijk Het Ewouds is vooral een klem gasthuis geweest en is pas m de tweede helft van deze eeuw, na een zeer sterke bevolkingsgroei, grootschaliger geworden


"....in Goeds ere ende des goeden sinte Ewaids'

Na de Hervorming is de instelling in MariĂŤnberg gehuisvest met een gemiddelde van 10 bewoners. In de Kerkstraat verblijven er dan maximaal 35 personen en na de nieuwbouw in 1971 is de capaciteit tot i i i uitgebreid. Na de reorganisatie van dit jaar is er plaats voor 80 bewoners. Binnen de bejaardenzorg en medische wetenschap heeft zich een revolutie in positieve zin afgespeeld die het moeilijk maakt zich het lot van de gasthuisbewoners uit nog niet zo lang vervlogen dagen voor te stellen. Dat lot is, gezien door een moderne bril, zeker niet benijdenswaardig geweest ^ Hetzelfde geldt voor de andere gasthuisbewoners, arme passanten, wezen, weduwen en zieken die hier tot in de 19de eeuw onderdak hebben gevonden. Wanneer m e n echter bedenkt dat het leven van de 'gewone' m a n en vrouw buiten het gasthuis van wieg tot graf door wisselvalligheden van het lot is bepaald, verandert het negatieve beeld van het gasthuis zelfs in een haven van zorg. Pas in de eerste helft van deze eeuw begint het Ewouds met de algehele modernisering uit de pas te lopen en zorgt een bedroevende combinatie van slechte behuizing en ouderwets beleid tot enige mistoestanden. Bij de bronvermelding wordt herhaaldelijk verwezen naar het archief van het Ewouds Gasthuis (AEG: inventaris van J. Acquoy (1899; herdr. 1963); kopieĂŤn bevinden zich in de verzameling L. Murk), van het oud-archief IJsselstein (OAIJ) en van de Nassause Domeinraad (AND). Waar jaartallen zonder bronvermelding worden genoemd is sprake van een ontlening aan de gasthuisrekening van dat jaar. Waar in het artikel bedragen worden genoemd zijn deze tot 1814 gerekend in guldens, stuivers en duiten (8 duiten is een stuiver). Waar oppervlakten worden genoemd is gerekend volgens de oude maat van morgens, hond en roeden: I morgen = 6 hond = 6 0 0 roeden = 0,85 ha (iets groter dan een voetbalveld).

I.

VAN MIDDELEEU\VEN TOT HERVORMING,

CA 1 3 4 0 - 1577 I.I

WAT IS EEN GASTHUIS.^

In het moderne taalgebruik wordt het van oorsprong middeleeuwse woord 'gasthuis' nog gebruikt voor ziekenhuizen en bejaardenoorden (vgl. bijv. het Westfries Gasthuis in Hoorn, het OLV Gasthuis in Amsterdam, het Bartholomeus gasthuis in Utrecht en het Ewoud en Elisabeth gasthuis in Wijk bij Duurstede). Dit zijn instellingen met een lange geschiedenis. De oorspronkelijke betekenis is nog steeds bewaard in het Engelse 'guesthouse': een hospitium of verblijf waar de gasten betalen. Hospitium (=Latijn voor herberg, meer in het bijzonder voor doortrekkende reizigers) wordt nog in een moderne betekenis gebruikt: grenshospitium, Johannes hospitium (Vleuten, voor terminale ouderen). Het antwoord op de vraag; wat is een gasthuis? is afhankelijk van welke stad en welke tijd men bedoelt. Grote steden hebben meerdere gasthuizen. Hier treedt na verloop van tijd specialisatie op (orde, gilde: ziekenhuis, bejaardenhuis, armenhuis enz.). Hoe kleiner de stad, des te algemener de zorgtaken.

8


..,/„,./, SPEILÉg Xiai ACCIDtRE QWD 5VMPSeM« fcIVS AMMVai

«aiM

A.LXfelLi ACCID T F qyi OPBM T V N C

ITA IN MAIIÏ

Caritas, met een groot aantal begrippen te vertalen als deernis, barmhartigheid, milddadigheid, weldadigheid, liefdadigheid of moderner: zorg, is in de middeleeuwen een aangelegenheid van kerk, overheid en particulieren, en ligt geheel aan een gezamenlijke, christelijke kijk op de samenleving ten grondslag. In het Nieuwe Testament staan de zeven werken van barmhartigheid opgesomd waar een christen aan gehouden is: het spijzigen van hongerigen, het laven van dorstigen, het herbergen van vreemdelingen, de naakten kleden, de zieken bezoeken, de gevangenen troosten, bijstaan en verlossen en (toegevoegd in de middeleeuwen) de doden begraven. Het is raadzaam de caritas juist in het licht van deze goede werken te bezien. De middeleeuwse samenleving kende veel hulpbehoevenden: weeskinderen, verlaten vrouwen, zieken, gewonde soldaten, gehandicapten, ouden van dagen, prostituees, werklozen enz. Zij hebben allen gemeen dat ze arm zijn en dus ondersteuning in materiele zin nodig hebben. Ook gewenste bezoekers als pelgrims en ongewenste zwervers hebben behoefte aan tijdelijk onderdak en eten. In een kleine stad als IJsselstein is er geen duidelijk onderscheid tussen passantenhuis (hospitium), ziekenhuis (hospitaal) en proveniershuis (= oude mannen- en vrouwenhuis). In IJsselstein houden de volgende instellingen zich direct of indirect met caritas bezig: gast- of Heilige Geesthuis, Lazarushuis (Leprooshuis), parochiekerk, klooster, drost en gerecht als college van regenten, particulieren. De Heilige Geest is oorspronkelijk een Hospitaalorde, eind 12de eeuw in Frankrijk gesticht. Deze orde staat model voor een verpleegorganisatie en

1. De 'Charitas', gravure, uitgegeven door H. Cock naar een tekening van Pieter Bruegel, 1559(R'dam, Museum Boymans-van Beuningen). We zien de verbeelding van de 7 werken van barmhartigheid: voedseluitdeling, dorstlessing, het kleden van de naakten, ziekenverzorging, het bezoeken van gevangenen, het herbergen van vreemdelingen en het begraven van de doden. De vertaling van de latijnse tekst is als volgt: "Wees er maar beducht voor, dat je hetzelfde kan overkomen, wat een ander is overkomen; dan zal je pas tot hulpverlening worden aangespoord, als je je hebt verplaatst in de ziel van degene, die in kwade toestanden verkerend om hulp smeekt".

9


'....in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

2. Ziekenzorg. Miniatuur van Jean de Tavernier in Jean Miélot, 'Miracles de Notre-Dame'. deel II (15de eeuw). Bibliothèque Nationale, Paris. Ms.fr.9i99, fol 104 V.

krijgt ook in de Nederlanden voet aan de grond. Geleidelijk ontstaat het gebruik stedelijke inrichtingen van liefdadigheid aan de Heilige Geest te wijden, los van deze orde, en in een burgerlijk perspectief: de wereldlijke overheid heeft taken van de caritas overgenomen van de geestelijkheid. Als onlosmakelijk onderdeel van de heilig geachte drievuldigheid is de Heilige Geest een inspiratiebron voor christelijke naastenliefde, en dus voor caritas. Ook God zelf wordt wel als bron gebruikt (vgl. het grote Hópital de Dieu in Parijs), evenals Jezus, die immers vele zieken en behoeftigen genas. De Heilige Geest staat dus voor een fonds (de mensa) en een bestuur (de Heilige Geestmeesters) die in principe geen onderdeel van de kerk vormden. Het gasthuis wordt ook wel Heilige Geesthuis genoemd omdat het de plek is waar taken van de Heilige Geest gecentreerd worden. In Benschop is tot aan de Hervorming een Heilige Geestfonds aan een speciaal altaar in de kerk verbonden geweest^.

1.2 STICHTING

Kort na 15 sept. 1348 werd de Cisterciënser Maria-abdij te Eiteren door het leger van de bisschop van Utrecht, Jan van Arkel, geplunderd en in brand gestoken. Ontzet over deze persoonlijk gevoelde wandaad deed Heer Arnoud van IJsselstein onmiddellijk zijn beklag bij de paus, die al op 5 oktober van dat jaar vanuit Avignon de geestelijkheid van Keulen aanschreef om Jan van Arkel en

10


zijn handlangers voor hun gerecht te brengen. Ondertussen had ook het kapittel-generaal van de CisterciĂŤnserorde alle leden opgeroepen het verwoeste klooster te steunen en te herbouwen (wat overigens niet is gebeurd). Op 31 jan. 1349 vaardigden de Keulse geestelijken een bevel tot dagvaarding van de bisschop uit, dat in Utrecht niet aangenomen werd. Een exemplaar van dit bevel werd aan de procurateur van het voormalige klooster gegeven, die het in maart 1349 aan de pastoor van Lopikerkapel overhandigde, met de vraag of hij het de bisschop wilde aanzeggen. De bange pastoor wist het bericht inderdaad naar Utrecht te brengen. De bisschop zou in mei voor de geestelijke rechter moeten verschijnen, maar kwam niet opdagen. Het jaar daarop werd een nieuwe dagvaarding bezorgd, eveneens zonder resultaat. Na de brandschatting van het klooster vluchtten de m o n n i k e n naar de IJsselsteinse binnenstad. Anderhalfjaar later werd de stad zelf langdurig door de maarschalk van de bisschop belegerd en moest Heer Arnoud hier het

3. Het miraculeuze beeldje uit de 12e eeuw van 'Onze Lieve Vrouwe van Eiteren' waarvoor pelgrims de Mariakapel bezochten en overnachtten in het ernaast gelegen gasthuis.

hoofd aan bieden. Deze nederlaag duurde slechts kort en Arnoud ging achter de schermen voor de Kabeljauwse zaak werken in het grote conflict van die tijd, uitmondend in de Hoekse en Kabeljauwse oorlogen. De vijandigheid met de bisschop bleef bestaan. Het klooster was om een speciale reden gebouwd: de ondersteuning van vele pelgrims die naar de pal ernaast gelegen Mariakapel kwamen. Dit was een lucratieve zaak voor zowel het klooster als de stichters '. Kort voor de verwoesting, op 28 mei 1348, verzocht Heer Arnoud de paus om een zekere magister. Recto Bliec, aanvullende inkomsten van Sint Salvator te laten genieten. Bliec was kanunnik van Sint Salvator in Utrecht en inde tevens renten van kerkelijke goederen uit het bisdom Kamerijk. Omdat Bliec werd aangeduid als magister in de vrije vakken en licentiaat in de geneeskunde, zou hij te Parijs hebben gestudeerd (destijds de enige universiteit). Na zijn studie zou hij kanunnik van Oudmunster en pastoor in Chapelle (Kamerijk) zijn geworden. Heer Arnoud kende hem in ieder geval en zou hem naar IJsselstein hebben gehaald om als medicus te werken. Noodzakelijk was om een constante bron van inkomsten te hebben uit het kanonikaat van St. Salvator, omdat hij niet in de kerk aanwezig kon zijn. De paus keurde dit goed .

11


.in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

^IĂŻ<t ^14) ^MiCii

Oudste vermelding van een gasthuis in Usselstein (ARA, Nass. Dom., nr. 105.243: 1352 jan. 30).

^'^pr 12

>.:. .^i.fka\ i}4%cf ^L%

^


/^

De eigenhjke stichting van een gasthuis m de binnenstad kunnen we afleiden uit de oudste oorkonden: Bron: ARA.

Nassause Domeinraad inv.nr. 105, reg. nr. 243. 1352 januari 30 Willem Haeskiinszn geeft 7 hond land in Benschop aan het gasthuis te IJsselstein of, indien dit met blijft bestaan, aan een stichting, aan te wijzen door de Heer (Met zeer geschonden zegel in groene was)

Alle den ghenen die desen brief sellen zien of horen lesen doe ie verstaen, Willam Haeskiin zoen, dat ie gheloefi hebbe ende love mit desen open hrive minen lieven here van Yselsteyne de seven hont lants die gheleghen siin beneden der kerken op die suitside van den dorpe in Jacob Willams zoen saet op ten overen egghe gheleghen mit vierdalf morghen lants onder deel, die ie teghen Amt van

13


'....in Goeds ere ende des goeden sinte Ewaids"

Scraghen coji, ent daer hi nu enen vrien eyghendoem afghegheven heeft, dat ie de seven hont die gheleghen siin in Benscop den gasthuus tot Yselsteyne gheven sal, mer en ghiing dat gasthuus niet voert, soe sel icse gheven daerse miin here van Yselsteyne wisen sel mitten anderen lande datten gasthuus toe hehoert in Goede eren in gheretster aelmisse voer miin ziele. In oerconde des briefs heseghelt mit minen seghel. Ghegheven int iaer ons Heren dusent drihondert tve ende viiftich des manendaghes na sinte Pouwels dach.

Vertaling:

Aan een ieder die deze oorkonde zal lezen of horen voorlezen doe ik, "Willem Haaskijn zoon, te weten, dat ik beloofd heb en middels deze openlijke oorkonde mijn geliefde Heer van IJsselstein beloof om de zeven hond land die gelegen zijn ten westen van de kerk aan de zuidkant van het dorp (Benschop) in de zaat van Jacob Willemsz., aan de buitenste kant, onderdeel van 3,5 morgen, die ik van Arend van Scraghen heb gekocht en welk land hij als vrij eigendom, heeft overgedragen, dat ik die zeven hond land die in Benschop zijn gelegen aan het gasthuis in IJsselstein geven zal. Maar indien dat gasthuis niet blijft bestaan dan zal ik het land ter ere Gods en tot zuivere aalmoes voor mijn ziel bestemmen op de manier waarop mijn Heer van IJsselstein dat bepalen zal, zoals dan met het andere land dat het gasthuis toebehoort zal gebeuren. Ter beoorkonding met mijn zegel bezegeld. Gegeven in het jaar ons Heren 1352 de maandag na Sint Paulus.

OPMERKINGEN:

Deze schenking van 7 hond land is vrij minimaal te noemen. De oppervlakte komt in moderne termen overeen met ongeveer i hectare. Transponeren wij dit land op de ontginningsstructuur van Benschop, dan zal dit een strook land van 45 bij 220 meter zijn geweest. Het land lag in een 'zaat' van 3,5 morgen, die voor de rest eigendom was van Jacob Willemsz. 'Zaat' komt van een Latijns woord 'sata' en betekent in die tijd een stuk bouwland van onbestemde oppervlakte. Deze zaat zal een perceel zijn geweest van 45 x 6 6 0 m, precies de helft van de ontginningsdiepte van Benschop. Egge is verwant met 'aar' en betekent (scherpe) hoek of kant. De termen beneden en boven hebben te maken met de positie van de Benschopse kerk. Nog steeds wordt gesproken over het Bovenen Benedeneind, dat wil zeggen resp. ten oosten en ten westen van de kerk. Het perceel lag dus in het benedeneind, aan de 'buitenste' kant/hoek (gerekend vanaf de kerk, dus aan de westzijde) van een groter perceel. Belangrijk is dat de schenker een voorbehoud maakt: als het gasthuis niet blijft bestaan, dan mag Heer Arnoud erover beschikken zoals hij ook over ander land van het gast-

14


huis mag beschikken Dit betekent dat er al een gasthuis was, met een onzekere positie en dat er al eerder land aan geschonken was Dit land stond ter beschikking van Heer Arnoud, die zeker als stichter zal zijn opgetreden Ook was het provisionele gasthuis reeds als godshuis bedoeld, dat wil zeggen dat er van godswege cantas werd bedreven en het een ideĂŤle instelling betrof in een nog te wijden gebouw Willem Haaskijnsz wenst immers dat de schenking voor zijn eigen zielenheil geschiedt De normale gang van zaken is dan, dat na Willem's overlijden een speciale memonedienst voor hem m de kapel van het gasthuis zal worden opgedragen, die bekostigd zal worden uit de opbrengst van het geschonken land of uit de pacht die daaruit voortvloeit Willem zal dan ten tijde van de schenking een oude man zijn geweest Hij had het land speciaal voor deze gelegenheid van Arend van Scraghen gekocht Dat hij een particulier zegel gebruikt wijst erop dat hij aanzien genoot en meerdere keren oorkonden had bezegeld Willem wordt in 1359 nog als grondeigenaar vermeld, de schenking zal dus na deze datum effectief zijn geworden ' Dat deze schenking van de hand van een Benschopper was, is met ongebruikelijk Het land rond IJsselstem was m deze tijd al volledig verkaveld en voor het grootste deel m bezit van Heer Arnoud zelf van de Utrechtse kapittels en andere geestelijke instellingen Benschop was veel groter en kende meer particulier (boeren )bezit Het gasthuis was m die tijd nog niet aan een heilige m het bijzonder gewijd Willem deed zijn schenking immers alleen ter ere van God en ook met op een dag die aan een speciale heilige gewijd was Een heilige zou enkele jaren later wel m beeld komen De onzekere positie van het gasthuis zou te maken hebben met het feit dat het al wel als instelling bestond, maar nog geen vaste vorm had gekregen m de vorm van een speciaal gebouw, of misschien m aanbouw was Dezelfde bewoordingen kwamen we tegen voor het klooster Marienberg, dat m 1391 bij de Meern als noodbehuizing bestond en pas m 1394 officieel werd gesticht en verplaatst nabij IJsselstem, waar kort tevoren al een kloosterbehuizmg was gebouwd Toch werd er m die eerste jaren al volop land geschonken Hypothese het gasthuis maakte eerst onderdeel van het Cistercienser klooster te Eiteren (ca 1340-1348), speciaal ingericht voor bezoekende pelgrims Na de verwoesting vond men noodhuisvestmg m de IJsselstemse binnenstad en werd een speciale medicus hieraan verbonden (mr Recto Bliec) Dit op instigatie van Arnoud, die immers ook het klooster had gesticht en inkomsten van de pelgrims genoot Het is waarschijnlijk dat de kloosterlingen uit Ebrach en andere delen van Duitsland kwamen De behoefte aan een gasthuis voor pelgrims en pestslachtoffers was groot de pest had deze contreien immers kort na de zomer van 1349 bereikt' Tussen 1352 en 1356 zal het gebouw zijn voltooid Pest heerste vooral m steden en IJsselstem was juist m die tijd tot stad uitgegroeid Bovendien m de nabijheid van de grootste stad van de Nederlanden, Utrecht Er is bewijs dat Utrecht en omgeving door een grote sterfte was getroffen In 1350 werd de pacht van Oudmunster met meer betaald (m 1349 en 1351 wel) In ieder geval was in de


*

• "....in Goeds ere ende des goeden sinteEwalds"

M

dl »-^o^c~

*ajxy) j]S'^t^1 rptW»:"11i'^.

fr' ^ Eerste vermelding van Sint Ewoud in verband met het gasthuis (ARA, Nass. Dom., nr. 311.271: 1356 sept. 29).

|,

S^ CTT

JSMigL.

jaren 1349-1350 de dreigmg van de pest zeer reëel te noemen en trof men voorzorgsmaatregelen. Speciale functie was die van hospitalis (vermeld in 1359), duidelijk een term voor een zieken-inrichting. Bekend is dat in deze eerste periode van de pest stedelijke gasthuizen pestlijders verpleegden, soms m een speciale kamer. Pas m latere tijden werden er speciale pesthuizen buiten de stad ingericht. Een remedie had men niet. Algemeen werd de pest (builen- en longenpest), die de 'haastige' of 'hete' ziekte werd genoemd, als een plaag van God gezien die zich via slechte lucht verspreidde. Bidden, vasten, vluchten of welriekende kruiden branden moest soelaas geven. Hele legers van heiligen en zaligen werden afgesmeekt verlichting te brengen. Het is verleidelijk te veronderstellen dat de eerste medicus, magister Bliec, tijdens deze eerste epidemie in het harnas is gestorven. Hij wordt immers in Heer Arnouds testament van 1363 genoemd als degene voor wie een memoriedienst moet worden gehouden. Zijn opvolger zal mr. Dirk van Heeswijk zijn geweest, vermeld m 13611362 als geleerde 'in artes et medicinae' *'. In 1356 vond dan eindelijk de officiële naamstoewijzing plaats:

16

cmt^


lO-tf

^^-J^if'^^^I^CI-T'^'t.

•%.*>%•<

"7^.->' „ J i i l ^ ^pr^ïSj^+ih^-^'..:^: i*>

«7^TSt«T.)|^3iT4.h

jSh^s^rfii:i i « ^ ^ i t

-i1iv-4>yiö' f-j"^?'*t:*5're>ir-"^« - -1 3 N^

- ^

Bron:

ARA. Nassause Domeinraad inv.nr. 311, reg. nrs. 271. 1356 september 29 Aernout, heer van IJsselstein, geeft ter ere Gods en van st Ewald tot het stichten van een altaar m het gasthuis te IJsselstein of elders, 4 morgen land in Polsbroek, 1,5 morgen in Benschop en 7 hond en 10,5 hond op het Oudeland van IJsselstein Met geschonden grootzegel en contrazegel van de oor-konder m groene was (Regest nr 272 Vidimus door Hendrik van den Rijn, proost van het kapittel van St Jan te Utrecht, d d 1357 lanuari 1 )

Aernout here van Yselsteyne doen cond ende kenhc allen luden dat wy ghegheven hebben ende gheven m rechter aelmoessen m Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds tot enen outare mt gasthuys binnen der poerten van Yselsteyne, of anders waer in die Goeds ere ende des goeden smte Ewalds te zetten, daer wiis te rade werden sullen, den vryen eyghendoem van sulken erve alse hier nae bescreven staet. Inden eersten van vier merghen lands gheleghen in Polsebroec, die Willem Beckenoerts waren, ende anderhalf merghen gheleghen m Benscop die wy cofien ieghens Claes den Scnver, ende seven hont als sij gheleghen siin die wy cofien ieghens Willem den Cruven, ende

17


"....in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

eljiehalfhont lands gheleghen opt oudeland die wy cofien ieghens Mercdiis van Miinden. In oercondc desen brieve heseghelt mit onsen groten seghele. Ghegheven int iaer ons Heren dusent driehondert ses ende viijftich op sinte Michiels dach. Vertaling:

Wij Amoud, Heer van IJsselstein, oorkonden en maken een ieder bekend dat wij bij wijze van een oprechte daad van barmhartigheid, de vrije eigendom van enige goed dat hierna beschreven staat geschonken hebben en (hij deze) schenken ter ere van God en van de goede sint Ewoud, ten behoeve van een altaar in het gasthuis binnen de stad IJsselstein, of elders waar God en de goede sinte Ewald eer wordt bewezen, op te richten/te stichten. Ten eerste {schenken wij) vier morgen land in Polsbroek, voorheen bezit van Willem Beckenoort; (ten tweede) anderhalf morgen land in Benschop, die wij van Klaas de Schrijver kochten; (ten derde) zeven hond land, zoals die er bij liggen, die wij kochten van Willem de Kruif en (als laatste) tien en een half hond land gelegen op het Oudeland, die wij van Marcel van Mijnden kochten. Ter beoorkonding met ons grootzegel bezegeld. Gegeven in het jaar ons heren 1356 op de feestdag van st. Michael .

1.3 SINT EWOUD

Er bestaat geen standaard heilige die als patroon van een gasthuis kan fungeren, maar er zijn wel populaire heiligen geweest die door een mythologisch voorval uit hun hagiografie (heiligengeschiedschrijving) beschermers van groepen mensen zijn geweest. In Montfoort was dat bijvoorbeeld Maria Magdalena voor zieken en behoeftige passanten. Voor weeskinderen en de liefdadigheid in het algemeen gold Elisabeth van ThĂźringen als patrones, haar collega-heilige Catharina van AlexandriĂŤ beschermde de dodelijk zieken. Sinte Barbara kon nodig zijn voor besmettelijke zieken, geschutgieters en kanonniers en Sint Maarten gaf verlichting aan zieke brouwers. ApoUonia gaf genade bij tand- en kiespijn. Als vertrooster kon Sint Bartholomeus dienst doen. Dikwijls werden heiligen in gildeverband vereerd en werd er een speciaal broeder- of zusterschap aan verbonden waarvan de leden in een eigen gasthuis terecht konden. Sint Ewoud was dan ook een vreemde eend in de bijt van heiligen. De naam is een Nederlandse spelling van de Angelsakische naam Hewald of Ewald, in de middeleeuwen gewoonlijk fonetisch Ewout geheten, in de i6de/i7de eeuw vaak Euwout. In de hagiografie is er sprake van twee broers, om hun haarkleur zwarte en witte (is blonde) Ewald genoemd, die slechts bekend zijn uit Beda's betrouwbare Kerkgeschiedenis van het Engelse volk . Volgens Beda deelden ze dezelfde naam en dezelfde godsdienstijver. Ze waren

18


6. De twee Ewouden. (raam van de Sint Cunibertuskerk in Keulen, 15de eeuw). Foto: Univ.bibl. Utrecht.

Angelsaksische broers die lange tijd in Ierland als bannelingen des geloofs hadden gewoond. Ze maakten deel uit van de twaalf priesters die Willibrord in 690 vergezelden op diens apostel-achtige missie naar Friesland, toen het gehele Nederlandse kustgebied. Het waren vrome broers en Ewald de Zwarte was meer thuis in de Schrift dan zijn blonde broer. Toen ze omstreeks het jaar 695, onafhankelijk van Willibrord, in het gebied van de Saksen aankwamen legden ze zich toe op het 'heilig officie' en droegen ze dagelijks op een draagbaar

19


'....in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds'

altaar de mis op. Toen de plaatselijke Saksen beseften dat de Ewalden een heel andere religie waren toegedaan en dat, wanneer h u n hoofdman bekeerd zou worden, naar ouder gewoonte de gehele stam bekeerd zou worden, pakten de Saksen de beide Ewalden vast en brachten hen ter dood. Ewald de Witte werd direct aan het zwaard geregen en zijn zwartharige broer stierf na langdurige foltering en vierendeling. Toen de hoofdman dit vernam, werd hij zo kwaad dat hij het dorp uitmoordde en in brand stak. De verminkte Ewalden werden in de Rijn geworpen, maar later door ene Tilmon teruggevonden. Ze bleken 's nachts kilometers tegen de stroom in gedreven te zijn naar de plek waar vlakbij de monniken van Kaiserswerth verbleven óf de metgezellen van de twee broers. Een enorme mysterieuze hchtstraal verlichtte deze plek, waar later een bron ontstond. Volgens de uit de duim gezogen verhalen uit latere tijd hoefden zij maar met een staf in de grond te prikken of er kwam heilzaam water uit. Deze plek werd het Heilige Veld genoemd en het water laafde de armen. De Frankische meier Pippijn van Herstal liet ze in de kerk van St. Cunibert in Keulen bijzetten, waar ze nog steeds rusten (afb.6). Enkele relieken werden in de 12de eeuw aan Norbertus gegeven, de stichter van de Norbertijner- of Praemonstratenzer-orde die het verzorgen van armen en zieken in eigen gasthuizen in de kloosterregel hadden opgenomen. Ook de kerken van Xanten en Gorze beweren dat ze relieken van de broers bezitten. Traditioneel meent men dat ze martelaren zijn geworden te Aplerbeke aan de Embscher, een van de zijrivieren van de Rijn bij Dortmund. Om die reden zijn ze de patroonheiligen van Westfalen geworden. Beda noemt hun feest (de dag van h u n martelaarschap) op de derde oktober, een dag die in diverse laat-middeleeuwse kalenders wordt aangehouden (in het Latijn consequent als het feest van de twee Ewalden). Ook komen wel 4- (Willibrord) en 12 oktober (diocees Keulen) voor. Hoe deze vrij obscure heiligen in verband werden gebracht met een gasthuis is onbekend, maar we kunnen er wel enige hypothesen over stellen. Ds. Ter Maat stelt dat Witte Ewald patroon van de ouderen werd door de connotatie met zijn haarkleur . Probleem is dan dat daar geen bronnen en geen traditie van zijn. Het gasthuis was niet primair opgezet voor bejaardenverzorgingDe Cisterciënsers bij Eiteren waren afkomstig uit Würzburg, misschien ook uit Westfalen en zij kunnen de traditie van h u n patroonheilige hebben meegenomen. Probleem is dat Würzburg in Frankenland ligt waar geen bronnen bekend zijn. Het kloosterhospitium was duidelijk aan Maria gewijd. Een derde hypothese is dat de kloosterlingen zich verbonden wisten met de Eiterse legende. Immers, het klooster was speciaal bij de kapel gesticht waar het wonder had plaatsgevonden. Een aspect is dat het Maria-beeldje tegen de IJsselstroom in bleef drijven om de heilige plek aan te geven waar het wilde blijven. In de Ewoudlegende geschiedt een soortgelijk wonder: lichamen drijven tegen de stroom in naar een speciale, door hun bestemde plek. Probleem: het betreft een apocrief verhaal dat in ieder geval tot de 17de eeuw teruggaat, mondeling

20


wellicht tot de i6de eeuw of eerder Voor de 14de eeuw bestaat geen bewijs Het gasthuis is aantoonbaar tijdens de eerste Europese pestepidemie opgezet dat was een tijd van verwarring Er waren nog geen speciale pestheiligen (zoals St Rochus die pas na 1390 werd vereerd), zodat er in het contemporaine bestand naar heilige genezers als patroon werd gezocht De legende van de Ewouden vertelt dat ze bronnen maakten ter lavmg van armen Attributen van de heiligen waren een lichtflits en een zwaard. Van witte Ewoud wordt geschreven dat hij een bezeten vrouw heeft geexorceerd (duiveluitbanning)'' Vooral hun zuiverheid wordt benadrukt (en zuiverheid was de eerste remedie tegen de pest) Heer Arnoud was een gelovig man met een zekere culturele inslag Hij bezat de beroemde middeleeuwse medische encyclopedie van Avicenna en onderhield Duitse contacten (o a met Wurzburg en Keulen) In dit verband is de Kartuizer Werner Rolevmck van belang, een theoloog en historicus, geboren m het dorp Laer waar een oude Ewald verering bestond en waar volgens overlevering de broers de marteldood stierven Rolevinck tekende m 1478 de oude verhalen op m zijn boek 'Lof van het Oude Saksen', nu Westfalen geheten In hoeverre hi] gebruik heeft gemaakt van het verloren gegane boek van de scholaster (wijsbegeerte- en godsgeleerde) Hendncus van de st Cunibert in Keulen, getiteld 'Nieuwe geschiedenis van de heilige Ewalden' uit 1224, is niet bekend, maar het kan een bron zijn geweest omdat Rolevinck ook historicus was '"^ Rolevinck schrijft "Toen de Ewalden het gebied van de Oude Saksers inkwamen bezochten zij een zeker dorp ofgehucht dat nu Laer heet, alwaar zij met eerbied werden ontvangen en waar zij het Woord van het zaad des levens zaaiden, dat op de grond vallend nog steeds overal goede vruchten voortbrengt Terwijl daar bloemrijke wonderen geschiedden deden zij uit een rots een bron ontspringen en men zegt dat het navolgende de reden daarvoor was Want toen zij dorst kregen zeiden ZIJ tot een zekere behoeftige "Geef ons te drinken " En deze antwoordde "Dat hebben wij niet, heren, omdat wc door gebrek aan water noodlijdend zijn "Daarop zeiden zij "Voortaan zult ge geen gebrek meer aan water hebben," en zij prikten met hun staven m een rots, waarop op diverse plekken zeer heldere bronnen onstprongen die m een stoom aftloeiden en m geen enkel warm seizoen zijn opgehouden te stromen Een mooi en ruim afgepaald veld werd (door hen) tot gebruik van de armen ingewijd, welke tot op heden nog de Heilige Weide wordt genoemd, m het midden daarvan stroomt de voornoemde nvier (de Aa, een zijnvier van de Overijsselse Vecht, TE), en dat is een oogstrelend spektakel en verschaft aan de dieren een heerlijke drenkplaats Er wordt verteld dat ZIJ die dat veld omploegen, tegen het godsteken van de twee heiligen m, door goddelijk toedoen (beschikking) veelvuldig door plagen worden aangedaan en dat zij dat doen tot nadeel van de gemeenschap van behoeftigen "

21


in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

De Ewouden waren derhalve in staat Christuswonderen te herhalen en dat feit staat in een aloude, ook heidense traditie. Het christelijke element: water zuivert lichaam en geest, symbool van de doop en wijding. Arnoud van IJsselstein had in deze ti]d connecties met Keulen waar hij een proces tegen de Utrechtse bisschop vooorbereidde: juist in Keulen ging de legende dat de lichamen van de Ewalden voor de stad waren komen aandrijven. In de Cunibertuskerk liggen de relieken van de twee broers'^ Merkwaardig is dat Heer Arnoud spreekt over 'de goede Sinte Ewoud', ĂŠĂŠn persoon dus. Een oplossing hiervoor is nog niet voorhanden. Een tweede raadsel is het feit dat in 1400 in Wijk bij Duurstede ook een Ewouds gasthuis werd gesticht. Ter Maat neemt aan dat Arnoud van Egmond en Willem van Gaasbeek-van Abcoude elkaar kenden, maar dit is niet relevant omdat Ter Maat er nog vanuit gaat dat beide gasthuizen in 1400 gesticht zijn. Ewouds in IJsselstein is evenwel door Arnoud van IJsselstein (Van Amstel) twee generaties eerder gesticht en hij had geen relatie met de Van Abcoudes. Moeten we denken aan een succesvolle introductie van de heilige vanaf het midden van de 14de eeuw .' Avicenna

22

Heer Arnoud had een boek van Avicenna in zijn bezit dat kostbaar genoeg was om als onderdeel van zijn legaat in zijn testament op te nemen maar dat helaas met is overgeleverd Avicenna is de Latijnse verbastering van de Perzisch-Arabische naam Ibn Sina ('Aven-Cina'), een wijsgeer en medicus die-Jeefde van 980 tot 1037 Hij droeg de bijnaam Vorst der Wetenschappen en leefde in de populaire overlevering van Europa als een soort tovenaar (met tovenaarshoed en snorrenbaard') voort Zijn in het Arabisch geschreven systematische encyclopedie over de geneeskunde werd m Toledo (Spanje) door de vertaalschool van de Italiaanse geleerde Gerard van Cremona (1114-1187) vertaald als vijfdelige Canon van de geneeskunde (Canonum medicinae libn V) De titels van deze vijf delen laten de grote praktische waarde zien Theoretische en praktische geneeskunde, Ziekteverschijnselen, Ziekten in bepaalde lichaamsdelen, Algemene ziekten en Samenstelling en Toepassing van geneesmiddelen Geneeskunde was voor Avicenna eerder een onderdeel van de gehele wijsbegeerte dan een wetenschap apart, een idee dat in het Westen aansprak Hij baseerde zich op wetenschappers uit de Griekse en Romeinse Oudheid, zoals bijvoorbeeld de befaamde arts Galenus, en in mindere mate op eigen onderzoek Zijn boek genoot een onomstreden gezag aan de Europese universiteiten en werd tot in deze eeuw gebruikt De Arabieren waren in de middeleeuwen veel verder met de medische wetenschap dan West-Europa 1 De medische encyclopedie werd door Arnoud in 1362 bij testament vermaakt aan de 'gemene priesters' van IJsselstein, zonder twijfel de zes altaarheren die sinds 1359 verbonden waren aan evenzovele kapelanieen in de parochiekerk Deze kapellen waren door Arnoud gefundeerd en hij had er veel land en inkomsten aan verbonden, zonder twijfel om de kerk te zijner tijd tot kapittelkerk te laten verheffen Deze kapelaans mochten het werk


verkopen en de opbrengst op rente zetten Van die rente kwam de helft hen zelf toe, de andere moest aan het gasthuis worden bestemd 'totter zieken behoef', weer een aanwijzing dat het in opzet een hospitalis was De kapelaans moesten van het geld van deze rente jaarlijks een memoriedienst houden voor magister Recto Bliec Daarnaast bezat Arnoud nog andere medische boeken die hij vermaakte aan mr Dirk van Heeswijk,die zijn lijfarts was Na Dirks dood kwamen ook deze boeken aan de kapelaans die ze mochten verkopen Het geld moest in onroerend goed worden gestoken en de rente daarvan moest besteed worden aan de memorie van heer Arnoud zelf, dus de bekostiging van de speciaal voor zijn zieleheil te houden mis Het lijdt geen twijfel dat het hier kostbare boeken betrof ' .

1.4 LOCATIE VAN HET OUDE GASTHUIS

Om de plaats te bepalen waar het gasthuis heeft gestaan voordat in 1579 het voormaHge klooster werd ingericht, is moeilijk. De plattegronden die van de binnenstad aanwezig zijn dateren van na 1560. De oudste kaart van Jacob van Deventer is summier en geeft slechts de straten en enkele belangrijke gebouwen aan. Het gasthuis is daar niet bij. De kaart van Blaeu uit 1632 is berucht om zijn onnauwkeurigheid: de plek van het oude gasthuis zal onherkenbaar zijn. Trouwens, ook die van MariĂŤnberg staat fout ingetekend. Op de kadasterkaart van 1819 zullen wij ook tevergeefs zoeken omdat er al bijna 2 ,5 eeuw ligt tussen het bestaan van het gasthuis en de kaart. Toch is het dikwijls zo dat percelen in oude binnensteden een conservatief karakter dragen. Middeleeuwse huizen zijn afgebroken, gesplitst en verbouwd. Is er sprake van een aaneensluitende huizenrij, en hebben er geen zich geen rampen als brand en oorlog voorgedaan, dan zijn de perceelsveranderingen oppervlakkig geweest. Toevalligheden in geschreven bronnen moeten uitkomst brengen. Waar het eerste gasthuis in de 14de eeuw heeft gestaan is met geen mogelijkheid te zeggen. We weten dat het gasthuis de verwoesting van 1418 heeft overleefd en dus op dezelfde plek bleef staan '^'. Uit een opmeting van de stad, daterend van omstreeks 1424, wordt de plaats van het gasthuis cryptisch omschreven: '7tem dit stege after Roeloff Spijckers ten gasthuys toe is breet twyntich voet." Direct daarna wordt de breedte van een straat gemeten tussen het huis van Roelof Spijker "ende der mueren van den boeghe", op te vatten als een boog in de stadsmuur. Er liep dus een zes meter brede steeg achter diens huis tot het gasthuis. Spijcker's huis lag vlakbij de stadsmuur '^. Een en ander wordt duidelijker door bestudering van een transportreeks die in 1471 begint. In 1471 transporteren (verkopen voor het gerecht) enige personen een huis aan ene Gerrit Jacobsz. Dit huis was gelegen in de Benschopperstraat, waarboven het gasthuis met een steeg tussenbeide was gelegen. De relatieve ligging van dit pand is in de bronnen te volgen. Rond 1487 wordt het precies hetzelfde omschreven, in 1506 als liggende in de Achterstraat beneden de Plaats, op de noordzijde van die straat, waarboven het Sint Ewouds gasthuis met een steeg tussen beide is gelegen en beneden een gemeenschappelijke watersloot die van


"....in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

stadsgracht.

7. Situatieschets rond het gasthuis en het klooster omstreeks 1520. Tekening: Hans Jonkers.

24

Situatieschets ca 1520 O

5

10 15

20ni

Stadhuis


de straat noordwaarts naar de stadsveste loopt Een sloot is m deze tijd vaak een stadsriool, al dan niet overkluisd De termen 'boven' en 'beneden' betekenen resp 'over' en 'neder' en kunnen aan de hand van bekende begrenzingen worden gelezen als resp oost en west Aanvullende informatie komt uit het leenregister van de Heer van IJsselstein. In 1532 wordt een huis vermeld aan de Plaats tegenover Smt Ewouds waar beneden (is ten westen) de Gasthuisstraat ligt Deze straat is dan dezelfde als de 'steeg' uit 1424 en de latere Kloosterstraat (m 1608 reeds het Kloosterstraat]e geheten) Conclusie is derhalve dat het gasthuis m ieder geval vanaf de 15de eeuw op de hoek van de Benschopperstraat (= Achterstraat) met de Kloosterstraat was gelegen Naast het gasthuis lag vanouds een steeg en een ander pand dat tussen 1487 en 1506 eigendom van het klooster was Vanaf 1495 werd het klooster Manenberg op het onbebouwde perceel tussen Benschopperstraat, Schapenstraat (= Haverstraatje) en stadswal gebouwd, de kloosterkerk kwam pal achter het gasthuis te liggen De steeg gmg wellicht dienen als toegang tot de sacristie van het klooster Voor Manenberg lag een gesloten huizenrij, onderbroken door een sloot die aftakte van de zijl (regenafvoer) die in de Benschopperstraat lag Deze sloot fungeerde vanaf 1500 als riool voor het klooster en mondde m de stadsgracht uit Het Ewouds was zeer centraal gelegen, tegenover de Plaats en de latere stadsherberg Smt Joris Dit zien wij ook bij andere steden (zie de situatieschets) Legenda 1 latere wonmg van de rentmeester van de baron, 2 sacristie, 3 kapittelzaal, 4 Monnikenzaal, 5 steeg met ingang In het gasthuis bevond zich een kapelletje met een altaar, gewijd aan Smt Ewoud Aan de kapel was een vicaris (priester) verbonden In 1551 was dat Philip Dirkcsz die de vicarie dat jaar aan zijn neef Willem Willemsz van Buren overgaf De vicaris droeg o a de mis op, die door de gasthuisbewoners werd bijgewoond Speciaal daarvoor was een missaal (misboek) aangeschaft Willem van Buren was een kanunnik van het IJsselstemse kapittel en het is met onwaarschijnlijk dat juist dit kapittel (dat smds 1398 bestond) de vicarissen leverde Zoals eerder is opgemerkt valt op dat Smt Ewoud met speciaal werd vereerd Wel was er sprake van de gasthuiskermis, een feest op de gedenkdag van de wijdmg van het altaar Slechts uit een bron is die dag bekend, namelijk uit de gasthuisrekening van 1562/63 27 juni^' Kerkelijk gezien was dat de feestdag van de Zeven Slapers van Efese die mets met de Ewalden te maken hadden Die dag werd plechtig gevierd m de kloosterkerk (voorheen m het gasthuis zelf ^) De cantor las een speciale mis, de deken zong de vesper en de hoogmis, de kanunniken baden het koorgebed Koster en schoolmeester waren aanwezig en koralen (koorzangers) en schoolkinderen zongen onder hun leiding geestelijke


in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

hymnen. Iedereen kreeg daarvoor betaald Het personeel kreeg extra geld en er werd extra brood aan de armen uitgedeeld Vreemd was dat deze mis nog wel m de rekening van 1553 voorkwam maar niet meer m die van 1563 en volgende, terwijl de kermis zelf een vrolijke aangelegenheid bleef Vermoedelijk was de heilige zelf m de vergetelheid geraakt en werd extra belang aan de altaarwijding gehecht Of er bij het gasthuis ook begraven werd, zoals bij vele andere huizen het geval was, is onbekend, maar gezien de connotatie met de pest wel waarschijnlijk Eventuele graven zullen door de kloosterkerk zijn overbouwd Het gasthuis had een ruime zolder die gebruikt werd voor opslag van voedselvoorraden zoals rogge en boekweit Een groot mankement was het voortdurend lekken van het dak, dat diverse keren gerepareerd werd (o a m 1553 en 1563) Ook was er een keuken en werd er bier gebrouwen Water werd m regenton-


r

mui i^s

ill

llHill

8. De 7 werken van barmhartigheid van de Meester van Alkmaar uit 1504, afkomstig uit de Sint Laurenskerk te Alkmaar (A'dam Rijksmuseum). Hiervan zien we 3 panelen: Links: het spijzigen van de hongerige armen door de Heilige Geestmeester en zijn vrouw te Alkmaar. Temidden van de armen staat de figuur van Christus. De kreupele bedelaar met misvormde voeten op de voorgrond is waarschijnlijk een lepralijder. De Heilige Geestmeester geeft brood met zijn linkerhand zonder te kijken als symbool voor goede werken in het verborgene (zie Matth. 6:3-4). De blinde bedelaar die het brood ontvangt draagt een rode pelgrimsmantel. Midden: het lessen van de dorst van de armen door de Heilige Geestmeester en zijn vrouw, met weer de figuur van Christus. Op de voorgrond een kreupele vrouw met geamputeerde voeten en met krukken. In haar rechterhand een bedelnap en op haar rug een bedelkorf. In het midden een melaatse bedelaar met een kaal hoofd (symptoom van lepra). Hij draagt o.a. een kalebasvormige pelgrimsfles. Voorts de bekende bedelnap en bedelstaf. Rechts: het kleden van de naakte armen door de Heilige Geestmeester en zijn vrouw te Alkmaar. In het midden staat de figuur van Christus. Op de voorgrond een pelgrimskruik met trechtertje en een rieten bedelmand.

nen opgevangen. Het interieur was van binnen bepleisterd. Het gasthuis bezat een klok; of deze m een torentje hing is onbekend. Wellicht waren er drie verdiepingen (inclusief de zolder). Op de eerste verdieping zal de ziekenzaal zijn geweest met rijen overhemelde bedden. Belangrijk is de aanwezigheid van de stadswaag en -maat op de begane grond, een relatie die vanaf het begin van de i6de eeuw aantoonbaar is. Waag en maat waren van stadswege aan derden verpacht (waagmeester). Het weegtoestel hing in het Ewouds. Wellicht dat aan- en afvoer van te wegen produkten via het slootje in de Gasthuisstraat ging. De Plaats als centrale markt lag hiervoor. De ouden van dagen, proveniers, weeskinderen en passanten werden misschien ook op de begane grond gehuisvest: de waag was dan een aparte afdeling met een eigen ingang aan de Gasthuis-straat. De ingang van het gasthuis zal aan de zijde van de Benschopperstraat hebben gelegen.

27


" in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

1.5

ORGANISATIE EN DAGELIJKS LEVEN

Over de organisatie van het gasthuis tijdens de Middeleeuwen is wemig bekend. Twee gasthuismeesters zijn al vanaf 1404 aanwijsbaar, het ambt zal toen al enige tijd bestaan hebben. Na de verwoesting van de stad in 1418 werd er een ontwerp gemaakt van de organisatie van de nieuwe stad. Artikel 7 luidde: "Item kerckmeesters te setten ende gasthuysmeesteren by den recht", hetgeen erop kan duiden dat de functie van gasthuismeester minder autonoom was dan voorheen en dat het nu een benoemd ambt betrof. Voor de begintijd kunnen slechts hypothesen gesteld worden naar analogie van andere gasthuizen. Oorspronkelijk zal het gasthuis door geestelijken zijn bestierd, onder wie een provisor of toezichthouder onder de speciale protectie van de Heer van IJsselstem, ex-kloosterlingen van Eiteren, een geneesheer en een altaarheer of vicaris die de zielzorg op zich nam. Het is mogelijk dat het ambt van provisor en vicaris verenigd waren en dat dit ambt bekleed werd door een kanunnik van het IJsselsteinse kapittel. De provisor werd in 1403 reeds gasthuismeester genoemd, het jaar daarop kwamen er al twee functionarissen voor. Uit de schaarse bronnen konden we niet achterhalen of het gasthuis vóór de 15de eeuw rechtsbevoegdheid had. Een gasthuiszegel is dan ook niet bekend. Dat er ex-kloosterlingen als verplegenden werkzaam waren is een hypothese. Bekend is dat Heer Arnoud pas in 1362 de bezittingen van het verwoeste klooster die nog in veiligheid waren gebracht naar het moederklooster verzond.


In de 15de eeuw moest elke rechtshandeling voor het gerecht worden gedaan met toestemming van de drost In die eeuw ontstaat de supermtendentie, dat wil zeggen het oppertoezicht op het gasthuis als afgeleide van de macht van de baron Diens plaatsvervanger was de drost, die uit naam van zijn ambt het hoofd van het college van superintendenten werd (opperste gasthuismeester) Andere leden waren schout en schepen De gasthuismeesters zelfwaren ondergeschikt aan dit college Zij hadden rekenphcht, de gasthuisrekeningen moesten aan het college ter afhormg worden voorgelegd, en werden door het college benoemd Wanneer we de gasthuismeesters van de 15de en i6de eeuw bezien blijkt dat ZIJ dikwijls tot het stadsbestuur zelf hoorden en als schepen fungeerden ZIJ hadden een duidelijke management-functie dagelijks bestuur, werkgever en economisch beheer Ze stelden de gasthuisrekening op en beheerden de financiĂŤn grotere aankopen werden door hen persoonlijk gedaan Daarnaast hadden ze een representatieve taak en deden ze diverse uitdelingen aan de armen Bekend zijn de gelduitdelmg op Goede Vrijdag, brood en boter op Pasen en op de Kruisdag vis, eieren, bier, boter en brood In de i6de eeuw is uitsluitend sprake van de gasthuismoeder Zij verenigde diverse functies m zich, m moderne termen die van hoofdverpleegkundige, toezichthoudster en hoofd van de huishouding Zij was verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken, een adequate verpleging, coĂśrdinatie van het huishouden en het gezicht naar buiten toe Het is aannemelijk dat zij assistenten had bi) het huishouden Ze deed de kleme aankopen en maakte schoon Moeder Mijntje (vermeld m 1562), waarschijnlijk getrouwd met een lakenhandelaar, verkocht tevens laken aan het gasthuis Voor haar dienst kreeg ze naast een jaarloon van vijf gulden de inwoning vergoed en twee paar 'pantoffelen'. Van het gasthuis kreeg ze brood verstrekt Dezelfde Mijntje brouwde ook het gehele jaar door bier van roggedeeg en mout^^. In deze tijd voor de Hervorming herbergde het gasthuis vele armen De economische toestand van IJsselstem was immers niet bepaald rooskleurig te noemen In 1562-1563 waren er minstens 33 gasthuisarmen die we bij name kennen Het merendeel bestond uit weduwen, dan volgden weduwnaars en kinderen Het aantal leprozen was te verwaarlozen, maar werden na schouwing m principe wel verpleegd De leprozen te Eiteren kregen jaarlijks een schouw turf voor verwarming, geld en brood Dit soort uitdelingen was dikwijls het resultaat van een testamentaire beschikking Zo was een deel van het geld bestemd voor bedden m de leprozerie ^' Ook werden oude vrouwen die m vervallen torens aan de stadmuur woonden door het gasthuis onderhouden De gewoonte ontstond om die torens naar hun bewoonster te noemen, zoals bijvoorbeeld de Leentgenstoren en de Gnetjestoren Diverse armen droegen grappige bijnamen Nel Gutgat, 't Vogelsanckgen (= het vogelzangertje), Frednk Stompvoet, Janneke Lazarus, Slimme Klaas, Zwagertje, Blmde Klaar, jonker Zwijg, Schele Anna, 'Gussemellickgen', Aal den Dot, Leckerpap, Pappot, Echteld Duizendsterk, Magere Gerrit en Magere Nel IJsselstem was een kleme gemeenschap waar iedereen elkaar kende Door het gebruik van patroniemen (het gebruik van de vaders voornaam als achternaam zoals de zoon van Jan


"....in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

Hendriksz. heet Hendrik Jansz.) trad er naamsverwarring op die met behulp van een bijnaam werd opgelost. In het gasthuis kreeg m e n de bijnaam van het ongemak waarmee m e n gehandicapt was of van een eigenaardigheid ^ . Ook de plaatselijke middenstand kende bijnamen, zoals 'Hans met de grote oren' en 'de Grote Aart', die boter leverde. Zelden kwam het voor dat iemand zich als provenier inkocht, dat wil zeggen de middelen had om voor zijn of haar kost en inwoning te betalen. Om als provenier te worden aangemerkt moest men eerst naar het gerecht. Voorbeeld van een provenierscontract uit 1540: na goedkeuring door de IJsselsteinse drost en het gerecht mag Jut Eersten voor de duur van haar leven 6 Philipsgulden a 25 stuivers rente innen van het gasthuis, jaarlijks de ene helft op Sint Jacob (25 juli) en de andere helft op nieuwjaarsdag uit te keren; bij in gebreke blijven van betaling mag zij dit geld aan het gasthuisgoed panden, dat wil zeggen het verschuldigde bedrag aan roerend of onroerend goed verhalen. Jut had eerder 50 Philipsgulden aan het gasthuis betaald, die door Teunis Jansz. in een losrente was geconverteerd.

Tevens wordt Jut toegestaan haar leven lang in het gasthuis te verblijven; indien zij wil vertrekken moet zij haar beddegoed achterlaten of 6 Philipsgulden daarvoor betalen ^"^. De kinderen in het gasthuis waren niet noodzakelijk wees, maar konden ook met een of beide ouders zijn meegekomen toen deze tot armoede waren gekomen. Gasthuisbeleid was om de jongens zo snel mogelijk een ambacht te laten leren. EĂŠn kind moest daarvoor zelfs naar Rotterdam en kreeg een paar schoenen mee. Een ander kreeg slechts 2 stuivers. Ook zwerfkinderen vonden tijdelijk onderdak, zoals een 'arme jongen uit Zierikzee'. Van meisjes werd verwacht dat ze zich in huishoudelijke taken bekwaamden. Van de medische zorg moet men zich geen grote voorstelling maken. De dagelijkse gang van zaken werd door de gasthuismoeder waargenomen, bij problemen ging men de chirurgijn halen. Deze man werd per kwartaal betaald en beurde gewoonlijk 10 gulden per jaar. Rond het midden van de i6de eeuw was dat magister Anthonis, een gestudeerd man. Men was volkomen afhankelijk van diens kennis en praktische kunde. In tijden van epidemieĂŤn was medische hulp volstrekt ontoereikend en werd hulp van een ieder die iets van geneeskunde wist gevraagd. In het gasthuis zal men last van ratten hebben gehad omdat een post in de rekening de aankoop van rattenkruid (samen met luizenkruid!) betreft. Ratten waren de dragers van diverse ziekten. In 1574 voltrok zich een ramp bij het uitbreken van de pest. Ofschoon we uit die tijd geen rekeningen hebben is er een brief die helderheid verschaft. Vicepastor Franciscus de Witte bericht dat tijdens het hoogtepunt van de pestepidemie dagelijks meer dan 25 mensen stierven. Hele huizen raakten ontvolkt, zonder aanzien des persoons. De Witte vermeldt ook dat er eerder pest was geweest en dat hij toen door de gasthuismeesters was betaald voor zijn zielzorg onder de stervende armen. Volgens eigen zeggen heeft hij tijdens de epidemie meer dan 500 stervenden de laatste sacramenten gegeven en heeft hij geassi-

30


steerd bi) de begraving Daarbi] keek hi] niet of iemand ri)k of arm was Een kleme rekensom leert dan dat de epidemie toch wel een maand moet hebben geduurd Op lo maart 1575 krijgt hi; van drost en magistraat toestemming om voor dit risicovolle werk 12 gulden uitbetaald te krijgen door de gasthuismeester Drost en magistraat tekenen overigens aan dat ze niet gehouden zijn om dit bedrag uit te keren, maar met de hand over het hart strijken 'vermits sijnre trauwicheijt' Dat is wel een zeer hypocriete houding ten tijde van de grootste nood, die de gehele stad had kunnen ontvolken' Bovendien h a d d e n zij als oppergasthuismeesters wel degelijk verantwoording voor de volksgezondheid^^ Omdat er m IJsselstem een pesthuis ontbrak zullen vele pestlijders m het gasthuis zijn ondergebracht Massagraven werden gewoonlijk buiten de stadsmuren aangelegd Tot op heden zijn die niet teruggevonden

1.6 GASTHUISECONOMIE In deze periode verwierf het gasthuis land dat tot 1700 voor het grootste deel in eigen bezit bleef Het gasthuis had verschillende manieren om goed, rechten en geld te verwerven Land werd verkregen door aankoop, schenking en vererving, geld door erfpacht, tijdpacht, huur en m de vorm van renten Daarnaast goederen m natura door vererving en geld door giften Rechten verkreeg m e n van de magistraat van IJsselstem, bijvoorbeeld exemptie (vrijstelling) van bepaalde belastingen of het recht van het leggen van de ashoop, dat is de vaalt van het schoutambt die buiten de IJsselpoort verbrand werd Tot het midden van de i6de eeuw voerde het gasthuis een actief beleid om land te verwerven Land was m de middeleeuwen het enige goed van eeuwigdurende waarde. Uiteindelijk resulteerde dit beleid m een totaal van 87 morgen land (ca 74 ha), waarvan nog geen derde m erfpacht was uitgegeven en het grootste deel dus m tijdpacht Dit mag een bescheiden bezit worden genoemd Het land lag uitsluitend m de Baronie van IJsselstem (met uitzondering van een erfpachtje uit goed m Polsboek-Zuid, dat al snel van de hand werd gedaan) In Benschop bezat het g a s t h u i s evenveel goed als de B e n s c h o p s e kerk In IJsselstem lag het meeste goed (zie de tabel m bijlage i) Ter vergelijking het klooster Manenberg bezat m deze periode ruim 300 morgen en mag m perspectief een bepaald klem klooster worden genoemd Hoe kwam het gasthuis aan dit land^ In de middeleeuwen was het gasthuis geen godshuis, maar een stichting van het Heilige Geestfonds om de caritatieve intentie van Heer Arnoud uit te blijven voeren Wel was de aard en de opzet van het huis door zuiver religieuze motieven ingegeven Vanaf 1356 is er sprake van een gewijd altaar, wellicht m een kapelletje Wie geld of goed wilde nalaten deed dat zuiver ter leniging van de nood van de Heilige Geestarmen Voor het eigen zielenheil was het beter geld of goed aan kerk/kapittel, klooster. Onze


" . in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

10. Boven: broedermeesterstaven. We zien Sint Maarten als Romeins soldaat te paard die zijn mantel deelt met een bedelaar. Op de achtergrond de Utrechtse Sint Maartenskerk (bezit Catharijneconvent Utrecht). Rechtsboven: Broederschapschild, gevonden na de ontruiming van het gasthuis in 1953. Onbekend is hoe dit RK attribuut daar terecht is gekomen (privĂŠbezit L. Murk).

32

Lieve Vrouwe gilde of vicarie na te laten in ruil voor een gegarandeerde memorie- of zielenmis. Eigenlijk hebben we maar een paar voorbeelden van een schenking voor het zielenheil. Een zuiver religieus motief kwam dus zelden voor. In de 15de en i6de eeuw zien we dan ook vooral caritatieve motieven. In de meeste gevallen betrof het legaten van i a 2 morgen land. Het betrof vooral testatrices, redelijk gefortuneerde boerenweduwen. De grootste schenking van 8 morgen in IJsselstein kwam van de adellijke heren Jan van Renesse van Wulven en zi]n zoon. De vroegste schenkingen werden via de constructie van erfpacht gedaan: iemand schonk een stukje land aan het gasthuis, die het onmiddellijk in erfpacht teruggaf. De pacht werd jaarlijks betaald en was gering. Het hield meer een erkenning in van het zakelijk gebruiksrecht. Aanvankelijk was deze pacht eeuwig bedoeld, dat wil zeggen dat de erven van de schenker opeenvolgend pachter zouden blijven. In de loop van de 15de eeuw werd de pacht echter aflosbaar, zodat iemand de pacht tegen een bepaalde hoofdsom ineens kon aflossen en het land 'de jure' van hem of haar werd. Dit had verschillende redenen. Ten eerste bleven de erven niet altijd het stuk land pachten (de mobiliteit was in de


15de eeuw groot) Ten tweede was een erfpacht voor het gasthuis ongunstig wegens de hoge inflatie er werd immers steeds hetzelfde bedrag gebeurd dat generaties terug was afgesproken Ook gmg een erfpachter zich dikwijls als bezitter gedragen wat uit kon monden m kostbare gerechtelijke procedures Hoe slechter de administratie van het gasthuis was, hoe hoger deze conflicten konden oplopen Vanaf de 15de eeuw constadeerden we vooral dat land m ti]dpacht werd uitgegeven Met de pachter werd een contract gemaakt dat hij voor een aantal jaren een pachtsom zou betalen, welk contract na afloop van de termijn werd hernieuwd Zo kon de pacht naar de eisen van de tijd worden verhoogd Ook dit stelde eisen aan de administratie. Vanaf het emde van de 15de eeuw stond het de burger vrij om voor het gerecht van IJsselstem geld van het gasthuis te lenen Dit betrof het zgn 'willekeurrecht' Een willekeur was een verordening van vrijwillige rechtspraak had iemand geld nodig, dan stapte hij naar het gasthuis waar het bedrag werd overeengekomen Vervolgens gmg men naar het gerecht waar een en ander schriftelijk werd bezegeld Dat hield m dat de geldlener zich onderwierp aan het recht, dus bij m gebreke blijven van betaling mocht hij gerechtelijk vervolgd worden Het betrof bijna altijd een losrente tegen de'penning 16 dwz 6,25% Een losrente kon tegen een vooraf bepaalde hoofdsom worden afgelost Deze renten waren vererfbaar en zelfs verhandelbaar In dat geval werden ze obligaties genoemd Ook kon een testateur een rente op een hoofdbedrag aan het gasthuis vermaken, die vererfbaar was Dit was gunstig voor het gasthuis omdat na een aantal jaren de rente-mkomsten tot boven het hoofdbedrag konden oplopen ^^ In de i6de eeuw werden de financiĂŤle constructies steeds ingewikkelder Het gasthuis probeerde hier grip op te krijgen door een cartularium en manualen aan te leggen alsook door gasthuisrekeningen op te stellen (eerste bekende rekening is van 1551/1552) Voorbeeld van een financiĂŤle constructie

In 1539 overleed de deken van het IJsselstemse kapittel die m zijn testament geld naliet voor een goed doel De uitvoerders van het testament, twee notarissen, besloten tot een jaarlijkse uitdeling van brood en pekelharing aan de armen Ter bekostiging werd met het gerecht overeengekomen om f 100,- op rente te zetten van deze rente van 6 % mocht het gasthuis het voedsel kopen De uitkering vond plaats op Smt Maarten, een symbolische dag omdat deze heilige ook zorgde voor behoeftigen Enkele jaren later zette het gasthuis deze hoofdsom om m een erfpacht Screvel Olofsz leende het geld en kocht er land voor m Benschop dat hij in erfpacht opdroeg en terugontving HIJ betaalde jaarlijks dezelfde rente op Smt Maarten Screvel wist zich daarmee verzekerd van een zelfde, niet aan inflatie


"....in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

onderhevig, bedrag dat generaties lang betaald moest worden en het gasthuis hoefde zich geen zorgen meer te maken over hiaten in de betaling. Die kans was immers groot omdat de deken als celibatair priester geen nakomelingen had.

Diverse IJsselsteiners bedachten het gasthuis in hun testament met land. Daarbij werd dikwijls de voorwaarde gesteld dat een deel van de pacht voor de armen moest worden gebruikt. Ook werd er rechtstreeks een bedrag aan het gasthuis vermaakt in de vorm van een hoofdsom waarvan de rente aan de armen kwam. Van dit geld werden voedseluitdelingen gedaan op belangrijke christelijke feestdagen. Tot de testateurs behoorden aanzienlijke lieden als de drost, deken en kanunniken van het kapittel, schout en gerechtssecretaris. De Heren en Vrouwen van IJsselstein hebben na de schenkingen van Arnoud van IJsselstein weinig meer voor het gasthuis gedaan, (zie voor een overzicht van inkomsten bijlage 2 en voor een uitgewerkt overzicht van goed in de Hogebiezen bijlage 3)

2.

DE H E R V O R M I N G , 1 5 7 7 - 1 6 1 9 2.1

ORGANISATIE

De feitelijke hervorming vond snel plaats: op 26 oktober 1577 werd de kloosterkerk overgenomen, op 8 november de parochiekerk en op 6 december werd de prins van Oranje in al zijn voorheen geconfisceerde goederen hersteld. Kort daarop werden alle kerkelijke goederen door Oranje zelf in beslag genomen en voorlopig door de magistraat beheerd. Ook het goed van het O.L.V. - gilde werd in beslag genomen en voorlopig aan het gasthuis toegewezen. Dat gilde was in 1399 gesticht als een algemene broederschap van O.L.V. en Sint Nicolaas en was verbonden aan de kapel van Maria van Eiteren in de Nicolaaskerk. Kort voor 1447 werd er ook een 'meiaten broeder- en zusterschap van O.L.V. van Eiteren' opgericht, die verbonden was aan een reeds bestaande Leprozenkapel op Eiteren. Beide religieuze instellingen fuseerden in de loop van de i6de eeuw tot het O.L.V. - gilde, verbonden aan de parochiekerk, met een Mariakapel en eigen altaar. Dit gilde achtte zich in eerste instantie verantwoordelijk voor het zielenheil van de eigen leden en hun familie. Gildebroeders- en zusters konden wel via legaten uitkeringen in geld of natura aan de IJsselsteinse armen nalaten. Als bewijs kan gelden dat eind i6de eeuw nog een leproos als erfpachter van gildegoed werd genoemd. De dekens van het IJsselsteinse kapittel, alsmede de wereldlijke overheid, controleerden de rekeningen van de procureur van het gilde. De laatste procureur voor de Hervorming was mr. Cornells Becx, die tussen 1569 en 1578 tevens secretaris van het IJsselsteinse schoutambt werd genoemd. Nog in 1588 worden evenwel procureurs van het gilde genoemd. Wat het gasthuis betreft: aangezien het hier om een publieke instelling van caritas ging was confiscatie van het goed niet aan de orde. Wel moest de katholieke signatuur op revolutionaire wijze tot protestants bestuur en beleid worden omgevormd. Overigens bleef men nog zeker twee generaties spreken van het

34


Sint Ewouds gasthuis en zal de overgang naar een uitsluitend protestants 'zorgbeleid' zeer geleidelijk zijn gegaan. Vooral in het eerste kwart van de 17de eeuw was de protestantse 'signatuur' nog helemaal niet duidelijk. De bekende conflicten tussen remonstranten en contraremonstranten, die in 1619 ten voordele van de laatsten werden beslecht door Maurits, zullen hier ook een rol hebben gespeeld. Bekend is bijvoorbeeld dat ds. Nicolaes Hartsoeker in 1619 werd afgezet (als dissident.'). Pas vanaf dat jaar werd de diaconie als zuiver calvinistische instelling door de kerkenraad georganiseerd, al zou het nog een tijd duren voordat deze effectief met het gasthuis zou samenwerken ' ° . De laatste twee gasthuismeesters vóór de Hervorming waren Laurens Goossensz. en Gerrit Jansz. Dalen (rekening 1577-1578). Oranje benoemde op II nov. 1579 slechts één gasthuismeester, die vier jaar lang (1578/1579-1581/1582) de ondankbare taak had in oorlogsomstandigheden een rekening te verantwoorden. Dikwijls was in een contract van erfpacht de clausule opgenomen dat in tijden van oorlog geen pacht verschuldigd was. Wegens afwezigheid van baron en drost was deze Johan Visser de laatste drie jaar ook nog oppergasthuismeester, een functie die normaal voor de drost was gereserveerd. Op II nov. 1582 werd Visser tot zijn opluchting van zijn taak ontheven en keerde de oude situatie van twee gasthuismeesters terug. Het jaar daarop werd mr. Herman van der Steene administrateur van het gilde. Tijdens diens periode overleed Oranje in Delft, waarna zijn dochter Maria van Nassau door de Nassause Domeinraad beheerster van diens goed werd (en in naam Vrouwe van IJsselstein).

2 . 2 GASTHUISGEBOUW

Kort na 1578 werd het hoofdgebouw van het klooster als gasthuis ingericht. Het was toen al bijna een eeuw oud en was in 1537 voor een deel door de beruchte kloosterkerkbrand beschadigd. Reparaties duurden jarenlang. Het hoofdgebouw was 24,5 meter lang, ruim 10 meter breed en 10 meter hoog. Eertijds bestond dit uit de kapittelzaal, sacristie en ontvangstkamer van de monniken en achterom liep de oude overwelfde kloostergang. De kloosterdelen in het westen en noorden zullen al snel ontmanteld zijn, al is er in de bronnen niets over bekend ^\ Voorlopig werd de benedenverdieping ingericht voor de zieken, ouden en wezen. De bovenverdieping was de slaapzaal van de monniken en werd nu door de stad gebruikt voor opslag. Om het klooster lag de kloosterhof, een vrij grote open ruimte met vruchtbomen. Zowel gebouw als hof waren

11. Detail van de kaart van Blaeu uit 1640 waaruit grote onnauwkeurigheid blijkt. Het klooster staat niet ingetekend maar wel de kloosterkerk met daarboven het gasthuis.

35


bezittingen van het domain geworden Bij het gasthuis lag vanouds een bleekveldje waar het linnengoed van de bewoners werd gebleekt In de jaren vanaf 1580 werden hier provisorische woningen gebouwd voor de vele vluchtelingen uit de polders Deze huizen werden een paar jaar later afgebroken en het vrijkomende terrein werd als boomgaard eigendom van de gerechtssecretaris Ondertussen moesten de gasthuisbewoners buiten de stadswal hun kleren te bleken leggen, wat voor de oudjes en zieken ondoenlijk bleek. In 1603 werd dan ook toestemming gegeven om een nieuw bleekveld 'langs de gasthuisgevel' aan te leggen, wellicht aan de noordkant van het gebouw Al m 1580 werd het voorste deel van het gebouw 'tot de staekettmge toe' (wellicht een staketsel of palenhek) aan een particulier verhuurd om er paarden m te stallen Midden 1586 werd de kloosterkerk, die uitgeruimd was en van alle katholieke parafer-

36


nalia ontdaan, ook ingericht tot paardenstalling Omdat de zieken en ouderen een slaapplaats moesten hebben werd in 1582/83 verzocht om de bovenverdieping (het oude dormitorium) als zodanig te mogen inrichten De verdere lotgevallen van het oude gasthuisgebouw blijken uit een willekeur (=vnjwilhge rechtshandeling voor het gerecht) van 15 sept. 1585 Op die dag wordt bepaald dat Lambert Jansz , bakker, bi) wijze van aflossing de rente over 200 Carolusgulden zal betalen aan het nieuwe gasthuis, ten behoeve van de armen. Het hoofdbedrag van f200,- wordt afgetrokken van de som die Lambert eerder betaald heeft voor de aankoop van het oude gasthuis en erf (nl voor m totaal f 550,-). Het oude gebouw werd uitgeruimd en Lambert liet zijn erf omheinen Van de koopsom werd f 250,- besteed aan de reparatie van het nieuwe gasthuis. Tot hypotheek of onderpand van de hoofdsom wordt door Lambert het oude gasthuis gesteld, dat hi) immers had aangekocht Deze jaarlijkse aflossing duurde tot 1619, waarna Klaas Hendnksz van Kilsdonck de aflossing overnam In 1626 wordt vermeld dat Kilsdoncks huis 'aen de Plaets' lag en dat de hoofdsom nog steeds f 200,- bedroeg Jaarlijks betaalde hij 5 % rente aan het gasthuis Gezien de geschiedenis en locatie van het pand is het met opvallend dat beide personen waagmeesters zijn geweest Lambert was tussen 1586 en 1599 diverse keren gasthuismeester en waagmeester, dat wil zeggen pachter van de mhoudsmaat en het gewicht van de waag Het voormalige gasthuis zal als bakkerij ingericht geweest zijn Bekend is dat Lambert m de jaren 1585-1589 voedsel en meel leverde aan gewonde soldaten m het gasthuis Lambert bleef tot aan zijn dood m 1628 leverancier voor het gasthuis (brood, boter, spek, zeep en kaarsen) Tot 1597 bleef de waag en maat m het oude gasthuis, waarna een oud woonhuis werd afgebroken en een nieuwe waag pal voor het gasthuis werd gebouwd De waag werd een jaar bij een ander geherbergd, maar kwam in 1598 tijdelijk weer op zijn oude plek te hangen ^^

2 3 DAGELIJKS LEVEN

In de jaren 1585-1587 was IJsselstem een provisionele kwartierplaats van Staatse (huur)troepen Vele gewonden kwamen de stad binnen en moesten in het gasthuis verpleegd worden De meesten waren Engelse en Ierse soldaten uit de compagnieĂŤn van Pelham en Norris die elders gewond waren geraakt of die rond IJsselstem in dronkenschap met elkaar hadden gevochten' In 1586 werd de kloosterkerk ingericht tot paardenstal waar de staljongens van kapitein Norris de paarden van de cavalerie verzorgden Het gasthuis moest ineens tientallen arme soldaten verzorgen Gasthuismoeder Magdalena (Leentje) en dr Sweer van Karvel moesten zich inspannen om de onverstaanbare klachten te kunnen begrijpen Uit de gemenelandsrekenmg van IJsselstem blijkt dat het een komen en gaan was van soldaten. Ene Steven van Rossem vond langs de weg een gewonde soldaat m de sneeuw, zette hem op zijn slee en reed naar het Ewouds Moeder Magdalena moest extra room, eieren, melk, brood, boter, vlees, stokvis, wijn en bier inkopen Wegens de strenge kou werd extra laken van de burgemeester gekocht en bombazijn voor


"..„in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

de wambuizen van de mannen. Kleding werd op stadskosten versteld en gemaakt. De zolder, die eerst als ziekenzaal was ingericht, werd nu gebruikt om haver voor de paarden en turf voor verwarming op te slaan.

13. Maria, prinses van Oranje Nassau, 1556-1616. Zij was de tweede dochter uit het huwelijk van Willem van Oranje met Anna van Egmond.

38

De soms vreselijke wonden werden door dr. Sweer behandeld, maar ook door Klaartje, de weduwe van chirurgijn Herman, die het vak van haar man had geleerd. Klaartje werd speciaal als toegevoegd gasthuismoeder aangesteld omdat zij medische kennis had. Dat zij zich goed kweten van hun taak blijkt uit berichten van vele genezen soldaten die een paar stuivers meekregen om zich weer bij hun compagnie te voegen. Omdat het gasthuis snel vol was moesten er andere oplossingen komen: Op 14 november 1586 werd door Mailkert Cuijper, schepen en commissaris van Utrecht, in IJsselstein beschikt zes zieke Engelse soldaten binnen de stad te accommoderen; omdat het gasthuis vol zat en de soldaten 'zeer cranck ende halff doof waren zijn ze buiten de IJsselpoort gebracht, waar boerenvrouw Celie Wouter Walensdr. ze voor 21 stuivers heeft 'opgewarmd', eten en drinken gegeven, waarna ze naar Utrecht werden gestuurd'^^ Na deze chaotische tijd verdwenen de soldaten en werd de weduwe Jacobken Gelooven gasthuismoeder. Zij is lange tijd in functie gebleven. Jaarlijks ontving ze 20 gulden, kost en inwoning. Elke week op zondag kreeg ze een brood van 6 pond met een pond boter, die bij bakker Lammert Jansz. gehaald werden. Ondertussen bleef het slecht gaan met IJsselstein en vermeerderde het aantal behoeftigen. In 1596 werden maar hefst 60 ouden van dagen en 41 armen door het gasthuis onderhouden. Dat dit tot plaatsgebrek leidde bewijst een conceptrekest uit die tijd, waarin de magistraat aan Maria van Nassau verzoekt om ondersteuning van twee mensen. Het betrof Willem Jorisz. van der Heul en zijn vrouw. Willem was glaszetter/glazenmaker geweest en nu in de tachtig. Zelfwas hij bedlegerig en halfblind, zijn vrouw krom van ouderdom. Alle kinderen waren al overleden en ze waren mede daardoor in behoeftige omstandigheden geraakt. Het gasthuis zat overvol dus werd als laatste redmiddel de altijd welwillende hulp van Maria van Nassau ingeschakeld, die toestond om een alimentatie uit het geconfisceerde geestelijk goed toe te wijzen ^^.


2 . 4 GASTHUISECONOMIE

Aan Maria van Nassau werd in 1588 door de gasthuismeesters verzocht of de jaarlijkse ontvangsten van het O L V gilde aan het gasthuis mochten worden afgestaan, hetgeen m september van dat jaar, tijdens haar bezoek aan IJsselstem, werd toegestaan Voortaan kwamen de inkomsten van het gilde dus aan het gasthuis Er ontstond een probleem toen een uitloper van de grote storm, die m augustus 1588 de Spaanse Armada naar de kelder had gejaagd, over IJsselstem trok en de ramen van de Mariakapel verwoestte Normaal werd de kapel door de gildebroeders onderhouden, maar nu wilde de rentmeester niet voor reparatie betalen zonder schriftelijke toestemming van Maria van Nassau Besloten werd dat de rentmeester een schatting van de kosten zou maken, zouden deze te hoog uitvallen dan moesten de betreffende ramen worden dichtgemetseld Een jaar later werd door de gasthuismeesters het verzoek gedaan om de nieuwe extra inkomsten elk jaar door de rentmeester direct te laten uitbetalen, om de onmiddellijke nood van de vele armen te kunnen lenigen Het gmg immers om een vrij groot bedrag van bijna 100 gulden of een kwart van de normale jaarinkomsten van het gasthuis Dit verzoek werd m december 1589 ingewilligd In 1591 kreeg Van der Steene de opdracht van de Nassause Domemraad om voor de periode 1583-1591 ĂŠen rekening van het Gilde op te stellen, die ten goede kwam van het gasthuis Deze rekening zou door de drost, rentmeester, schout en schepen, burgemeesters en gasthuismeesters in Delft (waar de Domemraad zetelde) afgehoord worden en m IJsselstem worden afgesloten De associatie met het Gilde duurde officieel tot 1615, toen de teruggekeerde Filips Willem de annotatie (bijvoeging) van het goed ongedaan maakte Het is aan te nemen dat in dat jaar het Gilde definitief werd opgeheven Al m 1596 was het goed onder beheer van een rentmeester geplaatst die zich uitsluitend voor de Domemraad, en dus met voor de IJsselstemse oppergasthuismeesters, verantwoordde Ondertussen bleven de inkomsten tot 1612 voor het gasthuis ^' Een zelfde constructie onderging het kloostergoed van Marienberg en dat van de kapittelkerk Al dit goed zou Domeingoed van de Oranjes worden, beheerd door de Nassause Domemraad De eerste gasthuismeesters van de reformatie waren Balthasar WiUemsz de Reus en Gijsbrecht Stevensz van Beusekom, de laatste was aantoonbaar protestants Telgen uit diens familie zien we tot 1653 regelmatig als gasthuismeesters terug Ondertussen bleef het gasthuis door vrome burgers bedacht worden BIJ testament schonk Jacob Aelbertsz van Oudewater m 1588 het Ewouds een bedrag van f400,- in de vorm van een obligatie op het schoutambt IJsselstem waarvan de rente jaarlijks m Utrecht werd uitbetaald Deze rente van f 25,werd gebruikt om wollen dekens voor de armen te kopen die op Allerheiligen (i november) moesten worden uitgedeeld ' De Hervorming veroorzaakte een breuk met de oude structuur ofschoon dat met uit bovenstaand voorbeeld blijkt Vanaf het begm van de 17de eeuw werden de uitdelingen op heiligendagen en christelijke feestdagen met katholieke inslag afgeschaft Jaarlijks werden twee perioden bestemd voor uitdelingen, de zogeheten 'wmter'- en 'zomercedullen', resp van november-maart en van april-oktober


"....in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

Situatie schsts

ca 1780

n.

14. Situatieschets

c

>

van het gebied

> E

E

c V) u o o

rond het gast-

X

CO

huis omstreeks

ID

C

< f

ĂŻl noord

1780.

_ zijde

Benschopperstraat

Tekening: Hans Jonkers.

3-

VAN DE H E R V O R M I M G T O T DE REVOLUTIE, 17DE

EN

I 8 D E

EEU'W.

3.1 GEBOUW

Het hoofdgebouw (zie de situatieschets van 1780) werd steeds meer verbouwd tot een echt gasthuis. De voormalige kloosterhof bestond uit een grote boomgaard omringd door huizen. Aan de noordkant, bi) de stadswal, stonden geen huizen maar als vanouds palen om lakens op te bleken. Alle erven waren met muren en schuttingen van elkaar gescheiden. In het kloosterhuis (wellicht de voormalige priorswoning) woonde eerst de stadssecretaris, later de drost. Dit werd het drostenhuis genoemd. Aan de noordoostkant van het terrein woonde de rentmeester van de baron. In 1692/93 werd een bouwvaUig deel afgebroken en aan een particulier verkocht; ook een deel van het gasthuiserf werd aan hem verkocht. In 1697 werd de kerk afgebroken en verrezen enige kapitale herenhuizen langs de kloosterstraat waarvan er een door de predikant werd bewoond. Wellicht werd in deze tijd ook het oude gasthuis afgebroken of verbouwd. In de noordwest gevel werd een deur aangebracht om via het erf van


een particulier op het gasthuiserf te komen. Opvallend is dat voor deze gevel abrikozenbomen stonden. Het gasthuis was in 1736 al bijna twee-en-een-halve eeuw oud. Al tijdens de Hervorming bleek het dak zo lek als een zeef te zijn en diverse noodvoorzieningen werden aangebracht. Pas in 1736 werd het dak definitief aangepakt. Aan Antonie de Ridder werd opgedragen om in drie maanden tijd, gedurende de zomer en herfst, het dak te repareren voor een begroot bedrag van f 274,- exclusief bepaalde materialen. Dat dak mat toen 65x30 Rijnlandse roeden, omgerekend 24,5 m lang en 9,1 m breed, hetgeen betekende dat het oostelijke deel van het oude klooster nog intact was. Dat hoge dak moest in twee lagere daken 15.

veranderd worden. Aan de zuidkant van het dak gingen alle leien eraf (de goede konden voorlopig in de kerk worden opgeslagen). De planken daaronder werden afgebroken. De bovenste kap zou tevens hersteld worden. Op de onderste kapbalken moest spanplaat waterpas gelegd worden. De verrotte spanribben zouden worden afgezaagd en door grenenhout worden vervangen. De goten moesten aan drie kanten van het huis worden hersteld. Om het dak waterdicht te maken werd het met rode pannen en vorsten gedekt. Daarvoor moest de schoorsteen deels afgebroken en later weer opgemetseld worden. Alle dakgoten werden met nieuw lood ingelegd " .

Hiernaast: In 1736 werd de grote kap vervangen door 2 kleine kappen met een 'zakgoot'. Bij de restauratie in 1984 Is weer teruggegrepen naar de oude situatie; zie restauaratietekening hierboven.

Vier jaar later was het tijd voor een veel ingrijpender reparatie, waarvan de bijzonderheden helaas ontbreken. Dat het een aanzienlijk onderhoud betreft weten we uit de rekening van timmerman Gerrit de Jong, die volgens het bestek f2800,- bedroeg. Andere reparaties kostten nog eens f460,-, zodat het eindbedrag bijna twaalf keer hoger was dan de reparatie van 1736. Aangezien het dak zojuist vernieuwd was zal er verbouwing van het interieur hebben plaatsgevonden. Aanleiding zal de algehele slechte toestand van het gebouw

41


• !^ "..„in Goeds ere ende des goeden sinteEwalds"

zijn geweest en de armoedige tijd, na een van de strengste winters ooit (die veel vorstschade zal hebben veroorzaakt). Bovendien waren er extra diaconie-armen onder te brengen na de conventie van 1738? De financiering van dit aanzienlijke bedrag is bekend. Deze is vrij gecompliceerd. In oktober 1740 werd door de drost een schenking van f 1400,- en een gelijke lening aan het gasthuis verschaft, exact het bedrag van het bestek. Het gasthuis zette dit totale bedrag in de vorm van twee obligaties op rente van 2,5 % De drost nam als tegenwaarde een plecht (=hypotheekakte) over die Maria Louise in 1738 aan het gasthuis had geschonken, maar die op haar naam bleef staan. Deze plecht was exclusief rente f1400,- waard en stond ten laste van ene Filip Kippersluijs, die dus rente aan het gasthuis moest betalen en het bedrag moest aflossen. In 1741 verkocht zij deze plecht aan de drost, zodat zij in plaats van Kippersluijs garant stond voor de rente en aflossing van het hoofdbedrag. Het bedrag dat boven de f 2800,- uitkwam werd gefinancierd door inzameling van een collecte en een verdere lening van de diaconie. Bovendien werd geld door derden geschonken. Opvallend is dan dat het eigen grote reservoir aan obligaties niet werd aangesproken en dat het initiatief tot financiering aan Maria Louise en haar getrouwe drost Vultejus werd overgelaten. De rekening van 1740 werd zelfs met een positief saldo afgesloten. In 1747 werd door aannemer/timmerman Willem de Heete aan de westvleugel van het gasthuis een houtloods gebouwd van 10,5 x 8,3 m. voor f269,Historische toevalligheden.

Van 1953-1971 was het Ewouds gevestigd op de hoek van de Kerk- en Utrechtsestraat. Ditzelfde huis (een eerder pand) met het achterliggende terrein werd het gasthuis in 1742 toegewezen uit het legaat van Pieter Johan baron van Rheede en Nederhorst. Aangezien het aanzienlijke pand al oud en vervallen was en daardoor niet verhuurd kon worden, werd het in maart 1748 m het openbaar geveild en door rentmeester Jan Graves gekocht voor f 2300,-. Dit geld werd o.a. gebruikt om een obligatie ten laste van de stad IJsselstein af te lossen. De plek waar nu Ewoudstaete (1998) is gelegen grensde in vroegere tijd juist aan bezit van het gasthuis! Het perceel ligt op de zogeheten 'Musakker', waar het gasthuis vanaf de 15de eeuw enige percelen land bezat, die m tijdpacht waren uitgegeven In 1700 is dit land voor f 735,geveild.

3.2

ORGANISTIE EN DAGELIJKS LEVEN

Superintendentie: drost, rentmeester van de Baronie, schout en twee burgemeesters. Drost was een afgeleide functie van de soevereiniteit van de Baron. Voor onmondige kinderen.traden drost en burgemeesters op als oppervoogden (bevoegd tot rechtshandelen). In de 17de eeuw werd het principe van indemniteit werkzaam: aan een ingezetene van het schoutambt werd een akte verleend op grond waarvan deze in een andere plaats door IJsselstein onderhouden zou worden, mocht hij of zij tot armoede komen te vervallen.

42


Bezoldigd personeel bmnenvader en -moeder, twee gasthuismeesters, chirurgijn/stadsdokter, stadsvroedvrouw, godsdienstonderwijzer, tijdelijk dienstpersoneel Onbezoldigd waren de buitenmoeders De bmnenvader- en moeder waren de belangrijkste personen m het gasthuis en verdienden m de i8de eeuw per persoon f75,- Daarbij kwamen emolumenten als de nieuwjaarsfooi van f30,- en het jaarpensioen voor de oude dag (f80,in 1764) Tijdens de late i6de en gehele 17de eeuw was er uitsluitend sprake van een gasthuismoeder die jaarlijks 48 gulden verdiende, met 2 gulden kermisgeld Het ambt van gasthuismeester was geen sinecure voor een lid van de magistraat (doorgaans een schepen) De jaarlijkse vergoeding bedroeg slechts f25,-, inclusief schrijfbenodigdheden Tijdens het 'ancien régime' werden m de Baronie bijna alle bestuursfuncties door twee personen uitgeoefend Zo werd de soevereiniteit door de baron uitgeoefend, maar m de praktijk door zijn plaatsvervanger de drost Er waren twee burgemeesters, schutmeesters, waagmeesters, kerkmeesters, predikanten, heemraden of kamelaars (polderbestuur) en zelfs een tijdje twee schouten Aantoonbaar vanaf de 15de eeuw tot in de 19de eeuw waren er ook twee gasthuismeesters Deze functionarissen ressorteerden onder het college van oppertoezichthouders (drost, secretaris en magistraat=rechtscollege) en waren aan hen verantwoording schuldig Tot aan de 17de eeuw hadden deze beambten vrij veel macht Zo waren ze onder andere bevoegd tot rechtshandeling voor de magistraat (transporteren van land of erfpachten) en werden ze nauwelijks gecontroleerd bij de beheersvoering van het gasthuis In de eerste decaden van de i8de eeuw, voordat de diverse conventies met de diaconie waren gesloten, vervaagde het onderscheid tussen deze functionarissen Het werd m het midden van die eeuw tijd om een functiescheiding aan te brengen, die door de soeverein (toen Maria-Louise) moest worden goedgekeurd Een afschrift van dit document is bewaard gebleven en geeft ons een goede kijk op de resp taken en verantwoordelijkheden ^ Er waren twee functionarissen, 'eerste' en 'tweede' gasthuismeester genoemd, die beide hiërarchisch onder de oppertoezichthouders vielen De eerste gasthuismeester had de taak de maandelijkse vergaderingen van de oppertoezichthouders en de wekelijkse van de regentessen (notabele dames) m het gasthuis actief bij te wonen Hier werd het IJsselsteinse 'zorgbeleid' uiteengezet De regentessen hepen met de gasthuismeester de voorraden provisies, kleding, beddengoed en huisraad na Daarnaast was hij beheerder/opzichter van het gasthuis zelf dat wil zeggen dat hij toezicht moest houden op de juiste verzorging van de armen (door de bmnenvader en -moeder) en met de regentessen de aankoop van consumptie-artikelen en kledmg moest coördineren Zijn taak is m moderne termen te omschrijven als die van een manager-beheerder De tweede gasthuismeester had overwegend een boekhoudkundige taak en een 'waakhondfunctie' Hij moest de gasthuisrekening bijhouden en verantwoor-


m •-• "....in Goeds ere ende des goeden sinteEwalds"

den (rendant-functie). Hij hield contact met de pachters van het gasthuisgoed en rapporteerde h u n problemen. Ook inde hij het geld van de rentmeester van de Baron. De belangrijke inkomsten uit het verhuren van rouwmantels moest hij coördineren. Alle lopende rekeningen moesten door hem of zijn collega in de maandelijkse vergadering gepresenteerd worden. Advies mocht gegeven worden, maar beslissingen over financiën, alsmede over het afsluiten van contracten, werden door de oppertoezichthouders genomen. De rekening werd uiteindelijk door dit college afgehoord (account-functie). Deze functie is in zekere zin te vergelijken met die van de moderne 'controller'. Beide functionarissen moesten elkaar kunnen vervangen bij ziekte of absentie, hetgeen betekende dat ze nauw moesten samenwerken. Zij genoten hetzelfde traktement en dezelfde emolumenten. Beiden waren leidinggevende voor de binnenvader en -moeder, maar stonden op gelijk niveau met de regentessen. In de praktijk namen beide heren eikaars taken dikwijls over, zodat er verwarring bleef ontstaan. Deze functie werd altijd bekleed door leden van het stadsbestuur, en wel speciaal door de schepenen. Schepenen rouleerden tevens als burgemeesters. De superintendenten benoemden de gasthuismeesters bij wijze van sinecure of nauwelijks bezoldigde erefunctie. Per definitie werden ze gerekruteerd uit de bovenlaag van de IJsselsteinse stadsbevolking. Dit was een beperkt reservoir: de gasthuismeester moest protestant (liefst ouderling of diaken), man en volwassen zijn. Aangezien de helft van de bevolking katholiek was, de helft vrouw en het aantal minvermogenden zeker op een derde moest worden gesteld (nog afgezien van het hoge aantal kinderen), beperkte de keuze zich tot enige tientallen personen die naast het bestuur ook de stadseconomie bepaalden. De meeste gasthuismeesters waren dan ook welgestelde zelfstandigen. We zien derhalve dikwijls dezelfde namen terugkeren. In de 17de eeuw waren dat de families Van Beusekom, Van Leerdam en Van Bolshuizen. In de i8de eeuw zijn dat vooral de Van der Roesten. Ook zijn diverse gasthuismeesters/schepenen geparenteerd aan de predikanten van die tijd. Opvallend is dat de invloedrijke brouwersfamilie 't Hoen daar niet bij was (dissenters?). Vanaf de jaren 1780 werd de functie gedomineerd door Johannes Hugenholtz, die zich in de Bataafse tijd directeur mocht noemen. Hugenholtz (ca.1755-1816) was een IJsselsteinse domineeszoon. In de jaren 1780 en '90 wisselde hij zijn functie als schepen af met die van gasthuismeester. Twee gasthuismeesters bleven bestaan tot en met 1816, met een periode tussen 1796 en 1799 toen Hugenholtz alleen functioneerde (in 1802 wordt J. DuBois of Willem de Heete als partner genoemd). De nieuwe conventie van 1817 bood slechts ruimte voor één functionaris. Laatste partner van Hugenholtz was Willem de Heete (nog vermeld in 1815). Tijdens de eerste helft van de 17de eeuw is er melding van een eigen gasthuisrentmeester (Joris van Dam) die jaarlijks f 48.- ontving. Zijn belangrijkste taak was het aanzuiveren van de ontvangsten wanneer de uitgaven te hoog waren. Tot ondersteuning van de gasthuismeester diende de gerechtssecretaris die de resolutienotulen schreef en dankzij wiens arbeid ons de bronnen uit die tijd ter beschikking staan. De indruk bestaat dat vanaf 1740 de gehele gasthuisorgani-

44


satie in een efficiĂŤnter en effectiever versnelling kwam en dat deze na de Patriottentijd weer inzakte. Vanouds werd de medische behandeling in het gasthuis door de chirurgijn gedaan, vaak een gepromoveerd medicus die de diagnose stelde, maar niet altijd zelf medische instrumenten hanteerde. In IJsselstein waren verschillende

medici in dezelfde tijd praktizerend. In 1738 werd door Maria-Louise paal en perk gesteld aan de praktijken van amateurs ^'^. Met de komst van de bekwame dr. Lycklama in 1770 werd het ambt van stadsdokter bestendigd, dat veel meer om het lijf had dan chirurgijn. Indien deze het vertrouwen van allen genoot, werd hij tevens leverancier van medicijnen en armendokter van Benschop en Noord-Polsbroek. Deze heren doktoren waren dikwijls kleurrijke personen. Zo moest dr. J.P. Nierop in 1753 de baronie ontvluchten omdat hij de drost, een vriend van Maria-Louise, diep had gekrenkt. Chirurgijn Martinus van Sambeek was zelf een weeskind die een leerling van de Utrechtse fundatie van Renswoude was geweest. In IJsselstein was hij tussen 1777 en 1782 in functie.

45


"....in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

Hi) trouwde met een IJsselsteins meisje en verhuisde naar Wageningen (zie de afbeelding). Stadsdokter Lycklama was een overtuigd patriot en revolutionair die zijn kinderen een Spartaanse opvoeding gaf en vele vijanden in de stad had. Daarnaast was hij een kundig arts en vroedmeester van de hele baronie. Veel verdienden deze artsen niet aan het gasthuis. De chirurgijn ontving jaarlijks

f20,- of f 30 ,- en de stadsdokter f40,- (zijn jaarsalaris was daarentegen minstens f540,-)- De medicijnen werden door het gasthuis van de chirurgijn voor een jaar ingekocht en in de eigen apotheek geborgen. Een volledige vergoeding was niet altijd vanzelfsprekend en moest door de superintendenten worden goedgekeurd. Zo diende de chirurgijn in 1750 een te hoge rekening in en liet diens concurrent weten dat hij het voor minder kon doen. De stadsvroedvrouw, te beschouwen als een hoofdverpleegkundige, ontving begin 17de eeuw jaarlijks f 12,- daarna het dubbele, in de i8de eeuw werd dat opgetrokken tot f30,-. De godsdienstonderwijzer verenigde verschillende functies in zich, zoals catechiseermeester, voorzanger in de kerk en ziekenbezoeker. Hij was de morele steun van de bewoners en gaf wekelijk godsdienstonderricht aan de armen binnen en buiten het gasthuis, waaronder kinderen. De helft van zijn jaarsalaris werd door de diaconie betaald, de andere helft door het gasthuis. Dit bedroeg in de 17de eeuw slechts f12,- en in de i8de eeuw f30,-. Het ambt werd derhalve even hoog gewaardeerd als dat van de vroedvrouw. Het dienstpersoneel was gedurende de i8de eeuw niet vast in dienst maar werd gezien als 'noodhulpers'. Het waren meisjes of vrouwen die met de jaarlijkse grote schoonmaak meehielpen of die werden ingeschakeld wanneer de moeder ziek was. In de 17de eeuw werden deze hulpen langer aangesteld en werkten ze als bejaarden- en kinderverzorgster en schoonmaakkracht. In deze hoedanigheid waren ze een welkome aanvulling voor de moeder. Uit 1665 stamt een vrij modern aandoend jaarcontract voor een dienstmeid. Het vermoeden bestaat dat het contract bij gebleken geschiktheid elk jaar werd verlengd: Bron:

AEG inv. nr. 64. 1665 oktober 2 arbeidscontract ('huurcedulle') tussen superintendenten van het Ewoudsgasthuis en Jannichjen Adnaensen

Huijden den tweeden octobris 166^ d'heren drossaert, schout, borgemeesters ende gasthuijsmeesters in der tijt der stadt Isselsteijn op den stadthuijse vergadert, sijn veraccordeert (= accoord gegaan) ende overcomen met JANNICHJEN ADRIAENSEN, weduwe van Harman Ros, dat deselve sail wesen als dienstmeijt in het Euwouts gasthuijs alhier ende dat op conditien nahescreven, te weten dat de voors. Jannichjen sail goede toesicht hebben ende sorgedragen voor de oude lieden ende kinderen in het voors. gasthuijs te deser tijt sijnde ende onderhouden wordende ende die noch namaels soo lange sij in't voors. gasthuijs als meijt is dienende soude mogen comen. Item sail gehouden wesen, gelijck sij oock helooji bij desen, neerstich ende

46


vhjtich te wesen m des voors gasthmjs werck ende des voors gasthuijs oirbaer (=nut) ende profijt soo veell m haer is soecken te doen, gehjck een goede ende getrouwe gasthuijsmeijt schuldich is ende behoort te doen, waervoor haer Janmchjen belooft is voor den tijt van een geheelljaer, 'twelcke mgangh nemen sail opten len novembns desesjaers 166^ ende eijndigen den len novembns 1666, een somme van vijffendevyftich Carolusgulden tot lost 't stuck, te betalen alle halffjaer preciis een gerechte helfte, ende daer en boven noch twee gulden tot haer kermisgelt '^° Item sail haer noch gegeven worden twee hembden, twee schorteldoecken (=schorten), tweepaer nieuwe schoenen en vnj lappen (=leren voetstukken) onder de schoenen sonder meer Sijn noch conditien dat dese huijre soo lange sail duijren totdat partijen enich van beijden deselve opseggen, welcke opseggmge Vallen tijden sail mogen geschieden, mits dat diegene die d'opseggmge will doen 'tselve een vierendeell jaers (= een kwartaal) voor het vertrecken sail moeten doen ende sail m sulcken gevalle naer advenant des tijts (= na verloop van tijd) betaelt ende ontfangen moeten werden, ende m allen anderen voorvallen sullen partijen hun reguleren (= zich richten) nae d'ordre alhier binnen deser stadt gebruijckelijck Tot naercommge van 't gene voors staet verbinden parthijen hare ende hare nacomelingen m ojfico (= ambtshalve), voor soo veell d'heeren voornoemt IS aengaende, personen ende goederen, deselve onderwerpende allen heren, hoven ende gerechten ende sonderlmgh (= m het bijzonder) den edele gerechte deser voors stadt Isselsteijn, belovende parthijen haer m den inhoude deses fallen tijden des versacht gerechtelijck te sullen laten condemneren (= veroordelen) In kennisse der waerheijt desen geteeckent In de 17de eeuw kreeg het gasthuis meer en meer de functie van armenhuis van de diaconie, dat wil zeggen dat er tijdelijk armen van uitsluitend protestantse signatuur werden opgenomen De diaconie gmg nu overnemen wat voor de Hervorming de taak van het Heilige Geestgilde was De verhouding tussen diaconie en gasthuisbestuur was stroef te noemen en leidde gedurende de 17de en i8de eeuw tot diverse 'conventies' (=afspraken)'^' Beide instellingen fungeerden als armbesturen, beide hadden ook eigen rekeningen Volgens conventie van 1738 moesten ze samenwerken op het gebied van de bedeling, maar de diakonie bleef op eigen houtje mensen extra bedelen Een en ander is terug te voeren op de eeuwige frictie tussen kerk en overheid Na uitvoerige discussies over en weer binnen kerkenraad en gasthuisbestuur hakte dominee 's Graeuwen begm 1749 de knoop door met een puntenprogramma om tot een hechtere samenwerking te komen Zijn motivatie luidde "En eijndelijk dat men ter liefde van de eendragt en om m geen eijndeloose en verdrietige discussien te vallen, al het voonge smoore en

47


'....in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

17. 'De aalmoes'. Armenzorg in de 17de eeuw. Rembrandt,1648.

ÂŤ-r,;M..ÂŤ

daar laate, en nu voorts aan op de gelegde fondamentten de handen ineen te slaan om op alle moogelijke wijsen de gemeene belangens der armen te behartigen." Dit inzicht leidde tot de stichting van de 'Bewaarkas' (zie hieronder), maar niet tot het einde van de onenigheid, die over de hoofden van de armen bleef spelen. In een jaar werden er twee keer bedelingslij sten opgesteld, een in de winter en een in de zomer, 's Winters werd er wekelijks brood, geld en turf om te stoken verstrekt, 's zomers alleen geld en brood. De lijsten werden door de diakenen in opdracht van de kerkenraad opgesteld en in de vergadering van de superintendenten van het gasthuis besproken. Na 1750 waren er telkens twee afgevaardigden van dat college bij het opstellen van de lijsten aanwezig. Liep de bedeling te hoog op, dan werd overwogen de betreffende diakonie-armen in het gasthuis op te laten nemen, zodat ze ten koste van die instelling gingen vallen. In de praktijk werden in duurtejaren (1709, 1740-41, 1763 enz.) buitengewone

48


bedelingen gedaan, dit tot woede van het gasthuisbestuur. Nadat de Bewaarkas in 1751 was ingesteld bleven diakenen geld uitdelen, maar na 1755 horen wij hier niets meer van. Het gasthuis had zelf ook de mogelijkheid tot buitengewone bedeling, maar dit werd altijd in goed overleg afgesproken. Naast deze officiĂŤle bedeling waren er in de meeste IJsselsteinse herbergen busjes aanwezig waar goede giften in gestort konden worden. Deze werden door de diaconie opgehaald. Wie in IJsselstein zijn huwelijksgelofte deed of in ondertrouw ging, maar buiten het schoutambt of de Baronie trouwde moest een 'milde gift' aan de armen geven (in 1762 was dit f 3,- per echtpaar). Aangezien dit frequent gebeurde, zal de opbrengst hoog zijn geweest. Ook in het gasthuis bevond zich een armbus waar bezoekers geld in konden doen of waar overschietend geld in werd bewaard. Dit geld was voor extraatjes. Diaconie-armen waren vrijwel per definitie vrouw en weduwe met kinderen. Als de kostwinner eenmaal was overleden en de vrouw niet kon of wilde hertrouwen bleven er niet veel mogelijkheden over.

VERHOUDING MET KATHOLIEKE ARMEN

De IJsselsteinse armen konden dus in tijd van nood bij kerk en overheid terecht, maar dit gold uitsluitend voor protestanten. De RK parochie had Armmeesters als pendant van de diaconie en verkreeg in de loop van de i8de eeuw enige panden waar ouderen, weeskinderen en zieken werden opgevangen. Deze huizen hebben nooit de status van gast- of weeshuis gekregen. Katholieken konden dus alleen bij de kerk aankloppen; sommigen probeerden

49


"....in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

echter tevergeefs bij de kerkenraad geld te krijgen. Zo probeerde de weduwe van Hendrik Schouten (Lijsje EUĂŤns) in 1748 om door de diaconie bedeeld te worden, wat haar ook gelukte. Omdat de kosten opliepen verzocht de predikant om haar in het gasthuis te laten opnemen, waarna men erachter kwam dat ze met een katholieke m a n getrouwd was geweest en haar dochter katholiek had opgevoed. De diaconie was dan ook haar tweede keus geweest omdat ze bij het RK armbestuur nul op rekest had gekregen. Nadat men gezien had dat ze 's zondags gewoon de katholieke schuilkerk bezocht werd haar verboden het gasthuis te bezoeken en hield de bedeling op. Kinderen uit een gemengd huwelijk werden vaak de dupe van touwtrekkerij. In april 1741 had de burgemeester in de kerkenraad voorgesteld om het kind

van ene Jan Koster in het gasthuis op te nemen. Koster was katholiek en getrouwd met een protestantse vrouw, hun kindje Barbara was protestants gedoopt. Het gezin was het jaar daarvoor met akten van indemniteit naar Bergambacht vertrokken, waar de vrouw overleed (een akte van indemniteit is een verplichting tot schadeloosstellling van het ene gerecht voor het andere: mocht iemand in een andere plaats tot armoede komen te vallen en had hij/zij een akte in bezit dan werd het plaatselijke armbestuur geindemneerd voor de kosten.) Na zijn kind te hebben achtergelaten kwam Jan terug naar IJsselstein. Omdat hij arm was besloot het bestuur eerst voorlopig zijn kind in Bergambacht uit te besteden, waarna de kerkenraad besloot om het toch in het gasthuis op te nemen often laste van de diaconie-armen te besteden. Aldus geschiedde en de kleine Barbara werd dankzij de akte van indemniteit naar IJsselstein gebracht. Jan werd gemaand om een gedeelte van het onderhoud te betalen, maar toen het zover was bleek hij met de noorderzon te zijn vertrokken. Een maand later hoorde men dat hij in Streefkerk zou zijn overleden, maar weer later had iemand hem in IJsselstein gezien. Besloten werd om hem bij terugkomst gerechtelijk te vervolgen, maar Jan liet zich niet meer zien. Barbara werd in het gasthuis opgevoed en op haar vijftiende naar het weeshuis in Buren gestuurd omdat er teveel kinderen in het gasthuis waren en Buren onderbezet was. Indemniteit was vaak een heikel punt voor IJsselstein. In 1755 kreeg het Ewouds bericht van het diaconie-armbestuur van Schiedam met de mededeling dat de IJsselsteinse Adriaantje Smitman tot armoede was vervallen. Adriaantje was een 'bedroefde weduwe', oud, blind en ziek'^^. Schiedam diende een rekening in van 4 jaar zorg, bedragende bijna f 85,-, maar het Ewouds reageerde maandenlang niet, schreef toen dat men zich de zaak niet herinnerde, dat een brief was kwijtgeraakt en dat het een zaak voor de magistraat was. Schiedam stuurde een kopie van de akte van indemniteit uit 1741 en voelde zich beledigd. Het Ewouds voelde zich ook beledigd omdat men vier jaar lang niets gehoord had en gebleken was dat de kosten voor Adriaantje behoorlijk aan het oplopen waren. Ondertussen had Adriaantje Schiedam 'gesmeekt en gebeden' om onderhouden te blijven worden. Eindbericht was dat Schiedam een dreigbrief schreef waarin tot betaling werd gemaand, anders zou Adriaantje worden teruggestuurd. Het Ewouds antwoordde dat er niet meer dan 12 stuivers per

50


week zou worden betaald, de gangbare vergoeding voor een diaconie-arme Hoewel deze zaak m principe onder de kerkenraad als diaconiebestuur viel, werd het door de superintendenten van het Ewouds behandeld omdat het een zaak van indemniteit betrof die tot de competentie van de wereldlijke overheid behoorde

DAGELIJKSE GANG VAN ZAKEN

Wie m het gasthuis zat was niet per definitie arm Als men op zijn oude dag wel geld bezat maar geen familie (of juist een rijke familie) kon men zich als provenier inkopen In deze tijd was het aantal proveniers zeer gering te noemen Stierf de provenier zonder erven dan gmg de nalatenschap volgens verstervmgsrecht naar het gasthuis Provenier is 'kostkoper', vandaar het gezegde 'hij heeft zijn kostje gekocht' De meerderheid bestond m de eerste plaats uit ouderen, dan kinderen, zieken en gewonden Werklozen daklozen en een enkele geesteszieke werden van tijd tot tijd gealimenteerd Afgezien van de bejaarden was hun verblijf altijd tijdelijk Ook kwamen er van tijd tot tijd passanten langs met een briefje van een andere diaconie of een bedelbriefje Zo kreeg m 1758 een vrouw die de gevangene van Algerijnse piraten was geweest 5 gulden en 5 stuivers uitbetaald '^^ Bedelarij en prostitutie werden overigens ten strengste afgekeurd en men liep het risico direct de Baronie te worden uitgezet Vergeleken met de moderne tijd was het gasthuisregime zeer streng te noemen Reglementen (die tientallen artikelen gingen tellen) werden volgens het principe van gewoonterecht door het bestuur opgesteld was er een mistoestand, een nieuwe situatie of een lacune ontstaan, dan werd er m de vergadering over besloten en werd het als item m een volgend reglement opgenomen Strikte gehoorzaamheid was verschuldigd aan de bmnenvader en -moeder Deze mochten met kwaad bejegend worden Zonder hun toestemming mocht men het gasthuis met uit Het gasthuis had een duidelijk stichtend doel dat mede door arbeid van de bewoners bereikt kon worden Vanouds moest een kwart van de inkomsten die buitenshuis werden verdiend aan de vader worden afgestaan Wie dat geld voor zichzelf hield stond een celstraf op water en brood te wachten De dagelijkse maaltijden waren omstreeks 1740 als volgt geregeld ontbijt met koffie en thee van 8 tot 9 uur, middagmaal van 12 tot i uur, koffie- en thee uurtje om 4 uur en avondeten tussen 8 en 9 uur Het ontbijt bestond uit boterhammen of een stuk brood met zoetemelkse kaas Bij de lunch werden boterhammen met komijnekaas geserveerd en bij het dmer boterhammen met kaas Wie te ziek was mocht na toestemming van gasthuismeester of buitenmoeder lichtere kost hebben Wanneer sommige etenswaren te duur werden mocht de moeder het menu veranderen Sterke drank en roken was verboden Om 9 uur werden de lampen gedoofd en moest iedereen op bed liggen


É* L '....in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

MENU VAN HET EWOUDS

In het voorjaar: op zondagmiddag boekweitse koeken met stroop, wie geen stroop lust mag er boter op smeren; rest van het jaar bonen, wortelen, kool of knoUetjes, gekookt in vleesnat. Indien er pekelvlees wordt gekookt wordt deze opgediend met appelen, knollen of 'potjebeuling' (rolpens } leverworst in het zuur ?) Zondagavond:

zoete melk met gepelde gerst, rest van het jaar karnemelk met gepelde gerst (is gortepap). Maandagmiddag: grauwe erwten (kapucijners) met vet en reuzel, rest van het jaar koud vlees (rund, schapen of varken) met witte bonen of zure saus; indien pekelvlees dan met wortelen, Maandagavond: karnemelk met gepelde gerst, rest van het jaar gepelde gerst en zoete melk. Dinsdagmiddag: grutten met vet en stroop, rest van het jaar witte erwten met vet. Dinsdagavond: zoete melk met gepelde gerst, rest van het jaar is dit met karnemelk. Woensdagmiddag: witte erwten met dobbelsteentjes gekookte rookspek, rest van het jaar grutten met vet en stroop, Woensdagavond: karnemelk met gepelde gerst, rest van het jaar is dit met zoete melk. Donderdagmiddag:grutten met vet en stroop, rest van het jaar grauwe erwten met vet en reuzel. Donderdagavond: altijd boerenkandeel (eieren, suiker en kaneel vermengd met wijn, bier of melk). Vrijdagmiddag: grauwe erwten met vet en reuzel, rest van het jaar grutten met vet en stroop. Vrijdagavond: zoete melk met gepelde gerst, rest van het jaar met karnemelk. Zaterdagmiddag: grutten met vet en stroop, rest van het jaar witte erwten met vet. Zaterdagavond: karnemelk met gepelde gerst, rest van het jaar met zoete melk. Onder de paupers bevonden zich ook wees- en andere kinderen die door de ouders wegens geldgebrek niet konden worden onderhouden. Dat er ook andere redenen waren om kinderen hier onder te brengen, blijkt uit het volgende. Op 4 maart 1728 deed het gerecht van IJsselstein uitspraak in een geschil dat door ene )acob van Os ten behoeve van zijn dochter was aangespannen. De gedaagde was Teunis Jorissen Both. Jacobs dochter Steventje, destijds in Utrecht wonende, was in 1717 gehuwd met de IJsselsteiner Gerrit van den Brinck. Al voor haar huwelijk had zij twee onechte kinderen ter wereld gebracht. Het huwelijk zal door haar flirterig gedrag niet al te gelukkig zijn geweest. Kort na Gerrits overlijden (rond 1723?) verleidde Steventje de jonge

52


knaap Teunis Both en raakte zwanger Het is aardig om de excuses van Teunis hiervoor te lezen hi] paste 's nachts voor zijn oom op, die portier van de IJsselpoort was Steventje stond voor de poort en riep telkens met een andere stem dat er volk was, zodat Teunis steeds naar beneden moest om te kijken wie er was De knappe Stevent]e kwam naar boven en wist Teunis, die zonder twijfel zijn drankvoorraad had aangesproken, te verleiden Omstreeks 1725 beviel ZIJ (m het geheim) van het kmd, dat wellicht op de stoep van het gasthuis te vondeling werd gelegd Het gasthuis voedde haar kmd op en is er achter gekomen wie de werkelijke vader en moeder waren In oktober 1727 werd Steventje, die alweer hoogzwanger van Teunis was, wegens haar 'onordentelijk leven ende ontugtigen wandel' direct de Baronie uitgezet Teunis, op de hoogte van een mogelijk proces, werd die maand nog op eigen verzoek door de drost verhoord, en stemde toe tot een huwelijk met Steventje Tevens werd hij veroordeeld om de alimentatiekosten die het gasthuis m die jaren aan het kmd had besteed te vergoeden, alsook de meerdere kosten die 'door sijn onwilligheijd soude komen te vallen ' Maar Both bleef onwillig en reageerde maandenlang nergens op Toen de gerechtsbode op 15 december bij huize Both aanklopte om het vonnis mede te delen, deed moeder (tante') Both open en zei "Als hij thuijs kompt sal ik het hem seggen "

Na twee dagen geen bericht te hebben gehad, kreeg de bode de boodschap mee dat Theunis binnen 24 uur voor het gerecht moest verschijnen Dus toog de bode weer naar het huis, waarop Geertje Both weer open deed met hetzelfde verhaal Het moge duidelijk zijn dat de ondeugd naar zijn verbannen geliefde was vertrokken Daarop werd Teunis op 23 december bij verstek veroordeeld Wat er intussen met het kmd gebeurde, is onbekend Ruim een jaar later, in februari 1730, schreef Steventje dat ze weer zwanger was van Teunis, maar dat ze mmiddels-na lange tegenwerking van hem- m ondertrouw waren gegaan Ze verzocht het gerecht om weer naar IJsselstem te mogen terugkeren, wat haar inderdaad werd toegestaan Het echtpaar leefde daarna m armoedige omstandigheden Teunis werd m 1739 opgepakt wegens illegaal vissen en kon pas na een smeekbede van Steventje aan prinses Maria Louise uit het gevang komen Het armenhuis had ook de taak voor zeer jonge kinderen te zorgen, die om allerlei redenen binnenkwamen Een schrijnend geval is dat van het baby'tje Arnolda Rond de jaarwi$seling 1740/1741 overleed Nolletje (Arnolda) Tijnnagel in het huis van de schout, waar ze dienstmeisje was geweest Zoals veel voorkwam m die tijd overleed ze kort na de bevalling Ze kon nog net op de indringende vragen van de vroedvrouw antwoord geven op de vraag wie de vader was Het kmdje, een dochter, werd gezond en wel geboren en Arnolda werd op last van de gasthuismeester begraven Het enige dat ze achterliet waren haar kleren, die door het gasthuis prompt werden verkocht om daarmee het kmd een tijdje te kunnen onderhouden Besloten werd het kind te dopen en voor de minste kosten uit te besteden Na de doop werd het Arnolda genoemd, naar haar overleden moeder Ze werd daarna door de gasthuismeester bij wijze van noodoplossing naar de vrouw van Jan van Tonderen gebracht, die daarvoor de eerste week i gulden rekende en de


"....in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

volgende weken i8 stuivers. Het gasthuis zat met het kind opgescheept. Gevraagd werd aan de dominee of hij de kerkenraad ertoe kon brengen toestemming te geven voor uitbesteding van het kind (dit was verplicht volgens de conventie van 1739). De kerkenraad liet weten dat de superintendenten tegen de persoon die Nolletje als vader had opgegeven een proces moesten aanspannen. Het gasthuis beloofde dat. De vader was ene Jan van Os, die tijdelijk afwezig was. Volgens de regels moest hij opdraaien voor de kosten die aan Arnolda werden besteed. In de zomer van 1741 was hij weer thuisgekomen en ontving het gasthuis de volgende brief van diens vader, Willem van Os (in moderne bewoordingen omgezet): "Aan de heren opperarmmeesters. Geeft ootmoedig te kennen Willem van Os dat hij met droefheid en leedwezen vernomen heeft dat een zekere vrouw genaamd Nolletje, geboren in Wageningen, en die als dienstmeisje hij de heer schout heeft ingewoond, van een onecht kind bevallen was. Toen ze kort na de bevalling op sterven lag heeft ze in barensnood mijn zoon, jan van Os, als vader genoemd. Ook heb ik gehoord dat de gasthuismeester mijn zoon had aangesproken om de alimentatie van het kind te betalen en dat hij hem anders voor het gerecht zou dagen. Ofschoon mijn zoon bij hoog en laag heeft ontkend enig seksueel contact met deze vrouw te hebben gehad en daar een eed op zou zweren, toch ben ik bang dat hij wegens zijn jonge jaren soms niet genoeg nadenkt over de zwaarte van een eed. Om die redenen wil ik u verzoeken, dat mocht mijn zoon tegen de verwachting in toch vader van het kind blijken te zijn, dat hij ook dan niet in staat is om het te onderhouden. Wilt u daarom laten besluiten mijn zoon ongemoeid te laten, waarbij ik aanbied, om alle moeilijkheden te voorkomen inzake te ondernemen actie tegen hem, 60 Karolusgulden te betalen aan het Gasthuis". Het gasthuis liet alle bezwaren direct vallen en inde het geld. Een jaar later was het kind nog steeds niet in het gasthuis aanwezig omdat er zieken waren aan wie de binnenmoeder veel tijd moest besteden. Ook kreeg het kind nog borstvoeding van vrouw van Tonderen. Enkele weken later werd het kindje toch toegelaten en verdwijnt zij definitief uit de notulen. Zeer jonge kinderen vormden dikwijls een probleem. De binnenmoeder draaide voor de verzorging op en de eerste jaren zouden het alleen maar lastposten zijn. Sedert 1619 bestond er een Hervormd weeshuis te Buren waar het Ewouds een moeizame relatie mee had. Buren stelde zich star op. Kinderen moesten een economisch (lees: nuttig) potentieel bezitten. Ze mochten niet te jong, ziek of gehandicapt zijn. Het gasthuis moest soms met de stichtingsakte uit 1619 schermen om het weeshuis van zijn gelijk te overtuigen. De cruciale passage was deze:

54


4

"(in het weeshuis zullen ontvangen worden) twaalf weeskinderen, de helft knegtkens en de helfte meiskens, in egte geboren en gekomen van eerlijke, vrome ouders, ondersaten onser steden, graafschappe van Buiren, Leerdam, IJsselstein, en Acquoij, geen middel hebbende hare kinders selfs te onderhouden, ten ware wij uit gratie bij speciale acte andere geliefde te admitteren. Item dat de voors. twaalf ofte daarna enige andere weeskinderen in't voors. weeshuis niet en sullen aangenomen nog ontfangen mogen worden dan daartoe alvorens geadmitteert sijnde bij ons ofte onse nakomelingen graven en gravinnen van Buiren" ^'^. Pas nadat Maria-Louise van Hessen-Kassel, de gravin van Buren en altijd behulpzame 'tante' van IJsselstein, tussenbeide kwam moest Buren buigen. Andere kinderen hadden meer geluk. Rond 1726 bracht Liesbeth van Alphen haar jonge kinderen wegens armoede naar het gasthuis. De vader. Jan Hendrik Keiler, voer voor de West-Indische Compagnie. Op de terugreis uit West-IndiĂŤ overleed hij aan boord en werd het gasthuis op de hoogte gesteld. Zijn weduwe Liesbeth hertrouwde het jaar daarop, maar overleed nog geen drie maanden later. De gasthuismeester toog naar het kantoor in Amsterdam waar hij te horen kreeg dat Jan zijn gage, stofgoud en 2 gouden munten aan zijn kinderen had nagelaten. Hiervan werd f 403,- door het gasthuis op rente gezet, welke rente jaarlijks voor de weeskinderen werd gebruikt. In 1744 was er nog maar een kind in het gasthuis, Liesbeth, die meerderjarig geworden was. Na aftrek

55


"....in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

van al de kosten die voor de andere kinderen waren uitgegeven kreeg zij ruim f70,- mee, wat een heel kapitaal was. Met bepaalde ziektegevallen wist het gasthuis geen raad, zoals de geschiedenis van Johannes van Graften aantoont. In de koude januarimaand van 1753 werd de zwaar zieke Hendrik van Graften naar het gasthuis gehaald, waar hij kort daarna overleed. Hendrik had een zoon

Johannes, een arme drommel van een jaar of 25 die aan toevallen leed. Johannes ging ook naar het gasthuis, maar na een paar maanden al rapporteerde de gasthuismeester dat hij vanwege zijn 'kranksinnigheid en troebelen in desselfs harsenen' in het gasthuis niet te handhaven was. Besloten werd om hem bij wijze van noodmaatregel bij een boer in de Achtersloot uit te besteden. De boer kreeg er wekelijks 26 stuiver voor, in ruil waarvoor hij Johannes een slaapplaats, eten, wassen en verstellen van zijn kleren moest bieden. Die zomer bleek het fout te gaan, want Johannes moest constant in de gaten worden gehouden opdat hij tijdens zijn epileptische aanvallen niet in de sloot viel en verdronk. Boer Van Keulen kon dat niet opbrengen en bracht Johannes terug naar het Ewouds. Het bestuur verzocht daarop de schout of hij in de plaatsen van de Utrechtse heuvelrug, destijds nog uitsluitend heidegebied en geheel zonder gevaarlijke sloten, niet een armbestuur kon vinden dat Johannes wel wilde opnemen. Na diverse maanden van tevergeefs heen en weer reizen naar Driebergen, Soest en Doorn werd de schoenlapper Aart Schouten in Woudenberg bereid gevonden Johannes op te nemen. Aart bleek volgens het Woudenbergse armbestuur een nuchter en goedaardig man te zijn die alleen met zijn vrouw woonde en door de week altijd thuis was. Aart had meer met het bijltje gehakt en had tot tevredenheid van allen reeds diverse armen in zijn huis geherbergd. Maar toen hij aandrong op een lichameHjk onderzoek van Johannes en vervolgens bleek dat hij aan de vallende ziekte leed, weigerde hij resoluut. Het Ewouds wist twee getuigen op te roepen die verklaarden dat Johannes een goeie jongen was die nooit moeilijkheden had veroorzaakt. Hierdoor wist men Aart over te halen, niet nadat hij wantrouwend geĂŤist had in goed zilvergeld uitbetaald te worden. In oktober werd een contract getekend dat Aart per jaar 75 gulden zou krijgen, wat toch nog duurder was dan uitbesteding aan boer Van Keulen. Johannes moest zijn bed, lakens en dekens meebrengen. Mochten zijn kleren verslijten, dan zou het gasthuis nieuwe sturen, alsook stof om deze te verstellen. Voorts kreeg hij een akte van indemniteit mee, wat betekent dat het dorp Woudenberg niet voor de kosten zou opdraaien wanneer Johannes op straat kwam te staan en tot armoe zou vervallen. Aan Aart werden wekelijks 2 stuivers uitbetaald, tabaksgeld voor Johannes, mits die maar hard genoeg zou werken als schoenlappersknecht en zich goed zou gedragen (dit ondanks de getuigenverklaring!). Aart beloofde om Johannes eten, drinken, slaapgelegenheid en wasgelegenheid te geven, zijn vrouw zou zijn kleren verstellen. Uit de laatste decennia van de i8de eeuw zijn er berichten dat er enkele mensen wegens "sinneloosheid" naar het krankzinnigengesticht ("sinnelooshuis") in Den Bosch werden gebracht. Deze arme mensen kregen, evenals Johannes,

56


voor ongeveer f 30,- kleding mee (Hermien van den Berg m 1771, Aaltje de Ronde in 1774, Aart van de Wiers m 1774).

3 3 DE GASTHUISECONOMIE

Het laatste kwart van de 17de eeuw was een ti]d van jaarlijkse tekorten, die niet meer met collecten konden worden aangevuld In 1688 werd van de diaconie f 1000, geleend om de nadelige saldi van de jaren 1674, 1675, 1678 en 1685 op te vullen De diakonie leende uit tegen vijf procent, later tegen vier procent rente De oplossing voor dit financiĂŤle probleem kwam m de vorm van de grote verkoop van gasthuisland in het jaar 1700^' De grondprijzen waren stijgende en andere steden gmgen ook over tot verkoop In totaal werd 71 1/2 morgen land geveild wat f 25 500 m het laatje bracht Het gasthuis behield zelf 11 morgen land, dat m tijdpacht was uitgegeven, alsmede enige kleme erfpachten Deze pachtmkomsten daalden van bijna negenhonderd tot nauwelijk driehonderd gulden per jaar Gedurende de 17de eeuw werd er voor het eerst op bescheiden schaal belegd Dit gebeurde m de vorm van obligaties, dat zijn verhandelbare schuldbewijzen Instellingen waren altijd op zoek naar geld en particulieren en andere instellingen zagen hier een beleggmgsmogelijkheid In de 17de eeuw belegde vooral het kapittel van Oudmunster in Utrecht enkele duizenden guldens m 'de IJssel' (dat is de Lopikerwaard/Baronie van IJsselstem) en het schoutambt van IJsselstem Deze twee instellingen beheerden het belegde geld en keerden jaarlijks een rente uit aan Oudmunster, welk geld o a werd gebruikt voor de vicarie en de armen van het kapittel Na de grote veiling van gasthuisgoed m 1700 beschikte het gasthuis over veel geld, dat gebruikt werd om de hoofdsommen van obligaties, die verschillende instellingen 'sprekende' hadden op de Baronie met de nog verschuldigde renten ineens af te lossen Deze obligaties werden door de rentmeester van de baron aan het gasthuis verhandeld, zodat het gasthuis m het vervolg jaarlijks de renten mde Dat kostte het gasthuis ruim f 15 500,- In korte tijd voerde het gasthuis een actief beleggingsbeleid, dat kort na de veiling al resulteerde in een uitgezet kapitaal van enkele tienduizenden guldens Dit kapitaal vormde in beginsel een reserve voor diverse grote en te verwachten uitgaven, zoals calamiteiten, verbouwingen enz , maar zou in de praktijk nooit worden aangesproken Gedurende de gehele i8de eeuw zorgden deze renten voor ruim de helft van de gasthuisinkomsten zonder dat het hoofdbedrag (dat opliep tot bijna f33 000,-) behoefde te worden aangesproken Naast het caritatieve element was het gasthuis natuurlijk ook een reservoir van goedkope arbeidskrachten die volgens beleid van de superintendenten zo snel mogelijk nuttig werk moesten doen en uitbesteed moesten worden Hiertoe bood de nijverheid een gelegenheid Stond Montfoort m deze tijd bekend om zijn knopendraaiers en Oudewater om zijn lijnbanen, in IJsselstem was er eigenlijk mets voorhanden dat tot werkverschaffing kon dienen In dit gat sprong de zijdenijverheid


* ï-» "....in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds'

De zijdenijverheid was rond 1650 in Amsterdam begonnen, maar kreeg een extra impuls door de aanhoudende oorlogen die Frankrijk voerde. De aanvoer van zijde aldaar stagneerde, de vraag naar goud en zilver bleef in die eeuwen groot en Nederland greep zijn kans. Bovendien waren protestanten met een industriële achtergrond door de Franse koning het land uitgezet en naar de

Republiek gevlucht, zodat kennis van zijdebewerking aanwezig was. Doopsgezinde families voelden zich bij deze Fransen betrokken en werden groot in de zijdehandel. Vestigingen in Amsterdam en Haarlem volgden snel. De arbeid binnen de zijderederij was intensief en de ondernemers konden daarom goedkope arbeidskrachten gebruiken. Zo was het stadszijdewindhuis in Amsterdam speciaal opgezet als werkverschaffing. Vanuit Amsterdam werd er in Utrecht een zeer moderne rederij opgezet waar reeds in 1663 de bedeelden van de diaconie en aalmoezenierskamer hun kinderen de 'draperije ofie sijdeivindenje'moesten laten leren "* . De zijderederij was een moeilijk en precies vak. Ruwe zijde werd vooral uit Italië aangeleverd waarna het afgewenden, gereinigd, gesponnen, getwijnd, verhandeld, geverfd en geweven moest worden. Hiervan werden zijden lakens gemaakt. Op nieuwjaarsdag 1698 werd door de IJsselsteinse magistraat aan Jan Meijer, meesterknecht van Johan Rademaker Daniëlszoon en Antonie Aukema, octrooi verleend om als monopolist een zijdewinderij te beginnen in het voorste gedeelte van het Ewouds. Rademaker was zijdekoopman in Amsterdam en Aukema wellicht zijn zakenpartner. Het octrooi gold voor dertig jaar maar zou na afloop wegens gebrek aan ondernemers niet worden verlengd. In 1705 werden Rademaker en Aukema om onduidelijke redenen op dezelfde voorwaarden opgevolgd door de Amsterdamse zijdereder Jacob Teyler jr. Zijn meesterknecht of werkopzichter was Steven Biljard, gezien zijn naam waarschijnlijk een

58


Franse Hugenoot ('StĂŠphane BiUard'^) uit Culemborg ^' Deze wmderi) heeft 31 jaar bestaan, van 1698 tot 1729 Teyler huurde het deel van het Ewouds voor f 30, per jaar en huurde voor zijn opzichter een naastgelegen huis en hofje van het gasthuis Na 1729 bleef die daar wonen voor f28 - per jaar Over de droevige omstandigheden waarin men moest werken zijn we ingelicht door een brief die Jacob Teyler jr m 1715 aan de IJsselsteinse magistraat schreef over het loon dat hij de arbeiders in zijn winderij moest betalen, het zogeheten 'windloon ' Teyler zal de vader zijn geweest van de beroemde Pieter Teyler van den Hulst (1702-1778), een doopsgezind zijdefabrikant uit Haarlem, grondlegger van de Teyler Stichting aldaar Jacob bezat alle kenmerken van een pre industrieel Dat er m het oude, vervallen kloostergebouw een zijdewmderij is geweest klinkt nauwelijks voorstelbaar Toch zaten m het voorhuis een generatie lang weeskinderen vlak achter de ramen zijde af te winden Het zijdewinden was een onderdeel van de zijderederij en had wel iets weg van het werk dat op een touwslagenj werd gedaan Strengen bestaande uit draadjes ruwe zijde, werden m balen aangeleverd en moesten, na gesorteerd te zijn op fijnheid en kwaliteit, op haspels of pijpen worden gewonden en gesponnen Daarna werden ze gereinigd en samengevoegd (getwijnd) De draden werden weer tot strengen verenigd (geweven) en waren dan pas klaar om verhandeld te worden In IJsselstem moesten de mensen de garenstreng op schijfspoelen winden Dit gebeurde met een spoelrad Alleen in de moderne rederij bezat men een grote mechanische spoel- en afhaspelmnchtmg De strengen werden vanaf een 'Spaanse bank' langs een rmgdraadleider, aan een lange stok met tegengewicht, op een spoelrad met schijfspoelen gesponnen De zijdewmder zat op een stoel, draaide met de rechterhand het spoelrad en bewoog met de Imker de draad langzaam heen en weer om de draad op de spoel van de ene schijf naar de ander te leiden en weer terug, totdat de spoel vol was De lange stok met draadgeleider was nodig om de garenstreng zonder veel moeite van twee halfronde plaatjes te kunnen afwmden Wellicht werd er m IJsselstem ook 'gedoubleerd', dwz het samenvoegen van twee of meer zijden draden al naar gelang de gewenste garendikte Dit gebeurde met behulp van een spoelapparaat of spoelrad dat op een bankje stond en op de schoot kon worden genomen De spoeler draaide met de rechterhand het apparaat en met de linker geleidde hij de garens, komende van een spoelenrekje voor hem, tussen de spoelschijven^ Het was een precies werk dat m daglicht gedaan moest worden, dus m een ruimte met grote ramen (zie de illustratie) Dit geestdodende, veel concentratie eisende werk werd dus door kinderen gedaan Hoe wrang klmkt dan de brief van Teyler waarin hij op verontwaardigde toon schrijft dat hij de kinderen m zijn bedrijf m Culemborg nog minder betaalt dan die m het Ewouds en dat Amsterdam nog goedkoper is omdat hij daar zelf toezicht houdt en de kinderen met, zoals m IJsselstem, broddelwerk leveren, de zijde scheuren en het werk verwaarlozen Bovendien trad bi) ver-


' ...in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

voer ook nog eens schade op en moest er hier belasting op vracht, brieven, porti en vervoer worden betaald. Teyler moest om produktietechnische redenen 25 wielen draaiende houden, dus constant 25 kinderen aan het werk houden. De kinderen waren alle jongens tussen de zes (!) en vijftien jaar en verdienden tussen de 4 en 16 stuivers per week. Lammertje van zes kreeg 4 stuivers in zijn handje en Jan van vijftien mocht 16 stuivers in zijn zak stoppen, waarvan ze een derde mochten houden. De rest ging naar het gasthuis. Ze werkten twaalf uur per dag behalve 's zaterdags. Teyler beklaagde zich dat er vier jongens alleen 's winters werkten, één naar school moest en één slechts vijf dagen kon werken. In Culemborg was het nog erger, daar zaten heel jonge meisjes voor een paar stuivers aan het wiel te draaien. Over de bemoeizucht van IJsselstein, dat protesteerde omdat hij veel te weinig loon betaalde, schreef hij gebelgd: "(het is) buijten mijn maght en schuld dat haat soekende menschen somtijts de gemeente onrustig maaken met ongeoorlooji werk en meerder loon als volgens 't octroij werd gerequireert (=vereist)...die hij slechte tijden wegblijven terwijl ik dan vast gehouden ben om ten minsten voor vijfentwintig wielen de kinderen in't werk te houden, tot mijne schaade" ^5. Vanaf 1715, toen er vrede met Frankrijk was gesloten en de handelscontacten werden aangehaald, ging het achteruit met de Hollandse zijdenijverheid. De Duitse concurrentie deed deze na 1725 de das om en betekende het einde van de slavennijverheid in het gasthuis. Vanaf deze tijd zien we dan ook dat de con-

60


tacten met het weeshuis in Buren worden aangehaald om de kinderen aldaar te plaatsen. De touwslagerij kwam in de i8de eeuw om concurrentieredenen niet geheel van de grond en bleek onvoldoende werk te kunnen verschaffen, zodat er buiten de plaatselijke ambachtsbeoefening maar weinig mogeli)kheden overbleven. De opkomende 'hoepelbuigerij' bood nog te weinig werkgelegenheid. In 1739 was de nieuwe baroniale korenmolen de Wmdotter gebouwd. De molenaar moest om de drie jaar (of een veelvoud daarvan), bij het ingaan van de nieuwe pacht, f 10.13,- ( = 1° gulden en 13 stuivers) aan de rentmeester ten behoeve van het gasthuis betalen. In 1745 wist men hier niets meer van af omdat het slecht geadministreerd was, maar toen de pacht vernieuwd werd kwam het m hermnering en moest de molenaar weer betalen.

22. Armenbegrafenis rond 1800. Houtgravure van Smeeton Tilly (Rijksmuseum Amsterdam).

Het gasthuis bezat krachtens herhaalde resoluties (bekend zijn die van 1731 en 1767) het alleenrecht binnen het schoutambt om rouwkleding te verhuren. Het Ewouds verhuurde eind i8de eeuw een deftig rouwkleed voor f6,-, een modale voor f 4,- en een armoedige voor f 2,-, alsook 69 rouwmantels die voor 5 stuivers het stuk verhuurd werden ^°. Jaarlijks werd hier door de IJsselsteiners veel gebruik van gemaakt. In de vroege 18de eeuw werden er ook baarkleden verhuurd, in vier kwaliteiten: gratis/armenkleed, slecht of klein, middel en best. Over de jaren 1728-1732 is bekend voor wie deze gehuurd werden. Dit geeft een indicatie van de armoede of welstand van de begraven IJsselsteiners. Voor de 175 personen die tussen 5 december 1728 en 11 november 1732 begraven zijn, werden 3 armenbaarkleden gehuurd of gratis verstrekt (1,8 %), 58 slechte of kleine kleden (33 %), 50

51


'....in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

van middelste kwaliteit (28,5 %) en 43 beste kleden (24,7%). Er werden 21 (12 %) kinderen/volwassenen zonder baarkleed begraven. Ruim

een derde van de bevolking kan dus arm of weinig bemiddeld worden genoemd. Deze periode was er nog een van relatieve welstand! Rond het midden van de eeuw waren er enkele tientallen bedeelden. Na 1775 vond er een nog grotere tweedeling plaats door instroom van rijke renteniers en een verslechterde economische situatie.

DE BEWAARKAS

Bij de conventie tussen gasthuis en diaconie van 20 oktober 1738 was goedgevonden dat alle kosten, lasten en uitgaven gezamenlijk zouden zijn en door beide instellingen gedragen zouden worden, naar verhouding van ieders inkomsten. Vanwege moeilijkheden met de financiĂŤle berekeningen werd in april 1749 afgesproken dat de saldi van beide rekeningen gelijk zouden worden verdeeld. Aldus werd op 7 november 1750 op voorstel van drost De Beaufort een 'conservationskas' opgericht en werden in het vervolg uit die kas de tekorten betaald en de winsten daarin gestort. EĂŠn sleutel van de kas berustte bij de kerkenraad, de andere bij de superintendenten. Bij conventie van 30 mei 1763 werd bepaald dat wanneer de kas tot f 10.000,- zou zijn aangegroeid elk van beide partijen daaruit f 3000,- zou mogen halen. Bij beslissing van 2 januari 1770 werd nader bepaald dat die f 3000,- plus rente door elke partij als vrij eigendom mocht worden beschouwd en niet in de rekening van iedere partij zou hoeven te worden verantwoord. Dit was de zogeheten 'lichting' van 2 x f 3000,-. Wel moest dat bedrag intact blijven en mocht het niet vervreemd worden (dwz. aan derden worden verhandeld). Tot 1780 had zo'n geval zich nog niet voorgedaan. Naast de batige saldi van de diaconie (die van het gasthuis waren altijd nadelig) bezat de bewaarkas voor enige duizenden guldens aan uitstaande obligaties. Bij conventie van 1817 (art. IV-2) werd het restant van de bewaarkas in het fonds van het gasthuis gestort en vervolgens opgeheven. De bewaarkas zorgde voor financiĂŤle rust en fungeerde als geldbuffer. 4 . DE BATAAFSE EN FRANSE TIJD, 1 7 9 5 - 1 8 1 3 . In deze vrij korte periode vonden er ingrijpende ontwikkelingen op diverse niveaus plaats. Aan de ene kant was het een revolutionaire tijd, aan de andere kant ook een tijd van behoud van de dingen uit het verleden, zij het onder een andere naam. Heftige woorden mondden zelden uit in geaccepteerd beleid. In januari 1795 kwamen de Fransen IJsselstein binnen. Een deel bleef in de stad ingekwartierd en de rest vertrok al snel richting Utrecht. Aan het einde van die maand vond de revolutie in IJsselstein plaats. Voortaan was er sprake van een baljuwschap voor de Baronie en een voorlopig gemeentebestuur voor het schoutambt. Prins Willem V werd als baron direct afgezworen en met hem de drost als diens vertegenwoordiger. Een lange periode van touwtrekken

62


begon over de vraag onder welk gewest de (voormalige) Baronie nu viel Officieel was dat de provincie Holland, maar het vooruitzicht van hoge belastingen hield de Baronie afzijdig Omdat er een verdrag met Frankrijk was gesloten, was Nederland tot 1802 m oorlog met de Franse vijanden Na een korte periode van vrede brak de oorlog m 1803 opnieuw uit, hetgeen m de volgende jaren tot grote armoede van de bevolking zou leiden Voor het gasthuis was 1795 een bijzonder jaar Uitgangspunten van de revolutie waren zaken als de onvervreemdbare rechten van de mens, de soevereiniteit van het volk, de een- en ondeelbaarheid van de staat, vrijheid en volksdemocratie Er mochten geen privileges van tirannen als Willem V blijven bestaan en de burgerij moest m een democratische traditie opgevoed worden, waarbij de richtlijn een door allen goed bevonden Grondwet moest zijn De supermtendentie, die eertijds aan drost en gerecht toeviel, kwam nu bij het gekozen gemeentebestuur te berusten Ook de caritas werd nu een ambtelijke zaak hetgeen onder meer betekende dat degenen, die zich daar mee bezig hielden nu ambtenaren waren Dit nieuwe staatsgerichte denken had pas m het midden van de 19de eeuw effect De Bataafse en Franse tijd is dan ook vooral een periode van ideeĂŤn en experimenten geweest, die lang met allemaal tot wasdom kwamen Het probleem van de armoede was daar een voorbeeld van en nam eigenlijk alleen maar m complexiteit toe, dit natuurlijk over de ruggen van de betrokkenen zelf In IJsselstem ontaardden de discussies over de burgerlijke vrijheden m competentiestrijd en werden de argumenten soms met de vuist op pijnlijke wijze kracht bijgezet' De gasthuisrekening van 1794 was een dieptepunt en het een nadelig saldo van over de f 4 000,- zien Dit deed de kwestie njzen hoe de diaconie, als partner van de Bewaarkas deze nadelige saldi kon blijven aanvullen Maar eerst werden er allerlei verhitte discussies gehouden over de emancipatie van het katholieke volksdeel, dat honderden jaren buiten elke vorm van bestuur en macht was gehouden Immers, m maart 1795 hadden de Staten Generaal de vrijheid van eredienst voor alle burgers geproclameerd Het nieuwe gemeentebestuur (mumcipahteit) telde diverse katholieken die zich met recht buitengesloten hadden gevoeld Op 4 augustus 1795 ontving de mumcipahteit een rekest (verzoekschrift) van maar liefst 75 katholieke personen (waaronder diverse analfabeten), met het dringende verzoek om de Bewaarkas ten behoeve van de katholieke armen aan te spreken, wilden ze niet van de honger omkomen Men was van mening dat deze kas goed gevuld was De mumcipahteit het er geen gras over groeien en vaardigde een paar dagen later een speciale commissie uit om een en ander m het Ewouds uit te zoeken De commissie bestond uit vier heren die de gasthuismeester dringend verzochten om de archiefkast te openen Men trachtte bewijs te vinden dat het gasthuis voor de Hervorming door de katholieken was gesticht en dat katholieke armen derhalve toegelaten moesten worden Een van die commissieleden was Wolfert Beeldsnijder, een radicale dissenter die in


••

"....in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

deze jaren de feitelijke macht in IJsselstein zou vertegenwoordigen. Resultaat van dit bezoek was de conclusie dat er kort na de Hervorming een splitsing tussen de middelen voor diaconie-armen en katholieke armen had plaatsgevonden en dat de laatsten dus geen aanspraak op diaconie-

23. Wolfert Beeldsnijder, 1740-1806. Anoniem doel<.

geld noch op het gasthuis konden doen gelden. Beeldsnijder was hier niet tevreden mee en oordeelde dat de stadsregering daar nu over kon beslissen, waarmee hij zich de woede van het protestantse raadslid Willeumier op de hals haalde. In oktober kwam een schrijven uit Den Haag waarin stond dat de municipaliteit zich niet met de publieke armenfondsen mocht bemoeien. Enkele maanden later werd de municipaliteit op last van het Volk van Holland opgedragen in principe alles bij het oude te laten totdat bekend zou zijn hoe de verhouding van de inkomsten van diaconie en gasthuis moest worden en hoe groot de contributie aan de katholieken uit dat fonds moest zijn. De municipaliteit speelde deze opdracht door aan de kerkenraad, die antwoordde dat zij niet bevoegd was tot het nemen van financiële beslissingen. Bovendien meende men dat protestanten en katholieken niet samen onder één dak konden wonen en dat het gasthuis alleen al aan haar protestante gealimenteerden handenvol geld kwijt was. Alimentatie van gasthuisarmen kon in het vervolg alleen geschieden als de diaconie over de helft van het geld in de Bewaarkas kon beschikken. Het gasthuis schaarde zich achter de kerkenraad en leverde aan de municipaliteit een staat van de gelden in de Bewaarkas. Er bleek ruim f 5.000,- in te zitten, waarvan de helft aan de diaconie-armen toekwam, of zelfs nog meer, omdat de diaconie vanaf de oprichting van de kas bijna f 23.000,- had ingebracht om de nadelige saldi van het gasthuis te compenseren en dit een ereschuld betrof. Dit alles zinde Beeldsnijderniet. Hij kreeg de kwestie van de katholieken nu in zijn schoot teruggeworpen en voelde zich van overheidswege ook al niet geruggesteund. Inmiddels was hij voorzitter van de municipaliteit geworden en had hij de belangrijkste radicaal, dr. Lycklama, politiek uitgeschakeld. In mei 1796 liet hij gasthuismeester Hugenholtz, tegen wie hij een persoonlijke wrok koesterde, bij zich komen om hem voor een voldongen feit te stellen: er moesten direct zes katholieke armen in het gasthuis worden ondergebracht. Dit bleek een eigen inititief van Beeldsnijder te zijn, die ondanks aandringen van Hugenholtz weigerde er met de Raad over te vergaderen (overigens bleek de Raad hem van harte daarin te steunen). Beeldsnijder had zelfs de nieuwe binnenmoeder laten halen en haar ernstig vermaand deze katholieken wel te ontvangen en goed te verzorgen. Hugenholtz was furieus en beklaagde zich bij het Provinciaal Comité van Holland, dat zich niet met dergelijke futiliteiten inliet. In juni nam zijn collega-gasthuismeester Van Griethuizen ontslag omdat hij

64


met de ambtenareneed wilde afleggen Regentes mevrouw Beijen had vanwege al deze problemen reeds haar functie neergelegd Ook Hugenholtz zinde erop ontslag te nemen, maar bleef toch aan omdat hij zich verantwoordelijk voelde voor het gasthuis Bovendien diende de concurrent zich aan m augustus verzocht de Raad de katholieke armmeesters om 3 regenten en regentessen voor het Ewouds te nomineren, waarvan er twee gekozen zouden worden Al maanden voor deze nominatie gedroeg de vrouw van timmerman Van Spanjen zich reeds als regentes en beschouwde zich als opvolgster van mevrouw Beijen De Kerkenraad weigerde de keuze uit de nominatie te doen, de directie (dageli)kse leiding) werd overgelaten aan de katholieke werkmeid (die de taak van de zojuist overleden bmnenmoeder had overgenomen), zodat er sprake was van een merkwaardige patstelling Een nieuwe katholieke gasthuismeester kwam er niet en Hugenholtz zou tot zijn dood de enige 'directeur' blijven De zes katholieke bejaarden bleven m het gasthuis De zeer nadelige rekening van 1795 kreeg Hugenholtz nergens vergoed, hij werd van het kastje naar de muur gestuurd Met Beeldsnijders macht was het m de zomer van 1798 evenwel gedaan Tegelijk met de val van het radicale 'Uitvoerend Bewind' vielen ook Beeldsnijder en de zijnen, die m een bron 'geweldenaren' werden genoemd Hugenholtz werd zowaar tot municipaal gekozen en bleef nog jarenlang een vinger in de gemeentepolitieke pap houden Dit is het gasthuis uiteindelijk ten goede gekomen (NB de revolutie van 1795 werd m 1819 een 'heilloze omwenteling' genoemd) In de periode 1795-1803 trad een verslechtering van de financiĂŤle situatie van het gasthuis op De financiĂŤle band met de diaconie, die vooral m de Bewaarkas tot uitmg kwam, werd op een laag pitje gezet Goederen en effecten werden verkocht, maar toch bleef een chronisch nadelig saldo optreden Bovendien verarmde de bevolking, stegen de prijzen en moesten er meer oude lieden worden opgenomen Dit bracht het gemeentebestuur ertoe om m januari 1803 een voorstel bij het Departementaal Bestuur van Holland in te dienen dat een opvallend modern karakter had Wegens ambtelijke haarklovenj was dit voorstel m eerste instantie afgewezen, maar werd m oktober van dat jaar toch goedgekeurd Het was een voorstel om het gemeentebestuur, gedurende twee jaar (18031805) kleme directe belastingen te laten heffen ten gunste van het gasthuis Het gasthuis mocht belasting mnen van hondenbezitters, van kooplieden, schippers, kermisexploitanten, herbergiers, over begrafemsrechten, op het verhuren van rouwmantels en aan het luiden van klokken Het was een combinatie van oud en modern Wegens de slechte financiĂŤle toestand werd een verzoek tot verlenging met nog eens twee jaar (1805-1807) gehonoreerd Deze belasting vormt een aardig hoofdstuk m de geschiedenis van het Ewouds Op 20 oktober 1803 had het Departementaal Bestuur van Holland het gasthuis octrooi verleend twee jaar lang een belasting op honden, turf en steenkool te heffen De honden moesten met loden penningen worden voorzien alleen al m 1803 werden 16 loodjes gekocht voor een totaalbedrag van f 24,- en 5 stuivers Voor het ontvangen van deze belastingen moest de onderschout worden betaald (f 23,), een bedrag dat van de totaalinkomsten van f 230,- werd afge-


"....in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

trokken. Omdat de inkomsten bleven verminderen werd in november 1805 dit octrooi voor nog eens twee jaar verlengd. Deze keer liep de belasting indirect via de gemeente ^\ Onder koning Lodewijk werd dit merkwaardige octrooi ingetrokken. IJsselstein had hiermee niet de primeur op hondenbelasting. Al in 1753 werd ten bate van het weeshuis in Goes een dergelijke belasting geheven. Deze belasting, vermoedelijk afgekeken van Engeland, werd in de Bataafse tijd algemener. Doel was het voorkomen van hondsdolheid. In 1797 begon Amsterdam met deze heffing en Den Bosch volgde in 1804: in deze steden kwamen de inkomsten wederom ten bate van het weeshuis ^^. Het gasthuis bezat in deze jaren nog maar 11 morgen land dat voor bepaalde tijd verpacht werd. Daarnaast liepen er nog diverse erfpachten die weinig opleverden. De rekening van 1810 liet een nadelig saldo van bijna zeshonderd gulden zien dat niet meer uit de Bewaarkas kon worden aangevuld. Dit nadelig slot kwam door de vermindering van de inkomsten uit effecten. Het gasthuis had weliswaar bijna f 27.000,- uitstaan, maar dit stond ten laste van de Baronie, en dat was sinds 1798 een opgeheven bestuurseenheid. De financiële afwikkeling van de schulden van de Baronie zou zich jaren voortslepen, tot nadeel van het gasthuis. Normaal werd er jaarlijks meer dan f1050,- rente getrokken uit deze obli-

gaties, maar in september 1808 had koning Lodewijk Napoleon de gehele schuld van de Baronie per decreet bij de Nationale Schuld gevoegd. Concreet betekende dit voor het gasthuis dat er in de jaren 1809-1813 certificaten of schuldbewijzen werden uitgegeven. Bovendien werd de rente in 1810 door Napoleon getiërceerd, dwz. dat slechts een derde deel van deze certificaten werd uitbetaald. Het gasthuis derfde daardoor jaarlijks f700,-! Als tegemoetkoming van deze te voorziene problemen schonk Lodewijk tijdens zijn bezoek aan IJsselstein het gemeentebestuur f 2000,- ten behoeve van het gasthuis. Kort daarvoor was het Ewouds al genoodzaakt om het eigen pachtiand in zijn geheel te verhypothekeren bij de rijke Evert Paauw in Vleuten, die er jaarlijks 5 % rente van beurde, welk geld het gasthuis bij wijze van aflossing betaalde. Dit bracht direct f 3000,- op maar betekende ook een jaarlijkse uitgave van f 150,-. Het pachtiand was in deze moeilijke tijden meer een last dan een lust, de pacht werd vrijwel niet meer betaald. De aflossing aan Evert kon niet betaald worden en de schulden hoopten zich in 1811 op tot meer dan 1450 gulden. Eind 1811 werd deze noodlijdende situatie aan het gemeentebestuur gecommuniceerd, die het gasthuis tegemoet kwam met het bedrag dat de koning in 1808 had geschonken. De vijandelijke sfeer van de jaren 1795-1798 was verdwenen. De begroting over het jaar 1814 is bewaard gebleven en biedt een aardig inzicht in de situatie van het laatste jaar onder de Fransen. Deze was immers nog in 1813 in het Frans opgesteld. Totale inkomsten bedroegen f1189,- ^^ totale uitgaven werden geraamd op f 1875,- zodat er een tekort van f 686,- was. De meeste inkomsten kwamen uit de verhuring van land, renten uit obligaties (zij het dat deze getiërceerd waren) en van de diaconie. Het meeste geld was men kwijt aan levensmiddelen, verwarming, belastingen en aflossing. Dat jaar bewoonden slechts 5 diaconie-armen het gasthuis^'.

66


5-

NA DE F R A N S E T I J D , I Q D E EEUW,

1814 - I9OO.

5.1 ORGANISATIE

Na de ondergang van Napoleon en de verdrijving van de Fransen werd Nederland een monarchie en werden de gemeenten volgens de nieuwe grondwet georganiseerd IJsselstem werd m 1814 een plattelandsgemeente binnen de provincie met een benoemde burgemeester en een gekozen raad Van 18141817 vond er een reorganisatie plaats waarna er duoburgemeesters werden benoemd In februari 1817 was de tijd rijp voor een nieuwe conventie tussen de stadsregering als superintendenten van het gasthuis en de Hervormde Kerkenraad (zie bijlage 4) Doel was om het algemeen belang van de IJsselstemse protestantse armen te behartigen door nu goede afspraken te maken Er werd geregeld wie er nu precies diaconie-armen waren en wie gasthuisarmen Het gasthuis mocht afhankelijk van de jaarinkomsten een aantal oude heden, kinderen van 6 tot 10 jaar en zieken herbergen Zouden de inkomsten jaarlijks met meer dan f 90,- toenemen dan was het Ewouds verplicht voor dat bedrag naar evenredigheid een extra persoon op te nemen Alle overige armen zouden door de diakonie bedeeld worden, waarvoor een gemeentesubsidie van f 600,- werd gegeven Belangrijk was dat de diaconie armen m het gasthuis mocht plaatsen mits daarvoor betaald werd Tot deze categorie behoorden ouderen, wezen en verlaten kinderen Voor kinderen tussen de II en 18 jaar werd niet betaald omdat zij direct door het gasthuis te werk werden gesteld en een kwart van hun loon moesten inleveren Werden de diacome-armen te duur (bijv door langdurige ziekte) dan nam het gasthuis ze voor f 2,- per week op Het gasthuis zou door vier regenten bestuurd gaan worden, waarvan er twee uit de stadsregering door dat college zelf werden gekozen, een lid van de kerkenraad werd door de raad zelf gekozen, en een Hervormde protestant ook te benoemen door de kerkenraad, maar die geen lid van de stadsregering of de kerkenraad zelf mocht zijn Het voorzitterschap werd roulerend om de drie maanden waargenomen Verder behoor den tot het gasthuispersoneel een gasthuismeester, een vader en moeder en twee regentessen Het belang van deze conventie was groot omdat de overheid hier duidelijk m zijn onmiddellijke caritatieve taak terugtrad en het Ewouds een particuliere instelling van 'weldadigheid' werd In februari 1817 waren de volgende personen m het Ewouds aanwezig Personeel 1 Bmnenvader Dirk de Jong 2 Binnenmoeder Jannetje Edelhof 3 Dienstmeisje voor de kleding Dieuwertje Schik, die Rooms is 4 Dienstmeisje Aartje Wittebol, ook voor de kleding


"... in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

24, 'De gift'. Tot ver in de 19de eeuw bestond de enige hulp aan minder draagl<rachtigen uit giften van weldoeners die uit de bovenlaag van de bevolking kwamen. Veelal deden zij hun werk in de anonimiteit.

Ouden van dagen: 5. Elisabeth de Jongh. 6. Elisabeth Noordman, weduwe van de koster, die f75,- per jaar betaalde (was provenierster). 7. Hanna Spijkers, weduwe Aart van Woerden. 8. Jan Schagen, van de diaconie, betaalde f2,- per week. 9. Louis Egmond, provenier, betaalde 15 st. per week. 10. Dirk Hagemeijer. 11. Willempje Middelkoop, provenierster. 12. Aartje van Nooij, van de diaconie, betaalde 12 st. per week. 13. Jan van Nooij. Van de 9 gealimenteerde personen waren er 4 gasthuisarmen, 3 proveniers en 2 diaconie-armen. Jan van Nooij was op voorspraak van diaken K. Sanderson aangenomen, maar zijn familie weigerde voor hem te betalen, zodat hij het gasthuis een daalder per week kostte. Daar werd met Sanderson ernstig over gesproken. Besloten werd om een collecte voor Jan te houden bij de Hervormde gemeente, wat voldoende opleverde. Gasthuismeester was dr. J.B. Snellen, die de in 1816 overleden Johannes Hugenholtz opvolgde. Het aantal proveniers bleef gering. Zij waren veelal van buiten IJsselstein afkomstig. Kost-en-inwoning en verpleegkosten werden door familie betaald. Ook katholieken mochten provenier worden, maar wel tegen aanzienlijk hogere kosten (f 800,-). De kosten bleven de gehele 19de eeuw vrijwel gelijk. Als


voorbeeld van een kostkoperschap geldt Catharina Langenberg uit Amsterdam die m 1820 verzocht provenierster te mogen worden De regenten stelden de volgende voorwaarden ze moest een schriftelijke getuigenis van protestantse gezindheid en goed gedrag overleggen De kosten waren wekelijks f 3,-, per kwartaal te betalen, waarvoor iemand borg moest staan Zij moest zich schikken m het normale gasthuisregiem, maar ze mocht wel bij de moeder aanschuiven De moeder moest een kamertje als woning voor mevrouw Langenberg inrichten Voor eigen rekening kwamen kledmgkosten, extra medische hulp en alles wat ZIJ meer zou verlangen Bij intrek moest ze een uitzet meenemen, te weten 4 beddenlakens en 4 slopen, een paar nieuwe gordijnen voor de bedstee, 4 handdoeken en I tinnen waterpot Deed ze dit niet, dan moest ze 4 dukaten (is f 10,-) betalen voor een standaarduitzet Als ze langer dan een halfjaar in het gasthuis bleef zouden haar spullen direct aan het gasthuis vervallen Catharina had geen verplichting om te werken Als voortvloeisel van het patriottisch erfgoed van de jaren 1780 groeide het besef van een nationale volksontwikkeling van de armen, dat gestalte kreeg in lokale takken van de 'Maatschappij tot 't Nut van het Algemeen', hetgeen m februari 1819 leidde tot een gecombineerde IJsselsteinse en Jutfase afdeling Afdelmgsleden hadden bemoeienis met het gasthuisbestuur of waren daar lid van De Armenwet, voortvloeiende uit de Grondwet van 1848, werd afgekondigd op 28 juni 1854 Kenmerk van deze wet was dat de overheid zich terugtrok, armenzorg werd overgelaten aan kerken en het particuliere initiatief Dit proces was reeds ingezet m 1817 Krachtens artikel 2 van de Armenwet (1854) was het gasthuis een Godshuis (met zijnde een ziekenhuis of gesticht voor krankzinnigen), behorende tot de instellingen van weldadigheid Bij een nieuwe conventie van 1859 kwam er een bestuur van uitsluitend hervormde kerkleden en trok de overheid zich volledig terug De functie van gasthuismeester werd afgeschaft (de laatste meester was misschien G van Os, nog vermeld in 1852) Na de Franse Tijd kwamen er instellingen van 'Burgerlijk Armbestuur' m gemeenten met meer dan 3000 inwoners In IJsselstein was dat het geval na 1833 In 1818 werden de akten van indemniteit afgeschaft bij wet op het domicilie van onderstand voortaan ondersteunde elke gemeente een persoon van elders als hij een aantal jaren m die gemeente had gewoond en 4 jaar of langer belasting had betaald Krachtens het Burgerlijk Wetboek van 1838 werd de taak van de weeskamer, m IJsselstein een zaak van diaconie en gasthuis, overgenomen door het vredegerecht De inwoners van het Ewouds waren tussen 1852 en 1872 onder te brengen m drie categorieĂŤn Ongeveer de helft van hen waren uitbestede diaconie-armen van IJsselstein, vaak ouderen die dikwijls verpleegd moesten worden en enkele weeskinderen Was men m staat tot werken, dan werd men bij een werkgever uitbesteed Dan volgden de proveniers inkoop door familieleden, ziektekosten voor eigen rekening Zo werd Arie Reijmers door drie familieleden, allen schip-


" m Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

Voorwaarden enz. voor opname als Provenier in het Ewouds-Gasthuis te IJsselstein.

1 Bewijs van een Geneeskundige, dat de personen met aan ziels- of lichaamsziekten lijden, noch buitengewone verzorging of hulp noodig hebben 2 Idem, of van twee andere vertrouwde personen, dat zij van een goed humeur zijn. 3 Voorzien van het noodige linnen en kleederen 4 Onderworpen te blijven en mede te werken aan de goede orde in het Gesticht, waaronder ook uitdrukkelijk wordt verstaan het deelnemen aan de Godsdienstoefeningen, zoowel in het Gesticht als in de Ned Herv Kerk te IJsselstein 5 Zekerheid (mondeling oi schnftelijk) door een solied bekend persoon, van vooruitbetaling per kwartaal, van / 52,—, verpleeggeld Alsmede / 20,— Entreegeld voor beddegoed, tenzij dit m voldoenden en goeden staat wordt medegebracht, en / 10,— per jaar, bij voorui*betaling, voor kleeding, tenzij daarvoor voldoende wordt gezorgd 6. BIJ extra voeding, eieren enz, pro rata de helft dezer kosten 7 Geen teruggave, verantwoording enz enz heeft plaats, m welk geval ook hoegenaamd, van betaalde gelden, mede- of ingebrachte roerende goederen, gereed geld enz enz 8. BIJ overlijden, de betaling der kosten van een hoogst eenvoudige begrafenis 9 Geneeskundige hulp en geringe verpleging in het Gesticht is onder de inwomng begrepen Buitengewone gevallen, extra middelen, verpleging enz moeten worden vergoed 10 Wegens onredelijk gedrag enz enz geschiedt onverwijld verwijdering uit het Gesticht, uitsluitend naar beoordeeling van Heeren Regenten, die mede zich voorbehouden de toepassing en beslissing van al het vorenstaande, zonder eenig verder beroep of tegenspraak van iemand

25 Proveniersvoorwaarden uit een gedrukte folder van rond 1910.

70

ir


pers, onderhouden Ook een diaconie-arme kon provenier worden, als hi) voldoende verdiende bi] een baas Enkele proveniers betaalden de inkoop uit eigen zak, waaronder J F Huffermans die na zi]n pensionering als vader een comfortabel bestaan had en daar veel geld voor over kon hebben Kinderen konden ook proveniers zijn, dikwijls in geval van ziekte Kon een provenier niet meer betalen en was hi) of zi) ziek, dan werd hi) diaconie-arme (NB m de 20ste eeuw werd dikwijls voor proveniers betaald door de diakonie van de thuisgemeente en door werkgevers bi) wijze van pensioen ) Ten slotte waren er mensen die door het Burgerlijk Armbestuur waren geplaatst (met-protestant), deze moesten werken voor de kost Een deel van het werkloon verviel aan het gasthuis Na 1853 werden er geen katholieke ouderen meer in het Ewouds opgenomen Katholieken hadden een lange weg van emancipatie afgelegd en mochten nu eigen stichtingen voor ouderen oprichten Het aantal gasthuisbewoners bleef laag in i860 maar 13 personen De maximale capaciteit lag op 15 personen Tot emd 1859 traden enige particulieren op als begunstigers van de diaconie door een kwartaalbijdrage te leveren als tegemoetkoming in de kosten voor de m huis geplaatste diakonie-armen Dit waren de IJsselstemse protestantse notabelen, zoals de notaris en echtgenote, de twee predikanten, freule Strick van Lmschoten, haar zoon, baron Van Heemstra, de stadsdokter en enkele gegoede middenstanders In december 1859 kocht de diaconie deze contributies af voor een standaard bedrag per volwassen diacome-arme ( f 1,50 per week) Wel bleven enkele particulieren (waaronder de rijke freule Strick) geld schenken

5.2 ECONOMIE

Het gasthuis was verarmd uit de jaren van de Franse inlijving gekomen, maar schuldsanering volgde al vrij spoedig na de vrijwording van Nederland Al m 1814 werd er aan de nieuwe Gedeputeerde Staten van Utrecht verzocht om de II morgen gasthuisland bmnen de gemeente IJsselstem, die m 1808 verhypothekeerd waren, te mogen verkopen ter aflossing van de f 3000,- aan hypotheek. Het land bleek meer een lastenpost dan dat er inkomsten uit voortkwamen Door Gedeputeerde Staten van Utrecht werd dit verzoek begm 1815 gehonoreerd en werd een deel van het gasthuisland (dat in zijn geheel al verhypothekeerd was') verkocht De schuld aan Evert Paauw kon hiermee worden afgelost Wel werden de kleme erfpachten in Benschop en Noord-Polsbroek voor een deel behouden. De uitstaande effecten, die m 1808 bij de Nationale Schuld waren gevoegd, bleven ten laste van de staat uitstaan maar m 1814 vond er een nationale schuldconversie plaats de staatsschuld werd omgezet m een schuld met een uniforme rente van 2,5% Voor de aflossing van het enorme bedrag werd m 1822 het amortisatiesyndicaat door de koning opgericht, dat tot 1841 bleef bestaan Dit syndicaat veilde domeingoed, waaronder veel goed van de voormalige baron van IJsselstem In de praktijk betekende dit dat het gasthuis dezelfde hoofdsom m effecten bleef behouden en er jaarlijks een rente van 2,5% uit trok Dit hield wel een inkomstenverlaging m, want voor de annexatie van Nederland door Napoleon m 1810 was dit percentage 4% Dit alles hep via de beurs in Amsterdam en werd uitbetaald door een effectenkantoor aldaar


ss ÂŤ- ' in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds'

Afgezien van de begroting voor 1814 zijn er voor de rest van de 19de eeuw slechts de gasthuisrekeningen van 1852 1872 overgeleverd waaruit we het economisch-sociale leven enigszins kunnen destilleren Ter illustratie nemen we het boekjaar 1865 Dat jaar begon met een batig saldo van f 123, Administrerende regenten waren uitsluitend van de Hervormde gemeente, per kwartaal respectievelijk ds G J Brandt Wijsmuller L de Veije, notaris H D G A I m m m k en J van der Roest Czn Ten kantore van Immmk werd de verzekeringspremie betaald, wellicht voor de inboedel De gasthuisbewoners zijn ons allen bekend m totaal 13 personen, waarvan er 2 m de loop van het jaar overleden Er waren 3 proveniersters, de zusters Jansje en Lotje de Ruiter en mevrouw Vermeulen, ook wel weduwe Soeters De dames De Ruiter werden door h u n Utrechtse vader onderhouden Jansje, de oudste, was al voor 1852 ingekomen en zou m oktober 1868 vertrekken Zus Lotje was de jongste en verbleef van 1861-1866 in het Ewouds Beide waren m deze tijd volwassen vrouwen Vader De Ruiter betaalde per kwartaal f 81,25 ^oor zijn dochters, nl voor Jansje f 3 50 en voor Lotje f2,75 P^^' week Deze twee dames waren nichtjes van gasthuis vader W de Koff die van tijd tot tijd aan hun ah mentatie meebetaalde De weduwe Soeters werd door haar broer Vermeulen, ook uit Utrecht, vanaf mei 1862 onderhouden en zou m de zomer van 1866 komen te overlijden Wekelijks kostte zij f 2,75 aan kost en mwonmg Naast deze proveniersters werden er 5 personen door de diaconie uitbesteed voor f 1,60 per week en een voor i gulden per week Het normale kwartaalbedrag bedroeg dan f117,- Deze personen waren

1 J van Bekkum, ingekomen 1855 overleden 1866 2 weduwe Den Hartog, ingekomen 1856, overleden 1867 3 W Zijderveld, ingekomen 1859, overleden 1865

72


w

\?

\

27. Links: Notaris H.D.G.A. Immink (notaris van 1844 tot 1880) rond zijn 65e jaar en rechts zijn zoon Nicolaas Immink (notaris van 1880 tot 1893) rond zijn 20e jaar. Beiden waren regent van het gasthuis.

4. mevrouw Zijderveld, ingekomen 1859, overleden 1872. 5. I. Oosterbeek, ingekomen 1864, overleden 1866. 6. weduwe Kipperman, ingekomen 1864, overleden 1866. In het beruchte cholerajaar 1866 zijn er dus 4 personen overleden. Naast deze personen werden er zieke kinderen verpleegd, nl. vier kinderen van F. de Lange voor 80 cent per week. EĂŠn kind overleed in december 1865. Dat jaar waren er geen mensen van het Burgerlijk Armbestuur in het Ewouds geplaatst, maar in januari 1866 kwam er wel iemand binnen die het bestuur f 1,25 per week kostte alsmede f 10,- kledinggeld bij opname. Mensen die door het Armbestuur werden geplaatst moesten bij gebleken geschiktheid werken voor de kost en een deel aan het gasthuis afstaan. Sinds de Armenwet ontving het gasthuis geen gemeentesubsidie meer en sinds de conventie van 1859 geen donaties van particulieren. Deze lacunes werden grotendeels opgevangen door de diaconie (zie de vorige paragraaf). Naast deze inkomsten ontving het Ewouds geld uit obligaties, kleine erfpachten uit land in Noord-Polsbroek en de verhuring van de asvaalt op de Hooge Waard. Begrafenisrechten werden gevormd door een bijdrage van de familie van de begravene aan het gasthuis en konden variĂŤren van f i,- voor een arm kind tot f 16,voor een welgestelde volwassene. In 1865 werden er 32 personen begraven waarvan er maar liefst 22 kinderen waren. Vader De Koff trad op als betaald grafbidder. Blijkbaar was dit in 1803 verkregen recht, als opvolger van de verhuur van rouwkleding, bestendigd. Dat jaar waren er geen inkomsten uit werk: proveniers/sters hoefden met te werken en de diaconie-armen waren bejaard. Van de totale inkomsten van f1850,- kwam 32,2 % van renten uit obligaties (er

73


". in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

28. Op de voorgrond het witte huis in de Kloosterstraat dat in 1877 werd gekocht als woning voor de 'vader' en 'moeder' van het gasthuis. De achterzijde grensde aan het gasthuis, (foto uit de 60-er jaren).

Stond een kapitaal van f23.400,- uit), 29,6 % van de diaconie, 25,3 % van proveniers, 6,6 % van het batig saldo 1864, 6,1 % van begrafenisrechten en 0,2 % van erfpachtjes. Van het bezoldigde personeel verdiende vader W. de Koff jaarlijks f 100,-. Hij wist zijn traktement belangrijk aan te vullen met emolumenten als aanspreker en lijkbidder (het gasthuis betaalde voor zijn patent of vergunning), als schoonmaker van het huis en als leverancier van grote hoeveelheden aardappelen en inmaakgroenten. Dit ondanks het feit dat het sinds 1819 voor het personeel verboden was om een economische band met het gasthuis te hebben. Daarnaast


ontving hij een nieuwjaarsfooi en deed hij van tijd tot tijd kleine, extra betaalde klusjes zoals het behangen van een kamer Veel geld werd hem bij wijze van voorschot gegeven, bijvoorbeeld om kinderkleding te kopen en wmterprovisie m te slaan Niet duidelijk is of hij hier kwitanties voor overlegde dus hoe groot de controle op deze uitgaven was Ander personeel was de bode G van Os Wzn die jaarlijks f 40,- verdiende, de arts dr Hogendoorn die jaarlijks f 55,aan traktement kreeg en catechiseermeester Heijnes die f 25,- ontving Van de gemeente ontvanger huurde het gasthuis jaarlijks voor f 12,- een kamer achter de stadswaag Wellicht dat hier de vader met zijn gezm woonde In 1877 werd voor vader en moeder een pand m de Kloosterstraat aangekocht BIJ de IJsselstemse middenstand werd maandelijks gemiddeld voor nog geen f 100,- gekocht Vaste leverancier was de wasbaas/lmnenbleker M Garskamp Kapper A Raadgever knipte de bewoners Beiden werden per kwartaal betaald Een bijzondere uitgave dat jaar was voor het maken van een nieuwe waterput Hier volgt een lijstje van middenstanders Levensmiddelen: Slagers H en B Groeneveld, H A van Os en J Bos Grutters E G Lutteken en G W van Zwieten Kruideniers J Bosch en G W van Zwieten Kojfie J J Groenhoff Zout de weduwe J Beelo Melkboeren H en D Berg Boter J Oskam en de weduwe Verweij Tarwe en koren ] I Bergman in Amerongen Aardappelen vader W de Koff, J Ruve, J Oskam en J I Bergman Ambachtslieden. Metselaar A van Woerden Timmerman B van Woerden Schilderwerk weduwe Niessen en A van Zelm Smid A Hoogendoorn Loodgieter ] Kranenburg Houtleverantie R Verschuur Verwarming: Petroleum Steenkool Tutf

J J Groenhoff H J Roesteen en W Batenburg A Ruis

Van de jaaruitgave van f1558,- werd 45 % aan levensmiddelen, 30 % aan personele kosten (incl voorschotten aan de vader), 10% aan ambachtslieden, 7 % aan wassen en bleken, 6 % aan verwarming en 2 % aan diversen (kapper, huur en assurantie) besteed Deze verdeling zal vrij uniform zijn voor de tweede helft van de 19de eeuw

75


"....in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

6.

T W I N T I G S T E EEIJ-W TOT 1 9 5 3 <5.I G A S T H U I S G E B O U N V

Het oude gebouw aan de Benschopperstraat 43 was ondanks aanzienlijke reparaties in voorgaande eeuwen nog steeds zeer slecht. Weliswaar was de huizenrij vóór het gebouw afgebroken, zodat er een open ruimte naar de straatkant kwam die afgesloten werd door een hekwerk, maar Mariënberg bleef een van de oudste en bouwvalligste gebouwen in de stad. De voormalige kapittelzaal was gemeenschappelijke of grote zaal waar aan de grote tafel werd gegeten. Naast deze tafel stond een kleinere waar de vader en moeder met hun gezin aten. Er stond een grote kolenkachel die het gehele vertrek moest verwarmen, 's Winters waren daar de meeste oudjes te vinden. Deze zaal was ongezellig ingericht: er was geen vloerbedekking en geen tafelkleed. Voor het eten moesten de oudjes zelf hun stoelen meebrengen. De middeleeuwse gebogen kloosterramen en kozijnen waren zeer slecht en konden elk moment uit de sponning vallen. De keuken was klein en was niet van een warmwaterkraan voorzien, zodat alles op het vuur moest worden verwarmd. Ook waren er geen huishoudelijke apparaten. De verlichting was sinds het begin van de eeuw elektrisch en werd door de PUEM verzorgd. De oude, nog onverlichte kloostergang stond vol met voorraden. In de winter werden er aardappelen opgeslagen. In een proviandkast werden de vleeswaren ongekoeld (en dus gezouten) bewaard. Op de bovenverdieping waren twee gescheiden slaapzalen waar tevens kasten stonden voor de eigendommen van de bewoners. Deze konden worden afgesloten, maar soms paste een sleutel op meerdere kasten. In het gasthuis waren ook echtparen opgenomen maar zij mochten niet samen slapen. Een klein fonteintje bood was- en scheergelegenheid. Ook op de gangen stonden wat kasten. De slaapzalen hadden geen vloerbedekking en waren bitter koud. De enige ventilatie kwam van een houten luchtkoker. Raampjes konden niet meer open en zaten onvast in de sponningen. Door kieren drong 's winters stuifsneeuw binnen. W.c.'s en waterkranen raakten snel bevroren. De nok van het gebouw was als bovenzolder verhuurd. De twee oude cellen op de begane grond waren als w.c.'s ingericht en bevatten nog steeds de oorspronkelijke loodzware deuren. Daaronder bevond zich een beerput die jaarlijks voor f 6,- geledigd werd en waarvan de inhoud over het boerenland werd verspreid. Een kamertje diende om de mensen wekelijks op te vangen wanneer de grote zaal geschrobd werd. De ziekenzaal was zeer klein en diende tevens als linnenkamer. De moeder moest hier de was sorteren die van wasserij Rijnzicht kwam. Het diende tevens als mortuarium, bij welke gelegenheid een laken ter afscheiding werd opgehangen. Door dit kamertje kon men van de grote zaal naar de keuken lopen. Achter het gebouw lag het pand Kloosterstraat 3 waar vader en moeder met hun kinderen woonden. Dit pand kon via de kloostergang worden bereikt. In 1931 werd het (gedeeltelijk?) door brand verwoest, maar spoedig weer herbouwd^^. Op het gasthuisterrein stond nog de oude schuur uit 1747 waar allerlei tuingereedschap en hout was geborgen. Het straatje dat er naar toeliep werd door de oudjes onkruidvrij gehouden.

76


6 . 2 ORGANISATIE EN DAGELIJKS LEVEN

De organisatie bleef in principe dezelfde zoals die na de conventie van 1859 was ontstaan. Er waren twee administrerende regenten die per kwartaal de rekeningen verantwoordden. De regenten beslisten of er vreemdelingen in het huis mochten worden opgenomen. De vader en moeder werden door het bestuur aangesteld en verdienden jaarlijks f600,- (1947) inclusief vrije kost en mwonmg en exclusief de meuwjaarsgratificatie van f 10,-. De vader verdiende bij als aanspreker en lijkbezorger. Voor deze taak bezat hij vóór 1910 een steek, na dat jaar een ronde hoge hoed. Daarnaast was er een dienstmeisje van wie in 1947 door de nieuwe vader en moeder werd gezegd: "Haar stugheid en terughoudendheid werd als een emmer koud water over ons uitgestort. "

Zij verdiende vanaf 1930 jaarlijks f 195,-- Een werkster kwam regelmatig langs om het huis aan kant te houden. Van regeringswege werd een sociaal beleid geformuleerd dat trachtte het lot van de arbeiders te verbeteren. Met de invoering van de Invaliditeitswet in 1913 kregen degenen die in loondienst waren geweest recht op een rente, bij wijze van verzekering tegen financiële gevolgen van invaliditeit én ouderdom. Samen met de in 1947 afgekondigde 'Noodwet Ouderdomsvoorziening' leidden deze twee regelingen in 1956 tot de 'Algemene Ouderdomswet' (AOW). Een deel van de 'Invaliditeitswet' bleef tot 1967 voortbestaan maar werd toen vervangen

77


'....in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

VADER EN MOEDER gevraagd voor het

EWOUDS-GASTHUIS te IJSSELSTEIN tegen 1 Juli, Ned. Herv. van Oer. beg. Salaris nader overeen te komen. Brieven met getuigsciiriften en volledige inlichtingen omtrent leeftijd, gezin, werk, loopbaan enz. voor 10 Mei aan Ds H. G. ABMA, IJSSELSTEIN

door de 'Wet op de Arbeidsongeschiktheid'. Iemand die in loondienst was geweest en op zijn oude dag in het Ewouds werd geplaatst had derhalve recht op een maandelijkse ouderdomsrente, die evenwel aan het gasthuis toeviel. De uitvoering van deze wetten werd opgedragen aan de 'Raad van Arbeid', waarvoor het gasthuis contributie betaalde. De algemene maatschappehjke gezondheidszorg kreeg een belangrijke impuls met de oprichting van het 'Groene Kruis' in 1900. Deze kruisvereniging had een preventief-geneeskundige taak (vooral met oog op TBC) die in de wijkverpleging werd uitgeoefend: wijkverpleegsters bezochten het Ewouds dat al snel contribuerend lid was geworden.

30. Boven: advertentie uit 1947 voor een 'vader en moeder'.

Rechts: Vader en IVIoeder van Voorst. Van 1947 tot 1954 waren zij de laatste vader en moeder. Vanaf die tijd is er spral<e van een directie (foto uit 1968).

Over de periode 1947-1953 zijn we goed ingelicht door het dagboek van huisvader Hendrikus van Voorst". De berichten over de dagelijkse gang van zaken zijn zonder twijfel zeer somber te noemen. In deze periode steeg het aantal oude lieden van 15 naar 26, een aantal dat sinds het einde van de zestiende eeuw niet was voorgekomen. Deze bijna-verdubbeling is moeilijk te verklaren. Heeft de algehele woningnood in deze jaren ertoe geleid dat zonen en dochters het ouderlijk huis overnamen.^ Het aantal echte IJsselsteiners was gering, vaak werden ouderen bij de kinderen in huis opgenomen of bleven op zichzelf wonen. Een bejaardenhuis had in het algemeen een slechte reputatie. Er was


nog geen sprake van AOW. Ouderen kwamen uit omringende plaatsen waar de diaconie geen mogelijkheid had voor onderdak. Anderen werden door de vader en moeder wegens pure armoede of geestelijke achterstand opgenomen. Zo was bijvoorbeeld het merendeel van Montfoort katholiek en konden protestanten slechts in IJsselstein terecht. De medische verzorging was ronduit slecht te noemen. De dokter meende dat hij door de regenten onderbetaald werd en n a m daarvoor wraak op zieke ouderen. Dat leidde weer tot een verslechtering in de relatie tussen de gasthuisouders en de dokter hetgeen de reputatie van het bejaardenoord geen goed deed.

6.3 GASTHUISECONOMIE De economie mag in deze jaren traditioneel worden genoemd en volgde de patronen van de 19de eeuw. De inkomsten varieerden in deze tijd van f 2 0 0 0 , tot f6800,- en de uitgaven van f1650,- tot f6500,-. Na de Eerste Wereldoorlog stabiliseerden beiden op een niveau van ca. f 5000,- jaarlijks met een positief saldo. Kort voor de verhuizing naar de Kerkstraat raakte de rekening uit balans en zat het Ewouds bijna f 4 0 0 0 , - in de min. Het nieuwe pand kostte dan ook f 28500,- terwijl MariĂŤnberg voor f 20500,- aan de gemeente werd verkocht. Het vermogen in effecten vermeerderde aanzienlijk maar werd niet aan-

79


' in Goeds ere ende des goeden smte Ewalds"

32 Eetzaal van het gasthuis m de jaren '30. Moeder van der Snoek serveert

de thee.

33. Andere kant van dezelfde eetzaal maar nu vlak voor de verhuizing van 1953. Aan het einde van de tafel vader en moeder van Voorst.

80


34. De nieuwe behuizing van het Ewoud Gasthuis aan de Kerkstraat. Het gebouw diende van 1953 tot 1972 als 'gast- en rusthuis'.

35. Achterzijde van dit 'nieuwe' Ewoud. Linl<s de eerste IJsselsteinse 'aanleunwoningen'.

81


"....in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

gesproken. Er werd zoveel mogelijk bij protestantse neringdoenden gekocht. Zuinigheid werd in het algemeen betracht, ook van de kant van de regenten. De moderne tijd bracht ook moderne rekeningen zoals die van de PUEM voor electriciteit en die van het gas- en waterbedrijf. Grondbelasting werd betaald aan het Rijk en de gemeente ontving straatgeldbelasting. Gebouw en inboedel waren verzekerd. Aan het gasthuis kon als vanouds geld worden nagelaten. In 1911 werd er maar liefst f 10.000,- gelegateerd, welk bedrag in rentegevende obligaties werd belegd. Ter illustratie volgt een uitwerking van de gasthuisrekening van 1934, midden in de beruchte crisistijd. Regenten van dat jaar waren resp. J. Lokhorst en D. van der Heeden. Deze oudgedienden ontvingen een vergoeding voor h u n administratie en leverden ook aan het gasthuis (Van der Heeden kleding en Lokhorst varkensvlees). De gasthuisbewoners zijn ons niet allen bekend. In de loop van het jaar was het getal constant 13-14 personen. Er waren 7 diaconie-verpleegden van IJsselstein die naamloos zijn gebleven. De diaconie betaalde per week f12,62 voor 7 mensen (wekelijks gemiddeld f 1,80 per persoon) en voor een heel jaar f 10,- kledinggeld per persoon. Maandelijks kregen zij een ouderdomsrente van f 12,- waarvan zij slechts f 2,- mochten behouden als zakgeld (ook wel fooi genoemd). In het begin van de eeuw betaalde een provenier f 52,- per kwartaal verpleeggeld, f 20,- entreegeld en jaarlijks een tientje voor kleding. Daar waren medische kosten bij inbegrepen (zie de reproductie). In de jaren na 1918 liep het kwartaalbedrag op tot boven de f 100,-, voor velen onbetaalbaar. Provenier Gerrit Donkelaar was ingekomen vóór 1916 en verbleef dus al zo'n 20 jaar of langer in het Ewouds. Gerrit betaalde tot en met 1918 voor zichzelf, een bedrag van f 208,- kost-en-inwoning en f 10,- kleedgeld. In 1919 werd hij bestedeling van de diaconie en het Burgerhjk Armbestuur van de gemeente Doorn die f338,- kost-en-inwoning betaalden. Het verhoogde kledinggeld van f25,- bleef Gerrit zelf betalen. In 1921 werd het bestedingsgeld verhoogd tot f400,- jaarlijks, het jaar daarop nam J.C. Versloot uit Linschoten het kledinggeld voortaan voor zijn rekening. Vanaf 1926 werd er afwisselend door het gemeentebestuur, de diaconie van Maarn en de diaconie van Doorn voor h e m betaald (f400,- jaarlijks). Vanaf 1933 betaalden uitsluitend de gemeente van Maarn (f 300,-) en de familie Versloot (f 100,- met kledinggeld) voor Gerrit. Voor provenier Jacobus de Bruin uit Schiedam, ingekomen voor 1916, werd per kwartaal f 106,25 of wekelijks f 8,85 betaald door mevrouw De Bruin uit Den Haag. Voor J. de Groot, ingekomen in 1931, werd betaald door G. van Zoelen uit Vreeswijk. Voor mejuffrouw J.H. Voorthuizen, ingekomen in 1930, werd betaald door J. Brussee en W. Flobbe, ingekomen in 1933, betaalde voor zichzelf Daarnaast was er een bestedeling van het Burgerlijk Armbestuur van Jutfaas ('Maatschappij voor Hulpbetoon'). Deze P. van Leusden was ingekomen in 1931 en overleed reeds in januari. Ook was er een bestedeling van de diaconie van Vreeswijk, genaamd Willem van Beesd, ingekomen in 1922. De diaconie

82


betaalde per kwartaal f 67,50 (is gemiddeld f 5,19 per week) en voor een heel jaar f 25,- kledinggeld voor Willem.

TOT BESLUIT

Evenals alle revoluties, heeft de revolutie binnen de bejaardenzorg gezorgd voor een aparte terminologie, voortvloeiende uit een herbezinning op de rol van ouderen in de maatschappij. Termen als 'meerzorg', 'psycho-geriatrie', 'cliĂŤntenraad', 'aan- en inleunwoning' of'zorgwoning' zijn alle van de modern-

ste tijd en waren een generatie geleden nog onbekend. Deze inzichten hebben vanaf 1971 geleid tot de bouw van het Ewoudcomplex zoals het nu bestaat. De eeuwen overziende mag gerust gesteld worden dat de veranderingen van de laatste 27 jaar groter zijn geweest dan ooit^ . Kort overzicht van de laatste jaren: 30 augustus 1993: de Stichting Ewouds bejaardencentrum wordt na 25 jaar gewijzigd in een beheersorganisatie genaamd 'Stichting Hervormd Gasthuis voor wonen en verzorging Ewoud' (algeheel beheer van het Ewoud). Tegelijkertijd wordt de huisvestingsorganisatie 'Stichting Hervormd Centrum Ouderenhuisvesting Ewoud' gesticht als opvolger van de in 1985 gevormde 'Hervormde Stichting Bejaardenhuisvesting Ewoud', om de bouw van Ewoudstaete efficiĂŤnter te laten verlopen.

36. Het nieuwe Ewoudcomplex

bij de Paardenlaan in 1972.

83


" in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

37. Koningin Juliana in 1972 op werl<bezoel< bij het Ewoud.

Met de bouw van het verzorgingstehuis en i6 huurwoningen aan de Paardenlaan in 1971 begon tevens een revolutie in de bejaardenhuisvesting. Het tehuis zelf was een tegenpool van het oude gasthuis: 91 eenpersoons- en 10 tweepersoonskamers, 4 logeerkamers, een ziekenafdeling (nu bibliotheek met faciliteiten voor slechtzienden), kapel, revalidatiezaal en recreatieruimten stonden iii bewoners ter beschikking. Het 55 man en vrouw sterke personeel woonde deels op het terrein in een flat. Tegen de achtergrond van verzelfstan-

38. ingang van 'Ewoudstaete', situatie van

1998.

84


diging van ouderen werden in 1986 44 aanleunwoningen aan het Marijke Meuhof gebouwd, in 1990 gevolgd door een even groot aantal aan de Jan van der Heydenweg. Dat jaar werden er twee meerzorgruimten ingericht voor ouderen met psycho-genatrische klachten. Een dagopvang voor wijkbewoners, "De Meikers" verrees hier ook. Het verzorgingshuis zelf verleent faciliteiten voor de bewoners van de aanleunwoningen (oproepinstallatie, maaltijdverzorgmg, medische verzorgmg en recreatie- en logiesfaciliteit). In de personeelsflat werd ruimte voor 7 inleunwonmgen gemaakt. Eind 1996 werd Ewoudstaete opgeleverd met 76 serviceflats of zorgwoningen (68 driekamer- en 8 vierkamer-appartementen). Dat deze oplevering kort na het 25-)arige jubileum van het bejaardencentrum geschiedde mag getuigen van de revolutionaire ontwikkeling m de huisvesting. Het hoofdgebouw is, na al diverse keren intern verbouwd te zijn, vorig jaar gerenoveerd en zal ruimte bieden aan ca. 80 bewoners in 60 tweekamer- en 18 eenkamerappartementen. Aan het gebouw zelf zijn nog eens 12 nieuwe appartementen bijgebouwd. Ofschoon de ouderenzorg onder grote financiĂŤle en personele druk staat is de situatie van de ouderen zelf niet meer te vergelijken met die in het bouwvallige klooster MariĂŤnberg en zelfs niet meer met de huisvesting aan de Kerkstraat. Bevoogding is verdwenen. Ouderenzorg is in een breder verband komen te staan dan de puur kerkelijke aangelegenheid van de laatste anderhalve eeuw en heeft zich een plaats verworven bmnen het beleid van rijksoverheid, provincie en gemeente. Er is tijd gekomen voor aardige dingen, zoals bijvoorbeeld het feit dat in 1989 drie gezusters Burggraaff gezamenlijk in het Ewoud woonden, Neeltje van 88, Huibertje van 86 en Willempje van 82. In 1972 werd het Ewoud vereerd door een bezoek van koningin Juliana, titulaire vrouwe van IJsselstein en Buren en destijds al bijna 'pensioengerechtigd^''.

39. Het nieuwe hoofdgebouw in 1998.

85


". .in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds'

Noten

86

1.

Em ds H J ter Maat heeft in 1984 de jubileumuitgave Het Ewouds, vroeger en nu doen verschijnen, dat aan vele onderwerpen raakt, het biedt o a een overzicht van de moderne periode van 1953-1984, die hier derhalve met wordt behandeld Voordien is mets over het gasthuis gepubliceerd Zie voor de mogelijkheden die historisch onderzoek naar gasthuizen kan opleveren A C M Kappelhof, 'Gasthuisrekeningen als historische bron', in Nederlands archievenblad 99 nr 2 (jum 1995), 90-99

2.

De meeste bronnen voor de 19de eeuw zijn dankzij de ijver van wijlen drs M H H Doesburg in afschrift behouden gebleven Van het modernere materiaal is vrijwel mets bewaard gebleven Archivalia in het Ewouds zelf zijn met ontsloten

3.

Een somber beeld van de situatie in het Katholieke bejaardenhuis, dat vlak naast het Ewouds lag, schetst A de Kuijer in de roman Stadje aan de IJssel (Lopikerkapel 1997(2), biz 8-9

4.

Zie over de armen- en wezenzorg in Benschop, dat een onderdeel van de Baronie van IJsselstein vormde, W F J den Uyl, De Lopikerwaard, dl 1 (Utrecht 1960), bIz 373-379)

5

AND, inv 94 nr 1342 mei 9

6.

DU Berlieze, Analaecta Vaticano-Belgca suppliques de Clement VI (Rome enz 1906), bIz 356

7.

Drossaers, AND, inv nr 1212 1359sept 21

8.

Zie DEH de Boer, Graaf en Grafiek (Leiden 1978)

9.

AND, inv nr 1101 1361 augustus 15 en nr 101 1362 september 19 Artes=artes liberales, vrije vakken, een all-round wetenschappelijke opleiding Licenciaat=drs Magister=leraar, ook wanneer medicijnen is gestudeerd

10.

Begin 15de eeuw "'t gasthuijs als die capeinje van st Ewouts outair mit haeren medewerkers ', bewijst dat het altaar in een kapel stond Zie ook J C Kort, De leenkamers van de Heren van Egmond, in Ons voorgeslacht nr 333, item 232

11.

In vert L Sherley-Pnce, Bede A history of the English church and people (Harmondsworth 1983), biz 285-286

12.

Met Ewouds, vroeger en nu biz 10

13.

F C Husenbeth, Emblems of saints, by which they are distinguished (Londen 1850)

14.

J Hergenrotter en F Kaulen, Wetzer und Welte's Kirchenlexickon (Freiburg 1897(2)

15.

De legende van de Ewalden staat in de Acta Sanctorum October, dl 2 (Antwerpen 1768), biz 180-207 In het koor van de St Cumbertus in Keulen staat geschreven "Appulit Ewaldos violento gurgite Rhenus, Quos lux alta venit hue, ubi tons scaturit," De woesfe maalstroom van de Rijn vervoerde de Ewalden en van hen straalde een verheven licht tot hier waar deze een bron deed opwellen ' Deze bron is slechts bekend uit de 15de eeuw maar gaat wellicht wel terug op volksoverlevering

16.

Zo IS bijv het woord 'aorta' (levensslagader) afkomstig uit het Arabisch Awurta

17.

AND, invnr 1101 1363 februan 12

18.

A Matthaeus, Veteris aevi analacta, dl 3 Chronicon auctius Joannis de Beka (Den Haag 1738), bIz 371 "Ende in den selven jaer (1418) op aire sielen dach toghen die van


utrecht voor Yselsteyn, ende branden die stede, ende worpen die mueren van den huse in die stede neder, die noch waren staende gebleven, sloegen die kelre ende bieren in, ende woesten (=venA/oestten) al dat in die stede was, sonder dat clooster, ende dat dair toebehoorde, die kercke, dat gasthuus ende anders wertet al geslecht " 19. R Fruin, 'Middeleeuwse rechtsbronnen der kleine steden van het Nedersticht van Utrecht', dl 3, in Oude vaderlandsche rechtsbronnen, Ie reeks, nr 13 (Den Haag 1903), biz 55 20. Rijksarchief Utrecht (=RAU), Archief kleine kapittels en kloosters, inv nr 559a Cartularium van Marienberg Dit huis is van 1487-1506 eigendom van Marienberg geweest 21.

Zie noot 9, Item 208

22.

OAIJ, inv nr 608

23.

De datum zelf is met vermeld, maar de post staat na uitdelingen op 13 en 20 juni, en voor uitdelingen op resp 4, 11 en 18 juli, dus telkens een interval van zeven dagen

24.

Gasthuisrekening 1562-1553 Het bier werd 'scherbier' genoemd, elders ook wel scharrebier, een goedkoop soort moutbier, aangelengd met water (dunbier) Het bier werd in tonnen bewaard

25.

Testamentaire beschikkingen aan het gasthuis, ten behoeve van leprozen zijn bekend van Marrigje Everts en Willem Klaasz (voor 1552/53) In het laatste geval betrof het een gedeelte van de huur van 3 morgen land

26.

Gasthuisrekeningen 1553 en 1553 Het register van het melatengilde van Eiteren laat overeenkomstige namen zien Bijnamen als Lazarus, Stompvoet e d duiden vrijwel zeker op lepra

27.

OAIJ inv nr 358 'manuaal' (eerder een cartularium) van het Ewouds gasthuis

28.

OAIJ, inv nr 319

29.

Deze rente was dikwijls 6 %, na ruim 15 jaar was het hoofdbedrag dan geheel in rente betaald Sommige rentes liepen wel een halve eeuw lang

30.

Al in 1626 werden armen door de diakonie bedeeld, pas in 1665 volgde de eerste conventie tussen de kerkenraad en het Ewouds

31.

Op de tekening van Blaeuw uit 1632 is er al mets meer van deze vleugels te zien

32

In 1598 kreeg Lambert f 5,- vergoed omdat hij tijdens de bouw van de nieuwe waag de weegschalen voorlopig in zijn eigen kamer had opgehangen Zie S Raue, 'Die Waech endeMaet' de IJsselsteinse waag tot 1779,'in UHKIJ 60 (maart 1992)

33.

OAIJ, inv nr 327 Gemenelandsrekening 1585-1586 Gezien de grote aantallen zullen sommige kloostervleugels, m deze tijd nog aanwezig, wel als noodhospitaal hebben gediend

34.

OAIJ, inv nr 364 Ongedateerd, maar intern te dateren op ca 1595

35.

In 1612 werd de laatste staat van ontvangst opgemaakt die in de gasthuisrekening verantwoord werd De jaarlijkse inkomsten bedroegen toen gemiddeld ruim 90 gulden en kwamen voort uit erf- en tijdpacht op land en huizen en losbare renten Zie OAIJ inv nr 391 en AEG nr 47

36.

RAU, Stadsgerecht IJsselstein, inv nr 548-5 reg van transporten, 1593 april 26


". ..in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

Krachtens de originele rentebnef moest de rente op 3 oktober, de feestdag van st EwoĂźdi, worden uitbetaald De hoofdsom werd in 1593 door Jacob's zuster aan het gasthuis afgelost en het bedrag werd wederom op rente gezet

88

37.

OAIJ, inv nr 388 bestek reparatie gasthuisdak Zie hierover ook C L Temminck Groll, 'De restauratie van Manenberg, vijf woningen in het restant van een klooster', in UHKIJ nr 31 (dec 1984)

38.

AEG inv nr 1 Resolutieregister, 12 juni 1751

39.

RAU, Archief De Beaufort, inv nr 1556 ordonnantie van Maria-Louise, d d 27 december 1738 De chirurgijn moest voortaan gepromoveerd zijn en door de magistraat van IJsselstein zijn toegelaten tot uitvoering van zijn vak De eerste arts die hieraan voldeed was dr. Weijer van Overmeer In principe ontving hij f 100,- uit de gasthuiskas, in de praktijk veel minder

40.

De gasthuiskermis was ook in deze eeuw een jaarlijks terugkerend evenement aan het begin van de zomer Het personeel kreeg daarvoor kermisgeld In 1615 vermaakte een groep koorddansers de gasthuisbewoners in de voormalige Kloosterkerk Ook werd er dan extra brood ingekocht

41.

De eerste mij bekende conventie dateert van 1665, maar is met overgeleverd Al in 1627 IS voor het eerst bekend dat er diakonie-armen zijn, die bedeeld worden

42.

Oorspronkelijk kwam zij uit Lopik Ze was op 9 febr 1726 met Jacob Houwmes getrouwd Bron RAU, huwelijksregister Hervormde kerk IJsselstein

43.

Gasthuisrek 1758 De Barbarijse piraterij aan de Noordafrikaanse kust leverde blanke vrouwen op die als slavinnen werden gehouden Sommigen werden in Algiers doorverkocht of kwamen na verloop van tijd vrij

44.

AEG nr 1 Uit een afschrift van 1756 Zie over enkele kwesties met kinderen Ter Maat, biz 42-45

45.

Na toestemming door de Nassause Domeinraad op 25 febr 1700

46.

N Boukema, Enige aspekten betreffende de ekonomie van de stad Utrecht tijdens de 17de eeuw, in Maandblad Oud-Utrecht 1980

47.

Het Culemborgse echtpaar Abraham Biljard en Grietje Wigs waren opzieners van de zijdewinderij van Teyler aldaar en zonder twijfel familie

48.

P J M van Gorp, De zijderederij Zijdebalen te Utrecht, in Zijdebalen-lusthof aan de Vecht (catal Utrecht 1981) bIz 14-15

49.

OAIJ, inv nr 386 brief van J Teyler de jonge Amsterdam, aan schout en magistraat van IJsselstein, d d 12 maart 1715

50.

In het midden van de eeuw was dat 1 deftig kleed (gekregen van de erfgenamen van de drost) voor f 5,-, een voor f 4,-, een voor f 3,- en een voor f 1 10 -, daarnaast 54 rouwmantels verhuurd voor 5 st

51.

OAU inv nr 390 en AEG inv nr 2

52.

Met dank aan A C A van Kuijen, educator/conservator van de Stichting Belastingmuseum prof dr Van der Poel te Rotterdam Bron J van der Poel, De geschiedenis van het Nederlands fiscaal zegel 1624-1954 (Deventer 1955), bIz 178-179

53.

Secretarie-archief IJsselstein 1811-1814, inv nr 10


54.

In 1932 leende het Ewouds daarvoor f 2000,- van de Boerenleenbank Een kamer in het pand werd aan particulieren verhuurd

55.

Privé-uitgave 1997, ter inzage bij de HKIJ

56. Onder de directie van resp dhr J de Jong (1972-1992), dhr HJ Bregman (1992-1995) en dhr W van der Plas (1995-heden) 57.

Bron bestuur Ewoudsgasthuis, 1998

BIJLAGEN I . TABEL VAN HET LANDBEZIT VAN HET EWOUDSGASTHUIS (PEILJAREN) NB: Tijd- of landpacht wordt betaald van land dat eigendom van het gasthuis is en dat verhuurd wordt voor een bepaalde, vooraf afgesproken periode, tijdpacht wordt per morgen betaald door de huurder, het gasthuis is belastingplichtig Erfpacht berust op land dat stnkt genomen eigendom van het gasthuis is, maar waar de huurder of pachter een sterkere rechtspositie bezit, deze 'houdt' het land voor zichzelf en voor zijn erfgenamen en betaalt een relatief gering bedrag, de canon, ter recognitie (erkenning) van het vruchtgebruik Deze canon is vaak een oude munt, die steeds dezelfde nominale waarde blijft houden De erfpachter is belastingplichtig

JAAR

1553

TOTAAL

1563

SCHOUTAMBT

SCHOUTAMBT

SCHOUTAMBT

IJSSELSTEIN

BENSCHOP

NOORD-POLSBROEK

TIJDPACHT

TIJDPACHT

TIJDPACHT

32M3H

I7M

12M4H62ROE

ERFPACHT

ERFPACHT

ERFPACHT

7M4H

4MIH

I3MIH"

40MIH

2IMIH

25M5H62ROE

TIJDPACHT

TIJDPACHT

TIJDPACHT

32M3H

I7M#

12M4H62ROE

ERFPACHT

ERFPACHT

ERFPACHT

4MIH

5MIH

7M4H TOTAAL

40MIH

17M5H62ROE

89


"....in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

1626

TIJDPACHT

TIJDPACHT

3IM3H

I9M3H""

TIJDPACHT I2M62ROE

ERFPACHT

ERFPACHT

ERFPACHT

IOM4H

2M4H

3M2H

TOTAAL

42MIH

22MIH

I5M2H62ROE

1700

TIJDPACHT

TIJDPACHT

TIJDPACHT

VERKOCHT

3OM3H

I5M

I2M

I75I

TIJDPACHT

TIJDPACHT

TI|DPACHT

IIM

4M

0

ERFPACHT

ERFPACHT

ERFPACHT

IOM3H

6M4H

3M2H5OROE

21M3H

IOM4H

3M2H50ROE

*

INCL. 8 M IN POLSBROEK-ZUID

#

INCL. RENTE GEVESTIGD OP 2M LAND.

** INCL. RENTE GEVESTIGD OP 2M3H LAND

2 . I N K O M S T E N EN UITGAVEN

(PEILJAREN)

INKOMSTEN VERZAMELPOST

1553

AFGEROND IN HEL.

ONTVANGST %

120

38.9 30.7 26.8

TIJDPACHTEN BATIG SALDO I552 RENTEN ONROEREND GOED ERFPACHTEN

1626

3.6

309

100.0

TIJDPACHTEN

876 565

60.1 38.8 0.7 0.4 100.0

ERFPACHTEN BATIG SALDO 1625 TOTAAL

10

6 1458

RENTE UIT EFFECTEN EN ONROEREND GOED

1147

VERHUUR ROUWKLEDING

475

TIJDPACHT

233 188

(BATIG SALDO I 7 5 0

90

II

TOTAAL

RENTEN ONROEREND GOED

1751

95 83

58.9 24.4 12.0 --*)

ERFPACHTEN

68

3-5

VERDIENSTEN ARMEN

19

I.O


0.3

OVERIG

1947

TOTAAL

• SALDO IN DE BEWAARKAS VAN D I A C O N I E / G A S T H U I S GESTORT

1853

RENTE UIT EFFECTEN

548

PROVENIERS EN VERPLEEGDEN

518

GEMEENTESUBSIDIE

4OO

PARTICULIERE GIFTEN

286

22.5 21.3 16.4 11.7

215

8.8

196

8.1 8.0 3.0 o.i 0.0 100.o

HERVORMDE DIACONIE BEGRAFENISRECHTEN BATIG SALDO 1852

196

VERDIENSTEN ARMEN

74

ERFPACHT

3

OVERIGE

1934

I

TOTAAL

2437

PROVENIERS EN VERPLEEGDEN

1580 I0I2 60Q

OUDERDOMSRENTE RENTEN UIT EFFECTEN HERVORMDE DIACONIE AFLOSSINGEN

553 397

BATIG SALDO I 9 3 3

293

OVERIGE

144

ERFPACHT

TOTAAL

1553

21.7 12.8

II.8

8.5 6.3 3-1 1.9

88

BEGRAFENISRECHTEN

VERZAMELPOST

33.8

AFGEROND

LEVENSMIDDELEN GIFTEN BEWONERS

3

o.i

4669

100,0

IN HFL.

ONTVANG

Sl%

152,5

50

68

22

VERLICHTING, VERWARMING (TURF), ZEEP

19 i8

SCHOEISEL EN KLEDING DIVERSEN

17 11,5

PERSONEEL

7,5 4 3

LIJFRENTE BIER EN MOUT GIFTEN MELAATSEN

6 6 6 4 3 I I

ARBEIDSLOON EN MATERIAALKOSTEN TOTAAL

CA.

2

I

303

100

91


" ...in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

1626

LEVENSMIDDELEN KLEDING GIFTEN BEWONERS PERSONEEL

792 159

57

128 125

9 9

II

ARBEIDSLOON EN

123

9

DIVERSEN

34

BIER EN MELK

26

2.5 2

5

0,5

MATERIAALKOSTEN

GIFTEN MELAATSEN TURF

NIET GE BOEKT

TOTAAL

I75I

CA. i^qo

100 42.0

LEVENSMIDDELEN

85I

PERSONEEL

35I

17.4

LINNEN EN KLEDING

261

12.9

VERLICHTING, VERWARMING I32

6.5

lOO

5-0

VERDIENSTEN ARMEN

75

BELASTINGEN

65

3-7 3-3

(TURF EN HOUT), ZEEP WASSEN EN BLEKEN

MEDISCHE KOSTEN

57

AMBACHTSLIEDEN

53

2.8 2.6

DIVERSEN

41

2.0

BEGRAFENISSEN

21

I.O

ROUWKLEDING

18

0.9

2024

lOO.I

LEVENSMIDDELEN

I336

PERSONEEL

588

53.6 23.6

AMBACHTSLIEDEN

248

10.o

WASSEN EN BLEKEN

I98

7-9

EN STEENKOOL)

90

3.6

DIVERSEN

30

1.2

TOTAAL

2491

99.9

LEVENSMIDDELEN

1999

BELEGGING

1000

39-3 19.7

PERSONEEL

599

11.8

TOTAAL

1853

VERWARMING (TURF, OLIE

1934

VERLICHTING EN VERWARMING (GAS)

260

5-1

DIVERSEN

224

4-4 3.6

ZAKGELD*

182

BELASTINGEN

166

3-3

151

3.0

MEDISCHE KOSTEN

130

AMBACHTSLIEDEN

107

2-5 2.1

LINNEN EN KLEDING

92


WASSERIJ WATER CONTRIBUTIES roTAAi

95 90 79 5083

1.9 1.8 1.6

" uit de ouderdomsrente

3 . UITGEWERKT OVERZICHT VAN HET GASTHUISBEZIT IN DE HOGE BIEZEN De Hogebiezen is één van de vijf polders die eertijds het gemeneland van IJsselstein uitmaakten Anno 1998 wordt een groot deel van deze polder rap volgebouwd met het Zenderpark, maar tot voor kort was het vruchtbaar, zij het drassig kleiland dat voor het grootste deel bestond uit weiland, gevolgd door bouwland, griend en boomgaard Het Ewouds verkreeg hier vanaf het midden van de 15de eeuw goederen die in verschillende stadia weer van de hand werden gedaan De ontwikkeling van het gasthuisbezit is complex, maar toch vrijwel in zijn geheel te volgen In de 17de eeuw lag hier een derde van het complete landbezit Zie het Schema van het gasthuisbezit in de Hogebiezen de bovenste grafiek laat de ontwikkeling van het bezit zien tussen 1460 en 1815, deze gegevens zijn in de middelste grafiek opgeteld De onderste grafiek laat de ontwikkeling van de pachtprijs voor een perceel zien

VERWERVING I Halve hoeve (=8 morgen) land, onderverdeeld in twee percelen van 4 morgen, na ca. 1556 in twee percelen van 6 en 2 morgen. Het geheel werd in 1459 door Johan van Renesse van Wulven en zijn zoon verkocht aan Willem Jacobsz. de Wit, met de bepaling dat het na een jaar en een dag aan het gasthuis zou toekomen. (i) 4 morgen, later 2 morgen land (in bezit c.1460-1700) Ligging 1700: 2 m o r g e n weiland strekkende van de dwarssloot tot de Benschopse zijde, g e m e e n met i morgen, belend ten zuiden door de Stichtse landscheiding en ten noorden door de weduwe van Hugo van der Roest. Pachtprijzen variëren tussen 33 st. en f13.18.- per morgen. In 1700 geveild voor f 600,-, nieuwe eigenaar is Cornells van der Roest. (2) 4 morgen, later 6 morgen land: deze 6 morgen in 1720 voor de helft verkocht (in bezit c.1460-1720-1815). Ligging 6 m o r g e n in 1700; weiland, strekkende van de Hogebiezen-

93


"....in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

TIJDBALK O lA O 'CD OO

U 4+4 m

(=1 1=1 halve

-EEJ-

hoef

1=1

bd

6 • 2 HI

3m 4lTI

erfpacht

3^ m

4iTi DEGEER

4m Stadsviertel

em •3111 4h

Schema van het gasthuisbezit in de Hogebiezen

2m

---30II1 •20111

-y

-10m

Pachtprijs per morgen perceel De Geer

40. Overzichtschema's van het gasthuisbezit in de Hoge Biezen.

o

Tekening: Hans Jonkers.

dijk tot achter de achterste dwarssloot, gemeen met 3 morgen land van Adriaan Adriaansz., ten zuiden de Stichtse landscheiding en het kapittel van St. Marie, ten noorden de weduwe van Hugo van der Roest. Geveild in 1700 voor f1325,-, maar niet vervreemd. Ligging van 3 morgen m 1751: gnendland, baroniekrt. nr. 45. Willem Gerritsz. van der Roest, pachter in 1720, moest beloven het perceel met rijshout te beplanten en er een griend van te maken.

94

in


II Erfpachtje uit 4, later p/2 morgen land (betaald c 3540-1815^ Reeds einde i6de eeuw was de oorspronkelijke akte zoek waarin vermeld stond hoe het gasthuis aan dit land was gekomen Ook staat het niet m het manuaal van het Ewouds vermeld Wel wordt een zekere Cecilia/Celie van Nijeren vernoemd als schenkster Deze vrouw wordt in 1485 en i486 m de conventsrekening van Marienberg genoemd Gezien haar achternaam zal zi) familie zijn geweest van Jan Lambertsz van Nijeren, schepen van IJsselstein m 1538 en m 1541 vermeld als Heilige Geestmeester Tevens komt ene Frank Geritsz van Nijeren voor als schepen in 1538 Cecilia zal omstreeks deze tijd (c 1540) of eerder gestorven zijn en het land aan de armen hebben vermaakt Een erfpachter (schout Gerrit Joostensz) wordt al m 1552 vermeld Op 9 november 1595 laat de erfpachter Jan Dirksz Cock voor het gerecht vastleggen dat de jaarlijkse erfpacht van 10 st ('uutganck) verhypothekeerd was op 3,5 morgen land ipv de 4 morgen dat tot op dat moment was aangehouden Tegelijkertijd laat hij dat ook vastleggen voor een erfpacht van 18 st, betaald uit een kamp land op de Hogebiezen van dezelfde grootte, dat aan het O L V - Gilde wordt betaald, dus nu inkomsten zijn voor het gasthuis Dit omdat van beide erfpachten de schenkingsakten zoek zijn geraakt Deze inkomst werd van 1586 1612 door het gasthuis extra gemd Ligging 1751, 1777 en 1803 3 1/2 morgen, ten zuiden Gerrit van der Roest c s en ten noorden de erven van Cornells Goossensz van der Roest (i) OAIJ, mv nr 597 Ook gespeld als Cely van Nieren ) III 8 morgen land (bezit 1681 lyoo) Ligging 1700 strekkende van de HB dijk tot de Lopikse landscheiding, belend ten zuiden de weduwe van Hugo van der Roest en ten noorden burgemeester Franco van Meerland Krachtens testamentaire beschikkingen van de gefortuneerde Cornells Jansz van Beusekom uit 1672 en 1673 werd het gasthuis 2 maal f2000,- nagelaten Het gasthuis mocht een keuze doen uit zijn nagelaten rentebneven en obligaties Uitgekozen werd o a een kapitaal van f 1000,- dat ene Merrigje Verweij van Van Beusekom met rente geleend had (volgens willekeur in 1668 voor het gerecht afgesloten) Merrigje was begin 1681 zonder erfgenamen overleden De hypotheek was op 8 morgen van haar land gevestigd die schout en schepenen ten behoeve van het gasthuis voor f 1250,- lieten taxeren (is f156 5 - per morgen) Het land werd voor de periode 1681-1692 m eerste instantie verhuurd aan Hendrik Woutersz van Barnevelt, jaarlijks voor f 98,-, maar nog hezelfde jaar werd het overgezet op naam van Jan Cornelisz van den Hogen en Andries Hendriksz de Lange


"....in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

Benschopse wetering.

7-T~r/ / / / / Mk/ JL^ / / / ZEZ:ZIZ3ZIZ •? 7—-Ï ' • 7 / / 7 / / 7 / 1 2 8 7 / / / r-/ / •/ / / / / y

KADASTER 1832 SECTIE B Gearceerd = Gasthuisgoed Hogebiezen ca.

96

1460-1315.


uit Benschop Zi) betaalden 15 st per morgen voor deze overzetting (dus f 6,-) Korting van f 4,- wegens goede betaling, dus f 94,- In 1684 gepacht voor f 9 0 1692-1699 (7 jaar) dezelfden, zelfde pacht 1699-1700 dezelfden voor f 15 - de morgen en kapoengeld (is dus totaal f 120,- + 48 st IS f 122 8 -) In 1700 geveild voor f2365 - aan de broers Gerrit en Cornells van der Roest (is f295 12 4 per morgen) Pachters wellicht dezelfde gebleven IV 2 morgen Hoge Biezen (bezit 1717-1815) Ligging 1727 I morgen leenland, gemeen met 11/2 morgen gasthuisland ten zuiden het kapittel van St Marie met een halve hoef en beneden idem met 11/2 hoef land Ligging 1803 2 morgen weiland waarvan i morgen als leen wordt verheven en i morgen allodiaal goed is m de Hogebiezen Het betreft twee percelen, waarvan i morgen allodiaal en i morgen leengoed is Het gasthuis moest voor deze ene morgen dus met het leen verheven worden, de pachter betaalde voor de twee morgen Pachter 1716-1718 Jan Jansz Wildschut voor f 15,-de morgen Daarna van 1718-1727 (9 )aar) aan dezelfde en zi]n vrouw Annetje Kuijp verpacht voor f II,- de morgen, totaal f 22,- en 2 kapoenen van 6 st Korting bedraagt f2,-, dus betaald f 20 12 Pachter van kerstmis 1743-idem 1750 was Hubert Vreeswijk, elk |aar voor f 16,- de morgen, in mei 1747 wordt deze pacht aan Jacobus Voorboom overgegeven voor f12,- totaal (tot en met 1749), van 17491750 (1 )aar) wordt het door Gons 't Hoen gehuurd Pachter van 17511754 IS Paulus de Man jaarlijks voor f22,- de morgen, voorwaarde is dat hij het voorste stuk zal moeten weiden, en het achterste sneepje moet hooien en omheinen, het stukje hooiland moet hij gedurende de pachtjaren bemesten Pachter van 1754-1758 (4 jaar) is Willem van der Linden, voor f15,- de morgen (betreft een gerenoveerde pacht) Leenman van 9 juli 1727 tot zijn overlijden m sept 1755 van de i morgen leenland was mr Rijnhard van der Meulen, schout van IJsselstem, nu verheven op Dirk van der Duijff, gasthuismeester (nog aldus vermeld m 1777) Van 1771-1778 (7 jr ) wordt het geheel gepacht door Aart van Beusekom voor f15,- de morgen is f30,De I morgen leengoed en i morgen allodiaal resp verheven en gehuurd door dr J E Lycklama a Nijeholt (tmt 1810), voor f 20,- de morgen (periode 1800-1806) Pachter van kerstmis 1806-kerstmis 1811 IS Dirk van Beuzekom voor f20,- de morgen, voorwaarde is dat hij de sloot rond de achterste kamp moet uitbaggeren en de bagger over dat kamp uitspreiden, de twee voorste kampen moet hij beweiden Omstreeks 1814 wordt Pieter de Leeuw als pachter van de 2 mor gen vermeld Pachtprijs is dan f32, In 1815 verkocht

41. Kaart links. Plattegrond van het gasthuisbezit m de Hoge Biezen Tekening: Hans Jonkers

97


" in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds'

V

3 morgen 4 hond land (bezit 1713-1726) Volgens transport d d 19 011713 verkocht door Adriaan Maas geautoriseerd door rentmeester Schuijlenburg als speciaal gemachtigde van Robbert Hoog, volgens procuratie voor het gerecht van IJsselstein d d 11 04 1712 onwederroepelijk gepasseerd Het land was derhalve domeinland en ligt gemengder voor met 6 morgen van het gasthuis, strekkende van de Hogebiezendijk tot achter aan de achterste dwarssloot toe, ten zuiden ligt de Stichtse landscheiding en het kapittel van Smt Marie, ten noorden ligt Gerhard van der Roest De kooppenning is f 925,- (dus ca f252 5 4- per morgen), de 40ste penning over de helft van dit bedrag ad f 1111 2 is m 1712 betaald Dit land was speciaal verbonden ten behoeve van Hugo Jansz Schinkel die op 15 12 1712 uit dit verband is ontslagen (krachtens de burgerrol van die datum) Pachter van dit land plus de aangrenzende 3 morgen (is de helft van de 6 m gasthuisland) die het gasthuis reeds bezat werd Jacob Bastiaansz Middelburg voor f 13,- per morgen en i kapoen a 6 st, pachtduur is 7 jaar (1713-1719) De vorige gasthuispachter was Peter Cornelisz Zegveld die een aantal jaren met betaald had en een behoorlijke schuld had opgelopen Ook Middelburgh zou grote tegenslag krijgen, want m 1716 stierven al zijn koeien aan de veepest en hoefde hij twee jaar lang maar de helft van de pacht te betalen Ook de jaren daarna bleef hij veel te weinig betalen Dit land werd daarom samen met de aangrenzende 3 morgen (totaal dus 6m4h) m 1726 verkocht aan burgemeester Gons 't Hoen voor f 1650,(f 247 10 - per morgen), dus zonder enige winst Dit geld werd op 20 03 1726 door het Ewouds in zijn geheel uitgeleend f 1000,- obhgatie ten laste van het schoutambt IJsselstein en f650,- obligatie ten laste van de stad IJsselstein, beiden tegen 3 1/2 % rente Extra jaarlijkse inkomsten vanaf 1726 derhalve f 57 15 - en een aflossing van f 1650,tegoed Nog m 1787 uitgekeerd, maar voor 1802 afgelost Deze aankoop is gedaan om een meer aansluitend geheel in het zuidelijk deel van de Hogebiezen te verkrijgen, maar de veepest gooide roet m het eten Het bleek al snel lucratiever om het weer van de hand te doen en het geld in obligaties te steken Ligging 1713 gemengder voor met 6 morgen van het gasthuis, strekkende van de HB dijk tot achter aan de achterste dwarssloot toe, ten zuiden de Stichtse landscheiding en het kapittel van St Marie, ten noorden Gerhard van der Roest VI 4 morgen land geheten de Geer (hezit van 1542-181 j j Ligging 1539-1542 een viertel vnj eigendom, houdende ca 5 morgen land m de Hoge Biezen, genaamd de Gheer, boven naastgelegen het convent van OLVB met de Munnike Geer, heneden de erven van Dirk Cock

98


met een viertel, waarvan het gasthuis de vnje eigendom heeft " Ligging 09 II 1542 "m de Hoge Biezen, genaamd de Geer, boven naastgeland het convent van IJsselstem, heneden het Wittevrouwenklooster in Utrecht ' Weiland Achtergrond behoort tot de boedel van Andries Petersz de Wael en diens vrouw Aafke, Klaas van Spiersdochter, door hun erven m 1542 voor 580 Carolusgulden in erfkoop verkocht aan de executoren van het testament van Jan, Dirk Jan Lambrechtsz van der Goude, ten behoeve van het gasthuis Jan van der Goude had via testament 400 Philippusgulden a 25 st aan het gasthuis nagelaten, met als doel om dit geld m goed te beleggen of op rente te zetten om de armen jaarlijks te fĂŞteren Drost Gi)sbrecht van Baexen en prior Frans Clemensz van Amsterdam, als executoren van het testament, hebben daarop van de voogden en curatoren van de kinderen van Andries Petersz de Wael en Aafke Klaas van Spiersdr het viertel op de HB aangekocht Het gasthuis moet nu jaarlijks drie uitdelingen doen, per keer voor 9 Gag (=5,4 %) de eerste keer aan brood en spek op st Catarijne, de tweede aan haring en erwten op de eerste vrijdag m de Vasten en de derde keer brood, boter en kaas op de dinsdag m de Kruisdagen Verpachtingen pachter Ariaen Reijersz , tien jaren (1558-1566), jaarlijks voor 40 gulden en 4 kapoenen ad 2,5 st Opvallend genoeg wordt dit zijn eigen land genoemd, maar van een erfpacht is geen sprake In oktober 1746 wordt het land omschreven als 4 morgen m de Hogebiezen, Baroniekrt nr 51, waaronder twee en een halve morgen weiland en anderhalve morgen bouwland, de pacht van het weiland wordt m 1745 ingetrokken (wellicht wegens de runderpest) In december 1750 wordt als gebruiker van het land vermeld Daam Jansz van der Hogen, die wegens de ziekte onder zijn runderen (de beruchte veepest) m 1749 f 10 - pachtgeld van dat jaar gerestitueerd krijgt In 1754 verklaart Paulus de Man van Daam Jansz van den Hogen te hebben overgenomen de nog resterende huurjaren van dit stuk land, wat door het gasthuis wordt goedgevonden Huurder Kerstmis 1743- Kerstmis 1757 (14 jaar) Daam Jansen van den Hoogen jaarlijks voor f 60,-, maar m 1754 resterende pachtduur overgenomen door Paulus de Man Huurder Kerstmis 1765-Kerstmis 1786 Jacob Oskam jaarhjks voor f63,voorwaarde is dat hij jaarlijks het hek voor het land aan de dijk onderhoudt, de sloten en weteringen aan de dijk moet hij uitbaggeren en de pacht moet hij elk halfjaar vooruit betalen Huurder 1800-1806 is Vincent Joris, jaarlijks voor f 80,-. ca. 1805 verzoekt Vincent om het voorste en aan de Biezendijk gelegen kampje hooi- en weiland weer met moes- en tuinvruchten te mogen beplanten Dit wordt hem onder strenge voorwaarden toegestaan Bij expiratie van de huurtermijn moet hij het land behoorlijk toegemaakt en omgeploegd, met klaver bezaaid, opleveren


" in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

Het land wordt opnieuw door Jons gehuurd van Kerstmis 1806 tot Kerstmis 1812, voor f 120 - ]aarli|ks (dus f 30,-per morgen) Hij moet elk halfjaar de pacht vooruit betalen Wellicht is het land m 1815 door het gasthuis verkocht In 1832 is dit bezit van de erven van Willem de Heete De pachtprijs varieert van f6,- (1586-1598) tot f30, de morgen (1811) VII 4 morgen land, geheten 'Het Stadsviertel' (m bezit van 1642-iyoo) Het stadsviertel was al vanaf de middeleeuwen bezit van de stad IJsselstem en werd door de magistraat verpacht In de loop van de 17de eeuw kwam de stad steeds verder bij het gasthuis m de schuld omdat voortdurend geld tegen rente werd geleend Maar liefst 9 rentebneven of plechten ter waarde van f1780,- en een uitstaande rente van f83,- stonden ten laste van de stad In mei 1642 werd besloten het land voor f2000,- aan het gasthuis te verkopen om de stad te ontlasten De uitstaande schuld werd hiervoor gebruikt en het gasthuis hoefde nog maar ca f 137,- voor het land te betalen Een en ander werd bij transport van 3 november 1642 geregeld De waarde per morgen was getaxeerd op f500,-, een hoog bedrag Bij de veiling m 1700 bracht het land f iiio,- op (dus f 277 10 - per morgen, een aanzienlijke waardevermindering) Het land was bouwland In 1657 werd het verbouwde koren voor f 136, opgekocht door particulieren Locatie m 1642 ten zuiden is gelegen Gerrit Ludolphsz van Rietvelt, drost van Jaarsveld, en ten noorden Jasper Hendnksz van Nesch In 1700 strekkende van de Hoge Biezendijk tot de Lopikse landscheiding, belend ten zuiden door de erven van Willem van der Hoeven en ten noorden door Daniel de Milan De pachtprijs varieerde tussen f4,- en f 13 15 - per morgen

PACHTVOORWAARDEN

In IJsselstem was het gewoonte om de pacht in twee termijnen te betalen op Martini (11 november) en Petri (22 februari) Kapoengeld was m de i6de eeuw 2,5 stuivers (een stoter), m de 17de eeuw 6 stuivers per morgen, maar werd met gevraagd van erfpachters Oorspronkelijk m natura betaald, maar vanaf de i6de eeuw al een extra belasting m geld Omstreeks 1750 verdwijnt deze heffing Voorbeeld Cornells Bastiaansz pachtte van 1636-1643 4 morgen voor f 14 10 - de morgen, maakt f58 , mcl kapoengeld is dat f 5 9 4 (dus een verhoging van even 2 %) Vanaf ca 1680 moest de pachter andere belastingen gaan betalen, die hem bij prompte betaling van het pachtbedrag evenwel geheel of voor een deel werden kwijtgescholden en in dat geval voor rekening

100


van het gasthuis kwamen Deze belastingen waren molengeld ad f i de morgen en Lekdi)kgeld ad 12 st de morgen Voorbeeld Arien Ariensz pachtte van 1680-1687 6 morgen voor f 6 10 - de morgen maakt f 39 -, met kapoengeld f 40 16 -, wegens prompte betaling werd f 6 - molengeld, f 3 12 - dijkgeld en f 6 - goede betaling gekort zodat Arien van het oorspronkelijke f 40 16 - maar f 25 4 - hoefde te betalen, een korting van bijna 40 % Tijdens de lopende pachtduur kon door overmacht of op verzoek de pachter worden verwisseld, deze moest dan aan dezelfde voorwaarden voldoen Betaalde 30 st de morgen extra voor de overzetting op naam indien dat op verzoek was Pachters woonden met aan de Biezendijk, in deze tijd nog een slecht en onverhard weggetje Vee werd daarom van elders naar de polder gedreven Voor dit werk werden knechten en jongens ingehuurd

DE RELATIEVE WAARDE VAN HET LAND Aan de hand van de veilmglijst uit 1700 kennen we de relatieve waar de van het land m de Hoge Biezen We zien dan dat de mzetpnjs per morgen vaneerde van f 210 tot f 300 en dat de percelen hier het laagst werden gewaardeerd Voor land op het Nederoudland en m Benschop werd bijvoorbeeld boven de f 4 0 0 geboden Ook de pachtprijzen geven ons een indicatie m 1626 waren hier de pachten het laagst, maar die van het perceel de Geer iets hoger Dit perceel bracht m 1563 daarentegen de allerhoogste pacht van al het gasthuisgoed op De Hogebiezen stond bekend om zijn drassige land Het grootste deel was weiland in de i8de eeuw werd het zuidelijk deel voornamelijk voor de opkomende gnendteelt gebruikt Zeer kleme percelen werden als bouwland gebruikt Het vermoeden bestaat dat de Geer na de i6de eeuw aanzienlijk m waarde is gedaald wegens toenemende drassigheid Het oorspronkelijk bouwland werd daardoor voor een deel in weiland omgezet, wat gedurende de 17de eeuw de pachter goed deed boeren, maar na de resp veepest-epidemieen werd veeteelt een risicodragend bedrijf

TIJD- EN ERFPACHTERS VAN GASTHUISLAND IN DE HOGE BIEZEN, CA. 155O-1815 NB: De Biezendijk was gedurende deze periode onbewoond pachters kwamen uit de buurt stad IJsselstein Achtersloot, Benschop, Lopikerkapel Lopik of het Gein Sommige zijn heemraad van de polder geweest omdat ze landgenoot waren (dwz vrij eigen land bezaten) Ook beginnende industriĂŤlen als de Van der Roest-familie tevens regenten van IJsselstein, waren pachters en landbezitters Het merendeel behoorde tot de boerenstand


'....in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

AARTSZ., JAN

1551

ADRIAANSZ., CORNELIS

1542

BARNEVELT, HENDRIK WOUTERSZ. VAN

1680

BARTHOLOMEUSZ., WILLEM (EN ERVEN, ERFPACHTERS)

1602

BASTIAANSZ., CORNELIS (LOPIKERKAPEL)

1624

BASTIAANSZ., HENDRIK

1557 1562 1681 1629 1650 1616

(LOPIKERKAPEL)

BEUSEKOM?, ADRIAAN REIJERSZ. VAN

1557

BEUSEKOM, DIRK VAN

1800

1811

BEUSEKOM, REIJER HARMANSZ. VAN

1589

1603

BLANCKEBIIL, JOHANNES

1577

1582

BLANCKEBIJL, PHILIPS

1582

1592

1577

BOEREEIJN, ADRIAAN HERMAN LUIJTENSZ. (MEERLO.')

1562

1578

COCK, JAN DIRKSZ. (EN ZIJN ERVEN, ERFPACHTERS)

1578

1598

CoRNELisz., PETER

1592

1616

DAEMEN, M E I J / M A I J

1586

1598

GEIJN, EWOUD THONISZ. VAN 'T (HET GEIN)

1636

1637

HEERDEN, WILLEM VAN {ZI)N WEDUWE, ERFPACHTERS)

1678

1683

HEULSLOOT=HELSLOOT HEULSLOOT, JACOB CORNELISZ. VAN (LOPIKERKAPEL)

1678

-

1699

1650

-

1671

1699

-

1713

HEULSLOOT, CORNELIS GHIELEN/CHIELEN) VAN (LOPIKERKAPEL) HEULSLOOT/HELSLOOT, AART JACOBSZ. VAN (LOPIKERKAPEL) HEULSLOOT, ADRIAAN KLAASZ. VAN (ZIJN WEDUWE) (LOPIKERKAPEL)

1639

-1670

HEULSLOOT, ADRIAAN GHIELEN/CHIELEN) VAN (EN KINDEREN) (LOPIKERKAPEL)

1637

-

HEULSLOOT, ADRIAAN ADRIAANSZ. VAN (LOPIKERKAPEL)

1670

-

1669 1701

HEULSLOOT, MICHIEL ADRIAANSZ. VAN (LOPIKERKAPEL)

1617

-

1624

HOGEN, DAAM JANSZ. VAN DER

1719

-

1754

H O G E , JAN CORNELISZ. VAN DEN (BENSCHOP)

1681

-

1700

HUBERTSZ., DIRK

1551

-

1557

JACOBSZ., JAN (HET GEIN)

1678

-

1685

JANSZ., KLAAS

1546

-

1578

1562

JOOSTENSZ., GERRIT (SCHOUT VAN IJSSELSTEIN, ERFPACHTER)

1552

-

JORIS, VINCENT

1800

-

1815

LANGE, ANDRIES HENDRIKSZ. DE (BENSCHOP)

1681

-

1700

LANGHEN, ANTHONIE JANSZ.

1608

-

1613

LANGHEN, JAN THONISZ.

1614

-

1627

1628

-

1637

MAN, PAULUS DE

1754

-

1765

MAYEN, CORNELIS ADRIAANSZ.

1642

-

1655

LEEUW, PIETER DE LENEN, JACOB DIRKSZ. (WEDUWE EN ERVEN VAN)

c.1810

LYCKLAMA A NIIEHOLT, DR. JACOBUS EGBERTUS VERMELD ALS LEENMAN IN:

02

1810


1704

MEERLAND, FRANCO VAN

1683

MEULEN, MR RIJNHARD VAN DER, LEENMAN MIDDELBURG, JACOB BASTIAANSZ

1727 - 1755 I7I3 - 1726

NES, JASPER HEIJNDRIKSZ VAN (ERFPACHTER)

1629

1647

OSKAM, JACOB

1765

1786 1777

PEEKSTOK, JACOB (ERFPACHTER)

PUTTER, ADRIAAN THONISZ (LOPIK)

1578

PUTTER, CORNELIS GIJSBERTSZ (LOPIK)

- 1596 1596 - 1620

PUTTER, PETER/PIETER ADRIAANSZ (LOPIK)

l 6 2 0 - 1636

ROEST, CORNELIS GOOSSENSZ VAN DER (ERFPACHTER)

1704 -NA1751

ROEST, WILLEM GFRRITSZ VAN DER

1720

1764

ROEST, HERMANNUS VAN DER (ZIJN ERVEN, ERFPACHTERS)

lyyy

- 1803

ROEST, GERRIT VAN DER (ZIIN WEDUWE)

1764 -

SMITH, ADRIAAN JANSZ

1603 - 1607

1815

STUIJVENBERG, REIJER KLAASZ VAN (ZIJN WEDUWE) (ACHTERSLOOT)

1655

1678

WEERDENBURCH, CORNELIS VAN 1647

1678

WILDSCHUT, JAN JANSZ (MET ZI|N VROUW ANNETJE KUIJP) 1685

(ZIJN WEDUWE, ERFPACHTER)

1700

EN I716 - 1727 ZEGVELD, PETER/PIETER CORNELISZ

1701

-

1713

4 . CONVENTIE VAN 1817 Bron: AEG inv nr 1 (Resolutieregister) Handelingen van de heren regenten van het Ewouds gasthuis aan welke vol gens conventie tusschen de ed achtbare regering dezer stad en de eerw kerkenraad der Hervormde gemeente de dato 17 februari 1817 de superintendentie en het bestuur over gemelde gasthuis is op en overgedragen

Vergadering van de heren superintendenten woensdag den ige februari) 1817 Tot deze vergadering waren bijeengekomen uit de edelachtbare regering dezer stad de heer J F Beijen, president burgemeester en de heer H Hooft Graafland raad der gemeente dezer stad Uit de eerw kerkenraad ds F L Abresch, predikant alhier Uit de Hervormde gemeente de heer Strick van Linschoten De twee eerste daartoe door de regering, en de twee laatste door den kerkenraad hiertoe verkozen En heeft de heer president burgemeester deze vergadering met gepaste aanspraak geïnstalleerd De heer Beijen heeft op daartoe gedaan verzoek het praesidie op zich genomen, 't welk vervolgens alle drie maanden tusschen de leden uit de regering zal afwisselen Ds Abresch verzocht zijnde het secretariaat te willen waarnemen, heeft zulks bij provisie aangenomen

103


" in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

Is geschied praelecture (=voorlezing) van de tusschen de ed achtb regering en den eerw kerkenraad den 17 februari 1817 geslotene conventie, als de basis van het nieuwe bestuur en van de werkzaamheden betrekkehjk het gasthuis en luidt deze conventie als volgt "WIJ burgemeesteren en raden van IJsselstem ter eenre en predikanten, ouderlingen en diaconen uitmakende de kerkenraad der Hervormde gemeente van IJsselstem, ter andere zijde, zijn overeengekomen met opzicht tot onderhouding der respective zo gemene als diaconie armen te maken de navolgende conventie Tot grondslage van dezelve leggen superintendenten van het Ewouds gasthuis de na behoorlijk onderzoek en njpe deliberatie bij hunne ontstane overtuiging dat door vorige maatregelen zoo m denjare lyg^ aan de zijde van het tijdelijke bestuur over gemelde huis, de diaconie der Hervormde gemeenten aanzienelijk is benadeeld, en verkiesdehjk belast gebleven met het onderhoud van verre het grootste gedeelte der gasthuisarmen zonder daartegen de voordelen te genieten welke bij vonge conventien haar daar voor schadeloos moesten stellen, dat door de gang der zaken veroorzaakt is, dat de purative fondsen der diaconie voor het grootste gedeelte zijn ingeteerd, en dat het onmogelijk is dat de diaconie de last van genoegsaame alle de gasthuis armen op den duur alken blijven vragen Aan de zijde der diaconie legt de kerkenraad tot grondslagen van deze conventie hare volkomen gezindheid om geensmts op haar uiterst recht te willen staan en daar door de bezwaren m de gemeenschappeltjken en zoveel mogelijk goede verzorging der wederzijdsche armen te vermeerderen, maar integendeel alles te willen doen wat mogelijk is om m deze stand van zaken door goede overeenkomst en onderlmgen medewerking bij de gasthuis en diaconie, uit dezelver verval, zo mogelijk op te ngten en zich onderling te ondersteunen en te sterken ter behartiging van het algemeen belang van alle de armen En is het dien einde onderling overeengekomen I Daar het m de tegenwoordige omstandigheden onuitvoerelijk is eene gemeenschappelijke onderhouding der respective armen, welken zedert de Reformatie heeft stand gegrepen, te doen ophouden, zo dat ieder zijne ei)gene en oorsprongehjke armen voor zi)n rekening name, is het uit dien hoofde noodzakelijk de wederzijdsche betrekkingen en onderlmgen samenwerking van beide directies door nauwen banden dan ooit te herstellen en te versterken, op nieuw met alle magt voor het algemeen belang der behoeftigen te zorgen II Er zal eene berekening worden gemaakt hoeveele armen het gasthuis uit hare werkelijke inkomsten zal kunnen onderhouden, en dat op deze wijze Alle de inkomsten van het gasthuis met het subsidie uit stads cas

104


opgenome zijnde, zal daarvan worden afgetrokken' ie. Het tractement van vader en moeder des zelver onderhoud berekend tot een honderd en vijftig guldens, en zo er nog eenig ander tractement voor iemand mogte noodzakelijk geoordeeld worden 2e. Een billijke maar matige som tot het onderhoud van het gebouw 3e Een somma van zestig guldens tot onkost der directie en van gasthuismeester met het resteerende zal uit het gasthuis zoo veel van haar armen heden en kinderen van zes tot tien jaar opnemen, of voor haar rekening houden als berekend zal worden mogelijk te zijn, de oude heden tegen een daalder 's weeks en de kinderen tegens vijftien stuivers berekend zijnde, mits betalende hunne eijge kleederen, tegens f 12,- voor de oude heden En zal dat bepaalde getal nooit vermmdenng ondergaan, maar vermeerderd worden, m geval de fondsen van het gasthuis door erffenissen, legaten, donatien, uitlotmgen van doode schuld of andersmds zodanig mogten agresseren (=vermeerderen), dat derzelver inkomsten met f 90,- jaarlijks verhoogt mogten worden, zullende de aanwinst van eiker f go,- inkomsten de verplichting tot onderhouding van eene oude armen mede brengen III Alle de overige armen van het gasthuis zullen door de diaconie onderhouden worden, onder de volgende voorwaarden ie. Dat aan de diaconie voor hare geledene schaden en verhezen en opofferingen ter onderhouding vele jaren lang van de gasthuis armen en tot allimentatie m het vervolg van alle gasthmsarmen die door deze conventie voor hare rekening zullen komen jaarlijks een zodanige somme worden uitgereikt als door de respective contracterende partijen zal bevonden worden nodig te zijn, welke som vooreerst niet minder zal kunnen zijn dan f 600,-, zonder de betaling van welke of zodanige som als de omstandigheden zullen vereisschen, de kerkenraad van de zijde der regenten m quahteit als superintendenten van het gasthuis ontslagen word, om de algemeene armen te onderhouden 2e. Het zal aan de diaconie vrijstaan boven m art I bedoelde getal, 'twelk het gasthuis uit hare inkomsten onderhoud zodanige oude heden, op welke lichaame gebukt hebben die m de termen van besteding zal vallen, m het gasthuis te plaatzen, mits daarvoor betalende of door vrijwillige bijdragen van leden der gemeenten doende betalen tot eene daalder wekelijks, behalve de verzorging van klederen Hetzelve zal vrijstaan omtrend wezen of verlatenen kinderen, van derzelver 6 tot 10 jaren, tegen een billijke betaling, van derzelve 11 jaar zullen zij voor rekening van het gasthuis 'twelk daartegen het voordeel van derzelve verdiensten genieten zal tot derzelver 18 jaar of zoo met vroeger als het mogelijk en raadzaam zal geoordeeld worden dezelver uit het gasthuis te doen vertrekken


• If' '....in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

je. Er zal in het gasthuis de nodige toeleg worden gemaakt voor de verzorging van zieken, en het zal de diaconie vrij staan zulke armen welke haar anders door oppassing etc. exorbitante onkosten veroorzaken, zonder dat dezelve aan het oogmerk voldoen, uit gasthuis voor eenige tijd te brengen, niets daarvoor betalende,/2,- 's wekelijks. 4e. Ter bevordering van de goede verstandhouding en de meest gepaste behartiging van het algemene belang der wederzijdsche armen, zal het beheer over 't gasthuis aan vier regenten worden overgegeven, waartoe hekomen zullen: ie. Twee der stadsregering, belijders van den protestantsche godsdienst door dezelve te verkiezen. ze. Een lid van den kerkenraad door dezelve te verkiezen. je. Een lid der Hervormde gemeenten, nog tot de regering, nog tot de kerkenraad behorende, door dezelve kerkenraad te benoemen. Zullende het praesidium over deze vergadering bij uitsluiting aan de leden der regering behoren welk om de drie maanden onder hun zal verwisseld worden. je. Insgelijks zullen er twee regentessen worden benoemd ten einde met opzicht tot de huishoudelijke helangens van het huis te helpen met hare consideratie en advis, en met de bezorging van hetgeen dien overeenkomstig zal worden bepaald. Deze regentessen zullen protestantsch van belijdenis moeten zijn en van dezelve zal een door de regering en een door den kerkenraad worden verkozen. 6e. Een gasthuismeester en vader en moeder zullen door regenten worden verkozen, zij zullen ledematen moeten zijn van de protestantsche godsdienst. 7e. De regenten van het Ewouds gasthuis zullen stem en zitting hebben in de vergadering van den kerkenraad, tot formering van de zomer en winter celen der gewone bedeling. Alle andere bedelingen, welken boven de celen zal nodig bevonden worden en in gewone ofbuite gewone gevallen, word aan den kerkenraad overgelaten. 8e. De maandelijksche vrijwillige inschrijvingen bij de gemeenten blijft uitsluitend tot alimentatie der armen, welk volgens deze conventie voor rekening der diaconie vallen. ge. Dewijl er in vorige tijden verschillen over erffenissen zijn ontstaan, welke ten voordele van gealimenteerde armen kwamen, word daaromtrend overeengekomen dat de erffenissen of legaten, welke op leden komen die in het gasthuis zonder betaling der diaconie vererven ten voordelen van het gasthuis komen, de overige behoren aan de diaconie.

106


loe. De armen der RC gemeenten blijven als vanouds van alle aanspraak op het gasthuis uitgesloten Eren met (=metterti)d) zal het de regenten van het gasthuis vnj staan een bepaald getal oude lieden van die gemeenten m hel gasthuis op te nemen, tegens behoorlijke betaling van een weekelijkse som, welke met minder zal mogen zijn dan een daalder en zo dat deze armen van klederen door hunne diaconie verzorgd worden Dit getal zal met groter kunnen zijn dan vier Aan hun zal alle vnjheid m 't stuk van godsdienst gegeven worden lie. Het nog m het gasthuis aanwezig lid der RC gemeenten zal aldaar blijven mits zonder consequentie voor het vervolg 12e Er zal zo veel mogelijk gelegendheid gegeven worden dat men op voor het gasthuis voordelige voorwaarden als provenier zich m hetzelve (mag) inkopen De voordelen daarvan behoren natuurlijk bij uitsluiting aan het gasthuis IV De diaconie renuntieerd (=ziet af), doch onder expres beding, van de trouwe naarkoming dezer conventie ie. Aan alle hare pretensien (=aanspraken) m actiĂŤn (=effecten) op het gasthuis wegens geledene schade, stellende ten dien einde de Kerkenraad, haar indertijd gedane protesten en voorbehouding van goede recht, bij dezen buiten effect 2e. Speciaal renuntieerd de diaconie aan hare pretensie op de conservations cas daar na gene rekening te zullen vorderen, ja ook het geen daarvan nog aanwezig is, aan het gasthuis cederende mits f 4000,- dode schuld met de kanshilletten daartoe behorende aan haar worden uitgekeerd 3e. De diaconie renuntieerd aan alle exceptien (=uitzonderingen) met opzicht tot de acte van indemniteit wegens de regering afgegeven, zij dat deze actens respecteren, en de daaruit projluerende (=voortvloeiende) armen, voor zo verre die volgens den conventie niet m het gasthuis mogten werden opgenomen, voor haar rekening te nemen 4e. De diaconie ontslaat, zo veel haar betreft, het gasthuis van deszelvs verplichting om wekelijks brood aan de armen te leveren ten einde hetzelve volgens inhoud des legaats daartoe strekkende, onder den steen boven de deur der consistorie, wekelijks bedeeld worden, en neemt deze bedeling geheel voor haar rekening, m zo verre dezelve noodzakelijk en door pecunieele omstandigheden der diaconie kas mogelijk zal gevorderd worden je. De diaconie ontslaat almede het gasthuis van de algemene verzorging der armen van geneesmiddelen, 'tzij aan den doctor betaald, tzij m vonge tijden uit de apotheek van het gasthuis aan de armen moeten geleverd wor-


" in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

den' zijnde deze verzorging van alle, ook gemene armen, zoo lang zij niet werkelijk m het gasthuis gehuisvest zijn, voor hare rekening, zodra zij uit het gasthuis zijn vallen zij voor deszelvs rekening V. De regenng dezer stad zal de oogmerken en de voordelen welke men van deze conventie hoop schragen, door hare bestendige zorgen tot wering van de bedelarij aan de huure en daardoor de gezindheid en het vermogen der gemeenten zo Gereformeerde als RC om voor hare armen te zorgen allezm te bevorderen Passanten die met briefjes van andere diaconien komen zullen door de diaconie verzorgt worden Vondelingen blijven gelijk overal ten lasten van het gemene land, en zulken die wegens gebrek aan verstandelijke vermogens besteed moeten worden ten lasten van de stad VI. Regenten van het Ewouds gasthuis en de Kerkenraad der Hervormde gemeenten steeds zonder naijver het algemeen belang en de instandhouding van beide, meer dan twee eeuwen lang lots verbondene directies bedoelende, zullen gezamentlijk m het vervolg zodanige billijke maatregelen kunnen nemen zelvs met augmentatie (=vermeerdermg) en alteratie (=verandering) van articulen dezer conventie, mits met gemeenschappelijke volle overeenkomst, als de loop der zaken en de beproeving en de uitvoering van het plan m deze vermeld, zullen aan de hand geven of noodzakelijk maken Tot naarkommg dezes verbinden zich de respective contracterende partijen m hunne qualiteit en met aanzeide der regering zolange de post van f 600,- voor de algemenen armen op de begroting dezer gemeenten door hun voorgedragen, zal worden geaccordeert, doch langer niet, welke voordragt zij beloven jaarlijks te zullen doen Aldus gearresteerd ten twee eensluidende wederzijds getekend m de vergadering van heren hurgemeesteren en raden van IJsselstem op maandag den lyfehruanj i8iy F L Ahresch (predikant, vw de KK) M Janssen (predikant, vw de KK) C van der Roest (ouderling') K Sanderson (gasthuismeester) Jan de Haan (diaken ') G van Os (diaken ') J C de Lange (diaken ') Johan Franco Beijen (president-burgemeester) J B Snellen (stadsdokter) W F L Lapidoth (notaris) H Hoofi Graajland (vw. de gemeenteraad)

108


REGLEMENT VAN 1 8 1 9 Bron: AEG inv nr 1 (Resolutieregister)

Art. I. Ingevolge de conventie tusschen de regering dezer stad en de Kerkenraad der Hervormde Gemeente dato 17 februari) 1817 geformeerd, is de opperdirectie en supermtendentie van het gasthuis overgedragen aan het coUegie van regenten die over alles wat hetzelve betreft het oppertoezicht hebben en aan welke besluiten alles wat gemelde huis aangaat ter getrouwe nakoming van bovengemelde conventie en ter goede besturing dat de belangen van hetzelve huis onderworpen is Art. 2. Regenten houden ten dien einde geregeld hunne vergaderingen op elke eerste dingsdag van deze maand, die alsdan absent is verbeurt eene boete van elf stuivers, te leggen in de armbus van gemelde huis en die te laat komt betaald daarin vier stuivers Art 3. Aan deze regenten zijn volgens bovengemelde conventie toegevoegd twee regentessen of buitenmoeders van het huis ten emde toezicht te houden over het huishoudelijke volgens de bestaande reglementen of welke door regenten nog zouden worden gemaakt Zij ontvangen van den na te melden gasthuismeester alle nodige opleningen en elucidatien {=inhchtingen) welke haar van dienst kunnen zijn en in belangrijke gevallen zouden zij hare overdraagt aan regenten omtrent alles twelk zij overdeele tot eene geregelden menageuse {=huishoudvoenng) bi) goeden directie van het huishoudelijke te behoren Art. 4 Regentessen hebben met de gasthuismeester weeklijks eene bijeenkomst in het huis op eiken vrijdag, op de verbeurte van vier stuivers te leggen m de armbus van het huis, voor het overige hebben zij altoos den toegang tot het huis zo dikwijls zij zulks zullen nodig oordeelen Art 5. Alle rekeningen en declaratien welke van vader en moeder of leveranciers worde ingegeven en hetwelk het huishoudelijke betreft wordt door haar gezamenlijk met den gasthuismeester nagezien en met derzelver goedkeuring of consideratien aan de maandelijksche vergadering van regenten ingezonden die dezelve bekrachtigd hebbende aan den gasthuismeester weder ter hand stellen Art. 6. Twee malen m het jaar, eens m het voorjaar en eens in het najaar, is er eene vereenigde vergadering van regenten en regentessen om over de belange van het huis te raadplegen en ten emde door regenten op derzelver eerstkomende vergadering daaromtrent zoo worde gedisponeerd als men zal vermenen te behooren


#

' in Goeds ere ende des goeden sinte Ewalds"

Art 7. Den gasthuismeester is het persoonlijk en onmiddelijk toezicht over alles wat het huis betreft aanbevolen Hi) vervoege zich m het huis zoo dikwijls als dat noodig zijn zal opdat alles onder zijn oog geregeld en met alle mogelijke bezuiniging volgens de reglementen en ten genoege van regenten en regentessen toega Art. 8. De gasthuismeester doet weekhjks na de informatie van vader en moeder te hebben ingewonnen rapport m de vergadering van regenten van alles wat het huishoudelijke betreft, levert daaromtrent zijne voordrachten in welke met de consideratie der regentessen aan de regenten in derzelver eerstkomende vergadering worden ingezonden, ten emde daarop te disponeren De gasthuismeester voert de bepalmge der regentessen zoo verre haar directie betreft uit, met vrijlating om m gevalle de gedachte uiteen liepen zich daaromtrent aan (de vergadering te vervoegen) Art. 9. De gasthuismeester heeft de ontvangst en de uitgaaf van alle hoe ook genaamde penningen en houdt van beide exacte rekening In elke maandehjksche vergadering der regenten levert hij een maandstaat m van ontvangst en uitgaaf en jaarlijks doet hij voor dezelve zijne volle rekening van het vorig jaar voor de maand april Art. 10. Alle rekeningen en declaraties, mitsgaders alle memories van kleine verschotten worden in elke maandehjksche vergadering van regenten ingediend ten emde daarop derzelver goedkeuring en ordonnantie ter betaling te erlangen met observatie van het Art 6 vermelde, voor zoo verre de directie der regentessen betreft Art. II. De gasthuismeester is gedurende elke gewone en buitengewone vergadering der regenten tegenwoordig om de vergadering te kunnen rapporteren en omtrent de staat en de belangen van het huis alle gevraagde mhchtmg te geven Voor de resumtie (=hervatting) van het vervatte verslaat hij de vergadering der regenten of wanneer de zelve noodig achtte alvorens zamen raad te plegen Art. 12. De gasthuismeester zal zelve geene leverantie aan het huis mogen doen en m geene opzichte eenige zijner relatie daartoe boven andere voorkeur geven, maar alles ten meeste gerieve en ten minste koste van het huis besturen en door persoonlijke inspectie zich van de goede quahteit en quantiteit zich al wat aan het huis geleverd word verrekenen Art. 13. De gasthuismeester bezoekt ook bijzonder het huis mgevalle daar zieken mogten zijn en verzekert zich persoonlijk van derzelver goede behandelingen oppassen (sic)

110


Art. 14. In gevalle er oneenicheden komen mogten zoo tusschen vader en moeder en de armen als tusschen de armen onderlmg voor zooverre die in der mmne met kunnen of behoren te worden bijgelegd of m geval van misdragingen welke door geene bloote correctie kunnen of moeten worden bestraft, adresseert (=ncht) zich de gasthuismeester aan regenten en zoo de zaak presseert (=dnngend is) bij den ti)deli)ken president die, als de zaak van eenig belang is, daarover eene buitengewone vergadering belegt Art. 15. Met opzicht tot het onderhoud van het gebouw en andere buitengewone onkoste doet de gasthuismeester mets zonder voorkennis en besluit van de regenten, maar geeft van alle deze en soortgelijke benodigdheden onverwijld aan dezelve kennis Art. 16 De gasthuismeester geniet voor deszelfs goede directie eene jaarlijksche somma van acht en veertig guldens en twee gulden voor schnjfbehoeftens Art. 17. De regenten behouden ten allen tijde het regt personeele of reeele borgtogt van den gasthuismeester te vorderen {dwz dat de gas thmsmeester persoonlijk garant staat voor de gasthuisjinancien en bij gebleken tekorten verhaalbaar is, TF) Art. 18. Nadat de gasthuismeester den eed zal hebben afgelegd m handen van regenten wordt hij m zijne qualiteit geĂŻnstalleerd en wordt daarvan zoo aan regenten als aan vader en moeder kennis gegeven welke laatste worden aangemaand zich in alles naar deszelfs order te gedragen Aldus gearresteerd m de vergaderingvan regenten den 14 september i8ig (Was getekend ) Johan Franco Beijen (Was getekend ) F L Abresch

111


Redactie:

i •^

Stichting Historische Kring IJsselstein

B Rietveld M e e r e n b u r g e r h o r n 10 3401 CD IJsselstein t e l - (030) 688 74 74

Dru1<:

Libertas Grafische C o m m u n i c a t i e bv, B u n n i k

ISSN:

1384 704X

Uitgave:

nr 84, a p r i l 1998

Voorzitter:

L M u r k , t e l ( 0 3 0 ) 6 8 8 1 6 27

Secretariaat:

C J H van D i j k - W e s t e r h o u t ,

ten

O m l o o p W e s t 42,

den bij de penningmeester waar

3402 XP IJsselstein,

mutaties kunnen worden doorgegeven

t e l (030) 688 35 99

i n w o n e r s van IJsselstein is d e b i j d r a g e m i n i -

Donateurs ontvangen het periodiek

en w o r -

d e n o p de h o o g t e g e h o u d e n van d e a c t i v i t e i N i e u w e d o n a t e u r s k u n n e n zich a a n m e l tevens Voor

m a a l f 20,- ( v o o r b e d r i j v e n f 3 0 , ) V o o r h e n P e n n i n g m e e s t e r : W J van V l i e t JW

die

Frisolaan 7,

3401 A X IJsselstein, t e l (030) 688 16 60 Banic:

Postbank nr

4074718

b u i t e n IJsselstein w o n e n is d e b i j d r a g e

resp f 29,50 en f 39,50 Losse n u m m e r s , v o o r zover v o o r r a d i g z i j n a f 7,50 v e r k r i j g b a a r via het secretariaat prijs f 10,-

V o o r d u b b e l n u m m e r s is d e


t

I



Stichting HistorischeKring IJsselstein

No 85, septemberi 998


^eApofccK^r.

"Mijn werk bestaat ten dienst der kranken, In 't mengen van verscheiden dranken; die ik voorzichtig maak gereed, 't ZIJ dat men zuivnng wacht of zweet." Jan Luyken (1694)

Veel is in de loop der eeuwen veranderd, maar nog steeds staan wij "ten dienst der kranken'

APOTHEEK IJSSELVELD; KENNIS VOORKOMT DRS. T.N.M. HEBINCK. APOTHEKER Clinckhoeff 21 • 3402 GA IJsselstein • Tel: (030) 688 50 85 Fax: (030) 688 50 90


Stichting Historische Kring IJsselstein Secretariaat: Omloop West 42 3402 XP IJsselstein tel.: (030) 688 36 99 IJsselstein, september 1998

Geachte donateur. Bijgaand treft u uitgave 85 uit onze reeks. Dit, alweer, extra dikke nummer is geheel gewijd aan Maria Louise van Hessen-Kassel, die van 1731 tot 1765 als barones van IJsselstein de opperste macht vertegenwoordigde. Zij was de moeder van stadhouder Willem IV en daarmee een van de voorouders van ons vorstenhuis. De auteur, Simny Jansen, neemt ons mee naar het IJsselstein van ruim 2 eeuwen terug en gunt ons een blik op de boeiende geschiedenis van de gezagsverhoudingen ixit die tijd. Zij is er op uitstekende wijze in geslaagd een uiterst goed leesbaar document te vervaardigen, dat ook in de wetenschappelijke bibliotheek niet zal misstaan.

Oproep Enkele van onze werkgroepleden zijn bezig een artikel te schrijven over het St. Jozef ziekenhuis, de voorloper van het huidige Isselwaerde. Zij zouden graag in het bezit komen van foto's van het oude ziekenhuis. Als U over een of meerdere foto's beschikt, wdlt U dan contact opnemen met Tonny de Jong (tel.6883220) of Carla Rentinck {tel.6883069).

Duizendste donateur Onze activiteiten op Braderie, Open Monumenten- en Gemeentedag zijn succesvol verlopen. De belangstelling voor ons cultuurhistorisch erfgoed was zeer groot. Zo groot dat we binnenkort de duizendste donateur ! hopen te verwelkomen. Het bestuior van de HKIJ is hier bijzonder verheugd over en ziet dit als een extra stimulans de doelstellingen van de Kring verder uit te dragen. Het brede maatschappelijke draagvlak van zoveel donateurs zal hier een belangrijke bijdrage aan leveren.


'..............gerustheid int midden van alle die beroeringen' IJsselstein in het midden van de achttiende eeuw; een studie naar de macht van de regenten in de baronie IJsselstein 1731-1765 door Sunny Jansen

Van 1731 tot 1765 was de baronie IJsselstein als douarie m het bezit van Maria Louise van Hessen-Kassel, moeder van stadhouder Willem IV In mijn doctoraal scriptie 'IJsselstein in het midden van de achttiende eeuw Een studie naar de macht van de regenten m de baronie IJsselstein 1731-1765' heb ik bekeken m hoeverre de afwezige barones, Maria Louise resideerde m Leeuwarden en niet m IJsselstein, persoonlijk de gang van zaken in de baronie bepaalde Betekende haar afwezigheid dat de regenten veel bevoegdheden hadden of eiste Maria Louise persoonlijk of via een plaatsvervanger de macht op'' In dit artikel wordt voor een aantal beleidsterreinen bekeken bi) wie de macht lag, bi) Maria Louise ofbij de regenten

DE G E S C H I E D E N I S V A N I J S S E L S T E I N

Smds 1558 stond de baronie IJsselstein, bestaande uit de stad IJsselstein en de dorpen Benschop en Noord-Polsbroek, onder het bestuur van de familie van Oranje-Nassau De baronie behoorde tot de nalatenschap van Anna van Egmond, echtgenote van Willem van Oranje De familie van Egmond had IJsselstein al smds 1377 m bezit' Hiervoor hadden de Van Amstels als Hollandse leenmannen de dienst uitgemaakt In 1279 gaf het kapittel van Smt Marie te Utrecht verschillende IJsselsteinse goederen m leen uit aan Gijsbrecht van Amstel, neef van Gijsbrecht IV van Amstel Deze Gijsbrecht van Amstel noemde zich vanaf dat moment Gijsbrecht van IJsselstein IJsselstein kwam dus via de Van Amstels en Van Egmonds m handen van de familie van Oranje-Nassau Na de dood van Willem van Oranje nam diens dochter Maria van Buren het beheer van Philip Willems bezittingen op zich


'....gerustheid int midden van alle die beroeringen'

Zij kreeg te maken met financiĂŤle aanspraken van het gewest Holland, ondanks dat Willem van Oranje nog in 1579 had verklaard dat Buren, Leerdam en IJsselstein aan geen enkel gewest contributie verschuldigd waren. In 1585 wist de Raad van State, na bemiddeling van Prins Maurits, tot een akkoord te komen, waarin bepaald werd dat IJsselstein voortaan f3.000,- zou bijdragen in de oorlogslasten van de generaliteit^. Met deze constructie konden de Hollandse aanspraken worden omzeild. Na de Vrede van Munster zette de IJsselsteinse magistraat de contributiebetalingen stil. Na de dood van Willem III namen de Staten Generaal het beheer van de baronie tijdelijk op zich en IJsselstein werd weer gedwongen tot het voldoen van de bijdrage. Het kinderloos overlijden van stadhouder-koning Willem III in 1702 had een strijd om zijn erfenis tot gevolg. Met Willem III was de Hollandse tak van het stadhouderlijk huis uitgestorven. Zowel Johan Willem Friso van de Friese tak als Frederik I, koning van Pruisen en kleinzoon van stadhouder Frederik Hendrik, maakten aanspraak op de erfenis. In 1711 werd overeengekomen dat Johan Willem Friso de bezittingen in de Verenigde Nederlanden zou erven. Op weg naar Den Haag om de laatste details betreffende de aanvaarding van de erfenis af te handelen, verdronk hij echter bij de Moerdijk. Zijn erfgenaam zou het kind zijn waarvan zijn weduwe Maria Louise van Hessen-Kassel zwanger was. Tot de meerderjarigheid van dit kind trad Maria Louise op als voogdes. Zo'n zes weken na de dood van zijn vader werd Willem Karel Hendrik Friso geboren. Nadat Willem meerderjarig was geworden, vond er een verdeling van bezittingen plaats tussen de prins en zijn moeder. In ruil voor IJsselstein en Zevenbergen stond Maria Louise haar bezittingen Dietz en Beilstein af aan haar zoon. Op 26 juni 1731 verklaarde prins Willem dat de baronie IJsselstein als douarie aan zijn moeder toekwam^. Maria Louise was vanaf 1731 tot aan haar dood in 1765 barones van IJsselstein. Gedurende haar regering had de Nassause domeinraad geen enkele zeggenschap in de baronie.

B A R O N I E IJSSELSTEIN

In tijd van Maria Louise bestond de baronie voornamelijk uit korenlanden, hennep- en weilanden. De stad IJsselstein telde in 1749 zo'n 300 huizen als wij de auteur van de Tegenwoordige Staat mogen geloven"*. Dit aantal zal redelijk kloppen, want in de kohier van het huisgeld van 1734 werden 306 panden binnen de stadsmuren genoemd. Verschillende omliggende polders, die ook bij het IJsselsteinse schoutambt hoorden, telden nog eens 130 pandend Het schoutambt IJsselstein werd in totaal beraamd op zo'n 2500 morgen en 250 roeden, terwijl de totale oppervlakte van de baronie 5764 morgen en 400 roeden bedroeg . De stad IJsselstein verwierf omstreeks 1310 stadsrechten. In 1331 was IJsselstein zeker een stad, want in dat jaar verleende bisschop Jan van Diest de poorters vrijstelling van sluisgeld in het Gein. IJsselstein was met grachten en wallen omringd. Midden door de stad liep een gracht, de IJsselsteinse haven

2


Mane Louise van Hessen-Kassel

(1688-1765) P H van Gunst naar Louis Volders Foto Iconographisch Bureau s Gravenhage

3


'....gerustheid int midden van alle die beroeringen'

genoemd. De stad was langwerpig gebouwd en toegankelijk via twee poorten, de IJsselpoort en de Benschopperpoort. IJsselstein telde diverse openbare gebouwen. Het kasteel was in 1749 al grotendeels afgebroken, maar de verschillende gebouwen die bewaard gebleven waren, dienden als woning voor de drossaard. Het slot werd door een gracht van de rest van de stad gescheiden. Het stadhuis was een 'taamlijk gebouw'^ zoals in de Tegenwoordige Staat te lezen is. Het gasthuis was gevestigd in een deel van de oude kloosterkerk. In de rest van dit oude cisterciënzerklooster waren vijf woonhuizen gebouwd, terwijl de toren gebruikt werd als graanopslagpiaats. De stad telde twee Franse kostscholen, één voor jonge heren, de ander voor jonge dames, die door 'goede leerwijze en opvoeding in goeden bloei waren . De wegen in de baronie waren goed onderhouden en gaven vooral de stad een verzorgd uiterlijk. Kortom het IJsselsteinse schoutambt was geen onaardige plaats.

RELATIE TOT H E T GEAVEST H O L L A N D

Hoewel de baronie IJsselstein oorspronkelijk leenroerig was aan Holland, waren de verschillende heren erin geslaagd de Hollandse invloed terug te dringen en de baronie vrij te stellen van Hollandse belastingen. Ook in rechterlijk opzicht was IJsselstein onafhankelijk van het Haagse hof Philips II had in 1556 de baronie erkend als een soevereine heerlijkheid, waardoor de band met Holland beëindigd werd^. Dat Holland zich hierbij niet neerlegde, blijkt uit de aanspraken waarmee Maria van Buren en haar echtgenoot graaf Hohenlohe te maken kregen. Een compromis regelde dat IJsselstein f 3.000,- contributie betaalde aan de Staten Generaal bij wijze van afkoop. Zoals al vermeld, stopte de baronie de betalingen na de Vrede van Munster. Op 24 februari 1700 bepaalden de Staten Generaal dat de contributiebetalingen weer moesten worden verricht'". Na de dood van Willem III voerden de Staten Generaal tijdelijk het beheer over IJsselstein en vanaf dat jaar werden de betalingen ook daadwerkelijk weer verricht. Op 18 april 1757 stuurde Maria Louise een memorie naar de Staten Generaal en de Raad van State waarin zij stelde dat de baronie IJsselstein 'niet verplicht soude sijn bij continuatie aan de Generaliteyt te betaalen sekere jaarlijkse contributie van

drie druysent guldens'^^. In de vergadering van de Staten Generaal werden alle bijlagen bestudeerd en de leden moesten tot een aantal vergaande conclusies komen. Philips II, koning van Spanje, had inderdaad op 18 januari 1566 Willem van Oranje de soevereine rechten over onder anderen IJsselstein geschonken. Toch was in 1585 overeen gekomen dat het redelijk zou zijn dat de baronie zou bijdragen in de generaliteitslasten. IJsselstein zou 250 gulden per maand moeten betalen zoals dat door prins Maurits geregeld en door de Raad van State bevestigd was. Zij moesten echter toegeven 'dat wanneer den oorlog cesieerde ook de verpligting tot hetaaling van self soude ophouden'^^ en dit was ook

precies het enige argument dat Maria Louise had aangevoerd ! We kunnen dus concluderen dat de generaliteitsbetalingen in 1757 definitief stopten.


DE STAATKUNDIGE SITUATIE IN DE BARONIE I J S S E L S T E I N ' '

Maria Louise stond 34 jaar lang als barones aan het hoofd van haar douarie. Zij zetelde echter niet in haar IJsselsteinse gebieden, maar verbleef vooral aan haar hof te Leeuwarden. De barones werd in IJsselstein vertegenwoordigd door een drossaard of drost. Het baroniebestuur bestond uit de drossaard, een rentmeester en de schouten en burgemeesters uit IJsselstein, Benschop, en NoordPolsbroek. De politieke bestiering van stad en schoutambt IJsselstein was toevertrouwd aan de drossaard, rentmeester, schout en twee burgemeesters. Het hing van de drossaard af of hij de schepenen van de stad bij de vergaderingen riep. De criminele justitie was zowel in het IJsselsteinse schoutambt als in de hele baronie in handen van de drossaard en schepenen van de stad. De civiele justitie in de baronie werd verzorgd door de schout en vijf of zes schepenen geassisteerd door de secretaris van de stad. Appelleren tegen deze vonnissen was mogelijk en moest gebeuren bij het bestuurscollege en de drost.

Kasteel van IJsselstein, tevens woning van de drost. Detail van een ets van H Spilman naar J de Beyer, 1744 RAU, topografische Atlas 568.

De financiĂŤle zaken van stad en schoutambt werden behandeld door de drossaard, schout en twee burgemeesters. Zij werden bijgestaan door de stadssecretaris en de rentmeester van Maria Louise. Er bestonden twee verschillende rekeningen; de bederekening en de stads- en gemenelandsrekening. In de stads- en gemenelandsrekening werden de accijnzen en imposten verantwoord, die door Maria Louise aan de stad vergund waren. Ook stonden in deze rekening de verpachtingen van gronden, molenrechten, visserij, accijnzen en dergelijken, evenals het huisgeld, dat een halve stuiver per morgen bedroeg"^.

5


....gerustheid int midden van alle die beroeringen'

De gemenelandsrekening werd jaarlijks door de tweede burgemeester als stadsthesaurier opgemaakt en gecontroleerd door de drost, rentmeester, eerste burgemeester, schepenen, cameraars en heemraden van de vijf polders, die onder het IJsselsteinse schoutambt vielen. De rekening werd in aanwezigheid van een commissaris van Maria Louise voorgelezen en verantwoord. Het tekort van deze stads- en gemenelandsrekening werd aan gevuld met het batig slot van de bederekening. De bederekening van het schoutambt IJsselstein werd opgemaakt door de rentmeester van de heer of vrouwe. Uit deze rekening kwam het aandeel van dit schoutambt in de f4.000,- bede die jaarlijks door de hele baronie aan de vrouwe werd betaald. Tot 1763 werd dit bedrag betaald uit de domeinrekening, maar in 1764 had Maria Louise bepaald dat de bede met ingang van dat jaar direct aan haar thesaurier moest worden voldaan. De bede werd in het IJsselsteinse schoutambt verkregen door een omslag van 24 stuivers per morgen land. Dit gold zowel voor de landen van de heer, of zoals in dit geval de vrouwe, als voor de particuliere landen. Dit verschilde met Benschop en Noord-Polsbroek, waar over de herenlanden niet meer dan de helft betaald werd. Het restant van deze bede werd betaald uit 4/5 van de 40e penning, die betaald moest worden bij de verkoop van vaste goederen, de helft van de 20e penning, die men verschuldigd was bij de aanvaarding van erfenissen, en 'voorts eenige impositien die door den heer aan dit schoutampt zijn vergund geworden'^^. Het aandeel van het IJsselsteinse schoutambt in de bede bedroeg f 1.600,-. De bederekening werd opgenomen door drost, schout en burgemeesters ten overstaan van een commissaris, die voor deze gelegenheid benoemd werd door Maria Louise.

BE^fOE^^INGEN

Maria Louise had, als barones van IJsselstein, de verschillende ambten in de baronie te vergeven; een drossaardsplaats, twee schoutambten, twee secretarisplaatsen, een heemraad van de Lekdijk en de jaarlijkse magistraatsbestelUingen in IJsselstein, Benschop en Noord-Polsbroek. Bovendien moesten er nog een rentmeester, een stadhouder en een griffier der lenen benoemd worden. Maria Louise bezat ook het collatierecht van twee predikantsplaatsen in de stad en ĂŠĂŠn in Benschop. De burgemeesters en schepenen van de drie schoutambten werden, zoals in de meeste steden en dorpen, jaarlijks benoemd. Zij waren van martini (ii november) tot martini in het daarop volgende jaar in functie' . Ditzelfde gold voor de kerk- en gasthuismeesters. De grote ambten, dat wil zeggen die van drossaard, schout en rentmeester werden voor onbepaalde tijd vergeven. Maria Louise verkocht de ambten niet, maar vergaf deze in ruil voor een jaarlijkse recognitie. Zo moest de rentmeester jaarlijks f820,- voor het vervullen van zijn ambt betalen. Een secretariaat kwam op f 350,-, terwijl het schoutambt van Benschop en Noord-Polsbroek f430,- op moest leveren'''. Tegenover deze recognitie stond dat de inkomsten van de betreffende ambten geheel of voor het grootste deel


toekwamen aan de ambtshouder. Voor de jaarlijkse benoemingen van burgemeesters en schepenen won Maria Louise advies in bij haar drossaard. Zij liet de drost in samenwerking met de schouten een nominatielijst opstellen, waaruit zij haar keuze maakte. 'Het drostampt van IJsselsteijn is een zaak van 't uiterste gewigt' concludeerde Carel de Verdun in een rapport over de situatie in IJsselstein in 1765' . Het is dan ook niet verwonderlijk dat zich goed gekwalificeerde gegadigden meldden bij het vrijkomen van dit drostambt. Na de dood van Johann Vultejus werd Maria Louise hierdoor in grote verlegenheid gebracht. Zij benoemde Jan Graves tot waarnemend drossaard in afwachting van de benoeming van de nieuwe drost. Haar kamerheer baron van Hambroek had in 1756 het drostambt van Zevenbergen verlaten en ambieerde nu de ambten van drossaard, dijkgraaf en stadhouder der lenen van de baronie IJsselstein. Ook haar raad Pieter Benjamin de Beaufort deed een sterke sollicitatie. Maria Louise wenste geen keuze te maken tussen haar twee getrouwen en liet het op een schikking uitdraaien. Hambroek zou afstand doen van zijn sollicitatie in ruil voor de helft van de waarde van de ambten, te weten f 15.000,-. De barones nam zelf f 5.000,- van deze kosten voor haar rekening. De Beaufort werd met de ambten begunstigd op een jaarlijkse recognitie van f 1.500,-. Volgens een resolutie van 5 oktober 1758 zou deze recognitie na de dood van Maria Louise komen te vervallen.

Pieter Benjamin de Beaufort (1688-1776). Olieverfschildenj van B Accama uit 1737 Foto Iconographisch Bureau, 's-Gravenhage

De eerste f5.000,- werd uit de kas van Maria Louise voldaan en in september verplichtte De Beaufort zich, niet langer dan drie maanden na de dood van de barones, f 8.000,- aan Hambroek uit te keren. In 1764 werd dit bedrag verhoogd met f 2.000,-. Het totaal van f 10.000,- moest binnen een jaar na het opstellen van de laatste acte aan Hambroek betaald worden. Vervolgens benoemde Maria Louise Joachim Ferdinand de Beaufort tot opvolger van zijn

7


'....gerustheid int midden van alle die beroeringen'

vader, die vrijwillig en op eigen initiatief, zijn ambt aan zijn zoon afstond.

Joachim Ferdinand was op dat m o m e n t ook drossaard van het Hulsterambacht. Hij nam de belofte binnen een jaar na dato f lo.ooo,- aan Hambroek te voldoen over van zijn vader. Pieter Benjamin de Beaufort bleef aan als oud-drossaard van IJsselstein op een jaarlijkse recognitie van f 1.500,-. Na het overlijden van Maria Louise stelde de raad en rekenmeester van prins Willem, Carel de Verdun, een onderzoek in naar deze gang van zaken. Hij moest concluderen dat De Beaufort senior om het drostambt te krijgen 'sig die groote en getrouwe diensten toegeschreeven (heeft), die egter op sig selve sijn vals en

onwaaragtig''^. Bovendien ontdekte hij dat er geen memorie die De Beauforts erfopvolging garandeerde, bestond. De Beaufort pretendeerde tegenover Maria Louises opvolger dat hij na de dood van Vultejus het drostambt zonder enige vergoeding had waargenomen en dat hij daarvoor door de barones beloond was. Dit bleek echter niet het geval te zijn geweest. Uit een resolutie van 30 juni 1750 blijkt dat Jan Graves het drostambt tot en met 1756 vervuld had. 'Gevolgelijk heeft Pieter Benjamin de Beaufort tot in 't laatst van denjare 1756 geene de minste hestieringen of moeite omtrent het drostampt van Isselstein gehad'. Jan

Graves had immers op verzoek van Maria Louise de IJsselsteinse zaken als provisioneel drossaard waargenomen. De inkomsten waren door hem verantwoord en ten behoeve van de barones beheerd. Het enige wat De Beaufort hieraan had bijgedragen was de penningen in ontvangst nemen en naar Leeuwarden te verzenden. Ook wat betreft de opbrengsten van het drostambt had de drossaard niet de waarheid gesproken. Hij beweerde dat zijn werk Maria Louise meer dan f 30.000,- had opgebracht, maar uit de rekeningen bleek dat dit niet meer dan ruim f22.000,- was. Bovendien had Pieter Benjamin Maria Louise overgehaald om bij acte van 12 oktober 1762 zijn zoon Joachim Ferdinand met het drostambt te begunstigen, terwijl er officieel niet eens een vacature was. Deze gang van zaken was in strijd met het gewoonterecht. Joachim Ferdinand had bovendien niet eens behoorlijk bezit genomen van zijn nieuwe ambt; hij woonde nooit de magistraats- of rechtscolleges bij. Gedurende zijn hele regering heeft Petrus van der Meulen als substituut-drossaard de Beauforts taken waargenomen, terwijl De Beaufort senior zoals overeengekomen was als vervangend drossaard zou optreden. Deze taken waren aanzienlijk; de kwaliteiten van drossaard, stadhouder en griffier van de lenen, houtvester, rentmeester der domeinen, hoogdijksheemraad, schout en ontvanger der bede waren sinds het ontslag van Jan Graves allemaal in handen van ĂŠĂŠn persoon, Joachim Ferdinand de Beaufort, die zich nooit te IJsselstein vertoonde. Volgens zijn instructie was de drost verplicht zijn functie persoonlijk uit te oefenen. De Verdun die deze zaak direct na het overlijden van Maria Louise onderzocht, kwam met een vernietigend rapport en nog in 1765 moest De Beaufort kiezen tussen het drostambt van het Hulster Ambacht of dat van de baronie IJsselstein. Zij keuze viel op Hulst en De Beaufort werd uit zijn IJsselsteinse functies ontslagen. De zaak bleef overigens wel in nader onderzoek^".

8


DE O F F I C I Ă‹ L E T A K E N V A N D E B E A M B T E N

Maria Louise van Oranje-Nassau werd m haar baronie vertegenwoordigd door de drossaard Het was zi]n taak het recht van de hoge overheid bi) rechtspraak en wetgeving te handhaven Hi) bezat geen zelfstandige regermgsbevoegdheid, maar stond wel aan het hoofd van het baroniebestuur Hierin hadden ook de rentmeester en de schouten en burgemeesters van de drie schoutambten zitting Het baroniebestuur hield zich m de i8e eeuw vooral bezig met het uitvoe ren van de werken die voor rekening van de baronie moesten worden uitge voerd of onderhouden In de hele baronie werden geen besluiten buiten de drossaard om genomen Den Uyl noemt m zijn boek over de Lopikerwaard als bewi]s hiervoor het voorbeeld dat zelfs de aanstelling van de beurtschippers en de gemenelandsrietdekker van Benschop m overleg met de drossaard gedaan werden^' In 1745 wist drossaard Johann Vultejus zijn macht aanzienlijk uit te breiden Hij kreeg voortaan sessie m het gerecht met preadvies over de rechtsen andere zaken^^ Opvallend was dat ondanks zijn talrijke bemoeienissen -hij was tenslotte voorzitter van de magistraat, stadhouder van de hele baronie en houtvester van de jacht m stad en baronie- de vergoeding voor de drost met erg hoog was Zijn inkomsten bestonden uit een deel van de overhoeven (het overschot van de Lekdijkgelden) en emolumenten De inkomsten van het drostambt van 1750 tot en met 1757 bedroegen totaal f 22 888-5-5^^ Vanaf 1758 wist drossaard Pieter Benjamin de Beaufort zich bijgestaan door een huisklerk, wiens traktement van f250,- per jaar werd betaald uit de baromerekening^"* De schout kwam als tweede m rang Hij vertegenwoordigde de barones m het stads- of dorpsbestuur Tevens had de schout de taak bij de wetgeving en rechtspraak het recht van de hoge overheid te bewaken Hij had vrijwel geen enkele zelfstandige regermgsbevoegdheid In andere Hollandse steden stond de schout onder toezicht van het provinciaal hof, het Hof van Holland Door de aparte status van de baronie vielen de schout van IJsselstem en die van Benschop en Noord-Polsbroek direct onder het gezag van Maria Louise De schouten was het privilege vergund ' 't regt tot het helpen maken van de nomina tien van de respectieve magistraatspersonen'^^ Johann Vultejus presenteerde Maria Louise dan ook nooit een magistraatslijst zonder hulp en medeweten van de schouten Voor alle posten werd een lijst met een dubbel aantal geschikte kandidaten opgesteld De uiteindelijke keuzen en benoemingen werden gedaan door Maria Louise De voornaamste taak van de rentmeester was het beheer van de domeinen Sinds de reformatie behoorden hier ook de geestelijke goederen bij Uit de opbrengst van de geestelijke goederen werden de kosten van de eredienst, onderwijs en armenzorg betaald Gelden die overbleven kwamen toe aan de barones De rentmeester verantwoordde jaarlijks de opbrengst van de domaniale en geestelijke goederen Hij was tevens griffier van de lenen Evenals de drost was ook de rentmeester nauw betrokken bij de bestuurshandelingen m Benschop en Noord-Polsbroek Officieel maakte de rentmeester geen deel uit


'....gerustheid int midden van alle die beroeringen'

van de stads- of dorpsbesturen, maar rentmeester Adriaan Maas, na 1745 Jan Graves, woonde desondanks toch de magistraatszittingen bij, omdat de belangen van de barones in sterke mate samen vielen met die van de stad en dorpen. Het schoutambt IJsselstein had twee burgemeesters en hetzelfde gold voor Benschop en Noord-Polsbroek. De eerste burgemeester was voorzitter van de schepenbank en verantwoordelijk voor de stedelijke geldmiddelen. De raadsburgemeester was vroeger voorzitter van de vroedschap geweest. Sinds de

vroedschap rond 1675 haar macht in de baronie verloren had, vielen de gemenelandsgeldmiddelen onder de verantwoordelijkheid van deze tweede burgemeester. Tot 1743 voerden beide burgemeesters een afzonderlijke administratie. Vanaf dat jaar werden de stads- en gemenelandsrekeningen samengevoegd. Dit leidde op 9 november 1743 tot een nieuwe taakverdeling tussen de burgemeesters. De eerste burgemeester kreeg het opzicht over de stadswerken onder zijn verantwoording, terwijl de tweede burgemeester zich alleen bezighield met de 'ontfang en uytgave'^ . De baten van beide ambten werden gelijk onder beide burgemeesters verdeeld. In de meeste steden behoorden de burgemeesters, schepenen en schout tot de magistraat, het orgaan van de stad. In IJsselstein moeten ook de drossaard en rentmeester tot de magistraat gerekend worden. In de baronie bestond een duidelijke scheiding tussen de taken van burgemeesters en schepenen. De stads- en politietaken vielen onder het gezag van de burgemeesters, terwijl de schepenen zich moesten beperken tot de rechtspraak. Het stadsbestuur van IJsselstein bestond uit de drost als voorzitter, de schout en twee burgemeesters. In een ordonnantie van 1675 werd nog verklaard dat de schepenen het lichaam van de stad waren^^, maar desondanks hadden zij hun aandeel in het stadsbestuur niet kort daarna verloren. De invloed van de schepenen was erg klein en omvatte zoals reeds gezegd alleen de rechtspraak^ . Het is verwarrend dat in de bronnen de schepenen de ene keer wel en de andere keer niet tot de magistraat gerekend worden. Ik reken de schepenen wel tot de magistraat, omdat de benoemingen van burgemeesters en schepenen in de resolutieboeken 'magistraatsbestellingen' genoemd werden. De geringe bestuurlijke macht van de schepenen betekende niet dat de schout en burgemeesters in bestuurlijke zaken geheel zelfstandig konden optreden; hun vergaderingen werden altijd bijgewoond door drost en/of rentmeester. Zelfs op de gebieden waar de magistraat officieel het opperbewind voerde, zoals het kerkelijk beheer en de verzorging van de armen, speelden beide vertegenwoordigers een grote rol. Hierin verschilde IJsselstein met de andere Hollandse steden, zoals door Mr. Koeken beschreven^^. Schepenen ontvingen geen salaris, maar kregen een deel van de leges en jura van de gerechtszittingen. Op I november 1736 herstelde Maria Louise de invloed van de schepenen enigszins. Bij belangrijke financiÍle of politiezaken kregen zij een concluderende stem. Het was aan drossaard Johann Vultejus om te beoordelen in welke zaken dit zou zijn'°. Deze maatregel gold zowel voor IJsselstein als voor

10


Benschop en Noord-Polsbroek Den Uyl die m zijn tweedelig werk over de Lopikerwaard genoeg vergelijkingsmateriaal heeft verzameld, concludeert dat nergens elders m de Lopikerwaard het dorpsbestuur zozeer aan banden was gelegd als m Benschop en Noord- Polsbroek'' Uit de achttiende eeuwse resolutieboeken blijkt dat m Benschop en NoordPolsbroek ook na 1736 vrijwel nooit schepenen aanwezig waren op vergaderingen Den Uyl heeft de indruk dat de inmenging van het baroniebestuur m Benschop en Noord-Polsbroek vroeger veel geringer was Deze was m de 17e eeuw al sterk toegenomen, maar Den Uyl situeert het hoogtepunt van deze bemoeienis m de i8e eeuw, m de tijd van Maria Louise Als voorbeeld haalt hij de benoeming van de Benschopse schoolmeester aan In 1686 had de baron bepaald dat er alleen school gehouden mocht worden als hi] daarvoor een acte had afgegeven De schout en het gerecht hadden traditioneel de bevoegdheid alle lagere ambtenaren te benoemen, maar terwijl zij raden en rekenmeesters verzochten hun kandidaat te installeren, kwam er een tweede schoolmeester m het dorp aan Deze had een acte van benoeming door Maria Louise op zak en de andere kandidaat kon vertrekken'^ De secretaris van de stad IJsselstein vervulde zijn functie voor de gehele baronie Zijn takenpakket bestond niet alleen uit het bijwonen van de rechtszittingen, het schrijven van brieven en het uitwerken van de notulen van de vergaderingen van het stads- of dorpsbestuur De secretaris had ook een functie bij administratie van de armenzorg, hij stelde de rekening van de kerkmeester op en was belast met de mning van de 20e en 40e penning Vaak werd hij ook benoemd tot stokmeester of venduehouder en had hij tot taak de roerend goed belastingen ten overstaan van de schout en schepen-commissanssen m te vorderen" Vooral in de stad IJsselstem had de secretaris veel uiteenlopende taken Dit werd Pieter Ploos van Amstel allemaal wat te veel en in 1736 volgde zijn ontslag, omdat hij 'met aan 't oogmerck voldeed'^'^ Het was in de baronie niet ongewoon dat verschillende ambten m een persoon verenigd werden Dit kwam zowel voor bij de 'grote' ambten als bij de 'lagere' Zo was Willem Graves schout van Benschop en Noord-Polsbroek en vervulde hij tevens het ambt van gerechtsbode Ook was hij collecteur der verpondingen en omslagen Jan Graves vervulde het ambt van rentmeester van de domeinen en geestelijke goederen Tegelijkertijd was hij griffier van de lenen en heemraad Na het vertrek van Frangois van Hoogstraten nam Graves het secretarisambt van IJsselstein gedurende twee jaar waar. Jan Graves was ook waarnemend burgemeester na de dood van Jacob van Muyden m 1746 en na het overlijden van Johann Vultejus nam Graves diens taken als drossaard en stadhouder van de lenen over Tijdelijke benoemingen m verband met afwezigheid of overlijden kwamen veelvuldig voor Raad Pieter Benjamin de Beaufort moest als drossaard van stad en baronie en stadhouder lenen dikwijls persoonlijk verslag uitbrengen bij Maria Louise Gedurende zijn afwezigheid benoemde hij een vice-drossaard en vice-stadhouder In 1763 benoemde hij eerste burgemeester Willem van Fick tot zijn plaatsvervanger Toen deze echter een been-


'....gerustheid int midden van alle die beroeringen'

breuk opliep moest ook hij weer een 'suhstituut-vice-drossaard en stadhouder' aanstellen. Zijn keuze viel op schout Petrus van der Meulen''. Zoals gezegd had de magistraat traditioneel het recht de kleine ambten te vergeven. De barones eiste, vergeleken met haar voorgangers, veel zeggenschap op in de begeving van deze ambten, al liepen de aanstellingen wel via de magistraat. Onder de lagere beambten vielen niet alleen de gerechtsbode en de dienaar van justitie, die door de baronie betaald werden, maar ook de chirurgijn en verloskundigen werden door de verschillende magistraten aangesteld en beëdigd. Hetzelfde gold voor molenaars, beurtschippers en rietdekkers. Hoewel de laatstgenoemden geen beambten waren, werden zij wel officieel door het stads- of dorpsbestuur aangesteld. In de periode 1731 tot 1765 werden steeds officiële aanstellingen of tijdelijke aanbestedingen voor bepaalde klussen gedaan; vermoedelijk vanwege de geldende vestigingseisen en monopoliegaranties die door het betreffende stads- of dorpsbestuur werden afgegeven. Men mocht immers alleen bepaalde beroepen uitoefenen na schriftelijke toestemming van de magistraat. Na het overlijden van Maria Louise kwam duidelijk naar voren welke beambten nu echt belangrijk werden gevonden. De vice-drossaard, schout, burgemeesters, schepenen, secretaris, kerk- en gasthuismeesters, de rector der Latijnse scholen, de gerechtsbode, de schoolmeester en de koster werden door Carel de Verdun, raad en rekenmeester van de prins van Oranje, op het IJsselsteinse stadhuis bijeengeroepen om het bericht van het overlijden van de barones in ontvangst te nemen. De bode Johan Stutzman en koster Johannes Noordman kregen de opdracht alle klokken te luiden om ook de inwoners van de baronie van dit droevige nieuws op de hoogte te brengen' . De Verdun had als opdracht meegekregen 'alle hedienders en onderdaenen in de haronnie van IJsselsteyn' uit dienst van Maria Louise te ontslaan en in namens van Lodewijk Ernst hertog van Brunswijk- Wolfenbüttel, de voogd van de prins van Oranje, weer in dienst te nemen'-'.

BESTUURSPROBLEMEN

Uit de resolutieboeken blijkt dat Jan Graves, die in de baronie veel functies voor de barones vervulde, op 22 mei 1764 plotseling uit al zijn ambten ontslagen werd. De zaak lag zo gevoelig dat in een verenigde vergadering van drossaard, rentmeester, schouten, burgemeesters en schepenen van de drie schoutambten. Graves ontslag bekend werd gemaakt. Zijn ontslag had, blijkens de resolutieboeken, te maken met een aantal zaken, waarin Graves niet bevredigend gefunctioneerd had. In 1760 schreef Maria Louise Graves dat hij onmiddellijk alle achterstallige pachten van de pachters te Benschop en NoordPolsbroek moest innen. Deze bedroegen opgeteld de aanzienlijke som van f 27.310 guldens, 17 stuivers en 5 centen' . Maria Louise uitte haar ontevredenheid door Jan Graves ernstig te gelasten 'dat hij zich bij vervolg, soo ten opsigte van de invorderinge onser domeijnen en het prompt foumeeren der gelden als het doen


zijnerjaarhjxe rekeningen stiptehjk na sijne instructie zal hebben te gedragen' '^'^ Arnolda Catharma van Esch, weduwe van oud-schepen Johan Franco Beijen beschuldigde Jan Graves ervan dat hi) de weduwe van Ari) van der Mark m 1754 financieel benadeeld had Na de dood van haar man bracht Graves de weduwe twee plechten van f 300,- m rekening, omdat naar zijn zeggen de canon (jaarlijks bedrag aan erfpacht) al twee jaar met meer betaald was en het betreffende goed daarom aan Maria Louise vervallen was De weduwe kon het bedrag met voldoen, maar zei ervan overtuigd te zijn dat haar man de canon over het afgelopen jaar wel betaald had Zij kon geen schriftelijk bewijs overleggen en Jan Graves liet haar huis publiekelijk verkopen aan de hoogste bieder De weduwe van Beijen was van mening dat Graves een deel van de opbrengst van de verkoop m eigen zak had gestoken Zij vroeg Maria Louise een onderzoek m te stellen naar het handelen van Graves m deze, naar haar mening, onwettige verkoop"''" Maria Louise gelastte Graves zich bmnen twee weken bij De Beaufort te verantwoorden De Beaufort berichtte Maria Louise dat hij het verzoek van Van Esch wel erg ver vond gaan maar dat hij van mening was dat de zaak grondig onderzocht moest worden Niet m de laatste plaats omdat hij ervan overtuigd was dat Maria Louise haar onderdanen geen enkel recht zou willen ontzeggen Jan Graves reageerde met de verklaring dat hij onverdiend aan 'hatelijke expressen' werd blootgesteld en dat alle beschuldigingen de waarheid geweld aan deden Maria Louise verzocht hem vervolgens om een nieuwe reactie en Graves wees haar op het feit dat de weduwe een erg bejaarde vrouw was en het voorval al bijna tien jaar geleden had plaats gevonden Hij suggereerde dus dat zij zich moest vergissen Maria Louise was met de verschillende verklaringen en rapporten van regeerders en advocaten met tevreden en zij besloot dat alle officiĂŤle stukken die Graves m zijn bezit had, gecontroleerd moesten worden Op verzoek van De Beaufort benoemde zij voor deze taak schout Petrus van der Meulen, burgemeesters Willem van Fick en Adriaan Pla, de schepenen Petrus Hogendijk en Hermanus van der Roest en secretaris Edo Frieswijk De heren werden geacht Maria Louise een rapport van hun bevindingen te sturen Hun oordeel luidde 'Dit alles dan wel overwogen zijnde kunnen wij met zien dat dezelve Jan Graves bij iemand die onpartijdig is, m alle deeze gevallen van eed- en plichtverzmm, mitsgaders van ongepermitteerde conclusien en ongeoorloofde exactien kan vrijgesproken werden'''^ Ook het eindverslag van De Beaufort het er geen twijfel over bestaan, Jan Graves had gefraudeerd Maria Louise besloot op advies van haar drost Jan Graves te ontslaan Graves legde zich met bij zijn ontslag neer en eiste zuivering van zijn goede naam De zaak sleepte zich voort tot na het overlijden van Maria Louise Volgens De Verdun betekende het overlijden van Maria Louise een wezenlijk verschil m deze zaak"*^ Hij adviseerde dit probleem direct aan Brunswijk voor


'....gerustheid int midden van alle die beroeringen'

te leggen omdat de zaak erg gecompliceerd en gevoelig lag. Een schikking leek h e m de beste oplossing, omdat gezien de aard van de zaak nooit alle feiten boven tafel zouden komen. In ruil voor het ontlopen van rechterlijke vervolging zou Jan Graves alle papieren moeten overleggen. Graves verklaarde alle papieren al aan De Beaufort afgestaan te hebben. Bovendien weigerde hij pertinent schuld te bekennen. Hij verzocht de Nassause Domeinraad zelfs om een onderzoek naar het functioneren van Pieter Benjamin de Beaufort in te stellen. Tevens eiste hij een schadeloosstelling, omdat hij nooit gehoord was in deze zaak. Hij had zich niet kunnen verdedigen, omdat Maria Louise alleen op de verslagen van De Beaufort afging, terwijl de drossaard zelf een grote rol in deze zaak speelde. De hertog van Brunswijk meende niet over de zaak te kunnen oordelen. Hij kreeg van alle kanten tegenstrijdige rapporten en adviezen"*'. Er vond een aantal gesprekken plaats tussen De Verdun en Graves. Jan Graves meende dat hij door De Beaufort op ongehoorde wijze uit zijn ambten was ontzet, nadat zij in conflict waren geraakt. Volgens De Verdun was de oud-rentmeester erg emotioneel en gebrand op gerechtigheid. Hij was bereid onder ede te verklaren dat hij alle papieren al geruime tijd geleden aan de drossaard had overhandigd. In het geval van de aanklacht van de weduwe Beijen, kon hij met behulp van een resolutie van 2 juli 1745 aantonen dat een deel van gelden bij publieke verkoop na het niet voldoen van de erfpacht aan de rentmeester kwamen. Ook de beschuldiging van fraude met de 40e penning wist hij overtuigend te weerleggen. De Verdun wenste alles 'in zijn waarde en onwaarde' te laten, maar het was h e m gebleken dat Graves zich in stad en baronie zeer gehaat had gemaakt, omdat hij bij de uitoefening van zijn ambten erg despotisch te werk was gegaan. Het leek de raad en rekenmeester dan ook niet verstandig Graves in zijn ambten te herstellen. Uit de verslagen van De Verdun blijkt dat de 'zaakGraves' niet zo eenvoudig lag als De Beaufort Maria Louise had voorgeschilderd. De Beaufort liet er geen twijfel over bestaan dat Graves in de uitoefening van al zijn ambten gefraudeerd had. Pas uit het onderzoek van De Verdun kwam naar voren dat Graves en De Beaufort in conflict waren geraakt. De aard van dit conflict wordt niet genoemd, maar ik denk dat het met de opvolging van Pieter Benjamin te maken had. Pieter Benjamin had de barones weten over te halen zijn zoon Joachim Ferdinand tot drost te benoemen, omdat hij na de dood van Vultejus het drostambt zou hebben waargenomen zonder enige financiĂŤle vergoeding. We hebben als gezien dat niet De Beaufort, maar Jan Graves vice-drossaard was geweest. Naar aanleiding van de beschuldigingen van Graves, werd er een onderzoek in gesteld naar het gedrag van De Beaufort '*'*, waarbij aan het licht kwam dat hij erg veel macht naar zich had toegetrokken. Alle functies waaruit Graves ontslagen was, waren door De Beaufort overgenomen. Wat voor de dood van Maria Louise op fraude van Graves leek, leek na haar dood op machtsusurpatie van De Beaufort. Blijkbaar kon de drossaard door zijn manier van verslaggeving de beeldvorming en dus de besluiten van Maria Louise beĂŻnvloeden.

14


Willem IV, prins van Oranje (1711-1751). Detail van een gravure uit 1753 van P Tanje naar J Fournier Foto Iconographisch Bureau s-Gravenhage

15


'....gerustheid int midden van alle die beroeringen'

RELATIE V A N DE B E S T U U R D E R S TOT DE B A R O N E S

Den Uyl concludeert in zijn boek dat de persoonlijke contacten van de baronie-, stads- en plattelandsbesturen met de vrijheren en -vrouwen in de 17e en i8e eeuw uiterst gering was en zich beperkte tot de blijde inkomsten en recepties ter gelegenheid van een verblijf op het kasteel'^^ Dit was inderdaad het geval, maar dat betekende niet dat Maria Louise zich nauwelijks met de baronie bemoeide. Zij werd vertegenwoordigd door een drossaard, die -theoretischgeen eigen rechtsbevoegdheid had. Hij nam dan ook zelf geen beslissingen. Alle papieren werden naar Maria Louises hof in Leeuwarden gezonden. Zij bestudeerde persoonlijk alle stukken en liet de drost vervolgens weten wat er moest gebeuren. Maria Louise was erg geïnteresseerd in en begaan met de ontwikkelingen in IJsselstein. Zij vertrouwde bij het vormen van haar oordeel op de verslagen en het advies van haar drost. Ik ben van mening dat de drossaard via zijn verslag veel invloed kon uitoefenen op de beslissingen van Maria Louise, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de 'zaak-Graves'. Hij bepaalde tenslotte hoe hij over de zaken berichtte, wat hij vermeldde en wat hij weg liet. In zijn advies kon hij uitdrukken van welke importantie de zaken volgens hem waren. Maria Louise hechtte ook veel waarde aan de mening van de schout en rentmeester. Al haar beambten moesten continu en gedetailleerd verantwoording afleggen. Zo eiste Maria Louise elke maandag van haar rentmeesters een kort overzicht van inkomsten en uitgaven'* . We moeten ons realiseren dat Maria Louise geen weduwe was, die zich rustig in haar douarie kon terug trekken. Na de dood van haar echtgenoot vertegenwoordigde zij haar zoon Willem Karel Hendrik Friso, de latere stadhouder Willem IV. Zij was regentes en kreeg te maken met een ingewikkelde erfeniskwestie en een slechte financiële staat. De problemen met het anti-stadhouderlijke Holland waren aanzienlijk. Na de dood van haar zoon in 1751 en haar schoondochter in 1759, vervulde Maria Louise een tweede regentschap, nu voor haar kleinzoon Willem V. Zo werd Maria Louise, die geen enkele politieke macht begeerde, tweemaal vertegenwoordiger van het stadhouderlijke huis in de republiek. De belangen van achtereenvolgens haar zoon en kleinzoon waren voor haar het belangrijkste. De baronie was slechts bijzaak, maar toch legde Maria Louise als barones een serieuze interesse voor haar bezittingen en onderdanen aan de dag. Zij was zeer geïnteresseerd en goed geïnformeerd. Het gevolg van haar vele taken en verantwoordelijkheden was dat zij erg op haar plaatsvervangers vertrouwde. Toch moet niet het beeld ontstaan dat de regenten de baronie ongecontroleerd bestuurden. Maria Louise wist een grote mate van controle en gezag te behouden door de ambten niet te verkopen, maar in recognitie uit te geven. Zij kon een ambt op ieder willekeurig moment weer opeisen. Zo werd voorkomen dat bepaalde families een ambt als familiebezit gingen beschouwen bij opvolging van een vader door een zoon. De barones bepaalde tot in detail hoe de zaken in IJsselstein geregeld moesten worden. Toch bleek zij niet doof te zijn voor de adviezen van haar zoon. Ook hij had nogal wat in de melk te brokkelen, hoewel de baronie een weduwgoed van zijn moeder was. Zijn bemoeienis gold vooral


de aanwezigheid van een groep Herrnhutters m de baronie Maria Louise wilde deze vervolgde religieuze groep graag een veilige plaats aanbieden, maar haar zoon was erop tegen dat zijn moeder deze andersdenkenden openlijk steunde Publieke steun van de barones bleef dan ook achterwege Elk jaar richtte barones Maria Louise zich in een dank-, vast- en bededagsbrief aan haar 'edele, erenveste, voorzienige, discrete, lieve getrouwe"*^ In deze brieven refereerde zij niet alleen aan de situatie m de Nederlanden, maar toonde ZIJ ook belangstelling voor het welzijn van andere Europese machten Zij sprak haar zorg uit over oorlogsdreiging en betuigde haar afschuw van 'de verschrikkelijke"* oorlog, godsdienstdwang en natuurrampen 'Terwijl de onheylen van den oorlogh ons aan alle kanten omnngen en net als verdrukking, geweld en overheerschmg m onse nabuurschap word gehoord, sitten wij nog m gerustheid mt midden van alle die beroeringen Wij genieten nog de gewenschte vrugten van vrijheid en onafhankelijkheid "^^ Uit alle brieven blijkt dat Maria Louise het beste voor heeft, niet alleen met haar onderdanen m de baronie, maar overal m de Nederlanden In deze brieven het de prinses zich ook uit over zaken die haar persoonlijk raakten, zoals het overlijden van haar schoondochter m 1759 Persoonlijk contact met haar IJsselstemse onderdanen kwam weinig voor Als Maria Louise IJsselstem aan deed was dit een heel spektakel Dat een bezoek ook op een teleurstelling kon uitlopen bleek wel m 1759, toen de barones ondanks alle koortsachtige voorbereidingen van het baroniebestuur, liet weten geen ceremonieÍn te wensen'° In een vergadering van substituut-drossaard, schouten, burgemeesters en schepenen van IJsselstem, Benschop en NoordPolsbroek was besloten Maria Louise m 'swarte kleederen' te zullen opwachten en er werd een heel programma opgesteld, met wat er moest gebeuren, wie welke taken had en hoe lang alle klokken moesten luiden Dit draaiboek ligt, ongebruikt, m het Koninklijk Huisarchief, omdat Maria Louise geen plechtige ontvangst van haar regenten vroeg'' Er bestond een hartelijke correspondentie tussen de regenten en Maria Louise Deze vond vooral plaats bij speciale gelegenheden, als het huwelijk van haar zoon en de geboorte van haar kleinkinderen'^ Haar IJsselstemse onderdanen deden ook altijd schenkingen bij deze belangrijke gebeurtenissen.

B E S T U U R , ^VETGEVING EN R E C H T S P R A A K

De belangrijkste taken van de IJsselstemse regenten waren bestuur, wetgeving en rechtspraak De regeringsperiode van Maria Louise werd gekenmerkt door veel regelgeving In het jaar 1741 werden vrijwel alle oude wetten aangepast en veel nieuwe regels opgesteld'' Maria Louise nam zelf het initiatief tot deze grootschalige wetswijzigingen De nieuwe wetten bevatten met alleen regels wat betreft het betalen van belastingen, maar ze verduidelijkten ook de monopolieregels, bevatten een huwelijks- en begraafreglement en waren bedoeld om brandgevaar te voorkomen Kortom de wetgeving m het i8e eeuwse IJsselstem


'....gerustheid int midden van alle die beroeringen'

omvatte alle aspecten van het leven. Bestuur, wetgeving en rechtspraak vielen dan ook grotendeels samen.

RECHTSPRAAK

De auteur van de Tegenwoordige Staat vertelt ons dat de criminele rechtspraak in de hele baronie in handen was van de IJsselsteinse schepenen en drossaard. Het civiele recht werd geregeld door drie afzonderlijke rechtbanken, ĂŠĂŠn per schoutambt. Schout en schepenen hadden zitting in deze rechtbank. Bij een hoger beroep moest men zich, via de drossaard, richten tot de barones'^. De schout trad op als voorzitter van de schepenbank. De uitvoering van de vonnissen was zijn verantwoordelijkheid, maar hij speelde geen rol bij de bepaling ervan. De bevoegdheid van de schepenen betreffende de rechtspraak was in beginsel onbeperkt, zowel inzake het civiel als het crimineel recht''. Zij kregen alle zaken ter behandeling en vormden het rechtsprekend college. Voor IJsselstein moeten we dit echter wat relativeren. Maria Louise eiste via haar drossaard een deel van de zeggenschap en supervisie op. We hebben al gezien dat drost Johann Vultejus in 1745 sessie kreeg in het gerecht en bij zijn afwezigheid gold hetzelfde voor zijn plaatsvervanger' . De drossaard kon de rechtspraak niet volledig beheersen, omdat zijn stem net zo zwaar telde als die van de schepenen. Besluiten werden met meerderheid van stemmen genomen. Het is natuurlijk niet te achterhalen welke psychologische effecten de aanwezigheid van de vertegenwoordiger van de barones in het rechtscollege had. De drost stond in nauw contact met Maria Louise en kon haar een beeld schetsen van het stemgedrag van de schepenen. Bovendien stelde hij, samen met de schout, de lijst voor de schepenbenoemingen op. Het is niet ondenkbaar dat de drossaard door zijn fysieke aanwezigheid het stemgedrag van de schepenen beĂŻnvloedde. De schepenen voelden zich door de aanwezigheid van de schout en drossaard wel degelijk beperkt in de uitoefening van hun taak. Dit kwam duidelijk naar voren als beide heren in conflict kwamen. Uit de resolutieboeken blijkt dat dit regelmatig gebeurde en dit de rechtspraak aanzienlijk belemmerde'^. Middels een ordonnantie bepaalde de barones hoe de schepenen moesten handelen bij kleine zaken. Zaken werden als klein beschouwd als er minder dan f 75.- in het geding was' . In het verlengde van deze ordonnantie werd burgemeester Goris T'Hoen in 1746 geschorst. In een vergadering van schout, burgemeesters en schepenen werd door schout Rijnhard van der Meulen een schriftelijke orde van Maria Louise overlegd. Het was gebleken dat de schepenen van IJsselstein zich niet hadden gehouden aan de ordonnanties betreffende de kleine zaken. Zij hadden deze zaken regelmatig twee tot drie weken vertraagd. Zelfs op de notulen had procureur Jan Willem van Hoogstraten deze vertraagde data ingevuld, ondanks herhaaldelijke vermaningen van de schout dat dit in strijd was met de regels. De barones had immers bepaald dat '.. geen dilayen zouden werden geaccordeert als alleen van drie daagen, wanneer gedaagden alvorens te antwoorde sig wilde bedenken..''''^. De barones toonde haar ontstem-

18


mmg over de gang van zaken en stelde een nader onderzoek m, omdat het haar voorkwam dat de schepenen hadden gehandeld op aandringen van Goris T'Hoen, die gedurende het onderzoek geschorst werd Zijn taken werden waargenomen door de andere burgemeester Jacob van Muyden Verder het Maria Louise de schepenen uitdrukkelijk weten procureur Jan Willem van Hoogstraten voortaan m het geheel met meer als procureur voor het gerecht van IJsselstem te admitteren ° Deze uitspraak hield voor Van Hoogstraten een verbod m nog langer m IJsselstem te mogen praktizeren Het is mij onbekend waarom de schepenen zich door T'Hoen lieten overhalen de data te vervalsen Het is evenmin duidelijk welke (geldelijke') wmst dit voor de burgemeesters en schepenen opleverde De rechtspraak was absoluut niet star, voorstellen om het fiinctioneren te verbeteren waren altijd welkom In 1742 gmg de barones akkoord met een voorstel van drossaard, schout en schepenen om het systeem van boeten en breuken te vervangen Om buitensporigheden onder het volk te voorkomen was een statuut opgesteld, waarm bepaald was dat de rechtbank boeten kon opleggen Het bleek echter dat deze boeten aanleiding gaven tot nog groter kwaad en ongelukken Daarom had de drossaard verzocht 'omme d'excessen van gemeen volk zoo van onbetamelijke baldadigheden als van msultes en mjunen zonder form van proces, alleen met voorkenmsse van de twee scheepenen commissarissen op eygenen autonteyd te straffen met de delinquenten 2a] dagen te water en brood te zetten' ' Op deze manier hoefde de officier met tussen beide te komen en werd er tijd en geld bespaard De schuldigen konden de straf afkopen voor f6,- per dag Dit geld kwam ten goede aan de armen Veel regelgeving kwam tot stand naar aanleiding van specifieke voorvallen Vanaf mei 1756 tot maart 1757 werd er fruit gestolen uit de turn van schout Petrus van der Meulen Niet alleen de schout zelf maar ook de burgemeesters en schepenen waren erg verwonderd over deze brutaliteit Maria Louise, door De Beaufort op de hoogte gesteld, sprak haar afkeuring uit over deze baldadigheden, omdat al op 24 augustus 1699 bij openbare publikatie bekend was gemaakt dat dit verboden was '^ Hiermee hielden de diefstallen echter met op Naar aanleiding van dit op zichzelfstaande incident werd m een nieuwe ordonnantie openbaar gemaakt dat er strenge straffen stonden op het stelen van fruit uit tuinen Bovendien werd een premie van f50,- beloofd aan degene die de dader(s) van de fruitdiefstallen uit de tum van de schout wist aan te wijzen ^ De dader bleef echter onbekend

POLITIETAKEN EN VEILIGHEID

Het gerecht hield zich met alleen met strafzaken bezig Ook bijvoorbeeld de voogdij over wezen viel onder de bevoegdheid van schout en schepenen Veel regeerders, en dan vooral schepenen, traden op als voogd voor onmondigen In de Tegenwoordige Staat wordt gezegd dat het bestier van de politiezaken geregeld werd door de twee burgemeesters, maar ik heb de indruk dat dit meer viel onder de taken van het gerecht Koeken concludeert ook dat er nauwelijks een scheiding bestond tussen politiĂŤle en justitiĂŤle zaken ^ Uit de onderlinge taak-


' gerustheid inl midden van alle die beroenngen

verdeling tussen beide burgemeesters daterend uit 1743 blijkt niet dat politietaken specifiek onder hun verantwoording vielen De wetgeving inzake de openbare veiligheid viel onder de taken van de magistraat Een handvest bepaalde welke straffen er stonden op vechterijen en andere delicten ', terwijl m een aparte publicatie was bepaald dat 'niemand, hetzij jong of oud met sneeuwklmjten of ballen naar eenige menschen ofandersmts (mocht) werpen ofgooycn op een gelijcke boete van dertig stuijvers Ter bestrijding van con-

flicten tussen buren werd m 1754 een reglement omtrent het beplanten van land gepubliceerd Door het afrasteren van landbouw- en andere gronden moest voorkomen worden dat buren zich delen van eikaars grond zouden toeeigenen '' Openbare veiligheid gedurende de nacht was uitbesteed aan de schutterij De samenstelling van deze burgerwacht vaneerde per nacht maar de groep werd altijd voorgezeten door een van de schepenen Na veel klachten van de bevolking moesten drossaard, schout en burgemeesters concluderen dat de schutterij geen enkel nut meer had voor de gemeenschap Het tegenovergestelde was juist het geval, tijd en inkomsten werden verkwist omdat bijeenkomsten dikwijls uitliepen op een drankgelag en soms zelfs resulteerden m vechtpartijen In 1746 werd de schutterij opgeheven Maria Louise bepaalde dat de inkomsten naar de administrerend burgemeester zouden gaan en verantwoord moesten worden m de stadsrekeningen ^. Niet alleen de schutterij vormde een overlast voor de bevolking Ook de inwoning en werving van soldaten m de baronie leverde dikwijls problemen op In haar bededagsbrief van 1742 verwees de Maria Louise naar de onrust en dreiging m Europa Zij was van mening dat vooral de vreemde troepen die zich dicht langs de grenzen van de Republiek bewogen een bedreiging vormden^° Het jaar daarop sprak Maria Louise weer haar zorgen uit omtrent de troepenbewegingen langs de grenzen en pleitte voor de noodzaak van bewapening^' Zij oordeelde dat het aannemen van dienstvolk m de baronie met belet mocht worden, maar dat de werving wel op een fatsoenlijke manier diende te gebeuren De Republiek probeerde neutraal te blijven m de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748), maar de verschillende oorlogvoerende partijen weigerden garanties te geven dat het territorium van de Republiek met geschonden zou worden De drossaard moest, namens de barones, beoordelen of kapiteins toestemming kregen m IJsselstem soldaten te werven Personen die aangenomen werden, mochten niet dronken zijn en moesten meteen een lening van 28 stuivers ontvangen De secretaris van de baronie diende dit te controleren^^ In 1756 nam de oorlogsdreiging m Europa weer toe Ook na de 'renversement des alliances' waarbij Rusland, de 'Monarchia Austnaca' en Frankrijk tegenover Engeland, Hannover en Pruisen kwamen te staan, verkoos de Republiek neutraliteit Uit financieel oogpunt was er ook geen andere keuze mogelijk Uit veiligheidsoverwegingen gmg de wevring van soldaten gewoon door Weer leverde de inwoning van militairen m de baronie problemen op en weer werden duidelijke regels opgesteld^' Desondanks werden m 1757 drie minderjarige kinderen uit de stad IJsselstem aangeworven m het leger van kolonel commandant

20


Ruysch Maria Louise schreef aan haar drost De Beaufort dat deze kinderen beschermd moesten worden en gaf hem de opdracht te zorgen dat de leider van de compagnie van zijn aanspraak op de kinderen af zou zien^'* De Beaufort stelde een onderzoek in en ontdekte dat de kinderen sterke drank gekregen hadden en met geweld buiten het territorium van de baronie waren gevoerd om ze daar te engageren Hi) organiseerde een openbare zitting om alle betrokkenen m deze zaak te horen, maar kolonel Ruysch, commandant van het garnizoen te Utrecht, verscheen met op de zitting Theoretisch was de resolutie inzake het werven van krijgspersoneel met van toepassing op het moment dat de kinderen waren aangetrokken Maria Louise concludeerde dat de resolutie niet goed was opgesteld en dat dit de regenten nu m verlegenheid bracht Zij besloot het reglement uit te breiden Kapiteins die personeel wilden werven moesten voortaan toestemming aan de drossaard vragen en al hun nieuwe personeel aan de secretaris tonen Hij moest controleren of zij niet dronken waren en of zij zich uit eigen beweging bij het regiment aansloten De Beaufort richtte zich, namens Maria Louise, tot kolonel Ruysch met het verzoek de minderjarigen uit dienst te ontslaan Omdat De Beaufort wist dat het reglement met van toepassing was op het moment van werving adviseerde hij Maria Louise om bij blijvende weigering van Ruysch het aan de ouders van de kinderen over te laten zich tot de Hoge Krijgsraad te richten Maria Louise ant woordde de drossaard dat zij alle intentie had de kinderen uit haar naam m bescherming te nemen^^ Na veel moeite en diplomatieke onderhandelingen kregen de regenten de kinderen uit het leger en de barones bedankte hen har telijk voor alle moeite

BRANDGEVAAR

Door middel van stricte regelgeving probeerden de regenten de veiligheid van de inwoners van de baronie te waarborgen Een steeds terugkerend probleem werd gevormd door brandgevaar Ondanks allerlei veiligheidsmaatregelen brak er toch een aantal keer op verschillende plaatsen m de stad brand uit Tegen de tijd dat er versterking uit Utrecht gearriveerd was, waren al veel huizen verwoest Vooral schepen Willem van Fick zette zich fanatiek m voor brandpreventie Op zijn aandringen was de bepaling aangenomen dat inwoners van de baronie de daken van huizen alleen met stro en net mochten bedekken als zij daar stenen dakpannen overheen legden^ Van Fick bracht de problematiek m raadsvergaderingen aan de orde en ijverde persoonlijk voor de aankoop van een derde brandspuit In 1729 het de barones weten dat zij naar aanleiding van een verzoekschrift van Willem van Fick opdracht had gegeven op rekening van de stad een nieuwe brandspuit te kopen "^ In 1732 werd een scenario opgesteld hoe men moest handelen bij brand De eerste brandspuit stond voortaan in een loods op het kerkhof, terwijl een twee de geplaatst werd m een huisje op de Visbrug Waar de derde brandspuit was opgeslagen, is met met zekerheid bekend maar het lijkt mij waarschijnlijk dat deze gestald werd m het brandspuithuisje bij de IJssselpoort Ieder jaar op de


'....gerustheid int midden van alle die beroeringen'

woensdag na Pinksteren werden de spuiten getest. Bij brand moest de bewoner van het betreffende huis dit meteen 'openbaeren door op straat brand te roepen'. Vervolgens bestond er een gedetailleerd plan waarin precies geregeld was wie welke brandweerlieden moest waarschuwen en welke personen welk materiaal en gereedschap naar de plaats van de brand moesten brengen^ . Het 'brantkeur-reglement' verplichtte de inwoners h u n schoorsteen minimaal eenmaal per jaar te vegen.

INGRIJPEN IN H E T PUBLIEKE EN PRIVÉ-LEVEN

De wet- en regelgeving in de baronie omvatten niet alleen openbare orde en veiligheid. Zij behelsden ook de publieke zeden. In een remonstrantie verzocht de magistraat Maria Louise tevergeefs ongelijke huwelijken tussen protestanten en katholieken te verbieden^^. Het zou echter een misvatting zijn te denken dat Maria Louise geen voorstandster was van toezicht op het huwelijksgedrag van haar onderdanen. Omstreeks dezelfde tijd maakten schout en schepenen bezwaar tegen de ondertrouw van Carel Ludwig Hussner, weduwnaar van Hartje van Cattenbroek, met Aeletta Wansing, weduwe van Cornells Westervliet, die een zoon was van Bartje van Cattenbroek uit haar eerdere huwelijk met Ernst van Westervliet. Cornells van Westervliet had bij Aeletta Wansing een kind verwekt, dat inmiddels overleden was. Dit huwelijk was volgens het IJsselsteinse echtreglement niet verboden, maar stond zo op zichzelf dat de regenten meenden bezwaar te moeten maken. Maria Louise won advies in bij verschillende rechtsgeleerden. De uitslag van hun onderzoek luidde dat dit huwelijk niet mocht doorgaan, omdat het strijdig was met de eerbaarheid en het geschreven recht. Om deze redenen was het huwelijk ook in naburige provinciën verboden . Het paar tekende protest aan en de zaak sleepte zich voort tot na de dood van de barones. De voogd van prins Willem, de hertog van Brunswijk, was niet geïnteresseerd in deze problematiek en stond Hussner toe te trouwen met de weduwe van de zoon van zijn overleden vrouw. Op 22 juni 1765 volgde de missive van de hertog aan zijn raad dat het huwelijk doorgang mocht vinden .

ONDER^VIJS

De IJsselsteinse regenten zagen in onderwijs en godsdienstles een middel om de moraliteit van de jeugd te vergroten. De magistraat en schepenen vormden het college van curatoren van de verschillende scholen. In samenspraak met Maria Louise benoemden zij de schoolmeesters. De stad IJsselstein had al sinds 1585 een Latijnse school gehad, maar deze was in 1746, na het overlijden van Mr. Jacob van Muyden, opgeheven wegens problemen bij het vinden van een leraar en een tekort aan leerlingen. Volgens de Acta Scholastica bestond er van 1746 tot 1759 slechts een Franse kostschool tot de Franse en Latijnse kostschool in 1759 opnieuw werd opgericht. De Acta Scholastica was een boekwerk waarin Adamus Christianus Schonk (rector van 1759 tot 1761) en de rectoren

22


na hem, verslag deden van de geschiedenis en lotgevallen van de school. Toch heb ik de indruk dat Schonk's bewering dat hij de eerste rector na Jacob van der Muyden was met op waarheid berust. Het is zeker waar dat Mr. Jacob van Muyden van 1703 tot 1746 Frans- en Latijns kostschoolhouder was. Hij vervulde in die periode ook afwisselend het eerste of tweede burgemeesterschap ^. Na zijn dood sloot het stadsbestuur de school inderdaad als gevolg van een leerlingentekort. De Franse school bleef bestaan en werd tot 1752 beheerd door de onderwijzer van de gewone school, Huybert van Lockhorst '. In de Tegenwoordige Staat worden een bloeiende Franse jongens- en meisjeskostschool genoemd. In 1749 was er inderdaad geen Latijnse school meer in IJsselstein.

23


'....gerustheid int midden van alle die beroeringen'

Het stadsbestuur liet in september 1752 weten dat er een vacature was voor de functie van rector op de Franse jongens- en herenschool "*. Claude de Bourbon, Frans en Latijns kostschoolhouder te Vianen liet weten dat hij bereid was naar IJsselstein terug te keren, mits hij een hoger salaris zou krijgen en reiskosten zou ontvangen ^ Het is mij niet duidelijk waarom hij schrijft dat hij wil terugkeren; ik weet niet of hij al eens een dergelijke functie in IJsselstein had bekleed of dat hij er vroeger had gewoond, maar de zinsconstructie doet dit wel vermoeden. In juni 1753 volgde Bourbons aanstelling tot Latijns en Frans kostschoolhouder te IJsselstein . In november van datzelfde jaar kreeg rentmeester Graves toestemming van Maria Louise, f 50.- subsidie per jaar te betalen aan de school, omdat dit zou strekken tot voordeel van de stad. Ook uit deze resolutie meen ik te kunnen concluderen dat er al in 1753 weer een Frans en Latijnse kostschool was; ' ..dat het wel waar is dat het niet anders als tot het nut en voordeel van deezen stad zou strekken een florissant Franse en Lateijns kostschool al hier te hebhen dan was ook niet minder waar dat hiermeede in veelerleij opsigten de revenues en inkomsten van het domeyn door het vermeerderen van menschen alhier werden verbetert... ^.

Het is duidelijk dat het stadsbestuur het aantal leerlingen graag zag groeien. Het college van curatoren was dan ook diep geschokt toen in 1756 bleek dat er een merkbare vermindering van leerlingen op de Franse kostschool optrad als gevolg van geruchten dat Claude de Bourbon exorbitant hoge prijzen rekende. In een resolutie werd vastgesteld dat De Bourbon niet meer dan f 180.- aan jaarlijks kostgeld mocht rekenen voor het leren van Frans of Latijn. Voor schoolgaande kinderen die niet in kost verbleven mocht hij maximaal f 6.- per kwartaal vragen . Twee jaar later schreef De Beaufort aan de barones dat hij De Bourbon nog eens op dit reglement had gewezen ^. Het stadsbestuur oordeelde dat Claude de Bourbon een 'quade directie van der Fransche en Lateijnse kostschool' voerde en 'exorbitant reekcnde''^°. De Bourbons ontslag volgde in januari 1759. A.C. Schonk, rector en schoolhouder te Wageningen, werd de nieuwe kostschoolhouder en om alle problemen deze keer voor te zijn stelde de magistraat, als college van curatoren, een heel boekwerk met artikelen op waaraan de beambte zich diende te houden^'. Schonk kreeg vrije inwoning in het schoolhuis en een tractement van f 450.- per jaar. Onderwijs voor kinderen uit de baronie, die niet in de kost waren, kostte voor Latijns onderwijs f 5.- per drie maanden en voor Frans onderwijs f 4.- per drie maanden. Voor kinderen in kost mocht de schoolhouder niet meer dan f200.- per jaar vragen en voor kinderen in halve kost niet meer dan f 90.- ^^. Het was deze Schonk die de 'Acta Scholastica' begon en zichzelf als eerste Frans- en Latijns kostschoolhouder aanmerkte. Hij moet van De Bourbons rectorschap hebben afgeweten, want in de acte betreffende zijn salarisonderhandelingen werden naam en gage van zijn voorganger genoemd^^ Desondanks ontbrak De Bourbon zowel in de verhandelingen als in de overzichtslijst van (con)rectoren in Schonks Acta Scholastica. Schonk verkreeg in 1759 het alleenrecht een Frans- en Latijns kostschool te


houden Zelf zorgde hi) voor zi)n eerste negen leerlingen die hi] uit Wagenmgen meebracht Het schooljaar 1759 begon met m totaal 14 leerlingen die niet uit de baronie afkomstig waren Drie kostschoolgangers kwamen uit IJsselstem Degenen die alleen Frans onderwijs volgden werden hierbi) met meegeteld^'* Leerlingen uit de baronie bezochten over het algemeen alleen de school en verbleven met m de kost Onder hen bevonden zich ook kinderen van vooraanstaande personen, zoals bijvoorbeeld Lambert Tra Kranen, G van der Roest en C Hugenholtz Onder Schonk's leerlingen bevond zich ook Mathijs Fredenk Palm die vanuit Batavia naar IJsselstem gestuurd was voor zijn opleiding Palm, die onder toezicht stond van de heer van Hemert, schepen en raad te Middelburg, toonde al vanaf het begm een slecht karakter In de Acta werd zijn aanwezigheid prachtig omschreven als 'schielijk opkomend onweer' Hoewel hij al extra in de gaten gehouden werd, deed hij alsof hij ziek was, waardoor hij ongeveer een maand, met de meid van de school, m bed bleef Nadat zij betrapt waren vluchtten zij met een vrachtboot via Utrecht naar Arnhem In Arnhem werd Palm gearresteerd en weer overgeleverd aan de rector De heren curatoren (het stadsbestuur dus) vonden dat dit gedrag 'exemplair' gecorrigeerd moest worden Palm werd op een bank vastgebonden en met stokjes op zijn broek gekastijd Hij kreeg vier dagen slechts water en brood en werd na deze straf weggezonden, omdat zijn slechte gedrag een verkeerd voorbeeld was voor de 'andere brave en deugdzame jongelingen''^'' Hoe het de meid verging, is mij met bekend Zelfs de jaarlijkse prijsuitreiking voor de beste leerlingen werd door dit voorval enigszins vertraagd Resoluties van het stadsbestuur hadden over het algemeen betrekking op de Franse en Latijnse jongens(kost)school Dat er ook een Franse meisjesschool was, blijkt alleen uit de verklaring van Mejuffrouw Coquelm, houderesse van een Franse meisjeskostschool, waarin zij erkende meubels op bepaalde voorwaarden van het stadsbestuur m bruikleen te hebben gekregen^ Ook Susanna Vors is enige tijd kostschoolhoudster geweest De stad telde eveneens een gewone school Smds 1733 werd deze geleid door Huybert van Lockhorst Van Lockhorst ontving voor zijn diensten vnje inwoning m een bekwaam schoolmeestershuis en een tractement van f 200 - per jaar Zijn salaris was grotendeels onderdeel van de stadsrekening en zijn huis werd eveneens door de stad betaald Zolang hij ook de rol van Frans ondermeester ten genoegen van drossaard, schout en burgemeesters op zich nam ontving hij nog eens f 100 - boven zijn normale tractement^^ In 1737 verzocht Jannegje van Keulen, weduwe van Servaas van Royen, het stadsbestuur een kinderschooltje te mogen houden om kleine kinderen te leren bidden, spelen en lezen. Eigenlijk vormde zij concurrentie voor de stadsschoolmeester, maar zij kreeg toch toestemming mits zij zich strict aan bovengenoemde taken zou houden Zij kon de schoolmeester dan helpen, want zijn taak zou makkelijker zijn als de kinderen die bij hem op school kwamen al bij Van Keulen hadden leren lezen Bovendien was Van Keulen arm, maar bekwaam en vreesde het stadsbestuur dat zij met haar kinderen tot de arme staat zou vervallen Het stadsbestuur wilde dus niet primair Lockhorsts taak


'....gerustheid int midden van alle die beroeringen'

vergemakkehjken. Zij wilden voorkomen dat zij Jannegje van Keulen moesten onderhouden als zij tot armoede verviel^ . In 1754 viel het de kerkenraad op dat schoolmeester Huybert van Lockhorst al geruime tijd de kerk niet meer had bezocht. Bovendien lag nog vers in het geheugen welke openbare ergernissen de schoolmeester veroorzaakt had door zijn schulden en verkeerde gedrag. Het was als gevolg van zijn wangedrag dat de zo florissante Franse kostschool enige jaren geleden in het slop was geraakt. Maria Louise had toen, op verzoek van het college van curatoren, een andere kostschoolhouder aangesteld omdat Lockhorst volgens hen niet meer in staat zou zijn het goede voorbeeld te geven. Zijn aanstotelijke karakter kwam in diezelfde tijd ook duidelijk naar voren in een brief aan Medisch Dokter Nierop, waarvoor de schout hem zelfs een voorwaardelijke boete had opgelegd. Binnen de kerkenraad werden ernstige debatten gevoerd over de vraag of de schoolmeester voor de kerkenraad ter verantwoording geroepen moest worden^^. Enkele jaren later was het rector Schonk die de leden van de kerkenraad hoofdbrekens bezorgde. In de zomer van 1761 bezocht hij de kerk geen enkele keer. Toen hij daarop aangesproken werd, schreef hij in zijn woede een brief waarin hij de leden duidelijk maakte dat zij zich met h u n eigen zaken moesten bemoeien. Enige tijd later kwam hij echter zijn verontschuldigingen aanbieden en verklaarde de brief in drift geschreven te hebben. Toen hij ook nog toegaf dat hij vaker naar de kerk had moeten gaan, aanvaardde de kerkenraad zijn excuses en mocht Schonk weer deelnemen aan de godsdienstoefeningen.

ARMENZORG

Na de opheffing van een cisterciënzerorde werd een deel van het voormalige kloostergebouw als het Ewoudsgasthuis voor armenzorg in gebruik genomen. Dit Ewoudsgasthuis nam het grootste deel van de armenzorg in de stad voor haar rekening. Officieel was de magistraat met het opperarmmeesterschap belast, maar in de praktijk werden ook de drost en rentmeester bij alle besluiten betrokken. De werkzaamheden van de magistraat en armmeesters waren in de baronie minder streng gescheiden dan elders'°°. We kunnen dus stellen dat drost, rentmeester, schout en burgemeesters tezamen het college van superintendenten vormden. De twee gasthuismeesters, van 1740 tot 1750 was er slechts één administrerend gasthuismeester, waren aan hen rekening en verantwoording schuldig. De gasthuismeesters werden jaarlijks door de Maria Louise benoemd. Zij waren vrijwel altijd (oud-)schepenen of aankomend schepenen, die een jaar na het vervullen van het gasthuismeesterschap in het college van schepenen werden opgenomen. Zo was chirurgijn Dirk van der Duyff van martini 1730 tot martini 1731 gasthuismeester. Het jaar daarop vervulde hij eveneens het gasthuismeesterschap en hij was tegelijkertijd schepen. Vanaf 1741 gold dat de gasthuismeester tegelijkertijd de taak van kerkmeester op zich nam. We kunnen concluderen dat in de drie schoutambten de functies van schepenen of burgemeester, gasthuismeester en kerkmeester vaak in één persoon verenigd waren.

26


De opperarmmeesters moesten toezicht houden op het beheer van de armenzaken Bovendien vormden zi) een schakel tussen de plaatselijke administratie enerzijds en de barones en het baromebestuur anderzijds'"' De nauwe band blijkt uit het feit dat al in 1734 de meeste papieren uit het gasthuisarchief overgebracht werden naar de secretarie van de stad'°^ Dat de belangen van het baromebestuur en het armbestuur grotendeels samen vielen blijkt ook uit de gezamenlijke bestrijding van de slechte toestand van de armenkas m Benschop Er kwam een onderzoek naar de grote tekorten en de magistraat concludeerde dat veel mensen zich m het dorp hadden gevestigd, die enige tijd later tot armoede vervielen'"' Het is mij niet duidelijk hoe dit mogelijk was, want al m 1736 hadden drossaard, schouten en burgemeesters, op basis van een resolutie uit 1735, alle vreemde personen die geen acte van indemniteit of getuigenis van goed gedrag konden overleggen gelast uit de baronie te vertrekken'""* De resolutie uit 1735 vermeldde duidelijk dat de magistraat en schepenen van stad en baronie de prinses hadden gemeld dat het aantal armen aanzienlijk toenam Hier werden drie verklaringen voor gegeven In de eerste plaats waren er veel personen van buiten de baronie gekomen, zonder een acte van indemniteit te overleggen Ook hadden veel m de baronie gelegerde soldaten hun vrouw en kinderen meegebracht Ten derde was het ontbreken van een vast reglement betreffende opname en overleggen van acten van indemniteit debet aan het grote aantal armen Maria Louise liet een ordonnantie opstellen ter bescherming van de baroniale armen Er mochten geen vreemde personen in de baronie opgenomen worden, tenzij zij een geldige acte van indemniteit konden overleggen De secretaris moest deze acten controleren en registeren Zonder toestemming van schout en burgemeesters mochten inwoners geen huizen verhuren aan vreemden Ook werden geen soldatengezmnen meer opgenomen'"^ Maria Louise was persoonlijk betrokken bij de armenzorg In 1738 schonk zij het Ewoudsgasthuis een obligatie van f i 400,- ten behoeve van restauratiewerkzaamheden Eveneens gaf zij toestemming een collecte te houden'° Alle gasthuisarmen kregen ieder jaar op haar geboortedag een verkwikking aangeboden De kosten hiervoor bedroegen f 12 - en werden betaald uit de stadsrekening'"^ Jaarlijks werd f36 - vrijgemaakt om 's winters turf te verstrekken aan de armen en in 1741 vereerde de barones het gasthuis met de helft van de tractementen en emolumenten van de schoutambten Benschop en NoordPolsbroek Maria Louise bepaalde of het gasthuis bezittingen mocht verkopen In 1748 vroegen de superintendenten de barones of zij een huis, erf, hof, schuur en kamer gelegateerd door Pieter Johan baron van Reede tot Nederhorst mochten verkopen De beschikking was, zoals gewoonlijk, gunstig '° Het gasthuis beschikte over aardig wat bezittingen m de stad, onder anderen een huis in het Wed en een aan de Voorstraat en een huis, erf en schuur aan de stadswal Vrijwel al deze bezittingen werden verkregen uit nalatenschappen De armen werden niet alleen bedeeld, er werd ook controle uitgeoefend op hun dagelijks leven In 1744 gaf Maria Louise de opperarmmeesters van Benschop en Noord- Polsbroek toestemming om armen die zich aan drank te buiten gingen


'....gerastheid int midden van alle die beroeringen'

op water en brood te zetten in een hoek van de kerktoren te Benschop. Per individu werd bekeken of er bedeling in geld of goederen zou plaatsvinden. Armen konden niet vrij over h u n bedeelde goederen of geld beschikken. Zij waren verplicht de goederen voor eigen consumptie te gebruiken. Een ordonnantie uit 1740 verbood het verkopen of ruilen van brood, turf en linnen die de armen van de armverzorgers van het gasthuis of de diaconie gekregen hadden •'.

Volgens Acquoy, die de inventaris van het grotendeels verloren gegane Ewoudsgasthuis-archief verzorgde, kreeg het gasthuis al snel na de hervormingen een exclusief gereformeerd karakter"". Toch werd ook voor de katholieke armen gezorgd. In de resolutieboeken kwam ik een verzoek tegen van de roomse armmeester van IJsselstein. Hij vroeg de magistraat om subsidies voor het groeiend aantal katholieke armen als gevolg van de veesterfte van 1752'". Den Uyl meldt dat de roomse armmeesters in Benschop in 1760 aan de drost schreven, dat de huizen en stallen van de armen door overstromingen waren verwoest. De armenkas was niet toe reikend om alle armen te hulp te schieten en de priester had verzocht een collecte te mogen houden. De Benschopse magistraat gaf toestemming tot het houden van een collecte ten behoeve van de roomse armen'". Het was kennelijk niet nodig vooraf te overleggen met de barones. Hoewel er geen officiĂŤle katholieke armenzorg bestond, konden de armmeesters in tijden van nood wel verzoeken om hulp richtten tot de stadsen dorpsbesturen. In 1755 kwamen de 'heeren regeerders der stad IJsselstein' in conflict met de heren

van het gerecht van de ambachtsheerlijkheid Kockengen. Het meningsverschil ging over de vraag wie de kosten moest betalen die in IJsselstein gemaakt waren voor de armlastige Josina van Essen. Van Essen was geboren in Kockengen en een aantal jaar getrouwd geweest met Anthony van Os, schipper van IJsselstein op Utrecht en Amsterdam. Zij woonde tijdens haar huwelijk in IJsselstein zonder ooit een acte van indemniteit te hebben overlegd. Na de dood van haar man was zij krankzinnig geworden en het stadsbestuur had dit in een brief aan het gerecht van Kockengen gemeld en verzocht haar op te nemen in hun gasthuis. De beide partijen konden het echter niet eens worden en een conferentie op het stadhuis te IJsselstein was nodig om de zaak te schikken. Josina van Essen werd, met haar goederen uit de nalatenschap van Anthony van Os, gesteld onder de directie en administratie van het gerecht van Kockengen. Uit haar boedel werd een obligatie gekocht ten behoeve van de gereformeerde armen van IJsselstein en de diaconie-armen van Kockengen. Mocht de rente niet voldoende blijken te zijn tot Van Essens onderhoud, dan zou het tekort aangevuld worden door de gerechten van IJsselstein en Kockengen gezamenlijk"' De zorg voor wezen was toevertrouwd aan schout en gerecht van de verschillende schoutambten. Zij benoemden voogden en beheerden de bezittingen van de onmondigen. In 1735 werd de Ordonnantie aangaande het voogdijschap vernieuwd, omdat in de vorige versie nogal wat zaken onduidelijk waren. Als onmondig werden mensen beneden de 25 jaar beschouwd. Het salaris van


mensen die als voogd optraden werd per resolutie geregeld Zi) ontvingen 3 % van de boedel en 5 % 'suivere provenu' aan huurpenningen en interesten In dat zelfde jaar besloot het baroniebestuur de kosten van onvermogende krankzinnige personen die opgesloten moesten worden voor de hele baronie samen te nemen en onder te brengen m de baronierekening Opsluiten gebeurde niet binnen de baronie, maar m een publiek werkhuis te Utrecht"'*

ZIEKENZORG EN G E N E E S K U N D I G E H U L P

In 1738 oordeelde Maria Louise dat zi) het nodig achtte de stad IJsselstem te voorzien van een vast en bekwaam medisch doctor Wei) er van Overmeer, afkomstig uit Utrecht, werd benoemd tot stadsdoctor en kreeg een octrooi tot het houden van een apotheek met seclusie van alle anderen Deze ordonnantie werd gevolgd door een verbod op het praktizeren van onkundige, dat wil zeggen niet gepromoveerde, doktoren m de medicijnen"' In de tweede helft van de i8e eeuw was de medische kennis aanzienlijk toegenomen Helaas bleef de praktische uitvoering ver achter bij de nieuw verworven kennis Weijer van Overmeer woonde al eerder m IJsselstem, waar hij smds maart 1734 schepen was Ook Hendrik Pelgrom de Bie, Overmeers opvolger als medisch doctor, vervulde de functie van schepen Beide ontvingen een tractement (fioo,) van de stad m ruil waarvoor zij de armen van het Ewoudsgasthuis en de diaconie gratis behandelden" Chirurgie ten dienste van de armen werd verzorgd door chirurgijn Dirk van der Duyff, die eveneens de rol van kerkmees ter, armmeester en schepen op zich nam Ook de kraamzorg was van bovenaf geregeld door de aanstelling van een gemenelandsvroedvrouw Het baroniebestuur garandeerde op deze manier een geregelde kraamzorg Het voordeel van deskundige hulp boven die van bijvoorbeeld een buurvrouw was, dat de vroedvrouwen met behulp van eenvoudige hygiĂŤnische maatregelen de kraamvrouwen- en zuigelingensterfte aanzienlijk wisten terug te brengen"^

OPENBARE ^VERKEN EN PUBLIEKE O R D E

Maria Louise wenste orde en duidelijkheid, zowel m regelgeving als m openbare orde Uit de Tegenwoordige Staat blijkt dat m 1748 de wegen m de hele baro me goed onderhouden waren Inwoners waren verplicht gebreken op hun eigen land onmiddellijk te repareren Tijdens het schouwen van 1731 merkten drossaard, schout en burgemeesters dat m de stad alle straten met uitzondering van de Voorstraat m een slechte staat waren Bovendien liep op verschillende plaatsen het water met weg in de goten en waren de riolen ten dele vervallen en/of verstopt De regenten gaven onmiddellijk opdracht om de nodige reparaties te verrichten De stadsburge meester moest toezicht houden op de herstelwerkzaamheden Tegelijkertijd werden alle straten gereinigd Kortom m 1731 vond een grote opknap- en schoonmaakbeurt plaats m de stad IJsselstem Om de stad schoon te houden werd de instructie voor de 'aschman' gewijzigd Hij moest voortaan ook op zaterdag met zijn kar alle straten schoonmaken" In de stads- en dorpsreke-


É c l ' gerastheid int midden van alle die beroeringen

sche Atlas 569.

nmgen komen regelmatig aanbestedingen voor reparaties aan wegen en stra ten voor In 1757 werd f 151, en 18 stuivers uitgegeven aan de reparatie van het Hondenstraatie' en de 'Capelstraat In het Hondenstraatie' werden alle ste nen opgebroken, om de weg te egaliseren Tegelijkertijd werd er een 'rejool' ingemetseld"' Het stadsbestuur gaf ook opdracht tot het uitdiepen van de stadsgrachten en de haven Om het stadhuis te onderhouden werd een bode aangesteld Naar het voor beeld van andere steden ging deze functie naar de gerechtsbode In acht pun ten werden zijn taken uitgewerkt ledere avond inspecteerde hij of alle ramen en deuren gesloten waren en alles m orde maken voor de volgende dag De kussens werden klaargelegd, de bureaus werden opgeruimd en de mkt aangevuld Een keer per week werd het stadhuis gereinigd van stof en vuil Ieder jaar m mei werd een grote schoonmaak gehouden Ook het voorplein moest gecontroleerd worden evenals de 'brantgereedschappen' die zich daar bevonden Op de pui, trappen en plaats mochten geen vuilnis, drek of andere 'onrijmghedm liggen evenmin mocht de doorgang door paardenrijtuigen of wagens worden belet Bij vorst was strooien verplicht Nalatigheid werd zwaar bestraft, dros-


saard, schout, burgemeesters en secretaris konden de bode ieder afzonderlijk en zonder overleg beboeten voor zes stuivers per punt. DE ECOTSrOMISCHE S I T U A T I E

De IJsselsteinse regenten deden hun best de economische situatie in de baronie te verbeteren. Ik heb de indruk dat zij daar redelijk in slaagden. De auteur van de Tegenwoordige Staat meldt ons dat in de baronie veel mensen woonden 'die elders door hunne bekwaame middelen vergaderd hebben om een stil leven te lei-

den, en hier hunne rust te zoeken' '^°. Als het in de baronie met gunstig wonen zou zijn geweest, hadden deze mensen hun heil wel elders gezocht. Overigens leefden deze mensen een wel heel teruggetrokken bestaan, want in de bronnen heb ik geen economische elite kunnen onderscheiden. Toch zijn er wel degelijk aanwijzingen dat IJsselstein een economische elite kende. In het Rijksarchief te Utrecht ligt een uit 1740 daterende tekening van de landhuizen Snellenberg, eigendom van baron de Milan de Visconti, en Zeevliet. Beide huizen hadden een prachtige tuinaanleg'^'. In 1752 verzocht Milan de Visconti, heer van Hindersteijn, Maria Louise of hij

31


'....gerustheid int midden van alle die beroeringen'

in Benschop het jachtrecht mocht genieten. Hij kreeg wel enige beperkingen opgelegd, maar in juli van dat jaar werd zijn jachtrecht met een vorstelijk zegel bekrachtigd'^^. Na deze toestemming van Maria Louise, volgden al snel twee soortgelijke verzoeken. T.P. Bolwerk, gepensioneerd ritmeester in dienst van de staat der Verenigde Nederlanden, woonde sinds twee en een half jaar in de stad IJsselstein. De reden voor zijn verzoek te mogen jagen was van persoonlijke aard. Door de uitoefening van de jacht, wilde hij de rampen die hem in zijn familiekring getroffen hadden enigszins proberen te vergeten. Helaas ontbrak de beschikking, maar ik ben er van overtuigd dat Maria Louise de oud-ritmeester dit privilege vergunde'^^ Ook luitenant-kolonel Snoek mocht onder strikte voorwaarden in de baronie jagen. Zijn toestemming gold alleen voor het district IJsselveld en niet vaker dan drie maal in de week. Hij mocht per keer niet meer dan twee hazen en twee koppels patrijzen schieten'^^. Baron van Hardenbroek vroeg zich in zijn memoires af waarom in IJsselstein de 50e penning of liberale gift niet geheven werd en waarom 'allerhande lasten' daar minder waren dan elders'^^ Feit is dat de belastingdruk in vergelijking tot de omringende gewesten erg laag was'^ . Ondanks dat de economische voorwaarden gunstig leken, zijn de auteurs van de IJsselsteinse monumenteninventaris van mening dat de baronie tot de 19e eeuw geen sterke economische bloei kende. Evenmin zou er sprake zijn geweest van een tijdelijke bloeiperiode op het economische vlak'^^. Zij zoeken de verklaring in de geringe bemoeienis van de Oranjes met h u n baronie. Ik ben echter van mening dat Maria Louise zich weldegelijk met de baronie bemoeide. Zij was niet persoonlijk aanwezig, maar n a m zelf alle besHssingen en eiste de benoemingen op. Ik denk dat het ontbreken van grote economische bloei te maken heeft met het feit dat de diverse beroepstakken oververtegenwoordigd waren, of zoals Den Uyl het treffend over Benschop zegt: 'waar veel neeringdoenden zijn, is de spoeling dun'. Bovendien was er in de bestudeerde periode geregeld sprake van besmettelijke veeziekten en overstromingen. Ook de Tegenwoordige Staat noemt een oorzaak voor het ontbreken van economische bloei: ' onder de neeringen en handwerken vindt men er geene die bijzonderlijck aan een plaats worden toegeschreven, zoo dat de kostwinningen hier meest bestaan in de gerijflijkheden der burgerlijke samenwooning'. De IJsselsteinse economie rustte dus niet op een bepaalde bedrijfstak. Men produceerde voornamelijk voor de eigen bevolking. We kunnen dus stellen dat industriĂŤle bloei ontbrak, maar IJsselstein kende wel een ontwikkelde consumptieve en dienstverlenende sector. De baronie was gunstig gelegen langs waterwegen, maar ook over de weg was IJsselstein goed bereikbaar. De stad Utrecht lag op een afstand van twee uur, terwijl Vianen maar een uur gaans van de baronie verwijderd lag. Een van de belangrijkste maatregelen die genomen werd om de economie te bevorderen was de egalisatie van de maten en gewichten. In 1737 werd in de hele baronie de koren- en zoutmaat, alsmede de bier-, wijn- en melkmaat gelijk gesteld aan de Utrechtse maten. Het fruit werd vootaan gemeten met tonnen en manden overeenkomend met de Leidse tonnen en manden. De im- en

32


export werd aanzienlijk vergemakkelijkt door het opheffen van deze banerre Ook werd de handel bevorderd door de afschaffing van een aantal imposten Het baroniebestuur streefde naar een verbreding van de economische basis door het afgeven van octrooien voor nieuwe bedrijfstakken en het beschermen van bestaande bedrijfstakken door het verstrekken van monopolies

^VONINGBOU^VPOLITIEK

Tijdens het bewind van Maria Louise voerde het IJsselstemse stadsbestuur een politiek die het bouwen van nieuwe huizen en het restaureren van oude huizen stimuleerde. De bevolking werd hiertoe aangemoedigd door het uitkeren van bouwpremies Deze actieve bouwpolitiek had een economisch doel, de creatie van vestigingsmogelijkheden voor vreemden Meer inwoners betekende immers een impuls voor de consumptieve en dienstverlenende sector Premies werden uitgekeerd als burgers nieuwe huizen bouwden, maar ook als zij oude en kleine huizen verbeterden, zodat deze opnieuw bewoonbaar werden De ordonnantie van 13-11-1756 die premies beloofde, gold alleen voor het IJsselstemse schoutambt'^ Maria Louise wees regelmatig op het voordeel dat de nieuwbouw de stad zou brengen Het was duidelijk dat er smds de grote overstromingen een gebrek was aan bewoonbare huizen, zowel m de stad als op het platteland Veel 'fatsoendelijke luijden' van buiten de baronie konden geen geschikte woning vinden en moes ten noodgedwongen weer vertrekken Als een huiseigenaar zijn huis voor f 700- tot f I 000,- het verbouwen stond daar een premie van f 125 - tegenover Van een investering van f i 000,- tot f i 250 - gulden werd f 200,- vergoed Deze premies konden oplopen tot f 1150,- bij een verbouwing die tussen de 3400 en 4000 guldens had gekost Het bedrag moest drie maanden nadat de verbouwing gereed was, uitgekeerd zijn Dat het uitkeren van de premies niet probleemloos verliep, komt blijkt uit een missieve van Maria Louise Zij gaf aan geen enkele intentie te hebben haar ordonnantie van 13-11-1756 te wijzigen Zij herhaalde dat de premie gold voor nieuw te bouwen huizen en 'het verbeteren en approbieeren van kleyne en oude getimmerten, blijvende derhalven daarvan uijtgezondert het verbouwen of verbeteren van logeahele huijsen die ordentelijke te bewonen zijn' '^^ Het stadsbestuur kreeg de opdracht de ordonnantie strikter toe te passen en niet onnodig premies uit te keren De regenten van IJsselstem vroegen Maria Louise m februari 1757 om duidelijke regels betreffende de verhuur van huizen Het was gebleken dat veel huurders bij het betalen in gebreke bleven, waardoor de eigenaren van het betreffende huis hun huur met ofte laat ontvingen Dit was de belangrijkste reden waarom ZIJ niet m staat waren hun huizen behoorlijk te onderhouden Het gevolg was dat de stad, ondanks het progressieve premiebeleid, nog steeds veel vervallen huizen telde Bovendien veroorzaakte het niet tijdig betalen van de huur regelmatig 'krakelen en rusie' tussen huurder en verhuurder''" Maria Louise moest toegeven dat m 'een welgereguleerde stadt' een eenduidig huur- en verhuur-


ÉCl '....gerustheid int midden van alle die beroeringen'

reglement noodzakelijk was'''. In maart 1757 werd voor de hele baronie een ordonnantie tegen het kraken van huizen van kracht''^. De huurpolitiek werd uitgebreid met de verklaring dat men geen huizen mocht verhuren aan personen die in het verleden h u n huur niet betaald h a d d e n ' " . De achterliggende gedachte was ook hier mensen van buiten de baronie aan een degelijke woning te helpen. Bovendien mochten huizen alleen verhuurd worden als de huur vooraf betaald werd. In datzelfde jaar trok het stadsbestuur f8.000,- uit om een vervallen pand aan de kloosterstraat te verbouwen tot drie woonhuizen, die door het stadsbestuur verhuurd werden''"*.

A R M E N RIJK Opvallend is dat de personen die bij het stadsbestuur een verzoek tot uitbetaling van een bouwpremie indienden voornamelijk regenten waren. Dit zou een indicatie kunnen zijn dat de bestuurlijke elite misschien toch wel samenviel met de economische elite. We weten echter natuurlijk niet of de regenten geld hadden om te investeren en de premies alleen een extra stimulans vormden of dat de regenten pas door het premiesysteem genoeg geld hadden om te gaan verbouwen. Ik ben er nog steeds niet van overtuigd dat de regenten gezien moeten worden als een groep die veel rijker was dat de rest van de inwoners. De stad IJsselstein kende geen ruimtelijke scheiding tussen arme en rijke inwoners. Mogelijk speelde hierbij een rol dat grote economische bloei ontbrak, waardoor de verschillen tussen rijk en arm betrekkelijk gering bleven en er dus geen duidelijke stedelijke elite bestond. Rijke koopmanshuizen, stadsboerderijen, arbeidershuisjes en woonhuizen kwamen naast elkaar verspreid door de hele stad voor. De stad telde veel armen en het uitblijven van economische welvaart blijkt onder meer uit de kwaliteit van het huizenbestand. Het premiebeleid was dan ook hard nodig, wilde m e n vreemdelingen vestigingsmogelijkheden bieden. Het IJsselsteinse asielbeleid hangt hier nauw mee samen; vreemden die zich vestigden moesten in de eerste plaats consumenten zijn, zodat zij de baronie economisch voordeel zouden brengen. Ter bescherming van de bestaande g e m e e n s c h a p m o e s t e n alle n i e u w k o m e r s een acte van indemniteit overleggen.

DE RELIGIEUZE SITUATIE IN DE B A R O N I E In de periode 1731-1765 was IJsselstein een gereformeerde gemeente. Toch telde de stad ook een groot aantal katholieke inwoners, die sinds 1635 de beschikking hadden over een schuilkerk. In 1766 voltooide de kleine joodse gemeenschap de bouw van hun synagoge aan de Weidstraat. Van 1736 tot 1759 was in de baronie een Herrnhuttersgemeente gevestigd. De kerkenraad eiste van het bestuur ingrijpen bij een te openlijke aanhang van het katholieke geloof. Zolang andersdenkenden zich aan de wettelijke bepalingen wat betreft civiel en strafrecht hielden, toonde het bestuur geen enkele intentie tot ingrijpen, zelfs niet toen schepen Johan Franco Beijen, die al vanaf de vestiging goede contacten met de Herrnhutters onderhield, zich openlijk aansloot bij

34


hun gemeente. Ook voor Maria Louise was dit geen reden Beijen niet meer als schepen te benoemen. De houding van zowel de barones als de drossaard waren mijns inziens doorslaggevend voor de tolerantie van het stadsbestuur. Maria Louise weigerde andersdenkenden te dwingen de gereformeerde kerk te bezoeken. De drost stelde zich neutraal op tegen zowel de katholieken als de Herrnhuttersgemeente. Het is wel opvallend dat de kerkenraad en de wereldlijke machthebbers van opvatting verschilden wat religieuze dissidenten betrof, want m de kerkenraad zaten voor een deel dezelfde mensen als in het stadsbestuur en de rechtspraak. Ik denk dat de kerkenraad meer 'formeel' protesteerde, omdat de synode dit van hen verlangde. Hoe groot de rol van de IJsselsteinse predikanten hierin was, heb ik niet kunnen achterhalen. Het stadsbestuur had in elk geval geen enkele intentie maatregelen tegen andersdenkenden af te kondigen. Al konden de gereformeerde predikanten zich opwinden over 'paapsche stoutigheden', die naar hun zeggen enorme proporties aannamen. Zo konden de brandende kaarsen van de schuilkerk zelfs overdag gezien worden en was een IJsselstemer openlijk tot priester gewijd. De

35


....gerustheid int midden van alle die beroeringen'

invloed van de drossaard is duidelijk te herkennen in de tolerantiepolitiek van het baroniebestuur. Dit was geen eigen beleid van de drost; hij volgde hierin de barones.

DE R O L V A N DE B A R O N E S

De barones trok naast de wereldlijke benoemingen ook de kerkelijke benoemingen naar zich toe. In Maria Louises opvoeding had het godsdienstonderwijs de belangrijkste plaats in genomen. Daarnaast had deze diepgelovige vrouw een hoge opvatting van haar taak in de wereld'^'. Gedurende haar regering in de Republiek was de gereformeerde religie het officiële geloof De reformeerde kerk werd echter nooit de staatskerk en andere kerken waren dan wel niet officieel erkend; hun bestaan werd wel oogluikend toegelaten. Aan Maria Louises hof was het verboden Gods naam te misbruiken, te lasteren en te vloeken. Tevens was haar hofhouding verplicht op zondag de godsdienstoefeningen bij te wonen. Maria Louise hechtte dus erg aan de gereformeerde godsdienst. Zo eiste zij van haar rentmeesters dat zij vroom waren en oprecht in hun geloof in de christelijke religie'' . Maria Louise sprak bij voorkeur over godsdienst en theologie. Zij bezocht trouw de openbare godsdienstoefeningen, woonde kerkelijke redevoeringen, de opening van de provinciale synode en zelfs openbare catechisatiën bij'^''. Ik vind het niet vreemd dat zo'n diep religieuze vrouw veel macht bij kerkelijke benoemingen opeiste. Religie was, na de belangen van eerst haar zoon en later haar kleinzoon, het belangrijkste in het leven van Maria Louise van HessenKassel. Zij vond veel steun in haar geloof na de dood van haar echtgenoot, moeder en zoon en in haar zware taak als regentes. Maria Louise schreef haar onderdanen in de baronie voor, welk publieke gebed zij in de kerk moesten uitspreken. Bij bepaalde gelegenheden besloot zij dit gebed te wijzigen, zoals bijvoorbeeld in maart 1760. Na het huwelijk van haar kleindochter Carolina moest niet alleen worden gebeden voor de barones en voor zijn Hoogheid de Prins van Oranje, maar ook voor de rest van het vorstelijk huis'' . Wat betreft de religie kunnen we concluderen dat er een gedeeltelijke vermenging van bestuurlijke en religieuze zaken bestond, omdat de kerkenraad toezag op het zedelijk gedrag van de burgers en hen hier ook op aansprak. Ook hier gold de bemoeienis het priveleven van de onderdanen. Zo zette de kerkenraad allerlei middelen in om een verzoening tussen oud-schepen Jacob van Otterspoor en zijn huisvrouw tot stand te brengen. We zouden dus kunnen zeggen dat de baronie-, stads- en dorpsbesturen een wettelijk kader creërden met regels waaraan de burgers zich moesten houden. De IJsselsteinse predikanten en de kerkenraad hielden toezicht op de manier waarop de burgers zich binnen dit officiële kader bewogen. De vermenging is verder te verklaren door het feit dat Maria Louise zowel de wereldlijke als geestelijke bestuurders benoemde en dikwijls dezelfde personen koos. De kerkenraad bestond gedeeltelijk uit regenten en voormalig regenten.


CONCLUSIE

Na de dood van Mana Louise onderzocht Carel de Verdun m opdracht van de hertog van Brunswijk, voogd van Willem V, de situatie m de baronie IJsselstem Hi] concludeerde dat Maria Louise nooit haar eigenbelang had nagestreefd, maar dat de belangen van Willem IV en Willem V altijd voorop hadden gestaan bi) haar handelen Dit kwam onder andere tot uitdrukking in het feit dat zi) de IJsselstemse ambten niet verkocht, maar uitgaf op een jaarlijkse recognitie Ook regelde zij dat deze verplichting na haar dood gehandhaafd zou blijven ten gunste van Willem V Maria Louise trad dus met grote voorzichtigheid op bij de verdeling van de ambten Verdun begreep dan ook niet welke reden de barones had voor haar optreden inzake de machtsconcentratie m handen van beide Beauforts Hij was mening dat De Beaufort haar had misleid door haar bewust met goed te informeren Ik denk dat Maria Louise te veel op haar drosten vertrouwde Johann Vultejus was minister van haar vader geweest en vervulde m haar dienst de functie van geheim raad Hij had gedurende zijn drostambt m IJsselstem alleen Maria Louises belangen nagestreefd Maria Louise realiseerde zich niet dat dit ook anders kon Zoals Jagtenberg in zijn biografie van de prinses schrijft zij was geen realpolitiker en doorzag de bedoelingen van degenen die haar vleiden met''^ Ook Jonssen concludeerde 'Maria Louise van Hessen-Kassel is geen grootsche figuur geweest, maar een eenvoudige nederige ziel, wier dwalingen uit liefde voortsproten'''*" Opvallend is dat in de hedendaagse beeldvorming van Maria Louise altijd de nadruk ligt op haar oprechtheid m haar geloof en vrome leven Men lijkt te vergeten dat zi] al heel jong te maken kreeg met een ingewikkelde erfeniskwestie en een regentschap voor haar pas geboren zoontje Ondanks dat Maria Louise misschien geen groot politiek talent was, moest De Verdun concluderen 'Voor het ovenge is mij de actueele gesteldheid van dit domeijn in't generaal beschouwt m een zeer goede toegescheenen'^'^^ We kunnen dus stellen dat Maria Louise de IJsselstemse zaken goed behartigd heeft De drossaard was m theorie haar vertegenwoordiger, maar in de praktijk trad hij meer op als haar plaatsvervanger Ik denk dat beide Beauforts meer macht hadden dan Maria Louise zich realiseerde De barones nam zelf alle besluiten en zij zal ongetwijfeld gedacht hebben dat zi) de zaken m de baronie volledig controleerde In de praktijk bleek dit echter niet het geval te zijn De drossaard kon haar meningsvorming beĂŻnvloeden door de manier waarop hij zijn verslagen opstelde en de zaken ernstig of al dan met relativerend schetste Het lijkt mij gerechtvaardigd te eindigen met een citaat van Den Uyl die de hele Lopikerwaard bestudeerde en onder anderen concludeerde 'Nergens elders m de Lopikerwaard was het dorpshestuur zozeer aan handen gelegd als in Benschop en Noord-Polsbroek Hetzelfde was het geval m IJsselstem, waar het stadsbestuur vrijwel uitsluitend door de magistraat werd gevoerd en de politieke invloed ( ) van schepenen gering was'^'^^ Maria Louise was vrouwe en meesteres m haar baronie


'. .gerustheid int midden van alle die beroeringen'

Noten 1.

In 1377 stierf Guyotte van IJsselstem, waardoor haar goederen naar haar echtgenoot Johan van Egmond gingen

22.

ARA 1 08 11, nr 4723, fo 155, 02-071745

23.

ARA 1 08 11, nr 4728 f o -

2.

Algemeen Rijksarchief (ARA), toegangnummer 1 08 11 De archieven van de Nassause Domeinraadi 581- 1811, inv nr 4755

24.

ARA 1 08 11, nr 4724, fo 184

25.

ARA 1 08 11, nr 4728, f o -

26.

ARA 1 08 11, nr 8404, fo 149/150

27.

Fruin, Th Azn R ,Verslag omtrent oude gemeente- en waterschapsarchieven in de provincie Utrecht over 1892 (Utrecht 1893)

28.

Den Uyl, Lopikerwaard, 306

29.

Koeken, M J A V , Van stads- en plattelandsbestĂźur naar gemeentebestuur (Den Haag 1973)

30.

GAY 101, nr 42, fo 124

3.

Gemeente-archief IJsselstem (GAY), Oud-Archief, inv nr 101 nr 44, f o 55

4.

Hedendaagsche historie of Tegenwoordige Staat van alle volkeren, deel XVII Vervolgde beschrijving der Vereenigde Meerlanden en wel in't bijzonder van Holland (Amsterdam 1749), 561

5.

ARA 1 08 11, inv nr 4728, archiefstuk 28, fo 5

31.

Den Uyl, Lopikerwaard, 333

32.

Ibidem 333

7.

Tegenwoordige Staat, 562

33.

8.

Ibidem

9.

ARA 1 08 11, nr 4755, fo-

Zoals onder meer blijkt uit de acte van aanstelling van Cornells Breuningh, 1312-1755, GAY 101, nr 43 ,fo 164

10.

Ibidem

34.

GAY 101, nr 42, f o 127

11.

Ibidem

12.

Ibidem

13.

De staatkundige gegevens uit deze paragraaf zijn grotendeels ontleend aan Claude de Verdun Na het overlijden van Maria Louise bracht De Verdun verslag uit aan de hertog van Brunswijk over de staatkundige situatie van de baronie IJsselstem ARA 1 08 11, nr 4728

6.

14.

35.

GAY 101, nr 44 fo 39 en 42

36.

GAY 101, nr 44 fo 55

37.

ARA 1 08 11, nr4727, f o -

38.

ARA 1 08 11, nr 8407, fo 11, 08-071760

39.

Ibidem

40.

ARA 1 08 11, nr 8407, fo 113, 30-091763

41.

ARA 1 08 11, nr 4771, f o - , 23-081763

42

ARA 1 08 11, nr 4728, archiefstuk nummer 28, fo 10,24-04-1765

43.

ARA 1 08 11, nr 4771, fo -, 08-071765

44.

ARA 1 08 11, nr 4727, fo -, geen datum

ARA 1 08 11, nr 4728, fo 5 en verder

15.

Ibidem

16.

Zie voor benoemingen in de stad IJsselstem GAY 101 nr 55 en voor de benoemingen te Benschop en NoordPolsbroek ARA 1 08 11, nrs 4723, 4724 en 4726

17.

ARA 1 08 11, nr 4728, f o -

45.

Den Uyl, Lopikerwaard, 330

18.

Ibidem

46.

19.

Ibidem

Jagtenberg, F J A , Marijke Meu, 16881765 (Amsterdam 1994), 79

20.

Stukken betreffende deze problematiek ARA 1 08 11 nr 4728

21.

38

Rijksarchief Utrecht (RAU), toegangnummer 10, inv nr 21, fo 104, 1734

DenUyl, WFJ den. De Lopikerwaard I Dorp en kerspel tot 1814 (Utrecht 1814)328/329

47.

onder anderen GAY 101, nr 43, fo 51

48.

ARA 1 08 11, 8407, fo 2-6, bededagsbnef 1760

49.

ARA 1 08 11, nr 8407, fo 39, bededagsbrief 17-02-1761


50.

Archief Benschop, inv nr ld

82.

51.

Koninklijk Huisarchief (KHA), toegang AIO, nr 2020/7fo 162,13-06-1759

ARA 1 08 11, nr 4723, fo 49, 26-111735

83.

52.

GAY 101, nr 97, f o -

ARA 1 08 11, nr 4724, fo 31/32, 2509-1752

53.

ARA 1 08 11, nr 4723 en GAY 101, nr 42 en 43

84.

GAY 101, nr 43, fo 165, 25-09-1752

85.

GAY 101, nr 43, fo 172, eind 1752 of begin 1753

86.

ARA 1 08 11, nr 4724 , fo 59, 14-061753

54.

Tegenwoordige Staat

55.

Koeken, Stads-en plattelandsbestuur, 19

56.

GAY 101, nr 43, fo 93

87.

Ibidem, fo 46 e v november 1753

57.

Ibidem, fo 198

88.

58.

GAY 101, nr 43, f o 136

KHA AIO, nr 2020/7, fo 130 kopie uit het resolutieboek 07-09-1756

59.

ARA 108 11, nr 4723, fo 170/171, 29-11- 1746

89.

Ibidem fo 134,30-12-1758

90.

Ibidem fo 135 en 137, voor ontslag brieven zie ook ARA 1 08 11, nr 4724, fo 204 en GAY 101, nr 44, fo 10, 11-011759 In alle brieven werd hij ontslagen als Frans- en Latijnskostschoolhouder

60.

Ibidenn

61.

ARA 1 08 11, nr 4722, fo-, 9-7-1742

62.

KHA AIO, nr 2020/7, fo 17,5-3-1757 enfo 33,23-4-1757

91.

63.

GAY 101, nr 43, fo 214/ 215, 10-091757

ARA 1 08 11, nr 4724, fo 217 en GAY 101, nr44,fo 11, 25-04-1759

92.

64.

Koeken, Stads- en plattelandsbestuur, 31

KHA AIO, nr 2020/7, fo 153, 25-041759

65.

GAY 101, nr 43, f o 69

93.

GAY 101, nr 448, f o -

66. 67.

RAU 10, nr 21, fo 12,24-11-1734 ARA 1 08 11, nr 4724, fo 74/75, november 1754

94.

Ibidem, uit de Acta Scholastica

95.

Ibidem fo 30b

96.

GAY 101, nr 443 , 1739

58.

GAY, Collectie Doesburg inv 111, nr 332 schutterslijsten

97.

ARA 1 08 11, nr4723, fo 18, 24, 25, 26-10- 1734

69.

ARA 1 08 11, nr 4723, fo 165 en GAY 101, nr43, fo 133

98.

GAY 101, nr 42, fo 140/141,15-111737

70.

GAY 101,nr 43, fo 51 e v , 04-02-1742

99.

GAY 101, acten kerkenraad, 1754

71.

GAY 101, nr 43, fo 95 e v , februan 1743

72.

GAY 101, nr 43, fo 54, 30-04-1743

73.

GAY 101, nr 44, fo 2, 1757

74.

KHA, AIO, nr 2020/7, fo 25 geen datum

100. Acquoy, J , Het archief van het Ewoudsgasthuis te IJsselstem (IJsselstein 1963)pag 3 101. Den Uyl, Lopikerwaard, 373 tm 378 102. Acqouy, nr 6 103. Den Uyl, Lopikerwaard, 375 104. GAY 101, nr 42, f o 122, 12 -10- 1736

75.

Ibidem, 14 mei 1757

76.

GAY 101, nr 43, fo 161

105. ARA 1 08 11, nr 4723, fo 45 e v , 2602-1735

77.

Ibidem, fo 195

106. Ibidem, fo 74, 20-04-1738

78.

ARA 1 08 11, nr 4723, fo 7/8, 25-12 1732

107. Ibidem, fo 143,05-05-1743

79.

ARA 1 08 11, nr 4725, fo 73/74, 2508-1752

109 ARA 1 08 11, nr 4723, fo 101,08-041740

80

Ibidem

110. Acqouy, nr 2

81.

ARA1 08 11,nr 4727, fo-, 22-5-1765

i n . ARA 1 08 11, nr 4724, fo 30/31

108. Acqouy, nrs 60, 61 en 52


'....gerustheid int midden van alle die beroeringen'

Geschiedenis en architectuur Monumen-teninventarisatie lil, 33

112. Den Uyl, Lopikerwaard, 408 113. ARA 1 08 11, nr 4724, fo 108/110, 13-12- 1755 114. Den Uyl, Lopikerwaard, 388

128. GAY 101, nr 43, fo 209 en ARA 1 08 11,4724, fo 123/124

115. GAY 101, nr 42, fo 161/162, 27-121738

129. ARA 1 08 11, nr 4724, fo 70/71, 2308-1762

116. KHAA10, nr 2020/7, f o - , 01-01-1761

130. KHA A 10, nr 2020/7, fo 16, 26-021757

117. Roessmgh, H K , Beroep en bedrijf op de Veluwe in het nnidden van de 18e eeuw (1967), 227

131. Ibidem, stuk nr 11,05-05-1757 132. GAY 101, nr 44, fo 209, 14-03-1757

119. GAY 101, nr 811,31-05-1757

133. ARA 1 08 11, 4724, fo 133/134, 0503-1757

120. Tegenwoordige Staat

134. Ibidem, fo 155, 06-10-1757

121. RAU inv nr 248, Topografische Atlas, nr 204(5), 1740

135. Jagtenberg, Marijke Meu, 24

122. ARA 1 08 11, nr 4724, fo 26, 04-071752

137. Jonssen,T , Marijken- Meu in. Historische Bladen I (Haarlem 1890), 196

123. Ibidem, fo 27, juli 1752

138. Ibidem fo 6, 12-03-1760

118. RAU 10, fo 68 e V, 10-11-1731

136. Ibidem 79

124. Ibidem, fo 29 e v , 23-09-1752

139. Jagtenberg, Marijke Meu, 265

125. Kramer, F J L , Gedenkschriften van Gijsbert Jan van Hardenbroek, (Amsterdam 1901) deel I pag 2

140. Jonssen, Marijke Meu, 215

126. Fruin, Verslag, 35

142. Den Uyl, Lopikerwaard, 333

141. ARA 1 08 11, 4728 /28, fo 9, 24-04 1765

127. Giessen-Geurts, B e a IJsselstem

Stichting Historische Kring IJsselstein Uitgave:

nr 85, september 1998

Voorzitter:

L Murk, tel (030)688 16 27

Secretariaat:

C J H van Dijk-Westerhout, Omloop West 42, 3402 XP IJsselstein, tel: (030) 688 36 99

Penningmeester: W J van Vliet J W Fnsolaan 7, 3401 AX IJsselstein, tel: (030) 688 16 60 Banic:

40

Postbank nr 4074718

Redactie:

B Rietveld Meerenburgerhorn 10 3401 CD IJsselstein tel (030)688 74 74 email bariet@knoware nl

Drul<:

Libertas, Bunnik

ISSN:

1384 704X

Donateurs ontvangen het periodiek (4 uitgaven per jaar) en worden op de hoogte gehouden van de activiteiten. Nieuwe donateurs kunnen zich aanmelden bij de penningmeester waar tevens mutaties kunnen w o r d e n doorgegeven Voor inwoners van IJsselstein is de bijdrage minimaal f 20,- (voor bedrijven f30,-) Voor hen die buiten IJsselstein wonen IS de bijdrage resp f 29,50 en f 39,50 Losse nummers, voor zover voorradig zijn a f 7,50 verkrijgbaar via het secretariaat Voor dubbelnummers IS de prijs f 10,-


ING Bank

'Jour place or mine?' Niet een vraag die je van een bank verwacht. Toch vraagt de ING Bank het regelmatig. We "IV'/^A ^ ' T ' T T

maken graag afspraken met u wanneer dat ü gelegen komt.

-'-'-'-*'

V ^ i ^ w3,

yy^,j, y jjjj ^ j n

bezoekt onze

adviseur u namelijk op de zaak of bij u thuis. Ook buiten kantooruren. Bij elke ING Bank staat die adviseur voor u klaar. Een vast aanspreekpunt... Iemand die u kent en al uw financiële belangen behartigt. Voor ons is dit een vanzelfsprekende serKJV \ ^ T

JS\J\\LI-JÏS

vice. Want we pro-

T R TT

beren altijd meer te

T l ?

doen voor onze cliënten dan ze verwachten. Dat ontdekt u vanzelf als u een afspraak maakt met een van onze adviseurs. Bij u of bij ons...

ING mm)

BANK

IJsselstein Benschopperweg 2, tel: (030) 686 88 88, fax: (030) 686 88 68


Ve

Advoknal.

HefStof. cnSlifck dcvAard^ Enis denTwisl niet^waard.

En als er toch 'gere^' moet worden: Mr G. van De Nesse Advocaat & Procureur (Advocatenprakti]k Mr G van De Nesse)

Een raadsman, die zich volledig inzet voor uw 'Saeck' Havenstraat 20/21 • 3401 DM IJsselstein Fax: (030) 687 20 93

Tel- (030) 687 20 94


Stichting HistorischeKring IJsselstein

No 86. december 1998


"DcApofccK^r.

"Mijn werk bestaat ten dienst der kranken, In 't mengen van verscheiden dranken; die ik voorzichtig maak gereed, 't zij dat men zuivring wacht of zweet." Jan Luyken (1694)

Veel is in de loop der eeuwen veranderd, maar nog steeds staan wij "ten dienst der kranken'

APOTHEEK IJSSELVELD; KENNIS VOORKOMT DRS. T.N.M. HEBINCK. APOTHEKER Clinckhoeff 21 • 3402 GA IJsselstein • Tel: (030) 688 50 85 Fax: (030) 688 50 90


Van 'deurkruk' tot 'klimgym' De geschiedenis van Schilte: 140 jaar houtbewerking in IJsselstein d o o r drs. Elise van Nederveen Meerkerk

INLEIDING

Al bijna anderhalve eeuw is de naam 'Schilte' niet weg te denken uit de IJsselsteinse samenleving. Honderden IJsselsteiners hebben in de loop der tijden bij dit -inmiddels nationaal en internationaal bekende- houtverwerkingsbedrijf gewerkt en nog steeds komt het grootste deel van de circa 65 medewerkers uit de nabije omgeving van IJsselstein. Dit jaar is het precies 140 jaar geleden dat de grondlegger van het bedrijf Bernardus Schilte, een timmermanswinkel met een houtdraaierij aanschafte. Daarom wordt 1858 ook wel beschouwd als het jaar van de oprichting van het familiebedrijf, alhoewel de onderneming reeds in 1829 is gestart. Het 140-jarig bestaan van de firma, die altijd in handen van de familie is geweest, vormde dit jaar tezamen met het gereedkomen van de nieuwbouw van de fabriek, voor de directie aanleiding om de bedrijfsgeschiedenis van Schilte te laten onderzoeken en te publiceren. In samenwerking met de Historische Kring IJsselstein, een docent (Dr. Willem van den Broeke) en een studente (Elise van Nederveen Meerkerk) Economische en Sociale Geschiedenis van de Universiteit Utrecht heeft dit plaatsgevonden. Het resultaat is de uitgave 'Hart voor hout', waarin de geschiedenis van Schilte wordt verteld, geĂŻllustreerd aan de hand van een overvloed aan oud en nieuw fotomateriaal, waarop de sfeer van het bedrijf alsmede vele inwoners van het oude stadje worden geportretteerd. Naar aanleiding van dit boekje wijdt de Historische Kring IJsselstein dit nummer aan de geschiedenis van de firma Schilte en de plaats die het bedrijf decennia lang in IJsselstein heeft ingenomen.

Bernardus Schilte, 1805-1896; oprichter.

1


É tt Van 'deurkruk' tot 'klimgym'

E>E B E G I N P E R I O D E : N A R D S C H I L T E S J E U G D E N O P R I C H T I N G V A N H E T BEDRIJF

DE

Bernardus ('Nard') Schilte werd op lo september 1805 geboren. Zijn ouders waren Bart Schilte, een schippersknecht en houtvaarder van griendhout, die zo nu en dan ook als asboer moest bijverdienen, en Johanna Wittendorp. Het gezin had het niet breed en daarom moest Nard al op jonge leeftijd gaan werken. Van schoolgaan kwam dientengevolge weinig terecht, maar toen de jongen twaalf jaar werd, mocht Nard van zijn vader een vak gaan leren. Hi) wilde zelf graag timmerman worden, maar daarmee was volgens zijn vader geen droog brood te verdienen. Nard ging daarom in de leer bij koperslager Peek, bij wie hij 20 cent per week kon ontvangen. Toen baas Peek echter plotseling in het niets verdween, haalde Nard zijn vader over hem toe te staan het timmervak te leren bij baas Kempfer. Deze immigrant, afkomstig uit Duitsland, was tevens in het bezit van een herberg, en zo kon Nard in de avonduren enige centen bijverdienen. Op andere avonden werkte hij bij een barbier, waar hij klanten stond in te zepen. Een aantal jaar later ging Nard bij baas Poot als gezel in de leer en beheerste hij het vak zo goed, dat hij langzamerhand voor zichzelf wilde gaan beginnen. Poot liet een dergelijke goede knecht liever niet gaan, dus hij bood Nard diverse loonsverhogingen aan, maar in 1829 begon deze toch voor zichzelf

2


Aanvankehjk ging hij een 'compagnieschap' aan te Lopik-Kapelle met Huib Hemingen, maar al spoedig werd Nard op 24-jarige leeftijd eigen baas over de onderneming. Het bedrijf, dat door hem vanuit Lopik-Kapelle naar IJsselstein werd verplaatst, produceerde toen voornamelijk deurkrukken. Enkele bekende namen van timmerlieden uit die tijd zijn: Jan Corver, Kees van Montfoort, Toon van Hoorn, Jan Tersteeg, Bart en Janus Voorend, Joh. Bergers en Kees van Os. Huidige situatie hoel< IJsselstraat/ Utrechtstestraat bij de IJsselpoort.

De percelen vanaf de IJsselstraat tot aan het Kronenburgplantsoen waren reeds in 1838 in bezit van Nard Schilte.

Toen Nard rond de dertig jaar oud was, werd het langzaam aan tijd om aan trouwen te gaan denken. Hij had de voorgaande jaren enkele mislukte liefdesrelaties gehad, eerst met ene Jans, een meisje uit de burgerstand. Met haar bleek het echter niet bijzonder goed te boteren en Nard maakte dus een einde aan hun verkering. Enige jaren later probeerde hij om de hand te dingen van Truigie Egmond, de dochter van raaienmaker (bouwer van strekdammen in de rivier) Egmond. De familie Egmond vond Nard, als zoon van een voormalige 'aschboer, schippersknecht en griendwerker' echter van te lage stand.

3


Van 'deurkruk' tot 'klimgym'

De oprichter met zijn 3 zoons in 1895. Van Inr: Hein, Gert, Bert en vader Nard Schilte.

Nard voelde zich in zijn waardigheid gekrenkt, maar troostte zich met de gedachte: 'wil jij mij niet om mijn komaf, welnou, dan wil ik jou nog veul minder'. Spoedig na dit voorval verloofde Nard zich met Maria van Baaren, de huishoudster van klompenmaker en rietdekker Gerrit Nieuwesteeg. Deze bejaarde weduwnaar wilde zijn toegewijde huishoudster aanvankelijk liever niet laten gaan (er was in die tijd geen sprake van dat een getrouwde vrouw in dienst bleef, tenzij het gezm anders echt niet kon rondkomen), maar hij zag uiteindelijk de ernst van de twee aanstaande echtelieden in en wilde toen geen belemmering meer vormen voor het huwelijk. Maria ('Mie') was een ijverige vrouw, die het huishoudgeld goed beheerde en dit moest ook wel, want het echtpaar zou maar liefst acht kinderen krijgen; vier dochters en vier zonen. De oudste zoon, Bart Schilte, raakte al op jonge leeftijd bij het bezig zien van draaier Brouwer enthousiast om zelf ook het vak te leren. Op een oude draaibank, die met een trappende beweging gaande moest worden gehouden (de zogenoemde 'trapbank'), begon hij met Cornelis Schuurs, de vroegere knecht van Brouwer, voor het eerst te trappen. Toen hij wat ouder was, begon Bart zelf als vertegenwoordiger met de verkoop van Schiltes producten. Hij reisde naar Rotterdam, waar hij onverwacht veel artikelen verkocht en de benodigde grondstoffen inkocht. In 1866 waagde Bart zelfs de oversteek naar Engeland, ondanks het feit dat hij geen woord Engels verstond of sprak en zijn ouders een dergelijke reis maar gevaarlijk vonden. De tocht werd echter een succes, zowel voor Bart als voor het bedrijf en de handel met Engelse bedrijven breidde zich uit. Ook in BelgiĂŤ en Luxemburg had Schilte een aantal afnemers, en zo werd al vroeg begonnen met het onderhouden van internationale contacten.

U I T B R E I D I N G V A N H E T BEDRIJF

Al sinds 1838 had Nard Schilte alle percelen aan de Zuid-West-zijde van de Utrechtsestraat vanaf de IJsselstraat tot aan de hoek bij het Kronenburgplantsoen in zijn bezit. Deze ruimte bood de gelegenheid tot het uitbreiden van het aantal draaibanken. De 'grote draaierij' was gevestigd in twee woningen, waarvan de scheidingsmuur was uitgebroken en een derde woning vormde sinds 1863 de 'kleine draaierij'. In dat jaar waren als draaiers de volgende namen ingeschreven: J. van Kleef, A. van der Hulst, C. Uiterwaal en B. van Dopperen. Ook het productie-assortiment werd in deze periode fors uitgebreid. Voor de

4


O.N? 6

o.i\?7

O.N° f5

O.N? 9

O. N? 15^

O.N°23

O.X?27

O.N? 3 0

O.N? 31

O.N? 3 3

P. N ' M O Vanaf de oprichting tot 1940 werd een groot assortiment deurl<ru leken gefabriceerd.

Nederlandsche Handel-Maatschappij vervaardigde Schilte essen sloepriemen en ook leverde het bedrijf de benodigde houten attributen aan aannemer Verbruggen, voor de bouw van een nieuw station in Utrecht. In 1870 kocht Schilte voor f4800,- van Van Elzendoorn de panden die tegenover het bedrijf gevestigd waren. Deze gebouwen hadden jarenlang als boteren kaaspakhuis gediend voor de firma Van Dorssen, die helaas in die jaren failliet was gegaan. In de nieuwe fabrieksgebouwen van Schilte werd de grote draaibank met rad geplaatst en werden voorraden palmhout opgeslagen. Met de uitbreiding van het bedrijfsterrein kon ook worden overgestapt op het gebruik van stoomkracht, waarvoor zoon Bart al jaren had gepleit. Ook vader Nard was er inmiddels van overtuigd geraakt dat men de concurrentie alleen het hoofd kon bieden door over te stappen op modernere technieken. Aan de stadsgracht werd een fabrieksgebouw opgericht waarin m 1872 de eerste stoommachine werd geplaatst met een ketel met een vermogen van 4 paardenkrachten. Al gauw bleek dat de capaciteit van deze ketel niet afdoende was. Bovendien was de stoomtoevoer niet nauwkeurig te regelen. Dat gebeurde namelijk met behulp van een sleutel waarmee de toevoer door een jongeman open of dicht moest worden gedraaid. Hendrik Schilte illustreert de onpraktische situatie die deze machine met zich mee bracht als volgt: 'Het was eene gebrekkige régulateur, zoo'n jongenshand! En hoe goedkoop ook per week betaald, toch duur en slecht. Nu eens liet de knaap te veel dan weer te weinig stoom in natuurlijk!' Na drie jaar werd de machine dan ook reeds afgedankt en vervangen door een meer nieuwerwetse ketel van 6 pk.

5


Van 'deurkruk' tot 'klimgym'

1880:

DE V E N N O O T S C H A P O N D E R FIRMA

In 1872 was Bart Schilte op jonge leeftijd overleden, als gevolg van de ziekte longtering, die hij tien jaar tevoren bij het vervullen van zijn dienstplicht had opgelopen. Zijn drie broers, Gerrit, Bernard en Hendrik, werden niet gezien als bijzonder capabele leiders, zo blijkt uit het verslag van Hendrik Schilte, maar moesten er toch aan geloven; in januari 1880 gingen zij met hun vader naar de notaris om een vennootschap op te richten en het bedrijf als 'Firma B. Schilte en Zonen' voort te zetten. De broers vatten het leiderschap serieus op, en het ging het bedrijf de daarop volgende jaren dan ook zeer voor de wind. Het aantal werknemers nam steeds toe en ook werden er weer krachtiger machines geïnstalleerd. De productie bleef alsmaar groeien en daar moest het machinepark op worden aangepast. In september 1892 was Schilte de eerste in heel IJsselstein met de aanschaf van electrisch licht. De introductie hiervan was een waar schouwspel, en vele nieuwsgierige stadgenoten werden aangetrokken om dit helder schijnende licht te gaan bekijken! Vele IJsselsteiners hadden wel eens van het fenomeen gehoord, maar zij konden dit schouwspel nu voor het eerst met eigen ogen aanschouwen. Enkele andere huizen en bedrijven hebben nog geruime tijd Brief aan de hun electriciteit afgetapt bij Schilte, in de periode voordat er een electriciteitsKoningin. maatschappij in IJsselstein was gevestigd. Het productie-assortiment was inmiddels uitgebreid met schoolartikelen, bijbeltafeltjes, biljartkooien en vogelkooien. Ook was har$ 3/alestti t ds K alom bekend dat iedere werknemer van i'ajisfit Schilte als het ware zijn eigen doodskist verIt 0tidtri;et"itridejt aitta tagtvaardigde, die na zijn dood aan de familie itlgats dtr Gtntante Yetlateii elBtn n*t Btrtchutêigwerd geschonken door het bedrijf de tfTbi*d te I eiTCT , dat tu met lee4rjs^e: l";t! s js'tmtn *«6&«;2 »aR htt Utflutt fan kat Daaeltikach Bat tuur deetr /raaaaat» dd S Auauitua 1899 . maarby aan da firma d. Sehtitt f Zcnan da vargtinning gaisatgard teardt tot Aarvatttng Ban dan arbaid t* iara fabrtaian, dat handhaving nan dit Baaluit tan gtnelga aait da htbban I fartittttgtnff dar teataaart ontar gamaanta 8 Finanoitela andargang tan gaachta familtaK in eaka da firmanten e e. S Sehramelyke vamteerder iitc dar armoede ^ dat kaegattaamd nittt btnengenoarid baa tut t êan wattigtn Redenen toaarom ss Vma Jfaleetait eerbiedig warteekan dit beaittit tt Mltan aarni etieen t ifatk doenii tt Tttlttiin, Magna tut jsa»

.In

<-

\/^^'

6

-y^^ ,^=-» ^^ -^^y^

In 1893 werden aan de oever van de Hollandse IJssel grote houtloodsen gebouwd, die men 'Lombok' en 'Atjeh' noemde, naar de koloniale bezittingen die Nederland in die tijden had verworven. Een aantal jaren later werden op deze plek nog de loodsen 'Pandang', 'Soerabaja', 'Transvaal', 'Sumatra', 'Cuba' en 'Kitty' gebouwd. Deze loodsen hebben tot ver in de twintigste eeuw dienst gedaan, maar zijn uiteindelijk allemaal verkocht en afgebroken. Ondanks al het succes zat het Schilte toch ook wel eens tegen. Een houtverwerkingsbedrijf is natuurlijk bij uitstek brandgevoelig en zowel in 1896 als in 1899 braken er ernstige branden uit die de fabriek geheel


1

lS90l^

I t u a t l e der meeste Eigendommen SCHAAL 1 a 2 5 0 0 , Yselstein Kad-S-F. E & D

1 -= jarsu U.) •

'

r 3"

«

^-'i

1,

a s

.

-

fori=

l3

^i^oï>«

M.at:v

•ni^^ P

r

» 1 •i

<^ ^

CD

*€ •'

^ ^O

»

A X O ^

1'-%. *** '%

'

=

12

J3.

j

. . . .

tat

-'t j

Qüda

33a

i^

^-^

iroJC

Yssl'^'-'U

U'

0.

'^

da a t

li:;Dti_< •^j

af-l93llü^

M

^

ia

iosJs

cc.si

Vaa

sa

Il

L.

uisawa

a

ast

18^^

33a

cunt

/*n

QS^

jiar

wsÉdsa

nari

t-

»n

l'^gs

aan-

,

ïs

^

AlfsJ.

11SJW9

'• 4

loods

t s T s i a .

oo,r

BB-';irav

-^isaiso-it,

5UQ'-

.

sjo:^

saiai^s

Lsau^sa

sloj

'6 '

•> „ a s f t t ü s ï a s s

tu

JSLilaacst

3"

a r e

i:3;at

199e

aa^ Ia

TS ^ic

SsoouwJ

I'oiiwiaan

1^

-••^aaats

..

-V3,^3i/i(3

Da AA^

f

3=

^w

'

rao-[3K

l>

/i

.

^fi^"

l"yi «r

2 ^

^

39i 1390

it««i.

m_

0

Piad.

4aj5s->eacst

~1003s U "

t

?L33tr.

ftsisï&tPaao 'raaS

s a a T i i

4.

Sectie D r^-^^^"' ^- ^^^ ^^^"^ ^i^'£

\ i ijt-fo

a

^

->!t>'r>, 33i

^ o ^

siisadOD

US3Q SS''

3U^a.,i9 dlraot J U

ïmeenteirracM ^r>s. <r^ ^*~-^ --"^^

aao

d3

'33l3»ita

•/ooi?ao3-c3

/sa

i^ssr

aa

rlvla"

39

ïs-nac^t

'io ics'

^ïadaaltslyic

c

J.3.3ro?

"0"aEj90ooa" 'Woll.ïsil'

ultcaüaada

P3CC991

3l?3ador

isa

ïaaaa-i

vaa d3c

"J".

Qa

/3i;jiai.«a.

-33cnliJj5

aaa

.

"LO-EOOJI' oala^is.

^0

o.

noalc öa

koütispt..

13Ö3. • •**,«H,,,,,(f**».;(4i»!**;(^##*,;(*

''<^^ De eigendomssituatie van 'B.Schilte& Zonen' tussen 1890 en 1893.

7


Van 'deurkrult' tot 'klimgym'

afbrandden. De gemeente bepaalde na de laatste brand in 1899 dat het bedrijf, dat midden in de binnenstad gevestigd was, te brandgevaarlijk was en dat het

niet meer mocht worden opgebouwd. De kerk, een postbedrijf en de Rijkswacht (vergelijkbaar met onze huidige politie) stonden in de buurt van de fabriek en de gemeente achtte het risico te groot dat deze gebouwen vlam zouden vatten bij een eventuele volgende brand. Schilte schreef hierop een verzoekschrift aan H.M. de koningin, waarin hij de nadruk legde op het grote belang van het bedrijf voor de economische situatie in IJsselstein. Uiteindelijk ging de gemeente overstag en mocht de fabriek toch opnieuw worden opgebouwd.

H E T BEGIN VAN DE TWINTIGSTE EEUW

Gedeelte van het uitgebrande gebouw van de grote brand in 1911 waarbij ook de NH kerk voor een groot gedeelte werd verwoest.

De eerste jaren van de nieuwe eeuw maakten veel plattelandsgemeenten in Nederland een periode van stagnatie en economische achteruitgang door. Ook in IJsselstein waren de woon- en leefomstandigheden bijzonder slecht. De hygiene in de stad liet te wensen over en ook met het openbaar vervoer en onderwijs was het treurig gesteld. De arbeidsomstandigheden waren ronduit slecht; een fabrieksarbeider verdiende slechts enkele guldens per week en had een werkweek van rond de vijftig uur! In reactie op deze wantoestanden wendden de bestuursleden van de IJsselsteinse werkliedenverenigingen St. Joseph en Patrimonium zich reeds in 1896 gezamenlijk tot de gemeente, met het verzoek de lonen te verhogen en de werktijden te verkorten. Uiteindelijk besloot de gemeente in 1918 de acht-urige werkdag voor te schrijven. Schilte maakte in 1904 een 'sprong' over de rivier de Hollandse IJssel, waar een fabriek werd gebouwd op de plaats waar deze heden nog steeds gevestigd is. De oude fabriekspanden werden op den duur stuk voor stuk verkocht en sindsdien is het fabrieksterrein niet meer uitgebreid. In 1908 werd een telefoon- en telegraafverbinding aangelegd en weer was Schilte er als eerste bij, hetgeen ook blijkt uit het telefoonnummer dat het bedrijf lange tijd had: nummer i. In 1909 en 1910 werden respectievelijk en houtdrogerij en een houtzagerij aan het bedrijf toegevoegd. Vanaf dat moment kwam de productie van boom tot eindproduct in handen van de firma. In 1911 brak er weer een grote brand uit, die vele dagbladen in de regio haalde. Waarschijnlijk was een brandende sigaar in een van de houtloodsen de oorzaak. Al snel vatte de gehele fabriek vlam en het licht was zo fel dat het tot in Utrecht te zien is geweest. De brand sloeg dit keer over naar de Nederlandse Hervormde Kerk en ondanks het feit dat brandweer-

8


korpsen vanuit de hele omgeving kwamen aanrukken, kon niet voorkomen worden dat het dak en het gehele interieur van de kerk verwoest werden. Een journalist uit Utrecht schreef hierover: 'Toen we achter onze brandweer aan, IJsselstein binnen kwamen, straalde ons de verzengende hitte tegemoet: het kerkgebouw van de Ned. Hervormde gemeente met den mooien toren, was één vuurzee, één geweldige, knetterende vuurzee. (...)' De fraaie kerk brandde af van onder tot boven; de vlammen sloegen aan alle kanten hoog uit, joegen knetterend door de raamopeningen naar buiten, kronkelden zich als sissend vuurwerk naar boven en lekten langs de buitenmuren tegen den toren op, die in alle omgangen in lichterlaaie stond. Aan redden viel niet te denken. Het moet een akelig gezicht geweest zijn: 'De banken in het ruim der kerk lagen al verkoold en tot asch verbrand onder de puinhoopen van dak en muren; van de geheele inventaris was al niets meer te herkennen. Toen wij de ontreddering aanschouwden, stond juist de mooie preekstoel te wankelen, door het vuur ondermijnd, nog drie, twee, één seconde - en het gevaarte plojie in de chaos van steenen en tot pulver verbrand hout. '

V A N SCHILTE NAAR P O M P E

In 1913 gingen de drie gebroeders Schilte wederom naar de notaris, om het bedrijf van een vennootschap onder firma in een naamloze vennootschap te veranderen. De heren waren alle drie de zestig reeds gepasseerd, maar zij hadden geen opvolgers. Gerard, de oudste, was vrijgezel gebleven en had dus geen kinderen. Bernard, die getrouwd was met Grada Pompe, had één zoon, die de keuze had gemaakt priester te worden in Zuilen; ook van hem was daarom geen nageslacht te verwachten. Hendrik was wel getrouwd, maar had 'slechts'


Van 'deurkruk' tot 'klimgym'

De fabriek in de binnenstad langs de gracht achter de NH kerk (nu parkeerplaats). Daarachter de gebouwen langs het Eiteren. Op de achtergrond de lege polders van IJsselveld. Situatie van 1930.

één dochter. Er was d u s geen kans op dat het geslacht in de mannelijke lijn kon worden voortgezet. Eén van de zusters van Gerard, Bernard e n Hendrik, Cornelia geheten, was getrouwd m e t Wilhelmus Pompe en uit dit huwelijk kwamen wel zoons voort; Johannes, die reeds op jonge leeftijd overleed, en Willem, Eer en Gerard. Deze laatste drie gingen in 1916 m e t de broers Schilte naar de notaris o m de overgang van het bedrijf officieel te regelen. Zo kwam de firma op naam te staan van de familie Pompe, hetgeen tot op heden nog altijd het geval is. De familie Pompe stamt uit een zeer oud geslacht, dat in ieder geval is terug te voeren tot de veertiende eeuw. Oorspronkelijk kwamen ze uit Brabant, maar in de negentiende eeuw vestigde de grootvader van Willem, Ber en Gerard zich als smid in IJsselstein. Uit het huwelijk van Ber Pompe en Cornelia Kromwijk werd B.M.G. Pompe geboren, die tot vandaag de dag directeur en grootaandeelhouder is van Schilte Beheer b.v. Hij trouwde met G.C.A. Scholman, en hun zoon, Wilbert Pompe (geboren in 1954) werd de huidige directeur van de werkmaatschappij.

EEN BEWOGEN TIJD: OORLOGEN,

S T A K I N G E N EN

CRISES

(1918-1945) De Eerste Wereldoorlog leidde ertoe dat schaarste ontstond aan vele zaken, waaronder geld. Schilte moest noodgeld laten drukken om het personeel uit te kunnen betalen en waarmee de werknemers op hun beurt weer hun inkopen konden doen bij de IJsselsteinse middenstand. Na de oorlog ging het langza-

10


merhand beter met het bedrijf, maar in de jaren '20 leidde ontevredenheid bij de werknemers een aantal keer tot stakingsdreiging. De lonen bij Schilte waren laag, niet alleen vergeleken met de lonen in grote steden, die altijd iets hoger liggen dan in kleinere steden en dorpen, maar ook in verhouding met andere IJsselsteinse bedrijven. Bovendien werkten de arbeiders soms wel 54 uur per week. Toch braken zelden harde stakingen uit, omdat de directie meestal bereid was tot onderhandelen en het doorvoeren van verbeteringen. In 1924 kwam het echter wel tot een staking, toen Schilte, als gevolg van de nationaal en internationaal heersende crisis, een aanzienlijke loonsverlaging van 15 procent (!) aankondigde. Er vonden onderhandelingen met de vakbond plaats, maar de beide partijen wisten niet tot een overeenstemming te komen. De werkonderbreking was slechts van korte duur, en met een loonsverlaging van 5 procent, maar met behoud van alle secundaire arbeidsvoorwaarden uit het vroegere contract togen de arbeiders na een aantal dagen weer aan het werk. De crisisjaren zorgden ervoor dat Schilte moest gaan uitkijken naar nieuwe

In 1924 ging het personeel met stakingsleus op de foto.

producten. Wat betreft de schoolartikelen, waarop het bedrijf zich steeds meer ging toeleggen, leverde Schilte voornamelijk aan bijzondere scholen (zoals het Montessorionderwijs, de antroposofische Vrije Scholen, et cetera). Deze schooltypen hadden een geheel eigen didactische filosofie, waarin kinderen spelenderwijs aan het leren werden gezet. Voor deze onderwijsmethoden hadden deze speciale scholen een variĂŤteit aan leermiddelen nodig, en dan het liefst van natuurlijk materiaal, hout, gemaakt. Nog altijd levert Schilte houten schoolspullen aan veel van deze scholen.

11


Van 'deurkruk' tot 'klimgym'

De Tweede Wereldoorlog had in heel Nederland grote invloed op het dagelijks leven en natuurlijk ook op het bedrijfsleven. Ook Schilte ondervond veel ongemak van de Duitse bezetting. Er was nauwelijks electriciteit beschikbaar en veel machines moesten worden verstopt, omdat de Duitsers het hierop voorzien hadden. Met een eigengemaakt wiel en een fiets waarop een autodynamo was gemonteerd, werd enige stroom geproduceerd, maar dit was natuurlijk bij lange na niet genoeg om het bedrijf op volle kracht draaiende te houden. Er moest dikwijls gewerkt worden voor de Duitse bezetters, maar hier voelde het personeel eigenlijk weinig voor. Op h u n manier probeerden de werknemers de Duitsers tegen te werken. Zo doet een verhaal de ronde over twee werklieden die hout stonden te zagen en ondertussen met elkaar praatten. Een soldaat die de wacht hield en dit zag, snauwde hen toe: 'Was sagen sie da?', waarop een van beiden antwoordde: 'Brandhout'. Deze brutale opmerking moest de man bekopen met een klap van het geweer van de soldaat op een wel zeer gevoelige plaats... Tijdens de gehele oorlog werd lijdelijk verzet gepleegd; nu eens was er geen energie, dan weer was het materiaal 'ondeugdelijk'. In mei 1943 brak er -met goedvinden van de directie- een staking uit, als protest tegen de avondklok die door de Duitsers was ingesteld. Een NSB-er was van de staking te weten gekom e n en hij bracht het nieuws over aan de IJsselsteinse SS. Deze wilde om dit 'ongehoorzaam gedrag' als voorbeeld te stellen een aantal vooraanstaande IJsselsteiners gevangen nemen om hen vervolgens te executeren. Dankzij de bemiddeling van burgemeester J.J. Abbmk Spaink kon deze ramp echter voorkomen worden en het werk werd na enkele dagen weer hervat. De burgemeester, die later bekend zou worden om zijn publicaties over het stadje IJsselstein, moest echter zijn ambt neerleggen en plaatsmaken voor een NSBburgemeester.

12


(1945-10)60) In de jaren na de oorlog kon hout aanvankelijk alleen door middel van distributiebonnen worden verkregen. Om het tekort aan hout enigszins te compenseren, was Schilte een van de deelnemers aan de zogenoemde 'Combinatie Walcheren'. Aan het einde van de oorlog hadden de Engelsen Walcheren onder water gezet om de Duitsers tot overgave te dwingen, hetgeen succesvol bleek te zijn, maar waardoor alle bomen in het gebied waren afgestorven. Het hout was echter nog zeer goed te gebruiken voor productie en de Combinatie Walcheren zorgde ervoor dat de bomen werden gekapt en gedistribueerd, opdat het mate- Het fabriekscomriaal niet zomaar verloren zou gaan. plex rond 1930. De jaren vijftig stonden m het teken van wederopbouw en herstel. Het waren Het bedrijf heeft geen gemakkelijke jaren, met veel concurrentie en hinder van personeelstekort, dan 4 locaties Het gebrek aan personeel was een groot probleem in de jaren na de oorlog, waarvan we er toen in alle sectoren sprake was van vraag naar arbeiders. Het aantal werkne- hier 3 zien. De mers was afgenomen tot 83 personen. Bijna veertig procent hiervan was boven- grote locatie dien ouder dan vijftig jaar. Schilte probeerde op alle mogelijke mameren een rechtsboven is oplossing te vinden voor dit probleem: dezelfde als de 'Vermeld kan worden, dat hiermede bereids een begin is gemaakt in dien zin, dat huidige plaats maatregelen zijn genomen en worden voorbereid welke het aantrekkelijk maken bij van de fabriek. onze n.v. in dienst te treden en te blijven o.a. door invoering van een spaarsysteem en Let op het de oprichting van een personeelsvereniging'. 'bomengat'. De bedrijfsresultaten schommelden nogal; het ene jaar werden grote winsten Op deze plek behaald, het andere jaar was er sprake van stagnatie of soms zelfs verlies. In staat nu het kan1957 daalde de omzet fors en de directie van Schilte zag zich genoodzaakt ver- toor. D E NAOORLOGSE PERIODE

13


Van 'deurkruk' tot 'klimgym'

schillende werknemers te ontslaan. Het verlies was voor de directie zelf ook pijnlijk te voelen, zo blijkt uit het jaarverslag: 'De in 1956 aangeschafte Pontiacpersonenauto werd op 31 december ig^j verkocht, omdat deze overbodig was'. Eind 1955 overleed G.C. Pompe, de enig overgebleven directeur. De laatste Schilte was al in 1933 uit het bedrijf verdwenen, toen pastoor G.B.W. Schilte overleed. Een nieuwe directie trad in 1956 aan. De directeurs waren A.G.M. Pompe en B.G.M. Pompe, beiden zoons van Bernard, die al talrijke jaren in dienst waren van het bedrijf Aan het eind van de jaren vijftig voegde de heer W.J.L. Kamerbeek zich bij de directie. De goede samenwerking tussen de heren bracht een stabiliteit in de leiding van Schilte die voorheen nog wel eens had ontbroken. In het midden van de jaren vijftig vond een groot aantal ingrijpende veranderingen plaats. Zo werd een aantal automatische draaibanken aangeschaft en afzonderlijke productielokalen werden met elkaar verbonden. De afzuiginstallatie en de centrale verwarming werden verbeterd. Tussen i 9 6 0 en 1965 werden de organisatie, de administratie en de prijsbewaking aanzienlijk verbeterd en het machinepark opnieuw grondig vernieuwd. De periode van herinrichting werd in 1962 m m of meer afgesloten met de bouw van een nieuw kantoor bij de 'IJsselfabriek'. Daarmee was het bedrijf definitief uit de binnenstad van IJsselstein verdwenen.

E E N \VISSELVALLIGE TIJD: D E P E R I O D E

15)60-1980

Met de nieuwe leiding van het bedrijf braken de jaren zestig aan. Nog altijd was er sprake van een sterke schommeling in de bedrijfsresultaten. In 1961 was er bijvoorbeeld een omzetstijging van 10 procent, terwijl er het volgende jaar weer een lichte omzetdaling te betreuren viel. De directie weet deze daling

14


Het Schilte voetbalelftal uit 1964.

aan de slechte resultaten van de groep 'postorderartikelen'. Ook was er nog sprake van een personeelstekort vanwege de krappe arbeidsmarkt m Nederland. In 1961 was het aantal personeelsleden gedaald tot 66, in 1962 zakte het verder tot 58 personen. Nog steeds was het merendeel van het personeel ouder dan veertig jaar, hetgeen volgens de directie het relatief hoge ziekteverzuim bij het bedrijf veroorzaakte. Ondanks alle veranderingen binnen het bedrijf was er in 1966 weer een omzetdaling ten opzichte van het voorgaande jaar. Deze daling was vooral te wijten aan de sector toeleveringsartikelen, want met de afzet van schoolartikelen ging het nog altijd bijzonder goed. Om de omzet te vergroten besloot Schilte tot vergaande samenwerking met het bedrijf Du Buy in Amsterdam, dat onder andere etuis, koffers en cassettes vervaardigde. De productieovername werd op december 1967 gerealiseerd. Schilte had nog steeds veel moeite om genoeg personeel aan te trekken. In 1967 was weliswaar het IJsselsteinse meubelbedrijf Van Rooijen door een faillissement gesloten, waardoor enkele werkkrachten vrijkwamen, maar toch was het aantal werknemers inmiddels gedaald tot 48 personen. De eerste gastarbeiders begonnen in deze periode naar ons land te komen en ook Schilte had er in de jaren zestig enkele in dienst. USSELSTEIN HOLLAND In de loop van 1970 werd duidelijk dat de van het bedrijf Du Buy n.v. overgenomen

De schildpad staat al decennialang symbool voor Schilte.

15


Van 'deurkruk' tot 'klimgym'

De Schilteklassieker. Al meer dan 40 jaar wordt dit schoolmeubelstel geleverd.

Met de productie van gymtoestellen voor de kleintjes werd de term 'klimgym' geboren.

16

cassette-productie weinig perspectieven bood. Het ateher kwam bijna geheel zonder werk te zitten, waardoor een groot deel van het personeel moest afvloeien. Uiteindelijk zou in 1973 de ruimte die werd gebruikt als atelier voor de cassette-productie worden omgebouwd en ingericht als toonkamer, waarin verschillende producten en een aantal oude documenten uit de begintijd van Schilte werden uitgestald. In het begin van de jaren zeventig was er wel nog steeds sprake van een omzetstijging in de schoolmeubelenbranche, met name in het kleuteronderwijs. Dit was mede te danken aan een samenwerkingsproject, 'Het Zuiden' genaamd, met vertegenwoordigers van een bedrijf uit Beek (Limburg). In 1970 en 1971 ging het vanwege deze samenwerking zeer voorspoedig met de verkoop van schoolmaterialen. In 1972 moest de samenwerking met 'Het Zuiden' echter verbroken worden, vanwege een overname van het Limburgse bedrijf Dit vertaalde zich onmiddellijk m een scherpe daling van de omzet van de schoolproducten, die niet meteen kon worden opgevangen door de industrie-producten.


De rest van de zeventiger jaren was het bedroevend gesteld met de bedrijfsre- Een gedeelte van sultaten van Schilte. Dit was grotendeels te wijten aan de alom heersende laag- de oude fabriek conjunctuur. In 1973 was wereldwijd de oliecrisis uitgebroken, waardoor de vlak voor de grondstoffen en brandstoffen zeer in prijs waren toegenomen, hetgeen de kos- nieuwbouw. ten voor een bedrijf als Schilte natuurlijk hoog opvoerde. Eind 1979 werd de juridische structuur van het bedrijf wederom veranderd: 'Op }i december 1979 heejt een statutenwijziging van de vennootschap plaatsgevonden, waarbij de naam van de vennootschap is gewijzigd in Schilte Beheer b.v.'. Eveneens werd de firma B. Schilte en zonen's Houthandel en Houtwarenfabriek b.v. als dochteronderneming opgericht.

H E T JONGSTE VERLEDEN (VANAF

1980)

In de afgelopen decennia is het bedrijf alleen maar gegroeid en heeft het een zeer modern machinepark aangeschaft. Schilte was in de jaren tachtig een van de eerste bedrijven met computergestuurde machines en de automatisering zet zich nog altijd voort. Ongeveer 40% van de productie richt zich op schoolartikelen, maar een opkomende afnemer zijn de kinderdagverblijven, die ook veel houten producten vragen. Veel kleuterscholen en kinderdagverblijven in Nederland, en zelfs daarbuiten, zijn ingericht met de artikelen van deze IJsselsteinse firma. Maar daarnaast heeft het bedrijfin de loop der jaren allerlei halffabrikaten geleverd, veel gezinnen van sjoelbakken voorzien en kinderen blij gemaakt met jojo's en ander speelgoed. Op 25 november 1987 maakte Wilbert H.M. Pompe zijn entree als directeur van Schilte Beheer b.v. . Als zoon van B.G.M. Pompe -die ook nog steeds direc-

17


1 1 » Van 'deurkruk' tot 'klimgym'

Chronologisch overzicht Schilte-bestuurders Geboortedatum

Functie

Datum intreden

Datum uittreden

Roepnaam

Naam

Bart

1841 (19131

?

D

(1913)

7-2-1919 t

1 11-1845

D

(19131

27 9 1923 t

Gert

5 Gerardus Antonius Schilte

18-7-1879

C-D

1913

23 8 1952

Willem

6

5-4-1884

C-D

1913

23-8 1952

Ber

7

Bernardus Gerardus Pompe

4-3-1888

CD

1913

10-11-1955 t

Gerard

8

Gerardus Cornells Pompe

9

Gerardus Bernardus W Schilte

Hem

C

13-2-1924'

16 4 1933 t

(pastoor)

25-2-1888

C

13-2-1924 '

25-5-1972

loep

4-10-1898

C

21-8-1952

28-9-1971

25-1-1920

D

1-11-1956

25-5-1923

D

1-11-1956

18-7-1927

D

22-6-1957

1-9-1960

14-1-1924

D-C

1-9-1960

2 1 1995

1 4 1958

45

'50

C

24-5-1972

25-11 1987

25-3-1914

C

24-5-1972

25 11 1987

10 7-1954

D

25-11-1987

3 1 1995

C

25-11-1987

2-1-1995

23-4-1939

C

2-1-1995

(31-12-19791

D

1-1-1980

D

2-1-1995

3

4

Henncus Joannes Schilte

10 josephus Hubertus Kamerbeek

12 Antonius Gerardus Maria Pompe 13

Bernardus Gerardus Maria Pompe

14

Petrus Leonardus Maria't Hoen

Wini

15

Willem lohan Leonard Kamerbeek

Wim

17 Wilhelmus Antonius Maria Pompe

Wilbert

18 Wilhbrordus Henncus Maria Pompe

16 Johannes Adrianus Hendriks

19

|an Hendrik van Zutphen

20 Adrianus Cornells van Kats 2 1 1995

In de stamboom zi|n de in dit overzicht gebruikte persoonsnummers vermeld

SB Schilte Beheer (13) SH Santweg Holding (18)

1 Schilte Beheer I Directeur (D)

Overzicht van de Schiltebestuurders met stamboom van de SchiltePompe-lijn tot aan 1809.

5

Wilhelmus Bernardus Pompe

11 Antonius Petrus v d Brink Ad Bep

20 12 1914

(2 1 19951

'40

Ber

12-10-1879

8 1 1930

35

7

2 Albertus Schilte

D 31-5-1853

18

1825 '30

Nard

10-9-1805

B Schilte en Zonen s •—

Commissaris (O

1829 Start als zelfstandig ondernemer

'55

'60


'90

'95

1900

'05

'10

15

20

25

30

'35

'40

'45

'50

'55

'60

'65

'70

'75

'80

'85

'90

'95

2000

r P II ^ ^ 1

1

_ _

-'- u

!

• an

^^ 1

1

1 0 B

1

1

1

1

11 •

_

12

^ ^

^

1

16.

r

17.

1

i'

18. 19

^^

—^

1 SB

•H

SH

f 1

!

84 Ten gtred n B S c iilte

WB -

G en G C P o mpeaa ndeelh ouden

1916 880 V OF 'B Schilt e n Z o nen's - G A - B H - en H 1 Schilte)

191

' B S d lite en Zonen en Houtwarenfabnek NHouthandel V

•-

t

1995 Verkoop adn Saniweg H Beheer en

980 B V B V - 'Schilte en Zonen's'

Het nieuwe complex anno 1998. De oude schoorsteen is behouden en is nu een gemeentelijk monument. Foto George Terberg

19


Van 'deurkruk' tot 'klimgym'

Hart v o o r hout 140 jadr houtbewerking

'Hart voor hout' is de titel van het, 92 pagina's tellende, fraaie boekwerk dat ter gelegenheid van 140 jaar Schilte door het bedrijf in november 1998 is uitgegeven.

I

ÂŽ p,

teur is van Beheer- vertegenwoordigt hij de vijfde generatie van de Schilte/ Kamerbeek/ Pompe-dynastie. Sinds de bouw langs de Utrechtseweg in het begin van deze eeuw was er in de huisvestingssituatie van het bedrijf slechts weinig veranderd. De

M^m uCy' j<r^ ^^^ Jf\ ^^ ^^^^^^I^MHjpHNrL.^

belangrijkste veranderingen sindsdien bestonden uit de sloop van overbodig geworden gebouwen, enkele verbouwingen en de nieuwbouw van het kantoor in 1962 en een houtloods met droogkamer in 1980. Toen de nieuwbouwplannen aan het eind van de jaren tachtig vorm kregen, was er sprake van dat het bedrijf, vanwege zijn ligging midden in een woonwijk, zou moeten worden verplaatst naar een nieuw te bouwen industrieterrein of dat het IJsselstein moest gaan verlaten. Bij de bouw, die in 1993 begon, zijn echter de nodige voorzorgsmaatregelen tegen overlast genomen en de gebouwen zijn smaakvol ontworpen en gebouwd. Zo Redactie: B. Rietveld komt het dat anno 1998 Schilte staat waar het 140 jaar geleden begon: midden Stichting M e e r e n b u r g e r h o r n 10 in de IJsselsteinse samenleving! Historische Kring 3401 CD IJsselstein t e l : (030) 688 74 74

IJsselstein Uitgave:

nr. 86, d e c e m b e r 1998

Voorzitter:

L. M u r k , t e l : (030) 688 16 27

Secretariaat:

C.J.H, v a n D i j k - W e s t e r h o u t , O m l o o p W e s t 42, 3402 XP IJsselstein, tel: (030) 688 36 99

email: bariet@knoware.nl Drui<:

Libertas, Bunnik

ISSN:

1384.704X

D o n a t e u r s o n t v a n g e n het p e r i o d i e k (4 u i t g a ven per jaar) en w o r d e n o p de h o o g t e g e h o u den van de activiteiten. Nieuwe donateurs k u n n e n zich a a n m e l d e n bij d e p e n n i n g m e e s ter waar tevens mutaties kunnen

worden

d o o r g e g e v e n . V o o r i n w o n e r s v a n IJsselstein is P e n n i n g m e e s t e r : W . J . van V l i e t

d e b i j d r a g e m i n i m a a l f 20,- ( v o o r b e d r i j v e n

J.W. Frisolaan 7,

f30,-). V o o r h e n d i e

3401 A X IJsselstein,

is d e b i j d r a g e resp. f 29,50 e n f 39,50. Losse

tel: (030) 688 16 60

b u i t e n IJsselstein w o n e n

n u m m e r s , v o o r z o v e r v o o r r a d i g z i j n a f 7,50 v e r k r i j g b a a r via h e t secretariaat. V o o r d u b b e l -

Bani<:

20

Postbank, nr.: 4 0 7 4 7 1 8

n u m m e r s is d e prijs f 10,-


Ook wij creĂŤren graag mooie zaken t vooru ^

Telefoon: 030 - 686 80 80

Rabobank IJsselstein


Ve

Advokaal.

Hef Stof. en Sl^ck de v Aard ^ Enis denVwisl nietivaatxl.

En als er toch 'geregt' moet worden:

Mr G. van De Nesse Advocaat & Procureur (Advocatenpraktijk Mr. G. van De Nesse)

Een raadsman, die zich volledig inzet voor uw 'Saeck' Havenstraat 20/21 * 3401 DM IJsselstein

•

Fax: (030) 687 20 93

Tel: (030) 687 20 94


Stichting HistorischeKring IJsselstein

No 87, maart 1999


T>cApofccker.

"Mijn werk bestaat ten dienst der kranken, In 't mengen van verscheiden dranken; die ik voorzichtig maak gereed, 't zij dat men zuivnng wacht of zweet." Jan Luyken (1694)

Veel is in de loop der eeuwen veranderd, maar nog steeds staan wij "ten dienst der kranken"

APOTHEEK IJSSELVELD; KENNIS VOORKOMT DRS. T.N.M. HEBINCK. APOTHEKER Clinckhoeff 21 • 3402 GA IJsselstein • Tel: (030) 688 50 85 Fax: (030) 688 50 90


STICHTING HISTORISCHE KRING IJSSELSTEIN secr.;

Omloop West 42 3402 XP IJsselstein tel.: 030-688 3699

IJsselstein, april 1999

NIEUWSBRIEF Geachte donateur, Bijgaand de 87e uitgave uit de H.K.IJ. reeks. De 'trekhond' staat hierin centraal. Voor de oorlog werd ons meest geliefde huisdier ook als werkdier gebruikt. In het straatbeeld maakte de hondenkar met baas en hond onderdeel uit van het langzaam verkeer. In het artikel wordt uiteengezet welke functie de hondenkar in onze plaatselijke economie vervulde. Door de vele illustraties krijgen we een beeld van dit, voor velen onbekende, gebruik van onze trouwe viervoeter. In het tweede artikel wordt stilgestaan bij het afscheid van Bep Murk als voorzitter van de H.K.IJ. Een bijzonder moment in de geschiedenis van de H.K.IJ. Theo Daams blikt terug op dit afscheid, dat in het teken heeft gestaan van de verdiensten van Bep voor de H.K.IJ., waarbij de blik tevens naar de toekomst werd gericht.

Donatie 1999 Onze penningmeester heeft van een aantal mensen de donatie over 1999 nog niet ontvangen. Bij ons vorige tijdschrift was een acceptgirokaart gevoegd die U voor betaling kunt gebruiken. Een spoedige afhandeling wordt door hem zeer op prijs gesteld.

Excursie op zaterdag 4 september Op dit moment zijn wij druk bezig met het voorbereiden van onze jaarlijkse excursie. Noteer deze datum vast in Uw agenda. Nadere informatie volgt.


Trekhond een hondenbaan! De geschiedenis van de treidiond in IJsselstein door L Murk en K Peeters

De wolven die m de vroege Midden-Steentijd woest en vraatzuchtig tekeer gingen, zullen met vermoed hebben dat een van hun nakomelingen lo ooo jaar later de kar van een I|sselsteinse melkventer zou trekken Hoe weinig serieus de voorgaande zm ook mag klinken, toch zit er een kern van waarheid m De hond stamt af van een meng-ras van hondachtigen en de wolfis een belangrijke voorvader Natuurlijk weet geen mens met zekerheid te zeggen hoe het proces van wilde wolf tot gewillige melkboerenhond zich precies heeft voltrokken Een aannemelijke theorie is dat rond 8000 v Chr ergens m Noord-Europa de domesticermg van hond-achtigen moet zijn begonnen De wolven die zich m de omgeving van een nederzetting van mensen ophielden, werden door deze laatsten getolereerd, zolang ze maar niet al te agressief waren Doordat de mensen uit het Mesohthicum van de rondzwervende wolven de wildste exemplaren uit zelfbescherming doodden, ontwikkelde zich m de loop van duizenden jaren een half-wild, half-tam wolfachtig dier, dat het woongebied van de mens ging beschouwen als het eigen territorium en dat tegen indringers verdedigde De prehistorische mens, op zijn beurt, onderkende het voordeel van de ongevraagde bescherming door zo n wolfshond en het dier hechtte zich langzamerhand aan zijn nieuwe roedelleider de mens Later, toen men het fokken van deze hondachtige dieren onder de knie kreeg, werd er geselecteerd uit oogpunt van praktisch nut De hond moest gezond en sterk zijn en met agressief voor de bewoners van het territorium Door selectief fokken ontstonden hondenrassen die geschikt waren voor de assistentie tijdens de jacht en rassen die hun dienst konden bewijzen als waakhond De Cams famdians verwierf triomfantelijk zijn plaats m de woning van de mens en bleef er vervolgens voorgoed wonen Zeer oude rassen, waarvan de afkomst tot duizenden jaren terug te volgen is, zijn bijvoorbeeld de saluki (Perzische wmdhond), de Engelse dog (mas-


Trekhond

een hondenbaan'

tiff) en de cardigan Welsh corgi (kortbenige herdershond). In Nederland zijn door archeologen bij Swifterbant (Flevoland) sporen gevonden van een menselijke nederzetting. In de restanten van dit kamp trof m e n het gebeente aan van een hond. Dit is een bewijs dat ongeveer 6 0 0 0 jaar gele-

den de hond op onze bodem al de status van 'huisdier' had. In de omgeving van het tegenwoordige IJsselstein klonk zeker al rond het jaar 200 na Chr. vrolijk hondengeblaf. In "Archeologie van de Lopikerwaard" maakt R.J.Ooyevaar melding van: 'Een schedel van een kleine hond gevonden hij de opgegraven boerderij in BatauNoord. Deze hond deed dienst als waakhond, ving ratten en werd gebruikt bij de jacht op klein wild. Het is een echt "boerderij-keffertje".'

Van oudsher was de hond de onmisbare hulp van de mens bij de jacht, bij het verdedigen van hof en haard en bij het trekken van sleden. Zelfs bij het trekken van een niet te grote kar kon een hond goede diensten bewijzen. In het 19eeeuwse Nederland beschouwden de keuterboer en de kleine middenstander de hond als een goedkoop alternatief voor een trekpaard. Het zal duidelijk zijn dat alleen forse, gespierde honden daarvoor enigszins geschikt waren. In alle opzichten moest zo'n 'karhond', oftewel trekhond, werken als een paard. Men deed daar verder niet moeilijk over: de hond genoot nog geen bescherming van overheid of particuliere organisaties. In Nederland bestond de Dierenbescherming vanaf 1864, in Engeland was een dergelijke vereniging er al veertig jaar eerder.

2


Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden m het Nederlandse leger trekhonden ingezet om de verrijdbare mitrailleurs te verplaatsen De legerleiding kwam daar echter spoedig op terug, omdat het geblaf en gejank van deze 'soldatenhonden bepaald niet bevorderlijk was voor een succesvolle, onverwachte aanval of een geslaagde, geheime verdediging

H E T REGLEMENT V A N 1 8 5 3

Tot ver m de negentiende eeuw was er m ons land niets wettelijk geregeld wat betreft het gebruik van de hond als trekhond ledere gemeente bepaalde zelf wat wenselijk was Dat gaf natuurlijk problemen voor bijvoorbeeld rondreizende kooplieden, ketellappers en uurwerkmakers, die immers met hun hondenkar allerlei steden, dorpen en buurtschappen bezochten Deze neringdoenden kregen dan vaak te maken met afwijkende bepalingen m de diverse gemeenten Omdat dit in de praktijk tot onhoudbare situaties leidde, ontwierpen de Gedeputeerde Staten van elke provincie een aantal voorschriften waaraan iedere geleider van een hondenkar die zich op het grondgebied van die provincie bevond, zich moest houden Dat was al een hele verbetering Zodoende verscheen op i december 1853 m het Provinciaal Blad een reglement op het rijden met een hondenwagen binnen de provincie Utrecht De dierenliefhebbers onder de lezers zullen als vanzelfsprekend aannemen dat dit reglement onder meer was geschreven om de trekhonden te beschermen tegen te zware werkomstandigheden of dierenmishandeling Niets is mmder waar' Het reglement noemde praktisch uitsluitend voorschriften over zaken als - hoe te handelen als een rijtuig met paarden naderde, - welke wegen toegestaan waren voor een hondenkar, - welk visum nodig was om met een hondenkar meerdere gemeentes binnen de provincie te kunnen bezoeken, - welke geldboetes (variĂŤrend van Ć’3, tot Ć’25, ) konden worden opgelegd bij overtredingen Een vergunning (consent of visum genoemd) moest door de eigenaar van de hondenkar worden aangevraagd bij de burgemeester van zijn woonplaats. Artikel 4 van het reglement vermeldt dan 'De burgemeester is bevoegd dit verzoek te weigeren a Bijaldien de verzoeker, ten aanzien van zijn gedrag, ongunstig bekend staat b Bijaldien het blijkt, dat de voorschriften van dit reglement niet behoorlijk door hem zijn nageleefd gedurende een vroeger tijdvak, ofschoon ook geene regtsvervolgmg heeft plaats gehad ofwel vrijspraak is gevolgd ' De enige bepaling uit het reglement van 1853 die m het leven van de trekhond wat verlichting bracht, was artikel nr 16 'De geleiders der door honden getrokken wordende voertuigen zullen nimmer op die voertuigen zich mogen verplaatsen, doch naast dezelve moeten gaan

3


Trekhond

een iiondenbaan'

Maar zelfs dit artikel, inhoudende dat de geleider tijdens de rit niet op de kar

mocht zitten, had meer met de verkeersveiligheid te maken dan met de bezorgdheid voor het welzijn van de hond. De naleving van het voornoemde reglement werd streng gecontroleerd. Ieder jaar kregen de gemeentebesturen in de provincie Utrecht een lijst toegezonden met de namen van alle geleiders van hondenkarren die in het voorafgaande jaar waren geverbaliseerd. In 1879 werden in de provincie Utrecht 139 personen veroordeeld wegens overtreding van het reglement op het rijden met hondenwagens. Het pleit voor het ontwikkelde gevoel voor rechtsorde van de IJsselsteiners dat er Billagr (kr llekpning j|3 in dat jaar geen enkele IJsselsteinse hondenkargeleider beboet werd. Of zou de controle in de provincie Utrecht niet overal EEWEEITE even scherp zijn geweest.^ Het ligt voor de hand te veronderstellen dat in de tweede helft van de 19e eeuw het sys/ZtT BËVKLSCIIRIFT VAN BEÏAl;ffi&: teem van hondenpenningen werd ingevoerd, hoewel daar met geen woord over gerept wordt in het reglement van 1853. Zeker is in elk geval dat de gemeente IJsselstein in 1902 175 geelkoperen en 90 roodkoperen hondenpenningen bestelde bij Rencker & Zonen te Utrecht. Er was een ^~£^é::.^^:t^^^if^£~^ bedrag van f 15,90 mee gemoeid. Via mondelinge overlevering hebben we vernomen dat eigenaren van "bedrijfshonden", te Du buclMltnft Wfirdt niils iwhooHi)!, oldaan (letj-pkHnd e weten trekhonden, waakhonden en honden 'kciiii))^ ottr lit van schaapherders, waren vrijgesteld van //.^L. belastingen. Deze honden, die bij de broodwinning van venters, boeren en herders onmisbaar waren, kregen een roodkoperen hondenpenning.

Betalingsopdracht aan Rencker en Zonen te Utrecht voor 265 hondenpeningen

4

DE TREKHONDENAVET V A N

igiO

Op 14 juli 1910 verscheen in het Staatsblad (nr.203) de zogeheten Trekhondenwet. Het meest opvallende is het feit dat de bepalingen van die wet de situatie van de hond als uitgangspunt nemen. Dit in tegenstelling tot het reglement van 1853. Voor het eerst werd niet uitsluitend de nadruk gelegd op de nodige vergunningen en registratieformaliteiten. De Trekhondenwet van 1910 noemt als belangrijkste voorwaarde voor het gebruik van een hondenkar: de lichamelijke geschiktheid van de hond en de maatregelen die de eigenaar/begeleider moet nemen om voor de trekhond acceptabele leef- en werkomstandigheden te garanderen. We noemen als voorbeeld de volgende citaten.


Eischen voor den hond De honden die gebruikt worden, moeten gezond zijn en in staat te trekken. Daarom is het verboden kreupele, aan huidziekte lijdende, gewonde, zichtbaar drachtige ofzoogende honden te gebruiken. De honden moeten volwassen zijn. Keuring van de kar Indien de hond onder de kar gespannen is, moet hij, te rekenen naar de schouderhoogte, rechtop onder de kar (eventueel ook onder de as van de kar) kunnen

uit 1910)

staan. Hij moet dus over de geheele lengte van rug en kop tot deze hoogte rechtop kunnen staan, en dit moet het geval zijn, zoowel wanneer de hond in rustende houding, met slap hangende strengen staat, als wanneer hij in trekkende houding, met gespannen strengen staat. Veelal zal in verband hiermede m de as van de kar een boog moeten worden gemaakt. De aanspanning moet zoodanig zijn, dat de hond tijdens hetrijdenin ongedwongen houding kan hopen en daarbij den kop ongehmderd niet alleen opwaarts tot de schouderhoogte, maar ook neerwaarts tot den grond kan bewegen; dit is noodig, omdat de hond, naarmate hij meer kracht zet, den kop omlaag brengt, en belemmering van den hond om in zijn natuurlijke houding te hopen kwellend moet worden geacht. Het gewicht (zonder lading) en de bouw van de kar moeten zoodanig zijn, dat het trekken kenlijk geen bovenmatige inspanning van den hond vereischt. Of dit het geval is, kan uit de houding en bewegingen van den hond blijken; trekt hij met laag wegzakkende achterhand of maakt hij beurtelings naar links en rechts bewegingen, dan is zijn inspanning zeker meer dan matig.

5


Èn.^ Trekhond

een hondenbaan!

De lading, de persoon die op de kar zit meegerekend, moet in evenwicht zijn; zij mag niet aan den eenen kant zwaarder drukken dan aan den anderen kant. Indien vergunning is gevraagd om op de kar te zitten, moet de hondforsch zijn. Eischen voor geleider hondekar Voor de kar mogen ten hoogste j honden gespannen worden. Onder de kar mogen ten hoogste 2 honden gespannen worden. De geleider mag mei de kar niet harder rijden dan een paard in matigen draf. Weigering inschrijving Burgemeester en Wethouders weigeren de inschrijving, wanneer de houder binnen één jaar 2 maal hij een vonnis veroordeeld is voor dierenmishandeling, of omdat hij dieren arbeid deed verrichten, welke kenlijk hun krachten te hoven ging, dieren noodeloos arbeid deed verrichten op pijnlijke of kwellende wijze, of omdat hij de bepalingen van de Trekhondenwet overtreden heeft en er sinds dat oogenblik nog geen 2 jaar verhopen zijn. Tot zover de citaten uit de Trekhondenwet van 1910. Het is duidelijk dat de belangen van de hond als uitgangspunt werden genomen.

UIT HET REGISTER VAN DE GEMEENTE IJSSELSTEIN Het aantal IJsselsteiners met een hondenkar varieerde in de periode tussen 1910 en 1929 waarschijnlijk jaarlijks van 50 tot 80. Toen de Trekhondenwet in 1910 werd uitgevaardigd, moest iedere hondenkarhouder worden ingeschreven in een gemeentelijk register. In IJsselstein werd met de inschrijving begonnen op 30 augustus 1911. De onderstaande tabel geeft een indruk van het aantal houders van hondenkarren in IJsselstein in de genoemde periode. I9II I9I2 I9I3 I9I4 I9I5

51 inschrijvingen 21

4 9 4

1916 1917 1918 1919 1920

9 inschrijvingen 3 3 0

4

In de periode van 1911 t/m 1920 werden er dus volgens het Register van houders van hondenkarren totaal 108 inschrijvingen gedaan c.q. vergunningen verleend.Hieruit kunnen we concluderen dat de Trekhondenwet van 1910 haar vruchten had afgeworpen. De bovenstaande tabel geeft echter alleen de inschrijvingen. In theorie is het heel goed mogehjk dat er bijvoorbeeld in 1913 totaal 76 (51-1-21-1-4) hondenkarren in IJsselstein en omgeving rondreden. Het juiste aantal is niet bekend, omdat er ieder jaar ook een (onbekend) aantal eigenaars van hondenkarren werd uitgeschreven. Er werden aanvankelijk drie verschillende formulieren gebruikt voor inschrijving, uitschrijving en keuring van

6


de trekhonden. Later werden deze gegevens gecombineerd op één formulier: de vragenlijst betreffende de keuring van trekhonden. Het staat in ieder geval vast dat IJsselstein in 1929 nog 50 houders van hondenkarren telde. Dit wordt vermeld op een door burgemeester Abbink Spaink ondertekend keuringsverslag. Bovendien wordt op dit formulier (van 7 april 1930) vermeld dat er in het voorafgaande jaar drie inschrijvingen waren doorgehaald "wegens afschaffing hond". Getallen zijn op zich wel interessant, maar de cijfermatige gegevens komen pas echt tot leven als er herkenbare namen en beroepen aan toegevoegd worden, We noemen daarom de namen en adressen van de eerste 25 IJsselsteinse inschrijvers van hondenkarren in 1911. Daniël Koch, Joh. Tersteeg, Joh. Jansen, Gerrit de Ruyter, Jac. Teunissen, Jochem Floor, Gerrit Verwey, Pieter Vermeulen, Gerrit Lekkerkerker, Jan Lokhorst, Gerrit van der Haar, Theo Mulder, Theo de Bruin, Gerrit Fokker, Teunis Kasteleijn, Jan van Lunteren, Gerrit van Lunteren, Jan van den Akker, Jan Oskam, Gerardus Le Noble, Jacob Ploeg, Jan Balk, Cornells Straver, Martinus van Dijk, Eimert van Lint,

Voorstraat 377 Voorstraat 380 Utrechts(ch)estraat 216 Utrechtsestraat 126 Utrechtsestraat 115 Achtersloot C 95 Eiteren Eiteren Achtersloot Achtersloot Hoogeland A 85b Kerkstraat 187 Benschopperstraat 273 Weidstraat 247 Achtersloot C 14 Weidstraat 246 Weidstraat 246 IJsseldijk D 62 Poortdijk 15 IJsselstraat 350 Benschopperstraat 278 IJsseldijk 73 Hoogendijk 106 Hoogebiezen 6 Havenstraat 474

bakker groenteboer schoenhersteller

Deze groentenboer heeft een hondenkar die door twee honden wordt getrokken. (foto uit Loosdrecht)

klokkenmaker veehouder kolen en turf transport veehouder veehouder manufacturen veehouder/melkboer koopman veehouder melkboer

melkboer veehouder/melkboer veekoopman

herenboer

7


fe • Trekhond

een hondenbaan'

Tot de bezitters van hondenkarren behoorde ook Mie Scheer, ter plaatse beter bekend als "Mie de Nip". Dit stokoude vrouwtje woonde in de Koningstraat. Ze probeerde aan de kost te komen door langs de deur te gaan met petroleum, borstels, bezems, touw en dergelijke artikelen. Grote populariteit verwierf ze door als eerste neringdoende van IJsselstein bananen te importeren. Ééns per week trok ze met haar hondenkar naar Utrecht en bracht dan "op bestelling" de voor die tijd exclusieve tropische vruchten mee. Branchevervaging (bananen tussen schoonmaakmaterialen) kwam kennelijk negentig jaar geleden ook al voor.

DE K E U R I N G VATST T R E K H O N D E N

Het vaststellen van de geschiktheid van een hond om een kar te trekken liet men uiteraard niet aan de eigenaar van het dier over. De keuring werd uitgevoerd door beambten van de gemeente- of rijkspolitie, of door andere deskundigen. In IJsselstein werd in de dertiger jaren de keuring verzorgd door rijksveearts Neomagus, de man die tijdens de Tweede Wereldoorlog de IJsselsteiners vaak aan extra vlees hielp door frequent toestemming te geven tot noodslachting van kreupel vee. In 1927 adviseerde de minister van Binnenlandse Zaken en Landbouw om de (her)keuring elk jaar te laten plaatsvinden, bij voorkeur in de maanden maart of april. Zo waren in 1929 van de 53 gekeurde honden in het jaar daarvóór al 48 gekeurd.

8


Degenen die met de keuring van trekhonden waren belast, letten bij hun beoordeling op de volgende zaken: - korte, brede, zware nek; krachtige hals - rechte, brede, gespierde rug; korte brede lendenen - brede schoft (deel van de rug tussen de schouderbladen) - breed, gespierd kruis; smalle, gevulde flanken - brede voorborst - gewelfde, diepe borst; gespierde, vastliggende schouder - krachtig gebouwde, rechte voorbenen - korte, ronde klauwen; niet-gespreide tenen met ronde, niet te weke zoolkussens - goed gebroekt; lange flink gespierde dij en schenkel; spronggewrichten laag bi) de grond bij goede stand van de achterbenen - krachtige gewrichten Om de keuring zo objectief mogelijk te laten verlopen, werd er gebruik gemaakt van een berekening met punten. De diverse onderdelen konden maximaal loo punten opleveren. Een hond die volgens de hieronder genoemde schaal 60 (of meer) punten kreeg toegekend, was goedgekeurd voor de hondenkar. De punten achter elk te beoordelen onderdeel vormen telkens het maximum te geven punten.

9


t

Trekhond

een hondenbaan'

Kop en hals Borst, ribben en schouders Rug en lendenen Kruis Voorbenen (voeten inbegrepen) Achterbenen Stand, gang en sterkte Borstbreedte Algemeen aanzien

5 9 14 8 10

14 10

15 15 100

De beoordeling van de borstbreedte vormde een belangrijk onderdeel van de keuring, waarbij een relatief hoog maximum aantal p u n t e n te geven was. Hierbij moest nauwkeurig de afstand gemeten worden tussen de middenpunten der boegen. Voor een borstbreedte van minder dan 14 cm werden geen punten toegekend. Was de breedte meer dan 14 cm, maar minder dan 15 cm dan leverde dat 5 punten op. Voor een borstbreedte tussen 15 en 16 cm werden 10 punten gegeven. Honden met een borstbreedte van 16 cm of meer kregen voor dat onderdeel 15 punten. De keurmeesters gebruikten hun meetlmt ook bij het meten van de hoogte van de hond. Als de hond vóór een kar werd gespannen, dan moest de schofthoogte minstens 6 0 cm zijn. Werd de hond onder de kar gespannen, dan gold een minimale schofthoogte van 50 cm. (Vele jaren later, op 27 oktober 1938, werd

10


Een opname die gemaakt is ter gelegenheid van de 'Fotowedstrijd IJsselstein' in 1934. De uitblazende hond ligt in de berm van de Achtersloot. De melkbus met teems is inmiddels ook historie geworden.

in een Koninklijk Besluit bepaald dat de schofthoogte en borstbreedte van de hond voortaan moesten worden bepaald met een rechte schuifmaat). Bij de keuring werd ook de kar betrokken. Deze verplichte periodieke keuring een soort APK avant la lettre - werd in IJsselstein uitgevoerd door wagenmaker/raadslid/hekeldichter Jan van der Roest. (Hij was de auteur van o.a. de Apenluiders-sage). Bij deze keuring van de kar was hondvriendelijkheid de norm. We citeren artikel 7 uit de Trekhondenwet van 1910: Verdere eischen voor de kar. - De kar moet voorzien zijn van 1 of meer doelmatige ligplanken voor den hond of de honden en van een steeds bruikharen, zindelijken drinkhak, en voorts zoodanig zijn ingericht, dat de hond tijdens den rit in ongedwongen houding kan loepen en tijdens het stilstaan van de kar in ongedwongen houding kan liggen, zitten en staan. - Wanneer de kar in rust is, mag haar gewicht niet op den daarvoor gespannen hond drukken. Daarom moeten er aan de kar steunsels zijn, die voorkomen, dat de kar op den hond drukt, wanneer de hond zit, ligt of staat. Het volgende voorval schijnt echt gebeurd te zijn. In IJsselstein werd de hondenkar van petroleumventer Keesje Langerak onderweg gecontroleerd. De ambtenaar van pohtie constateerde dat een drinkbak voor de hond ontbrak. 'Olieboer' Langerak, die hierop werd aangesproken, reageerde verontwaardigd,

11


Trekhond

een hondenbaani

Olieboer Keesde) Langerak met zijn kar, getrokken door zijn trouwe hond Bello. Langerak was één van de vele petroleumventers die IJsselstein eertijds telde.

Vergunningsaanvraag om op de hondenkar te mogen zitten.

trok één van zijn klompen uit, goot daarin water uit zijn veldfles en liet zijn hond uit deze 'drinkbak' drinken. Hoe de politieman op deze slimme zet reageerde, is ons niet bekend. Het lijkt ons dat er van een 'zindelijken drinkbak' geen sprake was. Bovendien mag de kans groot geacht worden dat de hond een flinke slok jenever naar binnen kreeg, want welke koopman had er water in zijn veldfles.^

Vergunningsaanvraag voor één porsoon op een hondekar. Ondergeteekende [naam en Doorielters) ^^réiL-ii^^^yh. wonende Ie

.^u^.*^.^

•^A'»—*•

{Blr/iat of ajijk) no

't**

K J ^^f-u-^*^

-

verzoekt U vergunning tot het rich

bevinden op ztjn hondekar t(jden8 den rit. door één persoon. Reden voor het verzoek /W—i-

au. f^Ui. iU-i-, „

^"CZ^ Jt-^

'yAu*., ^/^

«».>" »i*zi^

'i

19 tJ^ lOnderieebentng) Aan den heer BUHOEMEESTËR IKBSTER

H lyllcMwi^ ' H *< Qü t t 7 »

12

In de Trekhondenwet van 1910 stond verder uitdrukkelijk vermeld dat tijdens de rit zich niemand op de kar mocht bevinden. De burgemeester kon echter aan personen 'die zich niet dan gebrekkig kunnen bewegen of wegens hun leejiijd minder geschikt zijn om naast de kar te loopen' toestemming geven tijdens de rit op de hondenkar te zitten. Deze vergunning werd echter slechts sporadisch gegeven. Enigszins merkwaardig doet het aan dat IJsselstein kennelijk veel moeilijk lopende hondenkargeleiders telde. Op 29 maart 1928 verleende de burgemeester aan maar liefst acht melk- en groenteventers vergunning om op de kar te zitten. Onder hen bevonden zich


J.Mastwijk en G.Oskam, twee melkboeren die hun melk van ver moesten halen (aan de Achtersloot ver voorbij café de Vischkorf). Blijkbaar werd dit hoge aantal slecht ter been zijnde IJsselstemse venters de Commissaris van de Koningin in Utrecht toch wat te gortig. Nauwelijks een jaar later, in 1929, mocht er namelijk van de vijftig IJsselsteinse hondenkarhouders helemaal niemand meer op de kar zitten tijdens de rit. Van de IJsselsteinse venters Izaak Hoogendoorn, Adrianus Mulder en Gerrit van den Wijngaard werd de toestemming om zittend op de kar mee te rijden ingetrokken, omdat hun hond 'niet voldoende forsch' was. Enkele IJsselsteiners wrongen zich in allerlei bochten om een vergunning te bemachtigen om tijdens de rit op de kar te mogen zitten. Een treffend voorbeeld is het schriftelijk verzoek van de heer J.Vlastuin Bos. Verzoekschrift van de heer Vlastuin Bos om op de hondenkar te mogen zitten. Het mocht niet baten.

.,* O. Uèi.

!

^-

y^Xi/^(e/i<^ /V^<

/' /<f /^/^pn*-f ^

e^yi^^'^i/r

c//' y

. ^^

o^^e-e-t-^

j^*-r>atrfi^^j/ci--.

'i3^Xrf?-<«Wt<il!^ ,

J-^

^'Ks^^^^^t. \y 'eé't^e^j'^^^^^T^

^

^^r£€'€f^£^'

^^*^/Vv»^^<^*''^^

Sve^ tf-cyi^ye^^t^

-

13


Trekhond

een hondenbaan'

Zijn verzoek werd enkele weken later afgewezen met de motivatie "niet noodzakelijk". Ruim drie jaar later waagt dezelfde heer een nieuwe poging. Onzeker is het of hij in de tussenliggende tijd toch een vergunning om op de kar te zitten heeft weten te bemachtigen of dat hij blufpoker speelt door te doen alsof hij de gevraagde toestemming bij zijn vorige hond al had. Zijn grootste troef is echter zijn leeftijd: eind vijftig! IJsselstein 12 Oct. ']6 Edele Achtbaren Heer Abbink

Veldwachter Piet Valk op zijn diendersflets aan de gracht bij de Benschopperpoort.

Spaink,

Ondergetekende J.Vlastuin Bos, Veehouder Poortdijk 179 D te IJsselstein, verzoek u beleefd om Vergunning te mogen ontvangen om op de hondekar te mogen zitten tijdens de rit om te gaan melken van huis N.IJsseldijk en 't Zomerwegje terug naar huis, aangezien ik van 't voorjaar wegens verandering van een hond een nieuw rijbewijs heeft ontvangen en daar niet op vermeld staat aangezien 't wel op 't voorigen rijbewijs was vermeld dat tijdens de rit een persoon op de kar moogt bevinden, welk u Agent Volwerk bekend is daar die 't rijbewijs al eens gelezen heeft. Daar ik al tegen de Zestig Jaren bind is 't mij al een beetje moeilijk om. te loopen achter de hondekar. De hond behoefd niet m,eer te loopen dan 2 Kilometer met 'n tusschenrust van 3 kwartier. Hopende van u een Gunstig antwoord te mogen ontvangen Hoogachtend J. Vlastuin Bos Ook deze aanvraag werd door B en W niet gehonoreerd. Een ambtenaar op het gemeentehuis had op de betreffende briefde notitie geschreven: 'Mede in verband met doofheid niet verantwoord indien vergunning verleend zou worden.' In 1927 verschenen aanvullingen op de Trekhondenwet van 1910. De - minimaal 14-jarige- geleider van de hondenkar moest nu voortaan een nummerbewijs op zak hebben. Dit was een document met alle mogelijke informatie over kar, hond en manier van bespannen. Op de kar moest verder een kentekenplaat zijn bevestigd: een wit bord waarop met zwarte letters de naam en woonplaats van de houder met het nummer van inschrijving was geschilderd. Hoe serieus dat in zijn werk ging toont het verslag aan, geschreven door veldwachter Valk in 1930.

14


Rapport Ondergetekende heeft de eer U Edelachtbare het navolgende te rapporteeren Op Donderdag 24 April 3930 en Vrijdag 2^ Apnl 1930, telkens des voormiddags ten 7 1/2 uur, heeft op het Plantsoen alhier een herkeuring van honden, karren en tuig plaats gehad met den deskundigen W C Neomagus njksveearts te IJsselstem Verschillende op en aanmerkingen werden gemaakt op honden, karren en tuig van onderscheidende houders van hondenkarren, o a dat de hond te mager was, naam en woonplaats met duidelijk leesbaar voorkwam op de kar, geen dnnkbak aanwezig en enkele houders moesten hun tuig laten repareeren, waaraan door allen zal worden voldaan Bij een houder van een hondenkar kwam het voor, dat zijn nummerbewijs gedeeltelijk was afgescheurd, t welk ten name stond van H Kool, wonende Lagendijk alhier Op donderdag 24 April ig^o werden 2 (twee) honden van houders afgekeurd, welke m een gebrekkigen toestand verkeerden namelijk van AJ Kruijf, melkven ter, wonende Havenstraat en van G Lekkerkerker, veehouder, wonende Noord IJsseldijk, beiden te IJsselstem Op Vnjdag 2^ Apnl ig}0 werd 1 (een) hond afgekeurd van LI van Montfoort, wonende Liavenstraat alhier zijnde te smal van borst gemeten tusschen de boegen Voorts werden nog honden gekeurd, waarvan verandering op het nummerbewijs moest plaats hebhen Verschillende houders van hondenkarren zijn met opgekomen wegens dat zij niet meer m het bezit waren van een hond, namelijk H de LLaan G Le Noble G van Schalk G Le Noble A Hoogendoom MJ LLoedeman TAB Tersteeg NBoth

IJsselstraat IJsselstraat Panoven LLooge Biezen LLooge Biezen LLooge Biezen Voorstraat Utr straat

35 30 70 13a 22

24a

H 34

Dit rapport op afgelegd in ambtseede opgemaakt, geteekend en op 26 Apnl ic)jo de Veldwachter, P Valk Achteraf gezien doet het bizar aan dat de Nederlandse overheid zich 11 maanden voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog rustig bezig hield met diverse aanvullingen en wijzigingen van de Trekhondenwet Namens konmgm Wilhelmma gaf minister Van Boeyen (Binnenlandse Zaken) op 27 oktober 1938 een aantal gedetailleerde richtlijnen voor houders van hondenkarren Een voorbeeld 'LLet gebruik van andere halsbanden dan banden van leder of banden van door Onzen Minister van Bmnenlandsche Zaken aangegeven textielproducten is verboden


Mf

Trekhond

een hondenbaan'

•*^^

4

V

T ÂŁ:^SWE

Na de oorlogsjaren is de hondenkar langzamerhand uit het (IJsselsteinse) straatbeeld verdwenen. De 'Katholieke Encyclopedie' wist in de uitgave van 1952 te vermelden dat m dat jaar in Nederland en BelgiĂŤ nog steeds honden als trekdier werden gebruikt. Er werd zelfs een vereniging opgericht om te bereiken dat de hondenkar uitgebannen werd: de Anti-Trekhondenbond. Mede door de inspanningen van deze bond kwam er tenslotte m 19 61 een officieel verbod op het gebruiken van de hond als trekdier. Ook al werd de hondenkar niet meer door venters gebruikt, toch was er in ons taalgebruik nog jarenlang een herinnering aan de verdwenen trekhond, want m de vijftiger en zestiger jaren werd door veel bakkers en zuivelhandelaren een driewielige, gemotoriseerde kar gebruikt, die in de volksmond de 'ijzeren hond' genoemd werd. Maar goed dat die wolven uit het Mesolithicum daar geen weet van gehad hebben!

Groentenboer Gert van Zanten. Op het witte bord is zijn hondenlcarnummer gescliilderd (63) met naam en adres (Utr.straat 11).

Jan Westerhout had aan de Kampendijk een volkstuin. Tijdens de crisisjaren van 1930-1940 trachtte hij de gekweekte groenten met zijn hondenkar op straat te verkopen.

16


En dan, op het moment dat we dachten de hondenkar alleen nog op oude foto s te kunnen bekijken, komt dit verdwenen vervoermiddel opeens via de zijdeur ons land weer bmnen Alsof er m ig6i met een officieel verbod op het gebruik van de hond als trekdier is uitgevaardigd, worden er openlijk in de handel weer hondenkarren te koop aangeboden Het Utrechts Nieuwsblad wijdde er op ii maart 1998 een artikel aan 'HONDENKAR IS MISHANDELING' GPD Den Haag In knngen van hondenhefliebhers is grote onrust ontstaan over de import van de Sacco, een hondenwagentje dat wervend wordt beschreven m het blad Dieren ej Mensenmameren van 'hondengoeroe' Martin Gaus De Bond tot Bescherming van Honden is laaiend op het blad en de importeurs Die is bang dat de hond wordt herontdekt als trekkracht "Pure dierenmishandeling,' zegt een woordvoerder De Bond tot Bescherming van Honden schuwt ferme taal met. De vereniging waant zich terug m het begin van deze eeuw, toen de oprichters van deze vereniging in actie kwamen om het gebruik van honden als trekkracht af te schaffen In vroeger tijden zuchtten honden bijvoorbeeld onder de last van een met schillen beladen kar De gezondheids- en welzijnswet voor dieren verbood deze praktijken. De Sacco betekent volgens de dierenbeschermers een terugkeer van deze kwellingen De kar kan worden beladen met een gewicht van 350 kilo Naar believen kunnen een of twee honden worden ingespannen ' De mporteurs en het tijdschrift lokken uit tot misdrijven,' zegt de woordvoerder van de hondenbescherming "Het gebruik van een hond als trekkracht is verboden " De eigenaar van hondenkennel Van den Bothof noemt de kar een 'hartstikke leuk ding' "Je kunt er twee honden voor spannen, maar ook een Shetlander of een pony Het rijden met de kar is ontspanning voor de hond Als de hond niet wil, dan trekt hij niet. De Sacco is verder een aardig vervoermiddel voor gehandicapten " Importeur H Janssen uit Enschede is zich van geen kwaad bewust De leverancier van de Sacco (kosten igoo gulden voor een eenvoudige uitvoering) erkent dat de afbeelding op de folder een m Nederland verboden tafereel toont "De foto met de herders en retrievers komt uit Noorwegen In dat land is het heel normaal dat dergelijke honden als trekker worden gebruikt Voor Nederland maken we binnenkorteen nieuwe folder En we vertellen klanten er eerlijk bij dat het verboden is om dergelijke dierem als trekker te gebruiken In Nederland moeten dat sledehonden zijn " Zelf spant Janssen graag een ruwharige hollandse herder voor haar karretje De Amerikaanse rashond ciemok is volgens haar ook zeer geschikt als trekhond ' Die hond trekt met gemak 180 kilo Het is jammer dat de Nederlandse overheid dat met erkent Ze ontnemen mensen hun hobby '

17


hondenbaan'

Het ministerie van Landbouw, belast met dierenbescherming, bekijkt de komst van de kar met argusogen. "Het is bij wet verboden om honden als trekkracht te gebruiken, " aldus een woordvoerster. "Er bestaat alleen een ontheffing voor de sledesport, onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de honden geen pijn lijden."

Geraadpleegde bronnen en literatuur 1.

R J Ooyevaar, Archeologie van de Lopikerwaard, Alphen aan den Rijn, 1990 (citaat pag 33)

2. Judith Hancock, Uw hond uw vriend, Kosmos, 1988 3. William Lindsay, Prehistorisch leven, Standaard Uitgeverij, Utrecht/Antwerpen, 1994 4. J H F Bloemers e a , Verleden land, Meulenhoff, Amsterdam, 1981 5. L Murk, IJsselstem te kijk, IJsselstein, 1980 6.

Provinciaal Blad van Utrecht, december 1853

7. Het Staatsblad van 14 juli 1910 8. Koninklijk Besluit van 27 oktober 1938 9. Diverse teksten (circulaires, registers, brieven, verslagen, namenlijsten e d ) afkomstig uit het gemeentelijk archief van IJsselstein, onder nr SAIJ 282 10. Gegevens en foto's uit het prive-archief van de heer L Murk 11. Katholieke Encyclopedie, 1952 12. Utrechts Nieuwsblad, 11 maart 1998


Behoud van de culturele erfenis en het "eigene van IJsselstein" Afscheid van Bep Murk als voorzitter van de HKIJ door Th. Daams; bestuurslid HKIJ

Het is vrijdag 29 januari 1999, kwart voor drie 's middags. Zenuwachtig heen en weer geloop in Huize Murk. Bep en Corrie zullen thuis opgehaald worden voor het officiĂŤle afscheid van Bep als Voorzitter van de Historische Kring IJsselstein. Ze weten dat ze opgehaald worden, maar nog niet waarmee. Ze weten ook, dat ze om drie uur in de Burgerzaal verwacht worden. Als het drie uur is, zegt Bep: "Laten we maar gaan, want we kunnen die mensen daar niet laten wachten". Maar zoals dat gewoonlijk dan gaat, komt juist op dat moment de arreslee voorrijden en kan de tocht naar het mooie oude stadhuis beginnen. Inmiddels hebben de genodigden in de Burgerzaal wat met elkaar kunnen praten. Ze staan nu voor de ramen om het echtpaar te zien aankomen. Temidden van veel marktbezoekers zien we Bep en Corrie, terwijl ze zich waarschijnlijk wat opgelaten voelen, uit de arreslee stappen en via de trap het stadhuis binnengaan. Daar worden ze met applaus ontvangen. Nadat de ceremoniemeester de aanwezigen en in 't bijzonder het echtpaar Murk welkom geheten heeft, geeft hij het woord aan de Burgemeester van IJsselstein, de heer Wijte. De Burgemeester memoreerde hoe de heer Murk in een moeilijke tijd zijn eigen bedrijf begon. Hoe hij naast drukke werkzaamheden toch tijd vond zichzelf al luisterend naar anderen, te ontwikkelen op het gebied van historie en monumenten, kortom het Culturele erfgoed van IJsselstein. "De heer Murk heeft ons ervan weten te overtuigen, dat hij alle ontwikkelingen die plaats vinden en nog zullen plaats vinden, de historie van de stad IJsselstein, voorop moet staan."

19


Éi W Behoud van de culturele erfenis en het "eigene van IJsselstein"

Op weg van het 'Hemeltje' naar de Burgerzaal per arreslee.

V.l.n.r.: burgemeester mr. drs. T.H.M. Wijte, dhr. E. van Brederode (directeur NCM en dhr. B. Rietveld (namens de HKU)

De laatste officiĂŤle handeling als voorzitter van de HKU. De 1000e donateur, C. Gresnigt uit IJsselstein, wordt verwelkomt en ontvangt de hele HKU reeks.

20


Verder vertelde de heer Wijte, dat het hem een eer was geweest, om als dank van de stad, aan de heer Murk in 1996 een Koninklijke Onderscheiding uit te reiken. Ook waardeerde hij bijzonder zijn inzet voor het plaatsen van het nieuwe Herdenkingsmonument en het organiseren van een ontmoetings-bijeenkomst voor allen, die op een of andere wijze bij welke oorlog dan ook, betrokken waren. Tenslotte wenste hij de Heer en Mevrouw Murk een goede tijd en gezondheid toe en hoopte hij de heer Murk toch weer spoedig te ontmoeten in de "straatnaamgevings commissie". Hierna werd het woord gegeven aan de heer E.van Brederode, directeur van het N.C.M. (Nationaal Contact Monumenten). Hij prees de Historische Kring IJsselstein en in het bijzonder de heer Murk voor het vele werk dat zij doen op het gebied van historisch onderzoek, publicaties, tentoonstellingen en monumenten. Ook hoe zij bepaalde zaken, die dreigen te verdwijnen, proberen te behouden. En dat alles op vrijwillige basis. Hij benadrukte het belang van particuliere organisaties in ons land. Bij deze organisaties zijn naar schatting zo'n 35.000 vrijwilligers betrokken. Al die particuliere organisaties vormen het draagvlak voor het beleid van de overheid, om goed om te springen met de monumenten. Zonder inzet van vrijwilligers zouden de monumenten niet in stand te houden zijn. Hij pleitte ervoor het belang van vrijwilligers niet teveel te professionaliseren en te verambtelijken. Een monument heeft met emoties te maken en emoties breng je niet over met ambtelijke stukken.

Nieuwe voorzitter van de HKIJ, dhr. J. Klomp, overhandigt een persoonlijke attentie aan de scheidende voorzitter in een bomvolle Burgerzaal.

De heer van Brederode richt zich dan wat meer persoonlijk tot Bep. Hij vindt hem bij uitstek iemand, die zich belangeloos en enthousiast inzet voor de historie van de stad. Hij herinnerde zich het lo-jarig bestaan in 1985, waarbij o.a. een mooie tentoonstelling over restauratie-ambachten werd georganiseerd. "Jij was altijd bij alle vergaderingen van de N.C.M, aanwezig. Ik herinner me een vergadering in Gouda, waar je samen met je vrouw op de fiets naar toe kwam. Ik vond het opvallend, dat jij hij allerlei dingen die we organiseerden, er altijd hij was. Bep, voor alle leuke contacten, die we hebben gehad en voor alle leuke ideeĂŤn die we hebben kunnen uitwisselen, zeg ik je hartelijk dank. Ik hoop datje de HKIJ nog vele jaren in goede gezondheid geĂŻnteresseerd kunt blijven volgen." De volgende spreker Bart Rietveld (van ons tijdschrift), zou liefst met een symposium beginnen. "De juiste mensen, de juiste plaats en even bij Bep langs voor een onderwerp en we kunnen weer terugzien op 'n geslaagde activiteit. Bep weet als geen ander de mensen

21


' Behoud van de culturele erfenis en het "eigene van IJsselstein"

om zich heen te inspireren. In de bijna 20 jaar dat ik met Bep heb mogen samenwerken, heb ik grote bewondering gekregen voor zijn creativiteit- en organisatie-vermogen. In die tijd zijn wij, naast hetgeen ons bindt in onze plaatselijke geschiedenis, ook persoonlijke vrienden geworden. Zo heb ik ook Corrie en het gezin Murk goed leren kennen". Bart constateerde, dat de artikelen in diverse kranten en de opkomst deze middag illustreert hoe Bep Murk in onze IJsselsteinse gemeenschap staat. Een generatie lang, zo sprak Bart verder, bepaalde hij het gezicht van de Kring. Hij hielp, zo schreef nog kort geleden het Utrechts Nieuwblad, IJsselstein aan historisch besef. De spreker herinnerde zich in dit verband 'n voorval uit 1988. De toenmalige minister van WVC, de heer Elco Brinkman, presenteerde in de Pieterskerk in Leiden de nieuwe Monumentenwet. De Gemeenten zouden de beslissende rol spelen bij de aanwijzing van zowel de Rijks- als Gemeentelijke monumenten. Direct na de toespraak van de Minister wandelde Bep naar het podium en vroeg hoe de Minister dacht om te gaan met Gemeenten, waar nauwelijks sprake was van monumentenbeleid?! Het is allemaal goed gekomen. IJsselstein heeft nu een duidelijk monumentenbeleid en de Gemeente stuurt ook ieder jaar een delegatie naar de Nationale Monumentendag. Tenslotte het volgende: Ir. Nusselder van het Bureau Rijksbouwmeester van de Rijksgebouwendienst, heeft Bep leren kennen tijdens de perikelen rond de geplande bebouwing van de hoek Touwlaan-Kasteellaan. Omdat hij niet aanwezig kan zijn schreef hij Bep een brief waarin o.a.: "Het was de geplande bebouwing welke als gelegenheid ons samenbracht en die voor mij duidelijk maakte, dat wij in U een volwaardig partner hadden in het streven naar kwaliteit van Architectuur en Monumentenzorg. Het leerde mij, dat hier door een goed onderlegde voorzitter met zijn club gestreden wordt voor een alleszins loffelijk doel: verantwoord behoud van de culturele erfenis en het "eigene van IJsselstein". De brief eindigt met: "ĂŻk denk dat U ondanks uw vertrek toch betrokken zult blijven bij het wel en wee van IJsselstein, bloed kruipt immers waar het niet gaan kan!" Bart Rietveld eindigde met: "En zo is het. Bep, namens Bestuur en Werkgroepleden, bedankt!" Na de koffie krijgt de scheidende Voorzitter het woord. Hij begint met het bekend maken van de loooste donateur. Dat blijkt de heer Chris Gresnigt uit IJsselstein te zijn. "Duizend mensen die de Historische Kring een warm hari toedragen, duizend mensen die bereid zijn ons te steunen, zowel financieel als moreel. We zijn daar zo blij mee, dat we U het mooiste geschenk willen geven dat er in de ogen van de HKIJ bestaat en dat zijn al onze tijdschriften. Drieduizend pagina 's IJsselsteinse geschiedenis". De heer Murk vertelde verder hoe hij als 13 - 14 jarige jongen krantenknipsels verzamelde, die betrekking hadden op de geschiedenis van IJsselstein. Hoe hij zich steeds meer voor historie in het algemeen en vooral voor de plaatselijke

22


geschiedenis ging interesseren hetgeen uiteindelijk geleid heeft tot de oprichting van de HKIJ. Hij is daar altijd zo bij betrokken geweest, vervolge hij, dat z'n vrouw en kinderen zich wel eens afvroegen, wat is nou belangrijker, de HKIJ of het gezin? Bep bedankte de sprekers van deze middag en vooral ook al degenen, die mee gewerkt hebben om de HKIJ te maken, tot wat ze nu is. Een stichting, die het cultureel erfgoed van IJsselstein, zeer hoog in het vaandel draagt. Tot slot richt hij zich tot de nieuwe voorzitter Jan Klomp. "Jan, ik heb het volste vertrouwen in jou, als geboren en getogen IJsselsteiner. Ik hoop dat jij nu de kar gaat duwen, die ik meer dan 24 jaar getrokken heb. Ik blijf nog wel actiefin de Knng en vraag daarom toestemming om nu Ăłp de kar te mogen zitten". Het officiĂŤle gedeelte van dit afscheid van de heer Murk als voorzitter van de HKIJ, werd besloten door de nieuwe voorzitter de heer Jan Klomp. In zijn toespraak bekende hij toch wel wat geschrokken te zijn van het vele werk dat hem te wachten staat en dat hem vanmiddag pas duidelijk werd, uit de speeches van de verschillende sprekers. "Ik acht mezelf niet in staat dat te evenaren en heb voor m'n benoeming als opvolger van Bep in de HKIJ dan ook gevraagd niet hetzelfde verwachtingspatroon te hebben". Niettemin bleek de heer Klomp zich al aardig verdiept te hebben in de eventuele problemen die zich in de toekomst zullen voor doen. Hij noemde de historische, sociale en fysieke structuren, die in stand gehouden en beschermd moeten worden. Voorbeelden hiervan te IJsselstein zijn o.a. de stadsmuur, de molen, de kerken en andere monumenten. Onder sociale structuren verstaat hij het bekend maken van de IJsselsteiners en vooral ook van de nieuwe inwoners, met al het moois dat IJsselstein te bie-

23


ié" Behoud van de culturele erfenis en het "eigene van Ilsseistein"

r

S n C H T Ï N C HrSTÜRISCHE KRING

dhr I (Bep) Murk LRLVOOKZU n u

^

den heeft op het gebied van historie en architectuur. En bij de fysieke structuur denkt hij aan de inrichting van de binnenstad en de aanzet die daartoe is gegeven in het rapport van de Gemeente IJsselstein "De nieuwe alliantie". "We zullen daarop moeten anticiperen vóór de besluitvorming 'n feit is. Dat is vruchtbaarder en minder frustrerend, dan achteraf te moeten reageren. Ik denk, dat we vanuit deze achtergrond, de structuur en de participatie, een grote bijdrage kunnen leveren aan het welzijn, de groei en de eigenheid van IJsselstein. Ik reken op Uw aller medewerking". Tenslotte bood hij Bep een oorkonde aan waarop de benoeming van de heer L.Murk tot Erevoorzitter van de Stichting Historische Kring IJsselstein. Hierna volgde een druk bezochte en zeer gezellige receptie in het Fulco-theater. In de geest van Bep werd de dag besloten met een eenvoudige maar smakelijke maaltijd met familie, werkgroepleden en bestuur in Hotel Restaurant "De Mallemolen" van de familie Epping. Bep, alle goeds en we zien je graag weer terug op de donderdagavonden, de werkavonden van de HKIJ.

i®,

Stichting Historische Kring IJsselstein

Uitgave:

nr. 87, maart 1999

Voorzitter:

J.C.M. Klomp, tel: (030) 588 28 52

Secretariaat:

C.J.H, van Dijk-Westerhout, Omloop West 42, 3402 XP IJsselstein, tel: (030) 588 35 99

Penningmeester: W.J. van Vliet J.W. Frisolaan 7, 3401 AX IJsselstein, tel: (030)688 16 60 Bank:

24

Postbank, nr.: 4074718

Redactie:

B. Rietveld Meerenburgerhorn 10 3401 CD IJsselstein tel: (030) 688 74 74 email: bariet@knoware.nl

Drui<:

Libertas, Bunnik

ISSN:

1384.704X

Donateurs ontvangen het periodiek (4 uitgaven per jaar) en worden op de hoogte gehouden van de activiteiten. Nieuwe donateurs kunnen zich aanmelden bij de penningmeester waar tevens mutaties kunnen worden doorgegeven. Voor inwoners van IJsselstein is de bijdrage minimaal f 20,- (voor bedrijven f30,-). Voor hen die buiten IJsselstein wonen is de bijdrage resp. f 29,50 en f 39,50. Losse nummers, voor zover voorradig zijn a f 7,50 verkrijgbaar via het secretariaat. Voor dubbelnummers is de prijs f 10,-


ING Bank

'Jour place or mine?' Niet een vraag die je van een bank verwacht. Toch vraagt de ING Bank het regelmatig. We maken graag afspraken met u

KOMTU BIJ ONS,

wanneer dat ü gelegen komt. Als u dat wilt, bezoekt onze adviseur u namelijk op de zaak of bij u thuis. Ook buiten kantooruren. Bij elke ING Bank staat die adviseur voor u klaar. Een vast aanspreekpunt... Iemand die u kent en al uw financiële belangen

¥«#,

behartigt. Voor ons is dit een vanzelfsprekende ser-

OF KOMEN WIJ BIJ U?

vice. Want we proberen altijd meer te doen voor onze cliënten dan ze verwachten. Dat ontdekt u

vanzelf als u een afspraak maakt met een van onze adviseurs. Bij u of bij ons...

O

't^%*^f^-0'W

^4^**'*f

^AM—

ING JMl%^ BANK

Usselstein Benschopperweg 2, tel.. (030) 686 88 88, fax: (030) 686 88 68


Ve

Advohaal.

HctStof.cnSl^ck dev Aard, Enis denTwisl niet "Waaixl.

En als er toch 'geregt' moet worden:

Mr G. van De Nesse Advocaat & Procureur (Advocatenprakti|k Mr G van De Nesse)

Een raadsman, die zich volledig inzet voor uw 'Saeck'

Havenstraat 20/21 • 3401 DM IJsselstein • Fax: (030) 687 20 93

Tel: (030) 687 20 94


w

Stichting HistorischeKring IJsselstein •ü ^yaMgifBI^^-^'^J^

1 A^

^^E

<»li-^

i No 88, juni 1999


"DcApoiccK^r.

Mijn werk bestaat ten dienst der kranken, In 't mengen van verscheiden dranken, die ik voorzichtig maak gereed, 't ZIJ dat men zuivnng wacht of zweet " Jan Luyken (1694)

Veel IS in de loop der eeuwen veranderd, maar nog steeds staan wij "ten dienst der kranken'

APOTHEEK IJSSELVELD; KENNIS VOORKOMT D R S . T N M HEBINCK. APOTHEKER Clmckhoeff 21 • 3402 GA IJsselstem • Tel: (030) 688 50 85 Fax: (030) 688 50 90


hun leven voor de pais

«•••(«••••ittai

Pauselijke zouaven uit IJsselstein en omgeving (1860-1870) door Hans Ellenbroek

INLEIDING

In de periode 1860-1870 trokken duizenden katholieke jongemannen uit geheel Europa naar Italië om daar als vrijwilliger m dienst te treden van het regiment van de pauselijke zouaven Maar ook m Canada, de Verenigde Staten en de Nederlandse Antillen gingen katholieke jongens op weg naar Rome Weinigen gingen voor het avontuur, de meesten beantwoordden eenvoudigweg de vurige oproep van hun toen zeer geliefde paus Velen zagen er zelfs met tegen op hun leven op te offeren voor de zaak van de paus, want dat was immers de zaak van God' In dit regiment dienden tijdens het bijna tienjarig bestaan m totaal ruim II 000 man, waarvan Nederland met meer dan 3 000 de meeste zouaven leverde, op de voet gevolgd door Frankrijk Op de derde plaats kwam België en daarna volgden Italië, Canada, Duitsland, Ierland, Engeland en Spanje Ook uit IJsselstein en omgeving trok een dertigtal jonge katholieke mannen naar Italië om dienst te nemen in het pauselijke leger Johannes van Vuuren uit Benschop overleed m een militair hospitaal m Rome De anderen overleefden het en keerden heelhuids terug

VOORGESCHIEDENIS

Nadat de Frankische hofmeier Pepijn de Korte bij Pavia de Longobarden had verslagen, schonk hij m het jaar 756 het veroverde land met de stad Ravenna en 22 andere plaatsen m Romagna aan paus Stephanus II, die de stad Rome al langere tijd bestuurde Ook de zoon van Pepijn, Karel de Grote, veroverde grondgebied op de Longobarden en schonk gebieden rond Rome en de steden Ancona, Bologna, Ferrara, Imola en Perugia aan de paus In de loop der jaren breidde het gebied zich meer en meer uit omdat verschillende pausen hun wereldlijke macht wilden en wisten te verstevigen Halverwege de negentiende eeuw bestond de Kerkelijke Staat uit Romagna, De Marken, Umbrie en Latium


. hun leven voor de paus

Kaart van Italië omstreeks 1850. De Kerkelijke Staat bestond toen nog uit Romagna, De Marken, Umbrië en Latium. Lombardije en Venetië werden bestuurd door Oostenrijk. Piemonte en Sardinië vormden één koninkrijk onder Victor Emanuel II. Parma, Modena en Toscane waren autonome hertogdommen. In het zuiden regeerde Ferdinand II over het Koninkrijk der belde Siciliën.

Trentè)

tEMONTE

\ LOMBARDIJE U ^ VENETIË ^ (<~ \ » Milaan Ivillafranca ^ ^ , , ^

/

*Turt|n

^1 _ ^

ÏPABMAr^y } ^ [

r'^

^ ^

Ui

r"

BONMNA^.

fj>,renzV l

Q

\ TOSCANE 05

^ /

f)

1 /

cL

\

^

C '^^ MARKEN >.p^ )UMBRIE

t/^S;

LATIUM

PAUSELIJKE \ * STATEN \

\

\

In het noorden regeerde Oostenrijk over Lombardije en Venetië. Parma, Modena en Toscana waren autonome hertogdommen en Piemonte en Sardinië vormden samen één koninkrijk onder Victor Emanuel II. In het zuiden regeerde Ferdinand II over het koninkrijk der beide Siciliën, ook wel koninkrijk Napels genoemd. Tussen 1850 en i860 vertoonde het koninkrijk Piemonte een sterke neiging tot expansie. Samen met Frankrijk werd Oostenrijk verslagen, waarna Lombardije naar Piemonte ging. In de hertogdommen Parma, Modena en Toscane braken door Piemonte geleide opstanden uit en onder het mom van 'de rust herstellen' werden deze hertogdommen binnengevallen en na 'verstandig geleide' volksstemmingen ingelijfd. Door het terugtrekken van de Oostenrijkse hulptroepen kon ook Romagna op deze manier door Piemonte van de Kerkelijke Staat worden geroofd, zij het onder fel protest van paus Pius IX, die koning Victor Emanuel en zijn aanhangers op 26 maart i860 excommuniceerde. De Franse keizer Napoleon III moest zich politiek heen en weer slingeren tussen vriendschap met Piemonte

2


en het ontzien van de paus om de Franse katholieken niet teveel tegen zich in het harnas te jagen. Nadat koning Victor Emanuels handlanger, Guiseppe Garibaldi met een vrijwilligersleger in het zuiden de koning van Napels had verjaagd, werd als een volgende stap voor de Italiaanse eenheid oproer gestookt in de oostelijke provincies van de Kerkelijke Staat, De Marken en Umbrië.

DE VOORLOPERS V A N DE Z O U A V E N

Om niet teveel van de Franse hulptroepen afhankelijk te zijn en de Kerkelijke Staat effectief te kunnen verdedigen, liet de paus het vrijwilligersleger fors uitbreiden. Hij benoemde de Belgische monseigneur Xavier de Mèrode tot minster van defensie en de Franse generaal de Lamoricière tot opperbevelhebber. De Lamoricière had als Frans officier een hoofdrol gespeeld bi) de verovering van Algiers, maar was niettemin een tegenstander van Napoleon III. Naast de al in het pauselijke leger aanwezige Italianen, Oostenrijkers, Zwitsers, Ieren en enkele Nederlanders, werden onder de nieuwe leiding vooral veel Fransen en Belgen aangetrokken, waarmee een nieuw corps werd gevormd; de Tirailleurs Franco-Belges. Commandant graaf de Becdelièvre vond een geschikter uniform voor het corps door het min of meer overnemen van het uniform van een infanterie-corps van het Franse leger in Noord-Afrika, gevormd uit de inlandse stam van de Zouavi. De uitrusting van deze infanteristen was geheel berekend op snelle verplaatsing en op verblijf in bergstreken, waar de dagen zeer heet, maar de nachten ook vrij koud kunnen zijn. In plaats van de rode Turkse fez koos Becdelièvre echter voor een Franse kepie en voor jas, slobbroek en vest voor de meer gedekte kleur grijsblauw, afgezet met rode biezen. Aan dit nieuwe uniform was het te danken dat het corps op den duur de naam kreeg van 'pauselijke zouaven'.

3


hun leven voor de paus

Hiernaast: Napoleon III

(1808-1873). zoon van Lodewijk Bonaparte, een broer van Napoleon I. Keizer van Frankrijl< van 1852-1870. Rechts: De Italiaanse vrijheidsstrijder Giuseppe Garibaldi (18071882).

D E SLAG V A N C A S T E L F I D A R D O

In september i860 werd in Turijn, de Piemontese hoofdstad, door Victor Emanuel opdracht gegeven om in De Marken en Umbrië de orde te gaan herstellen en daarmee de Kerkelijke Staat zogenaamd te beveiligen tegen een inval van Garibaldi. Zonder enige oorlogsverklaring trok het Piemontese leger de Kerkelijke Staat binnen, ondanks een duidelijke waarschuwing dat het pauselijke leger de opdracht had gekregen om zich tegen binnendringende troepen te verdedigen. Bij Castelfidardo en Ancona volgde een hevige strijd van ruim 4.000 man pauselijke troepen tegen 45.000 man Piemontezen, die voorzien waren van goede groefkanonnen. De pauselijken streden moedig in deze ongelijke strijd, maar moesten zich tenslotte wel overgeven. Een twintigtal Nederlanders streden bij Castelfidardo en Ancona en overleefden het. Weer was een groot deel van de Kerkelijke Staat aan de paus ontstolen en graag zou Victor Emanuel, die in 1861 Zuid-Italië van Garibaldi had overgenomen, ook de overgebleven vijf kleinere provincies van de Kerkelijke Staat aan zijn rijk hebben toegevoegd. Maar onder druk van de Franse publieke opinie en van keizerin Eugenie besloot Napoleon III weer hulptroepen naar Rome te zenden. Zo kon de Kerkelijke Staat, nu nog bestaande uit de provincies Rome, Velletri, Frosinone, Viterbo en Civita-Vecchia, samen ongeveer 600.000 inwoners tellende, een aantal jaren in betrekkelijke rust werken aan de wederopbouw van het leger.

H E T R E G I M E N T V A N DE PAUSELIJKE Z O U A V E N

Generaal De Lamoricière trok zich terug en het corps Tirailleurs Franco-Belges werd ontbonden. Tegelijkertijd richtte de Kerkelijke Staat een nieuw corps op onder de officiële naam 'pauselijke zouaven'. De Zwitserse kolonel Joseph AUet

4


Kaart van de Kerkelijke Staat in de periode 1861-1870. Na de inlijving van Romagna, De Marken en UmbriĂŤ door Piemonte bestond de Kerkelijke Staat nog uit Latium, een gebied rond Rome met ca. 600.000 inwoners, bestaande uit de provincies Rome, Velletri, Frosinone, Viterbo en Civitavecchia.

kwam aan het hoofd te staan van het nieuwe corps en de Franse baron Athanase de Charette werd benoemd als luitenant-kolonel. Beiden hadden bij de slag van Castelfidardo grote moed en koelbloedigheid getoond. Van alle kanten stroomden nu vrijwilligers toe en binnen twee jaar vormden de pauselijke zouaven een bataljon van 1.500 man. Even later moest het bataljon zelfs veranderd worden in een regiment. De jaren 1861-1866 verliepen betrekkelijk rustig met alleen zo nu en dan wat schermutselingen met roversbenden in de grensgebieden. In 1864 sloot Napoleon III een overeenkomst met Victor Emanuel om de Franse troepen binnen twee jaar uit Rome weg te halen. De overeenkomst hield ook in dat ItaliĂŤ zich niet zou verzetten tegen verdere uitbreiding van het pauselijke leger en dat de Italiaanse troepen de Kerkelijke Staat met rust zouden laten. Maar toen in december 1866 de laatste Franse troepen Rome nog maar nauwelijks hadden verlaten, verscheen Garibaldi weer op het toneel. Hij begon vrijwilligers te werven en langzaam maar zeker trok hij steeds meer troepen samen in de nabijheid van de grenzen van de Kerkelijke Staat.


Ifr

. hun leven voor de paus

B A G N O R E A EN M O N T E LIBRETTI

Zouaaf Pieter Jong uit Lutjebroek in gevecht in Monte Libretti, door F. Faber in Rome, 1867.

In de loop van 1867 vonden daadwerkelijke gevechten plaats tussen de pauselijke zouaven en de aanhangers van Garibaldi, zoals in Subiaco, Nerola en Viterbo. Bij het heroveren van Bagnorea, een door de Garibaldisten bezet grensstadje, sneuvelde op 7 oktober 1867 de eerste Nederlandse zouaaf, Nicolaas Heijkamp uit Amsterdam. Een ooggetuigeverslag van dit gevecht maakte ook melding van een moedige daad van een andere zouaaf: wierpen zij zich op de poort en probeerden die door duwen en kolfslagen open te breken. Tevergeefs! Nu begon er een zouaaf met een bijl op los te hakken. Toen hij er in geslaagd was een flink gat in de poortdeur te maken, beging zouaaf Van Aecht het vermetele waagstuk om zijn bovenlijf door door het gat te steken en snel de grendels terug te trekken. Het onberekenbare gebeurde: de onverwachte verschijning van een roodharig en door inspanning roodwangig zouavenhoofd maakte de vijand, die nog achter de poort stond, zo beduusd, dat het brutale waagstuk gelukt was, voordat zij op de vermetele hadden aangelegd en geschoten! Men hoorde enkel nog roepen: 'Il diavolo!' ....'De duweU'. Op 13 oktober 1867 stonden 80 zouaven tegenover niet minder dan 1200 Garibaldisten m Monte Libretti. Er kwamen 17 zouaven bij het gevecht om het leven, waaronder 8 Nederlanders. EĂŠn van hen was de onversaagde West-Friese reus Pieter Janszoon Jong uit Lutjebroek. In het vuur van de strijd raakte hij tussen de vluchtende Garibaldisten in en kwam tegelijk met hen aan bij de stadspoort, een groot eind van zijn wapenbroeders vandaan. Vuren kon hij niet meer, maar van alle kanten besprongen en belemmerd in zijn bewegingen pakte hij zijn geweer hij de loop en in zijn gespierde vuist werd zijn wapen een vreselijke knots. Wild vielen verpletterende kolfslagen op de koppen van zijn vijanden. Veertien Garibaldisten rolden neer onder zijn woedende slagen. Toen stortte hij zelf uitgeput op de grond neer ....en bezweek, terwijl hij nog even een kruisteken maakte, onder de dolk- en bajonetsteken van zijn overmachtige en woedende vijanden.

DE SLAG V A N M E N T A N A

Omdat Garibaldi met 15.000 manschappen bij Monte Rotondo 27 uren werden beziggehouden door zo'n 300 zouaven en een gepland oproer in Rome mislukte, kon de stad m een goede staat van verdedigmg worden gebracht. De Garibaldisten trokken zich op 3 november 1867 terug tot

5


het stad)e Mentana, waar 3 000 man pauselijke troepen op werden afgestuurd Er was intussen eindelijk weer hulp komen opdagen van Franse troepen, die een reserve-divisie vormden Twee bataljons van samen i 500 zouaven zouden het zware werk doen onder leiding van kolonel Allet en luitenant-kolonel De Charette Na een zware mars over de door zware regen doorweekte Via Nomentana bereikten zij Mentana, een klem stadje met een groot kasteel Tijdens hevige gevechten van rots tot rots en van bos tot bos veegden de zouaven het terrein als het ware schoon tot de Ganbaldisten zich in en rond het kasteel m de stad terugtrokken Nadat ook de Fransen met hun moderne bewapening waren ingezet, vluchtten de Ganbaldisten ordeloos de grens over met achterlating van 800 lijken en nog veel meer gewonden De slag van Mentana tegenover een vijfvoudige overmacht was m een dag gewonnen De pauselijke en Franse troepen telden 36 doden, waaronder 12 Nederlanders Ook Cornells van den Berg en Gerardus Jacobus Nieuwesteeg uit IJsselstem en Johannes Boere uit Cabauw hadden aan de strijd deelgenomen

DE VAL V A N ROME

Na de overwinning van Mentana volgde een aantal rustige jaren m de Kerkelijke Staat, waarvan paus Pius IX gebruik maakte om het Vaticaans concilie te organiseren Tijdens het concilie m juli 1870 begon de oorlog tussen Frankrijk en Pruissen en Frankrijk zag zich genoodzaakt de Franse troepen uit Rome terug te trekken Het Franse leger leed de ene nederlaag na de andere en bij de slag van Sedan op 2 september werd de Franse keizer gevangen genomen De Italiaanse koning Victor Emanuel durfde nu eindelijk de grenzen van de Kerkelijke Staat te overschrijden Met een leger van 60 000 man bezette hij al gauw Bagnorea, Montefiascone, Viterbo, Civita Vecchia en Civita Castelana Het pauselijke leger trok zich geheel terug naar Rome en probeerde met de overgebleven 8 000 man de stad te verdedigen Op dinsdagmorgen 20 september 1870 begon om 0515 uur de beschieting van de Porte Pia en de Porte Salaria De Piemontese kanonnen schoten een bres van 30 meter in de stadsmuur nabij de Porte Pia, die door meer dan honderd zouaven met hun lichamen m drie lagen werd opgevuld Toen besloot paus Pius IX aan deze zeer ongelijke strijd een emde te maken en liet de witte vlag hijsen op de koepel van de Sint Pieterskerk In het pauselijke kamp vielen 16 doden te betreuren en er waren 74 gewonden De paus beschouwde zich vanaf dat moment als een gevangene van de Italiaanse staat m het Vaticaan, een situatie die tot 1929 voortduurde, toen middels het verdrag van Lateranen Vaticaanstad als souvereme staat werd erkend De zouaven gingen meest naar hun geboortestad of laatste woonplaats terug, erg teleurgesteld en vol frustraties Een enkeling gmg op avontuur en sloot zich aan bij de Franse zouaven, die in het Franse leger vochten of bij de Spaanse Carhsten, die m een burgeroorlog waren verwikkeld Ook gmgen oud-zouaven dienen m Nederlands Indie of helpen bij het missiewerk m de Sahara Enige


i

hun leven voor de paus

oud-zouaven gingen in het klooster of werden priester. In veel plaatsen werden zouavenbonden opgericht en op 13 november 1892 vond in Utrecht een groot herdenkingsfeest plaats van de roemrijke slag bij Mentana, toen 25 jaar geleden. In het Tivoli-gebouw waren de oud-zouaven Arie Benschop en Willem van den Brink uit IJsselstein en Gerrit Sluijs uit Benschop aanwezig, die daar vele oude strijdmakkers terugzagen.

DE H O L L A N D S E Z O U A V E N

Pater de Kruijf (1813-1874) uit Amsterdam, de 'vader' der Nederlandse zouaven.

8

Vooral in Nederland gaven katholieke jongemannen gehoor aan de oproep van de paus. Meer dan drieduizend Nederlandse jongens vertrokken in de periode 18601870 naar Rome. Met name in de maanden na de roemrijke gevechten van Monte Libretti en Mentana gingen zij met honderden tegelijk met het wekelijkse transport op weg naar ItaliĂŤ, wat in die tijd een hele onderneming was. De jongens uit IJsselstein en omgeving gingen eerst met de trein van Utrecht naar Amsterdam, in het bezit van een schriftelijke verklaring van de pastoor over goed katholiek gedrag. een bewijs van goede gezondheid van de dokter en een briefje met de toestemmmg van hun ouders. Vanaf het Weesperpoortstation in Amsterdam moesten zij naar de Augustinuskerk lopen op 'het Rusland' om zich te melden bij pastoor De Kruijf, 'de vader van de Hollandse zouaven'. Pastoor De Kruijf zorgde voor passen, treinkaartjes, een maaltijd en logies en de volgende morgen zette hij na een mis de jongens weer op de trein om via Utrecht en Gouda naar Rotterdam te reizen. Daar stapten ze op de stoomboot naar Moerdijk om daarna weer met de trein naar Oudenbosch te gaan. Oudenbosch, waar sinds 1947 het zouavenmuseum is gevestigd, was de verzamelplaats voor de Hollandse rekruten, die in het jongensinternaat St. Louis werden onthaald op een heerlijk maal en in de plaatselijke herberg Tivoli de laatste nacht op vaderlandse bodem doorbrachten. De volgende dag gingen ze met de trein via Antwerpen naar Brussel, waar een uitgebreide en strenge medische keuring plaats vond. De volgende morgen werd de treinreis voortgezet naar Parijs, waar ze wat van de stad konden zien en na een nieuwe overnachting spoorden ze dan naar Marseille. Na een tweedaagse bootreis naar Civita Vecchia, de havenstad van de Kerkelijke Staat,


begon de laatste treinreis naar Rome. Al met al had de hele reis dan zo'n acht dagen geduurd. In Rome werden de jongens ondergebracht in kloosters en kazernes, getraind en van uniformen en wapens voorzien om daarna veelal te worden gedetacheerd in de grensplaatsen.

Het zomerkamp bij Rocca di Papa in 1867, waar grote oefeningen werden gehouden.

DE MOTIVATIE

In tegenstelling tot bijvoorbeeld de Franse zouaven, die veelal van adellijke afkomst waren en dan ook dikwijls officier werden, waren de Nederlandse zouaven meestal van eenvoudige komaf of kwamen uit de middenstandsklasse. Zij wisten niet veel van het Italiaanse 'Risorgimento' en braken zich niet het hoofd over de vraag, of een Kerkelijke Staat nog wel paste m de negentiende eeuw. Weinigen gingen voor het avontuur; de meesten beantwoordden eenvoudigweg de vurige oproep van hun zeer geliefde paus. Velen zagen er zelfs niet tegen op hun leven op te offeren voor de zaak van de Paus, want dat was immers de zaak van God! De Nederlanders kregen de oproep vanaf de preekstoel door van hun pastoor. In de kranten en tijdschriften van rooms-katholieke signatuur, zoals De Tijd,

9


Ăˆ'-ti'

hun leven voor de paus

De Katholiek en de Katholieke Illustratie, stonden regelmatig vurige oproepen aan rooms-katholieke jongemannen om zich aan te melden. Natuurlijk was de informatie over de gebeurtenissen in ItaliĂŤ in deze media erg eenzijdig; oproepen voor nieuwe vrijwilligers werden afgesloten met: 'God wil het!' In deze sfeer van gedreven vroomheid en aanhankelijkheid jegens de paus kon het grote Nederlandse aandeel ontstaan in het regiment van de pauselijke zouaven.

Ondercommandant luitenant-kolonel baron Athanase de Charette (1832-1911).

Als de nieuwe rekruten hun opleiding in Rome voltooid hadden, moesten ze de eed van trouw aan de paus afleggen tijdens een grootse plechtigheid in de beroemde basiliek St. Jan van Lateranen. Hun wapens werden gezegend en tussen het evangelie en de consecratie werd aan ieder in zijn eigen taal het eedsformulier voorgelezen: Ik .... zweer hij de almachtige God getrouw en gehoorzaam te zijn aan mijn koning, de Paus van Rome, onze Heilige Vader Pius IX en zijn wettige opvolgers. Ik zweer hem met ere en getrouwheid te zullen dienen en zelfs mijn leven voor hem te zullen opofferen ter verdediging van zijn heilige en hoogeerhiedwaardige persoon, ter bescherming van zijn koningschap en van zijn rechten. Ik zweer mij nooit te laten inschrijven bij enig geheim genootschap dat door den Paus is veroordeeld. Ook zweer ik het vaandel van den Paus-Koning, noch de post, die mij door mijn overste is aangewezen, ooit te zullen verlaten. Met deze eed beloof ik de voorwaarden van mijn verbintenis met nauwgezetheid te zullen vervullen. Zo helpe mij God en zijn Heilig Evangelie. Amen.

Z O U A V E N U I T DE LOPIKER^W^AARD

Uit de Lopikerwaard kwamen in totaal 34 zouaven. Twaalf van hen waren in IJsselstein geboren of woonden in IJsselstein toen zij naar Rome vertrokken. Een onderverdeling van de zouaven uit de gehele Lopikerwaard naar geboorteof woonplaats geeft het volgende resultaat: IJsselstein Benschop Lopik Jaarsveld Zevender

10

12

6 5 I I

Cabauw Vlist en Bonrepas Haastrecht Roosendaal Achthoven

I 2

3 I 2


Twee IJsselsteinse zouaven. rechts Gerard Nieuwesteeg (1847-1888) en links Cees van den Berg (1827-1883)

11


de paus

In de volgorde van bovenstaande lijst en binnen de plaatsen alfabetisch worden hieronder de wetenswaardigheden van de zouaven uit IJsselstein en Benschop vermeld en met minder details van de zouaven uit de rest van de Lopikerwaard. Uiteraard alleen voorzover het mogelijk was om h u n gangen te achterhalen want het Italiaanse avontuur was er wellicht de oorzaak van dat een aantal van hen erg reislustig werd. Tot slot volgen in het kort nog enige gegevens van zouaven uit Hekendorp, Papekop, Oudewater en Montfoort, plaatsen die net buiten de Lopikerwaard vallen. IJselstein:

Cornelis van den Berg; geboren in IJsselstein op 23 september 1827. Vader: Paulus van den Berg (1801-1879), brander. Moeder: Aartje van Groeningen (1797-1872). Huwelijk ouders op 24 april 1825 m IJsselstein. Grootouders: Johannes van den Berg en Gerrigje Sitteur (•i-i-io-1824), Cornelis van Groeningen (I22-8-1810) en Maria Wenting {"j"3-ii-i8i9). Cornelis van den Berg vertrok op 29 april 1867 naar ItaliÍ en maakte de slag van Mentana mee. Na twee jaar ging hij naar huis, maar op 22 juH 1869 nam hij wederom dienst in het leger van de paus tot de val van Rome op 20 september 1870. Cornelis van den Berg was landbouwer en schipper van beroep. Hij bleef ongehuwd en overleed in IJsselstein op 29 mei 1883 (55 jaar). IJsselstein:

Willem van den Brink; geboren in IJsselstein op 27 november 1837. Vader: Johannes van den Brink (1793-1842), bouwman. Moeder:Teuntje van Jaarsveld (1805-1851). Huwelijk ouders op 3 juni 1832 in IJsselstein. Zijn moeder trouwde voor de tweede keer met Johannes van Rooij, die na haar dood nog een huwelijk aanging met Antonia van 't Nedereind. Grootouders: Hendrik van den Brink ("|" 30-6-1830), die in Houten geboren was en Mijntje Velings ("j" 18-4-1799), Dingen van Jaarsveld ("j" 6-4-1806) en Geertruide Man. Willem van den Brink was vrijgesteld voor de Nationale Militie, want hij bleek te klein te zijn boven 22 jaren. Hij vertrok op 13 januari 1868 naar Rome en kwam op 27 januari 1870 weer terug. Zijn beroep was landbouwer en veldarbeider. Op 24 november 1871 trad hij in Benschop in het huwelijk met Cornelia Maria Vervoorn (1842-1920), dochter van Arnoldus Vervoorn, timmerman en Helena Benschop (t 2-4-1863). Willem van den Brink overleed kinderloos in IJsselstein op 10 augustus 1908 (70 jaar). IJsselstein:

Theodorus van Dopperen; geboren in IJsselstein op 7 april 1849. Vader: Hendricus Johannes van Dopperen (1825-1857), werkman. Moeder: Maria Rean (1828-1856). Huwelijk ouders op 7 maart 1849 in IJsselstein. Zijn vader trouwde na de dood van Maria Rean met Theodora Murk. Grootouders: Theodorus van Dopperen, tuinman en Neeltje van Beek, Julien


Rean en Hendrik Wildschut Theodoras van Dopperen was m 1865 al naar Haarzuilens vertrokken om daar het schoenmakersvak te leren Na een half jaartje Tuil en 't Waal verhuisde hij m juni 1868 naar Woerden, vanwaar hij op 18 november 1868 naar ItaliĂŤ afreisde, waar hij als pauselijk zouaaf de val van Rome meemaakte Theodorus van Dopperen trouwde op 25 april 1872 in Benschop met de dienstbode Cornelia Lubbnnk (1848-1882), dochter van kleermaker Hendrik Lubbrink (| 7-3-1871) en Corneha de Gilde (| 9-3-1869) Hij vestigde zich met zijn gezm m Jaarsveld, waar acht kinderen werden geboren, waarvan vijf als baby overleden Na de dood van zijn vrouw vertrok hij naar Rotterdam, waar hij op 28 mei 1884 als politieagent m het huwelijk trad met Maria Liewma (1846-1890), die geboren was m Leeuwarden als dochter van Jan Liewma en Klaaske Le Noble Maria schonk hem nog een zoon, die maar vier jaar oud werd Theordorus van Dopperen overleed in Rotterdam op 28 april 1887 (38 jaar). IJsselstem Hendricus Herminegildes van Huizen, geboren m Werkhoven op 13 april 1845 Vader Pieter van Huizen (1801-1865), wagenmaker, geboren m Jutphaas Moeder Hendnca van Hoevelaken (1812 1874) Huwelijk ouders op 2 oktober 1834 m Werkhoven Grootouders Jan van Huijzen (| 1-12-1812) en Jannigje van Hemert, broodbakker Jan van Hoevelaken en Steventje van Garderen Overgrootouders Jan van Huijzen en Jannetje van Dijssel Hendricus Herminegildes van Huizen vertrok m mei 1863 naar IJsselstem, gmg m 1864 via Everdmgen terug naar Werkhoven, m juni 1869 naar Culemborg en vandaar weer naar IJsselstem Op 19 mei 1870 begon vanuit IJsselstem de reis naar Rome, waar vier maan den later het doek viel Terug m Nederland woonde hij weer enige jaren m Werkhoven en verhuisde m 1873 ^^^^ Utrecht, waar hij op 24 maart 1875 m het huwelijk trad met Ahda Brouwer (1845-1900), naaister van beroep, doch ter van Albertus Brouwer en Maria Wintershoven en weduwe van Joseph Johannes Terhngen (| 1-11-1869) Het beroep van Hendricus Herminegildes van Huizen was werkman, wagenmaker en timmerman Hij bleef kinderloos en overleed m Utrecht op 23 mei 1879 (34 jaar) Zijn vrouw trouwde in 1886 voor de derde keer, met Valentin Weber IJsselstem Gijsbertus van der Linden; geboren m Zuid-Waddmxveen op 10 februari 1845 Vader Adnanus van der Linden (1818-1847), arbeider, geboren m IJsselstem Moeder Dirkje van Rossum (1814-1861) Grootouders Cornells van der Linden en Janmgje van der Wel uit Westveen (Wilms), Johannes van Rossum en Hannah Wilschut Dagloner Gijsbertus van der Linden vertrok op 11 augustus 1870 vanuit IJsselstem naar Itahe, waar hij ruim een maand later de val van Rome meemaakte Hij ging terug naar IJsselstem, maar vertrok op 25 oktober 1870 naar Zuid-Waddmxveen, waar hij inwoonde bij twee neven, de broers


de paus

Gerrit e n Willem van der Linden, die in 1832 e n 1835 in IJsselstein geboren w a r e n als k i n d e r e n v a n Gerrit van der Linden e n Gijsje Vermeulen. Gijsbertus van der Linden ging o p 4 december 1871 weer naar IJsselstein, m a a r liet daar geen sporen m e e r achter. Wellicht is hij zijn neven achterna gegaan, die in 1883 e n 1884 m e t h u n gezinnen verhuisden naar M a k k r u m (Wonseradeel). IJsselstein:

Petrus Mocking; geboren in Achthoven (gemeente IJsselstein) op 8 april 1838. Vader: Henricus Mocking (1809-1871), bouwman, geboren in Odijk. Moeder: Hendrika Dorrestein (1812-1857), geboren in Bunnik. Huwelijk ouders op 2 februari 1833 in Bunnik. Zijn moeder was weduwe van Jan de Jong. Na haar dood trouwde vader Mocking met Adriana van der Louw (| 14-3-1876). Grootouders: Jacobus Mocking (1756-1826), geboren in Loo bij Duiven en Petronella Nass (1767-1845), geboren in Griethausen bij Kleve, grondeigenaresse in Rijssenburg, Cornells Dorrestein en Catharina Smoorenburg. Zijn grootouders van moeders kant hadden nog een kleinzoon-zouaaf; de wagenmaker Cornells Gijsbertus Vreeswijk, geboren op 15 april 1843 in Montfoort als kind van Cornells Vreeswijk en Alberta Dorrestein. Overgrootouders: Gerardus Mocking ("j' 29-11-1791) uit Loo en Johanna Peelen. De Mockings stammen vermoedelijk af van de hoeve Mocking in Hengelo (G). Petrus Mocking vertrok op 20 januari 1868 naar ItaliĂŤ en werd onderweg in Brussel goedgekeurd. Bij de strengere medische keuring in Rome werd hij echter toch afgekeurd en keerde onverrichter zake terug naar IJsselstein. Daar trouwde hij op 2 mei 1870 als landbouwer met Cornelia Maria Bell (geboren op 6-11-1827 in Eemnes), weduwe van Hubertus Veenbrink en dochter van Mattheus Bell en Maria Antonia van den Born. Zij kregen geen kinderen. Petrus Mocking stierfin IJsselstein op 14 juni 1894 (56 jaar). Zijn vrouw vertrok in 1896 met twee dochters uit haar eerste huwelijk naar Montfoort, waar /ij op 3 februari 1897 overleed. IJsselstein:

Gerardus Jacobus Nieuwesteeg; geboren in IJsselstein op 10 april 1847. Vader: Jacobus Nieuwesteeg (1811-1847), rietdekker, wonende in het Wed (Schuttersgracht), later in de Benschopperstraat. Moeder: Catharina Clasina van Spanje (1817-1866). Huwelijk ouders op 5 november 1840 in IJsselstein. Grootouders: Gerrit Nieuwesteeg en Adriana Buijs ("j" 21-5-1832), Nicolaas van Spanje en Catharina Geertruijde van Essen ("j- 12-4-1835). Jacobus Nieuwesteeg was pauselijk zouaaf van 15 juni 1867 tot 18 juni 1869 en maakte de slag van Mentana mee. Hij trouwde op 6 mei 1870 in Cothen met Huberta van der Horst (geboren in Cothen op 21-6-1843), dochter van Nicolaas van der Horst en Agatha van Schip. Als fabrikant vertrok hij in 1871 met zijn gezin naar Maarssen en in 1878 naar Zwammerdam (Bodegraven), waar hij brugman was. Daar overleed hij kinderloos op 12 maart 1888 (40 Jaar). Zijn weduwe kwam in 1889 via Maarssen naar Utrecht, waar zij op 3 september 1909 overleed.


IJsselstem Cornelis van Schalk, geboren in IJsselstem op ii maart 1851 Vader Gerrit van Schaik (1823-1892), eveneens rietdekker en wonende m het Wed Moeder Antonia Randsdorp (1819 1858), geboren in Jutphaas Huweli]k ouders op 28 augustus 1850 m IJsselstem In een bewijs van onvermogen op getuigenis van Bernardus Veldhuijzen en Johannes van der Neut stond vermeld dat het paar m zulke behoeftige omstandigheden verkeeren, dat ZIJ niet m staat zijn tot het betalen van enige kosten van zegel of leges, benodigd tot het erlangen der stukken en acten, moeten dienende als bewijzen om een voorgenomen huwelijk aan te gaan Weduwnaar Gerrit van Schaik trouwde op 22 juni 1866 met Jannigje van Doorn Grootouders Cornells van Schaik en Hendrijn van den Brink (| 1111-1848), Dirk Randsdorp en Geertruij van Wijk Cornells van Schaik verhuisde m 1867 als metselaar naar Utrecht en vertrok op 3 december 1868 naar ItaliĂŤ HIJ bleef pauselijk zouaaf tot na de val van Rome Als huzaar vertrok Cornells van Schaik op 12 augustus 1871 van Utrecht naar Haarlem en op i juli 1875 naar de Alexanderkazerne in Den Haag Op 12 juni 1878 gmg hij uit dienst en werd oppasser in de zoologisch botanische tuin HIJ trouwde op 20 oktober 1880 m Den Haag als schipper met Johanna Maria Kirchner, die op 22 augustus 1856 m Den Haag was geboren als doch ter van Johannes Kirchner en Maria Johanna Kroes Het echtpaar kreeg elf kinderen en woonde onder andere m de Breedstraat en op de Mauntskade Beiden overleden m Den Haag, Johanna op 3 januari 1922 en Cornells van Schalk op 18 januari 1935 (83 jaar) IJsselstem Antonius, Maria, Josephus van Scherpenzeel; geboren m IJsselstem op 18 november 1852 Vader Josephus Bernardus van Scherpenzeel (1805-1881), makelaar, geboren m Amsterdam Moeder Margaretha Elisabeth Hollender (1825 1869), gebo ren m Neuss bij Aken Huwelijk ouders op 17 mei 1848 m Amsterdam Grootouders Mathias van Scherpenzeel, timmerman en Joanna van Veerssen, Wilhelm Hollender, schoenmaker m Dusseldorf en Elisabeth Cremer Het ouderlijk gezm vertrok m november 1867 uit IJsselstem naar Amsterdam In 1869 gmg het gezm naar Parijs, maar kwam hetzelfde jaar terug m Amsterdam Vanuit Amsterdam gmg Antonius Maria Josephus van Scherpenzeel op 25 november 1869 naar ItaliĂŤ, waar hij op 20 september 1870 de val van Rome meemaakte Toen hij op 17-jarige leeftijd zouaaf werd gaf hij als beroep op rentenier Terug m Amsterdam werd hij kantoorbediende en woonde een tijdje bij het gezm van zijn broer m de Frans Halsstraat Op 22 september 1883 vertrok hij ongehuwd naar Veghel, waar zijn zus woonde met haar gezm Vanaf dat moment onbreekt elk spoor van de oud-zouaaf Misschien gmg hij van Veghel naar Brussel, waar een andere zus woonde


ÈH.^

hun leven voor de paus

Tekening van het St.-Pietersplein tijdens de Paaszegen van 1870. Aan de strakice lijnen is duidelijk waar te nemen waar de pauselijke zouaven en andere legeronderdelen stonden opgesteld.

IJsselstein: Gerrit Swart; geboren in IJsselstein op 20 juni 1844. Vader: Gerrit Swart (1801-1858), schoenmaker, geboren in Montfoort, wonende aan de IJssel in IJsselstein. Moeder: Theodora van der Wal (1809-1848), geboren in Linschoten. Huwelijk ouders op 10 november 1831 in Montfoort. Grootouders: Cornelis Swart ('\' 20-4-1815) en Agatha van den Berg, winkelierster in Montfoort, Wilhelmus van der Wal (•}• 9-10-1826) en Adriana van Agthoven, landbouwster in Montfoort. Schoenmaker Gerrit Swart vertrok op 18 november 1867 naar Rome, maar werd op 20 juni 1868 om gezondheidsredenen ontslagen. Op 25 augustus 1882 verruilde hij IJsselstein voor Willeskop, waar hij op 12 april 1893 huwde met Antje van Rossum, geboren op 14 maart 1867 in Snelrewaard als dochter van Jacobus van Rossum en Sijsje Broer. Het echtpaar kreeg vier kinderen, waarvan er twee als baby overleden. Het gezin ging op 15 mei 1898 naar Utrecht, waar eerst Antje van Rossum overleed op 18 september 1899 en vervolgens Gerrit Swart op 7 augustus 1900 (56 jaar). De twee kinderen gingen naar familie in IJsselstem. IJsselstein: Bemardus Voorendt; geboren in IJsselstein op 12 augustus 1841. Vader: Cornells Voorend(t) (1787-1849), besteller van de paardentram en van de veere, wonende in het Wed (Schuttersgracht). Moeder: Sandrina (Josina) Schilte (1807-1864). Huwelijk ouders op 2 februari 1834 in IJsselstein. Vader

16


Voorendt was weduwnaar van Agatha van Kuijk (| 1832) Grootouders Cornells Voorendt, bouwer en Cornelia Groenewoud, Lambertus Schilte en Joanna Wittendorp Metselaar Bernardus Voorendt was door broederdienst vrijgesteld van de Nationale Militie Op 20 januari 1868 vertrok hij naar Rome en op 27 januan 1870 keerde hij terug Op 30 november 1876 trouwde hij in IJsselstem met dienstbode Cornelia van der Mark, die geboren was in IJsselstein op 6 april 1855 als dochter van Dirk van der Mark en Gerngje van Elteren Zij kregen drie dochters, waarvan er twee als baby overleden Op 6 februari 1880 stierf Cornelia bij de geboorte van het derde kmd Bernardus Voorendt trouwde daarna op 6 oktober 1881 met Maria van Breukelen, die op 2 augus tus 1882 overleed Zij was geboren m Jutphaas op 30 maart 1862 als dochter van Sijbrand Stephanus van Breukelen en Jannigje van den Boogaard Daarna trouwde Bernardus Voorendt nog een derde maal en wel op 30 augustus 1883 m IJsselstein met Henrica Brinkhuis, weduwe van Johannes de Kruif geboren op 29 juli 1842 m Amsterdam als dochter van Johannes Henncus Brinkhuis en Francientje Beusekom Zij kregen nog een dochter, die binnen drie maanden overleed Bernardus Voorendt stierf zelf m IJsselstein op 26 juli 1905 (63 jaar) en zijn derde vrouw op 2 augustus 1911 IJsselstem

Willem van der Voorn; geboren m IJsselstein op i februari 1849 Vader Hendrikus van der Voorn (1799-1862), rietdekker, wonende in de Voorstraat 54 Moeder Johanna van Doorn (1809-1860) Huwelijk ouders op 17 mei 1829 m IJsselstein Grootouders Hendrik van Voorn en Dirkje van Breukelen, Gerrit van Doorn en Jannigje Nobel Willem van der Voorn ver trok op 12 januan 1863 naar Den Haag, waar hij als winkelbediende m dienst kwam van zijn oom en tante G J Iserief en Maria van der Voorn (1805-1866) een zus van zijn vader Op 10 april 1869 nam hij dienst m het pauselijke leger en bleef in ItaliĂŤ tot na de val van Rome Terug m Den Haag trouwde hij op 15 februari 1882 met Dorothea Francisca Theresia van Hoorn, geboren m Hasselt op 6 juni 1850 als dochter van Petrus van Hoorn en Alida Maria Drost Willem van der Voorn was toen winkelier in de Boekhorststraat 132 m Den Haag, waar hij op 2 februari 1883 overleed (34 jaar) Zijn vrouw overleed kinderloos op 27 februari 1884 Benschop

Arie Benschop; geboren m Benschop op 3 maart 1843 Vader Jacobus Benschop (1814-1876), landbouwer, later aan de Achtersloot in IJsselstein Moeder Helena Kortland (1810-1887) Huwelijk ouders op 12 februari 1833 m IJsselstein Grootouders Theunis Benschop en Aaltje van den Ham, Teunis Kortland en Balhgje Kemp Arie Benschop was zouaaf van 23 november 1867 tot 25 november 1869 Hij trouwde op 2 juni 1875 m Utrecht met de Vreeswijkse Truitje Clasma Frijling als koetsier Zij stierf op 30 juni 1879, na de geboorte van hun derde kmd Op 27 juni 1881 trouwde


de paus

hij in Utrecht met Geertruida Mathilda Mulder (1848-1926) en kreeg met haar nog twee kinderen. Arie Benschop werd omstreeks 1900 koopman in Utrecht en overleed daar op 2 januari 1922 (78 jaar). Benschop:

Cornells Bredie; geboren in Benschop op 16 september 1841. Vader: Frederik Bredie (1781-1853), geboren in IJsselstein, schoenmaker van beroep. Moeder: Jannigje Hoefnagel (1802-1866), geboren in IJsselstein. Huwelijk ouders op 15 juni 1820 in Benschop. Zijn vader was toen weduwnaar van Maria Molenvliet (-[ 8-9-1817). Grootouders: Cornehs Bredie (17501797) en Agatha Keijls, Kees Hoefsloot en Hanna Duikersloot. Overgrootvader was de IJsselsteiner Jan Bredie (1727-1749), wiens ouders uit Jutphaas kwamen. Cornelis Bredie vertrok in oktober 1867 met zijn moeder en zuster naar Haastrecht, vanwaar hij op 11 december 1867 zijn reis naar Rome begon. Hij was zouaaf tot 31 december 1869. Zijn zwager Bastiaan Laerbusch uit Montfoort, die weduwnaar was van zijn in 1866 overleden zus Maria, was ook pauselijk zouaaf Op 29 november 1871 trouwde Cornelis Bredie in Gouda als arbeider met Petronella van Breukelen, dochter van Johannes van Breukelen en Annigje de Vos. Zij kregen zes kinderen. Petronella Bredie overleed op 10 juli 1908 en Cornelis Bredie stierf in Gouda op 20 februari 1924 (82 jaar). Benschop:

Anthonie Pardoel; geboren in Benschop op 26 november 1838. Vader: Hendrik Pardoel (1804-1869), dagloner, geboren in Ewijk. Moeder: Gerrigje Jansen (1814-1881). Huwelijk ouders op 21 september 1836 in Benschop. Grootouders: Thomas Pardoel uit Winssen en Agnes Scheurmans, Andries Jansen en Ardina van Oort. Anthonie Pardoel vertrok op 25 november 1867 naar Brussel, waar hij medisch werd goedgekeurd en ingeschreven als pauselijk zouaaf Bij de strengere keuring in Rome werd hij echter toch afgekeurd. Hij keerde dus onverrichter zake op 23 december 1867 terug in Oudenbosch en ging vandaar weer naar huis. Als boerenknecht woonde hij in Willige Langerak, Papekop en Linschoten, waar hij op II april 1872 in het huwelijk trad met Maria de Reuver, op 7 mei 1850 geboren in Vreeswijk als dochter van Johannes Franciscus de Reuver en Cornelia van der Horst. Als metselaarsknecht ging Anthonie Pardoel met zijn vrouw in Oudewater wonen, waar negen kinderen werden geboren. Hij overleed in Oudewater op 15 januari 1910 (71 jaar) en zijn vrouw op 13 januari 1920. Benschop:

Gerrit Sluijs; geboren in Benschop op 3 augustus 1844. Vader: Franciscus Sluijs (1797-1850), landbouwer, geboren in Polsbroek. Moeder: Maria Klever (1807-1846). Huwelijk ouders op 23 november 1827 in


Benschop Grootouders Gijsbertus Sluijs en Elisabeth van den Quast, Roger Klever en Catharma Boere Gerrit Sluijs was zouaaf van ii december 1867 tot 19 augustus 1870 Hl) trouwde twee keer op 29 oktober 1875 m Haastrecht met Eng)e de Ridder uit Vlist {1839-1886) dochter van Arie de Ridder en Immig]e Vermond en op 6 januari 1888 m Polsbroek met Maria van Engelen uit Willige Langerak (1853 1908), weduwe van Adianus van Schalk en dochter van Lambertus van Engelen en Adriana de Gilder Uit het tweede huwelijk werden vier kinderen geboren In 1919 vertrok arbeider Gernt Sluijs naar Oudewater, waar hij op 17 mei 1920 overleed (75 jaar) Benschop

Bartholomeus Verburg; geboren m Benschop op 8 januari 1846 Vader Arie Verburg (1795-1859), landbouwer Moeder Eva van Vuuren (1807 1885) uit Lopik Huwelijk ouders op 17 augustus 1832 m Benschop Zijn vader was weduwnaar van Annigje Uiterwaal (| 17-2 1831) Grootouders Willem Verburg (| 22 8 1829) en Trijntje van Zijl, Johannes van Vuuren en Anna Boeren ( 1 7 8 1824) Dit laatste echtpaar had nog een ander kleinkind als pauselijk zouaaf Johannes van Vuuren uit Benschop Bartholomeus Verburg was zouaaf van 23 november 1867 tot 25 november 1869 Hij trouwde als landbouwer op 26 april 1870 m Vianen met Maria Johanna van Straten, geboren in Hagestem op 15 september 1840 als dochter van Willem van Straten en Grada Verwey In 1873 gmgen zij in Vianen wonen, waar Bartolomeus herbergier werd Zij kregen vijf kinderen, waar van de jongste werd geboren na de dood van Bartolomeus op 14 september 1875 (29 jaar) Maria trouwde op 5 december 1878 met aannemer Johannes van Rooi) uit Oirschot Zij overleed in Utrecht op 9 december 1889 Benschop

Johannes van Vuuren; geboren m Benschop op 22 maart 1834 Vader Arnoldus van Vuuren (1801-1878) landbouwer geboren m Lopik Moeder Elisabeth van Elteren (1811-1844) geboren m Lopik Huwelijk ouders op 22 november 1832 m Benschop Grootouders Johannes van Vuuren en Annigje Boeren (zie ook zouaaf Verburg uit Benschop) Gijs van Elteren en Zwaantje Maaijen (| 14-5 1824) Johannes van Vuuren werd pau selijk zouaaf op 17 november 1867 Op 21 juni 1869 kreeg hij ziekteverlof en op 4 juli 1869 overleed hij m een militair hospitaal m Rome (35 jaar) Lopik

Johannes van den Berg; geboren in Lopik op 12 oktober 1845 Vader Isaac van den Berg (1805 1858) kleermaker Moeder Catharma Middelkoop (1819-1891), geboren m Benschop Huwelijk ouders op 14 november 1844 m Lopik Johannes van den Berg trouwde op 24 november 1876 als pakhuisknecht m Haastrecht met Maria Straver Het echtpaar kreeg


m

. hun leven voor de paus

Van links naar rechts: Zouaaf Hannes Blommestein uit Lopik

(1843-1914). Zouaaf Jan Vermond uit Lopik

(1841-1919). Zouaaf Toon van Vliet uit Lopik

(1835-1888).

tien kinderen, waarvan er acht als baby overleden en ĂŠĂŠn op achtjarige leeftijd. Johannes van den Berg overleed in Montfoort op 5 december 1914. Lopik: Johannes Blommestein; geboren in Lopik op 20 december 1843. Vader: Jacobus Blommestein (1804-1889), landbouwer, geboren in Nieuwkoop. Moeder: Antonia Johanna Pauw (1808-1871), geboren in Jutphaas. Zij was eerder gehuwd met Johannes Vermond (1803-1841). Een zoon uit haar eerste huwehjk werd eveneens zouaaf. Veehouder Johannes Blommestein trouwde op 25 januari 1872 in Benschop met Sijgje Klever en kreeg maar liefst twintig kmderen, waaronder een tweeling. Hij overleed in Lopik op I september 1914. Lopik: Sijbrand Schoonderwoerd; geboren in Lopik op 19 november 1840. Vader: Wilhelmus Schoonderwoerd (1802-1854), landbouwer. Moeder: Beligje Lakerveld (1820-1895). Huwelijk ouders op 26 juni 1840 in Lopik. Sijbrand bleef ongehuwd, woonde in Jaarsveld en Vianen en werd in 1885 opgenomen in een krankzinnigengesticht in Dordrecht. In 1892 werd hij overgebracht naar het gesticht Coudewater in Rosmalen, waar hij op 27 april 1908 stierf Lopik: Johannes Vermond; geboren in Lopik op 16 februari 1841. Vader: Johannes Vermond (1803-1841), landbouwer. Moeder: Antonia Johanna Pauw (1808-1871), geboren in Jutphaas. Huwelijk ouders op 30 april 1835 in Jutphaas. Johannes Vermond trouwde op 28 augustus 1873 in Lopik als veehouder met Everina van Vliet. Zij kregen acht kinderen. Johannes Vermond overleed in Lopik op 19 mei 1919.

20


Lopik Antonius van Vliet; geboren m Lopik op 3 september 1835 Vader Wilhelmus van Vliet (1808-1878), landbouwer en kaas en botermaker Moeder Helena Snoek (1811-1895), geboren m Cabauw Huwelijk ouders op 20 november 1834 m Cabauw Antonius van Vliet verhuisde m 1852 met zijn ouders naar Noord Polsbroek Na de val van Rome kwam hij terug in Polsbroek, waar hij ongehuwd overleed als landbouwer op 11 februari 1888 Jaarsvdd Johannes de Keijzer; geboren m Jaarsveld op 8 maart 1846. Vader Hendrikus de Keijzer (1817-1897), mandenmaker, geboren m Benschop Moeder Catharina Vink (1816-1886), geboren m Benschop Huwelijk ouders op 26 augustus 1845 m Benschop Johannes de Keijzer trouwde op 24 mei 1877 als boerenknecht m Haastrecht met Maria Mastwijk en kreeg zeven kinderen Hij overleed m Montfoort op 7 februari 1922 Zevender Johannes Straver, geboren m Zevender op 4 juli 1833 Vader Cornells Straver (1798-1886), veehouder, geboren m Cabauw Moeder Jannigje van Vliet (1806-1863), geboren m Lopik Huwelijk ouders op 25 januari 1828 m Cabauw Johannes Straver maakte de slag van Mentana mee en trouwde op 26 oktober 1875 m Werkhoven met Margaretha Maria Vernooij Het echtpaar kreeg tien kinderen Drie zoons gingen naar de jon genskostschool St Louis m Oudenbosch Johannes Straver overleed m Zevender op 28 mei 1902 Cabauw Johannes Boere; geboren m Cabauw (Willige Langerak) op 8 augustus 1838 Vader Johannes Boere (1813-1906), bouwman Moeder Maria van Vliet (1815-1867) Huwelijk ouders op 27 oktober 1837 m Lopik Johannes Boere maakte zowel de overwinning van Mentana als de val van Rome mee Hij keerde terug naar Cabauw, gmg m 1886 als landbouwer naar Lopik en vertrok m 1902 naar Beugen bij Boxmeer, waar hij kostganger werd m het Smt Mariaklooster Daar overleed hij, ongehuwd en kinderloos, op 5 maart 1911 Vlist en Bonrepas Theodorus Heijneman; geboren m Vlist en Bonrepas op 28 augustus 1850 Vader Gerardus Heijneman (1812-1871), arbeider, geboren m Moordrecht Moeder Aaltje Vreeswijk (1820-1877), geboren m Jaarsveld Huwelijk ouders op 16 november 1843 m Haastrecht Theodorus Heijneman vertrok op 17jarige leeftijd naar Rome In 1870 gmg hij terug naar zijn ouders, die toen m Broek woonden (Waddmxveen) Daar overleed hij op 30 april 1872

21


de paus

Vlist en Bonrepas: Johannes Straver; geboren in Bonrepas op lo september 1837. Vader: Gerrit Straver (1813-1881), boerenknecht, geboren in Lopik. Moeder: Geertruij van den Ingh (1813-1862), geboren in Zegveld. Huwelijk ouders op 10 oktober 1835 in Vlist en Bonrepas. Johannes Straver trouwde op 19 november 1874 in Waddinxveen met Christina van der Kroef. Het echtpaar kreeg vier kinderen. Arbeider Johannes Straver overleed in Schoonhoven op 8 maart 1915. Zijn vrouw Christina ging in 1925 naar het Antonius- en Corneliusgesticht in de Kloosterstraat 5 in IJsselstein, waar zij op 23 november 1934 overleed. Haastrecht: Comelis van Dam; geboren in Haastrecht op 18 november 1836. Vader: Antonius van Dam (1790-1859), bouwman, geboren in Oudewater. Moeder: Cornelia de Lange (1798-1860), geboren in Vlist. Huwelijk ouders op 22 februari 1834 in Haastrecht. Cornelis van Dam trouwde op 22 november 1872 in Hoenkoop als landbouwer met Geertruida van Wijk. Na het overlijden van Geertruida in 1894 trouwde Cornelis van Dam met Zwaantje van Vliet. Hij overleed kinderloos in Haastrecht op 30 maart 1913. Haastrecht: Arnoldus Johannes Faessen; geboren in Gouda op 23 april 1840. Vader: Johannes Faessen (1799-1845), pottenfabrikeur, geboren in Tegelen. Moeder: Maria Rost (1807-1849), geboren in Haastrecht. Huwelijk ouders op 19 juni 1839 in Gouda. Arnoldus Faessen was al vroeg wees en kwam in 1849 bij zijn grootouders te wonen in Haastrecht, waar grootvader Rost rietdekker was. Na een jaar diensttijd als zouaaf kwam hij in 1867 voor herstel terug. Daarna liet hij in Haastrecht geen sporen meer achter. Haastrecht: Hendrikus Vergeer; geboren in Haastrecht op 7 januari 1837. Vader: Cornelis Vergeer (1809-1839), bouwman, geboren in Hekendorp. Moeder: Cornelia Spruijt (1811-1893). Huwelijk ouders op 8 april 1836 in Haastrecht. In 1875 ging Hendrikus Vergeer naar Terheijden (N.-Br.), waar hij als dienstknecht ging werken. Hij bleef ongehuwd en overleed in Terheijden op i maart 1877. Roosendaal: Hendrikus Homburg; geboren in Roosendaal bij Haastrecht op 24 mei 1842. Vader: Adrianus Homburg (1795-1852), bouwman. Moeder: Gerarda Bloos (1807-1852), geboren in Lopik. Huwelijk ouders op 23 april 1840 in Haastrecht. Hendrikus Homburg trouwde op 18 mei 1876 als bouwknecht in Haastrecht met Maria Steenbergen. Zij was weduwe en had vier kinderen.


UITNODIGING

MET DE H.K.IJ. OP STAP

De Historische Kring IJsselstein heeft dit jaar voor de jaarlijkse excursie de keuze laten vallen op een plaats met een rijke historie t.w. de naar Willem van Oranje genoemde vestingstad (stadsrechten werden door Willem himself in 1583 verleend)

WILLEMSTAD (aan het Hollands Diep) en zal worden gehouden op ZATERDAG 4 SEPTEMBER 1999 U wordt hiervoor van harte uitgenodigd met eventuele introducĂŠ(s). U kunt o.m. verwachten: Het gerestaureerde voormalige zomerverblijf van Prins Maurits "de Princehof', nu het Mauritshuis met zijn fraaie kamers en zalen. Tegenwoordig zijn hier de plaatselijke W V , de Heemkunde Kring en het museum gevestigd. Het gebouw was eerder in gebruik als stadhuis. Voorts de bijzondere Koepelkerk. De eerste kerk in ons land die speciaal voor de protestantse eredienst werd gebouwd. Ook het Arsenaal met Wachthuis en het oude Stadhuis aan de haven zijn interessant. Het zal prettig wandelen zijn op de goed in tact gebleven stadswallen. De H.K.U. is ervan overtuigd U weer een bijzonder interessante en fijne dag aan te bieden. Het programma: 09.00 uur Vertrek vanaf het BUSSTATION AAN DE HOGEBIEZEN 10.00 uur "Koffie-met" op een leuke locatie aan de haven 11.00 uur 1 e Rondleiding 12.30 uur Brabantse koffietafel in stemmige omgeving 14.00 uur 2e Rondleiding 15.30 uur Vrije wandeling en/of bezoek aan een van de gezellige cafĂŠterrasjes 16.30 uur Aanvang terugreis 17.30 uur Aankomst in IJsselstein Inclusief de koffie-met, koffietafel, de rondleidingen met ervaren enthousiaste gidsen van de plaatselijke heemkundevereniging en de busreis v.v. biedt de H.K.U. U deze historische excursie weer aan voor f 50.00 per persoon. Uiteraard zijn de bijkomende drankjes voor eigen rekening. In de bus kan niet gerookt worden. De aanmeldingen zullen worden gehonoreerd in volgorde van binnenkomst. Gezien de grote belangstelling voor de H.K.IJ.-excursies (ook vorig jaar moesten wij weer meerdere gegadigden teleurstellen) is het raadzaam Uw opgavestrookje snel op te sturen naar: W.J.van Vliet, Johan W.Frisolaan 7,3401 AX IJsselstein (tel.030 - 6881660) en het verschuldigde bedrag over te maken naar postgiro 4074718 t.n.v. de Historische Kring IJsselstein. Na ontvangst van Uw inschrijving en de betaling wordt de boekingsbevestiging U tijdig toegezonden.

Ondergetekende (naam): Adres: Tel.no.: geeft zich hierbij op met... personen voor de excursie naar de WILLEMSTAD op zaterdag 4 september 1999. De kosten ad ... x f 50.00, totaal ad f worden heden overgemaakt naar postrekening 4074718 t.n.v. de Historische Kring IJsselstein. Handtekening:

IJsselstein,

1999


Tijdens haar huwelijk met Hendnkus Homburg kwamen er nog drie kinderen bij Hendnkus Homburg overleed in Moordrecht op 3 februari 1914 Achthovm Johannes Boere; geboren m Achthoven op 19 januari 1842 Vader Johannes Boere (1797-1858), bouwman, wonende m Heeswijk, geboren m it Land van Stem bij Haastrecht Moeder Helena Eindhoven (18081842), geboren m Nieuwkoop Huwelijk ouders op 24 april 1831 m Vlist en Bonrepas Johannes Boere trouwde op 12 juli 1873 als stoker m Hoenkoop met Petronella Valentijn. Hij stierf kinderloos m Haastrecht op 12 september 1912

Achthoven Roelof van der Poll; geboren m Achthoven op 2 september 1848 Vader Hermanus van der Poll (1821-1899), boerenknecht, wonende m Heeswijksch Blokland en geboren m Montfoort Moeder Maria Koster (1820-1873), geboren in Bodegraven Huwelijk ouders op 27 april 1848 m WiUeskop Roelof van der Poll trouwde op 20 november 1873 ^^ Benschop met Cornelia Vergeer Zij kregen zes kinderen, waarvan vijf als baby overleden Na het overlijden van zijn vrouw in 1898 trouwde Roelof van der Poll op 2 januari 1901 met Adriana van den Heuvel en overleed als koffiehuishouder m Rotterdam op 16 maart 1909 Hekendorp en Papekop Drie zouaven waren geboren m Hekendorp en een in Papekop Cornelis van Breukelen; geboren op 31 mei 1837 Mandenmaker Ouders Jan van Breukelen, geboren op 18 november 1813 m Lmschoten en Cornelia Broer, geboren op 4 augustus 1812 m Lopik Hij overleed m Rome aan de koorts op 14 juni 1868 fan Schoonderwoerd, geboren op 5 maart 1837 Landbouwer Ouders Cor Schoonderwoerd, geboren op 27 januari 1803 m Hekendorp en Aaltje Vermond, geboren op 27 januari 1807 m Lopik Hij trouwde op 12 juli 1888 m Aalsmeer met Anna C Aarts uit Hoeven, een weduwe met vijf kmde ren, en overleed op 28 juni 1901 in Oegstgeest Arij Verleun; geboren op 11 januari 1851 Melkboer Ouders Johannes Verleun, geboren op 9 november 1802 m Hekendorp en Adriana Kervel, geboren op 26 april 1816 m Moordrecht Hij trouwde op 23 april 1875 m Vinkeveen met Debora Nieuwendijk uit Nieuwer Amstel Hij kreeg zeven kinderen en overleed op 30 maart 1922 m Amsterdam Willem van den Hoek, geboren op 10 januari 1845 m Papekop IJzersmid Ouders Simon van den Hoek, geboren op 29 juni 1802 m Bloemendaal


hun leven voor de paus

— 2» —

CONTO BELLA AIASSA INDIVIDÜALE DBXTAGLIO BBI, CONTO

iS

Cf

Xnmesire

Lire

c.

a

?5

Lire

C.

ivlint^ 'rk\^>^'

£.J^..

J /

/

f

/^ <>r

// /

^

/

ff ff

/^

/ Pagina uit een zouaven-soldatenboekje De ontvangsten en uitgaven werden bijgehouden door een Franse kapitein

w //

'7^^^%^y

^

//

//f

J'

(Gouda) en H e n d n k a de Veen, geboren op 15 September 1811 m Stem (Haastrecht) Zij t r o u w d e m 1856 nog m e t H e n d r i k Jansen zoon van Andries Jansen die grootvader was van zouaaf Pardoel uit Benschop Zelf trouwde Willem van den Hoek op 14 januari 1881 m Reeuwijk met Cornelia Mooijekmd uit Broek Hi) kreeg twee kinderen en stierf op 7 februari 1890 m Boskoop

24


Oudewater Uit Oudewater kwamen drie zouaven Wijnand Houdi)k, geboren op 20 mei 1847 Stoker Ouders Gerrit Houdijk, geboren op 17 maart 1821 en Maria van der Velden, geboren op 23 november 1818, beiden m Oudewater Hi) trouwde op 11-4-1872 in Oudewater met Klazma M van der Wel, kreeg 10 kinderen en overleed m Vlaardmgen op 9 januari 1924 Anthonius Koos; geboren op i januari 1839 Wever Ouders Jan B Koos, geboren op 15 mei 1813 m Oudewater en Maria Voorend, geboren op 11 juli 1813 m Oudewater Hij trouwde op 5 april 1875 m Oudewater met Janmgje de Man, kreeg vijf kinderen en overleed in Oudewater op i januari 1924 Cornelis Wilhelmus van Soest, geboren op 26 april 1843 Schilder Ouders Henricus J van Soest, geboren op 18 maart 1804 m Zuilen en Elisabeth Zuurhout, geboren op 12 december 1805 m Jutphaas Hij trouwde op 2 augustus 1871 m Utrecht met Anna M E Saelman, kreeg vier kinderen en overleed m Utrecht op 17-1-1896 Montfoort Elf zouaven waren geboren m Montfoort Adam Beerthuizen; geboren op 21 juli 1840 Kuiper Ouders Dirk Beerthuizen, geboren op 25 september 1800 m Montfoort en Antonia J de Waal, geboren op 30 april 1804 m Leiden Na een half jaar dienst overleed hij op 19 augustus 1866 m een militair hospitaal m Rome Antonie van Dijk; geboren op 19 juli 1842 Arbeider Ouders Roelof van Dijk, geboren op 4 december 1806 m Montfoort en Maria van der Kroef, geboren op 27 mei 1808 m Montfoort Hij trouwde op 4 1-1871 m Montfoort met Catharma T de Wit, kreeg zes kinderen en overleed m Montfoort op 16 mei 1890 Arie Laerbusch; geboren op 18 februari 1835 Schipper Ouders Willem Laerbusch, geboren op 28 mei 1782 m Munster en Mijntje van Kleef, geboren op 14 januari 1793 m Montfoort Hij bleef ongehuwd en stierf m Alphen a/d Rijn op 28 april 1914 Bastiaan Laerbusch; geboren op 5 oktober 1827 Broer van Arie Hij was op 14 juni 1856 m Benschop getrouwd met Maria Bredie, zus van zouaaf Bredie uit Benschop Zijn vrouw en zijn vijf kinderen waren voor zijn zouaventijd al gestorven Hij vertrok op 25 november 1869 naar Lmschoten en het daar geen sporen meer achter Cornelis Nieuwesteeg, geboren op 5 juli 1841 Metselaar Ouders Leendert Nieuwesteeg, geboren op 24 april 1795 m IJsselstem en Johanna de Beus,


i^

hun leven voor de paus

Rechts: zouaaf Arij Verleun uit Hekendorp

geboren op 3 augustus 1812 in Amsterdam. Hij trouwde op 3 september 1885 m Alphen a/d Rijn met Sophia Overes, een weduwe met 3 kinderen en overleed in Alphen a/d Rijn op 17 maart 1910.

(1851-1922).

Jacobus Ram; geboren op 6 februari 1850. Landbouwer. Ouders: Jacobus Ram, geboren op 16 September 1808 in Montfoort en Annigje Duits, geboren op 10 maart 1818 in Polsbroek-Noord. Hij trouwde op 3 januari 1873 in Hekendorp met Antje Blommestein en overleed kinderloos in Gouda op 19 april 1923.

Links: zouaaf Anton van Dijk uit Montfoort

(1842-1890).

Adianus de Ruiter; geboren op 15 april 1843. Smid. Ouders; Hendrikus de Ruiter, geboren op 3 november 1806 in Montfoort en Gerrigje van der Koorn, geboren op 16 juni 1815 in Montfoort.Hij trouwde op i augustus 1878 in Oudewater met Petronella H. Bouman, kreeg met haar zes kinderen en overleed in Utrecht op 19 april 1919.

26


Cornelis van Vegten; geboren op 13 januari 1845. Sigarenmaker. Ouders: Reinier van Vegten, geboren op 23 augustus 1801 in Groningen en Elsje van Harmeien, geboren op 3 april 1798 in Montfoort. Hij trouwde op 12 juni 1878 in Montfoort met Johanna C. Schimmel, kreeg vier kinderen en overleed in Montfoort op 25 november 1911. Evert Vosmeer; geboren op 18 februari 1850. Timmerman. Ouders: Evert Vosmeer, geboren op 12 februari 1779 in Montfoort en Anna van 't Nederend, geboren op 14 februari 1813 in Oudewater. Hij trouwde op 5 februari 1873 in Rotterdam met Catharina Hakbijl, kreeg één kind en overleed als gescheiden man in Amsterdam op 30 december 1879. ^ijn ex-vrouw stond geregistreerd als publieke vrouw in o.a. Breda, Den Haag en Rotterdam. Willem Vosmeer; geboren op i december 1846. Touwslager. Ouders: Willem Vosmeer, geboren op 28 december 1813 in Montfoort en Dirkje van Putten, geboren op 3 april 1810 in Montfoort. De grootvader van zouaaf Willem Vosmeer, Evert, was de vader van zouaaf Evert Vosmeer. Zouaaf Willem Vosmeer trouwde op 17 april 1872 m Montfoort met Francisca Scheel en kreeg twee kinderen. Na haar dood in 1875 trouwde hij op 13 november 1878 met Johanna van Kleef en kreeg nog eens 11 kinderen. Hij overleed in Montfoort op 23 september 1926. Cornelis Gijsbertus Vreeswijk; geboren op 15 april 1845. Wagenmaker. Ouders: Cornelis Vreeswijk, geboren op 17 juni 1806 in Montfoort en Alberta Dorrestein, geboren op 23 april 1811 in Bunnik. Zijn grootouders van moederskant waren tevens grootouders van zouaaf Petrus Mocking uit IJsselstein. Hij trouwde op 10 mei 1872 in IJsselstein met Aaltje Bouwman en kreeg vijf kinderen. Via Uithoorn kwam hij in 1884 naar Amsterdam en woonde daar tot 1893 op verschillende adressen, waarna hij geen sporen meer achterliet. Over de auteur: Hans Ellenbroek (geboren in 1946 in Deventer, opgegroeid in Utrecht en sinds 1970 woonachtig in IJsselstein) is historieschrijver en vanaf het begin lid van de HKIJ Naast publicaties over de pauselijke zouaven en andere werken op historisch en genealogisch gebied schrijft hij gedenkboeken voor bedrijven als AC Restaurants & Hotels, Cavo Latuco, Euroma, Hubo, Drukkerij Onkenhout, Terberg Installatiebedrijf, Trias Zorgverzekeraar en Zwolsche Algemeene In zijn semi-biografische, historische roman 'Rome tot de dood' verhaalt hij de belevenissen van de pauselijke zouaven in Italië aan de hand van het levensverhaal van zijn overgrootvader Deze Willem Ellenbroek (1842-1898) uit Deventer schreef als zouaaf in 1867 t/m 1870 vijfentwintig boeiende en soms ontroerende brieven naar huis, die de basis vormen van 'Rome tot de dood' Relevante historische feiten en gebeurtenissen, reisbeschrijvingen en reconstructies van het dagelijks leven in die tijd maken het verhaal compleet (ISBN 90-72047-37-0)


. hun leven voor de paus

Archieven: - Archief Koninklijk Museum van het Leger en van de Militaire Geschiedenis in Brussel - Archief Nederlands Zouavennnuseum in Oudenbosch -Gemeentearchieven Alphen a/d Rijn, Amersfoort, Amstelveen, Amsterdam, Boskoop, Breda, De Ronde Venen, Den Bosch, Den Haag, Dordrecht, Lopik, Oegstgeest, Oudewater, Rotterdam, Uithoorn, Utrecht, Vianen, Vlaardingen, Voorhout en IJsselstein - Katholiek Documentatie Centrum van de Universiteit in Nijmegen - Particuliere archieven S E van Berkum in Schijndel, J F A Ellenbroek in IJsselstein, L Hendriks in Bleiswijk en P Lemmers in Malden - Rijksarchieven in Den Bosch, Den Haag, Haarlem en Utrecht - Streekarchivariaten Brabant-Noordoost m Veghel Hollands Midden in Gouda, Krimpenerwaard in Schoonhoven, Kromme-Rijngebied-Utrechtse Heuvelrug in Bunnik, Langs Aa en Dommel in Vught, Rijnstreek in Woerden, Kring Oosterhout en Vecht en Venen in Loenen a/d Vecht

-

Literatuur: Br Christofoor, Uit het epos der 3 000 Nederlandse Zouaven, Nijmegen 1947 H Ellenbroek, Rome tot de dood. Nieuwegein 1997 A Nuyens, Gedenkboek der Pauselijke Zouaven, Roermond 1892 A van Veerdegem, De laatste kruisridders, Brugge 1914 W Zaal, De vuist van de paus, Amsterdam 1980

i®,

Stichting Historische Kring IJsselstein

B Rietveld Meerenburgerhorn 10 3401 CD IJsselstein tel (030) 688 74 74 email bariet@knoware nl

Uitgave:

nr 88, juni 1999

Drulc:

übertas, Bunnik

Voorzitter:

J C M Klomp tel, (030) 688 28 52

ISSN:

1384 704X

Secretariaat:

C J H van Dijk Westerhout, Omloop West 42, 3402 XP IJsselstein, tel (030) 688 36 99

Penningmeester: W J van Vliet J W Fnsolaan 7, 3401 AX IJsselstein, tel (030)688 16 60 Banl<:

28

Redactie:

Postbank nr 4074718

Donateurs ontvangen het periodiek (4 uitga ven per jaar) en worden op de hoogte gehou den van de activiteiten Nieuwe donateurs kunnen zich aanmelden bij de penningmeester waar tevens mutaties kunnen worden doorgegeven Voor inwoners van IJsselstein is de bijdrage minimaal f 20, (voor bedrijven f30,-) Voor hen die buiten IJsselstein wonen IS de bijdrage resp f 29,50 en f 39,50 Losse nummers, voor zover voorradig zijn a f 7,50 verkrijgbaar via het secretariaat Voor dubbel nummers is de prijs f 10,-


Ook wij creĂŤren graag mooie zaken vooru

Telefoon: 030 - 686 80 80

Rabobank IJsselstein


Ve Advohaal. Het Stof, en Slifck de v Aard, Enis denVwisl niet'V\^aard.

En als er toch 'geregt' moet worden:

Mr G. van De Nesse Advocaat & Procureur (Advocatenprakti)k Mr. G. van De Nesse)

Een raadsman, die zich volledig inzet voor uw 'Saeck'

Havenstraat 20/21 • 3401 DM IJsselstein • Fax: (030) 687 20 93

Tel: (030) 687 20 94


Stichting HistorischeKring IJsselstein

No 89, december 1999


*T>eApoicckcr.

"Mijn werk bestaat ten dienst der kranken, In 't mengen van verscheiden dranken, die ik voorzichtig maak gereed, 't ZIJ dat men zuivnng wacht of zweet " Jan Luyken (1694)

Veel IS in de loop der eeuwen veranderd, maar nog steeds staan wij "ten dienst der kranken"

APOTHEEK IJSSELVELD; KENNIS VOORKOMT DRS. T N . M . HEBINCK. APOTHEKER Clinckhoeff 21 • 3402 GA IJsselstein • Tel: (030) 688 50 85 Fax: (030) 688 50 90


Zegen of Glorie? Over het middeleeuwse grafmonument in de Nederlands Hervormde Kerkte IJsselstein doorXabier Jense

INLEIDING In de Hervormde Smt Nicolaas Kerk te IJsselstein bevindt zich een middeleeuw se graftombe, die m de Noordelijke Nederlanden de oudste m zijn soort is Het grafmonument is eigenlijk pas m het midden van de 19de eeuw bekend geworden, dat wil zeggen dat er amper bronnen bekend zijn van voor die tijd waarin expliciet iets over het graf geschreven is Het is zo'n bijzonder monument omdat op de grafplaat vier liggende personen te zien zijn en dat is een vrij uniek gegeven In de literatuur is aan de achtergrond van deze graftombe en aan de vraag waarom hier vier mensen naast elkaar zijn afgebeeld wemig aandacht besteed

VISUELE ANALYSE PRAALGRAF De graftombe [zie afbeelding i] staat tegenwoordig m het koor van de Nicolaaskerk Het gaat hier om een gotisch praalgraf, met een langwerpige katafalk die een lengte heeft van 4 04 m , een breedte van 2 68 m en een hoogte heeft van o 80 m Het praalgraf heeft ook als graf zelf gediend De vier grafbeelden op de grafplaat zijn met cement vastgemaakt ^ De beelden zijn niet in hoogrelief uitgehouwen, maar rondom afgewerkt De twee mannen op het graf zijn ongeveer i 80 m en de twee vrouwen zijn ongeveer i 65 m lang De deksel van het graf is waarschijnlijk oorspronkelijk uit een stuk steen gemaakt' Het grafmonument is gemaakt van Namens steen, een steensoort afkomstig uit de omgeving van de Belgische stad Namur ^ Over de maker(s) van de graftombe is niets bekend Over de plaats van herkomst van het praalgraf daarentegen is wel het een en ander bekend het werd hoogstwaarschijnh)k m een atelier in Doornik m Vlaanderen gemaakt [zie pag 15 STIJL PRAALGRAF] Het graf IS mogelijk op bestelling gemaakt en vervolgens zou het kant en klaar per schip naar IJsselstein zijn vervoerd Ook over de datering van het grafmonument is veel onzekerheid deze loopt uiteen van ongeveer 1330 ^


Zegen of Glorie'

omstreeks 1350 , de periode tussen 1370-1377' tot rond 1390 genoemd . Wat naar mijn mening een goede datering zou zijn, stel ik aan het einde van deze bijdrage aan de orde. Op het graf zijn verder geen oorspronkelijke inscripties of merktekens aangetroffen. Het is niet bekend of de beelden beschilderd zijn geweest. Tegen beschildering pleit dat het een betrekkelijk dure steensoort was; voor beschildering pleit dat het mooier zou zijn geweest en kleur de figuren meer levensecht zou hebben gemaakt. De staat van het graf is redelijk goed, maar dat is een hele lange tijd anders geweest. Toen het werk in 1850 ontdekt werd, was de toestand waarin het verkeerde erbarmelijk. De graftombe onderging in de loop van anderhalve eeuw maar Hefst vier restauraties, namelijk in de jaren 1857-1859, in 1908, m 1915/16 en in 1983. Al deze werkzaamheden hebben het praalgraf in een lappendeken van structurele en cosmetische reparaties ^ veranderd. Heden ten dage mag de tombe toonbaar zijn, dat neemt niet weg de grafplaat ontsierd wordt door de vele kleine en grote breuken.

2


HISTORIE GRAFTOMBE De wederwaardigheden van het grafmonument begonnen volgens de eerste overleveringen tijdens een vergadering van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen m het voorjaar van 1850 De Leidse conservator van het Rijksmuseum voor Oudheden, Dr L F J Janssen, bracht toen dit gezelschap mondeling en later schriftelijk op de hoogte van het bestaan van een 'merkwaardige tombe m de kerk van IJsselstem Over het grafmonument was tot dan toe vrijwel niets bekend De graftombe bevond zich in het noordertransept van de kerk Aan het begm van de 19de eeuw had men uit gebrek aan zitplaatsen om het praalgraf een houten bekisting aangebracht ter beschutting en overdekking en het zo aan de ogen van het publiek onttrokken Boven op de constructie had men stoelen voor de kerkgangers geplaatst Janssen had tijdens een bezoek via een deurtje m de bekisting met een kaars m de hand de graftombe bezichtigd en het verder op de tast leren kennen" De personen waren van hoge rang en rijk van kostuum De Leidenaar vermoedde dat de beeldengroep de Van Amstels zou kun nen voorstellen Het leek wel of het genootschap niet echt onder dit indruk was van deze mededeling, want pas m de notulen van de directievergadering van het genootschap van december 1850 werd er iets over 'een zeker praalgraf te IJsselstem gemeld dat wel meer onderzoek verdiende^^ In februari 1851 ontving de Leidse conservator een brief van het genootschap Daarin stelde het bestuur dat het onder zoek van de graftombe uit oudheidkundig oogpunt als belangrijk werd geacht Alleen had het bestuur nog steeds niet door dat Janssen haar alleen van het bestaan van het graf op de hoogte had willen stellen In een schriftelijke reactie legde Janssen aan het Genootschap het idee voor om een commissie op te richten voor onderzoek van het praalgraf Dit nam het bestuur over Daarna gebeurde er, alle mooie voornemens ten spijt, met veel om de graftombe zoveel mogelijk toegankelijk te maken voor histonsch-archeologisch onderzoek Pas m oktober 1853 kwam de zaak m het genootschap ter sprake Men had toestemming gekregen van de kerkvoogden van de Hervormde Kerk te IJsselstem Wel werd m een brief door de heren kerkvoogden gewaarschuwd voor te grote verwachtingen een groot deel van het praalgraf was ingestort en beschadigd ^^ In november van dat jaar werd er een commissie uit het bestuur gekozen, en werd de heer Janssen uitgenodigd om daarin zitting te nemen Daarna zou het nog twee jaar duren, omdat hij het te druk had en IJsselstem voor hem niet om de hoek lag, en omdat het genootschap het ook allemaal te veel van het jaargetij en de conservator het afhangen Midden december 1855 was het eindelijk zover en bracht het P U G een werkbezoek aan de Nicolaaskerk m IJsselstem Spoedig daarna verscheen er een rapport, waarin de bevindingen van de commissie waren vastgelegd Het omschreef het beeldwerk van het praalgraf als 'meer dan middelmatig' en verder werd ook de veronachtzaamde en geschonden staat waarm het graf verkeerde, beschreven''^ De beelden bestonden uit meerdere stukken, van elk beeld was het hoofd afgebroken en ontbraken de handen Bij de mannen ontbraken de benen en de consoles De consoles bij de vrouwen waren ernstig beschadigd Aan de verhemelte ontbraken zes fleurons


Jill

Zegen of Glorie?

Het praalgraf met de beschadigingen zoals die voor de restauratie van 1859 werden vastgesteld.

[zie afbeelding 2]. De dekplaat was in 18 stukken gebroken'^. De verbrijzeling van een aantal delen was vermoedelijk te wijten geweest aan de aanwezigheid van troepen van Lodewijk XIV, alias de Zonnekoning, tijdens de Franse bezetting van IJsselstein in 1672^ . Uit welke tijd de bekisting dateerde werd niet vermeld en waarom die om het praalgraf was gebouwd evenmin. Hoogstwaarschijnlijk omdat het grafmonument er door de vele vernielingen niet meer uit-

4


zag Helaas valt uit de voorafgaande eeuwen mets over het monument te vermelden, omdat de bronnen daarover ook zwijgen als een graf Op de graftombe werden 3 verroeste ruiterhelmen daterend uit de vroege i6de eeuw gevonden, alsmede de elleboog van een harnas Over de mogelijke oorsprong van en over een eventuele reden voor de aanwezigheid van deze attributen op het graf werd verder met gerept^^ Het rapport gaf vooral vanwege de zorgelijke staat waarin het praalgraf verkeerde het advies tot een spoedige en degelijke restauratie over te gaan Een andere reden om er werk van te maken was de historische betekenis van het grafmonument, vanwege de beeltenis van een 'vaderlandsche heldin' Het groeiend besef dat het hier om een buitengewone graftombe gmg, bracht het genootschap ertoe om zich m te zetten voor de restauratie van het grafmo nument, wat blijkt uit een brief aan de kerkvoogden van de Hervormde kerk waarin de verzekering werd gegeven dat het herstel van het grafmonument een onderwerp van ernstige overweging' diende te zijn'^ De zaak kwam m een stroomversnelling in april 1856 werd door het genootschap contact opgenomen met de Utrechtse beeldhouwer E F Georges en werd er tevens het principe besluit genomen waarin het P U G zich bereid toonde m de restauratiekosten te delen Voor de restauratie van het praalgraf had de beeldhouwer een kostenraming gemaakt ten bedrage van f 1600,- Ondanks de financiĂŤle reserves van het genootschap werden allerlei instanties aangeschreven om mede bij te dragen aan de restauratie Ook aan koning Willem III werd een bijdrage gevraagd, hij was immers baron van IJsselstem Bovendien was de baronie 'ten alle tijden een troetelkind van het huis van Oranje geweest Zijne Majesteit echter weigerde op stiefvaderhjk wijze 'resoluut In april 1857 kon een begm gemaakt worden met de restauratie en aan het emde van dat jaar werd het graf van het noordertransept naar het ruime priesterkoor overgebracht Bij de opening van het graf werden geen beenderen gevonden Gedurende 1858 1859 kwamen bij het genootschap enige malen klachten van de kerkvoogden binnen, waarin zij stelden dat de restauratie van de graftombe maar niet zou opschieten Het genootschap gedroeg zich wat terughoudender de restaurateur werd enige malen verzocht de opdrachtgever over de stand van zaken te berichten Waarschijnlijk dacht iedereen dat het monument aan het emde van 1858 wel klaar zou zijn, maar pas in november 1859 kon de beeldhouwer melden dat het werk erop zat De gerestaureerde graftombe werd op 12 december 1859 plechtig overgedragen aan heren Kerkvoogden van de Hervormde kerk Tijdens een feestelijke bijeenkomst werd het herstelde praalgraf onthuld Aangezien de oorspronkelijke maker van het werk niet bekend was, vond men dat de naam van de restaurateur met op het gedenkstuk mocht ontbreken Er kwam een koperen plaat aan de voeten van de gisanten met daarop een Latijnse tekst, waarin de naam van de beeldhouwer werd vermeld De restauratie mocht lang geduurd hebben, het genootschap was er niet ontevreden over In een brief begm 1858 schreef het genootschap aan de beeldhouwer dat door uw schone kunst [u] alzoo [hebt] mogen medewerken om belangrijke gedenkteekenen der geschiedenis op een waardige wijze voor het nageslacht te bewaren'


Zegen of Glorie'

Ook Janssen viel een groot compliment ten deel. In de aan hem gerichte dankbetuiging stond dat het genootschap 'vertrouwt dat aan [het] herrezen monument Uw naam verbonden zal blijven en nakomelingschap U danken zullen, voor de geschiedenis van ons, een harer herinneringsteekenen aan de vergetelheid te hebben ontrukt' . Decennia lang werd niets meer van het grafmonument vernomen tot in 1904 er bij het P.U.G. weer berichten binnensijpelden over de zorgwekkende staat van het praalgraf. In een brief van de historicus en archivaris S. Muller Fz. van oktober 1904 bleek dat een 'goede restauratie' van het grafmonument noodzakelijk was, omdat het opnieuw m verval was^^ Na een werkbezoek aan de Nicolaaskerk berichtte Muller in 1905 dat sinds zijn vorige bezoek de toestand van de graftombe 'merkbaar' achteruit was gegaan. De schrijver vervolgde, dat het hem leek 'dat de omstandigheid dat het kerkkoor tevens gebezigd wordt als bergplaats van banken en andere rommel, waarschijnlijk de reden is, dat het m o n u m e n t zo gehavend is'^^. Er was weer sprake van gebroken en losliggende stukken en het m o n u m e n t was bovendien zeer vuil. Een trieste constatering die de veronderstellmg rechtvaardigt dat de graftombe in de periode na de laatste restauratie met de hoede en zorg had gekregen die het verdiende. Het lijkt alsof het Genootschap tijdens de eerste restauratie al bedenkingen had. In 1857 dacht men er aan om van de heren kerkvoogden een schriftelijke verklaring te vorderen, dat zij om dit 'grootse' monument een ijzeren hek zouden plaatsen. Een mondelmge toezegging is door deze heren nooit nagekomen. De verzekering van het kerkbestuur voortdurend te waken tegen de beschadiging van het monument, was door het ontbreken van een hekwerk, van weinig waarde^^ Over de restauratie werd in 1906 onderhandeld, waarbij de aartsbisschop Mgr. G.W. van Heukelum het aanbod deed om een deel der kosten voor zijn rekening te nemen. Helaas is niet bekend waarom^ .


Tijdens het eerste decennium van deze eeuw kwam de zorg van dit historische monument aan de Provinciale Commissie van Toezicht op de bewaring en instandhouding van voorwerpen van waarde uit het oogpunt van geschiedenis en kunst toe Deze was over de situatie evenmin te spreken, zodat het kerkbestuur een ernstige vermaning kreeg waarin de meest ernstige tekortkomingen werden aangegeven 'Moge deze restauratie door het Kerkbestuur gewaardeerd worden en streng de hand worden gehouden aan de thans gemaakte bepahng, dat het monument met dan onder toezicht voor de bezoekers te bezichtigen is' ^^ In 1909 kon emdehjk de graftombe door Lambert te Riele worden hersteld^ Maar met het herstel van het praalgraf deed zich een nieuw probleem voor de treurige staat waarin het kerkgebouw verkeerde Het dak van het koor was dermate lek dat het bijna overal regenwater doorliet Het grafmonument had te lijden onder de lekkages Het gevaar was met denkbeeldig dat het hele dak zou instorten als er niet spoedig werd ingegrepen^^ De minister overwoog om ten behoeve van de restauratie een bedrag van f 26 500,- uit te trekken, maar dat zou onvoldoende blijken Het noodlot sloeg toe op 10 augustus 1911 brak er brand uit en die legde de kerk geheel m de as'° Het grafmonument bleef mets bespaard De tombe werd door de brand verhit, terwijl het bluswater voor een flinke afkoeling zorgde en deze temperatuurverschillen zorgden ervoor dat het praalgraf voor een groot deel uit elkaar barstte En alsof het met genoeg was, kwam er ook brandend hout en vallend pum, afkomstig van het dak, op de katafalk terecht^' [zie afbeelding 4] Zo was het praalgraf van de heren Van Amstel Van IJsselstem tot een ware puinhoop geworden Na het bekend worden van deze rampspoed haastte de Provinciale Commissie van Toezicht zich naar de plek des onheils, om te zien welke maatregelen genomen moesten worden om erger te voorkomen Meer dan een voorlopig advies om de brokstukken van het praalgraf geheel en al met een houten kist te omtimmeren om verdere beschadiging te voorkomen, kon de commissie met geven Er moest ook voorkomen worden dat scherven en brokken verloren gingen, onder andere door ontvreemding tijdens de opruimmgswerkzaamheden En tot elke prijs moest voorkomen worden, dat ondeskundigen zelf zouden proberen de stukken aan elkaar te passen, waardoor zij breukvlakken zouden kunnen vermelen^^ BIJ een tweede bezoek twee weken later kon men slechts de raad geven het monument tegen inwatermg met brandzeilen te bedekken De fragmenten werden zo opgeborgen dat hun toestand voor bepaalde tijd met verder achteruit zou gaan Pas als het koor gerepareerd was, kon men beginnen met veel geduld de fragmenten van de graftombe aan elkaar te passen De brand m de Sint Nicolaaskerk leek het monument zo ernstig beschadigd te hebben, dat het er naar uit zag dat het afgeschreven moest worden Zover is het gelukkig met gekomen, maar dat nam met weg dat het graf na restauratie gedurende de volgende decennia wederom door rampspoed werd achtervolgd Nadat de kerk was hersteld en m november 1915 was mgewijd, werd pas vier jaar na de brand een begin gemaakt met de restauratie van het praalgraf Het tijdstip waarop het praalgraf werd gerestaureerd was ook niet het meest


Éi

Zegen of Glorie'

4. Aanblik van het grafmonument na de brand van 10 augustus 1911. Het graf is geblakerd en ligt bedolven onder het puin. Tussen de hoofden van Gijsbrecht en Bertha van IJsselstein is één van de ruiterheimen zichtbaar.

g u n s t i g e " . In augustus 1914 was de Eerste Wereldoorlog uitgebroken en Nederland kreeg te maken met een schaarste aan constructiematerialen. Het is mogelijk dat daarom voor een goedkope oplossing van repareren werd gekozen: het bevestigen van de losse delen met ijzeren doken^^. Door het vochtprobleem dat m de kerk heerste ging het ijzer in de loop van de jaren roesten en uitzetten. De slechte ventilatie van het koor had het steen van het grafmonum e n t zeer vermoeid en dat had verwering ten gevolg. Ook effecten van de brand en het materiaalgebruik van restauraties begonnen door de tand des tijds parten te spelen. Het Namens steen schilferde af en viel uiteen en allerlei delen van de graftombe begonnen weer los te laten. Begin jaren '60 werd de absolute noodzaak van restauratie wel onderkend, maar er werd verder weinig ondernomen^' Omdat het college van de Hervormde Kerk te kennen gaf niet over de middelen te beschikken om in de restauratiekosten bij te dragen, hoopte het dat door de ernst van de situatie het verzoek om de restauratie 'zonder financiële bijdrage onzerzijds' door de Rijksdienst voor de Monumentenzorg gehonoreerd zou word e n ' . Dat feest ging niet door. Door allerlei subsidieperikelen en doordat van het kerkbestuur een eigen bijdrage werd verwacht, bleef de zaak vanaf maart 1963 liggen. Uit een rapport ruim tien jaar later, bleek de situatie als vanouds: het graf verkeerde m een slechte staat door de vele losse delen. De temperatuurschommelingen in de kerk waren niet verdwenen, het ontbrak nog steeds aan ventilatie, zodat oude reparaties met specie werden afgestoten. Verder werd geopperd dat

8


een deel van de schade aan het graf te wijten was aan de jeugd die stenen naar binnen gooide'^. De suggestie die m mei 1977 in een advies gedaan werd om het grafmonument 'als rampgeval aan te merken', spreekt boekdelen' . Door het ontbreken van subsidiegelden voor de restauratie van het praalgraf - vanwege het grote aantal in uitvoering zijnde restauraties en vanwege de in verhouding geringe geldmiddelen- bleef het graf in erbarmelijke toestand verkeren. Het werd van kwaad tot erger. In een haast emotionele brief van twee bezoekers van de Sint Nicolaaskerk uit 1976 bleek het praalgraf in een staat van 'schandelijke verwaarlozing' te verkeren. Delen van het monument waren verdwenen en naast het monument stond een emmer waarin nog enkel brokstukken bewaard werden. Het door E.F. Georges gerestaureerde monument, schreven zij, verkeerde in een toestand die wellicht 'nog ruĂŻneuzer' was dan die van voor de restauratie. Het gevaar bestond dat het monument binnenkort verloren zou gaan zodat er over een jaar of vijf'alleen nog maar puin te bezichtigen' zou zi)n'^. In de loop van 1977-1978 werden door het college van B&W van IJsselstein smeekbeden aan het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk verstuurd, maar een reactie bleef uit. Pas m april 1979 kwam er schot in de zaak: de staatssecretaris was bereid om een subsidie te geven voor de restauratie van het praalgraf^ . De onderzoeken die vanaf het begin van de jaren '80 werden gedaan, leverden wederom trieste resultaten op. Het gebruik van gietijzeren doken was een

De toestand waarin het praalgraf in ol<tober 1982 verkeerde. Onder andere is te zien hoe de kop van de hond aan de voeten van Bertha van Heukelom is verdwenen en hoe bij het beeld van Maria van Henegouwen de hals- en schouderpartij beschadigd is.

9


i'lÂť

Zegen of Glorie'

6. Detailopname van de deplorabele toestand in 1982. De rechterschouder van Arnoud en de linkerschouder van Maria van Henegouwen zijn aan puin.

7. Detailopname van de baldakijn in tegenwoordige staat. Goed zijn de vele barsten te zien waarmee het dak geheel is bedekt.

10

ongelukkige keuze geweest, omdat de corrosie ervan de graftombe ernstige schade had toegebracht, die misschien wel erger was dan die door de brand^'. De bron van alle ellende was de baksteenvulling van de tombe die drijfnat was. Deze moest verwijderd worden en er moest een nieuwe constructie komen die de m o n u m e n t de kans gaf om te drogen. Het eerste ging echter niet door, vanwege het gevaar van druk of buigbelasting, die de kans van breken van het natuursteen zou kunnen vergroten^^. Bij ultrasounddoormeting bleek de tombe vele oppervlakkig uitziende breuken en scheuren te hebben die diep waren, 'zo niet door en door'. Uit een ander rapport bleek dat door de breuken en scheuren de hechte samenhang van het materiaal verdwenen was. Kortom de toestand, waarm de beelden verkeerden, was 'abominabel slecht'^^. Sommige beschadigmgen aan de graftombe waren zo ernstig dat bij demontage van ĂŠĂŠn van de beelden het bovenlijf vanzelf uit elkaar viel. De romp moest later op een speciale werktafel worden gecompleteerd. De toestand van het grafmonument was nu zo erg, dat men wederom vreesde dat het monument als verloren beschouwd moest worden^^. De restauratie van 1916 was zo slecht gedaan dat deze opnieuw uitgevoerd moest worden [zie afbeelding 5 en 6]. De plaag van het vandalisme was een andere reden waardoor de graftombe er slecht uitzag. Het voorstel van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg om een hek te plaatsen, is helaas nooit overgenomen. Het grafmonument diende tegen het publiek -dat verantwoordelijk werd gesteld voor het materiaalverlies onder andere door het meenemen van fragmenten- te worden afgeschermd'''^ anders bleef het dweilen met de kraan open.


In januari 1983 werd een begin gemaakt met de restauratie van het praalgraf De doken werden waar mogelijk verwijderd en de tombe werd met een roestwerend middel geïnjecteerd. Losse delen werden gesorteerd, schoongemaakt en met kunststof doken en natuursteenlijm op hun oorspronkelijk plaats bevestigd. Ontbrekende delen werden ter plaatse gemodelleerd. De sokkel van het graf kreeg een tiental permanente ventilatiegaten die van roosters en ventilatoren werden voorzien. In maart van dat jaar was de restauratie voltooid. Het heeft niet veel gescheeld of in mei 1984 was het graf alweer beschadigd geraakt. Toen gooiden vandalen een aantal van de kerkramen in en sommige klinkers misten het grafmonument maar net. Het praalgraf bleef een kwetsbaar kunstwerk. In januari 1990 waren er weer delen aan het monument losgeraakt, zoals de pommel van het zwaard van een van de ridders^ . Bij een inspectie in 1996 werd geconstateerd dat de reparaties zich 'redelijk goed' hielden op een aantal kwetsbare stukjes na'^^. Het graf heeft in de loop der eeuwen heel wat moeten doorstaan: branden, vernielingen en restauraties hebben hun sporen getrokken op dit praalgraf Dat het graf er zwaar geschonden uitziet, hoeft dus geen verbazing te wekken. Dat is aan de deksel goed te zien, overal zijn scheuren, putten, verkleuringen die de luister van de dit praalgraf enigszins teniet doen [zie afbeelding 7, 8 en 9].

HISTORIE AFGEBEELDE PERSONEN

8. (boven) Kop en romp van één van de hondjes zijn volledig bedekt met allerlei barsten.

In 1855 kon de commissie niet zeggen wie de beelden van de graftombe voorstelden. Men had wel het vermoeden dat één van de beelden de dochter van 9. (onder) Otto van Arkel, heer van Heukelom kon zijn. Bij de restauratie in 1857 werden Aan de verscheide beelden van de deksel afgenomen en toen bleek wie de personen waren. dene tinten is te Onder de hoofden werden vier beschadigde wapens zichtbaar die in basreliëf zien hoeveel verwaren uitgehouwen. Tegenwoordig is aan de oostzijde van het monument een schillende mateplaquette te zien waarop in het Latijn is vermeld wie er op het grafmonument rialen zijn zijn afgebeeld: gebruikt bij de herstellingen in Praalgraf van de doorluchtige Heren van Amstel de loop van Gijsbrecht en Arnold en hun doorluchtige echtgenotes Bertha van Heukelom en Maria van Henegouwenanderhalve eeuw. Ongeveer ^00 jaar gelden overleden.^

11


iĂŠ

Zegen of clone'

Aan de hand van de wapens van de vrouwen kon men toen ook achterhalen welke gisant de vader en de zoon Van Amstel/IJsselstem was [zie afbeelding 2] Helemaal Imks ligt Gi]sbrecht van Amstel heer van IJsselstem Waarschijnlijk rond 1260 geboren en m 1344 gestorven Gijsbrecht van IJsselstem was de zoon van Arnoud van Amstel die als rechter en maarschalk een hoge positie m het gebied van de bisschop van Utrecht had'^^ Bi) het overlijden van zijn vader m 1291 kreeg Gijsbrecht als oudste zoon het nalatenschap over IJsselstem Hij 10. Het praalgraf na de restauratie

van 1859 van boven gezien

12


was de eerste m het geslacht van de Van Amstels die de naam Van IJsselstem aannam'° Waarschijnlijk is Gijsbrecht de stichter geweest van deze plaats, gelegen m het kerspel Eiteren Het wapen van de heren van IJsselstem veranderde van vier dwarsbalken in een wapen met een Andreaskruis ^' Het Sticht was gedurende de tweede helft van de 13de eeuw een gebied waar de de invloedssferen van de graven van Holland en die van de bisschoppen van Utrecht elkaar raakten Aangezien de macht van deze heren hier met groot was, trachtten vooral de lokale heren van de situatie te profiteren en wisten zij met wisselend succes hun positie te handhaven ^^ Vooral de familie van Amstel had m dit gebied vele bezittingen verkregen door hun financiÍle steun bij de ontginningen in de Lopikerwaard De graven van Holland wisten echter steeds meer hun macht m het Sticht uit te breiden Uiteindelijk moesten veel lokale macht hebbers tegen de graven het onderspit delven en werd hun streven naar het ves tigen van een onafhankelijk territorium voorgoed de bodem ingeslagen Alle gebieden die de Van Amstels m het Sticht beheersten, kwamen nu aan Holland toe De lokale heren werden leenmannen van de Hollandse graaf en uit een gevoel van vernedering zonnen zij op wraak Deze rancune resulteerde m de moord op Floris V m 1296 Gijsbrecht van IJsselstem kwam door de moord op de graaf van Holland m grote problemen Zijn broer Arnold van Benschop en zijn oom Gijsbrecht van Amstel waren allebei betrokken bij de samenzwering De familie van Amstel werd hierdoor met een vervelende reputatie opgezadeld en Gijsbrecht van IJsselstem heeft zich lange tijd moeten verweren tegen de aantijging dat hij door zijn familiebanden eveneens medeplichtig was aan de samenzwering tegen de graaf Om twee andere redenen kwam Gijsbrecht echt m de problemen Na de moord werden de samenzweerders de achtervolgd Onder de achtervolgers bevond zich Gijsbrecht van IJsselstem Het had niet veel gescheeld of Arnold van Benschop was vermoord door woedende boeren die de dood van hun landsheer wilden wreken, als Gijsbrecht hem met had laten ontsnappen Een andere reden was dat gedurende de verwarring na de moord op Floris de bisschop van Utrecht Holland binnenviel De hoop van de bisschop het graafschap gebieden te kunnen ontfutselen kwam niet uit en de Hollanders dreven de Utrechters zelfs terug In 1297 stonden de Hollanders voor het kasteel van IJsselstem met het verzoek aan de heer om het krijgsvolk op zijn slot toe te laten, om van daar uit tegen de bisschop een tegenaanval te kunnen ondernemen Hoewel Gijsbrecht m oktober 1294 zijn dienstbaarheid aan de graaf van Holland had betuigd, kon hij dit verzoek met inwilligen, aangezien hij ook dienstman bij de bisschop van Utrecht was'^ Deze weigering vertoornde graaf Jan I (1296-1299) en hij het het slot van IJsselstem belegeren Daar Gijsbrecht door een lokale heer was gevangen genomen, was zijn vrouw Bertha gedwongen het beleg te weerstaan Na de nederlaag van de familie Van IJsselstem werd haar de heerlijkheid ontnomen, deze verviel aan de graaf van Holland Graaf Jan II van Henegouwen (1299-1304) schonk de IJsselsteinse bezittingen aan zijn broer Guy Deze werd m 1301 bisschop van Utrecht Gijsbrecht trachtte nu op goede voet te geraken met zowel de Hollanders als de bisschop Dat lijkt hem goed afgegaan te zijn, want het kwam uiteindelijk tot zijn openbare eerher-


ÉCl

Zegen of Glorie?

stel . Met graaf Willem III de Goede (1304-1337) kwam hij tot een verzoening. Gijsbrecht noemde zich in 1304 alweer heer van IJsselstein. Mogelijk heeft hij de hachelijk militaire situatie waarin het huis van Henegouwen verkeerde in hun strijd met de Vlamingen, goed uitgebuit. Vooral de vijanden van de graaf van Holland zagen toen h u n kans schoon o m de oude erfgoederen terug te krijgen^'^. Gijsbrecht zal de kant van de graaf gekozen hebben, aangezien hij in dat jaar van de graaf van Holland de 'ridderslag' kreeg. In 1308 werd Gijsbrecht weer erfelijk beleend met de verloren gegane goederen. In zijn politieke spel lijkt ook de 'liefde'^^ tussen zijn zoon Arnold en Guy's dochter Maria een belangrijke rol te hebben gespeeld. Hoogstwaarschijnlijk hadden beide partijen belang bij een huwelijk. Door de bruid raakte de heer van IJsselstein verwant aan de graaf van Holland en de bisschop van Utrecht. Tevens leverde dit huwelijk vader en zoon allerlei andere gunstbewijzen op, zoals de toestemming van de bisschop om in IJsselstein de parochiekerk van Sint Nicolaas te mogen stichten' , die in 1310 werd ingewijd. In een plechtige zitting begin 1308 vond in aanwezigheid van de bisschop van Utrecht en de graaf van Holland de verzoening tussen de beide families plaats. Ter bevestiging hiervan huwde Arnold van IJsselstein met Maria van Henegouwen. Naast Gijsbrecht ligt zijn vrouw Bertha van Heukelom. Zij was een telg uit het geslacht Van Arkel, welke in Holland als de 'stoutste' [dapperste] van allen werd beschouwd. In de geschiedenis van de Noordelijke Nederlanden werd zij geroemd om de heldhaftige weerstand die zij tegen Hollandse belegeraars in 1297-1298 had geboden. Zij maakte als 'vrouw van uitnemende heldenmoed' vooral grote indruk omdat zij volgens de overleveringen het slot van IJsselstein • met een dertigtal personen een jaar én een dag lang 'mannelijk' verdedigde tegen de Hollanders. Alleen door gebrek aan voorraden was zij uiteindelijk gedwongen zich over te g e v e n " . De overwonnenen werden door de gefrustreerde aanvoerder van de belegeraars allesbehalve ridderlijk behandeld. De IJsselsteiners werden in gevangenschap naar Dordrecht weggevoerd waar zij moesten loten om in leven te blijven. Bertha behoorde tot de gelukkige helft van de manschappen en overleefde dit vonnis. Arnold van IJsselstein was een man met een grote belangstelling voor wetenschap, kunst en godsdienst en hij kan worden gezien als een vertegenwoordiger van een opbloeiende beschaving in dit gebied. Hij was vooral bekend om zijn verzamellust van onder andere medische boeken en kerkelijke kunstvoorwerpen. In 1342 stichtte hij in IJsselstein het Onze Lieve Vrouwenbergklooster, een convent voor Cisterciënzers dat een zekere faam genoot vanwege de daar vervaardigde handschriften en boeken. Arnold speelde als man met een 'lange ondervinding van zaken' in het gewest Utrecht een prominente rol, en genoot groot aanzien aan het hof van de graaf van Holland. Vele malen werd hij tot zegsman van verschillende hoge heren uitverkoren en verscheidene malen trad hij in geschillen als arbiter op' . In 1308 kreeg ook Arnold de ridderlijke waardigheid. In 1344 werd hij -na de dood van zijn vader- heer van IJsselstein en in 1346 werd hij door de gravin van

14


iÂŽ, Aan donateurs van de HKIJ, Omloop West 42

3402XP ijsseistem

IJsselstein, december 1999

Tel (030) 688 36 99

Geachte donateur. Bestuur en Werkgroepleden van de H K IJ wensen U een zeer voorspoedig 2000 toei Bijgaand zenden wij U tijdschrift no 89 van de H K IJ Deze uitgave is geheel gewijd aan het grote grafmonument in de Nederlands Hervormde Kerk te IJsselstein Auteur Xabier Jense analyseert geschiedenis en achtergronden van dit voor Nederland belangwekkende monument Voorts wordt stilgestaan bij de stijl van het praalgraf en de iconografische waarde van de tombe

De heer Jense is er in geslaagd op professionele wijze meer inzicht te geven in de wetenschap en kennis die wij reeds hebben over dit monument en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de beschrijving van een belangrijk onderdeel van onze rijke cultuurgeschiedenis


ĂŠii 25 jaar Stichting Historische Kring IJsselstein Voor ons wordt 2000 een bijzonder jaar: de H.K.IJ. werd in 1975 opgericht en bestaat dus in 2000 vijfentwintig jaar. Om deze reden zullen er dit jaar wat meer activiteiten plaatsvinden dan andere jaren. Om te beginnen houdt Mevr.Drs Martine Meuwese op VRIJDAG 14 JANUARI 2000 een lezing met dia's over Jacob van Maerlant.

Miniatuur van St. Christophorus uit Jacob van Maerlant, Der Naturen Bloeme. Let op het IJsselsteinse wapen.

Jacob van Maerlant schreef de teksten voor o.a. Der Naturen Bloeme (over de natuur), de Rijmbijbel (Bijbelse geschiedenis) en de Spiegel Historiael (wereldgeschiedenis). Deze boeken zijn buitengewoon fraai geĂŻllustreerd en haar lezing zal vooral ingaan op de illustraties en het verband tussen de tekst en de illustraties. Jacob van Maerlant leefde ong. van 1230 tot 1295. Het boek "Der Naturen Bloeme "is in opdracht van Kanunnik Jan van IJsselstein gemaakt. Over het handschrift van Jacob van Maerlant en het verband tussen Jan van IJsselstein en Der Naturen Bloeme werd een artikel geschreven in tijdschrift nr.33/34 (september 1985) van de H.K.IJ. De lezing wordt gehouden in het (oude) Fuico aan de Motstraat en begint om 20.00 uur. Toegang is gratis!


Het tweede evenement dat op stapel staat is een Kunsttentoonstelling in het Stadsmuseum van IJsselstein. Ongeveer 25 kunstenaars is gevraagd een (of meerdere) kunstwerken te maken over IJsselstein. De tentoonstelling zal worden gehouden van 26 FEBRUARI TOT 26 MAART 2000 De toegang voor H.K.IJ. leden is gratis op vertoon van hun donateurskaart.

Dit kaartje vindt U in de envelop bij de acceptgirokaart die U tegelijk met dit boekje ontvangt. U moet nog wel Uw naam op het kaartje invullen! Attentie voor de jaarlijkse Excursie De H.K.IJ. excursie zal in dit jubileumjaar niet plaatsvinden zoals gebruikelijk op de eerste zaterdag van september, maar op de laatste zaterdag van augustus, tw: 26 augustus 2000. De excursie-commissie heeft de voorbereidingen al gestart en kan verklappen dat er weer een bijzondere stad bezocht zal worden met veel historische bezienswaardigheden. Legt U de datum maar vast. Donatie 2000 Verzoek van de penningmeester om bijgaande acceptgirokaart voor Uw donatie 2000 niet vóór 1 januari op de post te doen. Dit om praktische redenen. Uiteraard graag wel z.s.m na 1 .januari 2000. Bij voorbaat dank! Fotowedstrijd In de maanden juli/augustus organiseren wij een IJsselsteinse fotowedstrijd. Het enige waaraan deelnemers zich moeten houden is dat de foto gemaakt moet zijn binnen de stadsgrenzen van IJsselstein. Hebt U de kans om een mooi winters plaatje te maken, kunt U dit dus alvast doen met in het achterhoofd de fotowedstrijd van komende zomer.


ĂŠt

Winter in IJsselstein rond

1900.


Holland beleend met de drie lenen IJsselstem, Benschop en Noord Polsbroek, die sindsdien de heerlijkheid Baronie IJsselstem werden genoemd In 1348 voerde Arnold voor het eerst de titel van baron van IJsselstein^^ Naast Arnold van IJsselstem ligt zi)n vrouw Maria van Henegouwen (11344) Zi) was de dochter van Guy van Avesnes van Henegouwen, bisschop van Utrecht (1304 1317) Dat gegeven moet m die tijd nogal wat problemen hebben gegeven In de literatuur wordt er geregeld van gesproken dat zi) als kmd van een kerkelijke hoogwaardigheidsbekleder een bastaard zou zijn Hoe voordelig het huwelijk voor de familie Van IJsselstem mag hebben geleken volgens een vroeg 19de eeuwse historicus scheen de eer van de nakomelingen 'enigszins bezwalkt te zijn geworden' Waarom Maria van Henegouwen een bastaarddochter zou zijn, IS met duidelijk Het was toch mogelijk dat haar vader voordat hij bisschop werd, getrouwd was geweest en uit dat huwelijk kinderen had ' Dat na de dood van zijn vrouw deze weduwenaar voor een kerkelijke carrière koos, was mogelijk ongewoon, maar met ongepast De dochter was m ieder geval ruimschoots geboren voordat Guy van Avesnes tot bisschop werd gekozen Het huwelijk met Arnold werd m 1308 gesloten en zij zal toen ongeveer 16 jaar zijn geweest Daarvan uitgaande zal Maria rond 1392 zijn geboren, dus ruim 10 jaar voordat haar vader een kerkelijk ambt kreeg

STIJL P R A A L G R A F Het praalgraf is een voorbeeld van de gotische beeldhouwkunst In de Zuidelijke Nederlanden kwamen tijdens de eerste helft van de 14de eeuw regionale scholen op, maar m de Noordelijke Nederlanden bleef de bloei van de beeldhouwkunst ook daarna uit Mede op grond van het gebruikte steensoort en stijl van beeldhouwen vermoedt men de herkomst van de IJsselstemse graftombe m Vlaanderen, en wel in Doornik Bij de restauratie van 1857 werden er voorbeelden gezocht om daarnaar de gehavende beelden te kunnen modelleren Men vond die op de praalgraven van Jan van Avesnes (11257) en Aleid van Holland (11283) m de kerk van de Dominicanen te Valenciennes, m dezelfde provincie als Doornik, m Henegouwen De overeenkomsten vond men m de kostuums van de beelden op de praalgraven ^ In de literatuur werd betreffende het praalgraf in IJsselstem nog wel eens gewag gemaakt van een realistische stijl Daarvan kan amper sprake zijn als men realistisch opvat als de nauwgezette weergave van personen die eens geleefd hebben, dus als de portrettering van individuen naar het leven De opmerking dat de kunstenaar realistische uitwerking van bestaande personen nastreefde en hij met voorliefde ernaar getracht heeft om de sprekende gelijkenis zijner modellen te bereiken ' kan niet serieus genomen worden ^ Door restauraties is het nodige aan de gezichten van de personen veranderd waardoor het moeilijk is om na te gaan wat de oorspronkelijke gezichten waren ^ Als bovendien de tombe op zijn vroegst na de dood van Arnold van IJsselstem m 1363 IS gemaakt dan was Gijsbrecht al bijna 20 jaar dood Een te grote tijdspanne om een overleden persoon als model te gebruiken Waren er misschien


schetsen of tekeningen van de overledenen, die als voorbeeld gediend kunnen hebben? Op grond van de toenmalige portretkunst, moet dat zogenaamde realisme van dergelijke afbeeldingen betwijfeld worden. Daarom zegt de opmerking dat de koppen zoveel individuele trekken bezitten, dat ze als 'welgelijkende portretten kunnen gelden' ook niet veel . Mogelijk kregen de beelden van Arnold en Gijsbrecht op grond van schriftelijke aanwijzingen wel een baard en een pagekapsel. Maar dergelijke individuele verschillen betekenen nog niet dat hier om realistische portretten gaat. Dat neemt niet weg dat de gezichten verschillende gedetailleerde gelaatstrekken vertonen. Bouvy meende dat hoewel een praalgraf als dat in IJsselstein een logge indruk zonder bijzondere trekken maakte, dit Zuid-Nederlandse werk nog altijd van betere kwaliteit was dan wat buiten het Sticht onder Westfaalse invloed ontstond "^. Een andere auteur, Vogelzang, noemde de grafzerk in IJsselstein 'confectiewerk' . Dat het monument, zoals Tummers beweert, meer heeft geleden van dergelijke negatieve kunsthistorische waardebepalingen dan door de restauraties, wil ik bestrijden ^. Hier is meer sprake van een dichterlijke overdrijving dan van een zakelijke voorstelling. De twee voorbeelden die hij aanhaalt, kunnen met evenveel voorbeelden worden weerlegd ^°. Verkeerde restauraties hebben het graf wel degelijk ernstig aangetast. Dat het herstel van de graftombe op zich liet wachten had meer te maken met een gebrek aan financiën dan met een tekort aan kunsthistorische waardering.

ICONOGRAFIE GRAFTOMBE Op het praalgraf liggen vier gisanten: figuren van overleden personen, achterover liggend met open ogen, in gebed gevouwen handen en gehuld in officiële kledij, veelal met hun hoofden rustend op kussens. De gewapende gisant zoals op de graftombe van IJsselstein te zien is kwam waarschijnlijk voor het eerst voor op Franse graftomben gedurende het eerste kwart van de 13de eeuw'''^ De vrouwen dragen lange gewaden en hoofddoeken. De verschillende gewaden zijn het enige dat hen van elkaar onderscheid. De mannen hebben een wapenrusting aan, bestaande uit een harnas, waaronder een borstplaat, dij- en kniestukken, scheenplaten en sabatons. Zij dragen naast een riem met daaraan een zwaard en een dolk ook een hartvormig schild, dat met een schouderband aan hun linkerzijde hangt en waarop het wapen van de Van Amstels staat afgebeeld. De mannen hebben echter geen helm op en zij dragen ook geen handschoenen. Als edelen dragen zij echter niet een lang, maar een kort gewaad. De mannen zijn als ridder afgebeeld, maar dan niet als ruwe professionele militairen of op krijgszuchtige wijze, zoals dat op Britse militaire graftomben te zien is. Deze militaire graven tonen figuren die van top tot teen een wapenrusting dragen en klaar staan om met hun zwaard toe te slaan. Mogelijk hebben de harnassen op de IJsselsteinse tombe een meer decoratieve functie. Zij tonen de wapenrustingen van de heren van IJsselstein niet zozeer uit militaire overwegingen, maar om de morele en ook de sociale meerwaarde van het ridderschap voor de adel te tonen. Vooral in de 14de eeuw kende het ridderschap een groei-


ende status en deze graftombe is hiervan een van de vele voorbeelden Aan de voeten van de vrouwen ziet men sculpturen van liggende honden als teken van trouw, bi) de voeten van de mannen bevinden zich beelden van liggende leeuwen, die gewoonlijk als teken van kracht en moed worden gezien Alleen is de betekenis van de leeuw niet zo ondubbelzinnig als veelal wordt ver ondersteld het dier kon ook staan voor heerschappij^^ De leeuw is m ieder geval voor die tijd het gebruikelijke rekwisiet van adellijke grafbeelden Toch moet men voorzichtig zijn met de aanname dat aan de voeten van de heren van IJsselstem leeuwen hebben gelegen Bi) de ontdekking van de graftombe ontbraken de consoles, de dieren zijn een constructie uit i857-i859'^^ De beelden op het grafmonument bevatten verder geen attributen die verwij zingen naar de speciale daden van Gijsbrecht zoals het stichten van de Nicolaaskerk, van Bertha zoals het weerstaan van een belegering of van Arnold zoals de stichting van het Cistercienserklooster Hier zijn vier personen afgebeeld, maar bovenal is er een geslacht weergegeven, m al zijn waardigheid De beelden laten geen doden zien maar personen die op een bepaalde manier nog leven, alsof ze liggen te rusten De handen van de gisanten zijn gevouwen en rusten op hun borst, hun ogen zijn geopend''''' en hun blik is omhoog gericht om het eeuwig licht te kunnen aanschouwen Hun houding drukt eer bied uit, de gezichten zijn kalm Oorspronkelijk, dat wil zeggen voor 1857, lagen de gisanten met hun gezichten naar het oosten Mogelijk was dat met de bedoeling dat deze beelden konden uitkijken naar de eens komende dageraad van de opstanding, als de Rechter over leven en dood het Laatste Oordeel zou vellen De personen zien er, gezien de hoge leeftijden waarop beide mannen zijn overleden, allesbehalve bejaard uit Op het gelaat van Gijsbrecht en Arnold van IJsselstem zijn wel enkele rimpeltjes te waarneembaar, bij hun vrouwen echter is door de hoofdbedekking geen teken te zien dat op echte ouderdom zou kunnen duiden Aan de gezichten van de beelden te zien, zijn de personen afgebeeld m de kracht van hun leven Dat zou kunnen duiden op de invloed van Honorius Augustodunensis' idee, daterend uit de vroege 12de eeuw Deze meende dat een ieder die overeenkomstig het christelijke geloof had geleefd er zeker van kon zijn dat hij of zij in de ideale leeftijd van de opgestane Christus de eeuwigheid zou mgaan, ongeacht of men als kmd of als grijsaard was overleden''^ Kortom de personen zijn op een bepaalde wijze geĂŻdealiseerd weergegeven, en dat is nog een argument tegen de veronderstelde realistische voorstelling van de graftombe Dat de ouders ouder waren afgebeeld om de identificatie te vergemakkelijken^ , moet betwijfeld worden, omdat juist de zoon door zijn baard de indruk wekt de oudste van het kwartet te zijn De baldakijn, bestaande uit een leien dakje en spitsbogen overheerst het architectonische kader dat de gisanten omgeeft De personen zijn overhuifd door een constructie die een beetje aan gereduceerd schip van een gotische kerkgebouw doet denken Of de baldakijn net als bij heiligenbeelden als een toegang bedoeld was, om aan te geven dat de overledenen reeds naar de zalige gewesten waren overgegaan, en ook daar reeds gekroond waren'''', valt hier niet uit op te


it

.Zegen of Glorie?

11. Volgorde van de beelden: op de voorgrond Maria van Henegouwen en Arnoud van IJsselstein. Daarnaast Bertha van Heukelom en Gijsbrecht van IJsselstein.

maken. Zij zal in ieder geval bedoeld zijn om de maatschappelijke waardigheid van de personen uit het geslacht Van IJsselstein tot uitdrukking te brengen. Bij het nader beschouwen van de gisanten valt bij hen -en vooral bij de vrouwen- op dat de plooien van de gewaden niet verticaal maar strak horizontaal liggen, alsof de personen sneller dan de werking van de zwaartekracht languit zijn omgevallen. Het lijkt wel of de beelden staande gezien moeten worden. Maar zij liggen wel degelijk, aangezien hun hoofden op kussens rusten. Ook de voeten van de personages maken een wat vreemde hoek, die men staande niet maken kan zonder om te vallen. De tendens in de beeldhouwkunst waarin de graffiguren steeds lichamelijker van aanzien werden, zorgde wel voor een meer paradoxale aanblik. Deze schijnbare tegenstelling leidde in de literatuur tot een kleine discussie. Volgens de kunsthistorici Bauch en Panofsky viel deze paradox te verklaren met wat zij 'naĂŻviteit' noemden, mogelijk het gevolg van de overgang van de 'onlogische' voorstelling van een staand liggende figuur naar de 'correcte' weergave van een liggend persoon"^ . Kroner kwam met een betere verklaring. Hij bestrijdt de opvatting van een zogenaamde vormconflict. In dergelijke grafbeelden zou er sprake zijn van het samengaan van het grafbeeld met het votiefbeeld. De overleden personen op de tombe lagen opgebaard voor het altaar en tegelijkertijd stonden zij 'levend' voor God''^. Op deze wijze werd de passiviteit van het opgebaard liggen -voortkomend uit de behoefte aan monumentaliteit- gecombineerd met de activiteit van het aanbidden -voorkomend uit de behoefte aan piĂŤteit. Uit het samengaan van waardigheid en liturgie sprak het verlangen, dat als de overledenen eens voor de Hemelse Rechter zouden staan, men verzekerd was van de verlossing door het eeuwig leven. Deze iconografie is daarom voor die tijd traditioneel te noemen: hij heeft een prospectieve en niet zozeer een retrospectieve bedoeling. Ook de tombe zelf is de meest representatieve vorm van grafmonumenten tijdens de late middeleeuwen. Nieuw was dat op de tombe vier personen naast elkaar zijn afgebeeld.

A C H T E R G R O N D PRAALGRAF Een van de vragen die mij een hele tijd bezig heeft gehouden is waarom op deze graftombe vier personen liggen en waarom de opdrachtgever zoveel geld over had voor dit grote praalgraf? In de literatuur wordt geen reden genoemd en ook eigentijdse bronnen hebben daarover niets te melden. Bovendien is de naam van de opdrachtgever in de bronnen niet terug te vinden. Een aantal auteurs neemt aan dat het praalgraf door Guyotte van IJsselstein is opgericht

18


ter nagedachtenis van haar ouders en haar grootouders van vaderszijde. Guyotte is waarschijnlijk rond 1310 geboren, in 1331 trouwde zij met Jan van Egmond en waarschijnlijk is zij in mei-juni 1377 overleden. Na de dood van haar vader in 1363 werd zij erfdochter en in 1364 werd zij door de graaf van Holland met de baronie beleend. Als zij de opdracht voor de graftombe heeft gegeven, moet dat in ieder geval voor haar dood in 1377 zijn geweest. Het was bovendien een kostbare aangelegenheid om een dergelijk grafmonument te laten maken en bezorgen. De tombe was in ieder geval als 'Grabmal' bedoeld, ter bevordering van het zieleheil der overledenen. Het opgerichte graf kwam in het noordertransept te staan en dat had te maken met de omstandigheid dat het transept gereserveerd was voor de verering van de Maagd Maria. Het was immers de plek waar zich toen het mirakelbeeld van Onze Lieve Vrouw van Eiteren bevond . De graftombe was mogelijk ook als 'Denkmal' bedoeld. Er zijn een aantal redenen te bedenken waarom het graf zo'n monumentaal karakter kreeg. Ten eerste kan het graf als een monument voor de familie Van IJsselstein bedoeld zijn. Met Guyotte van IJsselstein ging het huis Van IJsselstein over in het geslacht van Egmond en stierf het dus uit. Het praalgraf is een echte familietombe: hier worden niet zozeer individuen, alswel een geslacht weergeven. Vermoedelijk blijkt dat ook blijkt uit een ander opvallend detail. Hoewel de mannen langer van stuk zijn dan de vrouwen, is het niet zo dat de laatsten zo gepositioneerd zijn dat daaruit zou kunnen blijken dat de echtgenoten boven hen staan. De hoofden van de mannen en de vrouwen zitten op de zelfde hoogte, volgens mij een aanwijzing dat ieder een sociaal gelijke status had. De graftombe wilde meer dan vier aanzienlijke personen tonen, zij was erop uit het prestige van een familie te demonstreren, die haar heerlijkheid tot een baronie had weten uit te bouwen. De figuren liggen niet alleen vroom maar ook statig naast elkaar op een tombe, die een plek kreeg in de kerk die door de familie was opgericht. De figuren zijn bovendien hoogstwaarschijnlijk langer weergeven dan de personen in werkelijkheid geweest zijn, om daarmee de figuren een monumentaal karakter te geven.

12. De gotische baldakijnen.

Ten tweede kan de graftombe als monument voor de stad zijn bedoeld. Op het graf waren immers de heren afgebeeld die er voor gezorgd hadden dat de nederzetting IJsselstein zich had weten te ontwikkelen tot een stadje met regionale allure. Door het toedoen van de familie Van Amstel Van IJsselstein hadden de inwoners van de nederzetting een parochiekerk, weekmarkten en stadsrechten gekregen. Kortom het graf kon de bedoeling hebben de grote betekenis van het uitstervende geslacht voor dit plaatsje aan de IJssel te vereeuwigen.

19


É

Zegen of Glorie?

13. Een ander voorbeeld van een praalgraf met vier personen. Voor zover in de literatuur bekend zijn het praalgraf van Chaloché en IJsselstein de enigen met twee echtparen daarop afgebeeld. (Tekening afkomstig uit: Bauch, Das mittelalteriche Grabbild, afb. 174)

Er is nog een derde mogelijkheid en die hing samen met de faam die de moeder van Guyotte zou hebben gehad, zijnde een bastaardkind van een bisschop. Het zou deze reputatie zijn geweest die de familie heeft 'bezwalkt' . Toen één van de dochters van Guyotte, Baerte van Egmond ^ (omstreeks 1340 geboren), in 1371 in het huwelijk trad met Gerrit van Culemborch, was diens broeder Johan, heer van Culemborch daarover zeer toornig. Volgens hem zou zij van een bastaard afstammen en hij wilde niet hebben dat de heren van Culemborch 'daar af zouden komen'. Johan zou toen ook gezegd hebben: 'Danck hebben onse Papen/ Dat sij Hertochen ende graven connen maken' ^, oftewel dat de priesters werden bedankt dat zij hertogen en graven als nakomelingen hadden voortgebracht. Een wat vreemd verwijt omdat het hier om de afstammeling van een baron ging. Het is heel goed mogelijk geweest dat Guyotte deze pijnlijke reputatie met het oprichten van het grafmonument teniet heeft willen doen. Haar moeder was afgebeeld liggend naast haar vader en haar grootouders, personen met een groot aanzien. Zeker haar vader was niet de eerste de beste. Hij was tot baron benoemd, en haar moeder lag als zijn eega aan zijn zijde. Bovendien valt in verband hiermee nog een detail op. De bastaardbalk (schuinstaak) die gewoonlijk op het wapen van onwettige adellijke kinderen werd aangebracht, ontbreekt op het wapen van Maria van Henegouwen zoals die op het graf kan worden aangetroffen ^ Het grafmonument zou dus beschouwd kunnen worden als een onderneming van Guyotte om haar moeder één te laten worden met het geslacht Van IJsselstein, door haar als een gelijke voor te stellen in een geslacht dat regionaal een groot aanzien genoot. Het praalgraf toonde de waardigheid van het geslacht, die ook uitstraalde op zijn nakomelingencolo en mogelijk dat het daarom ook een flinke som mocht kosten. Misschien is de historisch specifieke context van deze graftombe ook een verklaring voor de grote zeldzaamheid van de daarop aan te treffen iconografie.

20


Vier op een rij op één grafsteen mag dan zeldzaam zijn, het is niet uitzonderlijk. Dat wil zeggen het is uniek in Nederland, maar niet in West-Europa. Er is in ieder geval één andere grafsteen bekend waarop twee paren zijn afgebeeld. Deze graftombe bevindt zich m Frankrijk, m de abdij van Chaloché, in de diaconie Angers, bij Baugé. Op het grafmonument aldaar liggen vader en zoon en moeder en schoondochter naast elkaar ^ [zie afbeelding 13].

CONCLUSIE De aangevoerde verklaring om een praalgraf te laten maken met vier gisanten is hypothetisch van aard. Dat een echtpaar zich naast elkaar liet weergeven, behoeft geen uitleg; maar waarom naast de grootvader en grootmoeder, ook de vader en de moeder van de vermoedelijke opdrachtgeefster op één grafsteen zijn afgebeeld, valt vanwege het geringe aantal soortgelijke tomben en het ontbreken van eigentijdse bronnen, niet te bewijzen. Naast het levend houden van de herinnering om voor het zielenheil van de gestorvenen te bidden, moet naar mijn mening prestige minstens een even belangrijke reden zijn geweest. Kortom de behoefte aan hemelse zegen gmg samen met het verlangen naar regionale glorie. Het praalgraf diende op een indrukwekkende wijze het aanzien van het geslacht Van IJsselstein te tonen, dat zich ondanks een vermeende reputatie voor niemand hoefde te generen.

Literatuur - Aa, A J van der, Biografisch Woordenboek der Nederlanden Bevattende diens beschrijvingen van zodanige personen, die zich op enigerlei wijze in ons vaderland hebben vermaard gemaakt-l», VII (1969) [Herdrukvan het werk uit 1852] - Abink Spaink, J J, IJsselstein, verleden en heden (1963) - Arend, J P, Algemeene Geschiedenis des Vaderlands, van de vroegste tijden tot op heden - II (1843) - Arkel, R van, "Wie is wie'', Namen bij het grafmonument 'van Amstel" in Historische Kring IJsselstein-67 (1993) - Bauch, K , Das Mittelalterliche Grabbild, Figurliche Grabmaler des 11 bis 15 Jahrhunderts in Europa 0976) - Berg, S J van den, 'De burchvrouw van IJsselstein 1298' in Aurora Jaarboekje voor 1857, S J van den Berg (uitg ) (1857) - Boer, D E H de, Graven van Holland portretten (1995) - Boon, J G M , IJsselstein Uw woonstede in histonschen hedendaagse beelden (1971) - Bouvy, D P R A , Middeleeuwsche beeldhouwkunst in de Noordelijke Nederlanden (1947) - Cohen, K , Metamorphosis of a Death Symbol The Transi Tomb in the Late Middle Ages and the Renaissance 0973)

21


É€l

Zegen of Glorie»

- Croockewit, W Az , Vogelzang, W , 'Verslag van het dienstjaar 1908 van de Provinciale Commissie van Toezicht op de bewaring en instandhouding van voorwerpen van waarde uit het oogpunt van geschiedenis en kunst' in Verslag van den Toestand der Provincie Utrecht in 1908, Gedeputeerde Staten van Utrecht (1909) - Croockewit, W Az , Vogelzang, W , 'Verslag van het dienstjaar 1909 'm Verslag van den Toestand der Provincie Utrecht in 1909, Gedeputeerde Staten van Utrecht (1910) - Croockewit, W Az , Vogelzang, W , 'Verslag van het dienstjaar 1910 'm Verslag van den Toestand der Provincie Utrecht in 19W, Gedeputeerde Staten van Utrecht (1911) - Croockewit, W Az , Vogelzang, W , 'Verslag van het dienstjaar 1911 'm Verslag van den Toestand der Provincie Utrecht m 1911, Gedeputeerde Staten van Utrecht (1912) - Dictionary of Art - XXXI, J Turner (ed ) (1996) - Dek, A W E , Genealogie der heren en graven van Egmond (1970) - Donga, K , 'Geschiedenis en restauratie van St Nicolaaskerk en toren te IJsselstein' m Historische Kring IJsselstein - 24/25 (1983) - Donga, K/Architectenbuerau T van Hoogenvest Bureau van Restauratie en rehabilitatie. Geschiedenis en restauratie van de St Nicolaaskerk en toren te IJsselstein (1983) - Doorn, Z van, Uit de vroege geschiedenis van Pijpenckerwaard en omgeving (1959) - Geer van Oudegein, J J de, Bijdragen tot de Geschiedenis der provincie Utrecht (1860) - Giesen-Geurts, B , Mimpen, R , Vernooij, A , IJsselstein Geschiedenis en architectuur (1989) [= Monumenten-Inventarisatie Provincie Utrecht - II] - Haslingshuis, E J, Peeters, C J A C , De Dom van Utrecht (1965)[De Nederlandse monumenten van geschiedenis en kunst - II De provincie Utrecht, Rijkscommissie voor de monumentenzorg (ed)] - Heiniger, J, 'De Amstels van IJsselstein' in Historische Kring IJsselstein - 16 (1980) - Hulsman, A , Jorna, I, Witteveen, K , Kerkengids IJsselstein, Historische Knng IJsselstein - 18 (1981) - Hurtig, J H , The Armored Gisant before 1400 (1979) - Jacob, H E 's. Beschouwingen over christelijke grafkunst Voornamelijk in Frankrijk en Italië (1950) - Janssen, L J F , 'Mededeeling over twee merkwaardige grafmonumenten m de kerk van IJsselstein' in Aanteekeningen van het verhandelde in de sectie van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen (1850) - Janssen, L J F , Rapport van de Commissie van het Provinciaal Utrechts Genootschap benoemd tot onderzoek van een oud praalgraf in de Herv kerk te IJsselstein (1855) - Janssen, L J F , 'De tombe der van Amstels in de kerk te IJsselstein' in Algemeene Konst- en Letterbode (1857) - Janssen, L J F, 'Onthulling der herstelde praalgraven der van Amstels te IJsselstein' m Algemeene Konst- en Letterbode (1860) - Jorna, J B , 'De oude Sint Nicolaaskerk' in Historische Knng IJsselstein 13 (1981) - Koppel, A van de. Beknopte geschiedenis van de in den avond van 10 augustus 1911 door brand vermelde kerk der Ned Herv Gemeente, toren en praalgraven i]9U) - Korner, H , Grabmonumenten des Mittelalters (1997)

22


- Mulder, A , 'Over de kerk der Ned Herv Gemeente te IJsselstem' m Bulletin van den Nederlandsche Oudheidkundige Bond, 2de serie -4(1911) - Murk, L , Over IJsselstem gesproken (1985) - N N , 'Monumenten Monumentenzorg en museumbeheer en de staatbegroting voor 1912' in Bulletin van den Nederlandsche Oudheidkundige Bond, 2de serie -4(1911) - N N , 'De kerk te IJsselstem' in De Opmerker Bouwkundig weekblad (1911) - N N , 'IJsselstem' in De Opmerker Bouwkundig weekblad (1915), bijlage van nr 46 - Panofsky, E , Tomb Sculpture Four lectures on its changing aspect from ancient Egypt to Bernini (New York z j ) - Riele, L te , 'De Graftombe der Heeren van IJsselstem' in Hef Huis oud en nieuw Maandelijksch prentenboek gewijd aan huisinrichting -9(1911) - Rietstap, J B , De wapens van den tegenwoordigen en vroegeren Nederlandsche adel (1890) - Rijkscommissie tot het opmaken en uitgeven van een inventaris en eene beschrijving van de Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst, Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst -1 De provincie Utrecht {] 908) - Rogge, D , 'Doornikse grafplastik in het Sticht' m Gentse bijdragen tot de Kunstgeschiedenis - ?3(1951) - Siccama, P , Vergouw, M , Eyteren bij IJsselstem (1993) - Siccama, P, Vergouw, M , 'De oude Sint Nicolaas kerk van IJsselstem' in Historische Kring IJsselstem-3 0977) - Siccama, P, Vergouw, M , 'Sic Transit Gloria Mundi' in Historische Kring IJsselstem - 24/25 (1983) - Singels, N }, Uit de geschiedenis van het PU G (Provinciaal Utrechtsch Genootschap) 17731923 Samengesteld bij gelegenheid van het 150 jarig bestaan in opdracht der directie (1923) - Smits, X , 'De graftombe der Heeren van IJsselstem' in Sint Lucas - 3 (1910) - Spaen, W A van. Historie der heeren van Amstel, van IJsselstem en van Mijnden (Den Haag 1807) - Tongerloo, L van, 'Middeleeuws IJsselstem' m Historische Kring IJsselstem - 4 (1979) - Tummers, H , 'Laatmiddeleeuwse figurale grafsculptuur m Nederland' in Beelden m de late Middeleeuwen en Renaissance (1994) [Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek - 45] - Uyl, W F J den, Den Lopikenvaard - 1 Dorp en kerspel tot 1814(1960) - Valkenburg, W W van, 'De voorouders van Z K H prins der Nederlanden' m De Nederlandsche Leeuw Maandblad voor het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht en Wapenkunde (1966) - Vogelzang, W , 'De Noordnederlandse beeldhouwkunst van de twaalfde tot de eerste helft van de 16de eeuw' in Kunstgeschiedenis der Nederlanden, Gelder, H van, Duverger, J (Ăźitg)(1954^) - Wap, J J F , 'Het praalgraf in de kerk van IJsselstem' in Utrechtse volksalmanak (1859) - IJsselstem monumentaal, B Rietveld (uitg ) (1983)

23


Archief - Gemeente Archief Utrecht, Provinciaal Utrechtsch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen, nr 138 - Gemeente Archief IJsselstein - Rijksdienst voor Monumentenzorg Zeist, Panddossier IJsselstein (Utr) E Ned Herv Sint Nicolaaskerk

Noten 1.

Wat er met de beenderen in de tombe is gebeurd is met bekend Volgens het Provincial Utrechtsch Genootschap voor Kunsten en Wetenscahppen zou een aantekening in het archief van de kerk zijn met de vermelding dat er in 1650 geen beenderen meer aanwezig waren in het graf. Rijks Archief Utrecht (=RAU) archief Provinciaal Utrechtsch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen (PUG)/138, nr 17, Notulen directievergadering PUG, 469, 06-10-1856 Dit is in tegenspraak met een aantekening in het Register van de graven in de kerk 1660-c 1730, waar te lezen is dat er rond 1660 wel enige doodsbeenderen zijn aangetroffen Gemeente Archief IJsselstein, Archief Nederlands Hervormde Kerk, stuk 134

2.

Janssen (1857), 324

3.

Rijksdienst voor Monumentenzorg Zeist Panddossier, IJsselstein (Utr) E Ned Herv Sint Nicolaaskerk (= RvMZ PdIJ,) map 4 Alga Onderzoek en Restauratie Techniek b v , Rapport St Nicolaas kerk te IJsselstein, 19-09-1980, 10 Koppel meent dat het werk altijd uit twee stukken heeft bestaan, maar mogelijk baseert hij dat op waarnemingen na de restauratie van 1859, Koppel, 20

4.

Riele, 352 In de literatuur worden er verschillende soorten steen genoemd, zoals toetssteen, een matzwarte variĂŤteit van kwarts en ook Namens marmer, Janssen, Rapport, 2, Rijkscommissie tot opmaken en uitgegeven van inventaris van monumenten , 28-29 Om de onduidelijkheid te vergroten wordt er ook nog Doornikse kalksteen als steensoort genoemd. Rogge, 193 Het gaat hier om een zwarte kalksteen uit Namen Deze is zachter, gemakkelijker te bewerken, daarom goedkoper maar ook vergankelijker dan marmer waarmee het verwant is, RvMZ, PdIj, map 1 Rapport graftombe Gijsbert van Amstel van IJsselstein en Aleida van Culemborg, 22-09-1962, 1 Het graf is van de zelfde steensoort als de tombe van bisschop Guy van Avesnes (tl317) in dom van Utrecht, Bouvy, 21

5.

Bouvy, 22 Voor deze datering na 1330 geeft deze als reden de haarspeldplooi in het gewaad van de linkervrouw

6.

Hulsman, 14

7.

Deze penode is gebaseerd op de aanname dat de opdracht in ieder geval door Guyotte van IJsselstein ( t l 377) is gegeven, alleen zijn er geen bronnen bekend die deze veronderstelling bevestigen, Siccama, Vergouw (1983), 100, Smits, 129, Tummers, 239

8.

Rijkscommissie, 28-29 Dit jaartal is verder met onderbouwd Rogge, 196, dateert op grond de klederdracht van Maria van Henegouwen het graf uit het laatste kwart van de 14de eeuw

9. 10.

Tummers, 238 De auteur stelt dat tegenwoordig een derde van het graf geen origineel werk meer is RAU PUG, nr 107, Ingekomen stukken, bnef Janssen aan het bestuur PUG, 27-05-1850


11.

Aanteekeningen,

62

12.

RAU PUG, nr 17, 59-60, 2 december 1850

13.

RAU, PUG, nr 109 Ingekomen stukken, brief Heeren Kerkvoogden aan de directie van het P U G , -10-1853

14.

Janssen (1855), 2-4

15.

Wap, 124

16.

Aanteekeningen,

17.

63

Na hun ontdekking hebben de helmen nog decennia lang naast het graf geprijkt Momenteel kunnen zij in de vaste expositie van het Stadsmuseum IJsselstein bezichtigd worden

18.

Janssen (1855), 7

19.

RAU PUG, nr 17, 438, 07-01-1856

20.

RAU PUG, nr

21.

RAU PUG, nr 125 Uitgaande stukken, bnef aan Georges 12-01-1860

22.

RAU PUG, nr 125, bnef aan Janssen, 12-01-1858

23.

RAU PUG, nr 10 Notulenboek, 17-10-1904, Singels, 191

24.

RAU PUG, nr 56 Bijlagen notulen, brief Muller, 21-03-1905

25.

RAU PUG, nr 17, 489-490, 02-02-1857, 500, 06-04-1857, Janssen (1850), 11-12

26.

Misschien was de bisschop bereid in de kosten bij te dragen omdat hij meende dat Bertha van Heukelom een verre voorouder van hem was De besprekingen met deze kerkelijk hoogwaardigheidsbekleder liepen op mets uit, omdat er blijkbaar geen andere fondsen voor de restauratie te vinden waren

27.

Croockewit, Verslag 1909, 11

28.

Riele, 352

29.

Croockewit, Verslag 1910, Bijlage XI, 3-4

30.

Volgens de overleveringen is de kerk veel vaker door een ramp getroffen De kerk werd waarschijnlijk voor het eerst eind juni 1417 geteisterd, toen de Hoeken IJsselstein veroverden en plunderden In 1466 werd de stad door Gelderse troepen volledig geplunderd en verwoest Mogelijk werd ook de kerk getroffen In ieder geval werd de kerk in 1534 door een brand getroffen Giesen-Geurts, 27-30, Hulsman 6-7, Siccama, Vergouw (1977), 23 BIJ de brand van 1911 zorgde hier de ĂŠĂŠn zijn nood voor de ander zijn brood Bakker Van Schaik deed na aanleiding van de brand plaatjes bij zijn zelfgemaakte beschuit De te verzamelen serie bestond uit een tiental foto's van de kerk voor en na de brand. Murk, 86-87

31.

Riele, 352, Croockewit, Verslag 1911, Bijlage XI, 1, Opmerke^(^9^^),

32.

Croockewit, Verslag 1911, Bijlage XI, 2

33.

Opmerker{^9^S),

34.

D o n g a / A r c h i t e c t e n b u r e a u H o o g e v e s t , 15, RvMZ, PdIJ, map 3, H H O Jahn Restauratietechnieken en onderzoek aan Architectenbureau T van Hoogenvest, Uittreksel van de restauratieadvies betreffende het praalgraf van de Heiligen [sic] Heeren van IJsselstein, 06-12-1982, 2

17,448,06-05-1856,483,05-01-1857

307

3-4, Rietveld, 20, Hulsman, 12

25


35.

36.

RvMZ, PdIJ, map 1 Rapport graftombe Gijsbert van Amstel van IJsselstein en Aleida van Culemborg, 22-09-1962, 2-3 Zie ook Brief van de directeur bij de Rijksdienst voor Monumentenzorg, hoofd der afdeling Restauratie, aan het College der kerkvoogden der Ned Herv Kerk, 29-10-1962 RvMZ, PdIJ, map 1 Brief van het College van Kerkvoogden der Ned Herv Gemeente te IJsselstein aan R Mieschke, hoofd afdeling Restauratie der Rijksdienst voor Monumentenzorg, 08-11-1962

37.

RvMZ, PdIJ, map 2 Rapport praalgraf Sint Nicolaaskerk IJsselstein, -10,1973,2-4

38.

RvMZ, PdIJ, map 2 Advies van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk betreffende de toren van de Ned Herv Kerk en de grafmonumenten te IJsselstein, 06-05-1977

39.

RvMZ, PdIJ, map 2 Brief P Siccama en M Vergouw aan de Rijksdienst voor Monumentenzorg, 29-08-1976

40.

RvMZ, PdIJ, map 2 Brief van het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk aan de Kerkvoogdij der Ned Herv Gemeente van IJsselstein, 09-04-1979

41.

RvMZ, PdIJ, map 4, Alga Onderzoek en Restauratie Techniek b v . Rapport St Nicolaas kerk te IJsselstein, 19-09-1980, 10, De Waal Scanning, IJsselstein, graftombe m Kerk Non-destructief onderzoek op beeldengroep, 09-10-1980, 1

42.

RvMZ, PdIJ, map 3, zie verder noot 34

43.

RvMZ, PdIJ, map 4, De Waal Scanning, IJsselstein, graftombe in Kerk Non-destructief onderzoek op beeldengroep, 09-10-1980, 2, RvMZ, PdIj, map 3 Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Rapport betreffende de graftombes Aleid van Culemborg en de Heren en Vrouwen van IJsselstein, 16-11-1982, 1-2

44.

Donga/Architectenbureau Hoogevest, 30

45.

RvMZ, PdIJ, map 3 Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Rapport betreffende de graftombes Aleid van Culemborg en de Heren en Vrouwen van IJsselstein, 16-11-1982, 2

46. RvMZ, PdIJ, map 5 Brief C H Staal, secretaris van het Provinciaal Utrechts Genootschap van Kunsten en Wetenschappen aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, 16-01-1990 47.

RvMZ, PdIJ, map 5 Brief van Overeem, Rijksdienst voor Monumentenzorg, sektor II Instandhoudingstechnologie aan Gedesse van het Architectenbureau T van Hoogevest, 26-11-1996

48.

Rest van het plaquette Door de tand des tijds aangetast Het Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen te Utrecht heeft de zorg voor het herstel op zich genomen door de hand van de beeldhouwer E F Georges in het jaar 1859

49.

Tongerloo, 2 Arnold van Amstel had in 1277 het recht van rechtspraak verworven in het gebied van Eiteren Als vertegenwoordiger van de bisschop had hij als taak personen op te sporen en te vervolgen die van zware misdrijven werden beschuldigd Hij voerde ook de vonnissen uit

50.

Geer Oudegein, 112-113, Giesen-Geurts, 24-25, Uyl, 294

51.

Boon, 14

52.

Valkenburg, 108

53.

Geer Oudegein, 114-115, Heiniger, 11

54.

Boer, 83-84


55.

Hulsman, 3 Het is met duidelijk of liefde hier als een serieus historisch of als een poĂŤtisch gegeven moet worden opgevat

56.

Vergouw, Siccama (1977), 19

57.

Aa - III, H 225, - VII, IJ 5-6, Een vorm van Nachleben is te vinden in de proza die in de 19de eeuw nog aan haar gewijd waren, zoals bij Berg, 'Burchtvrouw van IJsselstein' in Aurora, 71 Maar schoon ook der mannen laagheid vrouwentrouw en heldenmoed 't Edelste eerloon heeft ontwrongen, onbezwalkt blinkt toch haar gloed. En ZIJ schittren heen door de eeuwen, even glans rijk, even rem. En nog stralen ze om den grafsteen in de kerk van IJsselstein

58.

Abink Spaink, 27-29

59.

Boon, 16, Geer Oudegein, 124

60.

Spaen, 131-132

61.

Siccama, Vergouw (1993), 31-37

62.

Tummers, 239 Gezien de steensoort waarvan de tombe is vervaardigd zou de tombe volgens deze auteur in de regio van Namen zijn gemaakt De meeste auteurs vermoeden een Doornikse oorsprong, Haslingshuis, 367, Siccama, Vergouw (1983), 100 Alleen volgens Rogge is de Doornikse herkomst van het werk met helemaal zeker Er is 'geen enkel vast gegeven om uit te maken of deze tombe uit een Doorniks of een Gents atelier stamt Maar omdat andere tomben, onder andere die van Guy van Avesnes in de domkerk, met haast volledige zekerheid uit een Doorniks atelier stamt, lijkt het hoogstwaarschijnlijk', 196

63. Janssen (1855), 7 Smits meende dat de graftombe van IJsselstein een produkt van Utrechtse bodem was De beelden van het grafmonument hadden volgens hem dat 'eigenaardig, Nederlandsch karakter uit de laatste gedeelte der veertiende eeuw ', 130-131 64. Smits, 131 De auteur baseert zijn opvatting over het zogenaamde merkwaardige realisme van de 14de eeuw op grond van de verschillen in de handen van de gisanten Alleen de oorspronkelijke handen ontbraken in 1850 De door Janssen vermoede zorg voor het nabootsen van gelaatstrekken der overledenen moet ook betwijfeld worden, (1855), 4 65.

De bewering van Rietveld dat bij de restauratie van 1859 de figuren 'helaas hun naĂŻeve gelaatstrekken verloren' hadden en zij nu met 'kille, hooghartig lijkende gezichten ten hemel' blikten, is een kwestie van smaak Het is alleen helemaal met duidelijk welk oorspronkelijk voorbeeld de auteur voort ogen had, waarmee hij het uiteindelijke resultaat heeft kunnen vergelijken, 19

66.

Riele, 353

67.

Bouvy, 22

68.

Vogelzang (1954), 134,

69.

Tummers, 237-238

70.

Donga, 99 Hij noemt het beeldhouwwerk van hoge kwaliteit En Tummers zelf noemt de graftombe nog steeds een indrukwekkend geheel met veel aandacht voor detail, 238

71.

Hurting, 2

72.

Bauch, 73-74, volgens een andere interpretatie zouden leeuwen ook kunnen duiden op het zegevieren over het kwade, Jacobs, 57

73.

Janssen (1855) 3 Janssen meende om redenen die hij helaas met toelichtte, dat er oor-

27


Zegen of Glorie?

spronkelijk geen leeuwtjes bij de voeten van de mannen zaten, maar dat hun voeten op hondjes rustten. 74.

Open ogen zou voor noord-Europa ongebruikelijk zijn, Dictionary, 123

75.

Körner, 119.

76.

Jacobs, 52-54

77.

Smits, 132, zie ook. Cohen, 4

78.

Bauch, 54-66; Panofsky, 55-57.

79.

Dit gegeven is volgens deze auteur aanwezig in nagenoeg alle figuurgrafbeelden van de 13de tot de 15de eeuw, Kórner, 111-117.

80.

Valkenburg, 107

81.

Siccama, Vergouw(1973), 23

82.

Wap, 117.

83.

Dek, 16

84.

Spaen, 132

85.

Arkel, 133

86.

Panofsky, 63, Hurting, 214, 224-226; Kórner, 3

87.

Bauch, 111, 113.

Stichting Historische Kring IJsselstein

B. Rietveld Meerenburgerhorn 10 3401 CD IJsselstein tel: (030)688 74 74 email: bariet®knoware.nl

Uitgave:

nr. 89, december 1999

Druic

Libertas, Bunnik

Voorzitter:

J.C.M. Klomp tel; (030) 688 28 52

ISSN:

1384.704X

Secretariaat:

C.J.H, van Dijk-Westerhout, Omloop West 42, 3402 XP IJsselstein, tel: (030) 688 36 99

Penningmeester: W J . van Vliet J.W. Frisolaan 7, 3401 AX IJsselstein, tel: (030) 688 16 60 Bank:

28

Redactie:

Postbank, nr,: 4074718

Donateurs ontvangen het periodiek (4 uitgaven per jaar) en worden op de hoogte gehouden van de activiteiten. Nieuwe donateurs kunnen zich aanmelden bij de penningmeester waar tevens mutaties kunnen worden doorgegeven. Voor inwoners van IJsselstein is de bijdrage minimaal f 20,- (voor bedrijven f30,-). Voor hen die buiten IJsselstein wonen is de bijdrage resp. f 29,50 en t 39,50. Losse nummers, voor zover voorradig zijn a f 7,50 verkrijgbaar via het secretariaat. Voor dubbelnummers is de prijs f 10,-


Ook wij creĂŤren graag mooie zaken vooru

Telefoon: 030 - 686 80 80

Rabobank Ijsselstein


^e

Advohaal.

Het Stof, en Slijck de v Aa rd, Enis denTwisl niet "Waard.

En als er toch 'geregt' moet worden:

Mr G. van De Nesse Advocaat & Procureur (Advocatenprakü)k Mr G van De Nesse)

Een raadsman, die zich volledig inzet voor uw 'Saeck'

Havenstraat 20/21 • 3401 DM IJsselstem • Fax: (030) 687 20 93

Tel: (030) 687 20 94


Stichting HistorischeKring IJsselstein

No 90, maart 2000


T>eApoicck^r.

"Mijn werk bestaat ten dienst der kranken, In 't mengen van verscheiden dranken, die ik voorzichtig maak gereed, 't ZIJ dat men zuivnng wacht of zweet " Jan Luyken (1694)

Veel is in de loop der eeuwen veranderd, maar nog steeds staan wij "ten dienst der kranken"

APOTHEEK IJSSELVELD; KENNIS VOORKOMT DRS. T.N.M. HEBINCK. APOTHEKER Clinckhoeff 21 • 3402 GA IJsselstein • Tel: (030) 688 50 85 Fax: (030) 688 50 90


IJsselstein in de kunst Historie als onderscheidend cultuurbezit

VAN HET BESTUUR

Op initiatief van de heer Ad Goes, geboren en getogen IJsselstemer en HKIJ werkgroephd van het eerste uur, zijn dertig m IJsselstein woonachtige kunstenaars, zowel professioneel als amateur, aan de slag gegaan met het thema 'IJsselstein m de kunst' Hierbi) diende het onderliggende thema 'historie als onderscheidend cultuurbezit' centraal te staan Bi) gelegenheid van 25 jaar Stichting Historische Krmg IJsselstein presenteert de Kring de bijeengebrachte collectie m een overzichtstentoonstelling van 26 februari t/m 26 maart 2000 m het stadsmuseum aan de Walkade 'Historie als onderscheidend cultuurbezit' is m de IJsselstemse samenleving tot een begrip geworden waarmee onze stad zich daadwerkelijk kan profileren als een plaats met een rijke cultuurhistorie. Dat dit cultuurbezit gekoesterd wordt m de beleving van de inzenders mag blijken uit de kwaliteit van het materiaal. De tentoonstelling geeft een indruk van wat die cultuurhistorie persoonlijk voor de inzenders betekent Een groep die willekeurig gekozen is uit het arsenaal van IJsselstemers die zowel op beroep- als amateurbasis vormen van kunst bedrijven Met 'IJsselstein in de kunst' wordt een poging gedaan om de cultuurhistorische status van onze omgeving m de momentopname van de milleniumwisseling vast te leggen en te documenteren Een document waaruit ook zorg blijkt om behoud van kwaliteiten die m de beleving van maker en beschouwer gewaarborgd zouden moeten zijn en blijven In dat besef krijgt 'historie als onderscheidend cultuurbezit' extra betekenis en blijft het de moeite waard om onze geschiedenis een zichtbare en blijvende plaats m de samenleving te geven


IJsselstem in de kunst

Tem Wim van Sijl (1955-IJsselstem) Video


Rust Plaats Theo Metaal (1947 Utrecht) Olieverf 55x70 cm

Verdwijnen, verschijnen en blijven ^

jöïwiy.

Lidi Oepts-Hutter (1943 Amsterdam) Fotocollage 24x35,5 cm

3


i

Âť

[[sselstein in de kunst

Hervormde kerk Grada LerouKeizers (1923-Haaksbergen) Ets 10 X 14,7 cm


Detail schetsontwerp (gevallenen te IJ) Joska Tรณth Varjii (1943- Boedapest) tekening BOx 45 cm

5


Ilsselstein in de kunst

4 Jaargetijden onder Fuico Marianne de Waal Malefijt (1952 Utrecht) Keramiek 44 cm hoog

6


Historisch IJsselstein Tonny Egbers (1936 Pannerden) Keramiek 31 cnn rond

7


I|sselstein in de kunst

IJsselstein mijn stad Petra Tetenburg (1938-IJsselstein) Olieverf 50 5 X 40 5 cm

8


Dreiging Ady de Bruyn Langedijk (1940 Middelburg) Aquarel 50 X 34 cm

9


ÉC^

I|sselstein in de kunst

Metamorfose Leo Schruijer (1942 Schiedam) Aquarel 54 X 72 cm

Oud IJsselstein Tonny Heesakkers (1939-Utrecht) Pentekening 29 X 40 cm

10


Zonder titel Jeanne van Rooijvan Zuijlen (1937 Haarzuilens) Acryl 86 X 56 cm

11


iĂŠ'

I|sselstein in de kunst

Kersenboomgaard I Guillaume Monne (1957-Boven Karspel) Gemengde techniek 34 X 45cm

12


13


ill

IJsselstem in de kunst

OudeLekbrug Ineke van Vliet (1948-Den Haag) Keramiek 25x40 cm

Droom rond kasteeltoren Ad Goes (1924 Usselstein) Gemengde techniek 52 X 74 cm

14


Historische droom Trix Zegers Verkade (1930-Amsterdam) Collage 47 X 63 cm

Millennium Rinus Edelbroek (1940-Vreeswijk) Olieverf 80 X100 cm

15


Ill

I)sselstein in de kunst

IJsselstein Charles Lagendijk (1961 Wolfheze) Acryl op geschept papier 63 X 82 cm

Kasteeltoren Rinus Verweij (1955 Nootdorp) Aquarel 36 X 47 cm

16


Vlucht door de tijd (Stadsmuseum 2000) Angenelle Thijssen (1951 -Breda) Houtsnede 43,5 X 58 cm

Windotter Rob van Eekeren (1939 Zwolle) Aquarel 19,5x29 cm

17


• !^

Ijsselstein in de kunst

Zonder titel Marga Kramer Bollen (1957-

Fredenksoord) Acryl 50 X 50 cm

18


,K^gg^MMMM|^^B^^^M^H

IMPS^^^H^^HRP^'^

[BH .M Windmolen IJsselstein

Liesbeth Toth • de Knegt (194B-Anna Palowna) Acryl 19 X19 cm

19


ifi

IJsselstein in de kunst

Voor en na de Kroon Anneke Ruven (1937 Gorcum) Aquarel (2x) 33 5 X 44 5 cm

20


Stadsgezichten Boukje Fopma Beeksma (1939 Wartena) Aquarel 42 X 42 cm

21


Ilsselstein in de kunst

De toren van Poemeltje (Ode aan de IJVO) Tamaar Toth Varju (1971 IJsselstein) Gemengde tech niek (2x) 40 X 70 cm

22


Toen ik in IJsselstein kwam wonen Dick Versluis (1939-Rotterdam) Keramiek met messing 25x40 cm

23


[[sselstein in de kunst

Draperie Ine Tebbens de Nijs (1947 - Purmerend) Speksteen 30 cm hoog

i/a

Stichting Historische Kring IJsselstein

Uitgave:

nr 90, maart 2000

Voorzitter:

J C M Klomp tel (030) 688 28 52

Secretariaat:

C J H van Dijk Westerhout, Omloop West 42, 3402 XP IJsselstein, tel (030) 688 35 99

Penningmeester: W J van Vliet J W Fnsolaan 7, 3401 AX IJsselstein, tel (030)688 16 60 Bank:

Postbank nr 4074718

Redactie:

B Rietveld Meerenburgerhorn 10 3401 CD IJsselstein tel (030) 688 74 74 email bariet@know/are nl

Drulc:

Libertas, Bunnik

ISSN:

1384 704X

Donateurs ontvangen het periodiek (4 uitga ven per jaar) en worden op de hoogte gehouden van de activiteiten Nieuwe donateurs kunnen zich aanmelden bij de penningmeester waar tevens mutaties kunnen worden doorgegeven Voor inwoners van IJsselstein is de bijdrage minimaal f 20, (voor bedrijven f30, ) Voor hen die buiten IJsselstein wonen IS de bijdrage resp f 29,50 en f 39,50 Losse nummers, voor zover voorradig zijn a f 7,50 verkrijgbaar via het secretariaat Voor dubbelnummers IS de prijs f 10,


Ve

Advokaal.

HefStof.cnSl^ck devjiard^ Enis denVwisl niet'Waatxi.

En als er toch 'geregt' moet worden:

Mr G. van De Nesse Advocaat & Procureur (Advocatenprakti)k Mr G van De Nesse)

Een raadsman, die zich volledig inzet voor uw 'Saeck'

Havenstraat 20/21 • 3401 DM IJsselstein • Fax. (030) 687 20 93

Tel: (030) 687 20 94


tijdsbeeld

Fotostudio Huib Veldhuijsen IJsselstein walkade 12 a - 3401 ds ijsselstein telefoon 030 - 68 80147 e-mail fotovorm@knoware.nl


Stichting HistorischeKring IJsselstein

No 9 1 , juni 2000


DcApofccKi^r.

"Mijn werk bestaat ten dienst der kranken, In 't mengen van verscheiden dranken, die ik voorzichtig maak gereed, 't zij dat men zuivnng wacht ofzweet." Jan Luyken (1694)

Veel is in de loop der eeuwen veranderd, maar nog steeds staan wij "ten dienst der kranken"

APOTHEEK IJSSELVELD; KENNIS VOORKOMT DRS. T.N.M. HEBINCK. APOTHEKER Clinckhoeff 21 • 3402 GA IJsselstein • Tel: (030) 688 50 85 Fax: (030) 688 50 90


.ieder huis een eigen ledikant Geschiedenis van het lmminl<plein door Saskia Raue

INLEIDING

IJsselsteins bekendste plein ligt aan het oog onttrokken achter de bebouwing van de Poortdijk. Het Imminkplein draagt deze naam vanaf de stichting in 1911. Maar eigenlijk is het door zijn ligging een aanleg een hof: een geheel van kleine woningen gelegen rond een binnenplein waartoe men door een poort toegang heeft achter de huizen van de straat. Dit specifieke karakter van een hofje is in de loop van de twintigste eeuw nooit veranderd, wel aangepast aan de eisen van de tijd. In deze bijdrage wordt het ontstaan van het Imminkplein beschreven als dat van een ideaal concept dat door de inzet van de pleinbewoners een unieke plaats in de IJsselsteinse samenleving is gevonden. VOORGESCHIEDENIS

Om de aanleg van het Imminkplein een plaats te geven in de architectuurgeschiedenis en de geschiedenis van IJsselstein is het zinvol eerst een schets te geven van de sociale situatie in Nederland in de tweede helft van de negentiende eeuw. Vanaf i860 nam de industrialisatie in ons land steeds meer bedrijven in haar greep. Deze bedrijven, veelal gelegen in de grote steden, hadden groeiende behoefte aan arbeiders. Er ontstond een grote trek naar de steden, waar men deze toeloop van werkvolk niet tot nauwelijks kon huisvesten. De woonomstandigheden moeten erbarmelijk zijn geweest. Zo is er een dagboekverslag uit ongeveer 1870 van een Amsterdamse diamantair die beschrijft hoe kinderrijke, arme gezinnen


eigen ledikant'

samenhokten in natte, donkere kelderkamers op de Amsterdamse eilanden als Wittenburg, Kattenburg, het Realen- en Bikkerseiland. Geen sanitaire voorzieningen, geen waterleiding, kippen en honden op straat, enfin het mag duidelijk zijn dat deze leefomstandigheden niet menswaardig zijn geweest. Amsterdam vormde in dit opzicht geen slechte uitzondering, in alle steden bracht de industrialisatie vergelijkbare toestanden teweeg. De eersten die verontrust aan de bel trokken, waren huisartsen in de grote steden. Dat ligt voor de hand, zij werden uiteindelijk geconfronteerd met ziekten die epidemische vormen dreigden aan te nemen. Zij pleitten voor arbeiderswoningen waarin gezinnen voldoende ruimte, licht en bewegingsvrijheid konden hebben. Jammergenoeg vonden de artsen uit de jaren rond 1870 weinig weerklank in de politiek. En zo moest het tot 1901 duren voordat er wel voldoende politiek draagvlak was voor de aanpak van de abominabele omstandigheden in arbeiderswijken. WONINGAVET V A N IC)OI

In 1901 nam de Nederlandse regering de Woningwet aan met de bedoeling de woningvoorraad uit te breiden, de overbevolking in stedelijke wijken tegen te gaan en kwaliteitsverbetering van de woningen te bevorderen. Deze Woningwet was eigenlijk een kaderwet. Gemeenten werden in de gelegenheid gesteld een Bouwverordening op te maken afgestemd op de plaatselijke situatie. Het werd mogelijk om woningcorporaties op te richten, welke bij de gemeenten voordelige leningen konden sluiten voor de bouw van goedkope woningen. Tenslotte werden er globale richtlijnen gegeven voor de indeling van een huis en de gewenste afmetingen van de vertrekken. Dit laatste criterium was weliswaar tegenstrijdig, want hoe meer vierkante meters vloeroppervlakte, hoe hoger de huur en de bedoeling was uiteindelijk goedkope woningen op te leveren. De gemeente IJsselstein is vanzelfsprekend met deze ontwikkeling meegegaan. In het stedelijk archief vindt men vanaf 1902 aanvragen van een bouwvergunning vergezeld van bouwtekeningen. Voor wat betreft de oprichting van een woningbouwcorporatie, was IJsselstein in 1901 al voorzien. De IJsselsteinse Bouwmaatschappij werd in de jaren 1850-1860 opgericht met de bedoeling om vanuit protestants bestuur onroerend goed te verkrijgen, te bouwen en te exploiteren. Daarnaast speelden de sociale bewogenheid en de betrokkenheid van de oprichters met de Nederlands Hervormde Kerk een belangrijke rol. De oprichters van de Maatschappij waren zeven notabele IJsselsteinse heren onder wie niemand minder dan notaris Hendricus Immink. In de tweede helft van de negentiende eeuw gaf de welstand van de inwoners van IJsselstein een verschraling te zien. Dit was het gevolg van het teruglopen van de kwaliteit van het onderwijs ter stede enerzijds en de trek naar de grote steden anderzijds. De beide ontwikkelingen beĂŻnvloedden elkaar eerder dan dat de ene de oorzaak was van de andere. Kortom, op initiatief


van de IJsselsteinse Bouwmaatschappij werden woonhuizen voor minder draagkrachtigen gebouwd aan het tegenwoordige Kronenburgplantsoen, de Kloosterstraat en de IJsselstraat. Toen m 1901 de Woningwet voorschriften uitvaardigde voor de nieuwbouw van woonhuizen, waaronder ook woningen in de sociale sector, kon IJsselstein al op een traditie bogen. Niettemin zou het nog tot 1911 duren voordat het eerste grote project in het kader van de sociale woningbouw in IJsselstein werd gerealiseerd: het Imminkplein NOTARIS IMMINK

1812-1887

Maar wie was nu deze gedreven notabele wiens naam aan de oprichting van de IJsselsteinse Bouwmaatschappij en aan het Imminkplein is verbonden. In uitgave 69/70 van de publicaties van de Historische Kring IJsselstein, gewijd aan het notariaat in IJsselstein, is het geslacht van de IJsselsteinse Imminks uitgebreid beschreven. Daarom past op deze plaats een korte weergave van de levensloop van Hendricus Immink, die voor deze bijdrage van belang is. Van origine kwam Hendricus Didericus Gosewinus Arnoldus Immink niet uit IJsselstein. Hij werd in 1812 in Muiderberg geboren als telg uit

een predikantenfamilie. Het domineesambt ging al meer dan een eeuw over van vader op zoon. Op zijn beurt brak Hendricus met de traditie en koos voor het notariaat. Nu was in 1842 de Notariswet van 1842 van kracht geworden waarin werd bepaald dat een notaris uitsluitend door de koning benoemd kon worden in een door hem aangewezen arrondissement. Zo gebeurde het dat in 1844 Hendricus Immink werd benoemd in het ambt van notaris voor het arrondissement Utrecht met als standplaats IJsselstein als opvolger van de onlangs overleden notaris Lapidoth. Een

3


ĂˆHX

'....ieder huis een eigen ledikant'

paar jaar later trouwde hij met Maggarda Wilhelmina de Graaf uit Utrecht; uit dit huwelijk werden zes kinderen geboren. Twee van zijn zoons, Nicolaas (geboren in 1851) en Hendrik (geboren in 1862), volgen de voetsporen van hun vader. Bij het gezin woonden bovendien de moeder, een ongetrouwde zuster en een neef van Hendricus in huis. Zoals gezegd was de familie sterk godsdienstig ingesteld, geen dienst werd gemist, zo blijkt uit notities waarin precies is bijgehouden wat er werd gezongen en gepreekt. Deze hang aan het Nederlands Hervormd geloof is in wel aangewezen als drijfveer voor de sociale bewogenheid van de notarisfamilie. Zoals de vader zich inzette voor de sociaal minderbedeelden, zo richtte zijn dochter, die ziekelijk en ongetrouwd was, in 1890 de vereniging Zoar op. Deze vereniging ten behoeve van de verpleging van zieken was gevestigd in een pand aan de Hofstraat en had een diacones in dienst. De dochter werd nog in datzelfde jaar als eerste patient opgenomen en zij stierf niet lang daarna. De laatste vermelding van de vereniging Zoar is gevonden in 1908. Hendricus Immink nam in 1880 afscheid van het notariaat en beleefde daarna een rustige oude dag tot in de winter van 1887. Begin januari 1888 werd hij bijgezet in het familiegraf op de Algemene Begraafplaats aan het Eiteren, dit graf is tot op heden bewaard. Zijn lovenswaardig initiatief de IJsselsteinse Bouwmaatschappij werd nagenoeg een eeuw na zijn dood opgeheven in de eerste jaren van 1980.

Jj>JMJ>H

H E T NIEUAVE B O U A V E N

In de jaren vanaf 1910 werd de sociale woningbouw een serieus onderwerp voor architecten. Er werden prijsvragen uitgeschreven waarop architecten zich konden inschrijven en waarmee zij werkelijk eer en prestige konden inleggen. Deze architecten waren idealistisch gedreven en gemotiveerd voor een hoge kwaliteit van de architectuur en de stedenbouw. Drie principes liggen aan de basis van alle ontwerpen uit deze tijd. Deze principes waren echter niet nieuw, maar werden geformuleerd in de eerste eeuw voor Christus door de antieke bouwmeester Vitruvius. Hij stelde aan architectuur de volgende drie eisen: allereerst moet de technische kwaliteit voldoende zijn. Een gebouw moet dus stevig en duurzaam zijn. Ten tweede moet de functionele kwaliteit in orde zijn, derhalve moet een gebouw bruikbaar zijn voor het doel waarvoor het is gebouwd. Tenslotte stelde hij hoge eisen aan de esthetische kwaliteit, waarmee hij bedoelde dat een gebouw er aantrekkelijk hoort uit te zien en dat het moet passen in de stedelijke omgeving waar het gebouwd wordt. In vele gemeenten in Nederland zijn voorbeelden van buurten of wijken

4


die gebouwd zijn naar een concept dat m de jaren 1910 -1920 naar aanleiding van een prijsvraag werd ontworpen Hierbij kan men denken aan de beroemde Spaarndammerbuurt m Amsterdam, het Rode Dorp m Rotterdam of het Imminkplem m IJsselstem dat vanwege de rode dakpannen ook wel het Rode Dorp werd genoemd DE PRIJSVRAAG V A N

1911

Het moet rond 1910 zijn geweest dat de IJsselstemse Bouwmaatschappij zich tot de Utrechtse afdeling van de Maatschappij tot Bevordering van de Bouwkunst wendde met het verzoek een prijsvraag uit te schrijven voor het ontwerp van 32 'eensgezms arbeiderswoningen aan de Poortdijk IJsselstem' Winnaar was de Utrechtse architect K van den Berg Het juryrapport was in ronduit lovende bewoordingen gesteld er is voldoende ruimte voor royale voortuinen aan de huizen gelegen aan de Poortdijk Achter deze (acht) huizen is een hof ontworpen waaromheen de 24 overige huizen zijn gegroepeerd De manier waarop de ontwerper vorm heeft gegeven aan de hof, een aaneengesloten bebouwing zonder doorsmj dingen van straten of stegen, is in overeenstemming met de definitie van een hof Deze beslotenheid wordt nog eens benadrukt door de beide alleenstaande huizen bij de ingang van het plein, terwijl achterin het plem verbreed wordt door de enigszins teruggelegen woningen Deze achterste huizen zijn bedoeld voor ouden van dagen Tenslotte is de indeling van de huizen goed doordacht, praktisch en goed van verhoudingen en zijn de constructies m de tekeningen helder weergegeven In de wijze waarop de jury het ontwerp heeft beoordeeld, zijn de drie kwaliteitseisen van Vitruvius gemakkelijk herkennen Architect Van den Berg kreeg voor zijn succesvolle concept een premie van f175,Als men de plattegond van het plem beziet, valt op dat het een T-vorm heeft De plattegronden van de woonblokken geven een spiegeling te zien De aard en indeling van de huizen zijn weer terug te brengen op vijf verschillende typen De indeling binnen m de huizen komt steeds nagenoeg overeen, terwijl in de gevels is gevarieerd hetzij door een puntdak versierd met een houten bekleding, dan wel door een zadeldak met dakkapellen De vrijstaande huizen hebben mooie gevelankers De tuinen zijn achterom te bereiken via steegjes die tussen de woonblokken hun ingang hebben Deze ingang zijn met houten deuren afgesloten, waardoor het aanzicht van een gesloten gevelwand ontstaat In het midden van het plem is een langwerpig plantsoen bedacht het plaveisel bestaat uit grind precies zoals bij een boerenhofstede gebruikelijk is Pas veel later, m 1936/37 is een schuurtje geplaatst achter iedere woning In de bouwverordening voor de Gemeente IJsselstem die m 1905 werd opgesteld ingevolge van de Woningwet wordt opgegeven aan welke minimum afmetingen een woning behoort te voldoen De oppervlakte tussen de muren bedraagt tenminste dertig vierkante meter Daarbinnen zijn minimaal twee vertrekken waarvan een tenminste vijftien vierkante


Ill' •.'....ieder ..! huis een eigen ledikant'

u

IU

t;i

11

12

u 4LJ 13

15

U

U 16

J

L. 10

17

9

18

D

r

~i

'-' 1 » üh 7 •

1

19 20

6

^

21 :=

}^ ü7

I—P rzr 22

".—1 25

85 Situatieschets van het Imminkplein aan de Poortdijk met huisnummeraanduiding.

87

'—

• 'T

• • 91

89

O

93

^

95

POORTDIJK 0. L.

10

20 _J_

30m.

meter bedraagt, terwijl de kortste breedte tweeënhalve meter is na aftrek van kasten en betimmeringen. De andere kamer heeft een oppervlakte van tenminste zeven vierkante meter en een kortste breedte van één meter tachtig ook weer na aftrek van kasten en betimmeringen. De hoogte van de vertrekken meet tenminste twee meter tachtig, berekend vanaf de vloer tot aan de onderkant van de balken van de bovenliggende verdieping. Voor slaapvertrekken is een hoogte van twee meter dertig voldoen-

6


de. Het is in dit verband opmerkelijk dat hoewel de mensen in de afgelopen eeuw gemiddeld genomen langer zijn geworden, de plafonds daarentegen enige tientallen centimeters zijn gezakt. Met betrekking tot de inrichting van het privaat geeft de Bouwverordening de volgende richtlijnen: allereerst is er een privaat in of bij iedere woning die uitsluitend bedoeld is voor de bewoners. Het privaat moet afsluitbaar zijn, een bril of deksel hebben en in directe verbinding met de buitenlucht staan door middel van een opening van minimaal een kwart vierkante meter. Tenslotte mogen de slaapkamers niet worden ingericht als winkel voor de verkoop van levensmiddelen en mag er geen functie van stal aan worden gegeven. Bovendien moet stalruimte zodanig van de slaapvertrekken gescheiden zijn dat er geen kwalijke dampen uit de stal in de slaapkamer kan doordringen.

Oostzijde gezien vanuit het noorden met op de achtergrond de Poortdijk. Let op: de huizen zijn nog in de afbouwfase maar de inrichting van het plein Is al klaar!

WONEN AAN HET IMMINKPLEIN

De eerste bewoners van het Imminkplein kwamen uit de binnenstad van IJsselstein, veelal uit onbewoonbaar verklaarde woningen. De overgang van naar wat men mag veronderstellen donkere, kleine en bedompte ruimten naar de weelde van licht, lucht en ruimte in de woningen op het Imminkplein moet enorm zijn geweest. Het waren met recht ultra

7


ĂˆHX

'....ieder huis een eigen iediiant'

Het Imminkplein gezien vanuit de Noord-iJsseldijk in 1911. De luiken aan de ramen zijn duidelijk zichtbaar. Op de achtergrond de bomen van de Poortdijk.

8

moderne design-woningen. De bestuurders van de Woningcorporatie gingen een kijkje nemen toen de nieuwe bewoners goed en wel hun intrek hadden genomen. Zij vroegen of het iedereen naar de zin was en of ze even binnen mochten kijken. Eenmaal boven in de slaapkamer, kwam het bestuur tot de ontdekking dat de families op de grond sliepen, bij gebrek aan bedden. De verklaring hiervoor was gemakkelijk gevonden: in de vorige woning sliep men in bedsteden en diĂŠ waren in de nieuwbouw niet gepland. Het bestuur gaf vervolgens smid Langerak opdracht om ijzeren ledikanten te maken. Zo kreeg ieder huis eigen ledikanten en was in dat comfort voorzien. Niettemin waren er toch bewoners die na enige tijd weer vertrokken omdat zij in hun moderne behuizing niet konden aarden. Een systematische beschrijving van het wonen aan het Imminkplein gedurende de twintigste eeuw is bij gebrek aan informatie niet te geven. In de drie laatste decennia heeft het Imminkplein bij tijd en wijle aandacht gekregen in de pers in verband met renovatieperikelen, waarover verderop meer. Daarnaast zijn er soms verhalen van oudere IJsselsteiners opgetekend waarin een anecdote of wetenswaardigheid over bewoners van het Imminkplein voorkomt. Veel verder dan de oorlogsjaren '40-'45, reiken deze echter niet terug. Tenslotte is er natuurlijk het IJsselsteinse archief waarin een en ander valt terug te vinden uit correspondentie met de gemeente. Al met al krijgt men een heel fragmentarisch beeld van de bewonersgeschiedenis. Hieronder volgt een aantal feiten en weetjes dat in de loop van het onderzoek naar voren kwam.


Foto's van het plein uit 1912 en 1916.

9


É 1 1 '....ieder huis een eigen ledikant'

lje)5E:L5TQN5CHEl ' D O U WMAATSCHRl=»P'i J WONINGZ:N:TUT=r-:Eb.

•SO-)7=VTU.3''5O:-1

!L

lJb5EL5TE! N5CH E: ". B O U W M AATSCHF^T^T^i J

WON I MCEiN T ü ' p r . . c : ;

SCHBKJ_:3''SO:

UoO/X".U£i.''•»'« ^

Uoa^cs£Lfe

jJOMIHCCIi-

fflW »

-j—!

u

ff

.

-H

-a

i

a

HI

f

J_J'

-i-i|ii-i-il' filJTH|^|||^r^j|'y^l

10

llllllilllllMI \

ti


1 U o OTTCUXilZ IJÖ.

11


É i * ' '....ieder huis een eigen ledikant'

DERTIGER JAREN

Over de ligging van het Imminkplein ten opzichte van de binnenstad van IJsselstein heeft mevrouw R. ten Berge in 1977 een beschrijving gegeven in een artikel voor de Zenderstreeknieuws. Deze beschrijving gaat uit van de situatie rond 1930: het Imminkplein, als deel van de Julianawijk, lag toen als een nieuwbouwwijk buiten IJsselstein gescheiden door de Hollandsche IJssel. De smalle brug van de Utrechtsepoort in het verlengde van de Poortdijk was de enige toegangsweg. Afgaande op de indruk van haar woorden moet de Julianawijk met de moderne grote woningen toch een soort achteraf gebied zijn geweest achter een fabrieksterrein verstopt, moeilijk bereikbaar door slechte wegen. De kwaliteit van de toegangswegen tot de Julianawijk is , namelijk de Poortdijk en het toenmalige Zomerwegje, pas in 1961 aangepakt. De riolering die zoals in die tijd (dertiger jaren) algemeen gebruikelijk was, rechtstreeks loosde op het water, moet bij tijd en wijle een ondragelijke stank hebben verspreid. De wijk bood een verwaarloosde aanblik als gevolg van het feit dat de tuinen slecht waren onderhouden met een menigte aan veelvormige bouwsels, terwijl de staat van onderhoud van de huizen als zodanig ook te wensen overliet. Ten Berge constateert dat de Julianawijk weinig in trek was bij arbeiders, ofschoon de wijk voor hen bedoeld was. Later - na de oorlog trok dit bij en lag de aantrekkelijkheid vooral in het feit dat de huren over het algemeen lager waren dan de huren van nieuwbouwhuizen.

TVS^EEDE AIVERELDOORLOG

Uit de periode '40-'4^ is bekend dat het plein als een echte hof was afgesloten van de Poortdijk door middel van een draaiboom. Het plaveisel bestond nog steeds uit grind, zoals in de aanleg van het plein was bedacht. Een van de bewoners, heer Kempes van nummer 162 (13 in de tegenwoordige nummering) bekleedde de functie van - we zouden nu zeggen - buurtconcierge. Hij verzorgde de boom in het gemeenschappelijke perk, hij hield de jeugd in de gaten en haalde eens per week de huur op. MogeHjk hield hij ook het oog op de draaiboom. Hij werd later opgevolgd door Piet Rison, die dit werk vijfentwintig jaar deed tot de instelling van de automatische incasso zijn taak als huurincasseerder overbodig maakte. In die jaren was er ook een winkel op het plein: het kruidenierszaakje van mevrouw De Man op nummer 153 (tegenwoordig nummer 4). Zij had hiervoor geen vergunning nodig. Dit is de eerste en tevens laatste vermelding van een winkel op het Imminkplein. In de jaren na de bevrijding ontstond de gewoonte dat op bevrijdingsdag alle IJsselsteinse fanfares naar het plein kwamen om daar een concert te spelen. JAREN

60

Over de jaren van de wederopbouw is voor wat betreft het Imminkplein weinig informatie te vinden. In de jaren zestig werd IJsselstein evenals 12


een aantal andere Nederlandse gemeenten aangewezen als groeikern. Dat betekende dat rond Julianawijk, aan de overkant van de Hollandsche IJssel de een na de andere nieuwbouwwijk werd opgetrokken: Europakwartier, Oranjekwartier en IJsselveld-Oost. De bebouwing aan de Poortdijk, het Imminkplein en Julianawijk werden oude gedeelten in een grote nieuwbouwwijk en dat verschil kwam des te pijnlijker naar voren door het feit dat er in de genoemde buurten sprake was van achterstallig onderhoud. De werking van de wet van de remmende voorsprong bleek van toepassing te zijn op het destijds vooruitstrevende initiatief van de IJsselsteinse Bouwmaatschappij: het Imminkplein dat ooit een als moderne buurt was opgezet, liep meer en meer achter op eigentijdse ontwikkelingen. De IJsselsteinse Bouwmaatschappij, nog steeds de eigenares, wees haar woningen toe aan jonge mensen die bereid waren zelf hun huis op te knappen. De belangrijkste klacht van de bewoners hield verband met het plaveisel en de afwatering van het plein: de grindvlakte van weleer was nog altijd gehandhaafd: het perk was inmiddels verdwenen en op die plaats stond regelmatig een enorme plas water na een regenbui. Veel bewoners die in het bezit waren van een auto wilden deze graag in het zicht parkeren, maar juist de auto's verreden het grindplaveisel. In december 1962 richtten de bewoners onder leiding van de heer Bons een verzoekschrift voor herstel van de bestrating aan de gemeente. Niet lang tevoren had de gemeente de riolering van de huizen aan het Imminkplein aangesloten op het gemeenteriool en men veronderstelde dat de wateroverlast op het plein met de reconstructie van de Poortdijk samenhing. De gemeente wees het verzoek af omdat zij geen verantwoordelijkheid droeg, maar de IJsselsteinse Bouwmaatschappij daarentegen wel. Het is mogelijk dat de Bouwmaatschappij toen maatregelen heeft genomen onder andere in de vorm van het plaatsen van paaltjes op de inrit van het plein, zo kon immers de grindbestrating beschermd worden tegen autoverkeer. Dit gebaar gaf aanleiding tot een verontruste brief van dokter Meijer (februari 1964) waarin hij de gemeente erop attendeert dat zo geen doktersauto of ambulance het Imminkplein meer kan bereiken. TegeHjkertijd kwam er ook een protest van de Technische Bedrijven van de gemeente omdat de vuilniswagen de vuilnis emmers op het plein niet meer kon legen. De gemeente wees vervolgens de Bouwmaatschappij op de consequenties van deze actie en verzocht de paaltjes weg te halen.

PROGRESSIEVE KOMBINATIE IJSSELSTEIN

In 1977 verschijnen krantenberichten in het Utrechts Nieuwsblad en de Zenderstreeknieuws over de renovatie van het Imminkplein, Poortdijk en de Zomerweg. Hieruit mag men afleiden dat het water de bewoners tot de lippen was gestegen. In het begin van dat jaar was een comitĂŠ opgericht bestaande uit buurtbewoners, de Progressieve Kombinatie IJsselstein (voortaan: PKIJ). Onder de bezielende leiding van architect Vincent Smulders bogen de leden van de PKIJ zich over renovatieplan-


éé •...,ieder huis een eigen ledikant'

nen zowel voor de woningen als voor de woonomgeving. In grote trekken kwamen die plannen op het volgende neer: de grindvlakte zou als geheel bestraat gaan worden tot op twee meter uit de voorgevels van de bebouwing. De bewoner kan dan naar eigen inzicht een tuin aanleggen of zijn plaats betegelen. Voorlangs die twee meter komt een voetpad te lopen. Bewoners die dat willen, kunnen een grotere voortuin krijgen, anderen kunnen een zit- of speelhoek voor de kinderen. Er komt het nodige groen in de vorm van boompjes, heesters en struiken. Midden op het plein wordt een parkeerruimte gepland voor 21 auto's. Met betrekking tot de woningen zelf gaven de meeste bewoners aan dat zij op de bovenverdieping een uitbreiding willen, een uitbreiding die in elke woning aan de voor- of aan de achterkant uitgevoerd kan worden. Voor de verwezenlijking van de plannen is een rijkssubsidie ter beschikking gekomen. Het leeuwendeel van de huurders van huizen aan het Imminkplein stemden in met de voorstellen, maar hoe de Bouwmaatschappij erover dacht bleef in het ongewisse ...

Krantenfoto uit 1978. Het plein biedt een troosteloze aanblik.

14

PERIKELEN

De reactie van de Bouwmaatschappij is een ongeveer vier maanden na de presentatie van het renovatie voorstel ook weer uit een krantenbericht te vernemen. Eind maart 1978 berichtte het Utrechts Nieuwsblad dat de beide directeuren van Bouwmaatschappij positief reageerden op het plan, maar dat het door de raad van commissarissen was afgekeurd. Tot boosheid van de bewoners, de architect en de PKIJ die hun inspanningen van een jaar van tafel geveegd zagen. De verhouding tussen de partijen raakte dermate verstoord dat de Bouwmaatschappij niet meer met de bewoners wenste te praten. De jarenlange klachten over de slechte rioleringen werden nu eindelijk gehoord en verholpen, en er werden nieuwe deuren geplaatst, maar daarmee was voor de Bouwmaatschappij de kous af De volgende stap die de bewoners zetten, was de gemeente ook een afschrift van het plan toe te zenden. Men hoopte dat de gemeenteraad erin zou slagen de Bouwmaatschappij te overtuigen. Maar ja voor de gemeente betekende de renovatie van het Imminkplein een van de vele projecten op de agenda. Er moesten prioriteiten gesteld worden waarbij de afweging van belangen voor de gemeente van doorslaggevende aard was. Zonder nu verder te willen ingaan op de gemeente politiek en de politieke belangenverstrengeling, kwam het er voor de bewoners van het


Imminkplein en de PKIJ op neer dat hun plannen naar de zijlijn werden geschoven. Daarnaast deed zich het probleem voor dat het plan van de werkgroep niet voldeed aan de eisen van eigentijds renoveren zoals die door volkshuisvesting werden gehanteerd. Het betrof onder andere de eisen met betrekking tot isolatie van de woningen. De gemeente trad in overleg met de Bouwmaatschappij en wist haar over te halen tot medewerkmg aan een renovatieplan dat duurder uitviel dan het voorstel van de werkgroep. De bewoners en de werkgroep vonden dit op hun beurt onrealistisch want een heel aantal van de geplande verbouwingen waren inmiddels door de bewoners zelf allang uitgevoerd. Een ander punt dat stak, was het feit dat de PKIJ niet bij de presentatie van het gemeentelijke renovatieplan bij de Bouwmaatschappij was uitgenodigd. De toenmalige wethouder, de heer Kolenbrander motiveerde deze stap met het argument dat de bouwmaatschappij alleen rechtstreeks met de bewoners van het Imminkplein wilde onderhandelen. Daarna zegden de bewoners in de zomer van 1980 hun vertrouwen in de werkgroep op. De laatste geste van de werkgroep was een bedankbrief te schrijven aan alle partijen met wie zij gedurende de afgelopen jaren had samengewerkt en de financiĂŤn af te sluiten.

Krantenfoto uit 1982. De huizen hebben nog geen voortuintjes.

15


É 1.1 '....ieder huis een eigen ledikant'

E E N G U L D E N V O O R E E N PLEIN

De situatie kon zo niet voortduren was ook de mening van de gemeente in 1982. Intussen waren onderhandelingen tussen de Bouwmaatschappij en de gemeente in volle gang om tot een overname van het plein te komen. Zou hierover overeenstemming komen, dan wilde de gemeente een flink bedrag uittrekken voor de broodnodige reconstructie. In het voorjaar van 1983 vond de overname van het plein plaats voor het symbolische bedrag van een gulden. Het college van burgemeester en wethouders diende een voorstel in bij de gemeenteraad met het verzoek een krediet beschikbaar te willen stellen van 152.000 gulden. Daarnaast kon de gemeente nog in aanmerking komen voor een subsidie van maximaal 8 0 . 0 0 0 gulden. Na goedkeuring van voorstel en verzoek door Gedeputeerde Staten kon een aannemer worden aangezocht voor de uitvoering van de werkzaamheden. Toen deze stappen eenmaal waren gezet, liet de daadwerkelijke uitvoering niet lang op zich wachten. Het grind werd afgegraven en toen daar zo'n grote zandvlakte lag, barste de blijdschap in de pleinbewoners los en mondde uit in een spontane voetbalwedstrijd waaraan iedereen kon deelnemen. Na afloop werd besloten dat de voltooiing van de reconstructie uitbundig gevierd zou worden. Er kwam plaveisel met parkeerhavens, er werden voortuintjes afgepast en tussen de bestrating en de tuinen werden trottoirs aangelegd. Toen in augustus 1983 de werkzaamheden klaar waren, werden de stenen feestelijk nat gemaakt.

PLEINFEESTEN

De feestelijke inwijding van de bestrating van het Imminkplein vormde het begin van een traditie. Jaarlijks worden sedertdien pleinfeesten georganiseerd door de bewonersvereniging van het Imminkplein. Na de bescheiden opzet van het eerste feest, een provisorische muziektent en de biertap onder een parasol, kregen de organisatoren de smaak te pakken. Inmiddels is het pleinfeest een jaarlijks hoogtepunt geworden en zijn er ook al allerlei evenementen op touw gezet. De pleinjeugd heeft de brandweer en het politiebureau bezocht; men is wezen varen op een sleepboot en heeft geroeid op de Maarseveense plassen. Er is eens een hele zeskamp in elkaar gezet. Alles wat je samen kunt doen, wordt aangepakt, van barbecuen tot pannenkoeken bakken, van vliegeren tot het temmen van een rodeostier. En het geheim van het succes is dat iedereen die eind augustus thuis is, meedoet...

16


BETON VOOR B O M E N

In de jaren 90 rukte rondom het Imminkplein en de aanpalende laagbouw aan de Poortdijk de nieuwbouw op. Dat begon met de hoogbouw van drie luxe appartementenblokken bij de Hooghe Waerd tussen de Poortdijk en de Frankrijkstraat. De intimiteit van het buurtje kwam verder onder vuur te liggen toen bij de kruising van de Poortdijk en de Utrechtseweg eveneens een meer verdiepingen tellend appartementencomplex verrees op een relatief kleine lap grond die jarenlang had braakgelegen. Met de privacy in de voortuinen van de bewoners aan de Poortdijk was het voorgoed gedaan. Een aantal huizen aan het Imminkplein ondervond eveneens gevolgen van deze nieuwbouw, want

17


É

' '....ieder huis een eigen ledikant'

Situatie in 2000. De structuur van de huisjes en iiet plein is bewaard gebleven evenals verschieidene 'orginele details'.

door de veranderde grondwaterstand kregen de bewoners wateroverlast in hun kelder. In het voorjaar van 1999 werden de bewoners van de F r a n k r i j k s t r a a t en de Poortdijk geconfronteerd met een volgend project, voorgesteld door de gezamenlijke kerken en een projectontwikkelaar, voor de bouw van een nieuw kerkgebouw met nevenruimten en appartementencomplex. Vooral de kolossaliteit van het project stuitte op grote bezwaren bij de omwonenden: op de begane grond de kerk waarboven drie woonlagen zijn g e b o u w d . De oppervlakte van het gebouw zou alle groen in de omgeving verzwelgen. En tenslotte is er bij voorbaat al te weinig parkeerruimte voor de auto's van de kerkgangers en de gebruikers van het multifunctionele centrum. Als klap op de vuurpijl presenteerde de gemeente tezamen met de eigenaar van het tuincentrum en de projectontwikkelaar in het voorjaar van 2000 een bouwplan voor het terrein van het tuincentrum. De bouw

18


van een appartementencomplex van twintig eenheden werpt zijn schaduw vooruit over de loo jaar oude huisjes van de Poortdijk de monumentale villa van de notaris en het huis van de eigenaar van het tuincentrum. De bezwaren van de bewoners uit de naaste omgeving, alsook het Imminkplein laten zich raden. Met de bouwplannen van de kerk en projectontwikkelaar zal alle groen verdwijnen; door de hoogte van de gebouwen zal de laagbouw aan de Poortdijk permanent in de schaduw komen te liggen. De toename van het aantal bewoners gaat onafwendbaar gepaard met toename van verkeer en zal bijgevolg tot parkeerproblemen leiden. De privacy in de tuinen aan de Poortdijk en de Frankrijkstraat behoort voortaan tot het verleden en tenslotte valt te vrezen dat de bestaande bebouwing schade opnieuw zal ondervinden. Het mag duidelijk zijn dat de buurtbewoners aan de vooravond staan van een stevige discussie met de belanghebbende partijen. CONCLUSIE

Bij de beschrijving van de ontwikkeling van het Imminkplein is niet gestreefd naar volledigheid, omdat dit de omvang van deze bijdrage verre te buiten gaat. Daarnaast staat het feit dat archieven en persoonlijke getuignissen veel van de geschiedenis prijsgeven, maar dat veel gebeurtenissen niettemin versluierd blijven. Door de jaren heen hebben de pleinbewoners bij tijd en wijle perikelen 19


...ieder huis een eigen ledikant'

en strubbelingen gehad met hun huiseigenaar, de gemeente of andere instellingen. Dat komt in de beste buurten voor, maar het bijzondere aan het Imminkplein is dat de bewoners bijna altijd voltallig eenstemmig hun mening uiten. De betrokkenheid van de bewoners bij elkaar en bij hun buurt waaronder ook de Poortdijk gerekend moet worden is heel groot. Het is zinvol in dit verband te vermelden dat een aantal families al generaties lang op het plein wonen en dat deze families in de loop der decennia met elkaar verweven zijn geraakt. Dankzij die saamhorigheid kan de traditie van de pleinfeesten jaarlijks worden voortgezet, maar klinkt protest ook luid en duidelijk. Dat is onlangs opnieuw gebleken nu de gemeente een bouwplan heeft ontvouwd voor het terrein dat nu het bedrijf de Blomhof toebehoort. Zolang het Imminkplein zal bestaan, is de geschiedenis niet voltooid en schrijft iedere dag historie bij. NA^VOORD

Met veel plezier hebben de onderzoekers gegevens en afbeeldingen verzameld over het Imminkplein. Dit is onder andere dankzij de bereidwillige medewerking van vele personen die wij graag willen noemen en bedanken: familie R.A.M, van Buuren, familie D. de Jong, de heer H.W. Luten, de heer P. Rison, de heer B. Schimmel, de heer D. Jonker en mevrouw S. Postma (Bewonersvereniging Europa-/Oranjekwartier.) De werkgroep 'Imminkplein', Hans Jonkers, Ans van der Linden en Saskia Raue.

i'^l Stichting ^ ' " Histonsche Kring | | T ^ IJsselstein

i

Uitgave:

nr. 91, juni 2000

Voorzitter:

J.C.M. Klomp tel: (030) 688 28 52

Secretariaat:

C.J.H, van Dijk-Westerhout, Omloop West 42, 3402 XP IJsselstein, tel: (030) 688 36 99

Penningmeester: W.J. van Vliet J.W. Frisolaan 7, 3401 AX IJsselstein, tel: (030)688 16 60 Bank:

Postbank, nr.: 4074718

Redactie:

B. Rietveld Meerenburgerhorn 10 3401 CD IJsselstein tel: (030) 688 74 74 email: barietÂŽknoware.nl

Druk:

Libertas, Bunnik

ISSN:

1384.704X

Donateurs ontvangen het periodiek (4 uitgaven per jaar) en worden op de hoogte gehouden van de activiteiten. Nieuwe donateurs kunnen zich aanmelden bij de penningmeester waar tevens mutaties kunnen worden doorgegeven. Voor inwoners van IJsselstein is de bijdrage minimaal f 20,- (voor bedrijven f30,-). Voor hen die buiten IJsselstein wonen is de bijdrage resp. f 29,50 en f 39,50. Losse nummers, voor zover voorradig zijn a f 7,50 verkrijgbaar via het secretariaat. Voor dubbelnummers is de prijs f 10,-


Ook WIJ creĂŤren graag mooie zaken vooru

Telefoon: 030 - 686 80 80

Rabobank Ijsselstein


Ve

Advokaal.

Het Stof. en Slifck de v <Aa vd, Enis den Twist n iet "waavd.

En als er toch 'geregt' moet worden:

Mr G. van De Nesse Advocaat & Procureur (Advocatenprakti)k Mr G van De Nesse)

Een raadsman, die zich volledig inzet voor uw 'Saeck' Havenstraat 20/21

• 3401 DM IJsselstem • Fax (030) 687 20 93

Tel (030) 687 20 94


:m

Stichting HistorischeKring Ilsselstein

No 92, september 2000


T>eApofccKer.

"Mijn werk bestaat ten dienst der kranken, In 't mengen van verscheiden dranken; die ik voorzichtig maak gereed, 't zij dat men zuivring wacht of zweet." Jan Luyken (1694)

Veel is in de loop der eeuwen veranderd, maar nog steeds staan wij "ten dienst der kranken"

APOTHEEK IJSSELVELD; KENNIS VOORKOMT DRS. T.N.M. HEBINCK. APOTHEKER Clinckhoeff 21 • 3402 GA IJsselstein • Tel: (030) 688 50 85 Fax: (030) 688 50 90


' genaamd Merenborgerhorn' Meerenburgerhorn: een middeleeuwse puzzel. door drs A M Fafianie

INLEIDING

BIJ de invulling van het Plan Kasteel, aan de noordwestkant van de oude IJsselstemse binnenstad, moesten namen aan een tiental straten worden gegeven De nieuwe wijk zou Kasteelkwartier gaan heten (bouw 1956 1963) Op advies van de historisch geïnteresseerde M H H Doesburg, destijds wethouder, kreeg een van deze straten de merkwaardige naam Meerenburgerhorn Helaas is het motief tot naamgeving met precies bekend' De naam valt op m vergelijking met andere straten m deze wijk dat zijn merendeels namen van personen die direct of indirect met de IJsselstemse geschiedenis te maken hebben gehad (Maria Louise, Herman de Man, Pasqualmi enz ) De verbindingsweg door de wijk kreeg de naam Vicanelaan, naar de vicarie (altaargoed beheerd door een vicaris of kapelaan) van de kapel van Eiteren Deze kapel lag vroeger ten noorden van de nieuwe wijk De Meerenburgerhorn is heden een tweehonderd meter lange straat met aan de zuidzijde, tegen de stadsgracht aan, aardige huizen en tuinen Het vormt de verbinding tussen Kasteellaan en Achtersloot en loopt parallel aan de noordelijker gelegen Touwlaan Afgezien van een boerderij was hier vóór 1956 geen bebouwing De Meerenburgerhorn is ook niet over een bestaande weg gepland Waar komt dan dit toponiem vandaan '

DE N A A M

De verklaring van de naam levert geen probleem op Meerenburgerhorn=de horn (hoek) van de Meerenburg Burg' of 'borch' mag m een laat-middeleeuwse context met versterkt huis, versterkte boerenplaats c q kasteel worden gelijkgesteld Het woord horn werd m IJsselstem meer gebruikt In het


genaamd Merenborgerhorn'

archief van de Nassause Domeinraad (Drossaers II, reg. nr. 1266) bevindt zich een schepenakte uit 1485 waarin sprake is van een huis, gelegen op de Horn en de zuidzijde van de Achterstraat, oostwaarts begrensd door de Kerkstraat. Het lijdt geen twijfel dat hier straathoek of 'einde' wordt bedoeld. Er is geen relatie met het toponiem Meerlo, dat al in de Middeleeuwen voorkomt: Meerlo was gelegen ten noorden van de Eiterse steeg en houdt verband met het toponiem (Aan) De Meern, een afleiding van het riviertje 'Marre'. Zoeken naar de Meerenburgerhorn moet dan een kasteelachtig gebouw ergens in een hoek van IJsselstein opleveren^.

ZOEKEN IN DE A R C H I E V E N

De oudste, complete vermelding van de naam is gevonden in het archief van het Stadsgerecht IJsselstein. Hierin bevinden zich de zogeheten transportregisters, registers waarin de overdracht van onroerend goed voor het gerecht (wij zouden nu zeggen: de gemeente) werd opgetekend. Op 23 mei 1643 verschenen voor het gerecht Jan Marcus, als man en voogd van Beligje Harmansdochter, bij wie hij kinderen had, voor zichzelf en Jan Gerritsz., wonende in Maarssen, als grootvader en bloedvoogd van Elisabeth Jansdr., voor de wederhelft, erfgenamen van Harbertken Aertsdr. Deze verkochten voor 350 gulden het volgende onroerend goed: De boomgaard met bepotingen en getimmer daarop staande, staande en gelegen buiten de Benschopperpoort, genaamd MERENBORGERHORN. Ten zuiden daarvan ligt de stadsgracht, ten westen de Lagebiezendijk, ten noorden de Oudelandse overtocht (doorgehaald: wetering) en ten oosten deHoJkamp. Voorwaarde bij de verkoop was dat de kopers de Achterslootse wetering niet mochten verkleinen en dat de opstal op de boomgaard zal blijven om de daarop uitdragen wetering te laijken (= ladiken, de sloot uitbaggeren en de bagger op de kant deponeren). De Oudelandse overtocht zal een overbrugde tochtsloot zijn geweest die de Achterslootse wetering naar de stadsgracht afvoerde. Hieruit blijkt dat het perceel voor 1643 eigendom was van ene Harbertken Aertsdr., wellicht een weduwe, en dat jaar door haar erfgenamen is verkocht. Vanaf dat moment is de perceelsgeschiedenis goed te volgen. In 1691 blijkt er een (boeren)huis met hooiberg op te staan, wellicht gebouwd door eigenaar Jan Cornelisz. van Eijteren. In 1720 is er een schuur toegevoegd, tien jaar later een extra hooiberg. In 1735 is er sprake van meerdere schuren. In 1794 is de situatie ongewijzigd. Al deze jaren waren de eigenaars van de schouwplicht van de Achterslootse dijk, grenzend aan dit perceel, ontslagen. In 1832 is de eigenaar turfschipper Jan van Schaijk. Het perceel bestaat dan uit een tuintje, grenzend aan de Achterslootse dijk, een boomgaard met sloot en een huisje. Het huis staat op dezelfde plaats als de zeventiende eeuwse boerderij. Een huis of schuur aan de stadsgracht is inmiddels afgebroken (zie

2


Oudelandse tochtsloot

Situatie l(adaster 1832: Hofkamp

Meerburgerhorn, van Arie van Schaijk, turfschipper Met stukje land (tuin) van 0,1010 ha NB: nr 296 reeds als boomgaard in 1736, niet in 1632. Steenhuis wellicht al in 15e/16e eeuw verdwenen (1482?).

de situatieschets i). Het witgepleisterde pand dat er nu staat is van latere datum en wordt gekenmerkt als een langhuisboerderij. Moeilijker is het om de geschiedenis voor 1643 te traceren. Ter plekke was geen bebouwing. Deze situatie was een eeuw eerder tenminste dezelfde, rond 1562, toen Jacob van Deventer hier zijn metingen deed voor zijn stadsplattegrond. De nauwkeurige landmeter maakte hier echter een kleine fout: de Achtersloot loopt met een kleine bocht om de stadsgracht heen, terwijl deze recht is getekend. Dit heeft te maken met de bouw van IJsselstein. De Achterslootste dijk werd ter hoogte van de latere stad in de stadswal opgenomen en de gracht werd daarbuiten gegraven. Het tracĂŠ van de dijk werd om de gracht geleid, wat de bocht verklaart. In het midden van de zestiende eeuw stond hier dus zeker geen kasteel. Toch stond de plek nog geen eeuw later al bekend als de Meerenburgerhorn. Zou hier in de middeleeuwen dan een kasteel hebben gestaan ?

HET LEENREGISTER BIEDT

Situatie 1728.

UITKOMST

Een kasteelachtig gebouw in de middeleeuwen kon zeker niet gebouwd worden zonder medeweten van de baron van IJsselstein. Niet alleen was hij heer van de plaats, maar bezat hij ook land, huizen en rechten die hij in leen kon uitgeven. Van oorsprong dateerde het leenstelsel uit het begm van de middel-

3


nil,

'

genaamd Merenborgerhorn'

eeuwen. Een heer kon een stuk land of een recht aan een trouwe vazal in leen uitgeven, die de laatste dan plechtig aan zijn leenheer opdroeg. De magie van het leenstelsel klonk nog eeuwenlang door. Ook de baron van IJsselstein trad op als leenheer en verwachtte van zijn 'mannen van leen' een eed van trouw. Gewoonlijk werden op belangrijke lenen kastelen gesticht, omdat de relatie leenheer-vazal in principe op militaire bijstand berustte. Zo is ook het kasteel van IJsselstein te verklaren: de stichter was een heer van Amstel, leenman van de bisschop van Utrecht ĂŠn van de graaf van Holland. Na de bouw moest het kasteel voor de leenheer, in dit geval de bisschop van Utrecht, in geval van oorlog als een 'open huis' beschikbaar zijn. De IJsselsteinse lenen waren echter maar klein. Een ander kasteel binnen de baronie, en nog wel een op boogschotafstand van die van de baron, is dan ook niet waarschijnlijk. Alle lenen van het leenhof werden nauwkeurig bijgehouden in een leenregister. Wanneer een baron stierf, werden de lenen opnieuw 'verheven', dat wil zeggen aan de nieuwe baron opgedragen. Wanneer een leenman stierf ging het leen over op een verwant, die de leenhulde moest doen. Een leen kon erfelijk zijn, maar de heer kon deze band altijd verbreken. Ook had hij het recht om het leen uit de leenband te ontzeggen, zodat het vrij, verhandelbaar goed werd ('allodium'). In de loop der tijd werden de lenen steeds verder opgesplitst en apart beleend aan familie van de oorspronkelijke leenman. Alle juridische handelingen vonden plaats voor het leengerecht, bij aanwezigheid van leenmannen en met de drost als voorzitter. Rond 1400 raakte het leenregister zoek. Van 1409-1411 werd daarom een nieuw register aangelegd en moesten alle lenen opnieuw verheven worden voor de nieuwe baron, Jan II van Egmond. De leenmannen (of hun vertegenwoordigers) moesten naar IJsselstein komen om daar voor de heer opnieuw de eed van trouw af te leggen. De lijst van vazallen uit die tijd is bewaard gebleven en laat iets interessants zien.

4


Na een afschrift van een leenakte voor ene Albrecht heer Albrechtszn van Egmond met de Rijpickerwaard m 1401 volgt een merkwaardige, aparte belening aan dezelfde persoon "Item Adbrecht voirscit noch twee campe lants die geheten sijn Postkijns camp entie Meregout [=Mere-goed'* TF ], gelegen op Merenhorgerwetenng, ende enen dunencamp [sic, maar eerder duvencamp, TF ] die hout twe mergen, legende an Rodenborger wateringhe, ende enen uterdijck aen Merenborgersluze, also als die voirscreven lant gehouden is, te hondene tot enen erfleen Dese voirs goede sijn Adbrecht voirs verlijt, heren Aelbrechtsz van Egmond, 's dages na Agnietis, behoudens mmen here ende ygelic sijns rechts Anno [i4]n Manne [van leen, TF ] jonchere Willem, Dirck Lambrechtsz, ende Gijsbert van Muden " [Bron HUA, Baronie IJsselstem nr i Lijst van vazallen van de hofstede van IJsselstem en Stoutenburg en van Gijsbrecht van IJsselstem, begonnen in 1409] J C Kort, die deze beleningen heeft gepubliceerd, kon dit leen met plaatsen Wel vermeldt hi) een nog vroegere leenakte emd veertiende eeuw was heer Albert van Egmond van Merenstem heer Jansz met dit zelfde goed beleend (Kort nr 254) Door dr A W E Dek m zijn genealogie van de heren en graven van Egmond (p 78) was opgemerkt dat de vader van deze Egmond, heer Jan van Egmond 'Uterwi)k', de Duvencamp m 1378 aan de rentmeester van Kennemerland had verkocht Het IS duidelijk dat de bovenstaande omschrijving met op een IJsselstemse ligging duidt Na enig speurwerk is de oplossing gevonden Een toponiem Me(e)renburg buiten IJsselstem is wel bekend Een adellijk huis van die naam lag ten zuidoosten van Leiden en ten noorden van Zoeterwoude, aan de Meerenburgerwetermg, die uitloopt m de Oude Rijn Dit huis werd begm zestiende eeuw met 60 morgen land van de Hollandse grafelijkheid m leen gehouden door Dirk Jansz van Meerburg Het werd verwoest m 1572/73, maar m de buurt als landhuis weer opgebouwd Op oude kaarten wordt bovenstaande situatie duidelijk (zie afb 3) Parallel aan de Merenburgwetermg loopt de Roomburgerwetermg Even terzijde van deze wetering stond het huis Rodenburg, m het Roomburgerland, grenzend aan het bekende terrein waar archeologen een Romeins castellum hebben teruggevonden Er IS dus verwarring opgetreden tussen Roomburg-Rodenburg, zodat de wetering ook Rodenburg werd genoemd Er moet dan een verband zijn tussen dit Leidse goed, de baron van IJsselstem en de heren van Egmond van Merenstem De sleutel tot het raadsel ligt voor een deel besloten m de IJsselsteme leenregisters Een van de lenen van de hofstede IJsselstem was volgens het verkorte opschrift van Kort 'het huis te Merenburg m IJsselstem ten westen van de stadsmuur en een bouwhuis (boerenschuur, stal) met hofstede aldaar Ten


. genaamd Merenborgerhorn'

3. Ligging van Meerenburg in Rijnland

oosten begrensd door de leenheer met zijn boeverij (in 1469: boven naastgeland), ten westen door Jan van den Damme (1469: beneden naastgeland: een gemene straat bij de hofstede Merenburg)." De belening van 1410 in de oorspronkelijke taal laat zien dat er toen al enige tijd een huis Merenborg bestond. Hoofdje: Danel [=DaniĂŤl] van Cralingen. In de marge: Merenborch ende een bouhuys binnen Ysellsteyn. "Wijohan here van Egmond ende van Yselsteyn doen cont allen luden dat voir onse ende onse mannen gecomen is Steven van der Zevender, onse neve, ende heeft ons mit sinen vryen wille opgedragen ende quift gescouden, alse onse mannen wijsden dat recht was, die leenweer van den huse te Merenborch, als't begrepen is opten westhoec van de poirtmuere t'Yselsteyn, ende die leenwere van enen bouhuze mitter hofstede alsoe't gelegen is binnen onser stede t 'Yselsteyn, dair wij selve an die oestzide mit onsen boeveryen [=bouwerij: boerderij of koestal] naest gelant sijn, ende aen die westzidejan van den Damme, welke husinge ende hofstede voirscr. wij om sijnre bede wille verlijt hebben ende verlenen Danel van Cralingen, onsen zwager, ende sinen nacomelingen, te houden van ons ende onsen nacomelingen heren tot Yselsteyn tot suleke lenen als 't Steven voirs. te hondene plach, dat 's


te weten Merenborch als't gelegen is ten rechten leen, nyet te versterven also lange als enige wittelike boerte levet van Danels live voirs. gecomen. Ende dat bouhuis mit sine toebehoren tot ene onversterfeliken lene. Hier over waren onse mannen alse here Gerijt van Egmond, onse oem, Gijsbrecht Heijnricksz. van Yselsteyn, onse neve, ende anders vuele onser manne ende goeder lude. In orconde etc. Gegeven anno 1400 ende 10 's manendages na translatio Martini." De ligging van de Merenburg wordt nu duidelijk: tegen de westhoek van de stadsmuur (en niet, zoals Kort vermeldt, ten westen van de stadsmuur, dus buiten de stad). Uit 1477 bezitten we nog een melding van Merenburg, die de bovenstaande ligging ondersteunt (AND II inv.nr. - •-—~ -- ^ : 215, reg. nr. 1166: 1477 maart 4): schout en schepenen van IJsselstein oorkonden dat Fye, weduwe van Jan Coenraet, een huis aldaar, gelegen aan de Vest tussen de Benschopperpoort en Merenborch, aan Lourens Heinricxz. heeft overgedragen. Met 'vest' wordt de stadswal met muur bedoeld. Bij het leen hoorde een aparte, gelijknamige boerderij met een perceeltje grond binnen de stad, grenzend aan de ene kant aan een boerderij of stal van de baron, aan de andere kant aan (een huis van) Jan van Damme. Uit

DE HORN

?

(• •* • '.

• 'ff'

"• .^

'

'S. i "

1

"•

•*

4 en 5. Kaart van Jacob van Deventer uit 1570 met detail (rechts). In het detail aangegeven de locatie van de IVIeerenburg en die van de "Hom" Tekening in oostindische inkt Origineel collectie Het Utrechts Archief


E'tk '

genaamd Merenborgerhorn'

andere bronnen weten we dat de baron in IJsselstein percelen bezat tussen Schapenstraat (in die tijd Haverstraatje genoemd) en Kloosterstraat (toen Twij straat) en tussen Kloosterstraat en Hofstraat (Burchstraat). Zo was het grote perceel waar omstreeks 1495 het klooster MariĂŠnberg verrees voor die tijd eigendom van de baron. De bij het leengoed behorende boerderij zal dan hier gezocht moeten worden, met een voorkeur voor de Schapenstraat oostzijde. Het lag dan in de nabijheid van Merenburg.

De Meerenburgerhorn in 2000, gezien vanaf de Basiliel<. Het oude gebied van de 'Horn' uit de l<aart van 1832 is versterl<t weergegeven.

Er is geen afbeelding van de Merenburg bekend. Op de schetsmatige kaart van Van Deventer uit ca. 1562 is ter plaatse een open plek te zien, tussen twee muurtorens, met misschien een oud pad dat er naar toe leidt (zie de afbeelding). Een stenen huis ter plekke zal apart hebben gestaan. In latere tijd hoorde het perceel tot de grote brouwerij De Klok. In 1887 werd hier de R.K. Sint Nicolaaskerk gebouwd. Of we hier met een stadskasteel in de trant van het Utrechtse Oudaen of Hazenberg te maken hebben gehad, is niet duidelijk. Merenburg lag niet aan de Plaats, het hart van de stad, noch aan de Benschopper- of Achterstraat, de hoofdader van IJsselstein. Eerder was er sprake van een apart staand stenen huis aan de periferie. Het gebied van de vroegere Meerenburgerhorn is met enige fantasie anno 2000 nog terug te zien aan de bebouwingstructuur hoek Achtersloot/Meerenburgerhorn De 'taartpunt Meerenburgerhorn' bestond uit de grondoppervlakte van de huidige langhuisboerdenj, Achtersloot 8 en 10 met het oorspronkelijke bijgebouw, de woningen Achtersloot 4 en 6 De scheisloot uit de tekening van 1832 is nog aanwezig, hoewel met zichtbaar De sloot is nu een ondergronds uit-inwatenngskanaal waardoor de waterhuishouding in het Kasteelkwartier wordt geregeld De ondergrondse watergang vormt tevens de begrenzing met de tuinen van het woonblok aan de Meerenburgerhorn Bij de loopbrug naar de Basiliek is de waterinlaat goed te zien

8


• .'

iiiuiĂźitl*'

7 en 8. Blik richting Meerenburgerhorn vanaf de rontonde bij de Lage Biezen. Op de achtergrond de Nicolaasbasliek. De inzet is de waterinlaat bij de loopbrug over de gracht naar de kerk.

IJSSELSTEIN EN E G M O N D - M E R E N S T E I N .

Hiervoor was al sprake van een relatie tussen het geslacht van Egmond en een huis Merenburg bij Zoeterwoude. Hoe kunnen we dit in verband brengen met het IJsselsteinse Merenburg } Nadat in de jaren 1320 duidelijk was geworden dat het huwelijk van Arnoud, heer van IJsselstein, met Maria van Henegouwen zonder zonen zou blijven, moest een geschikte partij voor erfdochter Guyotte worden gevonden. Heer Arnoud had geprobeerd een eigen dynastie te stichten voor zijn stad IJsselstein, dat in deze jaren uitgroeide tot de hoofdplaats van een baronie. Toen Guyotte de huwbare leeftijd bereikte was deze persoon gevonden. Jan van Egmond was in 1330 wees en erfgenaam van zijn vader Wouter II van Egmond. Zijn jongere broer Gerrit zou later een voorman van de Kabeljauwse beweging worden, die trouw de Hollandse graaf diende. Het geslacht van Egmond was rijk en machtig en had een grootse toekomst voor zich.Na zijn huwelijk mocht Jan zich in naam heer van IJsselstein noemen; toen schoonvader Arnoud in 1364 overleed was Jan de enige heer. Tot 1551 zouden de heren en vrouwen van Egmond uit dit geslacht tevens heren en vrouwen van IJsselstein blijven. Politieke invloed en een hoog kindertal zorgden voor een uitgebreid netwerk van relaties. Jan werd een belangrijk man en

9


É'W '

genaamd Merenborgerhom'

Relatie tussen IJsselstein en Egmond Gijsbrecht van IJsselstein X Beerte van Heukelom

I I Arnold van IJsselstein X Mana van Henegouwen

Relatie tussen IJsselstein en

Guyotte van IJsselstein X Jan van Egmond, zoon van Wouter II van Egmond en Beatrijs van Doortoge

Otto van IJsselstein X Machteld van Mijnden

Gijsbrecht Ottenzn van IJsselstein en Ruwiel

Baerte Ottendr van IJsselstein X Jan van Egmond 'Uter Wijk", zoon van Albrecht Florisz van Egmond en Elisabeth van der Woude

Egmond

had, evenals zijn broer, Kabeljauwse sympathieĂŤn. Een verwant van hem, een naam- en generatiegenoot Jan van Egmond (ca. 1315-ca. 1381), trouwde omstreeks 1340 met de Zuidhollandse edelvrouwe Genephi van Rodenburg. Na haar dood hertrouwde hij omstreeks 1355-1360 met Baerte Ottensdr. van IJsselstein. Deze Baerte was een dochter van Otto van IJsselstein, de zoon van heer Gijsbrecht van IJsselstein. Zij droeg de naam van haar oma van vaderskant (zie genealogisch schema 9). Over Jan's eerste vrouw is weinig bekend. Zij moet zijn opgevoed op het kasteel van haar ouders. Rodenburg, en zal bij haar huwelijk enkele goederen hebben ingebracht, zoals de eerder genoemde stukjes land in de buurt van het kasteel. Jan van Egmond stond bekend als 'Uter Wijk' omdat hij in Beverwijk woonde (dat toen Wijk werd genoemd). Sinds de dertiende eeuw bezaten zijn voorouders een kasteel op de plek Hofland aldaar, waar in 1350 voor het eerst sprake is van een naburig kasteel Merenstein. Vanaf dat moment droeg Jan de naam 'van Egmond van Merenstein'. De naam is afkomstig van de nabije Wijkermeer, de westelijke tak van de brede IJ-zeeboezem, waar Holland op zijn smalst was. Het achtervoegsel -stein was een modieus woord voor stenen huis, overgewaaid uit het Duitse Rijnland. Misschien dat hij het kasteel heeft gebouwd, of een bestaande woning heeft vergroot, en als residentie heeft gekozen. Omdat er vlakbij Rodenburg een kasteel Merenburg verrees, is aannemelijk dat Jan van Egmond ook hier een hand in de bouw heeft gehad. De naam is een samenstrekking van Merenstein en Rodenburg, waarmee het huwelijk tussen de geslachten werd bezegeld. Het is niet waarschijnlijk dat het echtpaar er ook heeft gewoond, eerder was het een pied a terre. Belangrijk is dat Jan via zijn huwelijk met Baerte in beheer kwam van de Rijpickerwaard. Dat goed was erfgoed van zijn schoonvader Otto en werd in 1354 aan diens erfdochter nagelaten. In deze tijd bestond de Rijpickerwaard

10


10.

W

Y JC JC R

Huis te "Meerenstein" tussen Beverwijk en Heemskerk. Situatie van 1789.

11. Woontoren van "Meerestein" bij Beverwijk, (gravure naar R Roghman, 1640)

11


É '*'

genaamd Merenborgerhom'

De heren van Egmond-Merenstein Jan van Egmond 'Uter Wijk'-van Merenstein X (1) Genephi van Rodenburg (2) Baerte Ottendr van IJsselstein

Ex 2 Albrecht (1)) Jansz van Merenstein X Agnes van Beesde

Albrecht (2) Albrechtsz van Merenstein X Stevina van der Boeckhorst

Albrecht (3) Albrechtsz van Merenstein X Hennca Engelbrechtsdr van Spangen

Jacob van Egmond van Merenstein

Albrecht (4) Albrechtsz van Merenstein X Anna Herpertsdr van Foreest

Anthoniusvan Egnnond van Merenstein X Margaretha Buno

Jan van Egnnond van Merenstein X Amalia van Grombach

12.

Albrecht(5)Jansz van Merenstein X Sara van Brederode

Fredenk X Hectonne van Hoexvier

Anna

Geslacht van Egmond-

Jan van Egmond van Merenstein

Lucretia

Merenstein.

uit een fiks stuk land bij de Geinbrug. De Rijpickerwaard zou tot het eind van de zestiende eeuw in Jan's familie blijven (zie genealogisch schema afb 12). Indien wij in Jan van Egmond een kastelenbouwer mogen zien, dan zou hij ook de bouwer van het IJsselsteinse Merenburg geweest kunnen zijn. Zijn naamgenoot, de heer van IJsselstein, was in 1369 overleden en werd tot 1375 door zijn vrouw overleefd. In deze tijd was Jan van Merenstein al binnen de IJsselsteinse familie ingetrouwd. Wellicht dat hij met Baerte op het Noordhollandse Merenstein bleef wonen, maar zijn contacten m IJsselstein

12


noodzaakten tot een pied a terre op dezelfde manier als m Zoeterwoude Omdat de naam 'Merenstem' al bestond en hetzelfde achtervoegsel als IJsselstem had, koos hi) voor 'Merenburg', een synoniem voor 'stem' en een eerbetoon aan zi]n overleden vrouw Merkwaardig is dan wel, waarom hi] zijn stenen huis dan niet op de plek van de Rijpickerwaard bouwde, waar hi] immers gegoed was Op deze kwestie kom ik later terug Jan van Merenburg kreeg twee zonen, Albrecht en Gijsbrecht De naam van de laatste duidt op een groot gevoel van verwantschap met het geslacht van Gijsbrecht van IJsselstem, uit het Amstelse Huis Albrecht werd genoemd naar Jan's eigen vader en erfde m 1397 het goed van zijn overleden oom Gijsbrecht Ottenzn van IJsselstem De Rijpickerwaard was na de dood van zijn ouders teruggevallen aan de heer van IJsselstem, die Albrecht pas m 1401 ermee beleende In de loop van de vijftiende en zestiende eeuw volgen de Albrechten elkaar op Dankzij de bestendiging van het Egmondse Huis m IJsselstem konden deze verwanten zich een speciale positie in IJsselstem verwerven Albrecht (3) was van 1475 tot 1490 en van 1497 tot 1506 drost, van 1463 tot 1467 en van 1475 tot 1488 wordt hij ook schout genoemd Tussen 1469 en 1475 was zijn broer Jacob schout Albrecht (4) werd m 1515 kortstondig (vice-)drost genoemd, zijn vrouw Anna van Foreest werd m 1540 m de Nicolaaskerk begraven Dat de positie van Albrecht (3) op vertrouwen gestoeld was, blijkt uit het volgen de op 22 februari 1468 machtigde de baron, Willem van Egmond van IJsselstem Albrecht om de heerlijkheid van IJsselstem bij de hertog van Bourgondie op te dragen, zodat deze er Willem s zoon Fredenk mee zou belenen

LEEN^^AN^fEN EN LOTGEVALLETSI V A N DE M E R E N B U R G

Nadat Albrecht (i) m 1401 de Rijpickerwaard m leen had ontvangen wordt het geslacht Van Merenstem met meer m verband met de Merenburg gebracht De reden hiervoor is onbekend, maar Albrecht (i en 2) lijken m hun tijd m beslag te zijn genomen door gebeurtenissen m het Noorderkwartier De Merenburg moet m het laatst van de veertiende eeuw aan de baron van IJsselstem als leenheer zijn opgedragen, die immers de grond zelf m eigendom had en aan wie zonder twijfel een bepaald bedrag moest worden betaald (tijns) Hetzelfde was met het goed m de buurt van Zoeterwoude gebeurd, maar dit werd als leen door dezelfde Merenburgs terug ontvangen Over de Merenburg staan slechts drie vermeldingen in het leenregister Beleningen (i) ca 1403 Steven van der Zevender, neef van Arnoud van Egmond van IJsselstem (2) 1410 Daniel van Kralmgen zwager van Jan II van Egmond van IJsselstem, bij overdracht door Steven van der Zevender (3) 1469 Hendnk Voet Gerardsz, beleend zoals Daniel van Kralmgen, na verzuim door Willem van Kralmgen, diens zoon, met lijftocht van Heil, zijn vrouw


genaamd Merenborgerhorn'

Hieruit blijkt dat beide geslachten, Van der Zevender en van Kralingen, verwant waren aan de heren van Egmond-Van IJsselstein en dat zij aanzien hadden. Wel moet opgemerkt worden dat het woord 'neef in deze tijd een algemene term voor een (verre) verwant kan betekenen. De belening van Steven van der Zevender kan niet nader worden gedateerd. Kort heeft het jaar 1403 genoemd omdat Steven dan in een bron als getuige wordt vermeld. Misschien dat het zoekraken van het leenregister hier verband mee houdt. Wat weten wij van dit geslacht ? Is er inderdaad een familieband met Van Egmond aantoonbaar ? Wellicht is het geslacht afkomstig uit de streek rond het veenriviertje de Zevender bij Schoonhoven, waar later een eigen gerechtje lag. Volgens het kastelenboek van Utrecht was het kasteel Zevender gelijk aan huis Te Vliet bij Lopikerkapel, maar waarschijnlijker is dat we dit moeten zoeken op een twee hectare kleine plek tussen de Lopikse Vaart en de VoorZevender, waar in de achttiende eeuw herberg 't Eyland lag. Een Gijsbert van der Zevender is bekend uit het midden van de dertiende eeuw, zijn zoon Frederik was getrouwd met Lysa van der Lede (vm. 1254; Lede=riviertje bij Leerdam in het Land van Arkel). Een Simon van der Zevender (Soevendaer) werd in 1341 vermeld als ridder en baljuw van Schoonhoven en Gouda. Rond 1375 noemt Gijsbrecht van IJsselstein (van den Bossche, een nazaat van Herbaren van IJsselstein) Frederik van der Zevender zijn neef Een Jan van der Zevender wordt vermeld tussen 1403 en 1429. Hij was de zoon van de dochter van Jan van Almelo met een onbekende Van der Zevender. Deze Jan van Almelo was aantoonbaar een verwant van de heer van IJsselstein: zijn grootvader Steven was getrouwd met Elisabeth, de dochter van Arnoud van Benschop (een broer van Gijsbrecht van IJsselstein). Jan van Almelo wordt in 1375 vermeld in een leenakte; hij bezat toen in het gerecht van Gerrit van der Vliete in Polsbroek Noordzijde, een hofstede die Brakenborch werd genoemd (later: de Nieuwborch), wellicht zijn residentie. Jan van der Zevenders broer was Steven van der Zevender, wiens gelijknamige zoon getrouwd was met Machteld Lubbertsdochter van Alendorp (zij wordt nog vermeld in 1477). Deze eerste Steven wordt in 1410 een neef van Jan II van Egmond van IJsselstein genoemd en draagt in dat jaar zijn huis Merenborch in leen op. Beide Stevens waren leenmannen van de heer van IJsselstein; hun leengoed lag voornamelijk in Polsbroek (nabij hun stamgebied). Het aloude geslacht van Kralingen moet banden met de heer van IJsselstein hebben onderhouden, maar helaas zijn deze ondoorzichtig. Willem (Gillisz.), ridder, leefde van c.1355 tot 1405/06, was van 1374-1390 hoogheemraad van Rijnland, baljuw van Delfland (1398-1403 vermeld), substituut-baljuw en hoogheemraad van Schieland (vm. 1398-1405). Deze Willem was vermogend en leende graaf Albrecht van Beieren 6000 pond voor een expeditie naar Friesland (1396-98), dezelfde expeditie waar Albrecht (i) van Merenstein aan deelnam ! Hij was de vader van o.a. Daniel


(WiUemsz ), die leefde van c 1375 tot 1440, heer van de Uiterbuurt, baljuw van Delf- en Schieland m 1404 en 1409, baljuw van Medembhk, rentmeester van Kennemerland en Friesland m 1412 Daniel was eigenaar van het huis Crooswijk bij Rotterdam In 1410 wordt hij zwager genoemd van heer Jan II van Egmond en IJsselstem Dit betekent dat hij getrouwd was met een zuster van Jan, of met een zuster van diens vrouw, of een broer was van diens vrouw De eerste en laatste mogelijkheden vallen af Jan van Egmond had geen zuster, en Daniel was geen van Arkel Daniel moet derhalve getrouwd zijn geweest met een zuster van Maria van Arkel, omdat Jan vóór 1410 al met Maria was getrouwd De vrouw van Daniel is echter bekend en heette Van Vleuten (dit moet mijns inziens een verschrijving van Van Vliete zijn) Het huwelijk vond plaats m 1422, wat een zeer laat tijdstip is Wellicht betrof dit zijn tweede huwelijk Een andere mogelijkheid is dat 'zwager' m een meer algemene betekenis van aanverwant moet worden opgevat, ook al blijft deze aanverwantschap schimmig Gillis (Danielsz ) was ridder en heer van Voorschoten en wordt vermeld tussen 1412 en 1440 In 1412 wordt hij zwager van Jan II van Egmond genoemd (evenals Daniel Willemsz ) In dat jaar wordt hij leenman van Jan II van Egmond voor 8 1/2 morgen land m Bodegraven, met lijftocht van Clementina (Meine) van Zwieten, vrouwe van Zuidwijck bij Wassenaar [Kort, Leenregister Egmond nr 80] Gelet op de gelijke naam van zijn kleindochter (Meyne) zal zij zijn vrouw zijn geweest Kasteel Swieten (Zwieten) lag vlakbij de Merenburg m Leiden en was midden vijftiende eeuw de woning van de Leidse schout Pieter (Danielsz) wordt m 1398 samen met Willem GiUisz van Krahngen vermeld als baljuws van Delfland Deze Willem oefende deze functie m 1403 samen met Philips van der Spangen uit Deze laatste werd m 1416 aangesteld tot kastelein van het door Hollandse troepen bezette IJsselstemse kasteel Overigens trouwde Philips voor 1385 met een dochter van Gijsbrecht van IJsselstem en is bekend dat Albrecht (3) van Merenstem ook een dochter Van Spangen huwde Dit duidt op een belangrijke relatie met het Huis Egmond Er IS nog een Van Krahngen die een aantoonbare relatie met IJsselstem had Willem (Willemsz ) wordt m 1452 vermeld als schout m het gerecht van de Dom in de Achtersloot, van i453-'54 als schout van IJsselstem en in 1454 ook als drost Hij is m 1478 m IJsselstem overleden en m de kerk aldaar begraven Jan (Willemsz ') is m 1500 ook overleden m IJsselstem Hij ligt m hetzelfde graf als Willem Willemsz , dus zal een zoon zijn geweest (zie genealogisch schema afb 13) Het feit dat uit beide Zuidhollandse geslachten leenmannen van de Merenburg zijn voortgekomen wijst op een zeker belang van dit huis voor de heer van IJsselstem In 1469 vond de laatste belening plaats aan een verder niet te identificeren leenman, Hendrik Voet Gerardsz Willem van Krahngen had afgezien van zijn erfrecht op het leen en liet het over aan de particulier Hendrik Voet Daarna verdwijnt de Merenburg als IJsselstems leen uit de geschiedenis, ofschoon we weten dat het er m 1477 nog stond Het is verlei-


genaamd Merenborgerhorn'

Geslacht V a n Kralingen Gillis van Kralingen X Badeloge Arendsdr Van Hodenpijl

Willem Gillisz X Margriete van Zuidwijck, vrouwe van Rodenrijs

Dame! Willemsz , zwager van Jan II va n Egmond X Lijsbeth van Vliete, vrouwe van Roidenrijs

Gillis Danielsz , zwager van Jan II van Egmond X Meine van Zwieten, vrouwe van Zuidwijck

Margnet Gillisdr Van Kralingen X Gerrit van Heemskerk 13. Geslacht Van

Meine van Heemskerk

Willem Danielsz X

Willem Willemsz Schout in IJsselstein (overleden 1478)

Jan Willemsz ' (overleden 1 500)

Kralingen.

delijk te veronderstellen dat het stenen huis, dat nogal moet zijn opgevallen in de kleine stad, bij de belegering van 1482 verwoest is. Helaas zijn daar geen aanwijzingen voor. Utrechtse troepen en huurlingen vielen de stad aan met 'slangen' (primitieve kanonnen) waardoor enkele burgers werden gedood. Het kasteel van IJsselstein was toen in verdedigbare staat en heeft nauwelijks schade opgelopen. De kans op schade was groter tijdens het oorlogje van voorjaar 1511, toen IJsselstein door Utrechtse troepen werd belegerd en er aanzienlijke schade is opgetreden. In het verslag van de oorlog staat echter niets over Merenburg vermeld; men concentreerde zich op een bombardement van het kasteel en het in brand steken van de kerk en houten woonhuizen. Misschien dat de laatste bewoner Hendrik Voet voor te hoge kosten kwam te staan en het huis ruim voor deze tijd had laten afbreken. De plek waar het huis had gestaan bleef tot in de zeventiende eeuw onbebouwd, waarna er bijgebouwen van brouwerij De Klok verrezen. De naam bleef bewaard in het tegenoverliggende perceel als Meerenburgerhorn. Gezien het actieve gebruik van het woord 'horn' (bijvoorbeeld bewaard gebleven in de plaatsnaam Hoorn) in de late middeleeuwen is het aannemelijk dat deze naam dateert uit de tijd dat het huis er nog stond.


ANDERE M E R E N B U R G S

De naam ben ik ook elders tegengekomen m het leenregister van de heren van IJsselstem het goed Te Gem bi) de Gembrug was van 1531-1647 leengoed van een familie van Merenburg/Merenborch Vermeld zijn Cornells (1531) gehuwd met Sophia Salm, mr Gerard/Gerrit (van Merenborch, vermeld als man van leen in de IJsselstemse leenrol 1569-1570, overleden in 1617), Wilhelmma (1617), Aleid (1630, 1647), mr Pieter (1630) Een Dirk Jansz van Meerburg wordt m de zestiende eeuw genoemd als kasteelheer van het Leidse Merenburg en heeft duidelijk zijn naam aan het goed ontleend, maar 'Dirk of Jan' komt hierboven niet voor, dus wellicht gaat het niet om dezelfde familie Bovengenoemde Cornells van Merenborch staat ook vermeld m HUA, Stadsgerecht IJsselstem, WiUekeurboek (=scabinale akten) 1579 "Joffrou Sophia Zalms, weduwe wijlen Cornells van Merenborch, als patro nesse ofte coüatnx van eender vicanje van den vicarie mt heijhch crmjscoor mt St Jacohskerck tot Utrecht, doet ontwaeren [=als onderpand opeisen] Andnes Janss de Wilt dnje mergen lants gelegen aen den Hoogen Weijrdt opten uijterdijck hoven die poorte van Isselsteijn, daer joffrou Van Mas boven ende Jan van Tiel met sijne susteren heneden naestgelant sijn ende dit nae den rechte van den lande Actum met schout, schepenen Gijelis van Muijden ende Willem Janss van Everdmgen opten i^enjulij i^yg ' Op 16 december 1531 werd Sophia Michael Salmsdr beleend met het goed ten Gheijne, op 23 augustus 1545 doet Cornells van Mirenborch (sic) als man en voogd van Sophia Michel Psalmsdr (sic) de eed van trouw aan leenheer Maximüiaan van Egmond, in verband met dit goed Of er een verband is tussen dit geslacht met het aangrenzende Rijpickerwaard, heb ik niet kunnen achterhalen Bron HUA, Baronie IJss , mv nr 5, Leenregister, fol 26vso

MERENSTEIN EN RIJPICKERAVAARD

Het stenen huis Merenburg was omstreeks 1400 aan de heer van IJsselstem opgedragen en door hem m leen uitgegeven aan de Van Zevenders en Van Kralmgens In de periode 1400-1460 zullen de Merenstems zich op hun stamslot hebben teruggetrokken, er zijn althans geen berichten over bewoning m IJsselstem Dat veranderde na ca 1460, toen Albrecht (3) als drost en schout een belangrijke positie innam Bekend is dat hij bi) de Gelderse plundering m 1466 en omstreeks 1472 m IJsselstem woonde Albrecht had m 1468 de Rijpickerwaard van zijn vader geërfd en hield deze m leen van de heer In het betreffende leenregister van de Hollandse leenkamer staat vermeld dat hij van de heerlijkheid van IJsselstem m leen hield "Meresteijn, omtrent 65 morgen m het Sticht van Utrecht m het kerspel van den Gheijne, weerdich omtrent 80 Rijnschen gulden, daer hij of mid (^) sjaers voir den reparatie ende restructie [=wederopbouw, reparatie] van den huijse ende graften 20 Rijnschen gulden sjaers Jterug ontvangt]" (Deze passage m Dek, blz 80 De passage is nogal cryptisch en Dek herhaalt de bepalingen ook onder Merenstein bij Beverwijk)


É '*'

genaamd Merenborgerhorn'

Dit is merkwaardig, omdat het hier zeker om de Rijpickerwaard gaat, maar hier als Merenstein wordt aangeduid. Omdat er geen berichten zijn over verwoesting van het Noordhollandse huis m deze tijd, zal deze passage op een kasteel(tje) in de Rijpickerwaard betrekking hebben. Dit huis zal dan bij de Gelderse overval van 1466 zwaar beschadigd zijn geraakt, een deel van het

muurwerk moet in de gracht zijn gevallen. Wanneer en door wie dit 'Merestein' was gebouwd is onbekend, maar het bestond dan in ieder geval in 1472. Het is echter mogelijk dat het huis als 'schout- of drostenhuis' in of voor 1463 was gebouwd. Het kasteel van IJsselstein kon daar in die jaren nauwehjks geschikt voor zijn. Dat was van 1418 tot en met 1466 een ruine en mocht door de Utrechters niet herbouwd worden. Nadat van hogerhand tegen deze Utrechtse dwang was geprotesteerd, en er een sterke heer van IJsselstein was gekomen (te weten Frederik van Egmond) vond herbouw van 1467 tot 1480 plaats. Juist Albrecht (3) heeft zich daarvoor ingespannen, zodat hi) na circa 1475, toen hij drost werd, ambtshalve wel in het nieuwe kasteel kan worden geplaatst. Dat Rijpickerwaard eerder wel als versterkt huis kon worden gebouwd, terwijl de Utrechters geen versterkingen duldden, is mogelijk omdat deze feitelijk niet op IJsselsteins grondgebied lag, maar binnen het Sticht Utrecht. Over de zoon van drost Albrecht - Albrecht (4) - is weinig bekend, maar het feit dat hij in 1515 als vice-drost fungeerde en zijn vrouw een jaar na hem te IJsselstein overleed doet vermoeden dat hij er ook woonde. Ook deze Albrecht werd onmiddellijk na de dood van zijn vader met de Rijpickerwaard beleend. Bij de verheffing van het leen ten name van zijn zoon Jan werd zelfs voor het eerst een heergewaad ingesteld, een klein bedrag dat symbool stond voor de erkenning van het leen. Jan's broer Anthonis bezat land in de Lage Biezen in leen, maar woonde in 1562 'boven Aernhem.' Hij was dus met in IJsselstein bekend.

18


CONCLUSIE

Ondanks de schaarste aan bronnen kan de volgende reconstructie gemaakte worden. Met het uitsterven van het Huis IJsselstein in 1364 volgden de heren van Egmond op als baronnen van IJsselstein. Dit betekende dat belangrijke posten en goederen in Egmondse handen raakten. Het geslacht van Egmond van Merenstein werd vanaf 1360 belangrijk in IJsselstein: zij ontving de Rijpickerwaard als erfleen. Aanvankelijk werd door kastelenbouwer Jan 'Uterwijk' bij wijze van pied a terre een stenen huis in de noordwesthoek van de nieuwe stad gebouwd, Merenburg. Vanwege de grote afstand tot het stamslot Merenstein bij Beverwijk werd dit huis al snel opgedragen aan de IJsselsteinse baron, die het aan aanverwanten in leen uitgaf. Na 1477 verdwijnt dit stenen huis uit de geschiedenis; wellicht dat het kort nadien is afgebroken. De Rijpickerwaard werd echter van generatie op generatie doorgegeven. Na 1460 speelde Albrecht (3) van Merenstein met zijn verwanten een belangrijke rol in IJsselstein. Of hij op zijn goed Rijpickerwaard een huis 'Merenstein' heeft laten bouwen is niet geheel zeker. Indien dit het geval is, dan lag zijn gelijknamig stamslot bij Beverwijk voor een deel in puin. Wel is bekend dat hij rond 1466-1472 al in IJsselstein woonde en er bijna veertig jaar mee verbonden bleef; zijn functie van drost en schout zal zeker een representatief huis hebben vereist. Bekend is dat het kasteel van IJsselstein van 1467 tot 1480 werd herbouwd. Of Albrecht daar zijn intrek nam, is onbekend. De laatste telg uit het geslacht. Jan van Merenstein, overleed jong in 1599 en heeft geen betrekkingen met IJsselstein onderhouden. Het eerste bericht over een omgracht huis Rijpickerwaard dateert van 1594. Wellicht was het huis voorheen ernstig verwaarloosd en werd het opgebouwd door ritmeester Johan Baex die de lokale kleiwinning ter hand nam. Deze ondernemer, die in het kastelenboek van Utrecht onterecht drost wordt genoemd, overleed omstreeks 1624.

Noten 1. beweerd wordt wel dat het kasteel van IJsselstein in oorsprong Meerenburg zou hebben geheten en genoemd was naar het riviertje de Marre 2. gegevens voor dit artikel zijn ontleend aan de volgende literatuur en bronnen genealogische gegevens, o a uit A W E Dek, Genealogie der heren en graven van Egnnond (Zaltbomnnel 1970(2) en J C Kort, 'De leenkamers van de heren van Egmond', in- Ons Voorgeslacht 333 en 334 (nov en dec 1983), vooral p 480481, 533-534 Over de Van Kralingens, C Postma, Het hoogheemraadschap van Delfland in de middeleeuwen 1289-1589 (Hilversum 1989), biz 79-80, Nieuw Nederlands Biografisch Woordenboek IX, lemma Kralingen Over kasteel Merenstein bij Beverwijk, J W Groesbeek, Middeleeuwse kastelen van Noord-Holland (Rijswijk 1981), p 141-145 Over kasteel Merenburg bij Leiden is weinig directe informatie voorhanden. Geput IS uit specialistische boeken over het Leidse patriciaat en historischgeografisch materiaal


genaamd Merenborgerhorn'

Over de kastelen IJsselstein en Rijpickerwaard, B Olde Meierink e a (red ), Kastelen en ridderhofsteden van Utrecht (Utrecht 1995), p 509-511, 546, 548 B Giesen-Geurts, R Mimpen e a , IJsselstein geschiedenis en architectuur (Zeist 1989), p 92 De mij bekende transportakten van de Meerenburgerhorn bevinden zich in HUA, archief stadsgerecht IJsselstein, nr 648 9, 1643 mei 23, nr 648 11 1691 mei 20 en 1707 mei 3, nr 648 12 1720 mei 6 en 1730 januari 9, nr 548 13 1735 maart 8 en 1739 februari 2, nr 648 18 1794 apnl 10 In de kadastrale legger bevinden zich gegevens voor dit perceel (1832) De leenregisters en lijsten van vazallen van de hofstede van IJsselstein bevinden zich in HUA, archief Baronie IJsselstein, nrs 1-6 Enkele relevante oorkonden zijn bekeken in het ARA, Archief van de Nassause Domeinraad tot 1581 (=AND II m de inventaris van Drossaers)

A^\ Stichting AI -C^T Historische Kring A ( | T ^ IJsselstein

Redactie:

B Rietveld Meerenburgerhorn 10 3401 CD IJsselstein tel (030)688 74 74 email bar!et@knoware nl

Uitgave:

nr 92, september 2000

Drul<:

Libertas, Bunnik

Voorzitter:

J C M Klomp tel, (030) 688 28 52

ISSN:

1384 704X

Secretariaat:

CJH van Dijk Westerhout, Omloop West 42, 3402 XP IJsselstein, tel (030)688 36 99

Penningmeester: W J van Vliet J W Frisolaan 7, 3401 AX IJsselstein, tel (030)688 16 60 Banli:

Postbank nr 4074718

Donateurs ontvangen het periodiek (4 uitgaven per jaar) en worden op de hoogte gehou den van de activiteiten Nieuwe donateurs kunnen zich aanmelden bij de penningmees ter waar tevens mutaties kunnen worden doorgegeven Voor inwoners van IJsselstein is de bijdrage minimaal f 20, (voor bedrijven f30, ) Voor hen die buiten IJsselstein wonen IS de bijdrage resp f 29,50 en f 39,50 Losse nummers, voor zover voorradig zijn a f 7,50 verkrijgbaar via het secretariaat Voor dubbelnummers IS de prijs f 10,-


Ook wij creĂŤren graag mooie zaken vooru

Telefoon: 030 - 686 80 80

Rabobank IJsselstein


Ve

Advokaal.

Het Stof, en Slifck de v Aard. Enis denTwisl niet "waacd.

En als er toch 'geregt' moet worden:

Mr G. van De Nesse Advocaat & Procureur (Advocatenprakti)k Mr G van De Nesse)

Een raadsman, die zich volledig inzet voor uw 'Saeck' Havenstraat 20/21 • 3401 DM IJsselstein • Fax: (030) 687 20 93

Tel: (030) 687 20 94 .



T>eApotccker.

"Mijn werk bestaat ten dienst der kranken, In 't mengen van verscheiden dranken; die ik voorzichtig maak gereed, 't ZIJ dat men zuivnng wacht of zweet." [an Luyken (1694)

Veel is in de loop der eeuwen veranderd, maar nog steeds staan wij "ten dienst der kranken"

APOTHEEK IJSSELVELD; KENNIS VOORKOMT DRS. T.N.M. HEBINCK. APOTHEKER Clinckhoeff 21 • 3402 GA IJsselstein • Tel: (030) 688 50 85 Fax: (030) 688 50 90


• «••••in«n»»«ijlvvvli3 l H v C l

lliCLlVVC

behoeften' Vernieuwingen binnen de cultuurliistorische identiteit door Bart Rietveld

"Zal Ijsselstem m de toekomst bij machte zijn zich te bhjven vernieuwen, zoals nodig zal zijn m een maatschappij, die steeds meer nieuwe behoeften schept"^" Bovenstaande uitspraak is een van de bespiegelingen waarmee burgemeester Abbmk Spamk zijn boek "IJsselstein verleden en heden" m 1962 afsluit Dit werk IS smds de verschijning veelvuldig geraadpleegd bij IJsselstems cultuurhistorisch onderzoek Van 1929 tot 1962 leidde Abbink Spamk het gemeentebestuur Vanuit de donkere tijden van de grote economische recessie m de dertiger jaren en de daarop volgende periode van de Tweede Wereldoorlog vraagt hij zich af -vanuit de dan mm of meer afgeronde periode van wederopbouw- hoe IJsselstein zich zal ontwikkelen Als hij schrijft over een maatschappij die steeds nieuwe behoeften schept zal hij nauwelijks hebben kunnen vermoeden dat de behoefte aan woningen, automobiliteit en consumptiegoederen die expansie zou krijgen zoals zich die m de afgelopen decennia heeft voorgedaan Het is duidelijk dat Ijsselstem tot nu toe in staat is geweest zelfstandig de vernieuwingen het hoofd te bieden De stad heeft vanaf de 50-er jaren een groei doorgemaakt die de hele voorafgaande periode van meer dan 700 jaar overtreft Grootschalige nieuwbouw en het scheppen van ruimte voor de automobiliteit lopen als rode draad door de maatschappelijke ontwikkelingen vanaf het tijdperk 'Abbmk Spamk' Parallel daaraan is de behoefte aan cultuur-historische identiteit meegegroeid In dit spanningsveld verdient de 'Ijsselstemse identiteit' een versterkte positie. Op de volgende pagina's laten we iets zien van hoe de verschillende processen zich hebben ontwikkeld en gevormd Bestaande situaties uit de winter van 2000-2001 zijn geplaatst naast de situaties uit het (recente) verleden Kennisneming hiervan zal ons in de toekomst helpen "bij machte te blijven" vernieuwingen verantwoord te plaatsen binnen de Ijsselstemse cultuur-historische identiteit


Éiii

. steeds meer nieuwe behoeften'

Utrechtsestraat 54, met de naam 'in't Moriaanshooft', zoals gefotografeerd in 1974 en hiernaastboven in de afgelopen winter. Het woon-winkelhuis dateert van 1639 en huisvest op de begane grond een pizzaria. Daarvoor was het een bakkerswinkel met bakkerij en woonhuis en daarvoor een logement. Let op het ontbreken van straatmeubilair en de symetrische straat/stoepverhouding waardoor het pand versterkte solitaire monumentale waarde lijkt te krijgen. Deze waarde is nu meer ondergeschikt geworden aan de rommeligheid van het straatbeeld.

2


In de afgelopen jaren is de voorgevel opnieuw gepleisterd waarbij de gevelsteen in de trapgevel, met hierop een morriaanshoofd, is gerestaureerd en voorzien van de oorspronkelijke kleuren. Let op het sleranker boven de steen. Ter contrastering hieronder de onttakelde ovens van de in 1985 gesloopte steenfabriek 'Overwaard' waarnaar de huidige woonwijk is genoemd. De sloop markeerde de teloorgang van de streekgebonden industrie zoals we die vanaf de tweede helft 19e eeuw kenden in de vorm van de teen- meubel- en steenovencultuur.


. steeds meer nieuwe behoeften'

Benschopperweg gezien vanaf de binnenstad in 1965. Op de plaats van de ING bank de kleuterschool MariĂŠnhofke met daarachter het 'gymnastiekgebouw'. Op de achtergrond de gebouwen van 'MariĂŤnstein'. Anno 2001 links de zijkant van het stadhuis.


Havenstraat bij de molen m 1930 De woningen aan de toenmalige Koningsstraat (op de foto het achteraanzicht) waar nu de auto's staan zijn verdwenen halverwege de jaren '50 De haven is versmald m plaats van gedempt


steeds meer nieuwe behoeften'

Gezicht vanaf de hoek stadsgracht bij de Basiliek richting kasteeltoren m 1915 De kasteeltoren staat m een leeg landschap tesamen met een tijdelijke houten noodkerk van de Hervormde gemeente.

6


Benschopperstraat bij de Benschopperpoort rond 1880. Het uit 1595 daterende fraaie pand op nr. 3 is in 1888 gesloopt en later vervangen (de huidige brillenwinkel). Ook nr. 5 is verdwenen en vervangen (slagerij) Nr. 1 op de hoek (groentenwinkel) heeft zijn karakter behouden.

7


steeds meer nieuwe behoeften'

Touwlaan m 1915 We zien we hier de Touwlaan in een prachtig transparant perspectief, hetgeen versterkt wordt door de lage hagen Rechts in de doorkijk de kasteeltoren met op de achtergrond de spitsloze toren van de afgebrande NHkerk.


Benschopperstraat 38 en 34 rond 1973. Links de voormalige smederij van Leo Benschop die daar tot halverwege jaren '60 was gevestigd. Het pand rechts behoort tot de oudste panden van IJsselstein en IS nu een Rijksmonument.

9


steeds meer nieuwe behoeften'

Schuttersgracht begin jaren '70. Koningsstraat tot dat in de jaren '50 de huizen gesloopt werden (nu parkeerval<l(en). Ool< dit huizenrijtje is dan gedoemd te verdwijnen. Op de witte bordjes boven de deur staat 'onbewoonbaar verklaarde woning'.

10


De molen eind jaren '20. Let op de dan nog 'hoge' stadsmuur rechts die dateert uit de late middeleeuwen en waaraan nog duidelijk de verdedigingsfunctie is te zien.

11


steeds meer nieuwe behoeften'

'Drieluik' aan de hoek GroenedijkAchtersloot. Tot 1954 stond hier een 18e eeuws woonboerderijtje. Het werd het gesloopt voor de bouw van de 'R.K. Huishoudschool' (onder) die 40 jaar later alweer plaats moest maken voor de huidige bebouwing waarmee het gebied een definitief stedelijk karakter kreeg.

12


13


É

• '

steeds meer nieuwe behoeften'

Panoven in 1935. Een schilderachtige plaat maar de woonomstandigheden waren bijzonder slecht. Op de achtergrond de 'pijp' van de in 1982 gesloopte meubelfabriek 'Van Rooijen'.

14

/ K" , ^-.

18


" toch heb ik dat ding gemaakt" Een fascinerend onderzoek met een merkwaardige afloop door Ries van Rooijen

Voorjaar 2000. Twee jonge mensen kopen in de oude binnenstad van IJsselstein een woning aan de Kapellestraat. Er wordt flink weggebroken, omdat het huis een geheel andere indeling zal krijgen. Ook het dakbeschot wordt verwijderd.

NETJES GEVIJLD EN G E S C H U U R D

Groot is de verbazing als bij het verwijderen van de planken onder de dakpannen plots pistoolmunitie, enkele geweerhulzen, kogels en zelfs een pistool naar beneden vallen. Al snel is duidelijk dat het om Duitse pistoolmunitie gaat "gefertigt am: 14 XI 1940" volgens de opdruk op de kartonnen munitiedoosjes en de ingeslagen tekst op de hulzen. Het pistool is duidelijk door een handige knutselaar vervaardigd. De handgreep is van bruin hout en netjes gevijld en geschuurd. Dit geldt ook voor het metalen gedeelte. De loop ontbreekt; er is een schroefdraad in het metalen gedeelte waar een loop vast gedraaid kan worden. Er wordt ook een vergeeld papier gevonden met daarop met potlood geschreven de namen van de hoofdsteden van Frankrijk, Spanje, Portugal en ItaliĂŤ met daaronder die van nog een aantal grote steden uit dezelfde landen. Hebben deze voorwerpen te m a k e n met het verzet in de Tweede Wereldoorlog? Was de pistoolmunitie gevonden, of gestolen van de Duitse bezetter? Was men bij het ontbreken van een geschikt wapen er een gaan maken? Wie had het pistool met zoveel zorg gemaakt? Is deze persoon nog te traceren of anders zijn nakomelingen? Hoe is daar achter te komen; wie waren de bewoners van dit huis ten tijde van de Tweede Wereldoorlog?

15


i '

'

toch heb ik dat ding gemaakt"

Kapellestraat 2 na de verbouwing.

Al hetgene wat van achter het dakbeschot tevoorschijn kwam.

16


Zijaanzicht van het pistool.

^Sl??i"ST?r"S'

Rechts het bovenaanzicht van het pistool en links het onderaanzicht.

17


toch heb ik dat ding gemaakt'

i^isfoleripatroneii 9^n,H220) P, t¥lD 11 ï 40

gef^tigt am ; | | , MilllO P u l ^ - W27

mm

i949;3

.» m p ie. 1. 40

Patronendoosje.

a

.—.«p...

f- ^ . ^mm^

Gedeelte van de Duitse 9 mm munitie

18

i

^^^^H ^^^^^^ '^^^^H ^^^^E' ^^^^^P^ wi

J L

J t

h^ê ^ , l ' 4

J i


KAPPER KARELSE

De vorige bewoonster kon met helpen Een aantal oudere inwoners van IJsselstein werd bezocht met de vraag of zi) de bewoners van de Kapellestraat uit die ti)d kenden Een aantal namen werd verschillende malen genoemd, maar 'Van Woerden' het meest Er werd een beroep gedaan op het geheugen van kapper Karelse senior, die ten ti]de van de Tweede Wereldoorlog op de hoek Kapellestraat-Kronenburglantsoen zijn zaak had Hi] herinnerde zich Barend van Woerden als bewoner En ook Piet Pekaar, de directeur van het Gewestelijk Arbeids Bureau, die daar als jongeman kostganger m huis was. Dit was interessant want Piet was actief geweest in het verzet

GEMEENTEARCHIEF

Om zekerheid te krijgen wie de werkelijke bewoners waren geweest werd een bezoek gebracht aan het archief van de gemeente IJsselstein Daar werd de persoonskaart van de gezochte bewoner gevonden Maria Margrieta Schouten gehuwd geweest met Barend van Woerden en wonende in de Kapellestraat 2 te IJsselstein Zij woonde daar met haar kinderen Barend jr , dochter Truus en zoon Ries Ook stonden er drie namen van 'kostgangers'op deze persoonskaart Dit waren Abel Cesar Labouchere, een 22 jarige ambtenaar op het IJsselstemse gemeentehuis, Pieter Jacobus Pekaar, directeur Gewestelijk Arbeids Bureau, 27 jaar oud, en Bernardus Franciscus van Bronkhorst afkomstig uit Amsterdam, 21 jaar oud Van Piet Pekaar is met alleen bekend dat hij m de oorlog verzetswerk deed, maar ook dat hij wars was van wapengebruik Daardoor was het onwaarschijnlijk dat hij iets te maken had met de gevonden zaken Veelzeggend echter was het beroep van Van Bronkhorst instrumentmaker Maar als hij de maker van het pistool was, waarom had hij het dan na de oorlog met tevoorschijn gehaald^ Zo'n moeilijk te maken instrument zal je niet vergeten of zo maar laten zitten

DRAMATISCH ONGEVAL

De heren Pekaar en Labouchere hebben respectievelijk m september en oktober 1943 het adres Kapellestraat 2 verlaten en zijn naar elders verhuisd Het lijkt met waarschijnlijk dat zij maker en eigenaar van het pistool en de munitie waren, dan hadden zij deze spullen zeker meegenomen Bernard van Bronkhorst was met verhuisd maar hij bleek op 7 augustus 1943, 22 jaar oud, te Lopik te zijn overleden Was hij plotseling overleden en heeft hij daardoor geen kans gehad om het wapen en de munitie weg te halen ^ Voordat Bernard van Bronkhorst 'm de kost gmg' bij mevrouw van WoerdenSchouten was hij (volgens de persoonskaart) vanaf januari tot juni 1943 woonachtig m de Bertha van Heukelomstraat 59 te IJsselstein De Van Heukelomstraat lag m de Julianawijk, de woonwijk die is afgebroken m de jaren zeventig van de vorige eeuw De straat heette voor en na de oorlog

19


S

'

toch heb ik dat ding gemaakt"

Het zendergebouw van de 'Binnenlandse Omroep' op de grens van Lopik en IJsselstein rond 1940.

r"-^

20

,^

'Koningin Wilhelmmastraat', maar de Duitse bezetter was met zo gecharmeerd van namen van leden van het koninklijk huis en gaven die straten dan vaak namen van bekende historische personen. In een artikel gepubliceerd in uitgave nr. 81/82 van de Historische Kring IJsselstein wordt de ontstaansgeschiedenis van de Julianawijk uitvoerig beschreven met daarin een plattegrond van straten, huizen en huisnummers zodat nummer 59, waar Bernard van Bronkhorst in de kost was gemakkelijk te vinden was. Het was hierdoor dus niet moeilijk om, uit navraag, erachter te komen dat ten tijde van de Tweede Wereldoorlog een familie Van Lexmond op dit adres woonde. De grote vraag was nu: konden er nog gezinsleden uit die familie gevonden worden die zich Bernard van Bronkhorst konden herinneren. Daar kwam vrij snel klaarheid in. Een dochter van de familie Van Lexmond bleek te wonen aan de Hogebiezen. Mevrouw Peek-van Lexmond herinnerde zich Bernard van Bronkhorst nog goed. Hij was volgens haar een rustige, bedeesde, wat verlegen jongeman, lang en slank van postuur. Er heeft zelfs jarenlang een foto van hem in de huiskamer gestaan. Ook kon zij de oorzaak van zijn vroege overlijden vertellen: hij was werkzaam bij de radiozenders in Lopikerkapel en is daar ongelukkigerwijze in aanraking gekomen met een zeer hoge elektrische spanning en tengevolge daarvan direct overleden. Dit kan verklaren waarom de spullen achter het dakbeschot zijn blijven liggen. Dankzij de namen van zijn ouders, die op zijn persoonskaart vermeld stonden, was via het Centraal Bureau voor Genealogie in den Haag te achterhalen of Bernard van Bronkhorst nog broers of zussen had. Hieruit bleek dat Bernard een broer had: Dirk, die in 1957 getrouwd was.

O U D COLLEGA VERTELT

Bovenstaande gegevens maken het bijna zeker dat Van Bronkhorst de man was bij wie de zoektocht zou eindigen, hoewel dat niet met honderd procent zekerheid te bewijzen zou zijn. Zou er in IJsselstein of elders nog iemand wonen die in de Tweede Wereldoorlog bij de radiozenders werkzaam was geweest, en daardoor meer over het dodelijke ongeval van Bernard van Bronkhorst kon vertellen? Na enig speurwerk bleek inderdaad nog een, inmiddels tachtig jarige, oud medewerker van de radiozenders in IJsselstein te wonen. De heer Vermeer kon zich Bernard van Bronkhorst nog zeer goed herinneren en was zelfs bij het dodelijke ongeval aanwezig geweest. Het vond plaats op zaterdag 7 augustus 1943 rond elf uur in de avond. Door het gebruik van een verkeerde sleutel, hem aangereikt door een Duits militair die daar aanwezig was ter bewaking, opende hij een verkeerde


hoogspanningskast. Daardoor kwam hij in aanraking met spanning van tienduizend volt en overleed hij op slag. Voor de medewerkers aldaar was uiteraard het noodlot dat hun collega had getroffen alles overheersend. Maar voor de Duitse toezichthouders/bewakers was de totale kortsluiting en de daardoor ontstane technische storingen het grootste probleem. Er werd door hen in eerste instantie zelfs aan sabotage en opzet gedacht. Een aantal dagen na zijn tragische ongeluk is Bernard van Bronkhorst in zijn geboorteplaats Amsterdam, in het bijzijn van een aantal collega's, begraven. Als een soort eerbetoon heeft er jarenlang een portretfoto van hem in de hal van het zendergebouw gestaan. De heer Vermeer bleek zelf ook over een afdruk van deze foto te beschikken, zodat we eindelijk

Bernard van Bronkhorst; overleden op 7 augustus 1943.

'oog in oog' kwamen te staan met de persoon waarvan we alleen maar persoonlijke getuigenissen en schriftelijke gegevens hadden. Overigens kon de heer Vermeer zich niet voorstellen dat Bernard van Bronkhorst in de Tweede Wereldoorlog in het verzet actief zou zijn geweest omdat dat volgens hem niet in zijn aard lag, maar hij kon het ook niet uitsluiten. Alle informatie leek steeds meer te wijzen in de richting van Van Bronkhorst.

TOEVAL OF ^fIET...

Op een zondagmiddag in augustus 2000. De toekomstige bewoners inspecteren de vorderingen van de verbouw van hun huis in de Kapellestraat en zien dat er een wat oudere man geïnteresseerd door het vensterraam naar binnen staat te kijken. Vanwege de interesse voor het huis wordt er een praatje met hem gemaakt. Hij vertelt dat hij daar in zijn jeugd heeft gewoond. In 1950 is hij naar Canada geëmigreerd en tijdens één van de keren dat hij weer terug is in zijn geboorteland, brengt hij een bezoek aan zijn oude woonplaats IJsselstein en uiteraard ook aan zijn geboortehuis in de Kapellestraat. Vandaar zijn toevallige aanwezigheid en belangstelling voor dit pand. Hij stelt zich voor als de vijfenzeventig jarige Ries van Woerden, de zoon uit het gezin Van Woerden dat daar tijdens de oorlog woonde. Al snel wordt hem van de ontdekking van het pistool en de munitie verteld, en tot stomme verbazing van de toehoorders zegt hij dat hij de maker daarvan is. "Dat kan niet" wordt er gestameld "want die is overleden". "En toch heb ik dat ding gemaakt" is zijn antwoord.

21


" . . . toch heb ik dat ding gemaakt"

DE OVERVAL OP H E T S T A D HUIS

Op 13 maart 1944 stopt er rond het middaguur een personenauto net buiten de Benschopperpoort. Twee mannen lopen door de Benschopperstraat en gaan het Stadhuis (waar ook de 23 jarige zus van Ries van Woerden en de eerder genoemde kostganger Abel Cesar Labouchere werkzaam waren) binnen. Na enige tijd komen zij weer naar buiten en lopen terug in de richting van hun geparkeerde auto. Zij hebben het Stadhuis zojuist overvallen en daarbij een hoeveelheid stamkaarten, persoonsbewijzen en blanco persoonskaarten buitgemaakt. Als zij te voet het toenmalige politiebureau, gevestigd in het oude Waaggebouw, gepasseerd zijn, komen daar een politieman en een hd van de land-

Boven: het stadhuis ten tijde van de Tweede Wereldoorlog.

Plaats van het schietincident bij de Benschopperpoort. Foto van eind jaren '40.

22


macht naar buiten. Verderop bij de Benschopperpoort komt het tot een schotenwisseling tussen de twee overvallers en de politieagent, waarbij de kogels over de nabij gelegen speelplaats van de R.K. jongensschool vliegen. De op het schoolplein aanwezige leerlingen moeten dekking zoeken achter de lage muurtjes van het plein. De agent wordt door een kogel getroffen, en laat zijn pistool vallen. Hij wordt per brancard afgevoerd naar het ziekenhuis en overleeft het schietincident. De beide overvallers kunnen ontkomen. De vijftienjarige Ries van Woerden, ook werkzaam bij de radiozenders in Lopik, was op de fiets onderweg naar huis en getuige van de schietpartij. Hij raapt het pistool bliksemsnel op, stopt het onder zijn jas en neemt het mee.

RIES VAN ^VOERDEN VERTELT

Hiermee is het mysterie geenszins opgelost, want waarom zou Ries zoveel moeite doen om, in het bezit van een professioneel wapen, er zelf een te maken.' Was hij ondanks zijn jeugdige leeftijd bezig zijn steentje bij te dragen aan 'de goede zaak'? "Niets van dat al!", vertelt Ries anno 2000. Hij had een startpistool voor atletiekwedstrijden dat hij voor de oorlog in Utrecht voor zes gulden vijftig had gekocht. En omdat hij erg handig was en graag knutselde en dingen uit probeerde, is hij aan dat startpistool gaan vijlen, zagen en schuren. Hij wilde met het gevonden pistool als voorbeeld van het startpistool een echt werkend wapen maken, wat hem ten dele ook gelukt was. Waar de Duitse munitie vandaan kwam kon hij zich ook weer herinneren. In het andere deel van hun huis, waar de gezusters Treffers woonden, waren twee Duitse officieren ingekwartierd die later het een en ander gemist zullen h e b b e n . Dus helemaal geen spannende ondergrondse activiteiten van een jonge gedreven verzetsman in samenwerking met de wat s c h u c h t e r e Bernard van Bronkhorst. De gevonden voorwerpen hebben dus niets te m a k e n met verzet of ondergrondse activiteiten.

Ries van Woerden met 'zijn pistool' in de hand in zijn geboortehuis in

23


toch heb ik dat ding gemaaid"

Wel had Ries ondanks zijn jeugdige leeftijd goed door dat het verstandig was om dit soort spullen te verstoppen. Het gevonden/ontvreemde politiepistool werd aan de achterzijde van het dak onder het beschot verstopt en moet bij een eerdere verbouwing al gevonden zijn. Kennelijk is het om problemen te voorkomen weggegooid. Dus wat bij het begin van dit verhaal erg onwaarschijnlijk leek, blijkt toch zo te zijn: de maker van het pistool was werkelijk pistool en bergplaats vergeten en zorgde er daardoor voor dat ruim een halve eeuw nadien dit bijzondere verhaal geschreven kon worden. Zo eindigt abrupt en in een soort anticlimax dit merkwaardige verhaal. Wat echter overblijft is het verhaal uit een bizarre periode van de vorige eeuw dat het vertellen waard is.

Redactie:

i Uitgave: Voorzitter:

Stichting Historische Kring IJsselstein

Secretariaat:

Meerenburgerhorn 10 3401 CD IJsselstein tel: (030) 688 74 74 email: bariet@knoware.nl Druk:

J.C.M. Klomp

Libertas Grafische Communicatie, Bunnik

nr. 93, maart 2001

tel: (030) 688 28 52

B. Rietveld

ISSN:

1384.704X

Donateurs ontvangen het periodiek (4 uitgaven

M.E.J. Winkelaar-Wulfert

per Jaar) en worden op de hoogte gehouden

Herteveld 2,

van de activiteiten. Nieuwe donateurs kunnen

3401 HL IJsselstein,

zich aanmelden bij de penningmeester waar

tel: (030) 688 40 80

tevens mutaties kunnen worden doorgegeven. Voor inwoners van IJsselstein is de bijdrage

Penningmeester: W.J. van Vliet J.W. Frisolaan 7, 3401 AX IJsselstein, tel; (030) 688 16 60 Banic

24

Postbank, nr.: 4074718

minimaal f 20,- (voor bedrijven t30,-). Voor hen die buiten IJsselstein wonen is de bijdrage resp. f 29,50 en f 39,50. Losse nummers, voor zover voorradig zijn a f 7,50 verkrijgbaar via het secretariaat. Voor dubbelnummers is de prijs f 10,-


Ook wij creĂŤren graag mooie zaken vooru

Telefoon: 030 - 686 80 80

Rabobank IJsselstein


^e

Advokaal.

Het Stof. en Sl^ck de i- Aa r d , Enu denTvAsl niet'waard.

No. CO

o

En als er toch 'geregt' moet worden:

Mr G. van De Nesse Advocaat & Procureur (Advocatenprakti)k Mr G van De Nesse)

Een raadsman, die zich volledig inzet voor uw 'Saeck'

Havenstraat 20/21

3401 DM IJsselstein • Fax: (030) 687 20 93

O

O

Tel: (030) 687 20 94


Stichting HistorischeKring IJsselstein

No 94, juni 2001


^eApofccker.

"Mijn werk bestaat ten dienst der kranken, In 't mengen van verscheiden dranken; die ik voorzichtig maak gereed, 't ZIJ dat men zuivnng wacht of zweet " Jan Luyken (1694)

Veel IS m de loop der eeuwen veranderd, maar nog steeds staan wij "ten dienst der kranken'

APOTHEEK IJSSELVELD; KENNIS VOORKOMT DRS. T.N.M. HEBINCK. APOTHEKER Clinckhoeff 21 • 3402 GA IJsselstein • Tel: (030) 688 50 85 Fax: (030) 688 50 90


UITNODIGING

MET DE H.KIJ. OP STAP

De Historische Kring IJsselstein heeft dit jaar voor de jaarlijkse excursie de keuze laten vallen op de HANZESTAD

HATTEM en zaJ woi:den •^elioufirn. op

ZATERDAG 1 SEPTEMBER 2 0 0 1 Donateurs (met 1 introducé) worden hieivoor van harte uitgenodigd. De H.K.IJ. is er van overtuigd U weer een bijzonder interessante en fi|oe dag aan te bieden. Het programma: 08.30 Vertrek vanaf het Kruispunt (Hoek Touwlaan - Eiteren) 10.00 Ontvangst met koffie en aansluitend rondleiding in het Nederlands Bakkerijmuseum 'Het Warme Land' 12.00 Warme/koude lunch 13.15 Stadswandeling onder leiding van ea'aren gidsen 14.30 Bezoek Bonbon Atelier A3 15.00 Koffie/thee in Grand Café De Ridderhof 15.30 Bezoek Anton Pieck Museum en Voerman Museum De collectie van het Anton Pieck Museum geeft U een \/errassend veelzijdig beeld van de internationaal bekende tekenaar/illustrator. Het Voerman Museum is in het bezit van de meest uitgebreide Voermancollectie in Nederland. Jan Voerman senior heeft vooral naam gemaakt als IJsselschilder; riviergezichten met daarboven de befaamde hoge luchten. Zoon Jan Voerman kreeg naam door zijn werk voor de Verkade-albums. 17.30 Vertrek naar IJsselstein met leuke attentie 19.00 Aankomst in IJsselstein Inclusief de koffie/thee, lunch, rondleiding doorervaren gidsen, de entree voor de verschillende musea en de busreis v.v. biedt de H.K IJ. U deze historische excursie aan voor f 65,00 per persoon. In de bus mag niet worden gerookt. De aanmeldingen moeten voor 15 juli ingeleverd worden bij het secretariaat van de H.K IJ. Mevr. R. Winkelaar, Herteveld 2, 3401 HL IJsselstein (tel. 030-6884080). Om de problemen van voorgaande jaren te voorkomen zal bij te veel -aanmeldingen worden geloot en ontvangt U hierover voor 20 juli bencht Bij bevestiging van deelname wordt U verzocht het verschuldigde bedrag te voldoen.

Ondergetekende (naam): Adres: Tel.nr.:

,

geeft zich hierbij op met... personen voor de excursie naar HATTEM op Zaterdag 1 september 2001. Handtekening:

üsselstoiri,

2001


,.\

V

/I'

c

'


,,,,,., cCIlSKldĂźS HcSOIlKCn CIl 1

o

doorgebrooken 250 jaar geleden: Lekdijk bij Jaarsveld op 2 plaatsen doorgebroken door P.W.A. Broeders

2 5 0 JAAR GELEDEN De twee bekendste doorbraken in de Lekdijk Benedendams in de achttiende eeuw zijn die van 1726 en 1751. In 1726 ontstond de 'Wiel' bij Willige Langerak. De Lopiker-en de Krimpenerwaard en het oostelijk deel van Zuid-Holland tot Uithoorn en Bodegraven kwamen een tijd blank te staan. In maart 1751 stond het water op de Lek een aantal malen bijzonder hoog, met in de nacht van 22 op 23 maart fatale gevolgen. Als de noodklok werd geluid wist iedere Lopikerwaarder wat dat betekende: het water stond op de peilpaal in Jaarsveld tot aan "het klokkegeslag". De strijd tegen het water was op militaire leest geschoeid; de organisatie en een groot aantal termen kwamen uit het leger. In het archief van het 'Hoogheemraadschap van de Lekkendijk Benedendams en de IJsseldam' is een document aanwezig dat in 14 pagina's bijna van uur tot uur de gebeurtenissen beschrijft . Het leest als een drama: de oplopende spanning vooraf de doorbraken zelf en wat er met wisselend succes tegen ondernomen werd. DREIGING

Op 3 maart bracht de eerst verantwoordelijke in Jaarsveld, de dijkmeester Eijken, het 'College van de Lekkendijk' dat te Utrecht zetelde, ervan op de hoogte "dat de Rivier de Lek begon te wasschen". Dat hield een paar dagen aan. Toen zakte het water weer. Tot op 17 maart... Eijken wist wat hem te doen stond: zijn bestuur opnieuw inlichten over de waterstand. Op 19 maart was het water gestegen tot op 36 duim^ boven het klokkegeslag. Het College besloot twee van zijn Heemraden te


É I » '.„.eensklaps gesonken en doorgebrooken'

Detail van de plattegrond van het dorp Jaarsveld in 1685, getekend door de gezworen landmeter Joannes Leupenius. Op deze kaart staat het oude dijkmeestershuis dat tot 1903 heeft gefungeerd; nagenoeg op dezelfde plaats werd het huidige dijkhuis gebouwd. (Top. Atlas inv.nr. 762 Utrechts Archief)

verzoeken de leiding op zich te nemen en naar bevind van zaken te handelen. Deze heren kwamen 's middags aan op het hoofdkwartier in Jaarsveld. Toen ze hadden geconstateerd dat het water op 45 duim boven het klokkegeslag stond, riepen ze de manschappen van Willige Langerak en Jaarsveld op om naar het Dijkhuis^ te komen. De dijkhuisbode werd naar de schouten van de 'achterlanden' gestuurd met een brief waarin ze werden verzocht de volgende morgen met hun mensen naar de dijk te komen om ze te kunnen monsterend Dat betekende dat de volgende ochtend op veertien plaatsen op de dijk tussen het Klaphek en Schoonhoven de verplichte aantallen mensen zich moesten melden. Ook werd heemraad Graves per brief gevraagd om de volgende morgen "vroegtijds" aanwezig te willen zijn. Intussen was ook Drossaerd Bijlandt, de hoogste ambtenaar in de baronie van IJsselstein, tevens Dijkgraaf, 's middags in het Dijkhuis aangekomen. Om 20.00 uur stond het water op 50 duim boven het klokkegeslag. De volgende twee uur steeg het nog eens 3 duim. De volgende dagen werd telkens bij hoogwater - de Lek stond in open verbinding met zee, en vloed en eb speelden nog een grote rol - het peil gecontroleerd. Op 20 maart was het water 's morgens om 5.00 uur tot 60 duim gestegen. Toen dat bij het College bekend werd, begaf het zich "ilico" (= op staande voet) vanuit Utrecht naar de dijk.

Om 15.00 uur stond het water al op 67, en om 22.00 uur op 71 duim. De volgende ochtend (21 maart) om 3.00 uur was het nog verder gestegen: het stond op 74 duim. Toen brachten een paar dijkwachten het bericht dat het water in de Wiel tot aan het Zandpad stond. Enige heren van het College gingen er samen met een dijkmeester snel heen om bekisting aan te brengen. Vanaf toen werd het peil om het uur afgelezen. Het water stond om 4.00 uur op 74^/2, en om 5.00 uur op 75 duim. En het werd hoger en hoger: om 13.00 uur stond het


op 77^/2 duim. Maar "van 4 uuren tot 8 uuren (in de namiddag en avond) is het water sagjes gevallen, als wanneer men het bevond op 74V2 te staan." De 22ste leek de toestand ten goede te keren. Om 11.00 uur was het water gezakt tot 70 duim. Toen echter een paar leden van het College bij de Wiel aankwamen, zagen ze dat bij dijkpaal 159 een nieuwe scheur was ontstaan. Toen dat aan het Dijkhuis werd doorgegeven, ging meteen nog een Hoogheemraad met een dijkmeester erheen om de anderen van advies te dienen. En intussen begon ook het water weer te stijgen. Om 22.00 uur stond het op bijna 76 duim.

FATAAL

Doorbraak van de dijk bij Doornick, boven Lent, in 1799. Dergelijke prenten zijn vergelijkbaar met de TVprogramma's die in onze tijd bij watersnoodrampen worden uitgezonden. Ze dienden om de beurzen te openen voor de noodlijdenden. Daarom kon er wel het een en ander dramatischer worden voorgesteld. had

Om i.oo uur op de 23ste maart stond het water weer op het peil van 77 duim boven klokkegeslag. Op het hoofdkwartier kwam toen de melding binnen dat de dijk waaraan daags te voren was gewerkt, hoe langer hoe meer begon te zakken. Enige heren van het College haastten zich erheen om de dijk zoveel als mogelijk was te zekeren. Om 4.00 uur hoorde men van wachten die waren afgelost, dat het water bij het Klaphek niet verder meer gestegen was. En gelukkig bleef het die dag op 78 duim staan . Tot totaal onverwachts om 16.00 uur op het hoofdkwartier het bericht binnenkwam dat de dijk boven Jaarsveld bij de hofstee van Jan Floren "waaraan men weijnig tijds te voren nog geen ongemak bespeurd, sodanig schielijk sakte dat men vreesde dat (..) denselve niet te houden soudesijn". En een kwartier later kwam een tweede koerier vertellen dat de dijk daar "eensklaps gesonken en doorgehrooken was." Het College ordonneerde dat de klok geluid moest worden om iedereen in de waard op de hoogte te brengen van de doorbraak, zodat de mensen zichzelf en hun vee in veiligheid konden brengen.

3


É i," ' eensklaps gesonken en doorgebrooken'

Xi Y i P--

De

11 G r a a i -

^ ^ ^ ^ - ' ^ .

De beide doorbraken van de Noorder-Lekdijk zoals ze staan afgebeeld op de "Generaale Landkaaarte van den Loopickerwaard" van Hattinga 1771.

Hofstee Laanwijk, één van de weinige dwarshuisboerderijen in de Lopikerwaard, aan de Lopikerweg-oost, ter hoogte van Kortland waar dijk en weg dicht bij elkaar komen.

Intussen kwam een derde spoedbericht dat de dijk ter hoogte van Hofstee Laanwijk op ongeveer 200 roeden (±750 meter) boven de eerste breuk een half uur later was doorgebroken. Tegen de avond keerden de 'Heren Hoogheemraden' van alle plekken waar aan gevaarlijke verzakkingen m de dijk tussen Schoonhoven en Jaarsveld was gewerkt, m het hoofdkwartier terug, maar wie tussen Jaarsveld en het Klaphek bezig waren geweest, konden door de doorbraak het Dijklogement niet meer bereiken. Besloten werd de volgende dag de Staten van Utrecht op de hoogte te brengen en te bezien hoe men het best naar huis kon terugkeren. Men was intussen al vier dagen van huis weg.


De wiel bij de Uitweg vanaf de Lekdijk richting Jaarsveld; de wiel die dichter bij Jaarsveld ontstond. Is nagenoeg onherkenbaar verland.

Detail van de morfogenetlsche kaart van ZuidUtrecht met de doorbraken van 1751.

NOODMAATREGELEN

Op 25 maart nodigde de Dijkgraaf de andere leden van het College uit m de Statenkamer te Utrecht, de plaats waar het College gewoonlijk vergaderde. Er werd besproken welke stappen moesten worden ondernomen om de twee gaten in de dijk te dichten, als het water zou gaan vallen. Op een oproep die het College een paar dagen later m de kranten had geplaatst, kwam een aantal dijkbazen met voorstellen om de dijken te "bevorsten"; de kosten hadden ze ook begroot. Doch 14.000 gulden voor het grootste en 12.000 gulden voor het kleinste gat vond het College een exorbitant bedrag. Besloten werd om, wanneer het water gezakt was, de doorbraak en het terrein ervoor aan een nadere inspectie te onderwerpen en de 'bevorsting' via advertenties publiek aan te besteden. Op 13 april zou in het Dijkhuis te Jaarsveld het aanleggen van een 'vors-of zomerkade' worden aanbesteed. Een week eerder was aan de dijkmeesters en

De waaiers dulden de 'overslaggronden' aan, onduidelijke mengsels van zand, veen, klei, die over andere gronden zijn heengespoeld. Het cirkeltje buitendijks duidt de 'kleine Inlage' aan. Bij een zwakke plek In de dijk werd ooit uit voorzorg landinwaarts een nieuwe dijk aangelegd; vandaar de kronkel ter plekke.

5


É

• '. eensklaps gesonken en doorgebrooken'

Ontwerpschets bij het "Concept tot het bekrammen van de Gaten in den Lekkendijk Boven Jaersveldt, overgegeven door Frans van Drunen, woonagtigh te Schoonhoven, Jan Plemper te Woerden, Minne Hessen te Oudewater, op den 1 te April 1751" (Het archief van het Hoogheemraadschap van de Lekdijk en de IJsseldam inv nr 224)

/A


de dijkbazen Balten Bos en Wouter Kuijk gevraagd om m een Collegevergadering hun bestek en begroting te komen bespreken. Met kleine wijzigingen werd het bestek door het College goedgekeurd. De bovenste 'vors- of ringkade' (noodkade) werd aangenomen door Wouter van Varsseveld voor de som van fl. 1.345,00 en de benedenste door Willem Jacobse de Geus voor fl. 2.680,00 Maar het water in de rivier rees opnieuw, en in de nacht van 15 op 16 april begaf het de bovenste vorstkade, die nog niet helemaal klaar was. Op 21 april werd deze kade opnieuw aangenomen door Van Varsseveld, nu voor de som van fl. 2.500,00 nadat het bestek was uitgebreid. Daarna werd aan dezelfde Van Varsseveld het verwijderen van de neergeslagen gronden gegund voor de som van fl. 450,00.

Het 'pakwerk van Vijfhoeven' bij de letter 'J' op de "Generaale Land-kaaarte van den Loopickerwaard" van Hattinga1771. Een pakwerk is een samenstel van horizontaal liggende lagen van rijshout, met daartusen puin, klei of ander materiaal dat door middel van vlechtwerk op zijn plaats wordt gehouden. Het diende om de steile oever in de bocht te verstevigen die veel te lijden had van ultschuring. De locatie was niet ver van de huidige uitstroom van het gemaal de Koekoek.

7


É C l '....eensklaps gesonken en doorgebrooken'

"WERK A A N DE DIJK

Toen dat werk gereed was, werd de aanbesteding geregeld van het herstel van de doorbraken en de scheuren. Op 8 juni vond die aanbesteding plaats in het Dijkhuis. Gerrit Rijnders nam het herstel van de dijk in het bovenste gat aan voor fl. 5.850,00 en Jan Floren in het benedenste voor fl. 9.075,00 Op negen plaatsen was de dijk gedeeltelijk weggezakt of gescheurd; de reparatie daarvan werd aanbesteed voor fl. 8.346,00 Bij de inspectie tijdens de oplevering bleek dat er nog vier zwakke plekken in de dijk zaten. Om zeker te zijn tijdens het winterseizoen, werden op 5 augustus die vier percelen aanbesteed voor fl. 4.550,00 Maar de tegenslagen waren nog niet voorbij. Dijkmeester Eijken stuurde op 8 december het College in Utrecht bericht dat er tussen dijkpaal 176 en 177 een overlangse scheur in de dijk was geconstateerd van wel 5 3 6 voet breed (±155 -±190 cm) en dat de buitenglooiing "als met een buijk uijtgesakt was".


NO

Namen der Gemeenten

1

IJsselstein

2

Lopick, boven-einde

Huibert Grootte Totaal van aan het der ManKlaphek bij Oostrum Gemeenten sctiappen Pieter van Dijkpaal Rijn N48 Morgens

3024

67

Jan Verweij Dijkpaal N60

Hoofd kwartier Dijkpaal N105

Pieter van den Berg Dijkpaal N140

Leendert van den Berg Dijkpaal N170

Hendnk Ven/eer Dijkpaal N181

Cornells Jonkers Dijkpaal rJ203

Pieter Regthuis Vermeulen Willige Dijkpaal Langenrak N233 Dijkpaal N28'

67

29

29

3

Heeswi|k

350

13

13

4

Willescop

782

35

35

5

Blokland

600

17

17

6

Benschop

2272

108

108

7

Lopick middelgedeelte

27

8

Lopick benedenste gedeelte

20

9

Polsbroek Noordzijde

520

34

10

Zuid Polsbroek

672

19

11

Cabauw

248

11

11

12

Zevender

2

8

8

13

Hoencoop

672

24

24

14

Vliet

100

4

4

15

Dijkveld en Rateles

138

4

4

16

Jaarsveld

872

36

17

Langerak

686

31

18

Zevenhoven

100

3

3

490

70

N" 2,7 en 8 maken tezamen

27 20 34 19

36 31

2000

29

65

144

27

20

34

De heren Graves en Verveer kregen de opdracht de zaak te inspecteren, wat ze op 10 december deden. Na overleg met de dijkmeester besloot men voor te stelien de binnenglooiing van de dijk over een lengte van 20 Dijkroeden (Âą 75 meter) te verzwaren en in het gat dat voor de pakking van Vijfhoeven in de Lek was ontstaan, 200 lasten (400 ton) stenen te storten. Op 15 december werden deze werkzaamheden aanbesteed. Het werk werd aangenomen door Jan Claasz de Vos voor de somma van fl. 2.590,00.

19

19

63

Monsterrol van 1814 met de loeleverende gemeenten en de wachthuizen waar men werd ingekwartierd.

NIEUWE DREIGING? En daarmee zat men weer in het winterseizoen en was het afwachten wat er zou gebeuren. De dijk was nog niet hersteld... En hoe zou de rivier zich houden? Wanneer je het "journaal van het voorgevallene op het Dijkleger van Januari 1752" leest'', kun je de angst nog voelen natrillen. Vandaar dat men in die maand, zodra de situatie zich leek te herhalen, opdracht gaf nauwkeurige aantekeningen te maken. Op maandag 10 januari was er weer een verhoogde waterstand. Heemraad Graves was tegen de avond in het Dijkhuis aangekomen; het water stond toen op 39 duim boven het klokkegeslag. De volgende

9


É * '....eensklaps gesonken en doorgebrooken'

morgen (ii januari) om 5 uur was het gestegen naar 43 duim, reden voor dijkmeester Eijken om een expresboodschap naar het College in Utrecht te sturen. Om 9 uur kwam Verveer op het Dijkhuis aan. Graves en hij waren tijdens de vergadering daags tevoren gecommitteerd "om dijkleger te houden en de noodige ordres te stellen". Tot 's avonds bleef die dag de waterstand op 45 duim. Toch vertrouwde m e n het niet, en daarom werden wachten richting Klaphek en Schoonhoven uitgestuurd, en er werd besloten de voorlanders voor de volgende morgen 8.00 uur op te roepen. Die nacht was de toestand vrij stabiel. Omdat het er minder dreigend uitzag, konden de beide heemraden in de voormiddag van de 12de januari de herstelwerkzaamheden bij het pakwerk van de Vijfhoeven gaan controleren; ook werd het werk aan de dijk bij de Wiel bekeken. De materialen die daar gebruikt werden, lieten veel te wensen over: de bordjes voldeden niet aan het bestek: ze waren te smal, het hout dat werd toegepast, was te licht, er was essen- in plaats van wilgenhout gebruikt, en er waren te weinig horden voor de oppervlakte waarop ze moesten worden aangebracht. Jan Claasz.Vos gaf zijn fout toe en verzocht toen zelfde aanneemspenningen met 700 gulden te korten. En Jan Floren kreeg de opdracht de zaak met het bestek in overeenstemming te brengen. Het water was intussen gezakt. Om 22.00 uur stond het op 38 duim. De volgende dag, donderdag 13 januari, konden de voorlanders weer naar huis; voor de dijkbewaking waren minder mensen nodig.

H E T DIJKLEGER In het Archief van het Hoogheemraadschap bevindt zich ook de "Tabel van Monsterrollen volgens het reglement op het Dijkleger van 11 oktober 1814". Zo kan m e n een goede indruk krijgen van de aantallen mensen die werden opgeroepen en waar ze zich moesten melden. De schouten van de verschillende gemeenten moesten ervoor zorgen dat het vereiste aantal mannen van tussen de 18 en 6 0 jaar zich ook naar de juiste plaatsen begaf Wanneer bij het monsteren een te jonge, te oude of zieke m a n werd aangetroffen, werd hij teruggestuurd, en werd de schout (na 1813 de burgemeester) verzocht de fout onmiddellijk te herstellen. De inwoners van Jaarsveld en Willige Langerak (en mogelijk ook van Lopikerkapel, dat in de monsterrol met "Lopick boveneinde" werd aangeduid) werden de 'voorlanders' genoemd; die uit de andere gemeenten 'achterlanders'. Veertig wachten werden over tien wachthuizen verdeeld, die de informatie over h u n dijkvak (waterstand, dreigingen van scheuren of breuken, enz.) telkens moesten doorgeven aan de wachten van het buurvak. De andere 'dijkpligtigen' werden ingezet bij noodkistingen, noodkaden of reparaties aan de dijk. Tussen de jaren 1810 en 1820 werd de dijkbewaking in korte tijd veel professioneler georganiseerd. In 1814 moesen de 'dijkpligtigen' zelf nog 'dijkgeweer' meebrengen: In art. 8 van het Reglement stond het precies aangegeven: spaden, korte bijlen, lange bijlen, snoeimessen, rij shaken, beslagen schuppen, rieken, etc. Op 31 oktober 1817 zond de 'Hoofdingenieur van de Waterstaat in het i^

10


De peilpaal bij het Klaphek, die in 1984 werd geplaatst. Deze paal heeft op deze plaats nooit dienst gedaan. Er stonden langs de Lekdijk drie - later vijf peilpalen om de waterstand op te nemen In verband met de kwetsbaarheid bij ijsgang en storm werden er later peilschaalhuizen gebouwd. Het waren putten waarop later een overkapping kwam, en waarin de waterstand kon worden afgelezen. De schaal op de peilpaal aan het Klaphek is afkomstig uit een van die huizen. Het peilschaalhuis aan het Klaphek moest verdwijnen in verband met de dijkverzwaring aan het einde van de 20^ eeuw.

District de Nota 574' over 'Inspectie der Noodmaterialen', "Nauwkeurige Inspectie ( ) van de Noodmaterialen en Werktuigen, welke zich bevinden m de Magazij[nen, sic'] van de Dijkdirectien der langs de Hoofd Rivieren gelegen Distneten ( ) (terwijl) de Ingenieur van den Waterstaat m de Provincie Utrecht de Heer] A Blanken door mij is aangeschreven om gemelde Inspectie te doen "

11


klaps gesonken en doorgebrooken'

Toen moest het College zelf voor materiaal zorgen om die bi) dreigingen m te kunnen zetten. Het werd- en wordt nog steeds bewaard m de di)khuisjes. Zo was en is m e n meer verzekerd van kwaliteit.

Noten 1. Het 'klokkegeslag' was de rivierwaterhoogte waarbij gevaar dreigde Dan mochten de kerkklokken voor geen ander doel geluid worden dan om de bevolking te waarschuwen voor het dreigende water Bij 'open rivier' (= zonder ijskropping) bepaalde de Dijkswet van 1808 het dijkleger-peil te Vreeswijk op 6 voet (Âą 1 85 m ) onder het nulpunt der waterkering (= kruin van de dijk), dat is 43 duim boven het vanouds bekende klokslagpeil F A R A van Ittersum heeft berekend dat het klokkegeslag te Jaarsveld op ongeveer 3 m + A P lag (De Lekdijk benedendams en de Usseldam deel III Utrecht, 1907 p 287) 2. Archief van het Hoogheemraadschap van de Lekkendijk Benedendams en de Usseldam inv nr361 Streekarchief te Woerden 3. Een duim is ongeveer 2 ^'2 centimeter, 36 duim is dus ongeveer 90 cm 4. Het dijkhuis werd ook het Dijklogement genoemd omdat het zo was ingericht dat de leden van het Hoogheemraadschap en vier leden van het dijkleger er konden overnachten als de situatie van de Lekdijk precair was Er waren tien boerderijen en ander gebouwen gelijkmatig over de hele dijk verspreid die als wachthuis waren aangewezen 5. Zie de monsterrol op pagina 9 6 In 1748 was de dijk tot 80 duim boven het klokslag verhoogd, het water stond dus 5 cm onder de dijkkruin 7. Archief van het Hoogheemraadschap van de Lekkendijk Benedendams en de Usseldam inv nr361 Streekarchief te Woerden 8. De familie Blanken is nauw gelieerd aan de Lopikerwaard - Jan Teunisse Blanken (1728-1807) was timmerman-molenbouwer (1770-1777) en dijkbaas (17781795) te Haastrecht, in dienst van het Hoogheemraadschap van de Knmpenerwaard, en direct betrokken bij opnemingen voor de kaart van de Lopikerwaard en de opmeting van de Crimpener-Waard door Hattinga Hij was de vader van Jan Jansz (1755-1838), Arie Jansz (1766-1824) en Willem Jansz (1769-1831) Jan Anth (1790-1837) was de zoon van Jan Jansz en Jan van Lakerveld Blanken (1793-1885) was de zoon van Arie Jansz Zie voor deze waterstaatsingenieurs van de Blankenfamilie Nieuw Biografisch Woordenboek deel I kolom 356 -367


Benschopperstraat 25 en zijn bewoners gendemt den Sleutel, zoe die dder vuyt hanght huysinge, hoffende hoffstede doorH SteenkamerenL Beijen

INLEIDING

Wellicht het oudste woonhuis m de binnenstad van IJsselstem dateert uit de periode rond 1540 en betreft het pand met de witte voorgevel aan de Benschopperstraat 25 De aanblik van het huis roept vele vragen op waarvan de belangri|kste is waarom het zo naar achter ligt Onderzoek naar de bouwgeschiedenis leverde wemig op maar onderzoek naar de bewoners bracht wel vermeldenswaardige feiten aan het licht HET H U I S

Het tweelaags hoge en vier vensters brede herenhuis dateert mogelijk uit 1540 en IS vermoedelijk een van de oudste huizen van IJsselstem Het is van de straat gescheiden door een siertum en heeft rechts een steeg De negentiende eeuwse witgepleisterde voorgevel is uitgevoerd m Empire-stijl Links zien we een dubbele paneeldeur met bovenlicht, rechts hiervan drie 6ruits empire schuifvensters De verdieping heeft vier identieke vensters als op de begane grond Tussen de vensters zien we een verticale gleuf De voorgevel eindigt m een rechte lijst met ca i meter hieronder een fries met kroonlijst Boven de kroonlijst een dakkapel met draaivenster De rechterzij gevel is gemet seld m kloostermoppen met op de begane grond en op de verdieping een 4ruits schuifvenster Aan de achterkant is een dubbele deur met bovenlicht met aan weerszijden zesruits empire vensters Rechts daarvan ook een dubbele deur met bovenlicht Boven de kroonlijst twee dakkapellen met draaivensters Het huis IS verscheidene malen verbouwd, waarbij het ooit 1,5 meter aan de voorzijde is verlengd Dit deel werd aanvankelijk gedekt door een lessenaarsdak Het oude huis bezit nog de oorspronkelijke kapconstructie en wordt gedekt door een blauw pannen schilddak Het huis IS van grote waarde vanwege de middeleeuwse kern met verbouwm-


Benschopperstraat 25 en zijn bewoners

Achtereenvolgens de voorgevel, rechterzijgevel, en achtergevel van het huls Benschopperstraat 25 naar de huidige situatie.

14


gen uit diverse periodes en de voor IJsselstein unieke voorgevel in Empire-stijl Hoewel het oorspronkelijk een stadsherberg geweest schijnt te zijn is over het gebruik als burgemeesters- en dokterswoning het meest bekend Voorheen be/at het huis nog een voorhuis met een binnenplaats, en een tuin tot aan het Kronenburgplantsoen De afstand tot de Benschopperstraat is ontstaan door de afbraak van dit voorhuis In een register uit 1596 wordt het huis met naam omschreven en aangeduid als huis of hofstede " genaemt den Sleutel, zoe die daer vuyt hanght huysmge, hoffende hoffstede" Deze naamsaanduidmg slaat waarschijnlijk terug op een herberg/logementfunctie

BEWONERS

Van de eerste bewoners is weinig meer bekend dan de naam Vanaf 1577 zijn dat achtereenvolgens Henrich Cock, Jan Gerritsz van Stockum, Nicolaas van Berck Claes Aryaensz van Meerlandt en Sebastiaan Stevens Deze laatste verkocht het huis m 1628 aan Adriaan Jansz van Beusichem, gehuwd met Sara Franckensdr de Lange Na zijn dood hertrouwt ze m 1638 met Daniel Roelofsz van Meerlandt (1615-1657), een lakenverkoper die ook burgemeester van IJsselstein is geweest Een van hun zonen was Franco van Meerlandt, gedoopt op 22 juni 1642, gehuwd met Maria van Royen, later met Johanna Rutgers Franco is bijna 50 jaar actief geweest m de vroedschap van IJsselstein (de vroedschap bestond meestal uit 2 gasthuismeesters, 2 kerkmeesters, 2 tot 6 schepenen en 2 burgemeesters, ze was belast met bestuur en wetgeving, terwijl de schepenen, samen met de schout ook de rechtspraak verzorgden) Franco van Meerlandt is in zijn lange leven yx gasthuismeester, 5X kerkmeester, 5x schepen en 31X burgemeester geweest Bij gelegenheid van zijn 88e verjaardag schreef een van zijn zoons het volgende gedicht Verjaarswensch aan mijn geagten Vader Franco van Meerland Al schijnt uw Jaarzon slechts met lauwe en flauwe stralen, Al deckt een dikke damp dat gloejend aangezicht. Nog spreit uw gunst op mij, zoo heffelijk een ligt, Daar zelfde lentezon m kraght niet bij kan halen Schoon vader, wiens heleit nogh perk gedoogt, nogh palen. Die Vneslands vorsten aan uw Deugden hebt verpligt. En zich hij Batoos kroost eene Eeuwige eernaam sticht, Die, nijdt en tijt ten trots, m ieders hert hlijfi pralen Godt, die zich steeds vertoonde als uwen Schut en Scherm, U redde uyt allen noodt met eenen sterken arm. Wil met zijn gunst U en ons Moeder milt beschijnen. En voorts, als ge afgeleefi, dit kommerdal verlaat. En uwe levenszon ter westkimme ondergaat. Uw ziel Zeeghaftig in het licht der Serafijnen. 22juni

i'j-jo

W B

15


É'l'' Benschopperstraat 25 en zijn bewoners

De zin over 'Vrieslands vorsten' duidt op het feit dat Franco op goede voet stond met Maria Louise van Hessen-Kassel (Marijke Meu). Zij was de moeder van Willem Friso, stadhouder van Friesland en baron van IJsselstein en zelf vanaf 1731 baronesse van IJsselstein.

De IJsselsteinse familie Beijen heeft van oorsprong een hertengewei als wapen. Op een akte uit 1530 treffen we een zegel van de schout en schepen Dirck Janszoon, gedateerd op 'ons lieven vrouwen lichtmis dach' (2 februari). Het gewei was zwart, de achtergrond geel.

Franco's dochter Mechteld trouwde in 1705 met de luitenant ter zee Johan Beijen, zoon van Dirck Beijen en zijn vierde vrouw Cornelia van Laren. Deze Dirck Beijen stamde uit het oude IJsselsteinse geslacht Beijen waarvan de vermeldingen teruggaan tot 1530 wanneer ene Dirck Janszoon als schepen van IJsselstein een lakzegel voert van de latere Beijens. In 1560 wordt voor het eerst de naam Beijen gevoerd door, vermoedelijk twee zoons van Dirck Janszoon. Een kleinzoon van Dirck met de naam Dirck Janszoon Beijen ( ca. 1560 -1629) wordt in 1593 door prinses Maria van Nassau zijnde baronesse van IJsselstein, aangesteld als 'vuurschouwer' (toezichthouder op de brandveiligheid). Hij was later tevens schepen van de stad. Een zoon van deze Dirck, Gijsbert (ca. 16001653) genaamd, was ondermeer burgemeester van IJsselstein. Een van Gijberts kinderen heette weer Dirck Beijen (ca. 1630-1692) die chirurgijn en tevens jarenlang schepen was. Bijzonder aan deze Dirck was zijn vier huwelijken. Zijn drie eerdere vrouwen overleden in resp. 1667, 1669 en 1670. Kort na het overlijden van zijn derde vrouw wil hij opnieuw trouwen met de domineesdochter Cornelia van Laren. Het heeft heel wat discussie gekost bij dominee en kerkenraad voordat op 27 mei 1670 toestemming tot het huwelijk werd gegeven. Het huwelijk leverde wel 9 kinderen op en in totaal kreeg onze Dirck 17 kinderen. Een van de zoons uit het vierde huwelijk was Johan (1682-1712) die een militaire loopbaan bij de marine doorliep. Op 23 jarige leeftijd trouwt hij met de IJsselsteinse Mechteld van Meerlandt, dochter van de bijzonder invloedrijke Franco van Meerlandt. Het paar gaat in Edam wonen en in 1706 wordt zoon Johan Franco-i geboren. In 1710 kreeg Johan Beijen van de admiraliteit van Amsterdam het commando over het oorlogsschip 'Ooststellingwerf met 250 bemanningsleden. In 1712 overleed hij, nog maar 29 jaar oud. In 1720 verhuisden zijn weduwe en zoon naar Dordrecht, waar Mechteld hertrouwde met Willem Beijen, een telg van een Dordtse familie Beijen. Johan Franco-i trouwde in 1731 met, waarschijnlijk, zijn nicht Amolda Catharina van Esch (1699-1774), dochter van Johan van Esch en Anna Catharina Walraven, en ging in IJsselstein bij zijn grootvader Franco van Meerlandt wonen. Johan Franco en zijn vrouw verzorgden h e m in diens laatste levensjaren tot zijn overlijden.

16


In 1734 overleed Franco van Meerlandt op 92-]ange leeftijd en erft Johan Franco o a het huis aan de Benschopperstraat Aan het emd van Franco's leven was Mechteld zijn enig overgebleven kind, zijn andere zeven kinderen waren inmiddels allemaal overleden Franco schijnt in die tijd danig gebrouilleerd te zijn geweest met Mechteld en vooral met haar tweede man Willem Beijen Om problemen met Mechteld, die wel zijn enige officiële erfgenaam was, te voorkomen liet Franco op 2 maart 1734, enkele maanden voor zijn dood, voor schout en schepenen van IJsselstem een verklaring vastleggen met onder andere de volgende tekst Te kennen geevende de Comp[aran]t, dat zijnen kleijnzoon de Heer Joan Franco Beije, zedert, en geduurende, zijn huwelijk met Amolda Cathanna van Esch, voor hem Comp[aran]t hadde waargenoomen en geadmimstreert veele zaken en affaires, dat dezelve ook voor hem (hoewel het meeste m des Comp[aran]ts bijweezen, schoon de quitancien hij zijnen kleynzoon hij ordre van hem Comp[aran]t waaren geteekent en geschreeven) hadde ontfangen diverse penningen en gelden zoo van Landpagten, Rente van Obligatien en andere capitaalen Dat ook door den zelve, op des Comp[aran]ts ordre en met zijn kennisse, waren gedaan diverse hetaalingen en uytgaaven Wijders nog dat zijn voom[oemd]e kleynzoon met zijn huysvrouw en familie bij hem Comp[aran]t hadden mgewoont, en genooten kost. Drank, en alt gunt tot een eerlijke sustentatie en bestant specteerende is, en laastelijk dat zijn meergem[eld]e kleynzoons hmjsvrouw ook hadde gehouden en gehad de direct[i]e en maniantie der huyshoudmg Dat aan hem Comp[aran]t door zijn voorn[oemd]e kleynzoon en Huysvrouw successivelijk op diverse tijden, weegens al 't gunt voorsz[egdJ, was gedaan Reekenmg en verantwoording, ten volkoomen genoegen van hem Comp[aran]t gelijk hij Comp[aran]t al t zelve bij deezen volkomentlijk als nog approbeert, laudeert el ratificeert bij deezen

Kortom Franco laat vastleggen dat zijn kleinzoon Johan Franco, met diens vrouw, op zijn verzoek (financiële) zaken, zowel betalingen als ontvangsten namens hem had gedaan Bovendien had Johan met zijn gezin bij hem ingewoond en had diens vrouw de huishouding geleid En dit altijd met zijn goedkeuring, waardering en bekrachtiging Verder verklaarde hij dat hij zijn kleinzoon dechargeerde van het doen van verdere rekening en verantwoording ten opzichte van de erfgenamen over wat hij gedaan had en dat hij zijn kleinzoon en diens vrouw de genoten kost en inwo nmg schonk ter compensatie van alles wat ze voor hem hadden gedaan, dat hij met zijn kleinzoon overeengekomen was dat die zijn zaken zou blijven waarnemen en administreren en dat diens vrouw de huishouding zou blijven besturen zoals ZIJ dat tot dusverre hadden gedaan, en dat ze ook voor de komende periode na zijn dood aan de erfgenamen geen rekening of verantwoording zouden hoeven af te leggen Johan Franco Beijen ondertekende de verklaring ook, hij verklaarde het geheel te accepteren en zijn grootvader nooit op enige verdere salariëring te zullen aanspreken Op dezelfde datum liet Franco ook nog een


É _• Benschopperstraat 25 en zi)n bewoners

nader testament passeren ter aanvulling op zi]n testament van 1732 De strekking was dat als Mechteld en haar m a n Willem Beijen de verdeling die hi) in dat testament had gemaakt en de donaties die hi) aan zijn kleinzoon had gedaan met binnen zes weken na zijn overlijden zouden willen accepteren, Mechteld zou terugvallen op haar legitieme portie Mechteld overleed al vier maanden na haar vader, op 16 oktober 1734 Op dat moment was de verdeling van Franco van Meerlandt's erfenis nog met geregeld Via Mechteld waren er nu twee erfgenamen haar zoon Johan Franco Beijen-i en haar tweede m a n Willem Beijen Na waarschijnlijk moeizame onderhandelingen sloten die twee een akkoord dat op 14 juni 1735 werd vastgelegd voor notaris Huijbert van Wetten m Dordrecht Johan Franco-i erfde de IJsselsteinse onroerende zaken, waaronder het huis aan de Benschopperstraat Johan Franco Beijen-i (1706-1752), was schepen in 1735 en van '38 tot '46 Hij hield van de belangrijkste gebeurtenissen m zijn leven een soort dagboek bij Hier volgen daaruit enkele stukken Op den 26e April 1731, donderdags avont om 7 Uuren, ben ik Johan Franco Beijen, enige Zoon van Jan CJohan) Beijen (m leven Commandeur ter zee van 't Edelen Collegie der admeraliteit van Amster dam) en Megtelda van Meerlandt, inden Huwelijken staat getreden met Amolda Cathanna van Esch, dogter van Johan van Esch en Mana Cathanna Walraven en getrouwt te Meerkerk, door Do Ruardus Cloppenhurgh, zijnde ik 4 dagen te vorm en dus op het ^de gebod geweest, 2^ jaren, en mijn huisvrouw den 14 febr p jaren Tusschen den 2^e en 26e Dezember 1731, 's nagts om 3 Uuren is mijn huisvrouw na langdurige swakheit en suckelmg met de derdendaagse koorts m de kraam bevallen van een dogter van zeve Maanden, dewelke op zondag den }oe alhier te IJsselstem ten overstaan van mijn grootvader Franco van Meerlandt (m zijn goejaar) en mijn huisvrouws moeder Anna Cathanna Walraven voorn en mijn is gedoopt door Do Wilhelmus Seiffers en genaamt na mijn grootvader en eige grootmoeder Frankona Mana Op den 4ejanuan 1732 is Frankona Mana nadat savonts om halfagt een swaar stuipje had gekregen om 10 Uuren overleden out zijnde ruim elf dagen Ook de geboorte van een zoon, Franco Daniel in 1733 is hierm beschreven Deze zoon overleed al op 8-jarige leeftijd Andere kinderen waren Anna Cathanna, Mechülda Mana en Johan Franco-2 In 1736 verkocht Johan Franco-i vier 'morgen' land (i morgen = o 85156 hectare) aan de uit Saksen verdreven Hernhutters, die daar een huis bouwden onder de naam ' 's Heerendijk' Evenals alle nieuwe ingezetenen moesten de Hernhutters bij het stadsbestuur een verklaring inleveren, bevattende een waarborg dat ingeval van armlastigheid vanuit de plaats van herkomst voor bijstand zou worden gezorgd De eerste bewoners werden van deze verplichting ontslagen, dankzij de 'cautie'(borgstelling) van o a. Johan Franco-i In 1741 sloot hij zich aan bij de Broeder-

18


gemeente', zoals de Hernhutters zich noemden Zijn lidmaatschap van de beweging was te IJselstem zeer omstreden en gaf aanleiding tot jarenlange stnjd tussen hem en de kerkenraad van de 'gereformeerde kerk' ^ 's Heerendi)k werd geen succes en m 1746 vertrokken vele bewoners naar Zeist, waar ze tot op de dag van vandaag nog steeds actief bezig zijn met hun voornaamste taak de zending Na het overlijden van Johan Franco-i in 1752 ontstonden grote conflicten tussen diens weduwe Arnolda van Esch en de Hernhutters over de enorme bedragen die hij hun had voorgeschoten, dan wel geschonken De weduwe eiste fl 41 000,-, de Hernhutters wilden niet meer dan fl 15 000,- betalen, en dan nog m termijnen De zaak werd pas m 1762 afgedaan toen de weduwe haar vorderingen inslikte m ruil voor de laatste niet betwiste termijnen Na het overlijden van Arnolda van Esch, op 17 april 1774, bleek dat de Beijens tot een zeer welgestelde familie behoorden Hun erfgenamen, Anna Cathanna Beijen, weduwe van dominee Isaac Ter Bruggen, en Johan Franco Beijen-2 moesten behalve een huis m de Kloosterstraat, de Benschopperstraat, en naast de Schuttersdoelen in IJsselstem, twee huizen m Vianen, een m Dordrecht en een hofstede m Benschop verdelen Daarnaast nog talloze stukken land, m grootte variërend van i tot 8 morgen, totaal ± 6 0 morgen, obligaties tot een totaalbedrag van ± fl 18 000,- en banksaldo's op banken m Londen en Nederland ten bedrage van ± fl 6000,Johan Franco Beijen-2 (1738 1789) was meester m de rechten en tevens schepen (van 1764 tot '67, m '75, van '77 tot '79, van '82 tot '84) en burgemeester (m 1769, '73, '74, '80, '81 en '85) van IJsselstem Hij trouwde m 1772 met zijn nicht Elisabeth Charlotte Elikmk (1740-1812), dochter van Bernardus Elikmk, predikant te Dordrecht en zondagsdichter, en Elisabeth van Esch (zuster van Anna, Cathanna van Esch) Hierdoor kreeg Johan Franco belangen m Dordrecht, zoals blijkt uit een opdracht om een pakhuis en erf te verkopen en uit het feit dat hij mede-reder werd van een 'fluitschip' dat m Dordrecht op stapel stond. De jongelui uit de buurt kwamen ter bruiloft met het volgende gedicht WIJ voegen ons ook bij Uw twee Die sijn en blijven hoog geagt En Wenschen dat uw vrolijk Trouwen Tot roem van die uijt Wien sij Sproote Steeds heijl verschaft m Vollen Vree Dan suit gij hier een heemel Bouwen Nu Lieve Twee (m 't groote gild) Vaart wel en houd Uw altoos Hoekjes Vreelievend paar Uw Eel geslacht Wij kunnen als g uijtdeelen wilt Wort Voortgeset want sulke Loote Haast proeven van Uw Suijkerkoekjes Elisabeth had het dichtersbloed van haar vader geërfd Tal van meestal lange en godvruchtige gedichten door haar gemaakt gemaakt bij gelegenheid van een geboorte, verjaardag, huwelijk of overlijden zijn bewaard gebleven

19


S • Benschopperstiaat 25 en zijn bewoners

Johan Franco Beijen-2 kwam reeds op 50-jarige leeftijd te overlijden. Zijn vrouw liet dit door middel van een gedrukt schrijven aan familie en vrienden weten. Om de juiste titulatuur van de geadresseerde te kunnen vermelden was in dit schrijven hier en daar ruimte opengelaten. WelEdele Gestrenge Heer cj Neeffl

Familiewapen van de Beijens zoals werd gevoerd door Johan Franco Beijen-3 in 1824. Net als het zegel van zijn voorvaderen uit de oudste generaties bevat het een hertengewei.

Gister avond om negen uuren vond ik mij in de bitterste droefheid gedompeld, alzoo het den Vrijmagtigen Heer van dood en leven behaagt heeft, mijnen zeer waardige en teer beminde Echtgenoot, den Wel Edele Gestr. Heer en Mr. JOHAN FRANCO BEIJEN, regerend Burgemeester dezer Stad, in den Ouderdom van vijftig jaar en vijf maanden, na een ziekte van ruim vier weeken door den dood van mij weg te neemen. Hoe swaar en grievende mij dit verlies zij, daar ik in denzelven mij beroofd zie van een waardigen en tederlievenden Man, mijne drie Kinderen van eenen regtgeaarden Vader, en de Stad van een algemeen geachten en beminde Regent: zoo wensche ik echter door genade den Heer te zwijgen, te meer daar het Hem behaagt heeft zijn WelEdele, kort voor het gevaarlijkste van zijne ziekte, op een bijzondere wijze met zijn ligt en genade gunstig voor te koomen, en tot dien smertelijken te bereiden, zoo dat hij, schoon niet tot den einde in die levendigheid, nochtans den Heere geloovig bleef aankleeven, en zeer gelaaten en eenswillende alleen op de Borggerechtigheid van den Goddelijke Heiland in de zalige rust is ingegaan. Ik hebbe het mijn pligt geacht Uwel Ed.Gestr. van dit voor mij allertreurigste sterfgeval kennis te geven, niet twijfelende of Uwel Ed.Gestr. zult in deeze mijne regtmaatige droefheid wel eenig deel neemen; heveelende mij voorts in Uwel Ed.Gestr. Christelijk aandenken, en hebbe de Eer mij met schuldige hoogagting te noeme Wel Edele Gestrenge Heer Uwel Ed.Gestr.Zeer bedroefde Dienaresse Ysselstein den 1 April lySg

E.C. Elikink, Wed: Beijen

H u n zoon, Johan Franco Beijen-3 (1773-1842), was van 1815 tot aan zijn dood in 1842 burgemeester van IJsselstein en tevens de eerste van de vele huisartsen die het pand hebben bewoond. Hij huwde in 1800 met de nog minderjarige Maria Jeanne Florentina Trip (1783-1868), de dochter van luitenant-generaal Hendrik Rudolph Trip en Gijsberta Maria van Omphal. Door dit huwelijk kwam de familie Beijen in hoge militaire kringen te verkeren. Hendrik RudolphTrip jr, haar broer, was lange tijd opperbevelhebber der Nederlandse Artillerie en van 1834 tot 1840 'directeur generaal van Oorlog' (tegenwoordig minister van Defensie). Johan Franco-3 is de laatste Johan Franco te IJsselstein. Van de drie zonen die hij krijgt kiezen er twee, Hendrik Johan Rudolph Beijen (1817-1892) en Anthonie Frederik Beijen (1824-1904)


Detail van kaartnr. 565 uit de Topografische Atlas van het Rijksarchief te Utrecht met benoeming volgens de 'oorspronkelijke aanwijzende tafel der grond-eigenaren en der ongebouwde en gebouwde vaste eigendommen'. Opgemaakt september 1832.

voor een carrière in het leger en bereiken daarin hoge posities. Een andere zoon, Johan Franco-4 (1803-1878) werd huisarts te Barneveld. Het jaar 1829 moet een bijzonder jaar zijn geweest voor de familie: op 21 februari overlijdt dochter Johanna Francona Elisabeth op 27-jarige leeftijd aan "eene hevxgt zenuw-zinking-ziekte van weinige dagen"; op 26 maart trouwt zoon Johan Franco jr. met jonkvrouwe A.H.P. Boogaard (hij is dan al arts te Barneveld) en op 15 september van dat jaar krijgt Maria Trip op 46-jarige leeftijd nog een dochter. In totaal worden er 14 kinderen geboren ( 6 zoons en 8 dochters) van wie er 6 voor hun vijfde jaar overlijden. Op 18 februari 1842 overlijdt de laatste IJsselsteinse Johan Franco (3) zijnde "in leven Burgemeester en Medicinae Doctor dezer stad, en lid van de Provinciale Geneeskundige Commissie van UTRECHT". Op de kadastrale stadsplattegrond van 1832 met benoeming van de grondeigenaren krijgen we een beeld van de oppervlakte van het huis met tuin en bijgebouwen op de schaal van de overige bebouwing. De tuin (nr. 94) was enorm, veruit de grootste in de binnenstad, en besloeg maar liefst bijna 2000 m-^! Op de kaart is het huis Benschopperstraat 25 te vinden onder nummer 93. De bebouwing is nog ingetekend tot aan de straat, dus inclusief voorhuis. Tot de eigendommen van Johan Franco-3 behoorde in 1832 ook de nummers 95,96,99 en 100 waarbij nr. 99 als schuur is gekenmerkt. De andere nummers staan aangegeven als woonhuizen en stalling.

In de achtergevel van het huis hebben verschillende generaties Beijen hun initialen gekerft. Hier één de duidelijkste.

21


•

Benschopperstraat 25 en zijn bewoners

Als in 1868 de weduwe Beijen-Trip overlijdt is het p a n d imiddels overgegaan in h a n d e n van zoon Hendrik Johan Rudolph Beijen nadat het eerst nog in eigendom is geweest van de broer van de wedu-

we Beijen: Hendrik Rudolph Trip. Het zal in opdracht van deze Hendrik Johan Rudolph Beijen geweest zijn dat in 1856 het voorhuis werd gesloopt en het achterhuis een nieuwe, naar voren geplaatste, voorgevel krijgt. Bij die gelegenheid werd ook de tuin aangelegd. Het huis is verschillende malen verhuurd geweest, o.a aan een familie van Mierop. Hendrik zelf woonde in Zutphen waar hij 'majoor der artillerie' was. In 1876 werd hij tussentijds benoemd tot minister van 'Oorlog' Vanaf 1880 was hij lid van de Raad van State en tevens adjudant in buitengewone dienst van koning Willem III. In 1869 verkocht Hendrik, mede namens Hendrik Rudolph Trip en Bernarda Agatha Beijen onderhands, ten overstaan van notaris H.D.G.A. Immink aan zijn jongere broer, Anthonie Frederik Beijen die in Den Haag woonde het huis tezamen met een woning aan de Havenstraat en vier woningen aan het plantsoen voor het totaalbedrag van fl. 4500,Hoekvoor-en rechterzijgevel naar de huidige situatie. Ter hoogte van de regenpijp is in 1856 de voorgevel 1,5 meter naar voren geplaatst. Het oude gedeelte stamt van oorsprong uit 1540.

Na het overlijden van Anthonie Frederik Beijen in 1904 verschenen op 2 maart 1905 voor Carl Vollgraf notaris te 's-Gravenhage: i. Catharina Gesina Scherius, zijn weduwe, wonende te 's-Gravenhage. 2. Jacobus Jan Philip Cornelius Bartolotti Rijnders, arts, officier van gezondheid, wonende te Breda,in gemeenschap van goederen getrouwd met Theresia Theodora Geertruida Beijen (dochter van Anthonie Frederik). 3. Johanna Elisabeth Charlotte Beijen (dochter van Anthonie Frederik), buiten gemeenschap van goederen getrouwd met Jan Peelen, oud assistent-resident, wonende te 's-Gravenhage. In onderling overleg verdeelden zij de erfenis, waarbij de huizen en erven o.a. in IJsselstein aan de Benschopperstraat, aan het Plantsoen en aan de Schapenstraat in het bezit kwamen van de heer Bartolotti Rijnders. Twee maanden later, op 3 mei 1905 werden deze bezittingen op een publieke veiling o.l.v. notaris Matthijs den Bleker doorverkocht. De 'Vereeniging van Christelijk Nationaal Onderwijs te IJsselstein' kocht een huis in de Schapenstraat en het huis in de Benschopperstraat, tezamen voor fl. 8373,20. De bedoeling was het laatstgenoemde huis te gaan gebruiken als school. Na ingewonnen bouwkundig advies zag men daar echter van af en werd besloten nieuw te gaan bouwen aan de Schapenstraat, 2 lokalen en een onderwijzerswoning. Het huis aan de Benschopperstraat werd verhuurd aan dokter Jan Hendrik Duyvis voor fl. 350,- per jaar voor de tijd van 6 jaren, met het recht

22


Benschopperstraat 25 in 1965. Het huis was toen in bezit van dokter R.J. Meijer die er tevens praktijk voerde. Het sparretje op de voorgrond is inmiddels 13 meter hoog.

om het binnen die tijd te kopen. In 1911 wordt het inderdaad aan dokter Duyvis verkocht voor de som van fl.7000,-. In 1924 kwam het m bezit van dokter Jan Martinus de MorrĂŠe en daarna zien we er de volgende huisartsen hun praktijk uitoefenen J W Ludwig, R.J. Meijer en P. v.d. Zijl. Toen m 1986 de praktijk van dokter v.d. Zijl opging m de groepspraktijk't Steijn werd het huis, na verbouwing, weer'gewoon' woonhuis.

^s/

Optekening voor de jongste verbouwing in 1989.

./n

oude situatie voorgevel

oude situatie zijgevel

oude situatie achtergevel

nieuwe situatie voorgevel

nieuwe situatie zijgevel

nieuwe situatie achtergevel


Benschopperstraat 25 en zi|n bewoners

NAWOORD

De beschrijving van het pand Benschopperstraat 25 en zi)n bewoners brengt slechts een klem stukje aan het licht over de geschiedenis van dit bijzondere huis. Het artikel streeft dan ook absoluut geen volledigheid na. Het geeft ons enigszins een beeld over wonen en leven van vele generaties 'hogere klasse' in de IJsselstemse samenleving die door hun optreden m de gemeenschap deze mede hebben vormgegeven en gekarakteriseerd.

Noten 1. Archief Doesburg, volgnummer 103 2. Zie 's Heerendijk-Hernhutters in Usselstein, 1736-1770 door P M Peucker, pag 140, Bronnen - Usselstein Geschiedenis en architectuur door Brigitte Giesen-Geurts, Renate Mimpen en Alfons Verweij Uitgave door Kerkebosch bv-Zeist,1989 - Ăźsse/sfe/n/n her n;euiA/s, 1780-1850 door J Schut - Gemeentearchief Usselstein - Rijksarchief Utrecht - Familiearchief L Beijen, Leiden Redactie:

d^m Stichting ^ -C^r Historische Kring A | | T ^ IJsselstein

3401 CD IJsselstein tel (030)688 74 74 email banet@knoware nl Druli:

Uitgave: Voorzitter:

Libertas Grafische Communicatie, Bunnik

nr 94, juni 2001 J C M Klomp

B Rietveld Meerenburgerhorn 10

ISSIM:

1384 704X

tel (030) 688 28 52 Donateurs ontvangen het penodiek (4 uitgaven Secretariaat:

M E J Winkelaar-Wulfert Herteveld 2, 3401 HL IJsselstein, tel (030) 688 40 80

24

zich aanmelden bij de penningmeester waar tevens mutaties kunnen worden doorgegeven Voor inwoners van IJsselstein is de bijdrage

Penningmeester: J Klem

Banic

per jaar) en worden op de hoogte gehouden van de activiteiten Nieuwe donateurs kunnen

Veerschipper 15,

minimaal f 20, (voor bedrijven f30, ) Voor hen

3401 PK IJsselstein,

die buiten IJsselstein wonen is de bijdrage resp

tel (030) 688 80 05

f 29,50 en f 39,50 Losse nummers, voor zover

e mail klein@euronet nl

voorradig zijn a f 7,50 verkrijgbaar via het secre

Postbank nr

tanaat Voor dubbelnummers is de prijs f 10,-

4074718


Ook wij creĂŤren graag mooie zaken vooru

Telefoon: 030 - 686 80 80

Rabobank IJsselstein


^e

Advokaal.

HetSwf, en Sly^ck de r <Aa rd, Bnis denVwisl niefwaarxL.

En als er toch 'geregt' moet worden:

Mr G. van De Nesse Advocaat & Procureur (Advocatenpraktijk Mr. G. van De Nesse)

Een raadsman, die zich volledig inzet voor uw 'Saeck'

Havenstraat 20/21 • 3401 DM IJsselstein • Fax: (030) 687 20 93

Tel: (030) 687 20 94


Stichting HistorischeKring IJsselstein I

EiUWEn S^EDE» VEaWOEST, J «EfiO HET STA&f ËEOEILTE OE

'Mm

No 95, september 2001


"D^Apoiecki^r.

"Mijn werk bestaat ten dienst der kranken, In 't mengen van verscheiden dranken; die ik voorzichtig maak gereed, 't zij dat men zuivring wacht of zweet." ' Jan Luyken (1694)

Veel is in de loop der eeuwen veranderd, maar nog steeds staan wij "ten dienst der kranken"

APOTHEEK IJSSELVELD; KENNIS VOORKOMT DRS. T.N.M. HEBINCK. APOTHEKER Clinckhoeff 21 • 3402 GA IJsselstein • Tel: (030) 688 50 85 Fax: (030) 688 50 90


ideaal voor het wassen van kinderen en spinazie Honderd jaar woningwet in IJsselstein door Hans Jonkers, Theo van de Voorn en Saskia Raue

I>fLEIDING

Honderd ]aar 'Woningwet' m IJsselstein, een onderwerp dat zeker past m het belangstelhngsgebied van de Historische Kring IJsselstein Het is dan ook met toevallig dat m het jaar dat deze historische einddatum valt een werkgroep van de HKIJ de bouwkundige gebeurtenissen van de afgelopen eeuw onder de loep heeft genomen Bijzonder voor de HKIJ is dat deze geschiedschrijving tegelijkertijd ook de actualiteit betreft Uitgave 91 van juni 2000 was gewijd aan de geschiedenis van het Immmkplem, waarmee een voorzet werd gegeven voor de studie waarvan dit artikel de vrucht is De aanleg en bouw van het Immink plem (1910) was voor de gemeenschap van IJsselstein het eerste grote project dat m het kader van de Woningwet werd gerealiseerd Maar er is meer de geschiedenis over de uitvoering van de Woningwet valt nagenoeg samen met de ontstaansgeschiedenis van de 'IJsselsteinse Woningbouwvereniging' (IJWBV) De archieven van de IJWBV vormen een ware schatkist vol tekeningen, bouwbestekken en plannen waaruit ten behoeve van deze bijdrage is geput

DE >VONING\VET

De aanneming van de Woningwet m 1901 betekende de eerste grote stimulans voor de verbetering van de nieuwbouw m het kader van de volkshuisvesting Verderop m deze bijdrage wordt uitgelegd hoe deze wet met alleen als kaderwet voor de nieuwbouw fungeerde, maar ook hoe deze aan gemeenten mogelijkheden bood om stedenplannmg ter hand te nemen en de bestaande woningvoorraad kritisch te bezien In lang niet alle Nederlandse gemeenten kwam het daar daadwerkelijk van De economische crisis m de twintiger jaren bracht met zich mee dat er heftig met grondprijzen gespeculeerd werd, zodanig dat het voor gemeenten onmogelijk was het gemeentelijke grondgebied uit te breiden Daarnaast werden bouwmaterialen kostbaar en moeilijk te verkrijgen waardoor nieuwbouw vertraging opliep zoniet tot stilstaan kwam We zullen zien dat deze tendens zich ook in IJsselstein aftekent, hoewel daar, mede dankzij de


ideaal voor het wassen van kinderen en spinazie

bevlogen ontwerpershand van Albert Poot, toch nog wel het een en ander werd gebouwd( zie HKIJ uitgave 78/79 uit 1996) .

IJsselstein met zendmast aan het einde van de jaren '60. Linksboven de oude binnenstad met aan de zuidzijde de in de vijftiger jaren bebouwde 'Nieuwpoort' en aan de noordzijde het begin jaren '60 gebouwde 'Kasteel kwartier'. Rechtsboven de eerste bouwfase van 'plan IJsselveld': het 'Europakwartier'. Latere nieuwbouwwijken zijn: 'IJsselveld -oost' en 'IJsselveldnoord', 'Achterveld ' en 'Zenderpark'. Links van de zenmast een gedeelte van de 'Hoge Biezenpolder'; de locatie van het tegenwoordige 'Zenderpark'. Bij de zendmast het industriegebied 'Lage Dijk' met daarboven het nog onbebouwde weiland aan de Paardenlaan.

2

DE ^VEE)EROPBOU^V

De tweede belangrijke ontwikkeling die voor een golf van nieuwbouw rond oude binnensteden zorgde, was die van de 'Wederopbouw'. Deze periode wordt ongeveer tussen 1945 en 1965 gesitueerd. De Wederopbouw behelsde niet alleen het herstel van de oorlogsschade aangericht aan het huizenbestand, maar ook het algemene herstel van de bouwproductie die tijdens de oorlogsjaren stil had gelegen. Dit hernieuwde elan ging hand in hand met stads- en dorpsuitbreidmgen, de zogenaamde vroeg na-oorlogse wijken; grootscheepse aanleg van industrieterreinen, havengebieden en niet te vergeten: infrastructuur in de vorm van een wegennet. Doordat de stad IJsselstein vrijwel geen schade had geleden tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de stadsuitbreiding energiek ter hand genomen, niet m de laatste plaats om de stedelijke verkommering het hoofd te kunnen bieden. Zoals burgemeester Abbink Spaink het in zijn beschrijving van IJsselstein ook aangeeft, was voor de oorlog de gemeentelijke kas met genoeg gespekt om onderhoud aan de huizen te plegen. Na de oorlog werd IJsselstein net als een groot aantal andere Nederlandse gemeenten aangewezen als groeikern. Dit betekende dat op grote schaal nieuwe woningbouw zou verrijzen. Bovendien werd de wereldomroep te IJsselstein gevestigd en werd de Gerbrandytoren voor televisie, - de 'zendmast'- gebouwd. Naast het huisvesten van de eigen bevol-


kingsaanwas werd de eerste naoorlogse uitbreiding van IJsselstein ook ingezet om de werknemers van de wereldomroep, de binnenlandse radio-omroep (Lopiks grondgebied op de grens van IJsselstein) en die van de zendmast te huisvesten. Het bouwterrein werd gekozen aan de Lopikse kant van IJsselstein, in de Nieuwpoort, dat al in de veertiende eeuw bedoeld was om bebouwd te worden. Vanaf de zendmast is prachtig te zien hoe de opeenvolging van nieuwbouwwijken om de stadskern van IJsselstein heen waaiert.

VINEX-LOCATIES

In 1993 werd in de 'Vierde Nota ruimtelijke ordening EXtra' (VINEX) door de rijksoverheid een plan ontvouwd dat voorziet in de planning van de woningbouw tot 2015. In deze tijdspanne moeten 634.800 woningen worden gerealiseerd in steden die door het ministerie van VROM als uitbreidingslocaties zijn aangewezen. Provmcies, regio's en stadsgewesten hebben ieder een bepaald quotum opgelegd gekregen dat in 2015 gereed moet zijn. Het rijk heeft de subsidies gekoppeld aan een zogenaamde 'prestatie-verplichting', hetgeen inhoudt dat de bijdragen worden uitgekeerd op het moment dat de provincie of stadsgewesten ook daadwerkelijk aan hun bouwopgave voldoen. Aanvankelijk werd IJsselstein aangemerkt als reservelocatie voor een dergelijke uitbreiding. Door een krachtige lobby van 'Gemeente en Provincie' lukte het om een definitieve status te verkrijgen en kon het plan 'Zenderpark' vorm worden gegeven. In 1995 ging dit omvangrijke project van start, waarvoor een uitgestrekt weide- en boomgaardgebied m de Hoge Biezenpolder in directe omgeving van de (Lopikse) zendmasten op de schop werd genomen. De naam 'Zenderpark' herinnert aan de talloze zenders van de Wereldomroep die van 1954 tot 1988 op deze plaats hebben gestaan. Het

De polder van het latere Zenderpark in de jaren '60. Weiland, zendmasten, koeien en boomgaarden.

voormalige zendgebouw in het hart van de wijk herinnert rechtstreeks aan de periode van de wereldomroep. Dit gebouw, in de stijl van de 'wederopbouw' stamt uit de vijftiger jaren en heeft inmiddels een woon- en kantoorbestemming gekregen. Evenals in vorige stadsuitbreidingsprojecten betekende Zenderpark voor vele IJsselsteiners een kans om hun 'droomhuis' te vinden. Tegelijkertijd trok en trekt de wijk veel mensen van buiten IJsselstein aan, waaronder veel forensen.

3


. ideaal voor het wassen van kinderen en spinazie

VOORGESCHIEDENIS De 'Usselsteinse Bouwmaatschappij' bouwde rond 1900 o.a. 3 huizen aan het Kronenburgpiantsoen en 2 aan de IJsselstraat.

In de tweede helft negentiende eeuw gaf de mdustrialisatie in de grote steden de directe aanleiding tot herbezinning op het wonen van de arbeiders van deze industrieĂŤn. Die herbezmning kwam niet vanzelfsprekend. De overbevolking van wijken en huizen moesten eerst tot rampzalige omstandigheden leiden voordat de noodzaak tot ingrijpen ook in politieke kringen doordrong. De eersten die verontrust alarm sloegen waren de huisartsen die geconfronteerd werden met de gevolgen van de mensonwaardige omstandigheden waaronder arbeiders leefden. Men schreef toen 1870 en latere jaren. In IJsselstein was het notaris Immink die uit mensenlievendheid en een groot godsdienstig besef tezamen met nog zes andere notabele heren rond 1850 het initiatief nam tot de oprichting van de 'IJsselsteinsche Bouwmaatschappij'. Het doel was om woonhuizen te bouwen en te exploiteren onder protestants bestuur, waarbij de maatschappij zich richtte op de grote groep minder draagkrachtigen die in IJsselstein woonachtig was. Zij bouwden een aantal huizen aan het huidige Kronenburgplantsoen, de Kloosterstraat en de IJsselstraat. Redenen voor de teruglopende welstand in IJsselstein waren de achteruitgang van het onderwijs en de trek naar de grote steden waar mensen zich als arbeiders vestigden.

I

^ ^ ^^^^ llll^H ^ ^ ^ 1

gemaakt. Het betrof een voor die tijd liberaal besluit dat enerzijds paal en perk stelt aan het particulier initiatief dat met het oog op winstbejag zou k u n n e n handelen. Anderzijds vormde de wet de basis voor woningbouw door niet commerciĂŤle verenigingen en gemeenten. Tegelijkertijd werd in een toelichting de vermanende vinger geheven naar gemeenten die hun bestaande woningvoorraad hadden laten verkommeren door achterstallig onderhoud, of door bijna-krotten toch weer opnieuw te verhuren zonder te investeren in vernieuwingen en reparaties. De nieuwe wet kwam de gemeenten belangrijk tegemoet in het tegengaan van slechte woonomstandigheden. De gemeente mocht voortaan huiseigenaren manen achterstallig onderhoud in orde te brengen; wanneer dit niet gebeurde kon zij tot (gedeeltelijke) ontruiming opdracht geven. Daarnaast kreeg zij de mogelijkheid stadsuitbreiding ter hand te nemen waarvoor de regering zonodig subsidies gaf. In de discussie 4

it^^l ^ ^ ^ 1 HSH ^^^I

In 1899 werd het wetsontwerp voor de Woningwet bij koninklijk besluit openbaar


over woningbouw die op politiek niveau werd gevoerd, waren ook tegenargumenten te horen die vooral betrekking hadden op een al te grote bemoeienis van de overheid Deze bemoeienis betekende een reĂŤel gevaar voor kleine beleggers m huizen die leefden van de huuropbrengst, doch charitatieve verenigingen konden met behulp van deze wet forse winsten behalen De regering veegde deze argumenten van tafel en stelde zich op het standpunt dat de strijd tegen sociale misstanden niet mocht stagneren uit verregaand respect voor het eigendom Het duurde tot 1901 voordat de Woningwet werd aangenomen Deze wet had de vorm van een kaderwet, die de gemeenten de vrijheid het hun bouwverordening te formuleren op basis van de plaatselijke situatie De gemeentebesturen kregen hiervoor twee jaar de tijd Tegelijkertijd kwam er de gelegenheid woningcorporaties op te richten die bij de gemeente voordelige leningen konden sluiten voor de bouw van goedkope woningen Deze initiatieven waren over het algemeen particulier, hetzij van bouwondernemingen en fabneksdirecties, hetzij zoals m IJsselstem van kerkelijke instellingen De Woningwet voorzag m volume- en oppervlaktematen waaraan de nieuw bouw minimaal moest voldoen, richtlijnen voor rooilijnen ten aanzien van de voor- en achtergevels, de toevoer van licht en lucht, en de plaatsing van sanitaire voorzieningen m huis De toepassing van de wet was voor de grote steden eenvoudiger uit te voeren dan voor kleinere gemeenten de uitvoering leidde dikwijls tot moeilijke aanpassingen aan de lokale situatie Met de aanneming van de Woningwet werd het startschot gegeven voor de sociale woningbouw De grote steden waar de omstandigheden het schrijnendst waren namen het voortouw, waarbij de ontwikkelingen m Amsterdam voorop gingen

IJSSELSTEIN V O O R DE ^VO^JI^rG^VET

Voor wat betreft de woningvoorraad was het m het IJsselstem van rond 1900 niet veel hoopgevender gesteld Op last van de gezondheidscommissie van Wijk bij Duurstede, waaronder IJsselstem viel, werd een rapport opgesteld over de toestand van de woningen met drie kamers of minder Dit door externe ingenieurs tussen 1903 -1905 uitgevoerde onderzoek geeft inzicht in aantallen, de verspreiding over de stad het beschikbaar woonoppervlak, het al dan niet aanwezig zijn van een privaat Tegelijkertijd wordt opgave gedaan van de staat van onderhoud, of beter gezegd achterstallig onderhoud, tot en met onbewoonbaarheid van de woningen Van de 509 aan deze criteria beantwoordende woningen, binnen en buiten IJsselstem gelegen, waren er 105 slecht, bouwvallig of onbewoonbaar Dat betekent dat m de loop van de negentiende eeuw maar liefst 20% van de voor de arbeidende klasse beschikbare woningen m verval was geraakt De woningen lagen o a aan de Koningsstraat (20 m aantal), het Plantsoen (12), de Panoven (10), Eiteren (9) en de Achtersloot (6) Maar er was meer De leefomgeving van de inwoners van IJsselstem aan het einde van de negentiende eeuw ontbeerde zelfs het hoogstnoodzakelijke In


É1^

ideaal voor het wassen van kinderen en spinazie

1892 toen een grote cholera-epidemie over ons land trok, vielen in IJsselstein

naar verhouding de meeste slachtoffers. Uit 1900 is een briefwisseling bewaard, ondertekend door zeven IJsselstemers, waarin het gemeentebestuur met alle egards wordt verzocht toch haast te maken met het reinigen van de stadsgracht ter hoogte van de Rooms Katholieke kerk. De vervuiling was daar dusdanig dat de stank en de overlast van insecten niet meer te verdragen waren. De gracht werd inderdaad leeggehaald. Bovendien werd in enkele jaren tijds de bestrating herzien waarbij de riolering werd vervangen. In 1901 werden, vanwege de uitvoering van de 'Gezondheidswet', gezondheidscommissies ingesteld belast met geneeskundige inspecties. Doel was onder andere om de risico's voor de volksgezondheid, veroorzaakt door het gebrek aan schoon drinkwater te beperken. In IJsselstein had meer dan de helft van de 509 onderzochte woningen geen regenwaterbak of weiwaterpomp. De bewoners schepten hun water uit de grachten die tegelijkertijd als riool en afvalplaats fungeerden. Als alternatief werd gewezen op regenwater als bron van schoon drinkwater, maar de voorwaarde daarvoor was dan wel dat de daken en de goten regelmatig schoongehouden werden. Maar ook deze raad vond bij het toenmalig gemeentebestuur onvoldoende gehoor. Het duurde tot 1910 voordat het gemeentebestuur raad schafte en besloot tot de oprichting en bouw van een gemeentelijk water- en gasbedrijf

6


AMSTERDAMSE SCHOOL

De meeste literatuur over de uitwerking van de woningwet op de sociale woningbouw in Nederland heeft betrekking op de situatie in de grote steden. In Amsterdam dat vanuit vroeger eeuwen al op een rijke architectonische geschiedenis kan bogen, vielen de noodzaak tot stadsontwikkehng en uitbreiding samen met de aanwezigheid van een groep jonge vooruitstrevende architecten. Tezamen vormden zij de Amsterdamse school en stonden garant voor innovatieve ideeĂŤn en planologische oplossingen die achteraf beschouwd een bijzonder stempel op de Nederlandse vooroorlogse bouwkunst hebben gedrukt. Hun invloed is aan de woningbouw in IJsselstein voorbij gegaan. De enige voorbeelden van bouwen in de geest van de Amsterdamse school zijn te vinden in het tegenwoordige stadsmuseum dat in 1902 als 'School met den Bijbel' gebouwd werd door de Utrechtse architect E.G. Wentink, en de bekroning van de Nederlands Hervormde kerk die werd ontworpen door de Amsterdamse architect De Klerck. Voorts is in 1927 het voormalige pension/rusthuis 'St Joseph' (het tegenwoordige 'Isselwaarde') in deze stijl gebouwd. Tenslotte was er voorheen op het Kronenburgplantsoen ter hoogte van de Hofstraat een muziektent, gebouwd door architect Herman Baanders. Deze sloot qua stijl aan op de bekroning van de kerk, maar is in de zeventiger jaren door de sloophamer geveld.

-r^

'STADSBOU^VMEESTER' ALBERT P O O T

Natuurlijk betekent dit niet dat er in het eerste decennium van de twintigste eeuw geen bouwactiviteiten in IJsselstein te bespeuren waren. In het Oud IJsselsteins Archief dateren de eerste bouwaanvragen geheel conform de Woningwet uit 1902. De toenmalige ambtenaar ten stadhuize belast met bouwzaken was de heer Albert Poot (1856-1925), die tegelijkertijd ook ondernemer en architect was. Hij stamde uit een familie waar de aannemerij van vader op zoon was overgedragen. Dat betekende wel dat hij om belangenverstrengeling te voorkomen ook op schrift moest verklaren zijn ambtelijke taken en zijn betrokkenheid bij het familiebedrijf te zullen scheiden. Overigens zijn over zijn leven als 'stadsbouwmeester' en zijn bijdragen aan de woningbouw in IJsselstein allerlei feiten bekend en ook beschreven door een werkgroep van de HKI (uitave 78/79). Wie nu een stadswandeling door de stad maakt kan nog een aantal gebouwen van zijn hand bewonderen. Voorbeelden

Drie voorbeelden van Amsterdamse stijlbouw. Boven het voormalige rusthuis/pension, gebouwd in 1926. In het midden de muziektent met op de achtergrond de toren van de kerk en daaronder de voormalige 'School met den Bijbel' uit 1923.

7


ÉV

ideaal voor het wassen van kinderen en spinazie

zijn te vinden aan de Sint Nicolaasstraat 1-5, de Achtersloot 40, 44-46, 55 (allen tussen 1901 en 1910) en aan de Noord IJsseldijk 93 (1913), waarbij overeenkomsten in het siermetselwerk en sommige neo-renaissancistische details in de gevels herkenbaar zijn. Vast staat dat Albert Poot als geen ander op de hoogte was van de voorschriften door de Woningwet bepaald en hij was degene die bij elke bouwactivi-

teit controleerde of deze voorschriften inderdaad werden opgevolgd.

Boven: Achtersloot 4446, gebouwd door A. Poot. Onder de Utrechtseweghuisjes.

SOCIALE ^VONINGBOU^V

Huizen die in IJsselstein werden gebouwd m het kader van de sociale woningbouw: de vijf zogenaamde Utrechtseweghuisjes (1907), 32 woningen aan het Imminkplein (1910) en de 65 woningen tellende Julianawijk (1920). Het oudste, meest complete document uit die eerste jaren is het bestek van de Utrechtseweghuisjes van de hand van Evert de Graaf in opdracht van de IJsselsteinsche Bouwmaatschappij. De Graaf was in de jaren 1898-1901 gemeente-opzichter en derhalve voorganger en collega van Albert Poot. Dit project omvatte de bouw van vier woonhuizen en een winkelpand gelegen aan de kruising van de Utrechtseweg en de Poortdijk. Aan de hand van de tekeningen en gegeven maten kan een indicatie worden verkregen van het leefoppervlak dat op grond van de Woningwet aan een arbeidersgezin was toegedacht. Spijtig genoeg is hierbij niet vermeld op hoeveel personen de berekeningen zijn geĂŤnt. De aanduiding 'slaapplaats' in de tekening geeft aan dat het een bedstede betreft voor twee personen, waarbij voor de kinderen andere slaapplaatsen moeten zijn ingeruimd: in het bestek heet het 'verder in elke woning de nodige slaapplaatsen en kasten [...]. Kinderen sliepen

afhankelijk van hun leeftijd in een lade (op wieltjes) die onder de bedstede kon worden geschoven. Voor de nog kleinere kinderen werd wel een bakje aan een van de wanden van de bedstee getimmerd.

8


Plattegrond met indeling van de Utrechtseweghuisjes.

De afmetingen van de woonkamer (i8 m-^), de voorkamer (10.20 m2) en de keuken (9 m-^) tezamen geven een binnenmuurse leefruimte van ca.38 m^. Volgens het bestek is er onder de bedstede en de kastruimte een kleine kelder gebouwd. Voor het winkelpand was een groter plan getrokken van 60 m^. Zowel de woonhuizen als het winkelpand hadden een zolderverdieping die mogelijk een indeling in slaapkamers bevatte. In de woon- en voorkamers waren stookplaatsen aangelegd, terwijl bij ieder huis een apart opgemetseld schuurtje van 2.50 X 3.50 m werd ingericht als privaat, compleet met stankafsluiter en een draaiend luchtkozijntje. Deze Utrechtseweghuisjes zijn m gebruik gebleven, zi) het deels verkrot en dichtgetimmerd, tot zij in 1984 werden gesloopt ten behoeve van de nieuwbouw aan het Hazenveld en de Turfschouw.

IMMINKPLEIN

De bouw van de huizen aan het Imminkplein gebeurde in opdracht van de IJsselsteinsche Bouwmaatschappij. Dit project werd in 1910 in de vorm van een prijsvraag uitgeschreven en vergeven aan de winnaar, de Utrechtse architect K. van den Berg. In zijn ontwerp werden 32 woningen gegroepeerd rond een T-vormig binnenterrein. De toegang tot de hof kon vanaf de weg worden afgesloten met draaiboom, zodat er een betrekkelijk besloten buurtschap ontstond. De hechte band tussen de bewoners onderling heeft alle decennia standgehouden. Tot op heden wonen er nog altijd aan de eerste bewoners verwante families en onderscheidt het plein zich van alle andere pleinen bijvoorbeeld door het jaarlijkse pleinfeest.

9


it

. Ideaal voor het wassen van kinderen en spinazie

Tekeningen van de woonhuizen aan het Imminkplein met een foto uit

1912. In de tijd van ontstaan was de bebouwing aan het Imminkplein de eerste uitleg van IJsselstem buiten de stadsgrachten en stadspoorten en had door de ligging op een moerasachtig enigszins achterafgelegen terrein ook het karakter van een aparte gemeenschap. De 32 woningen werden uiteraard gebouwd in overeenstemming met de in 1905 opgestelde voorschriften voor de woningbouw. Daardoor wijken de indeling van deze huizen, de gehanteerde oppervlaktematen en de sanitaire voorzieningen weinig af van die van de Utrechtseweghuisjes. Tijdens de bouw was het de voornoemde gemeente-opzichter Albert Poot die de opvolging van de voorschriften controleerde.

JULIANA-WIJK Vanaf de oprichting tussen 1850-1860 tot en met het eerste decennium van de 20e eeuw bemoeide alleen de IJsselsteinsche Bouwmaatschappij zich met de sociale woningbouw. In het eerste decennium van de twintigste eeuw ontstond er in rooms katholieke kringen de behoefte tegenwicht te bieden en zich ook sterk te maken voor de bouw van arbeiderswoningen. Doelstelling daarbij was vooral ruime huizen te bouwen waarin een groot gezin van gemiddeld acht personen goed zou kunnen wonen. Dit initiatief werd gedragen door een aantal doortastende leden van de Katholieke Arbeidersbeweging (KAB). In de zomer 1913 werd het huishoudelijk reglement opgesteld van de 'Roomsch Katholieke Bouwvereniging IJsselstein' en werd de samenstelling van het bestuur gekozen. Het zal niet verbazen dat een van de bestuursleden, echter zonder

10


bestuurlijke functie, de heer Albert Poot (hij was van katholieke huize) was. De activiteiten van deze bouwvereniging bleven de eerste jaren op een laag pitje: door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werden plannen en projecten vooruitgeschoven. Men oriĂŤnteerde zich wel op bouwgronden van een dusdanige afmeting dat men er de royale huizen ook inderdaad zou kunnen bouwen. Daarbij viel de keuze uiteindelijk op een lap grond aan de overzijde van de IJssel, achter het fabrieksterrein van Schilte, in de directe omgeving van de hof die later Imminkplein zou gaan heten. In 1919 was het dan zover dat de bouwplannen voor 65 huizen werden goedgekeurd. De stedenbouwkundige planning en de huisontwerpen waren van de hand van Albert Poot.

Wanneer men de indeling, maatvoering en gevelontwerpen vergelijkt met die van de Utrechtseweghuisjes en de huizen aan het Imminkplein, lopen de vele overeenkomsten meteen in het oog. Vanzelfsprekend waren deze het gevolg van de uit te voeren bouwvoorschriften en het kleinschalige karakter van

11


ĂˆHX

ideaal voor het wassen van kinderen en spinazie

IJsselstem Ter onderscheiding van de met rode dakpannen belegde daken van het Immmkplem, werden voor het Julianawijk blauwe dakpannen gekozen Burgemeester Kronenburg legde op 12 juli 1920 de eerste steen waarmee hi) de bouw van start deed gaan De voorspoedige voortgang van de bouw maakte het mogelijk om m september van datzelfde jaar de sleutels van de eerste huizen al

aan de nieuwe bewoners te overhandigen Met de voltooiing van het Julianawijk begon een decennialange controverse tussen het Rode Dorp, dat wil zeggen het Immmkplem met haar over het algemeen hervormde bewoners, en het Blauwe Dorp met haar hoofdzakelijk roomskatholieke bevolking Maar de saamhorigheid die de Immmkplembewoners kenmerkt, valt ook op in het Julianawijk kinderen trokken samen naar de school m de Kloosterstraat of naar het zwembad bij Janmgje van Dijk, de Oranjefeesten werden altijd uitbundig gevierd, en tenslotte werd lange tijd eenpaarlijk tegenstand geboden aan de voorgenomen sloopplannen

DOOR BURGEMEESTERSOGEN

Mr J M Abbmk Spamk burgemeester van IJsselstem van 1929 tot 1962, geeft in zijn boek 'IJsselstem verleden en heden' een indruk van de situatie zoals hij die bij zijn aantreden aantrof HIJ noemt de vijf Utrechtseweg huisjes uit 1907, de 32 woningen aan het Imminkplem uit 1911, de 65 woningen tellende Julianawijk en daarmee is blijk baar het grootste goed gegeven Er blijkt weinig wonmgaanwas te zijn gepleegd, terwijl de bevolking wel gestaag toenam Van de bestaande woningen was een groot deel verder m verval geraakt De schrijver verwijst zelfs naar een brief van het gemeentebestuur aan gedeputeerde staten met betrekking tot de slechte woonsituatie waaruit blijkt dat de 105 woningen die m 1905 al als onbewoonbaar en bouwvalling waren aangemerkt, nog onveranderd m de verhuur zijn Abbink Spaink geeft een aantal uiteenlopende oorzaken voor de hortende voortgang in de stedenbouwkundige ontwikkelingen m IJsselstem m die jaren Enerzijds ontbrak het aan ervaring m het bouwen volgens de Woningwet Anderzijds waren de landschappelijke aspecten met altijd gunstig Na de uitbreidingen buiten de stadskern doorsneed de IJssel de nieuw ontstane stad De nieuwe wijken waren slecht te bereiken via een brug over de IJssel en dan verder langs drassige wegen Hoewel de gemeente beoogde door de aanleg van deze nieuwe wijken de druk m de stad te verlichten, ontbrak het aan financiĂŤle middelen en materiaal om renovatie en krotopruiming aan te pakken Voorts bleven door de Tweede Wereldoorlog renovatieplannen liggen Dit heeft er wel toe geleid dat tot na de Tweede Wereldoorlog de binnenstad betrekkelijk ongeschonden bleef voor wat betreft de bebouwing, al gmg dat wel ten koste van de huisvesting Als een echte burgervader en met groot respect brengt Abbmk Spaink zich de vrouwen in herinnering die poetsten wat ze konden om hun armoedige behuizing zo goed mogelijk op orde te houden Ook verhaalt hij over de zogeheten 'opgegeten huisjes', van mensen die zo arm waren dat ze hun huis als onderpand gaven aan de leverancier bij wie ze schulden hadden uitstaan Deze nieuwe huiseigenaren hadden zelf ook met genoeg geld

12


Woonsituatie aan 't Wed', de latere Schuttersgracht in 1910 Hier trof men veel 'opgegeten' huisjes aan.

om aan onderhoud van eigendom te besteden, temeer omdat de huuropbrengst meestentijds laag was of m het geheel niemendal. Het verschijnsel van de opgegeten huisjes schijnt speciaal m deze buurt regelmatig te zijn voorgekomen

NIEU\V ELAN

Ten tijde van de 'Wederopbouw' en daarna zijn er veel veranderingen doorgevoerd Tezamen met nog een heel aantal andere gemeenten werd IJsselstem als groeikern aangewezen Er moest daarom op grote schaal nieuwbouw gepleegd worden onder andere om onderdak te kunnen bieden aan nieuw aan te trekken (politie-)ambtenaren en werknemers bij de toenmalige wereldomroep.

Luchtfoto uit 1939. De IJsselsteinse binnenstad ligt nog omsloten door het weidegebied. Het Julianawijk en Imminkplein zijn niet zichtbaar. Duidelijk is de omtrek van de latere Nieuwpoort te

13


ÊHX

ideaal voor het wassen van kinderen en spinazie

Het terrein dat daarvoor het eerst m aanmerking kwam, was de Nieuwpoort, gesitueerd aan de 'Lopikse kant' van IJsselstein waar het gebouw van de wereldomroep al in 1939 was gebouwd en vanwege de historische bestemming van dit gebied. In de veertiende eeuw waren de heren Van IJsselstein al voornemens geweest om dit gedeelte voor bewoning te bebouwen. IJsselstem zou m hun concept dus tweemaal zo groot hebben moeten worden. Ze zagen hier van af om praktische redenen zoals de slechte verdedigbaarheid van de stad . Om nog te zwijgen i'^ over de kosten verbonden aan bebouwing " 'il van dat deel. De Nieuwpoort maakte dus -i'.^ traditiegetrouw deel uit van de plattegrond l l l t S » " . ; . •i.ti.TéUr"'. van IJsselstein, maar hier waren weilanden en bouwlanderijen gelegen.

EiUWin i ^ E O E i VEiWOiST, WEilD KBr SJAiSËgPEiaeJE

litEu^PeeiT wmm isifHiiiii WK J. i» iy^Nit iPAlMK

Eerste steen bij de bouw van de Nieuwpoort. Deze steen bevindt zich in de gevel van het huis op de hoek Abbink Spainkstraat/ VrouwBaertestraat. Hieronder bouwtekening en foto van 3 woonhuizen in de Abbink Spainkstraat, gebouwd in 1949.

14

In de volgende beschrijving van de aanleg van de nieuwe wijken rond de stadskern van IJsselstein is steeds een greep gedaan uit de veelheid van nieuwbouwprojecten die werden aangepakt. Er is geprobeerd uit ieder decennium een representatief voorbeeld te beschrijven, hoewel het natuurlijk zo is dat menig IJsselsteiner hier zijn eigen verhaal of anecdote aan kan toevoegen.

DE N I E U \ V P O O R T

De bebouwing van de Nieuwpoort, kleinschalig en harmonieus als zij is in verhouding tot de binnenstad, kreeg tussen 1948 en 1956 zijn beslag. De Heer Arnoldstraat, de Heer Gijsbrechtstraat en de oneven zijde van de Abbink Spainkstraat werden in 1948 - 1950 gebouwd. De architecten Adriaans uit Amersfoort, De Clercq uit Utrecht en de beide heren Pothoven uit Amersfoort kregen ieder een straat te ontwerpen. Richtlijnen voor de rooilijnen en de binnenmuurse indeling van de huizen werden als vanzelfsprekend volgens de plaatselijke verordeningen op grond van de


woningwet ontworpen. Nieuw is de planning van sanitair, dat wil zeggen de W.C in huis (en niet meer in een apart stenen bouwsel of een uitbouwtje aan het huis) en de douche. Het is de vraag of bij de aanduiding 'douche' in de tekeningen uit die tijd ook daadwerkelijk gedacht moet worden aan een douche zoals wij die kennen. De badkamer was de plaats waar een badkuip of teil kon worden opgesteld en waar de gezinsleden hun weke-

-n-

-Li

nu nu m

-ĂŻ I h

onnnn BBB

I

3E'

V

-._A'^^T

Boven: de eerste huizen op de Nieuwpoort zijn opgetrol<ken in de DelftseSchoolstijl. Hiernaast bouwtel<ening en foto van de huizen in de Heer Arnoldstraat en daaronder die van de huizen in de IVIaria van Henegouwenstraat. Let op de telcening van de plattegrond. Er is wel ruimte voor een douche maar deze is pas 25 jaar later ingebouwd!

lijks bad namen. Het bijzondere schuilt hierin dat er een deels betegelde ruimte werd gecreĂŤerd, die was berekend op water. Eerst in de volgende nieuwbouwwijk 'Kasteelkwartier' zien we een vaste badplek met warm en koud water binnenshuis.

15


É*LI'

ideaal voot het wassen van kinderen en spinazie

H E T KASTEELKWARTIER

—^l^

De volgende stap in de ontwikkeling van de badkamer kwam met de uitvinding van het lavet, een grote kuip opgenomen in een aanrechtblad op zithoogte. Multifunctioneel omdat je er de was m kon doen, maar even zo goed tanden poetsen '...en ideaal voor het wassen van kinderen en spinazie', zo verzuchtte een bewoonster van de Vicarielaan die als een van de eerste bewoners zo'n gloednieuwe maisonnette betrok. 'Je kon er zelfs in douchen'. Hoewel veel mensen een grauwe herinnering hebben aan deze betonnige en terrazzo ruimte typerend voor de zestiger jaren, was de introductie van het lavet een mijlpaal: de aanleg vereist een royale toevoer van schoon water en een even zo goede afvoer van de grote hoeveelheid water die een gevuld lavet kan bevatten. Daarmee was de stap naar de badkamer met douche, zoals die nu algemeen gebruikelijk is voorbereid. Tijdens de renovatie, '•i

^%i^m^ Boven: het lavet zoals die voorkwamen in de eerste huizen van het Kasteeikwartler. Hiernaast bouwtekening en foto van de maisonettes aan de C. Joh. Kievietlaan.

I I

1 I

Dn ^

ha ffT

nD

n

begin jaren '90, van de woningen aan de Herman de Manlaan, de Vicarielaan en de C.Joh. Kievietlaan zijn de lavetten vervangen door wastafels en douches. Opvallend in deze wijk van maisonnettes, twee of drie verdiepingen hoog een balkonnetje aan de voorgevel en een galerij aan de achterkant, is de kleinschaligheid waarmee de aansluiting op de stedelijke aanblik van IJsselstein is gewaarborgd. De oppervlaktematen van de ruimten zijn gemiddeld genomen 18 vc?' voor een woonkamer en 8m^ voor een slaapkamer, geheel volgens de maatvoering van de vooroorlogse woningwetbouw.

16


O N D E R H O U D EN NIEU>VBOU>X'^

Eind vijftiger- en begin zestiger jaren van de vorige eeuw werden de wijken Nieuwpoort en Kasteelkwartier voltooid. Daarmee kwam de groei van IJsselstein aan deze kant van de IJssel voor een aantal decennia tot stilstand. Maar in de jaren na de oorlog nam de Nederlandse bevolking gestaag toe terwijl de woningvoorraad om al die gezinnen te huisvesten ontoereikend was. Nederland kampte met woningnood. In talloze Nederlandse gemeenten werden stadsuitbreidingen op grote schaal ten uitvoer gebracht. Zo ook in IJsselstein en wel aan de overzijde van de IJssel waar het Julianawijk en het Imminkplein tot dusver waren gebouwd. De eerste wijk waarin voor het eerst hoogbouw in de vorm van flatgebouwen verrees, strekte zich uit vanaf het Julianawijk tot halverwege de hofstede van Rijpikerwaard. De situatie daar was niet florissant. De 65 huizen van het Julianawijk waren in i960 dringend aan renovatie toe, zowel aan de buitenkant als binnenshuis. In 1952 was in een deel van de woningen een wc geplaatst en waren er aanrechten in de keukens aangebracht. Nu voorzagen de plannen in grootschalig onderhoud en in woningverbeteringen, zoals het vervangen van rioleringen, het aanbrengen van dakkapellen, de herziening van electrische bedrading en zelfs de installering van nog 26 wc's. De kosten vielen echter zo hoog uit dat de wc's uiteindelijk droog bleven en loosden op beerputten. De gemeente was verplicht ieder huis van stromend water te voorzien. Daartoe werd een stopkraan aangelegd op een halve meter achter de voordeur waarvandaan de leiding werd doorgetrokken naar de keuken. Al met al werden de verschillende onderhouds- en renovatiewerkzaamheden aanbesteed doch ook weer afgelast. Zo raakte 'het wijk' gaandeweg in verval als gevolg van achterstallig onderhoud en voortdurend geldgebrek. Het eerste gat in de wijk viel toen in 1965 tien huizen werden gesloopt ten behoeve van de aanleg van een tweebaansweg vanaf de Poortdijk naar de toenmalige Prins Hendriklaan. Deze ontsluiting van het gebied westelijk van IJsselstein maakte deel uit van een groot bestemmingsplan dat de gemeente in dat jaar had aangenomen. De renovatieplannen die de 'RK Woningbouwvereniging' voor het Julianawijk had opgesteld kregen van de overheid niet de subsidie die voor de uitvoer nodig was en derhalve lag er weinig meer in de weg van de uitvoering van het bestemmingsplan.

De laatste 3 huisjes van het Julianawijk worden in 1975 gesloopt. Op de achtergrond premiekoophuizen gebouwd in de jaren '60.

17


éïï

. ideaal voor het wassen van kinderen en spinazie

HOOGBOUVt^

Het bestemmingsplan voor Noord-West IJsselstein behelsde de ontwikkeling van Oranje- en Europakwartier. De bebouwing kwam als het ware als een lint langs Julianawijk en het Imminkplein te lopen. Het laaggelegen terrein achter deze buurten en het fabrieksterrein van Schilte moest daarvoor worden opge-

Offl -Af^

Bouwtekening en foto van de portiekflats aan de Oranje Nassaulaan.

Nieuwbouwhuizen op de plek van het oude Julianawijk.

J^—^

hoogd. Het benodigde zand werd ter plekke opgedolven uit een immense put, die tenslotte de 'stadsvijver' zou worden. In opdracht van de gemeente verrezen in 1968 de flats aan Utrechtseweg, de Oranje Nassaulaan en de Prins Willem Alexanderdijk. De IJsselsteinse architecten Aling en Van de Bogaard tekenden de ontwerpen van deze naar IJsselsteinse begrippen royale appartementen: woonkamers van 20 m^ en slaapkamers van gemiddeld 10 m^, ruime keukens en dito doucheruimte. De maximale hoogte van vier woonlagen werd niet overschreden waardoor de verplichte aanleg van een lift kon worden omzeild. In datzelfde jaar werd een begin gemaakt met de aanleg en bebouwing van het Europakwartier. Twee jaar later, tijdens de bouw van de woningen aan de Nederlandlaan, ging het aannemersbedrijf failliet. In diezelfde tijd kwam een fusie tot stand tussen de in 1966 opgerichte 'Christelijke Woningbouwvereniging' en de 'Rooms Katholieke Bouwvereniging IJsselstein'. De eerste had tot dat moment nog niet zelfstandig woningen gebouwd. De naam van de nieuwe vereniging werd en is 'IJsselsteinse woningbouwvereniging', ook wel de 'IJWBV'. De gemeente verzocht de IJWBV het stilgelegde bouwproject te willen overne-


men die op haar beurt stelde dat zij dan ook alle woningen uit het gemeentelijke bezit onder haar hoede moest krijgen. De gemeente stemde daarmee in en zo werd de IJWBV in 1973 en 1974 eigenares van de, door de gemeente verhuurde, woningen in de Nieuwpoort, het Kasteelkwartier, Oranje- en Europakwartier. In 1976 herrees een klein gedeelte van Julianawijk aan weerszijden van de huidige Utrechtseweg, maar het uiterlijk van deze woningen herinnert nergens aan het oude Julianawijk. Het ontwerp van deze huizen ontstond op de tekentafels van de technische dienst van de IJWBV onder leiding van architect Morsink.

SCHUIVENDE PANELEN

Noord-West IJsselstein moet in die jaren de aanblik hebben gegeven van een uitgestrekte bouwput. Niet alleen Oranje- en Europakwartier kregen gestalte, ook het tegenwoordige IJsselveld-Oost werd in hoog tempo opgebouwd. De in die jaren heersende opvattingen over vrijheid en ruimte binnen- en buitenshuis werden op de tekentafel van de Bouw- en Woningdienst onder regie van architect Janssen vertaald in een ruime wijk met afwisselend hoog- en laagbouw, grote pleinen en veel groen. De blokken laagbouw waren in beginsel bedoeld voor de bewoners van het Julianawijk die hun huizen moesten verlaten in verband met de sloop. De opzet van de appartementen in de hoogbouw was voor die tijd opzienbarend: de bewoners werden uitgenodigd tot het spelen met ruimte door middel van grote schuifwanden waarmee kamers bij elkaar konden worden getrokken. Met een woonkamer van 30 m^, de grote woonkeuken en slaapkamers van gemiddeld 10 m-^ behoren deze appartementen tot op heden tot de grootste woningen die IJsselstein rijk is.

Bouwplattegrond en foto van de portiekflats aan de Televisiebaan. Op de indeling is aangegeven welke wanden kunnen schuiven.

De jonge aanplant van snelgroeiende bomen en struiken was destijds bedoeld om in de loop der jaren geleidelijk te worden vervangen door andere bomen zodat een gevarieerde begroeiing zou ontstaan. Dit streven werd niet gehaald, maar niettemin is IJsselveld-Oost een van de groenste buurten van IJsselstein. Zeker in die eerste jaren legden veel bewoners van appartementen op de begane grond er hun persoonlijke eer in hun tuin er keurig en kleurig bij te hebben staan. De woningbouw stimuleerde dit onderhoud van de tuinen door jaarlijks

19


ÉiiLl

ideaal voor het wassen van kinderen en spinazie

prijzen uit te reiken aan de eigenaars van de meest verzorgde tuin. Architect Janssen tekende ook voor de bouw van de schakelflats die qua opzet nog meer aansloten op de tijdgeest van het begin van de zeventiger jaren.

itol Aanzichttekening met foto van ingang en frontgezicht van de Schal<elflats. Deze flats waren door hun indeling en woonbeleving zeer vernieuwend.

Niet alleen kreeg de bewoner de eigen hand in de indeling van het appartement ook de gemeenschappelijke ruimte werd zo opgezet dat de bewoners van de appartementen op dezelfde etage bij elkaar betrokken werden. Zo stond bij de oplevering in de hal van iedere verdieping een pingpongtafel!.

was er ruimte voor een zitje, een gemeenschappelijke groentetuin-in-potten en werd er heel tersluiks wat nederwiet gekweekt. Ieder appartement ongeacht de grootte kreeg een royale serre die deels van glas was en die deels door middel van schuiframen kon worden afgesloten. Door het grote aantal woonlagen, zeven in totaal, moest worden voldaan aan de eis van de installatie van een lift, waarmee deze flats ook binnen het bereik kwamen van de oudere bewoner. De ligging aan de stadsvijver, het omringende groen en de goede bereikbaarheid door verschillende vormen van vervoer maakte dit deel van de wijk bijna ideaal. De beleving van vrijheid, mogelijkheden van communicatie en ruimte ook in kosmische zin kwamen ook tot uitdrukking in de naamgeving: Maanlanderhof Lanceerplaats, Zenderhof Televisiebaan, Eurovisieplein, Mercurius, Jupiter, Venus en Poolster.

20


^VOONERVEN

Aan het einde van de zeventiger jaren diende zich de volgende grote uitbreiding aan. We keren terug naar deze zijde van de IJssel: in aansluiting op het Kasteelkwartier strekten boomgaarden zich uit tot aan het vroegere buurtschap Eiteren. Als het ware geleid door slingerende paden langs de gewassen verrezen de eerste huizen van de wijk Achterveld ie fase. De bochtige wegaanleg door de Haanderik en de Dissel ontmoedigde de gemobiliseerde bewoner om met hoge snelheid op huis aan te koersen.

Daardoor werd enerzijds het effect van een woonerf beoogd, anderzijds werd door het behoud van grote stukken boomgaard als openbaar groen de sfeer van landelijkheid bewaard. De nieuwbouw betrof koopwonmgen en huurhuizen ontworpen door het architectenbureau Knoop en Nieuwveld uit Nieuwegein, waarbij een deel van de huurhuizen speciaal bestemd was en nog altijd is voor ouderen. De koophuizen werden gebouwd in een kleine ring rond de laatste stroken boomgaard, het openbare groen. De huurhuizen, afgewisseld met koophuizen kwamen daar in een grote lussende ring omheen. De korte, binnenste ring kreeg de oneven nummering, terwijl de lange buitenste ring de even nummering kreeg toebedeeld. Dat heeft menige bezoeker van de wijk tot wanhoop gedreven bij het vinden van een adres: doordat de even en oneven nummering niet gelijk oplopen, waant hij zich verdwaald en gaat op zoek naar de doorgaande weg door de wijk. Het is een weet: de goot in de weg is als het ware de rode draad door het labyrinth ... wie de goot volgt, komt tenslotte bij een uitgang uit de wijk.

Huizen aan de Haanderik. De wijl< kenmerkt zich door de kruip-sluiproute en sobere frontuitstraling. De tuinomvang is echter uitbundig en de planopzet is gericht op de integratie in de wijk van oude fruitboomgaarden.

Opvallend in deze wijk is de 'stenige' aanblik van de straten. De roodgeklinkerde weg loopt ononderbroken door een stoep van gevel tot gevel, alleen langs de gevels is een randje aarde waarin wat kleingoed kan gedijen. Maar zo sober als het straatbeeld is, zo uitbundig zijn de achterzijden van de huizen waarvan de tuinen uitlopen in het openbaar groen.

21


ĂŠft-

. ideaal voor het wassen van kinderen en spinazie

M A A T EN S C H A A L

Tegelijkertijd bouwde de IJsselsteinse Woningbouw Vereniging ook in de binnenstad. Waar vroeger de gewraakte onbewoonbare pandjes stonden, werden kleine woningen gebouwd die qua maat en sfeer goed aansluiten op de bestaande bebouwing. We schrijven dan 1977. Ook deze woningen ontstonden op de tekentafels van de IJWBV onder leiding van architect Morsink.

Bouwtekening van 3 kleine woningen aan de Havenstraat op de piek van verkrotte liuizen. De huisjes zijn in 1978 gebouwd.

A A N L E G V A N DE SNELTRAM

Van doorslaggevend belang voor de ontsluiting van de aangebouwde wijken rond de binnenstad is de sneltramverbinding met Utrecht die in 1985 werd aangelegd. Aanvankelijk reed de tram niet verder dan Achterveld waar een voorlopig eindpunt was gemaakt naast het winkelcentrum met diezelfde naam. Deze rechtstreekse, zij het niet al te snelle verbinding met Nieuwegein en Utrecht maakt het wonen in de nieuwbouwwijken aantrekkelijker. De aanleg van Achterveld, waar verschillende bouwmaatschappijen en architecten aan bijdroegen, bestond van meet af aan uit een groot plan dat voorziet in de woon-

Bouwtekening en foto van huizen aan de Kerspellaan in de wijk Achterveld.

sowu

*i'n

huizen, een winkelcentrum en een groot complex van scholen en een sportaccomodatie. De wijk laat een schakering zien van uiterst luxueuze koophuizen tot koophuizen in de rij en huurwoningen in verschillende prijsklassen: zowel eengezinswoningen als appartementen in een groter complex.

22


De aanleg van de sneltram rechtvaardigt de stadsuitbreidingen, net zoals de stadsuitbreidingen de uitleg van de sneltram rechtvaardigt Het verhaal gaat dat een voorwaarde voor de aanleg van de tramhalte bij Eiteren was dat er een wijk zou worden gebouwd die deze halte van voldoende gebruikers zou voorzien Daarom, vertelt het verhaal verder, werd de hele buurt rond de Bedevaartweg, de Pelgnmsweg en de woonerven vernoemd naar oude ambachten om die reden gebouwd In de jaren 1989 -1991 worden m hoog tempo de verschillende buurten achtereen opgeleverd Een een schier eindeloze stroom van nieuwkomers meldde zich bij de poorten van IJsselstem om neer te strijken m een van de nieuwe wijken Wie in de decembermaand rondwandelde door Achterveld zag achter nagenoeg ieder raam een piramidevormige kaarsenstandaard met zeven elektrische lichtjes branden Deze kandelaars waren waarschijnlijk door de woningbouw aangeboden aan de nieuwe bewoners bij wijze van welkomstgroet

RENOVATIE

Nieuwe huizen blijven met nieuw bewoning, maar ook veranderende eisen en normen met betrekking tot veilig en comfortabel wonen maken dat woningen bij tijd en wijle moeten worden aangepast De in rasse schreden voortijlende technologie zorgde ervoor dat aanvankelijk luxueuze snufjes voorbehouden aan de rijken steeds gemakkelijker bereikbaar werden voor minder draagkrachtigen Ook m IJsselstem werd de wet van de remmende voorsprong aangetoond m de naoorlogse wijken waar de huizen destijds als eersten een lavet kregen, werd pas een aantal decennia later een echte douche met glanzende kranen aangelegd Bovendien legden maatschappelijke ontwikkelingen de mens aanpassingen eenvoudigweg op Om een voorbeeld te noemen door het toenemende verkeer werd de geluidsoverlast m de woningen als dermate storend ervaren dat de noodzaak tot het aanbrengen van dubbele beglazing ontstond Een met minder belangrijk effect van deze aanpassing was dat door de isolatie van grote glazen oppervlakten de stookkosten beperkt konden worden wat weer gunstig is voor het energieverbruik Echter, zo bleek tijdens een recent gehouden onderzoek m IJsselveld-Oost, door de wering van straat geluiden worden de leefgeluiden van de buren binnenshuis weer meer als overlast ervaren Renovatie en aanpassing van woningen is m de eerste plaats bedoeld om tegemoet te komen aan het welbevinden van de bewoners, zoals de installatie van een nieuwe keuken of nieuw sanitair daaraan vanzelfsprekend bijdraagt Maar er is meer In de loop van de jaren tachtig en negentig blijkt dat mensen zich op straat steeds vaker onveilig voelen, waardoor de behoefte ontstaat zich m huis veilig te weten De politie speelt op deze ontwikkeling m en brengt gratis advies uit over het aanbrengen van inbraakwerend hang- en sluitwerk Deze ontwikkeling mondt onder andere uit in de instelling van het 'Politiekeurmerk Veilig Wonen' dat kan worden toegekend aan woningen die volgens de eisen van dat keurmerk zijn beveiligd


É l^

ideaal voor het wassen van kinderen en spinazie

Bouwbrochure van de eerste sociale koopwoningen in Zenderpark, gebouwd door de IJWBV. De wervingsteksten in de brochures voor het wonen in Zenderpark kenmerken zich door het gekoketteer met de cultuurhistorische identiteit van Usselstein.

^

24

Het is de tendens dat bij het ontwerpen van nieuwbouw aan de eisen van dit politiekeurmerk wordt voldaan. Dit is bijvoorbeeld gebeurd bij een aantal bouwprojecten in het Zenderpark. Voor oudere wijken is aanpassing noodzakelijk. Dan kan blijken dat in de kunststof kozijnen die destijds waren gekozen om de geluidswerende kwaliteit en de milieuvriendelijkheid, de aanbrenging van inbraakwerend hang- en sluitwerk niet mogelijk is. Een andervoorbeeld van de wet van de remmende voorsprong. Het is in de loop van de eeuw voor gemeenten, woningbouwverenigingen, architecten, maar ook huiseigenaren steeds ingewikkelder geworden te plannen en te bouwen, en in overeenstemming te blijven met de steeds nauwkeuriger gestelde eisen. Bovendien wordt de naleving daarvan op de voet gevolgd door diezelfde instellingen, en ook verzekeringsmaatschappijen en energiebedrijven die met premies en subsidies belonen wie zich aan de richtlijn houdt.

ZENDERPARK De krans nieuwbouw rond de oude binnenstad van IJsselstein nadert intussen in rasse schreden haar voltooiing met de aanleg van het Zenderpark. Deze inmiddels gevleugelde 'werknaam' verwijst rechtstreeks naar de locatie van de laatste grote stadsuitbreiding van IJsselstein in de twintigste eeuw. In de schaduw van de Gerbrandytoren, de grote zendmast, en de lagere zendmasten van Lopik werd in 1995 de eerste paal geheid voor dit vinex-project, waarmee de bouw van ruim 4000 woningen gemoeid is. In 2004 zal de gehele inrichting naar verwachting klaar zijn. Een schakering van verschillende huizen typen binnen de afzonderlijke projecten moet garant staan voor een levendige aanblik van de wijk. Een bijzondere collectie van fruitbomen in het openbaar groen legt het verband met de oudere wijken van IJsselstein waar immers stukken boomgaard als plantsoenen zijn bewaard. De ruimte en rust van de polder, de landelijkheid van de directe omgeving moeten werken als een verademing in het drukke leven dat de bewoners i van deze nieuwe wijk ongetwijfeld leiden. En het = ASEi DE TUINEN 1 moct gezegd worden dat de projectontwikkelaars en architecten dit streven om het hardst pogen te realiseren door onder andere te luisteren naar de wensen van de beoogde bewoners. De variĂŤteit van woningen beweegt tussen uiterst luxueuze watervilla's en sociale koopwoningen, gewone huurhuizen en woningen voor speciale doelgroepen als ouderen en mensen die speciale woonvormen behoeven. 'Zenderstem' is zo'n project van 42 sociale huurwo-


ningen speciaal bedoeld voor ouderen De appartementen zijn in de vorm van een gesloten carrĂŠ gebouwd rond een gemeenschappelijk binnentuin Een bijzondere mgevmg van de architect leidde tot de plaatsing van de lift midden m de tuin Door de liftschacht en de ballustrade in glas en staal is m de ruimtelijke beleving de tuin een eenheid gebleven. De combinatie van scholen en sportaccomodaties, en allerlei medische voorzieningen bijeen is een geslaagde keuze, waarmee met alleen een efficiĂŤnte, maar ook sociale functie is bereikt Hierbij valt te denken aan de 'Meridiaan' waar, door de combinatie van medische faciliteiten, het Wijkmformatiecentrum en een grote supermarkt, een voor ouderen comfortabele leefomgeving is gerealiseerd

25


É •,'

ideaal voor het wassen van kinderen en spinazie

Het seniorencomplex 'Zenderstein' in Zenderpark. De bewoners, die een woongroep vormen, leven zo zelfstandig mogelijk rondom een binnentuin. LIfthuis en balustrades zijn gemaakt van glas. Dat voorkomt dat het complex in tweeën wordt gesplist. De ontwikkeling van het project is gerealiseerd door de IJWBV.

MILIEUBEAVUST E^f D U U R Z A A M

Een aantal doelstellingen die de bestuurders aan de bouwprojecten in het kader van de Vierde Nota Extra hebben gesteld zijn in het Zenderpark ook verwezenlijkt, zoals het gebruik van duurzame materialen, zonnepanelen voor de winning van natuurlijke energie, de inrichting van de waterhuishouding zodanig dat een deel van het huishoudwater uit regenwater wordt gewonnen. Dankzij de installatie op grote schaal van zonnepanelen mocht de gemeente IJsselstein in het jaar 1997 naast haar stadswapen het logo van de zonneboilerfabrikant voeren en zich een jaar lang Nêerlands voortrekker weten.

BESLUIT

Het is hier niet de plaats uitvoerig in te gaan op de kritische kanttekeningen die inmiddels bij het idee en de opzet van de Vinexlocaties te berde zijn gebracht. Door het efficiënte gebruik van de beschikbare grond is sprake van monotonie in de bebouwing: lange rechte straten met aan weerszijden een rij eenvormige huizen stralen nu eenmaal weinig levendigheid uit. Echter, aan het einde van de negentiende eeuw werd vergelijkbare kritiek geuit op de lange rijen woonkazernes in, met name, Amsterdam. Er is in de afgelopen eeuw een toenemende vraag naar goede en goedkope huisvesting. De overheid en de gemeente hebben maatregelen getroffen om aan die aanvraag te voldoen binnen de bepalingen die de wet stelt. Er zijn wijken gebouwd die in de loop van de volgende decennia succesvol bleken, andere wijken haalden de lat niet, om welke reden dan ook. De Rijksdienst voor de Monumentenzorg heeft vorig jaar een onderzoek aangekondigd naar Wederopbouwwijken, waarbij vragen aan de orde komen met betrekking tot de filosofie, de planologische opzet, de leefbaarheid toen en nu van dergelijke wijken in verschillende Nederlandse steden. Tijdens de discussies over de invoering van de Woningwet die in 1901 kamerbreed werden gevoerd, stak het kamerlid De Savornin Lohman (CHU) zijn weerstand tegen deze wet niet onder stoelen of banken. Hij meende dat de wet

26


iets deed ten bate van een deel van de bevolking en ten nadele van een ander deel van de bevolking. Zijn verdere kritiek is veel meer persoonlijk gekleurd: er wonen mensen in woningen van turf, die woningen heb ik gezien en ik zou die verre verkiezen hoven sommige kamers in één van de grote kazemegebouwen in de grote steden, waar men wel leeft tussen stenen muren, maar waar men overigens alle vrijheid mist, waar men buiten zijn kamer op geen enkel punt zijn eigen baas is. In een woning op de hei, al is die dan ook van turf, is men evengoed beveiligd tegen kou of warmte; men is er zijn eigen baas en heeft er ook geen last van buren , pianisten en dergelijke. Rond 1900 was er een groot gebrek aan goede en goedkope huizen voor de gewone werkende man. Landschappelijk gezien was er ruimte genoeg om nieuwbouw te plegen, maar de middelen waren lang niet altijd in voldoende mate beschikbaar om uitbreidingsplannen uit te voeren. Kijken we naar de nieuwbouwprojecten die voor de Tweede Wereldoorlog in IJsselstein werden uitgevoerd dan valt op dat deze over het algemeen kleinschalig zijn en tegelijkertijd berekend op de bewoning door grotere gezinnen met meer dan twee kinderen. Na de oorlog is er sprake van woningnood: de nieuwgebouwde woningen worden royaler van opzet, alsof men de beschikbare terreinen optimaal wil benutten. De gedachtengang is dat wanneer men hoogbouw plaatst op de oppervlakte die de huizen en tuinen van eensgezinswoningen in beslag zouden nemen, dit moet worden gecompenseerd in de planning openbaar groen. Vandaar de ruime opzet van een wijk als IJsselveld-Oost die op sommige plekken parkachtige accenten heeft. De planologische opzet van Zenderpark is in dat opzicht aanzienlijk krapper bemeten. Aan het einde van de 20e eeuw zijn er vele duizenden mensen meer te huisvesten op steeds minder grondgebied. De leefruimte van woningwetwoningen keert terug naar de oppervlakte die de mens aan het begin van de eeuw werd toebedeeld. Dat stuit op verzet, want ieder mens heeft een toenemende behoefte aan armslag en privacy. Eén van de tendensen die zich voor de toekomst aftekent is dat de mens van de 2ie eeuw zich gaandeweg meer zal terugtrekken in de beschutting van zijn woning waar hij zich de architect, de baas en de kasteelheer weet.

De oppervlakte van de woonruimte van de sociale koopwoningen uit 1997 in Zenderpark (links) vertoont opmerkelijke gelijkenis met die van de verdwenen Utrechtseweghuisjes uit 1907 (rechts).

27


É W

ideaal voor het wassen van kinderen en spinazie

VERANTWOORDING Deze bijdrage is voortgekomen uit onderzoek gedaan m de archieven van de Gemeente IJsselstem, de IJsselstemse Woningbouwvereniging en de Stichting Historische Kring IJsselstem WIJ zijn dank verschuldigd aan de heer H W Luten, gemeentearchivaris van IJsselstem die ons met raad en daad terzijde heeft gestaan. Bronnen: - J J Abbink Spaink, IJsselstem, verleden en heden [Uitgave van de gemeente IJsselstem] IJsselstem, 1963 - Uitgaven van de Stichting Histonsche Knng IJsselstem 29 (1984), 78-79 (1996), 81-82(1997), 91 (2000) - Jaarverslag 1999 van de IJsselstemse Woningbouwverenigmg IJsselstem, 2000 - A Klwiers, 'Gesloten carré rond gezamenlijke bmnentum' In Aedes-Magazine, 6 (2001) p 28-31 - I Mont\\n, Monumenten van het v\/onen, huis en haard Amsterdam 2001 - 69 Sociale koopwoningen Brochure van de IJsselstemse Woningbouwvereniging en Zenderbouw IJsselstem, z j - Ik moet verhuizen naar een kleiner huis omdat mijn gezin te groot wordt Jubileumuitgave van de Amsterdamse Woningbouwverenigingen Amsterdam, 1985

Ha Uitgave:

nr 95, september 2001

Voorzitter:

J C M Klomp tel (030) 688 28 52

Secretariaat:

M E J Winkelaar Wulfert Herteveld 2, 3401 HL IJsselstem, tel (030)688 40 80

Redactie:

S van Lexmond Koperwiekweg 5 3403 ZT IJsselstem tel (030) 656 00 28 e-mail sandra van lexmond @webbox com

Drul<:

Libertas Grafische Communicatie, Bunnik

ISSN:

1384 704X

Donateurs ontvangen het periodiek (4 uitgaven

per jaar) en worden op de hoogte gehouden van Penningmeester J G Klem Veerschipper 15, de activiteiten Nieuwe donateurs kunnen zich 3401 PK IJsselstem, aanmelden bij de penningmeester waar tevens tel (030)688 80 05 mutaties kunnen worden doorgegeven Voor e mail klem®kabelfoon nl inwoners van IJsselstem is de bijdrage minimaal f Banic: Postbank nr 4074718 20,- (voor bedrijven f30,) Voor hen die buiten Redactie: B Rietveld IJsselstem wonen is de bijdrage resp f 29,50 en f Meerenburgerhorn 10 39,50 Losse nummers, voor zover voorradig zijn 3401 CD IJsselstem è f 7,50 verkrijgbaar via het secretariaat Voor tel (030) 688 74 74 dubbelnummers is de pnjs f 10,email bariet@knoware nl

28


Ook wij creĂŤren graag mooie zaken vooru

Telefoon: 030 - 686 80 80

Rabobank IJsselstein


Ve

Advoknal.

Het Stof. en Sltfck ckvAard^ Enis den Twist n iet ^uaard.

En als er toch 'geregt' moet worden:

Mr G. van De Nesse Advocaat & Procureur (Advocatenpraktijk Mr G van De Nesse)

Een raadsman, die zich volledig inzet voor uw 'Saeck'

Havenstraat 20/21 • 3401 DM IJsselstem • Fax (030) 687 20 93

Tel (030) 687 20 94


Stichting HistorischeKring IJsselstein

No 96, december 2001


T>eApofccKer.

"Mijn werk bestaat ten dienst der kranken, In 't mengen van verscheiden dranken, die ik voorzichtig maak gereed, 't zij dat men zuivnng wacht of zweet." Jan Luyken (1694)

Veel is in de loop der eeuwen veranderd, maar nog steeds staan wij "ten dienst der kranken"

APOTHEEK IJSSELVELD; KENNIS VOORKOMT DRS. T.N.M. HEBINCK. APOTHEKER Clinckhoeff 21 • 3402 GA IJsselstein • Tel: (030) 688 50 85 Fax: (030) 688 50 90


we hebben de Papen horen zingen' Geschiedenis van de scliuilkerk aan de Havenstraat door Hans Jonkers, Ans van der Linden en Ko Peeters

Natuurlijk hebben we het vroeger op school allemaal tot vervelens toe voorgeschoteld gekregen De beeldenstorm m 1566 De hagenpreken De synode van Dordrecht We zijn allen op de hoogte van de feiten Hoewel de feiten? Waarschijnlijk werden onze grootouders, onze ouders en wijzelf tijdens de geschiedenis- en godsdienstlessen opgezadeld met een eenzijdig beeld van de werkelijkheid Een voorbeeld De verovering van Den Briel (1572) door de Watergeuzen wordt m een geschiedenismethode voor de katholieke lagere school als volgt beschreven "Daarbij was maar al te duidelijk gebleken wat de katholieken van de Geuzen te wachten hadden Overal waar deze de macht m handen kregen, koelden zij hun woede aan alles wat den Katholiek heilig is aan priesters, kloosterlingen en kerken ( )Vooral hun weergalooze haat tegen priesters en kloosterlingen had hen berucht gemaakt Een van de allerergsten was Jan van Omal, de wreedaardigste, bloeddorstigste der Geuzenaanvoerders, die een losbandig leven leidde en voor geen gruweldaad terugdeinsde "' Er worden vervolgens 4o(') pagina's gewijd aan een gedetailleerde beschrijving van de lotgevallen van de 19 martelaren van Gorcum Dezelfde episode wordt m een geschiedenisboekje voor de christelijke lagere school volkomen anders uit de doeken gedaan. "]a, er werd geplunderd en geroofd, maar niet meer dan ze voor hun honger en hun kleding nodig hadden. En de kerken en kloosters werden gehavend, maar de monniken en priesters werd gĂŠĂŠn leed gedaan, omdat ze allen gevlucht waren'" ^ Vele generaties hervormden en rooms-katholieken hebben vanaf de opstand in 1572 een totaal verschillende versie van het verhaal gehoord Al met al lijkt het dus een lastige opgave om een objectief verslag te geven van de gang van zaken


we hebben de Papen horen zingen'

rond de oprichting van een schuilkerk te IJsselstein. Een veilig houvast bieden gelukkig de gegevens die bekend zijn van het bouwwerk zelf, zoals de rekeningen van de aannemers. Daarnaast zijn er de personalia van bijvoorbeeld pastoors die in het gemeentelijk en het kerkelijk archief bewaard zijn gebleven, hoewel veel waardevolle documenten van het parochieel archief in 1865 moedwillig werden vernietigd door pastoor Van Bemmel, die niet werd gehinderd door enige historische interesse.

IJSSELSTEIN EN DE G O D S D I E N S T T W I S T E N

Ook IJsselstein ontkwam niet aan de verwarde toestand die er in de tweede helft van de 16^ eeuw rond de godsdienstkwestie heerste. Vanaf 1572 werd in bijna alle steden van Holland en Zeeland het stadsbestuur afgezet en de roomskatholieke eredienst verboden. Op 6 december 1577 - notabene de feestdag van de patroonheilige Nicolaas - werd de oude kerk van IJsselstein door de hervormingsgezinden in bezit genomen. Beelden en altaren moesten het ontgelden. Twee jaar later mocht ook de Eiterense kapel niet meer voor de katholieke kerkdiensten gebruikt worden en werd afgebroken. Veel katholieken in ons land moesten noodgedwongen uitwijken naar schuren of zolders van woonhuizen om er hun (verboden) kerkdiensten te kunnen houden. Aanvankelijk was de plaats waar de katholieken in het geheim samenkwamen wisselend en onbekend bij niet-ingewijden. Het ligt voor de hand dat er boodschappers nodig waren om alle geloofsgenoten snel te kunnen informeren omtrent plaats en tijd van de eucharistieviering of de toediening van de sacramenten. Deze taak werd overal in Nederland uitgevoerd door vrome vrouwen, de zogeheten 'klopjes'. In IJsselstein waren dat bijvoorbeeld: Merrigje Arriaans, Elisabeth Bastiaans, Eigen Cornelis, Marytje Cornells, Maria Hendriks, Arriaantje Kornelis, Geertruid van Ravenstein, Maria Vervoonen, Mergjen Willems Otten en Florentina de Wolfs. Toch zijn er in IJsselstein enkele opvallende zaken die doen vermoeden dat er, ondanks de inname van de kerk, een vrij grote mate van verdraagzaamheid bestond tussen de rooms-katholieken en de protestanten. Met name de IJsselsteinse bestuurders stonden loyaal tegenover de katholieken. We noemen een aantal voorbeelden van die verdraagzaamheid. Ten eerste is het merkwaardig dat de pastoor van de oude Nicolaaskerk (Dirrick Adriaenszoon) niet, zoals op vele andere plaatsen, door hervormingsgezinden uit parochie en stad verdreven werd. De priester mocht gewoon in zijn eigen huis blijven wonen! Het tweede opvallende feit is dat er, nadat de oude Nicolaaskerk van IJsselstein in hervormde handen kwam, nog minstens vier pastoors in deze kerk werden begraven! Zelfs in 1608, toen de tweespalt tussen katholieken en hervormden in den lande heel gevoelig lag, werd de hiervoor genoemde pastoor Dirrick openlijk

2


in de Nederlands Hervormde kerk van IJsselstein begraven in de kelder onder "de Papenzerck voor 't Choor'. Bovendien werden eind 17^ eeuw/begin 18^ eeuw zeker acht vrome katholieke vrouwen, klopjes, in de dezelfde kerk begraven. Ten derde was er pastoor Van Cruysbergen die er door zijn dapper gedrag onwillekeurig voor zorgde dat de IJsselsteiners geruime tijd in onderlinge verdraagzaamheid leefden. In 1672 waren de Fransen ons land binnengetrokken. Het kwam de Franse bevelhebber ter ore dat er in het voormalige IJsselsteinse klooster wapens waren verborgen. De betreffende officier gaf toen instructies om de stad IJsselstem, als straf en als afschrikwekkend voorbeeld, volledig uit te moorden. Dat zou (na 1418, 1466 en 1481) de vierde keer zijn dat IJsselstein te maken kreeg met een verwoesting, een afgrijselijk bloedbad of een totale leegplundering. Pastoor Wilhelmus van Cruysbergen trok de stoute schoenen aan en smeekte namens de stad om genade. Dankzij deze daad werd een gruwelijke afslachting voorkomen. Sindsdien was deze pastoor zeer populair, zowel bij katholieken als niet-katholieken. Hij zorgde voor een zekere verbroedering, omdat men het hoofd had geboden aan een gemeenschappelijke vijand. De volgende aanwijzing dat er in IJsselstein niet extreem veel haat en nijd bestond tussen de twee godsdienstige groeperingen is het verhaal rond de Jansenistische' pastoor Rhombius. Toen deze in 1710 overleed, was er bij alle IJsselsteiners grote vreugde. Zelfs de niet-katholieken verzochten om een priester die, in tegenstelling tot Rhombius, wèl gehoorzaam was aan de paus van Rome. Dat was dus voor de katholieken steun uit een onverwachte hoek!

3


we hebben de Papen horen zingen'

Ten vijfde is er het gegeven van de zogenoemde 'recognitie' van 150 gulden. De katholieken van IJsselstein konden voor dat jaarlijks aan de drossaard te betalen bedrag h u n vrijheid van godsdienst afkopen en hadden dan tevens het recht een eigen pastoor te mogen hebben.'* Ook in andere gemeentes bestond een dergelijke regeling. De bestuurders knepen na betaling van het smeergeld een

oogje dicht, zodat de 'verboden' godsdienstige bijeenkomsten ongestoord plaats konden vinden in de schuilkerk aan de Havenstraat. Die oorspronkelijke IJsselsteinse schuilkerk was in de tweede helft van de zeventiende eeuw een vrij grote ruimte in een stadsboerderij (huis 'Slijckenborch') die in de loop der jaren enkele veranderingen en verbouwingen zou ondergaan. ledere IJsselsteiner kende plaats en functie van het pand bij de molen en het gebruik ervan als kerk werd door de bestuurders, die er financieel niet slechter op werden, gedoogd. In de praktijk was er dus in IJsselstein, zeker na 1634, helemaal geen sprake van geheime kerkdiensten van katholieken. We noemden het jaartal 1634, omdat de katholieken in IJsselstein toen voor het eerst na tientallen jaren weer een vaste pastoor kregen. Zijn naam was Cornells van den Hout. Eerlijk gezegd vonden heel wat protestanten de tolerantie ten opzichte van een officieel nog steeds verboden godsdienst, de kwestie van het incognitiegeld, een moeihjk te verteren zaak. Men kon immers vanaf de stadswal zonder enige moeite het altaar in de schuilkerk zien staan. In de directe omgeving van de stadsmuur bij de molen waren de kerkgezangen luid en duidelijk te horen. Er werd geklaagd: 'We hebben de papen horen zingen!' Het zesde punt dat wijst op een redelijk grote verdraagzaamheid tussen IJsselsteinse katholieken en niet-katholieken heeft te maken met nieuwbouw van een katholieke kerk in 1780. In dat jaar werd in de kleine boomgaard die naast de oorspronkelijke schuilkerk lag een nieuw, groter kerkgebouw met kostershuis en pastorie gesitueerd. Dat had tweehonderd jaar daarvoor beslist onmogelijk geweest. Eigenlijk stonden protestanten en katholieken vanaf het eind van de achttiende eeuw steeds toleranter ten opzichte van elkaar. De vrijheid van godsdienst hing al in de lucht. DE SCHUILKERK ITST P A N D SLIJCKENBORCH

Cornells van den Hout komt wellicht de eer toe als eerste priester na de 'IJsselsteinse beeldenstorm van 1577' een passend godshuis voor de katholieke eredienst te hebben ingericht. Dat zal omstreeks het jaar 1640 gebeurd zijn. De schuilkerk werd ondergebracht in het pand 'Slijkenborch', een groot huis dat onder de molen stond. Die molen was nog niet de stenen stellingkorenmolen 'Windotter' (bouwjaar 1732), maar een voorloper in de vorm van een houten standerdmolen. Op de stadsplattegrond van Jacob van Deventer (omstreeks 1565) is op die plaats al een windmolen afgebeeld en in een tekst uit de 15^ eeuw wordt al melding gedaan van een IJsselsteinse windmolen op die locatie. Overigens stond er in IJsselstein in de eerste helft van de 17^ eeuw nog een tweede molen, namelijk op de zuidelijke stadsmuur.


Gedeelte uit de kaart van Blaeu van 1649 met hieronder een uitvergroting van het huis 'Slijkenborgh'. Blaeu tekende de stad in de richting noordzuid.

Nu wil het toeval dat de oprichting van de schuilkerk min of meer samenviel met de werkzaamheden die de medewerkers van de heren Boxhorn en/of Blaeu (ook: Blaey) in IJsselstein verrichtten, namelijk het tekenen van een gedetailleerde plattegrond van de stad. In 1648/1649 werd de bekende atlas met stadsplattegronden "Toonneel der steden van de Vereenighde Nederlanden" uitgegeven en we mogen aannemen dat men m de tien a dertig jaar daarvoor druk doende was met het opmeten en in kaart brengen van de diverse steden. Natuurlijk ontstaat dan vanzelf de vraag: zou het pand 'SUjkenborch' op die kaart van Blaeu afgebeeld staan? Dank zij de onvolprezen naspeuringen van de heer Doesburg in de jaren '50 van de 20^ eeuw, zijn er veel 'pre-kadastrale' gegevens van IJsselstein bekend. Deze gegevens uit de 17^ eeuw zijn zo nauwkeurig, dat ook een typische vorm van het pand wordt vermeld. Nu is er op de plattegrond van Blaeu in de directe omgeving van de molen slechts ĂŠĂŠn pand afgebeeld dat overeenkomt met de beschrijving in koopaktes van 'Slijckenborch' uit o.a 1632 en 1641. Het huis in kwestie staat dus wel degelijk op de stadsplattegrond van Blaeu/Boxhorn en is door ons aangeduid met het cijfer i. Huis 'Slijckenborch', ook de schrijfwijze Slij(c)kenburch komt voor, was een variant van een hallenhuis met een L-vormige plattegrond. Die L-vorm, feitelijk een L in spiegelbeeld, is ook in de diverse koopaktes aangeduid wanneer het lange en het korte gedeelte van het pand worden vermeld. Huis Slijckenborch was dus groot genoeg om als schuilkerk dienst te doen. Het was geschikt voor de samenkomst van vele honderden gelovigen. (Er waren 800 katholieke gelovigen in 1656). Ook de naam van het pand wijst mm of

De molen met een stuk van 'Slijckenborch' in 1744. Detail uit een prenttekening

van Jan de Beijer

5


. we hebben de Papen horen zingen'

meer op de ligging 'onder de molen'. Wellicht houdt die naam rechtstreeks verband met de letterlijke betekenis van het Middelnederlandse woord sli)c(k): modderpoel, moeras, ondiepte, modder, drek.' Zoals in het voorafgaande al is gezegd stond er in het begin van de 15^ eeuw op die plaats al een houten windmolen. De directe omgeving van die molen moet in herfst en winter erg drassig zijn geweest. In een tekst uit 1415 wordt over de bereikbaarheid van de IJsselsteinse molen geschreven dat "die wech toter wintmolen winters seer diep ende slikich is".'' 'Slijckenborch' is dan ook een zeer toepasselijke naam. Tussen 1632 en 1701 zijn delen van huis 'Slijckenborch' tien maal van eigenaar gewisseld door (ver)koop of doordat een erfgenaam in het bezit ervan kwam. We laten nu de ingekorte tekst van een koopakte volgen, gedateerd 8 december 1641. Het huis werd toen gekocht door Goris Willemss. den Dubbelen. Detail uit de plattegrond van Blaeu van de plek van de latere pastorie en de huidige 4 woningen.

^Mi^^M

Een huysinghe ende erve, wesende het gerechte ende bovenste dardendeel van de huysinghe ende erve, weleer gehaemt slijckenburch, gestaen alhier opte Havenstraat streckende tot aen de hurchwalle toe.

Volgens deze schriftelijke koopovereenkomst lag ten zuidwesten van het pand een bijbehorende boomgaard. De koopsom was 400 gulden, de lasten bedroegen 200 gulden en de 50^ penning was 4 gulden. Het betrof bij deze koop 1/3 deel van het grote pand. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat het resterende 2/3 deel rond die tijd (1641) in gebruik was als schuilkerk. Hoewel priester Van der Hout "Slijkenborch' rond het jaar 1640 als schuilkerk heeft ingericht, komt zijn naam niet in de koopaktes voor. Het blijft dus onzeker of een vrome, rijke katholiek de woning al of niet belangeloos ter beschikking stelde als schuilkerk, of dat de ruimte werd gekocht door bijvoorbeeld het kerkbestuur. De uitgebreide verbouwing in 1670 doet het laatste vermoeden. Opvallend is in dit verband verder dat in 1676 een deel van het pand werd gekocht door de weduwe van Cornelis Willemss. van Cruysbergen. Maar in de jaren vlak daarvoor, tussen 1658 en 1673, gebruikte een pastoor Wilhelmus van Cruysbergen (een deel van) huis 'Slijckenborch' als schuilkerk en als pastorie. We hebben niet kunnen achterhalen of er een familiebetrekking tussen deze twee personen was, misschien waren ze wel moeder en zoon. Op het hiervoor afgebeelde detail van de stadsplattegrond van Blaeu is met het cijfer 2 de plaats aangegeven waar in 1780 een nieuwe katholieke kerk gebouwd zou worden. Bij het cijfer 3 is een woning te zien die binnen het kader van dit artikel interessant is. Dit pand ligt met haar lange (voor)zijde evenwijdig aan de Havenstraat. Dit in tegenstelling tot de belendende panden. Achter de woning is een onbebouwd perceel te zien waarin (fruit)bomen staan afgebeeld. Precies op de plek van dit afgebeelde huis, en er veel op lijkend, werd in 1780 een pastorie

e


gebouwd die veel later, tussen 1888 en 1936, als gereformeerde kerk gebruikt zou worden. Het is volgens ons zelfs aannemelijk dat het betreffende huis (nr. 3 dus) er in 1780 nog steeds stond en werd verbouwd tot pastorie. Ongeveer 30 jaar nadat de schuilkerk m pand 'Shjkenborch' werd ondergebracht, nam pastoor Van Cruysbergen het initiatief tot een grootscheepse verbouwing van het huis tot kerk met pastorie. Deze activiteit hield verband met de gestadige groei van het aantal katholieken m IJsselstem, vooral nadat pastoor Van der Hout na de reformatie het beeldje van Onze Lieve Vrouw van Eiteren in de schuilkerk had geplaatst.

DE KERK A A N DE H A V E N S T R A A T

Het aantal praktiserende rooms-katholieken m IJsselstem bleef groeien en in 1775, tijdens het pastoraat van pastoor Govers, waren er al zo'n 1000 communicanten. Huize 'Shjkenborch' werd te klein en er was dringend behoefte aan een groter kerkgebouw. De nieuwbouw, die m 1780 op een steenworp afstand van

7


^ .» '

we hebben de Papen horen zingen'

de oorspronkelijke schuilkerk plaatsvond, omvatte behalve een kerkgebouw ook een pastorie en een kosterswonmg. Een plattegrond van IJsselstem uit 1830 toont ons de situatie.^ De kerk, toegewijd aan de heilige Nicolaas, strekte zich uit van de Havenstraat tot de Walkade. Voor de som van ƒ11.650,- werd door aannemer G. van Spanje een nieuw kerkgebouw met kostershuis gerealiseerd. Bovendien Het pastoor Govers uit eigen kapitaal voor ƒ2400,- een pastorie bou-

wen. Het zou hier wellicht kunnen gaan om een verbouwing van een al bestaand pand. Op het onbebouwde deel van het perceel, waarvan twee zijden afgeschermd werden door de kerk en door de pastorie, stonden fruitbomen. Op de plattegrond van Blaeu waren die al aangegeven en op een foto die ongeveer 300 jaar later genomen werd, in 1915 (zie pag 13), zijn nog steeds bloeiende pruimenbomen, te zien. De buitenkant van het godshuis mocht er van de plaatselijke overheid niet te veel als een kerkgebouw uitzien, maar deze opgelegde beperking werd door de uitbundige pracht en praal van het interieur weer ruimschoots gecompenseerd. Pastoor Govers, een Franciscaner priester, was afkomstig uit Breda. Hij was eerst kapelaan in Brugge, misschien ook Antwerpen, geweest. Blijkbaar had hij daar, ook na zijn vertrek, zoveel invloed dat hij erm slaagde om er gratis een schitterende 7 m hoge preekstoel en prachtige communiebanken te verwerven. Pastoor Govers was nog niet helemaal tevreden, want een orgel ontbrak nog in 'zijn' kerk. De gewiekste zielzorger vond -wellicht na enig aansporen van zijn kant- vier parochianen bereid om de kosten van een te plaatsen orgel te dragen. In 1792 kreeg de Utrechtse orgelbouwer Abraham Meere de opdracht om voor de statiekerk van de heilige Nicolaas een orgel te bouwen. Ongeveer acht jaar later werd dit orgel door Meere aanzienlijk uitgebreid. Ook al was de rooms-katholieke statiekerk aan de Havenstraat in het begin van de 19^ eeuw schitterend ingericht en nog betrekkelijk nieuw, toch werd in

8


i8o8 door de roomsen een poging gedaan om de hen m 1577 ontnomen oude Nicolaaskerk weer terug te krijgen Wellicht vond het verzoek om teruggave plaats op 9 september 1808 Op die dag verrichtte konmg Lodewi]k Napoleon namelijk de plechtige opening van de Blankensluizen aan de Hogebiezen In de volksmond heette dit sluizenstelsel overigens het Karnemelksegat Na afloop ontving konmg Lodewijk op het IJsselstemse stadhuis diverse vertegenwoordigers van de plaatselijke commissies, besturen en kerkgenootschappen, o a het kerkbestuur van de rooms-kathoheke kerk Het ligt voor de hand dat dit kerkbestuur van de gelegenheid gebruik maakte om te trachten weer m het bezit te komen van de oude Nicolaaskerk aan het Kronenburgplantsoen Er werd door zijne majesteit afwijzend op het verzoek gereageerd Overigens werden m de Franse tijd na een dergelijk verzoek maar heel wemig protestantse kerken aan de katholieken teruggegeven De Smt Jan m 's-Hertogenbosch vormt eigenlijk een uitzondering Hoe dan ook, we krijgen niet de indruk dat pastoor en kerkbestuur van de St Nicolaaskerk bijzonder teleurgesteld waren toen ze de oude kerk met terugkregen De kerk aan de Havenstraat bezat immers een interieur waarm de gelovigen zich thuis voelden, er was nog genoeg ruimte en, wat misschien het belangrijkste argument was, een eventu ele overname van het grote, oude kerkgebouw zou gepaard gaan met forse uitgaven m verband met het achterstallige onderhoud De katholieken m IJsselstem waren m verschillende opzichten nog met toe aan een nieuw kerkgebouw Tachtig jaar later was dat wel het geval In 1807 omvatte de statie 1840 gelovigen Ongeveer twaalf jaar later was dat aantal verminderd tot 1500 zielen, omdat de katholieken van Benschop de beschikking kregen over een eigen kerkruimte Van tijd tot tijd vond noodzakelijk herstel plaats aan kerkgebouw, pastorie en kosterswoning In 1838 bijvoorbeeld werd de kerk voor ƒ50,- gedokt, d w z dat de kieren tussen de dakpannen met bundeltjes stro werden opgevuld In 1845 heeft de kerk en/of de pastorie een grote onderhoudsbeurt gehad Dat blijkt uit een brief die pastoor Bor naar de aartspriester stuurde en waarin de diverse gemaakte kosten waren gespecificeerd De Groot, metselaar Van Spanje, timmerman Vander Beekes, orgelmaker Wed Brouwer, schilder Kranenburg, loodgieter Van der Mark, metselaar Voorendt, smid Capel, behanger

ƒ2357 ƒ 29,77 ƒ 18 00 ƒ 72,04 ƒ13.71 ƒ 7,25 ƒ 6,15 ƒ22,35

Het betreft m 1838 en 1845 normale onderhoudsuitgaven Iets merkwaardigs is er echter bij het onderhoud van een aantal jaren daarvóór - m het jaar 1819 aan de hand Op 22 januari 1819 gaf pastoor Henricus Wilhelmus Jansen aan de kerkelijke overheid door dat er aan de kerk enkele noodzakelijke reparaties


we hebben de Papen horen zingen'

Havenstraat

waren uitgevoerd. De hoogte van de daarmee gemoeide geldsom bevreemdt ons ten zeerste: het gaat hier om een bedrag van maar liefst ƒ8.865,-. ^^^ i^ een extreem groot bedrag voor periodiek onderhoud, aangezien het ongeveer 75% is van de kosten van de totale nieuwbouw die 39 jaar daarvoor plaatsvond. Als we die 8865 gulden vergelijken met de ƒ50,- in 1838 en de bijna ƒ293,- in 1845, dan kunnen we alleen maar tot de conclusie komen dat er sprake is van, gedeeltelijke, nieuwbouw of een zeer ingrijpende verbouwing. Er zijn volgens ons twee mogelijkheden die zo'n groot bedrag kunnen verklaren. De eerste mogelijkheid is dat niet het kerkgebouw gerestaureerd werd, maar dat er een nieuwe woning voor de pastoor is gebouwd. Bekend is name-

10


lijk dat het onderkomen van de pastoor reeds in 1807 behoefte had aan grootschalige herstelwerkzaamheden. Ook is bekend dat de pastorie zoals die in 1780 aan de Havenstraat werd gebouwd lager en kleiner was dan de pastoorswoning die er in 1850 stond. Ergens tussen 1780 en 1850, bijvoorbeeld in 1819, moet de pastorie dus flink onder handen genomen zijn. Wat verder pleit voor de deze optie is het feit dat het kerkgebouw in 1888 gesloopt werd, terwijl de pastorie voor afljraak gespaard bleef. Kennelijk was de bouwkundige staat van de pastorie in dat jaar dus stukken beter dan de staat waarin de kerk verkeerde. De tweede mogelijkheid is dat het kerkgebouw in 1818 werd voorzien van een aangebouwde kapel. Het staat vast dat de kerk aan de Havenstraat op een zeker moment een afzonderlijke uitbouw had, waarin het beeldje van Maria van Eiteren stond. Deze ruimte werd in de volksmond de 'Congregatiekapel' genoemd. De bedoelde kapel is niet de kleine uitbouw aan de zuidkant van de kerk die te zien is op een plattegrond van omstreeks 1830, omdat het daar slechts de entree van het kerkgebouw betreft. Schijnbaar in tegenspraak met deze tweede theorie, een Mariakapel in de vorm van een uitbouw, is het gegeven dat tijdens het pastoraat van pastoor Van Antwerpen - tussen 1855 en 1861 het beeldje van Maria van Eiteren op een troontje stond dat in de kerk aan de eerste pilaar aan de evangeliekant was bevestigd. Als dat klopt, was er immers rond

HAVENSTRAAT

Schematisch overzicht van de

•r

bouwhistorie:

1640: schuiilcerk in huis

WALKADE

'Slijcl<enborch'

HAVENSTRAAT

1 1780: nieuwe l<erk met pastorie en WALKADE

kosterswoning

HAVENSTRAAT

'F

r

1822: het kerkhof w o r d t in gebruik genomen

WALKADE

HAVENSTRAAT

WALKADE

HAVENSTRAAT

1829: kerkhof weer buiten gebruik

1888: sloop van de kerk, pastorie verbouwd tot gereformeerde

WALKADE

kerk

HAVENSTRAAT

1936: gereformeerde kerk w o r d t verbouwd tot 4 WALKADE

woonhuizen.

11


we hebben de Papen horen zingen'

i 8 6 0 nog geen uitgebouwde Mariakapel en moest hij vóór de sloop - die zo'n 28 jaar later plaatsvond - nog gebouwd worden. Het kan natuurlijk ook zijn dat de kapel toen al niet meer gebruikt werd, omdat uit andere bronnen bekend is dat de animo voor bedevaarten naar Maria van Eiteren in die jaren aan het afnem e n was. Kortom: veel onzekerheden waarin wij geen duidelijkheid kunnen verschaffen, hoewel we zelf het idee hebben dat er rond 1819 een nieuwe pastorie gebouwd is.

Gedurende een aantal jaren heeft er naast de katholieke kerk aan de Havenstraat een kerkhof gelegen. Deze begraafplaats werd op 23 september 1822, tijdens het pastoraat van Victor Rademaker, ingewijd. Op dit kerkhof vonden gedurende slechts negen jaar begrafenissen plaats, want vanaf i juh 1829 verbood het IJsselsteinse stadsbestuur om binnen de stad te begraven. De laatste teraardebestelling op het kerkhof tussen Havenstraat en Walkade was op 28 juni 1829, dus enkele dagen voor het verbod van kracht werd. Nadat in 1853 in het diocees Utrecht weer een aartsbisschop het bestuur had overgenomen, volgde twee jaar later de omzetting van 'statiekerk' tot 'parochiekerk' van de heihge Nicolaas. Vanaf dat moment mocht de rooms-katholieke zielenherder weer officieel pastoor worden genoemd en waren de gelovigen weer parochianen. In 1884 ontstonden de plannen tot de bouw van een nieuwe kerk. Dat ging niet zonder slag of stoot, want het voornemen viel bij een aantal IJsselsteiners niet in goede aarde. 'Zestig inwoners, waaronder Jkvr. Strick van Linschoten, maken bezwaar omdat de nieuwe kerk het plantsoen zal ontsieren en de doorgang versperren, terwijl het rooien van bomen schadelijk wordt geacht voor de gezondheid. Het gemeentebestuur wees deze protesten af en verleende door grondruil medewerking aan de bouwplannen.' '^

Architect Alfred Tepe zorgde voor het ontwerp van het nieuwe kerkgebouw. In 1887 was tijdens het pastoraat van Johannes Wilhelmus van Leuffen de neogotische St.Nicolaaskerk aan de zuidkant van het Kronenburgplantsoen gereedgekomen en op 5 september van dat jaar geconsacreerd door aartsbisschop mgr. P.M.Snickers. Een jaar later werd het 107 jaar oude kerkgebouw aan de Havenstraat afgebroken. Het pand dat als pastorie had dienst gedaan, bleef staan en werd korte tijd later verbouwd tot ruimte voor de eredienst van de pas opgerichte plaatselijke gereformeerde kerk. In 1886 vond er in ons land een splitsing plaats binnen de hervormde kerk. De reden was, dat veel hervormden van mening waren dat hun kerk te vrijzinnig werd. De afgesplitste tak ging zelfstandig verder als de gereformeerde kerk. In 1888 werd ook in IJsselstein een gereformeerde kerk opgericht. Ten huize van Dirk Pieter Hoogerhout, in de Weidstraat nr. 3, kwamen op 6 februari van dat jaar 19 mannen bijeen om een kerkbestuur te kiezen. In IJsselstein bestond de gereformeerde kerk bij de stichting uit zo'n 100 personen, een aantal dat jarenlang ongeveer hetzelfde zou blijven. De eerste ruimte waarover het jonge kerkgenootschap in IJsselstein kon beschikken was een lokaal achter Hofstraat 9. In

2


Optekening van de gereformeerde kerk in 1935.

Tekening van het vooraanzicht van de gereformeerde kerk, gezien vanaf de Havenstraat.

»»-««'>fpt:J'

* f '

*>*<!*-

De gereformeerde kerk gezien vanaf de Walkadein 1905.

13


(

'

we hebben de Papen horen zingen'

de volksmond kreeg dit gebouwtje de originele benaming Letjeskerk, waarschijnlijk een verwijzing naar de naam van de toenmalige kosteres Aletta Bos. Vrij snel daarna, op 22 juli 1888, werd de tot kerk verbouwde voormalige r.-k. pastorie m gebruik genomen. De gereformeerde kerk in IJsselstein kende

ti^^i^fciw^^s*

Foto uit 1905, genomen vanaf de St. Nicolaaskerk. Uiterst linl<sonder de gereformeerde l<erl<.

Foto uit 1905, genomen vanaf de Nederlands [Hervormde l<erk. Op de voorgrond de gereformeerde kerk.

f ^^

vanaf het begin voortdurend financiĂŤle zorgen. De niet onbemiddelde broeder Broekman bood de helpende hand door het pand aan de Havenstraat zelf te kopen en vervolgens voor f 120,- per jaar aan de kerkenraad te verhuren. Ruim een jaar later bood de heer Broekman het kerkgebouw aan de kerkenraad te koop aan voor Ć’2400,-. Men was geschokt over de hoogte van de vraagprijs, zodat in de kerkenraadsvergadering van 16 augustus 1889 aan hem werd gevraagd "...of hij dat kon verantwoorden tussen God en zijne ziel, waar hij op geantwoord heeji van ja". Er ontstond ruzie over de koopovereenkomst en zowel de preses als de scriba verlieten misnoegd de vergaderruimte. Men werd het later blijkbaar toch eens, want de gereformeerden gebruikten hun kerk aan de Havenstraat vervolgens nog 46 jaar. In mei 1931 werd binnen de gereformeerde gemeenschap in IJsselstein het verlangen uitgesproken om te verhuizen naar een geschikter bedehuis. In 1935 werd het gebouw 'De Onderneming' in de Hondenstraat tot kerk verbouwd. Bi) die gelegenheid veranderde, uiteraard met ieders instemming, de straatnaam in Kapellestraat. Het vertrek van de gereformeerden uit het pand aan de Havenstraat

14


sloot een periode af waarin het gebouw gedurende 155 jaar (1780-1935) respectievelijk een kerkondersteunende functie en een kerkelijke fiinctie had. W O N E N W A A R EERTIJDS P S A L M G E Z A N G KLONK

Nadat de gereformeerde gemeente het pand aan de Havenstraat had verlaten, was de heer W.T.Oskam de nieuwe eigenaar van het voormalige kerkgebouw. Op 25 juli 1935 vroeg hij de gemeente IJsselstein schriftelijk toestemming om het pand te verbouwen tot vier woningen. De vergunning werd hem al een maand later gegeven. Het enige probleem was aanvankelijk de geringe ruimte van 3.25 m achter elke woning, terwijl de gemeente een achterplaats of tuin met een diepte van minimaal 5 m verplicht stelde. Hiervoor werd echter snel ontheffing verleend.

15


i

'

we hebben de Papen horen zingen'

Aannemer P.van Woerden voerde de ingrijpende verbouwing uit. De beschrijving van de werkzaamheden geeft een beeld van wat bewaard bleef en wat er veranderde. Als fundering werd een betonplaat gelegd. De oorspronkelijke buitenmuren, misschien daterend van 1819, bleven voor een deel gehandhaafd. Deze muren hadden volgens het bestek een dikte van 24 cm. Er kwam een nieuwe balklaag en een nieuwe bekapping. De dakpannen die op het dak van de gereformeerde kerk lagen, werden opnieuw gebruikt. In het oorspronkelijke gebouw was één (buiten)wc aanwezig, namelijk bij de consistoriekamer. Drie van de vier nieuwe woningen kregen een inpandig toilet, terwijl bij de woning die het dichtst bij de molen staat het buitenprivaat gehandhaafd bleef De beerputten werden in de Havenstraat aangelegd, met een overstortput in aansluiting met het water van de Haven. De oppervlakte van elk van de vier woningen bedroeg binnen de muren 30 m2. Op de begane grond werden twee vertrekken gesitueerd (hoogte 3.15 m) en boven kwamen er drie slaapkamers met een hoogte van 2.50 m. De totale kosten van de verbouwing bedroegen ƒ6000,-.

TASTBARE H E R I N N E R I N G E N

Het lijkt een duidelijke zaak dat zowel van huis 'Slijckenborch' als van de kerk aan de Havenstraat praktisch geen originele bouwelementen resteren. Het huis 'onder de molen' is al sinds mensenheugenis van de aardbodem verdwenen. De in 1780 door pastoor Govers gebouwde kerk werd in 1888 gesloopt. De bijbehorende pastorie werd toen weliswaar verbouwd tot gereformeerde kerk, maar ook dit pand heeft een complete gedaanteverwisseling ondergaan toen er in 1936 binnen de contouren van het oorspronkelijke gebouw - vier woonhuizen werden gesitueerd. Voor alle duidelijkheid: het gaat ter plaatse om de huisnummers 54, 55, 56 en 57. Alleen de buitenmaten herinneren nog enigszins aan de vroegere pastorie/gereformeerde kerk. De goothoogte (6.20 m), dakhoogte (10.30 m) en het totale grondoppervlak van de huidige bebouwing (4 woonhuizen) komen

16


nog overeen met het vroegere gebouw. Zoals gezegd zijn in 1936 grote delen van de buitenmuren en de toen aanwezige dakpannen in de verbouwing opgenomen. Veel tastbare herinneringen aan kerkgebouw en pastorie aan de Havenstraat zijn er dus niet meer. Het enige dat verder nog resteert schijnen wat balken uit de in 1888 afgebroken katholieke kerk te zijn. Deze balken zouden zijn verwerkt in de vloeren en het dak van een pakhuis in de St.Nicolaasstraat, namelijk in perceel met huisnummers 5a,b,c,d. Dat klinkt heel aannemelijk, omdat de toenmalige gemeente-opzichter, de heer A.Poot, belast was met het toezicht op de sloop van het kerkgebouw en kort daarna - rond 1890 - in de Nicolaasstraat op de nummers 3, 5 en 5a panden voor eigen gebruik bouwde. Van de pracht en praal in het interieur van de voormalige katholieke kerk aan de Havenstraat zijn gelukkig wel diverse voorwerpen bewaard gebleven. De preekstoel en de communiebank zijn immers mee verhuisd naar de neogotische St.Nicolaaskerk (tegenwoordig basiliek) en kunnen daar nog steeds in al hun glorie worden bewonderd. De kolossale preekstoel van 7 m hoogte, waarschijnlijk afkomstig uit een minderbroederskerk, is een eikenhouten werk uit de vroege barok. Wellicht werd deze preekstoel rond het jaar 1700 vervaardigd door de Antwerpse schrijnwerker Cornelis van der Voort de Jonge. Het voetstuk bestaat uit een levensgroot beeld van Franciscus van Assisi prekend voor de dieren. Van boven tot onder is het kerkelijk meubelstuk rijkelijk voorzien van diverse symbolische en allegorische figuren in houtsnijwerk. De communiebank vormt wat betreft stijl, plaats van afkomst, jaar van ontstaan en glorierijke uitstraling een zeer geslaagde combinatie met de preekstoel. De versiering bestaat voor een groot deel uit voluten,

De preekstoel uit de schuilkerk op de oorspronkelijke plek in de St. Nicolaasbasiliek. Foto uit 1905.

De communiebank zoals het van oorsprong vanuit de schuilkerk in de St. Nicolaasbasliek is geplaatst.

17


® „* '

we hebben de Papen horen zingen'

engelenkopjes en medaillons met franciscaanse heiligen. Natuurlijk is het beeldje van Onze Lieve Vrouw van Eiteren, dat nu in de basiliek staat, ook een waardevol aandenken. Het is in de 12^ eeuw vervaardigd van eikenhout en het is 22 cm hoog. Het beeldje stond zo'n 350 jaar geleden al in de schuilkerk van huis Slijckenborch. Later kreeg het een eervolle plek in de kerk aan de Havenstraat. Het scheelde echter maar een haar, of IJsselstein zou nu slechts een kopie hebben van het beroemde kleinood. We citeren een passage uit 'Eyteren bij IJsselstein'. 'Misschien vanwege de deplorabele toestand van het beeld of vanwege het mogelijke feit dat er (daardoor) een nieuw madonnabeeld is aangeschaft, werd het beeldje van O.L.Vrouw van Eiteren te IJsselstein in 1860/1861, waarschijnlijk op initiatief van pastoor Adrianus van Bemmel die rond die tijd in IJsselstein arriveerde, uit de kerk van de Havenstraat gehaald en in de pastorie ondergebracht. Daar werd het geplaatst op de schoorsteenmantel, kennelijk zo dicht mogelijk bij de plek die de pastoor het als laatste bestemming had toebedacht, waar het door de warmte van de haard verder zal zijn afgetakeld. Van Bemmel (pastoor van 1861 tot i86g) achtte het weldra noodzakelijk een kopie van het beeldje te laten maken om daarna het origineel, naar kerkelijk voorschrift, te verbranden. Nog net op tijd werd dit voorkomen door ingrijpen van Mgr.G.W. van Heukelum.''°

Drie voorwerpen, afkomstig uit de schuilkerl<. Boven zien we een vloertegel en daaronder 2 houten vergulden engelenfigguurtjes. (collectie Stadsmuseum)

18

Het beeldje verdween daarna enkele tientallen jaren naar Utrecht om in 1936, dank zij de inzet van pastoor-deken De Grijs, weer terug te keren naar de neogotische St.Nicolaaskerk te IJsselstein. Een laatste tastbare herinnering aan de in 1780 gebouwde kerk is het oorspronkelijke orgel, hoewel we dit niet meer in IJsselstein kunnen gaan bekijken en beluisteren. In opdracht van pastoor Govers bouwde Abraham Meere in 1792 voor de St.Nicolaaskerk in IJsselstein een orgel. Enkele jaren later werd het instrument aanzienlijk uitgebreid. In 1887 werd dit orgel overgebracht naar de grote, nieuwe St.Nicolaaskerk waar het in gebruik bleef tot 1907. De IJsselsteinse kathoheken wensten echter een groter orgel met meer volume. Deze wens hield uiteraard verband met het groeiende besef van eigenwaarde bij de katholieken in ons land. Het gevoel bij een zegevierende Kerk te horen moest worden ondersteund met een machtig orgelgeluid dat het hart deed juichen. Het oude orgel met het wat minder majestueuze geluid werd verkocht aan


een orgelJiandeJaar. Daarna was er veJe jaren niets bekend over het Meere-orgel uit 1792, tot enJcele geĂŻnteresseerde inwoners van Urk een merkwaardige ontdekking deden. Bij de restauratie van het plaatselijke gereformeerde kerkgebouw in 1981 ontdekten ze dat "hun" orgel afkomstig was van de rooms-katholieke kerk in IJsselstein. Het instrument is tijdens zijn 94-jarig verblijf te Urk vanzelfsprekend diverse malen grondig gerestaureerd en uitgebreid. Het vooraanzicht en de klankkleur van het orgel zouden echter voor pastoor Govers en zijn beminde gelovigen van zo'n 210 jaar geleden zeker nog herkenbaar zijn!

DE P A S T O O R S V A N DE ( S C H U I L ) K E R K Achter de naam van elke pastoor staat wanneer hij actief was als geestelijk herder aan de Havenstraat. Cornelis van der Hout Wilhelmus van Cruysbergen Adrianus ter Lauw Joannes Henricus Rhombius Wilhelmus Bouwmeester Johannes Bongaerts(!) Johannes Govers Cornelis Joannes Voorn

1634-1658 1658-1673 1673-1696 1696-1710 1710-1712 1712-1770 1770-1805

1805-1817

Henricus Wilhelmus Jansen 1817-1822 1822-1835 Victor Rademaker 1835-1848 Nicolaas Arnoldus Bor Joannes Ignatius Lakerveldt 1848-1855 Petrus van Antwerpen 1855-1861 Adrianus van Bemmel 1861-1869 Nicolaas Joannes Konings 1869-1874 Johannes Wilh. van Leuffen 1874-189

Het orgel uit de Bethelkerl< te Url< die van oorsprong uit de IJsselsteinse schulll<erk komt.

Noten 1. Teijssen M R , 'Uit vroeger tijden', Helmond 1949 2. Hulst W G van de, 'Toen en nu', Groningen 1955 3. Het Jansenisme was de leer, genoemd naar de leperse bisschop Cornells Jansen (1585-1638) die verkondigde dat God weinig mensen heeft voorbestemd om in de hemel te komen en dat Christus met voor allen is gestorven Deze leer werd door de r k kerk sterk veroordeeld 4. Na de reformatie werd de benaming 'pastoor' tot 1855 officieel met gebruikt, gezien de parochie was opgeheven De parochiekerk werd enkele eeuwen lang 'statiekerk' genoemd 5. Verdam J , 'Middelnederlandsch Handwoordenboek', Den Haag 1973 6. Zie het artikel 'Middeleeuws IJsselstein' van dra Louise van Tongerloo, HKIJ nr4, sept 1977 7. Bedoeld wordt de stadsplattegrond van IJsselstein die de situatie van omstreeks 1830 weergeeft Het origineel bevindt zich in het Rijksarchief Utrecht, Topografische Atlas no 565 8. Zie M Vergouw en P Siccama, 'Eyteren bij IJsselstein' o a pag 62 9. Zie J G M Boon, 'IJsselstein voor en na 1900', pag 15 laZie M Vergouw en P Siccama, Eyteren bij IJsselstein, pag 66

19


hebben de Papen horen zingen'

Litteratuur en bronnen - Boon, J G M , IJsselstein, uw woonstede , IJsselstein 1971 - Boon, J G M , 'IJsselstein voor en na 1900', Woerden 1969 - Giesen-Geurts, B e a , 'IJsselstein, geschiedenis en architectuur', Zeist 1989 - Gemeentearchief IJsselstein, diverse documenten - Hulst, W G van de en Huizinga, R, 'Toen en nu', Groningen 1955 - Historische Kring IJsselstein, diverse periodieken - NN, 'Honderd jaar gereformeerde kerk te IJsselstein', 1988 - NN, 'Utrechts Nieuwsblad' (artikel), maandag 1 februari 1988 - Ooyevaar, R J , 'De St Nicolaaskerk in IJsselstein', (particuliere uitgave) IJsselstein 1972 - Rietveld, B , IJsselstein monumentaal, 1983 - Schalk, T H M van, 'Katholiek rond de basiliek'. Woerden 1987 - Teijssen, M R , 'Uit vroeger tijden , Helmond 1949 - Vergouw, M en Siccama, P , 'Eyteren bij IJsselstein', Nieuwegein 1993 Veel dank zijn wij verschuldigd aan de heer H Luten vanwege zijn welwillende medewerking in het Gemeentearchief te IJsselstein

(•).

Uitgave:

nr 96, december 2001

Voorzitter:

J C M Klomp tel (030) 688 28 52

Secretariaat:

M E J Wmkelaar-Wulfert Herteveld 2, 3401 HL IJsselstein, tel (030)688 40 80

Penningmeester : JG Klem Veerschipper 15, 3401 PK IJsselstein, tel (030)688 80 05 e-maii klein@kabetfoon nl

Redactie:

S van Lexmond Koperwiekweg 5 3403 ZT IJsselstein tel (030) 656 00 28 e-mail sandra van lexmond ©webbox com

Druil:

Libertas Grafische Communicatie, Bunnrk

ISSN:

1384 704X

Donateurs ontvangen het penodiek (4 uitgaven per jaar) en worden op de hoogte gehouden van de activiteiten Nieuwe donateurs kunnen zich aanmelden bij de penningmeester waar tevens mutaties kunnen worden doorgegeven Voor inwoners van IJsselstein is de bijdrage minimaal

Banic:

Postbank nr 4074718

Redactie:

B Rietveld Meerenburgerhorn 10 3401 CD IJsselstein tel (030) 688 74 74 email bariet@knoware nl

€ 9,10 (voor bedrijven € 14,-) Voor hen die buiten IJsselstein wonen is de bijdrage resp € 13,50 en € 18, Losse nummers, voor zover voorradig zijn a € 3,50 verkrijgbaar via het secretariaat Voor dubbelnummers is de prijs € 4,60


Ook wij creĂŤren graag mooie zaken vooru

Telefoon: 030 - 686 80 80

Rabobank IJsselstein


Ve

Advokaal.

Hef Sfof. en Sl^ck de v Jia vd ^ EnLsdenTwïJt niefwaavd.

En als er toch 'geregt' moet worden

Mr G. van De Nesse Advocaat & Procureur (Advocatenprakti)k Mr G van De Nesse)

Een raadsman, die zich volledig inzet voor uw 'Saeck'

Havenstraat 20/21 • 3401 DM IJsselstem • Fax (030) 687 20 93

Tel (030) 687 20 94


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.