3 minute read

Het sprookje van de ‘pas

Er was eens een land hier niet zo ver vandaan. In het land lagen vier fantastische meren. In het land waren vijf zeilverenigingen. Drie verenigingen hadden een privé zeilmeer en twee verenigingen moesten een meer delen waarbij elke vereniging op een deel van het meer mocht zeilen…

Bij elke zeilvereniging kon je lid worden. Je kreeg zeil-les en mocht gebruik maken van de boten en de aanlegsteigers van de vereniging. De vrijwilligers van de verenigingen onderhielden de boten, de steigers en ook het mooie clubhuis en ze zorgden dat de plas op diepte bleef. Op een dag kwamen de besturen van de twee verenigingen die het meer deelden bij elkaar. Ze besloten dat de leden in elkaars vaarwater mochten zeilen en dat het hele meer toegankelijk was voor de beide zeilverenigingen in het meer. Omdat beide verenigingen ongeveer even groot waren en het lidmaatschap evenveel kostte maakte het niet uit bij welke vereniging je lid werd. Twee van de verenigingen met een klein privémeer keken het met lede ogen aan. Zij wilden ook wel eens op het grote meer zeilen. Omdat de mensen die op het grote meer zeilden ook wel eens ergens anders wilden zeilen, werd afgesproken dat iedereen in elkaars water mocht zeilen. Omdat het gesleep met boten niet te doen was werd afgesproken dat elke vereniging in elkaars water mocht zeilen waarbij men gebruik mocht maken van elkaars boten. ‘De Bond’ werd opgericht om het zeilen te promoten en verenigingen moesten hiervoor een deel van hun lidmaatschapsgeld afstaan aan de bond. Eén zeilvereniging met een privémeer deed niet mee. Omdat zij een groot meer hadden kon iedereen die er lid was er met gemak zeilen. Daarbij, als iemand een keer op hun meer wilde zeilen kon men er een dagpas krijgen. Toch moesten zij ook meebetalen aan De Bond waardoor het overgrote deel van hun lidmaatschap moest worden afgedragen, onder het mom dat zij dan ook op de andere meren mochten zeilen. De Bond wilde dat iedereen kon zeilen en ook vereniging ‘Driehoogachter’ werd opgericht en werd lid van De Bond met alle rechten die daarbij hoorden. Deze vereniging had zelf geen vaarwa-

ter, geen boten en geen clubhuis. Hierdoor kon het lidmaatschap lekker laag blijven en men mocht voor de afdracht aan De Bond toch gebruik maken van faciliteiten van de aangesloten verenigingen. Al snel groeide het ledenaantal van Driehoogachter. Leden van de andere verenigingen stapten over. Maar net zo snel ontstonden er problemen bij de vier andere verenigingen die hun water deelden. Er was geen geld meer voor onderhoud, en geen vrijwilligers om de boten te onderhouden. Deze boten werden nu vooral gebruikt door mensen van Driehoogachter, immers afspraak is afspraak. Om dit toch te betalen moest de lidmaatschapsbijdrage van de verenigingen verder omhoog, waardoor er nog meer mensen overstapten naar Driehoogachter waar men geen kosten had en waar het lidmaatschap lekker laag kon blijven. Als snel zonken er bootjes en de bootjes die nog wel konden zeilen, liepen steeds vaker vast in de inmiddels ondiepe meren. De Bond verhoogde nogmaals de afdracht om de problemen aan te kunnen kaarten bij de regering. Omdat de vrijwilligers wegliepen nam De Bond het onderhoud over. Hierdoor gingen de lidmaatschapsbijdragen verder omhoog, maar De Bond maakte duidelijk dat alles nu professioneel ging. Behalve één meer. Bij deze vereniging mocht je nog steeds alleen zeilen als je lid was. Daardoor had men voldoende vrijwilligers voor onderhoud en kon de opbrengst van de dagpassen hiervoor worden aangewend. Omdat de vereniging goed onderhouden bootjes had, mooie steigers en nog steeds een prachtig meer, werden zij al snel de grootste van het land en droegen daardoor een godsvermogen af aan De Bond. Die Bond gebruikte dit geld om de andere meren en verenigingen in de lucht te houden én om te verkondigen dat het maar egoïstisch is als niet iedereen zomaar in je water mag zeilen…

This article is from: