16 minute read

Relevante bepalingen voor kmo’s in drie fiscale verzamelwetten van december 2021 en januari 2022

Zoals elk jaar werden ook rond de jaarwisseling 2021-2022 enkele (fiscale) verzamelwetten goedgekeurd, namelijk de programmawet van 27 december 2021 1, een wet van 20 december 2021 inzake invordering 2 en de wet van 21 januari 2022 houdende diverse fiscale bepalingen 3. In dit artikel bespreken we de bepalingen uit deze wetten die van belang zijn voor kmo’s. De andere wijzigingen en nieuwigheden, bv. de hervorming van de fiscale voordelen voor sportbeoefenaars en sportclubs, of de invoering van een bijzonder belastingstelsel voor ingekomen belastingplichtigen en onderzoekers, vallen buiten het bestek van dit artikel.

Programmawet van 27 december 2021

Advertisement

Regularisatieheffingen en minnelijke heffingen niet langer aftrekbaar

Strafrechtelijke boetes zijn al lang niet meer aftrekbaar als beroepskosten4 . De wet tot hervorming van de vennootschapsbelasting van 25 december 2017 had dit aftrekverbod uitgebreid naar de administratieve geldboetes die niet het karakter van een strafrechtelijke sanctie hebben en de verhogingen van de sociale bijdragen5. De programmawet van 27 december 2021 verduidelijkt nu dat dit aftrekverbod ook geldt voor de fiscale en sociale regularisatieheffingen6, en voor de minnelijke schikkingen in strafzaken7 . In de rechtsleer en rechtspraak was hierover discussie. Zo had het Hof van Beroep te Gent de aftrekbaarheid van de minnelijke schikkingen aanvaard8 . Volgens de wetgever druist dit volledig in tegen de ratio van de minnelijke schikking en de initiële bedoeling van de wetgever9 .

Inwerkingtreding: vanaf 10 januari 2022 (d.i. 10 dagen na publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad). Merk op dat dit betekent dat deze wijziging geen zogenaamde interpretatieve bepaling is, zodat de discussie inzake de toepassing van artikel 53, 6° WIB 1992 blijft bestaan voor het verleden en eventuele geschillen ongewijzigd blijven en verder lopen tot aanslagjaar 202110 .

Belastingvermindering voor kosten van kinderopvang

In de personenbelasting bestaat er een belastingvermindering voor de kosten van kinderopvang11. Tot en met aanslagjaar 2020 bedroeg het maximale bedrag van de kosten waarvoor de belastingvermindering kon worden toegepast, 13 euro, per dag en per kind. De programmawet van 20 december 2020 had dit bedrag verhoogd tot, ongeïndexeerd, 7,85 euro voor aanslagjaar 2021 (en geïndexeerd 13 euro) en tot, ongeïndexeerd, 8 euro voor aanslagjaar 2022 (geïndexeerd 13,70 euro). De programmawet van 27 december 2021 heeft het ongeïndexeerde bedrag vanaf aanslagjaar 2022 (!) opgetrokken tot 8,40 euro, wat het geïndexeerde bedrag voor het aanslagjaar 2022 op 14 euro brengt, en voor aanslagjaar 2023 op 14,40 euro.

Inwerkingtreding: vanaf 31 december 2021 (d.i. op de dag van publicatie in het Belgisch Staatsblad) en van toepassing vanaf aanslagjaar 2022.

Tax shelter voor inbreng in startende en groeiende vennootschappen

In 2015 werd in de personenbelasting een belastingvermindering ingevoerd voor geldinbrengen in startende kleine vennootschappen12 en in 2018 werd die regeling aangevuld met een gelijkaardige regeling voor geldinbrengen in groeiende kleine vennootschappen13. Om deze zogenaamde tax shelter voor start-ups en scale-ups te kunnen toepassen, moeten de inbreng, de inbrenger en de vennootschap waarin de inbreng gebeurt, aan een hele resem voorwaarden voldoen. Eén van de voorwaarden is dat het bedrag van de inbreng per vennootschap die voor de belastingvermindering in aanmerking komt, beperkt is tot 250.000 euro voor een startende, en tot 500.000 euro voor een groeiende vennootschap. De programmawet van 27 december 2021 heeft deze bedragen verhoogd tot respectievelijk 500.000 en 1.000.000 euro.

Inwerkingtreding: vanaf 31 december 2021 (d.i. op de dag van publicatie in het Belgisch Staatsblad), en van toepassing op de betalingen voor het verwerven van aandelen van een vennootschap die werden gedaan vanaf 1 januari 2021.

Overuren bouw

Sinds 2005 bestaat er een fiscale gunstregeling voor overuren die recht geven op een overwerktoeslag. De werkgever geniet een vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing14 en de werknemer heeft recht op een belastingvermindering15. De maatregel is in principe wel beperkt tot 130 overuren per jaar en per werknemer. In de bouwsector ligt de grens op 180 overuren, op voorwaarde dat de werkgever gebruik maakt van een elektronisch aanwezigheidsregistratiesysteem. Het maximum van 180 overuren wordt nu opgetrokken tot 220 uren, en tot 280 overuren voor werknemers die tewerkgesteld zijn bij werkgevers die hoofzakelijk wegenwerken of spoorwegwerken verrichten (met uitsluiting van het aanleggen van ondergrondse leidingen en kabels) en aan wie de overheid oplegt om in het weekend, op feestdagen of ’s nachts te werken voor die werkgevers.

Inwerkingtreding: De inwerkingtreding wordt door de Koning bepaald op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de voorafgaande goedkeuring door de Europese Commissie en is van toepassing op het overwerk dat vanaf die datum wordt gepresteerd.

Geldigheidsduur van in 2021 vervallen maaltijd- en ecocheques

Maaltijd- en echocheques die een werkgever of onderneming toekent aan werknemers of bedrijfsleiders zijn onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld van personenbelasting16. Eén van die voorwaarden is een beperkte geldigheidsduur van 12 maanden voor maaltijdcheques en van 24 maanden voor ecocheques.

Als de geldigheidsduuur van maaltijd- en ecocheques in 2020 afliep en die cheques niet werden verlengd maar heruitgegeven voor hetzelfde bedrag en met dezelfde geldigheidsduur, dan bleven die cheques volgens een wet van 27 juni 202117 aan de voorwaarden voor vrijstelling voldoen. De programmawet van 27 december 2021 breidt die regeling uit tot de maaltijd- en ecocheques die in 2021 vervallen zijn.

Inwerkingtreding: vanaf 31 december 2021 (d.i. op de dag van publicatie in het Belgisch Staatsblad).

Wet van 20 december 2021 inzake invordering

Een wet van 13 april 201918 heeft het ‘Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen’ ingevoerd, kortweg het WMGI of het Invorderingswetboek genoemd. De wet van 20 december 202119 brengt aan dit wetboek, het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV) en enkele fiscale wetboeken wijzigingen aan. De meeste wijzigingen zijn technisch van aard. Wij beperken ons tot de wijzigingen die relevant zijn voor de gemiddelde kmo.

Geen beperking van hoofdelijke aansprakelijkheid wegens herhaalde niet-betaling van btw of bedrijfsvoorheffing of veroordeling voor fiscale misdrijven

Het WVV heeft de aansprakelijkheid van bestuurders en zaakvoerders beperkt tot een bepaald bedrag, dat afhankelijk is van de omzet en het balanstotaal van de vennootschap20 . Deze zogenaamde ‘cap’ geldt echter niet voor de bijzondere hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuurders en zaakvoerders in geval van niet-betaling van de bedrijfsvoorheffing, btw of strafrechtelijke boetes. Het WVV verwees voor deze uitzondering nog naar de fiscale wetboeken waarin deze hoofdelijke aansprakelijkheid vroeger voorkwam – WIB 1992 en WBTW – in plaats van naar het Invorderingswetboek waarin ze nu worden vermeld21. Dat foutje wordt nu rechtgezet door de bepaling in het WVV aan te passen.

Inwerkingtreding: vanaf 7 januari 2022 (d.i. 10 dagen na publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad).

Verdeling van schulden bij splitsing

Wanneer een vennootschap wordt gesplitst, worden haar schulden over de verkrijgende vennootschappen verdeeld volgens het splitsingsvoorstel22. Zegt het splitsingsvoorstel niets over de verdeling, dan zijn de verkrijgende vennootschappen hoofdelijk aansprakelijk23. Het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992 bevatte een afwijkende regeling voor de fiscale schulden waarvan de verdeling niet in het splitsingsvoorstel was opgenomen, nl. een verdeling volgens het nettoactief24. Die afwijkende regeling werd bij de invoering van het Invorderingswetboek per vergissing geschrapt en wordt nu terug ingevoerd25 .

Inwerkingtreding: vanaf 7 januari 2022 (d.i. 10 dagen na publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad).

Hoofdelijke aansprakelijkheid voor fiscale en niet-fiscale schulden van aannemers en onderaannemers

Het toepassingsgebied van de hoofdelijke aansprakelijkheid en de inhoudingsplicht van de opdrachtgever of de aannemer die een beroep doet op een aannemer of een onderaannemer met fiscale schulden, wordt aangepast26. Zoals reeds het geval is in sociale zaken, geldt de regeling nu niet enkel meer voor de bouwsector, de vleessector en de bewakings- en/ of toezichtssector, maar ook voor de levering van stortklaar beton. Anderzijds worden voor de landbouw-, tuinbouw- en bosbouwsector bepaalde activiteiten uitgesloten.

Inwerkingtreding: vanaf 7 januari 2022 (d.i. 10 dagen na publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad).

Schrapping van de wachttermijnen voor een aanmaning wanneer de rechten van de Schatkist in gevaar zijn

Wanneer een belastingschuld niet tijdig wordt betaald, stuurt de Ontvanger een aanmaning, maar dat kan ten vroegste na 10 dagen, te rekenen vanaf de eerste dag na het verstrijken van de betalingstermijn. De aanmaning heeft uitwerking vanaf de derde werkdag na de verzending ervan. Dan start er een nieuwe wachttermijn van een maand, waarna de Ontvanger tot uitvoering kan overgaan. De wachttermijn van een maand geldt niet als de rechten van de Schatkist in het gedrang komen27. Aan deze regeling worden twee wijzigingen aangebracht voor het geval de rechten van de Schatkist in het gedrang komen. Ten eerste vervalt dan de termijn van 10 dagen om de aanmaning te versturen. Ten tweede heeft de aanmaning dan onmiddellijk uitwerking, en niet vanaf de derde werkdag na de datum van verzending.

Inwerkingtreding: vanaf 7 januari 2022 (d.i. 10 dagen na publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad).

Wet van 21 januari 2022 houdende diverse fiscale bepalingen

Vervangingsinkomsten van meewerkende echtgenoten

Bezoldigingen van meewerkende echtgenoten zijn alle toekenningen van een deel van de winst en de baten aan de meewerkende echtgenoot die tijdens het belastbaar tijdperk geen beroepsactiviteit uitoefent die voor hem rechten opent op uitkeringen in een verplichte regeling voor pensioenen, kinderbijslagen en ziekte en invaliditeitsverzekering die minstens gelijkwaardig zijn aan die van het sociaal statuut van zelfstandigen, noch een uitkering geniet binnen het raam van de sociale zekerheid die voor hem dergelijke eigen rechten opent28 29 . De wet van 21 januari 2022 voegt nu hieraan toe: de vergoedingen van alle aard tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van de bezoldigingen van meewerkende echtgenoten. Inwerkingtreding: voor de inkomsten die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2022.

Progressievoorbehoud voor afzonderlijk belastbare inkomsten

Rijksinwoners zijn aan de personenbelasting onderworpen op grond van al hun volgens het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992 belastbare inkomsten, zelfs als sommige van die inkomsten in het buitenland behaald of verkregen zijn30. Inkomsten verkregen in een land dat op grond van een dubbelbelastingbedrag met België bevoegd is om ze te belasten, zijn echter van Belgische belasting vrijgesteld, zij het met een zogenaamd ‘progressievoorbehoud’: die inkomsten worden wél in aanmerking genomen om het belastingtarief te bepalen op de in België belastbare inkomsten31. De wet van 21 januari 2021 schaft dit progressievoorbehoud af voor de afzonderlijk belastbare inkomsten32 .

Inwerkingtreding: vanaf aanslagjaar 2021.

Berekening van de revalorisatiecoëfficiënt

Het kadastraal inkomen van gebouwde onroerende goederen moet soms vermenigvuldigd worden met een zogenaamde revalorisatiecoëfficiënt. Meer bepaald is dat het geval om de maximaal aftrekbare kosten te berekenen bij verhuur van een gebouw aan een natuurlijke persoon, die het voor zijn beroepswerkzaamheid gebruikt, of aan een vennootschap33, en om de herkwalificatiegrens te berekenen bij verhuur van een gebouw door een bedrijfsleider van de eerste categorie aan zijn vennootschap34. Deze revalorisatiecoëfficiënt kan op de door de wet voorgeschreven wijze worden berekend of op een vereenvoudigde wijze. Die tweede berekeningswijze wordt nu in de wet opgenomen35. Een gevolg hiervan is dat de revalorisatiecoëfficiënt voortaan al bij het begin van het inkomstenjaar bekend zal zijn, in plaats van pas in de loop ervan. Voor inkomstenjaar 2022 bedraagt die coëfficiënt 4,87.

Inwerkingtreding: vanaf 8 februari 2022 (d.i. 10 dagen na de publicatie in het Belgisch Staatsblad).

Voorwaarden beroepskosten gelden ook voor inkoop van goederen en diensten

Naar aanleiding van twee arresten van het Hof van Cassatie36 wordt het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 aangepast om te verduidelijken dat inkopen van goederen en diensten worden beschouwd als beroepskosten37, zodat er geen discussie meer over is dat de voorwaarden voor de aftrek van beroepskosten38 wel degelijk ook hier gelden. Met ‘goederen en diensten’ wordt alles bedoeld wat volgens een Belgische dubbele boekhouding op de subrekening 60 zou kunnen worden geboekt, en dit ongeacht aan welke boekhoudwetgeving de entiteit effectief onderworpen is39 .

Inwerkingtreding: vanaf aanslagjaar 2022.

Doorgerekende beperkte of niet-aftrekbare kosten

Beroepsmatige receptiekosten en kosten voor relatiegeschenken zijn maar voor 50% aftrekbaar40, beroepsmatige restaurantkosten, maar voor 69%41, en kosten voor niet-specifieke beroepskledij en kosten met betrekking tot jacht, visvangst, yachten of andere pleziervaartuigen en lusthuizen zijn in principe niet aftrekbaar42 .

Een nieuwe wetsbepaling 43 bevat een uitzondering op deze aftrekbeperkingen en -verboden, die wat restaurant- en receptiekosten betreft een bevestiging en uitbreiding is van een administratieve tolerantie. De uitzondering houdt in dat de aftrekbeperkingen en -verboden niet gelden wanneer de bedoelde kosten aan derden worden doorgerekend, mits die doorrekening gebeurt door een uitdrukkelijke en afzonderlijke vermelding van de kosten op de factuur. Het is niet vereist dat de doorgerekende kosten dan worden beperkt bij de belastingplichtige aan wie ze werden doorgerekend44, omdat die voorwaarde een concurrentieel nadeel zou betekenen voor ondernemingen waarvan het cliënteel uitsluitend of hoofdzakelijk bestaat uit particulieren en andere belastingplichtigen voor wie de aftrekbeperking sowieso niet geldt45 .

Inwerkingtreding : vanaf aanslagjaar 2022.

VVPR-bis

Er worden drie wijzigingen aangebracht aan de regeling inzake de zogenaamde VVPR-bis; dat is de verlaagde roerende voorheffing voor sommige dividenden van kleine vennootschappen46 .

De eerste wijziging betreft de voorwaarde dat de aandelen waaraan de dividenden worden toegekend, volledig volstort moeten zijn. De wet van 21 januari 2021 voert een tijdelijke regeling in voor de vennootschappen die tussen 1 mei 2019 en 15 december 2021 beslist hebben tot een vrijstelling van volstorting van de aandelen47 . Deze vennootschappen kunnen volgens de wetgever niet langer gebruikmaken van de VVPR-bis48 , tenzij ze vóór 31 december 2022 een kapitaalverhoging in geld doorvoeren, waardoor het bedrag van het in geld gestorte kapitaal opnieuw op dezelfde hoogte wordt gebracht van het initieel onderschreven bedrag vóór de vrijstelling tot volstorting. Deze kapitaalverhoging is mogelijk zonder uitgifte van nieuwe aandelen49 50 .

Vervolgens werd de voorwaarde dat de aandelen waaraan de dividenden worden toegekend, niet ‘preferent’ mogen zijn, gewijzigd. Omdat er twijfel was gerezen of aandelen met meervoudig stemrecht al dan niet als preferent moesten worden beschouwd, werd de uitsluiting van de preferente aandelen vervangen door de uitsluiting van aandelen waaraan een voorkeursrecht is verbonden ten aanzien van de deelname in het kapitaal of in de winst of ten aanzien van de verdeling van het maatschappelijk vermogen51. Aandelen met meervoudig stemrecht, maar zonder onevenredig dividendrecht, worden dus niet geviseerd.

Tot slot werd er een extra antimisbruikbepaling ingevoerd. VVPR-bis is niet mogelijk bij dividenden van aandelen die aan alle voorwaarden voldoen, maar waarvan de inbreng voortkomt van liquidatiereserves die aan een roerende voorheffing van 5% werden uitgekeerd door een vennootschap waarmee de inbrenger is verbonden of geassocieerd in de zin van de artikelen 1:20 en 1:21 van het Wetboek van vennootschappen52 .

Inwerkingtreding: voor de dividenden toegekend of betaalbaar gesteld met ingang van 1 januari 2022.

Fiche 281.45 voor auteursrechten

Schuldenaars van vergoedingen voor de cessie of concessie van auteursrechten kónden die vergoedingen op een fiche 281.45 vermelden, maar moesten dat niet doen. Dit is nu veranderd. De fiche 281.45 is voortaan verplicht53. Auteursrechtenvergoedingen die door een vennootschap worden toegekend, maar die niet op een fiche 281.45 worden vermeld, kunnen in principe onderworpen worden aan een aanslag geheime commissielonen54 .

Inwerkingtreding: op de vanaf 1 januari 2021 betaalde of toegekende inkomsten tijdens een belastbaar tijdperk dat ten vroegste verbonden is met het aanslagjaar 2022.

Felix Vanden Heede

Fiscaal jurist

1 Programmawet van 27 december 2021, BS 31 december 2021; en Rechtzetting, BS 24 januari 2022.

2 Wet van 20 december 2021 tot invoering van diverse bepalingen inzake de invordering en tot aanpassing van bepalingen ten gevolge van de invoering van het wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, BS 28 december 2021.

3 Wet van 21 januari 2022 houdende diverse fiscale bepalingen, BS 28 januari 2022.

4 Art. 53, 6° WIB 1992.

5 Vanaf 1 januari 2020 en het aanslagjaar 2021 voor boekjaren vanaf ten vroegste 1 januari 2020.

6 Zie de wet van 21 juli 2016 tot invoering van een permanent systeem inzake fiscale en sociale regularisatie, regionale wetgeving (decreet van 10 februari 2017 houdende een tijdelijke Vlaamse fiscale regularisatie, BS van 23 februari 2017), en de samenwerkingsakkoorden van 20 februari 2017 en 9 mei 2017.

7 Zie artikel 216bis Sv.

8 Gent 13 oktober 2020.

9 Memorie van Toelichting, DOC 55 2349/001, p. 40.

10 Memorie van Toelichting, DOC 55 2349/001, p. 40. 11 Art. 14535 WIB 1992.

12 Art. 14526 WIB 1992.

13 Art. 14527 WIB 1992.

14 Art. 2751 WIB 1992.

15 Art. 154bis WIB 1992.

16 Art. 381 WIB 1992.

17 Art. 18 van de wet van 27 juni 2021 houdende diverse fiscale bepalingen en tot wijziging van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, BS 30 juni 2021.

18 Wet van 13 april 2019 tot invoering van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, BS 30 april 2019. 19 Wet van 20 december 2021 tot invoering van diverse bepalingen inzake de invordering en tot aanpassing van bepalingen ten gevolge van de invoering van het wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen, BS 28 december 2021.

20 Art. 2:57 WVV.

21 Art. 51 en art. 93 WMGI.

22 Art. 12:59, lid 2, 9° WVV.

23 Art. 12:60, lid 2 WVV.

24 Art. 399ter WIB 1992 (geschrapt).

25 Art. 12/1 WMGI.

26 Eigenlijk was dat al gebeurd toen deze regeling nog was opgenomen in het WIB 1992, meer bepaald in artikel 400 van het wetboek, maar bij de overheveling van die bepaling naar het Invorderingswetboek was men vergeten om ook die wijziging mee over te nemen.

27 Art. 13 WMGI.

28 Art. 33, lid 1 WIB 1992.

29 Dit zijn de meewerkende echtgenoten in het zogenaamde maxistatuut.

30 Art. 5 WIB 1992.

31 Art 155 WIB 1992.

32 Art. 171, nieuw 8° WIB 1992.

33 Art. 13, eerste streepje WIB 1992.

34 Art. 32, lid 2, 3° WIB 1992.

35 Art. 13, gewijzigd eerste streepje WIB 1992.

36 Cass. 16 juni 2017 en 17 september 2020.

37 Art. 52, nieuw 13° WIB 1992.

38 Artikel 49 WIB 1992.

39 Memorie van Toelichting, DOC 55 2351/001, p. 18.

40 Art. 53, 8° WIB 1992.

41 Art. 53, 8°bis WIB 1992.

42 Art. 53,7° en 9° WIB 1992.

43 Art 53/1 WIB 1992.

44 Zoals voor de administratieve tolerantie wél het geval was.

45 Memorie van Toelichting, DOC 55 2351/001, p. 19.

46 Art. 269, § 2, laatste lid WIB 1992.

47 Wat vooral gebeurd is bij BV’s met een niet-volstort kapitaal, naar aanleiding van de afschaffing door het WVV van de kapitaalvereiste voor deze vennootschappen.

48 Merk op dat de Dienst voor Voorafgaande Beslissingen van mening was dat de vrijstelling van volstortingsplicht de toepassing van de VVPR-bis niet uitsloot; zie Voorafg. besl. 2020.0114 en Voorafg. besl. 2020.0178.

49 Art. 269, § 2, nieuw lid 12 WIB 1992.

50 Merk op dat de wachttermijn voor de toepassing van het verlaagd tarief van eerst 20% en daarna 15%, wel nog steeds begint te lopen vanaf de inbreng (zie Circ. AAFisc 9/2014, randnummer 10). Een voorstel om die termijn pas vanaf de volstorting te laten ingaan, is op de valreep gesneuveld.

51 Art. 269, § 2, gewijzigd lid 11 WIB 1992.

52 Art. 269, § 2, gewijzigd lid 8 WIB 1992.

53 Art. 47, lid 1, nieuw 4° WIB 1992.

54 Gewijzigd art. 219 WIB 1992.

This article is from: