Leo Lippeveld van de Vereniging ter Bevordering van de Maritieme Wereld.
Ivo
SOLDAATJE SPELEN V DE LIEFDEVOOR TANK,VLIEGTUIG OF MIJNENVEGER Erfgoed is niet alleen een zaak van de overheid, dat is de boodschap van de ontmoetingsdag voor erfgoedverenigingen die vandaag ,13 maart, plaatsvindt. Dit jaar staat het militair erfgoed centraal. DSM ging op bezoek bij tankfreaks in Kapellen, vliegtuigfanaten in Deurne en mijnenvegermaniakken in Antwerpen. Soldaatje spelen voor volwassenen, en dat met bijzonder weinig overheidssteun. 8
SOL DAATJ ES
Ivo Van den Brande houdt vooral van de tanks van het vroegere Warschaupact.
Danny Cabooter, de voorzitter van het museum Stampe & Vertongen.
VOOR GEVORDERDEN door jan bosteels, foto’s marco mertens
T
oen Ivo Van den Brande (42) op zijn zeventiende bij de Belgische strijdkrachten in Duitsland bij een pantserdivisie verzeilde, was het liefde op het eerste gezicht. Overdag sleutelde hij aan de tanks, ’s avonds bouwde hij de gepantserde monsters op schaal na. Maar een carrière in het leger biedt niet veel toekomst en brengt niet veel op, dus ging Ivo aan de slag bij een chemisch bedrijf. Toch liet de tankmi-
crobe hem niet los. Hij bleef met plastic, lijm en verfpotjes in de weer en veroverde met zijn modelbouwclub zelfs een eigen plekje in Antwerpen Miniatuurstad op de Scheldekaaien. Tot hij op een mooie dag van een bevriende onderofficier te horen kreeg dat het Brusselse Legermuseum op zoek was naar vrijwilligers om zijn roestende verzameling tanks te onderhouden. Tien jaar geleden betrok de vzw Tankmuseum een aantal
loodsen in het Fort van Kapellen, waar vrijwilligers de collectie onderhouden. Ivo houdt van alle tanks, maar die van het Warschaupact zijn hem het dierbaarst. Waarom? ,,Techniek heeft me altijd geïnteresseerd’’, zegt hij. ,,En de Russen maakten pure, robuuste tanks. Supersimpel en bijna onverslijtbaar, zonder de hydraulische snufjes van de Amerikanen. Alles vanuit de filosofie: ook een boer uit de Oekraïne moet deze
DSM M A G A Z I N E 13 maart 2004
9
motor bijna zonder gereedschap kunnen onderhouden.’’ De grote legerloods, die voor de helft gevuld is met Russische tanks, ademt geschiedenis. Een imposante JSU152 is het paradepaard. ,,Die JS staat voor Jozef Stalin,’’ weet Ivo. ,,En dit exemplaar heeft de verovering van Berlijn in de Tweede Wereldoorlog nog meegemaakt.’’ De joekel van een kanon blijkt een scheepskanon dat op de toren werd gebouwd. ,,In films zie je vaak tanks met hun loop dwars door muren rijden’, zegt Ivo met een grijns. ,,Meestal is dat onzin: een tankcommandant zal nooit het risico nemen zijn kanon te blokkeren met puin. Maar met dit scheepskanon was dat wél mogelijk. Om de munitie te lanceren, moesten ze er een lading dynamiet onder ontsteken.’’ Een recentere sovjettank blijkt een gift van Israël. ,,Veroverd op de Syriërs tijdens de Zesdaagse Oorlog’’, vertelt Ivo. ,,Toen we hem kregen, zaten er nog wat stukken beenderen en uniform in. De bemanning is waarschijnlijk omgekomen door een inslaande granaat. Alle kijkvenstertjes zijn versplinterd.’’ Dat is het spijtige aan al dat oorlogstuig: het is gebruikt om mensen mee te vermoorden en steden te vernietigen. ,,Ik weet het wel’’, zegt Ivo. ,,Maar mij is het enkel om de techniek te doen.’’ Het mag vreemd klinken, maar de tankfreak beschouwt oorlog voeren helemaal niet als de beste manier om allerlei conflicten op te lossen. Hij uit scherpe kritiek op de Amerikaanse president Bush, hij kent alle complottheorieën over 11 september, walgt van de oorlog in Irak en houdt zijn hart vast voor de nieuwe atoomdreiging uit Pakistan, India en NoordKorea. Zijn collega-vrijwilliger, de uit Polen afkomstige Franciszek Zwonarz (64) – Frans voor de vrienden –, heeft een al even bizarre liefde-haatverhouding tegenover tanks. ,,Ha, je vindt het hier allemaal prachtig’’, zegt hij lachend. ,,Fout: het is allemaal verschrikkelijk! Weet je wel hoeveel leed deze tuigen hebben gebracht?’’ Maar de liefde voor de techniek overwint alles, zo lijkt het. ,,Ik heb Polen verlaten omdat ze me wilden verplichten om beroepsmilitair te worden,’’ vertelt Frans. Om de haverklap werd hij opgeroepen: nu eens vanwege de Cuba-dreiging, dan weer de Hongaarse opstand. Maar Frans kon geen gezag verdragen en hij trok naar zijn familie in België. Hij werkte bij de vrachtwagenfabrikant Leyland en later bij Bosch. En nu hij met pensioen is, houdt hij zich – ondanks zijn anti-oorlogsverleden – bezig met tanks. Hij loopt op een T72 toe, een reusachtig bakbeest, bekend van de televisie. ,,Dat zijn de tanks die je altijd ziet in Irak – het is een model van 1972, vandaar de naam.’’ Franciszek start de motor en zet zo 780 paardenkrachten in beweging, wat gepaard gaat met een ontzettende rookontwikkeling en een daverend geraas. ,,Hoor je die slag?’’ roept Ivo, terwijl hij met zijn vuist op zijn hart slaat. ,,Een heel traag toerental! Daarom zijn ze zo zuinig, ze verbruiken maar één liter diesel per kilometer!’’ Deze tanks hebben geen knalpot en ze zouden heel zeker niet door de milieukeu-
10
Een boot ombouwen is wat anders dan prenten en scheepsonderdelen ruilen en verkopen
Toen we deze tank kregen, zaten er nog wat stukken beenderen en uniform in
ring raken. Minutenlang is de loods gehuld in dieseldampen die de adem afsnijden en de ogen irriteren. Het mag duidelijk zijn: Ivo en Frans love the smell of diesel in the morning. ,,Heb je gezien dat er wat olie uit de uitlaat spuit?’’ vraagt Frans na een indrukwekkend ritje waarbij hij pijlsnel optrekt en de tank volledig om zijn as laat draaien – de rechterrupsband wordt stilgelegd en de andere draait op volle kracht vooruit. ,,De Russen zeiden altijd: ’Beter olie spuiten dan motor kapot.’ Een verbruik van 40 liter olie per 100 kilometer is voor de T72 perfect normaal.’’ Natuurlijk geeft het een kick om met deze toestellen rond te rijden, beaamt ook Ivo, en de grootste kick is om ermee in het vrije veld te rijden, of op de openbare weg, op weg naar een bevrijdingsfeest of parade. Maar dat vormt zeker niet de hoofdmoot van het werk in het Tankmuseum. Negentig procent van de tijd wordt besteed aan herstellingen en onderhoud. Het is zwaar en vuil werk, en de vrijwilligers die hier elke zondag komen werken, zijn op twee handen te tellen. ,,Slechts weinigen houden het lang vol, maar de echte fanatici komen helemaal uit Limburg of uit Gent. Of het, behalve een vuile, ook een gevaarlijke hobby is? Gelukkig hebben we hier nog nooit een ongeluk gehad’’, zegt Ivo. Je moet uiterst voorzichtig zijn, want als je gegrepen wordt door een rupsvoertuig, is de kans groot dat je het niet overleeft of er toch minstens een arm of been bij verliest. En niet alleen de rupsbanden vormen het gevaar: de draaiende geschutskoepels zijn dan weer uitermate geschikt om het hoofd van de tankbestuurder af te maaien. Ivo zucht. ,,Mijn dochter zegt: waarom smelten jullie al die verschrikkelijke wapens niet om tot staal om landbouwvoertuigen te maken voor de derde wereld?’’ Maar zo zit de wereld niet in elkaar. Ivo kijkt zorgelijk: hij moet zijn Russische troeteltanks in de steek laten en tot de zomer al zijn aandacht richten op het Engelse materiaal. Bij de herdenking van de bevrijding van Normandië deze zomer zou het namelijk maar een vreemd gezicht zijn als er ook Russische tanks zouden zijn.
Helden in leren pakken
Wie kent nog dat grootse verleden, toen vliegtuigen door heldhaftige mannen werden bemand
het vliegend militair erfgoed vind je niet alleen in de collectie van Ohet OK Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis in het Jubelpark in Brussel. Sommige vliegtuigfreaks vliegen met militaire toestellen die tot negentig jaar oud zijn. Net naast de terminal van Deurne International Airport bevindt zich het – volledig subsidieloze – vliegtuigmuseum Stampe & Vertongen, dat een ode wil zijn aan de grote Vlaamse vliegtuigbouwer Jean Stampe (1889-1978). Nadat Stampe als piloot in de Eerste Wereldoorlog had gediend, begon de luchtvaartpionier in 1923 een vliegschool in Antwerpen. Omdat hij geen enkel lestoestel voldoende geschikt vond, bouwde hij er vanaf 1930 zelf een op aanwijzingen van de Rus George
Ivanow. De Rus zou in totaal zes toestellen voor Stampe ontwerpen, maar stortte met zijn laatste ontwerp, de tweemotorige bommenwerper SV-10, neer in een tuin in Borsbeek in 1935. Ivanow en Stampes zoon Leon overleefden de crash niet. Maar vader Stampe kon het vliegtuigbouwen niet laten. In 1937 realiseerde Jean Stampe zijn meest succesvolle toestel: de SV4b, een tweedekker die wereldwijd als lestoestel werd gebruikt. Maar wie kent vandaag nog dat grootse verleden, toen vliegtuigen door heldhaftige mannen in een leren pak werden bemand en lawaaihinder en nachtvluchten onbestaande begrippen waren? Tegenwoordig lijdt het luchtvaartmuseum Stampe & Vertongen onder de afkeer van de buurt, die ook de luchthaven van Deurne treft. Groene jongens dromen zelfs al hardop van een nieuw stadspark op het terrein van de stadsluchthaven. Willy Bruyninckx, directeur van het museum, ziet het met lede ogen aan. Hij dient de klagers van antwoord met het aloude argument: de luchthaven was er al lang voor de bewoners van vandaag in de omgeving kwamen wonen, omdat het er zo goedkoop was. Als de luchthaven ooit sluit, is dat een lelijke streep door de rekening van dit levende museum. Het bevat niet alleen een statisch gedeelte van doorgaans vliegwaardige oldtimers, waaronder een indrukwekkende Spitfire, het Engelse toestel dat er mede voor zorgde dat wij geen Duits spreken. Daarnaast is Stampe & Vertongen ook een vliegend museum. In een aanpalende hangar staan prachtige toestellen van uiteenlopende ouderdom die door luchtvaartfanatici van alle rangen, standen en leeftijden worden onderhouden en waarmee nog bijna elk weekend wordt gevlogen. Het jaarlijkse hoogtepunt is de Stampe fly-in, dit jaar in het weekend van 22 en 23 mei. Deelnemers uit binnen- en buitenland showen dan hun toestellen in de lucht en op het tarmac. Zou het vrolijke gebrom van deze vliegende koffiemolens echt zo onoverkomelijk zijn voor de verzuurde buren? Misschien moeten ze eens naar de aandoenlijke toestellen gaan kijken die nu in het atelier van het museum worden opgelapt. Een ULM is een gesofisticeerd toestel in vergelijking met de twee Duitse Fokkers die hier in al hun naaktheid staan opgesteld, uitgekleed tot op het geraamte. Wekelijks ontfermt een aantal vrijwilligers zich over deze oudjes. De Fokker D-VIII vloog pas tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog en kon dus geen rol van betekenis spelen. Dit toestel is een replica en het geniet de twijfelachtige eer het enige in het museum te zijn waarmee een ongeluk is gebeurd: bij de landing werd het gegrepen door een windhoos en het smakte met de neus tegen de grond. Niemand werd gewond, maar de herstelling sleept al maanden aan. ,,Niet zomaar iedereen mag aan een vliegtuig werken’’, legt Bruyninckx uit. ,,Er moet altijd iemand bij zijn die de verantwoordelijkheid mag dragen, anders krijgen we het toestel nooit gehomologeerd.’’ Het oudere broertje van dit vliegtuig, de Fokker D-VII, werd ontworpen in het begin van de Eerste Wereldoorlog en
kwam in 1915 in dienst van de Duitse luchtmacht. Na het verdrag van Versailles werden alle Fokkers aan de geallieerden overgedragen en kwam het toestel in dienst bij de Belgische luchtmacht, waar het dienst deed tot in de jaren dertig. De D-VII die bij Stampe & Vertongen wordt opgelapt, is van latere datum. Het is een replica uit 1966, die meespeelde in de oorlogsfilm The Blue Max, met Ursula Andress en wijlen George Peppard, daar in de rol van een Duitse oorlogsheld, maar vandaag vooral herinnerd als John Hannibal Smith uit The A-Team. Deze Fokker is ook ongeveer wat je zou krijgen als je het A-Team in een schuur zou opsluiten met een lasapparaat, wat zeildoek en enkele tentpalen. Alles aan het toestel oogt uiterst primitief. De romp bestaat uit eenvoudige, aan elkaar gelaste metalen buizen, met daaronder twee wieltjes die niet zouden misstaan onder een ouderwetse kinderwagen. Een staartwiel is er niet, het toestel kan enkel op gras opstijgen en landen en beschikt achteraan over een soort slede. Als het tarmac van de Deurnese luchthaven ooit verdwijnt, kan de Fokker nog altijd opstijgen in het nieuwe stadspark. De Nederlandse specialist Hans van Egmont ontfermt zich met een ploeg Belgische en Nederlandse vrijwilligers over dit toestel. Binnenkort worden de spankabels aangespannen tussen het frame, vervolgens worden de ijzeren buizen bekleed met aviation cotton – zeildoek, zeg maar. De motor staat klaar, de vleugels van de tweedekker moeten nog worden gerestaureerd en zullen geschilderd worden in de kleuren van Stampe-Vertongen. Het instrumentenbord oogt ongelooflijk simpel. ,,Dit toestel vliegt erg moeilijk’’, legt Bruyninckx uit. ,,Bovendien mag het, omdat het niet voorzien is van een radio, niet alleen vliegen; het moet vergezeld zijn van een ander toestel met boordradio en een transponder.’’ De D-VII haalt een topsnelheid van zo’n 190 kilometer per uur (kruissnelheid: 140 kilometer per uur) en beschikt over een klein benzinetankje, dat hem toch makkelijk in Schaffen bij Diest zou kunnen brengen als hij deze zomer klaar is.
Van mijnenveger tot museumboot ET het maritieme militaire erfgoed is het veel erbarmelijker gesteld dan M met onze tanks en vliegtuigen. Leo Lippeveld, lid van de Vereniging ter Bevordering van de Maritieme Wereld (VBMW), weet hoe dat komt. ,,Het zijn allemaal kaki’s bij Defensie tegenwoordig en in het Legermuseum zijn het ook allemaal kaki’s: die zijn niet geïnteresseerd in boten.’’ Maar niet alleen de in kaki-uniform gehulde landmacht valt met de vinger te wijzen. Ook onze Belgische marine, vroeger beter bekend als de zeemacht, gaat niet vrijuit. Her en der liggen boten weg te rotten. Zo ligt in Rupelmonde sinds een paar jaar de mijnenveger M906 Breydel te verkommeren; ondertussen is hij in privé-handen. Ook de Knokke is er niet echt goed aan toe, al ontfermen de VBMW en de Vlaam-
se Maritieme Ruilvereniging (VMR) zich sinds de zomer van 2000 liefdevol over deze vijftig jaar oude kustmijnenveger van 44 meter lang. Het verhaal van de Knokke tekent hoe we met ons erfgoed omgaan. Na 25 jaar trouwe dienst werd deze trots van de Belgische zeemacht in 1978 overgedragen aan de Gentse F.O.S. Seascouts, die hem vakkundig uitleefden en plunderden. De stuurpost werd hun bar. Alle instrumenten werden verwijderd en sieren tot op vandaag een niet nader vernoemd salon ergens in Vlaanderen. De Knokke zal nooit meer varen, want de twee motoren zijn eruit gesloopt. De zijkant is ernstig beschadigd, omdat de Seascouts, die nochtans beter zouden moeten weten, hem tweeëntwintig jaar lang zonder enige bescherming tegen een kaaimuur lieten schuren. De Knokke kwam te koop en de VBMW en VMR zochten net naar een drijvend clubhuis. Ludo Pauwels, voorzitter van de VBMW, besloot dat het tijd was om in te grijpen. De opgeknapte mijnenveger zou plaats kunnen bieden aan een tentoonstellingsruimte, droomde hij. En zijn vereniging zou er haar ruilbeurs in kunnen organiseren. Maar een boot ombouwen zonder echte middelen is wel wat anders dan prenten en scheepsonderdelen ruilen en verkopen, zoals de vereniging vroeger deed. Toch zetten Ludo Pauwels en zijn kompanen Leo Lippeveld, August Mertens en Eddy Van Herck stug door als vrijwilligers. Ze hebben allemaal ooit bij de zeemacht gediend. ,,De zeemacht is één grote familie voor altijd’’, zegt Ludo op plechtige toon. ,,Als je eenmaal door de microbe van het varen bent gebeten, laat ze je nooit meer los.’’ Eddy legt het verschil uit tussen mijnenvegen en mijnenjagen: een mijnenveger vaart eerst over de mijn heen voor hij hem vernietigt. Om magnetische mijnen niet voortijdig tot ontploffing te brengen, zijn deze mijnenvegers helemaal gebouwd in hout en is alle metaal aan boord niet-magnetisch: roestvrij staal, inox, aluminium, koper, brons. De boten werden in de jaren vijftig gebouwd naar Amerikaanse plannen en met dito kredieten, om de Navo-landen te beschermen tegen het Rode Gevaar. De mijnenvegers moesten de havens, de economische zwaartepunten van België, vrijwaren. Maar de Knokke zal nooit meer varen, laat staan mijnenvegen. Gaandeweg moest Ludo zijn plannen laten varen om de Knokke in zijn oorspronkelijke staat te herstellen. ,,In de depots van Zeebrugge en Oostende lagen alle nodige onderdelen, maar de generale staf weigerde stukken te geven, omdat die een nieuwwaarde zouden hebben van 50.000 euro’’, klaagt hij. ,,Af en toe worden zulke stukken verkocht als schroot, en soms slagen we erin iets te bemachtigen.’’ Dus gooide Ludo het maar over een radicaal andere boeg. Erfgoedpuristen zullen wel even slikken als ze de Knokke onder ogen krijgen. De schoorsteen werd verwijderd en op het dek werd een cabine gebouwd, die nu als clublokaal fungeert. In een latere fase moet de niet langer nuttige schoorsteen op het dak
van dit lokaal verrijzen, twee en een halve meter hoger dan voorheen. In de machinekamer wil Ludo ook nog de twee generatoren die de stroom leverden voor het mijnenvegen, laten verwijderen, zodat er ruimte komt voor een tentoonstelling over het mijnenvegen in het algemeen en de Knokke in het bijzonder. Ondanks de harteloze behandeling door de Seascouts zijn sommige delen van de Knokke nog redelijk intact: de krappe slaapvertrekken voor de dertig matrozen, met hangmatrassen, de kombuis, het waslokaal, de mess. Zoals het hoort in een oorlogsschip, gaan de ganglichten uit als je een buitendeur opent. Op de voorplecht moet binnenkort de nieuwste aanwinst van de vzw komen te staan: een Bofors, een stuk 40 mm-luchtafweergeschut zoals het ooit echt op die plek stond. ,,Dat zal nogal een ander gezicht zijn’’, zegt Leo glunderend. Maar hoe zit het met de andere plannen? ,,Ik schat dat er zo’n 100.000 euro nodig is om van de Knokke iets te maken’’, zegt Ludo. ,,Als je iemand kent die dat heeft, bel me dan. Subsidies? Daar geloof ik niet in, zeker niet voor een niet-varend schip.’’ En zo roeit de vzw met de riemen die ze heeft: het geld komt uit eigen zak, af en
toe van een barbecue, of van de verkoop van steunkaarten. Voor de jaarlijkse reünie van de bemanning van de AMS 101, later M 911 Eeklo, aan boord van de Knokke, worden in de zomer alle zeilen bijgezet. Dan komt er toch weer één ruimte meer in orde. In dit tempo duurt het nog jaren voor de boot tot een tentoonstellingsruimte is omgetoverd. Als hij voor die tijd niet zinkt tenminste. ,,Dat is het enige echt spijtige’’, zegt Ludo. ,,De Knokke is in Noordse den gemaakt, grenen dus. Als ze meranti hadden gebruikt, kon hij nog eeuwen mee. Maar goed, we hebben nog niet één lek.’’ Met gepaste trots rondt Ludo de rondleiding af. ,,Weet je’’, zegt hij, ,,Ik heb één groot geluk: die van ons is ook door de bootmicrobe gebeten en ze begrijpt dat ik hier zo veel tijd en geld in wil steken. Op deze boot zijn we getrouwd en is onze dochter gedoopt. Het is een stuk van ons leven.’’
Z
www.monument.vlaanderen.be/vcm/nl/index.html e-mail: info@vcmcontactforum.be 03-212.29.60
Z
DSM M A G A Z I N E 13 maart 2004
11