Le GRAND journal du droit - N°1 by Le GRAND journal du droit

-Het Groot rechtenjournaal-Le Grand journal du droit-Das GroĂ&#x;e Rechtsjournal-

DS 7 CROSSBACK E-TENSE HYBRIDE RECHARGEABLE

DSautomobiles.be

1,5 - 1,6L / 100KM

34 - 37G CO2 / KM (WLTP)

Informations environnementales (AR 19/03/2004) : www.dsautomobiles.be/fr/univers-ds/consommation-a-l-usage.html - Contactez votre DS Store pour toute information relative à la fiscalité de votre véhicule - Visuel non contractuel.

Alligators & Cie N.V. - S.A. Myriam Robert-César

-Het Groot rechtenjournaal-Le Grand journal du droit-Das Große RechtsjournalDIT VRIJETIJDSMAGAZINE IS BESTEMD AAN ALLE BEROEPSACTOREN VAN HET RECHT. DE TEKSTEN ZIJN ALTIJD GESCHREVEN ZONDER DE MINSTE JURIDISCHE OF POLITIEKE CONNOTATIE EN WORDEN HOFFELIJK AANGEBODEN DOOR JURISTEN VAN OVER HET HELE LAND. DE PASSIE OM TE VERENIGEN IS HIERTOE DE ENIGE RECHTVAARDIGING.

** *

CE MAGAZINE DE LOISIRS EST DESTINE À TOUS LES PROFESSIONNELS DU DROIT. LES TEXTES EN SONT TOUJOURS ECRITS SANS AUCUNE CONNOTATION JURIDIQUE OU POLITIQUE ET TRES ELEGAMMENT PROPOSES PAR DES JURISTES DE TOUT LE PAYS. LA PASSION D’UNIR EN EST SA SEULE JUSTIFICATION.

** *

DIESES FREIZEITMAGAZIN RICHTET SICH AN ALLE JURISTISCHEN BERUFSGRUPPEN. DIE TEXTE SIND STETS OHNE RECHTLICHEN ODER POLITISCHEN BEZUG VERFASST UND WERDEN FREUNDLICHERWEISE VON JURISTEN AUS DEM GANZEN LAND VORGESCHLAGEN. DIE EINZIGE RECHTFERTIGUNG IST DIE LEIDENSCHAFT, KONSENS ZU SCHAFFEN.

Alix Philippe "Icelandic escape" 2020 - Acrylique sur toile 40x50 cm

C'est lors de son séjour dans une résidence d'artistes en Islande que la peintre Alix Philippe, ancienne avocate au Barreau de Bruxelles, réalisa cette peinture. Loin des confinements oppressants, une perspective d'échappée et de voyage dans un monde parallèle s'offre aux spectateurs. Ce décor onirique où le temps semble suspendu, invite à de sublimes rendez-vous.

Het groot rechten (en plichten) journaal Bijna onbeperkt, op zoek naar de steeds veranderende realiteit, economisch, cultureel, sociaal, deontologisch, moreel, maatschappelijk… duikt het recht, en zij die het beoefenen op, in de oneindigheid van de sociologische uitdagingen. Verenigen en vreedzaam, met een gepaste tijdslijn de problemen van vandaag en de onvoorspelbare problemen van morgen, naar vrijheid van mening, verantwoordelijkheid op duizend en één vlakken, worden ons door het recht en de rechtsbeoefenaars aangeboden als een… sleutel voor de huidige en onvoorspelbare vragen over van onze wijze van werken, leven, bewegen, overleven, en gerechtigheid aan levensgeluk te verbinden. Het grote rechtenjournaal van de onvermoeibare Myriam Robert en haar team, is ambitieus en veelvoudig: de wereld bevindt zich in de 1001 plooien van het recht en het recht bevindt zich in de 10001 plooien van de wereld. Goodluck voor dit vernieuwd initiatief met een andere kijk, zij het met dezelfde ogen, op vrede en welvaart in onze relaties onder mensen en dit in een dag na dag complexer wordende wereld. Herman DE CROO ***

Le grand journal du droit (et des devoirs) Dix ans après le Journal des Avocats, l’infatigable Myriam Robert et son équipe se lancent dans une aventure plus large encore. Les nombreux plis du monde ont besoin de droit et le droit - énoncé clairement et à temps pour solutionner ou prévoir les innombrables problèmes de la société - veut unir monde et règles, comme une clef de solution rapide, pacifique il aide à accepter à l’imprévisible des problèmes d’une diversité incommensurable. Il est passionnant de voir que le droit est partout ou devrait l’être là où il n’est pas encore. Le droit est pacifiquement porteur de solutions réelles et rapides. C’est un défi, mais quel beau défi ! Bon vent ! Herman DE CROO

La clĂŠ des bon

nes relations...

EDITORIAAL VERENIGD... ...DE GEEST DER JURISTEN ? « Er is iets slechter dan het hebben van een slechte gedachte. Dit is « vooringenomen zijn » schreef Charles Péguy, net honderd jaar geleden.

Er is echter nog iets erger dan een slechte gedachte hebben. Namelijk « een vooringenomen gedacht » hebben ». Het is verleidelijk om vooringenomen te zijn, met een gewoonlijke en banale herhaling sleurt zij de massa mee. En natuurlijk, als er niemand is om dit tegen te spreken, dan voelt zij zich onaantastbaar. Een voorbeeld ? De titel van een boek, van een tijdschrift, MOET onvermijdelijk op het voorblad staan. De discussie is nu prachtig op slot. Een vooringenomen idee, in één blok, zonder basten, zonder bres; een idee waar niet aan getornd kan worden. Zoals een voldongen feit. Het werd altijd zo voorgesteld... zo uitgevoerd. Waarom zou men van gedacht veranderen ? De poging tot wijziging zou prachtig aanstoot geven. Het vernis van de vooringenomen gedachte maakt haar briljant, maar voor egaal en zo glad dat zij onzichtbaar wordt en dus onaantastbaar. Vertrekkend van dit « vernis van een idee » schreef Charles Péguy ook: De bekleding is alles en er is niets meer goed gekleed. Waarom dan ook niet een coverblad zonder titel ? Met een zijde-achtige, lumineuse bekleding, zonder de minste belasting ?

Voor het « nazoeken » van de mysterieuze titel zal men verplicht zijn om het ter hand te nemen. Men crëeert de gedwongen interesse. Het idee dat verandering brengt is nooit vooringenomen, ze komt er al doende. Een idee stopt nooit met denken. En een nieuw iedee moet nooit gevreesd worden, ze is creatief ; maar een gedachte die denkt geeft grip. Ik denk aan het VERENIGEN ... van de verschillende juristen. Hoe dan ook leidt dit idee tot controverse, tot discussie, tot debat. Dank zij het advocatenjournaal en tegenwoordig het groot rechtenjournaal heb ik ontdekt dat de juristen reeds unaniem zijn in het volgende : zij zijn allen bewust van de onvergelijkbare waardigheid van de gedachte. Respectvol ten aanzien van de gedachte zoals ten aanzien van de mooiste, liefst en meest geheimzinnige schepping. Haar overal groetend waar zij ook is, en alzo respectvolg ten aanzien van de gedachte, zo zijn ze ook respectvol tan aanzien van de personen. Wedden dat het lef van onze nieuwe effen cover zich terugvindt in de geest van het recht, een goed idee op maat en wel doordacht. Nieuw, zijdezacht, maagdelijk,… maar een beetje schurks.

Wat denkt u ervan ? Want tenslotte is de vooringenomen gedachte slechts een gewoonte.

EDITORIAL UNI... ...L’ESPRIT DES JURISTES ? « Il y a quelque chose de pire que d’avoir une mauvaise pensée. C’est d’avoir une « pensée toute faite » écrivait Charles Péguy, il y a tout juste cent ans.

Or, il y a encore quelque chose de pire que d’avoir une mauvaise pensée. C’est d’avoir « une idée toute faite ». L’idée toute faite est séduisante, avec une habituelle et banale répétition elle entraîne les foules. Évidemment, s’il n’y a personne pour la contredire, elle peut être assurée de son inébranlabilité. Un exemple ? Le titre d’un livre, d’un magazine, d’un journal, DOIT être inéluctablement sur la première couverture. La discussion est maintenant merveilleusement cadenassée. Une idée toute faite, tout d’un bloc, sans faille, sans brèche; une idée ne donnant prise à aucune accroche. Comme un fait accompli. Cela a toujours été présenté ainsi... réalisé ainsi. Pourquoi changerait-on d’idée ? Tenter de la modifier heurterait magnifiquement. Le vernis de l’idée toute faite la rend brillante, mais la rend surtout tellement lisse qu’elle en devient invisible donc, inébranlable. Parlant de ce « vernis d’une idée » Charles Péguy écrivait aussi: Le revêtement est tout et il n’y a plus rien de bien revêtu. Alors pourquoi pas une première de couverture UNIE sans titre ?

Au revêtement soyeux, lumineux, que rien ne vient charger ? Pour la « recherche » du titre mystérieux, elle obligera la prise en main. Forçant l’intérêt. L’idée qui amène le changement n’est jamais toute faite, elle est se faisant. L’idée ne s’arrête jamais de penser. Et une nouvelle idée, bien pensée n’est jamais à craindre, elle est créative ; mais la pensée qui pense donne prise. Je pense UNIR... les différents juristes. De toute façon, cette idée invite à la controverse, à la discussion, au débat. J’ai découvert grâce au journal des avocats et à présent avec le grand journal du droit, que les juristes sont déjà unanimement complices de ceci : ils savent tous l’incomparable dignité de la pensée. Respectueux de la pensée comme de la plus belle, la plus chère et la plus secrète création. La saluant partout où elle est, étant ainsi respectueux de l’idée, ils sont naturellement respectueux des personnes. Parions que l’audace de notre nouvelle couverture UNIE était, dans l’esprit du droit, une bonne idée sur mesure et bien pensée. Neuve, soyeuse, vierge,... mais un brin canaille.

Qu’en pensez-vous ? Car finalement, l’idée toute faite n’est qu’une habitude.

Chers lecteurs,

Beste lezers,

Notre société est heureuse et fière de vous présenter les auteurs de ce tout premier numéro de son nouveau magazine

Ons bedrijf is verheugd en trots om de auteurs van dit allereerste nummer van haar nieuw tijdschrift voor te stellen

-HET GROOT RECHTENJOURNAAL- -LE GRAND JOURNAL DU DROIT- -DAS GROßE RECHTSJOURNAL-

A – A

3 AVOCATS + 3 ADVOCATEN

H – G 1 GERECHTSDEURWAARDERS J – B

1 JURISTE D'ENTREPRISE

M – M 3 MAGISTRATS + 1 MAGISTRATEN N – N 1 NOTAIRE + 1 NOTARIS P – H 1 PROFESSEUR DE DROIT ET CRIMINOLOGIE

Ainsi que les personnes suivantes Evenals de volgende mensen Sowie die folgenden Personen

INVITÉ - GERMANOPHONE Assistent an der Rechtfakultät der UCL (1976-1981) werden Präsident des Parlamentes der Deutschsprachigen Gemeinschaft Vizepräsident des Kongresses der Gemeinden und Regionen des Europarates (KGRE) Präsidiumsmitglied des Europäischen Ausschusses der Regionen (AdR) Präsident der Arbeitsgemeinschaft europäischer Grenzregionen (AGEG) INVITÉ - PRÉSIDENT DES RESTOS DU COEUR Magistrat suppléant au Tribunal du Travail francophone de Bruxelles.

Numéro1* HIVER 2020- 2021 AVOCATS * ADVOCATEN * RECHTNWÄLTE *

HUISSIERS DE JUSTICE * GERECHTSDEURWAARDERS * BEDRIJFSJURISTEN *

JURISTES D'ENTREPRISE * BEDRIJFSJURISTEN * UNTERNEHMENSANWÄLTE *

MAGISTRATS * MAGISTRATEN * MAGISTRATEN *

NOTAIRES * NOTARISSEN * NOTARE *

PROFESSEURS * HOOGLERAAR * PROFESSOR *

Du cahier de l'éditeur

Bonne année à toutes les choses: Au monde ! A la mer ! Aux forêts ! Bonne année à toutes les roses Que l’hiver prépare en secret... Bonne année à tous ceux qui s’aiment Et qui me lisent ici et là… Et bonne année quand même A tous ceux qui ne s’aiment pas ! Poème de Rosemonde Gérard

SOMMAIRE - INHOUD - INHALT Du cahier de l'éditeur

Editorial Bonne année 2021 Cadeaux aux auteurs Tous en récré !

Et ensuite, classés par ordre alphabétique du nom de leurs auteurs, les articles suivants : Christine Brüls

BRÜ

Vous avez dit... élégance ? Oder: auf der Suche nach Vertretern von Eleganz.

Jean-Pierre Buyle

BUY

Le barreau de Bruxelles & l'art du palais

Jean-Gérard Closset

CLO

Humanisme & Restos

Pierre de Doncker

DED

Einstein disait : « L’imagination est plus importante que la connaissance parce que la connaissance est limitée »

Yves Demanet

DEM

Le tir… sport et philosophie

Raoul Maria de Puydt

DEP

Joseph Willaert - Schilder van de metro - Peintre du métro

Francis Desterbeck

DES

Het Cavaillé-Collorgel van de Sint-Niklaaskerk te Gent L'orgue Cavaillé-Coll de l'église Saint-Nicolas de Gand

Carine Doutrelepont

DOU

Voyage en photographie - Interview Stefaan De Clerck

Julie Dutordoir

DUT

Santa Maria di Leuca - Mon brin de magie

Patrick Geelhand de Merxem

GEE

Modes de chasse. Variés, étonnants, invraisemblables !

Luc Jansen

JAN

Poëzie - Poésie - Poetry

Karl-Heinz Lambertz

LAM

Sind die Deutschsprachigen die letzten Belgier ? Les germanophones sont-ils les derniers Belges ?

Paul Martens

MAR

Les pins

Myriam Rémion

REM

De l'élégance des mots à celle de l'âme

Pieter Roppe

ROP

De positie van de gerechtsdeurwaarder in de 21ste eeuw La postition de l'huissier de justice au XXIe siècle

Ghislain Royen

ROY

Giverny, c’est comme ça !

Marco Schoups en Geert De Buyzer

SCH

Coronavirus : De coronacrisis en de nood aan snelle oplossing van geschillen

Coloriage anti-stress pour juristes surchargés Photos des auteurs ABC

Où retrouver tous nos auteurs

PUBLI-REPORTAGE

Het Groot Rechtenjournaal Le Grand Journal du droit Das Große Rechtsjournal Pour fêter la sortie de ce 1er numéro, ALLIGATORS est heureux d’offrir à tous ses auteurs une jolie montre ICE solar power.

CHANGE. YOU CAN. Ice-Watch surprend à nouveau en lançant sa première montre à énergie solaire ! L’ICE solar power puise uniquement son énergie dans la lumière. Une énergie durable, clean, renouvelable à l’infini ! Marque du temps présent, Ice-Watch répond progressivement aux aspirations actuelles avec ses propres valeurs : l’optimisme, l’accessibilité, la simplicité et bien sûr, le culte de la couleur. Un premier pas vers une production plus responsable et soucieuse de l’environnement.

TECHNOLOGIE UNIQUE ET INNOVANTE « Verte » dans l’âme, l’ICE solar power se recharge grâce à des capteurs semicirculaires ultra fins intégrés dans la bague intérieure du cadran ! Le mécanisme capte l’énergie solaire ou n’importe quelle source de lumière, qu’elle soit naturelle ou artificielle. Cette nouvelle technologie, grâce à l’absence de fond métallique, lui confère une légèreté quasi aérienne (30 grammes). Elle a l’élégance d’être ultra agréable à porter tout en restant tendance et épurée !

UN PREMIER PAS VERS LE CHANGEMENT L’ICE solar power, c’est l’étape ‘montre en main’ d’une politique éco-responsable progressive. Cette année, Ice-Watch se concentre sur la montre et son packaging. C’est l’étape visible d’un engagement progressif qui a déjà débuté au sein de l’entreprise. Le product supply a été repensé et le pourcentage de plastique des packagings diminué. Depuis 2018, les montres ne sont plus acheminées par avion. Le centre logistique de Bastogne qui approvisionne l’Europe entière est autosuffisant en énergie et neutre en empreinte carbone grâce à ses panneaux solaires. Les équipes sont conscientisées au quotidien pour minimiser notre impact écologique à tous les niveaux. L’ICE solar power est proposée dans une pochette en feutre orange produite à partir de bouteilles en plastique recyclées et réutilisable.

Le centre logistique, en pleine campagne, est entouré de ruches : un havre de protection pour les abeilles. Le miel Bee Watch est offert aux associations caritatives et mouvements de jeunesse de la région.

Tous en récré… Je suis tellement connu que la porte du supermarché s’ouvre quand j’arrive... A celle qui te dit que les hommes sont tous pareils, réponds-lui : « fallait pas tous les essayer ! » Deux ans durant il est resté amoureux de moi, sans que je le susse. (Subjonctif imparfait) Quand il te manque un ses, un autre est renforcé. Par exemple, si t’as pas le sens de l’humour, ben t’es vachement plus con que les autres. Je suis jaloux de mes parents, car je n’aurai jamais un enfant aussi génial que le leur ! Etre populaire sur Facebook, c’est comme être riche sur Monopoly ! Des boulets, il y en a partout. C’est les canons qui se font rares ! On dit qu’un miracle ne se produit jamais deux fois. La preuve, je suis unique ! Les homes tombent amoureux de ce qu’ils voient, les femmes de ce qu’elles entendent. C’est pourquoi les uns mentent et les autres se maquillent. Quand tu m’arriveras à la cheville, tu pourras faire mes lacets. Si les gens qui disent du mal de moi savaient ce que je pense d’eux, ils en diraient deux fois plus. Une femme sans courbes, c’est comme un pantalon sans poches : tu ne sais pas où mettre les mains... Parfois je me sens bête, Et je te regarde, et ça va mieux ! Si le con ne change pas souvent d’idée, c’est parce qu’il n’en a pas des masses. (Pierre Perret) On se veut, on s’enlace, puis on s’en lasse et on s’en veut. (Sacha Guitry) Tout le monde est con. Ben oui, criez « espèce de con » dans la rue, et tout le monde se retourne...

Du cahier de l'éditeur

Ne rien faire est difficile. On ne sait jamais si on a vraiment fini. L’âge mûr de l’homme s’apparente à celui des poires. Dans les deux cas, c’est la queue qui lâche. Lorsqu’une femme te dit : « Quoi ? » ce n’est pas qu’elle n’a pas entendu, mais qu’elle te donne une seconde chance de modifier ce que tu as dit... J’aimerais tellement être comme vous... et avoir des défauts ! Ils sont tellement bourrés en Bretagne qu’ils entendent le loup, le renard et la belette chanter ! « C’est des gens bizarres, les autres. Vous pensez qu’ils sont comme vous. Et pas du tout. Ils sont comme les autres. Je n’aime pas les autres. » (Jacques A. Bertrand) Je viens d’apprendre que les efforts sont payants. Déjà que je n’avais pas top envie d’en faire... Il faut beaucoup d’intelligence pour répondre à un con avec des mots qu’il puisse comprendre. Demain (adverbe) : endroit merveilleux où l’on case tous les trucs qu’on n’a pas envie de faire. « Le gens qui se plaignent constamment, vivent leurs malheurs deux fois. » (Jean Dutour) Que ce soit bien clair : Si mes défauts ne vous plaisent pas, j’en ai d’autres. Il suffit de le dire ! A force de tomber sur des gens bizarres, quand on rencontre des gens normaux, on finit par trouver cela bizarre... Dans quel pays le nez ne brunit-il jamais ? Le nez pâle. Comment appelle-t-on un chien sans patte ? On ne l’appelle pas, on va le chercher. Quel est le pays où l’on gagne de l’argent facilement ? La tune easy. Une chanteuse sans voix ? Véronique sans son.

Christine BRÜLS

Vous avez dit... élégance ?

Oder: auf der Suche nach Vertretern von Eleganz. Christine Bruls a été avocate au barreau de Liège durant 23 ans ainsi que Rechtsanwältin au barreau de Cologne. Le 24 décembre 2015, elle prêta serment comme magistrat. Elle a également assumé différentes charges de cours à l’UCL et enseigne toujours à la Haute Ecole de la Province de Liège. Passionnée de littérature, d’échanges entre cultures et d’enseignement, elle est intervenue dans différents domaines dont la terminologie juridique allemande. Pendant des années, elle a tenté de trouver des clés de lecture tendant à contribuer à la compréhension mutuelle et au respect des sensibilités de chacun, persuadée que cela est essentiel dans un monde interconnecté. Peut-être qu’un jour, la survie de notre planète en dépendra….

le GRAND journal du droit

L’élégance - la notion évoque selon moi le goût, la finesse, l’éthique et la noblesse, la légèreté et parfois, selon le contexte, la clarté, la simplicité, la beauté et l’esthétique d’une formule, solution, mélodie ou d’un intérieur... Sur la toile figure une description de l’elegentia de Paul Valéry, fréquemment citée, que je me permets de reproduire ici : « Trouver sans avoir l’air d’avoir cherché. Porter, soutenir, sans avoir l’air de ressentir le poids. Savoir, sans manifester que l’on a appris. »1. Honoré de Balzac précise d’ailleurs que « L’élégance travaillée est à la véritable élégance ce qu’est une perruque à des cheveux. »2. Quant à une personne élégante, je pense à son habillement et plus généralement à sa conduite quotidienne. Dire de quelqu’un qu’il est élégant constitue donc, à mes yeux, un compliment : la maîtrise d’un art de vivre qui mérite l’admiration. Même si certains y assimilent les termes dandy3 ou smart, l’élégance est assurément une qualité. Différentes personnalités peuvent entrer en ligne de compte, qui se démarquent par la forme donnée à leurs idées et la manière distinguée de rendre visible leurs actions.

Paul Valéry

Honoré de Balzac

1. P. Valery, Cahiers, 1922, cité par S. Larnaudie, Paul Valery et la Grèce, Librairie Droz, Genève, 1992, p.395 ; des extraits des Cahiers sont disponibles sous h t t p : / / w w w. re g i n e - d e t a m b e l . co m / f / i n d e x . php?sp=liv&livre_id=1415, consulté le 20.06.2020. 2. H. de Balzac, Traité de la vie élégante, Rivages poche, coll. Petite bibliothèque », 2012 (1ère éd. 1830). 3. Selon H. de Balzac, « Le dandysme est une hérésie de la vie élégante » … (Traité de la vie élégante, Rivages poche, coll. Petite bibliothèque », 2012).

Choisissons dans les « valeurs sûres » de l’époque contemporaine. En m’interrogeant ainsi sur des personnalités méritant ce qualificatif (« elegant, mit einer natürlichen Eleganz versehen, sich durch stille Eleganz und Würdigkeit auszeichnend »... ), je me suis souvenu d’un ouvrage d’Arnaud Ramsay à savoir « Jean d’Ormesson ou l’élégance du bonheur ». L’auteur rappelle dans l’avantpropos ce que le président français avait dit à d’Ormesson lorsqu’il l’avait décoré en 2014 : « Vous avez réussi tout au long de votre vie à être aimé. Je me suis posé cette question : comment avez-vous fait ? Est-ce dû à votre esprit subtil? A votre élégance subtile ? A votre regard pétillant ? » (...). Et la réponse de Jean d’Ormesson : « Audelà de la politique, il y a une certaine hauteur qui se confondait peut-être hier avec l’honneur et qui se confond aujourd’hui avec la démocratie, où se mêlent l’émotion, le goût des idées, un peu de grâce et de beauté, une sorte d’élan vers les autres, une interrogation sur notre destin, ces fantômes mystérieux qu’il est peut-être permis d’appeler dans cette maison les forces de l’esprit. » (p. 15). Voilà donc quelques précisions sur un grand homme qui nous a laissé un magnifique testament dont j’ai retenu l’extrait suivant : « Courage. N’abandonnons pas tout de suite. Essayons encore. Recommençons. Pour comprendre cet univers dont nous savons presque tout sauf l’essentiel pour être ne paix avec nous, pauvres orphelins, dont nous ne savons presque riens, y-a-t-il autre chose que la science ? »4. Une manière élégante de nous inciter à la réflexion, à une recherche personnelle qui se prolongera pendant toute notre vie. 4. J. d’Ormesson, Un hosanna sans fin, Editions Heloïse d’Ormesson, 2018, p. 99.

BRÜ

Immer noch in meinen Überlegungen über die Eleganz und elegante Personen, kam mir ein anderer Autor in den Sinn, dessen Werk von Kritikern als elegante Verbindung einer Doppellaufbahn gewürdigt wird: der deutsche Schriftsteller und Jurist Bernhard Schlink. Dozent an der Humboldt-Universität Berlin in den Fächern öffentliches Recht und Rechtsphilosophie, Verfassungsrichter in Nordrhein-Westfalen und brillanter Autor

anderen Weise als elegant bezeichnet und zitiert werden. Ich denke z.B. an Personen wie Mathieu Ricard, André Comte-Sponville, Henry Kissinger, Richard von Weizsäcker, Helmut Schmidt, Hannah Ahrendt… Encore une fois, mes choix sont purement subjectifs et probablement le produit du moment, - particulier à plus d’un titre, vu la période étrange que nous traversons : confinements, déconfinements progressifs, bouleversements de notre quotidien, perte momentanée de certains repères, désagrégation des liens sociaux, interrogations et craintes, rappel de la fragilité de notre existence, de notre impuissance face aux événements et du caractère éphémère de notre présence. Dans une période où l’on met en cause des personnalités d’une autre époque, quoi de plus rassurant que d’évoquer quelques modèles à suivre.

Bernhard Schlink

mit Werken wie „Der Vorleser“ und „SelbTrilogie“ („Selbs Justiz“, „Selbs Betrug“, „Selbs Mord“), hat er existentielle Fragen wie Schuld, Vergangenheitsbewältigung und Lebensbilanzen behandelt. Auch hier sei ein Auszug Lebensphilosophie zitiert, der knapp und einleuchtend ist: „Weil die Wahrheit dessen, was man redet, das ist, was man tut, kann man das Reden auch lassen.“ Aber laut Schlink ist nicht alles kontrollierbar : „Ich meine nicht, daß Denken und Entscheiden keinen Einfluß auf das Handeln hätten. Aber das Handeln vollzieht nicht einfach, was davor gedacht und entschieden wurde. Es hat seine eigene Quelle und ist auf ebenso eigenständige Weise mein Handeln, wie mein Denken mein Denken ist und mein Entscheiden mein Entscheiden.“ . Selbstverständlich können zahlreiche andere zeitgenössische Persönlichkeiten aus verschiedenen Bereichen in der einen oder

Mathieu Ricard

Christine Brüls

audition préalable

UNE QUESTION DE DROIT ?

LA RÉPONSE SE TROUVE SUR STRADALEX.COM ESSAI GRATUIT pendant 10 jours ! Sans engagement

Jean-Pierre BUYLE

LE BARREAU DE BRUXELLES

L’ART AU PALAIS

Jean-Pierre Buyle Ancien bâtonnier du barreau de Bruxelles

le GRAND journal du droit

Durant plus de 200 ans d’Histoire, le barreau de Bruxelles n’a pas brillé par son intérêt pour la peinture ou l’art plastique. Une exception remarquable, l’auteur des Pandectes et le père du Journal des Tribunaux, Edmond Picard, grand ami d’Octave Maus et fondateur avec celui-ci du mouvement de « l’Art moderne », puis du groupe des XX qui a permis au barreau de voir certaines de ses publications s’illustrer de dessins ou d’affiches de grands artistes1, tel que Fernand Khnopff qui réalisa un ex libris repris dans chacun des 30.000 ouvrages de la bibliothèque des avocats. Quelques œuvres ont cependant été placées ou restaurées grâce à l’intervention du barreau de Bruxelles.

1. F. Motulsky, l’oeuvre du bi-centenaire : « Ars Aequi de Fred Erdekens », Journal des Tribunaux, 2011, p.528.

BUY

JULIEN DILLENS L’œuvre en plâtre est de Julien Dillens, qui est également l’auteur du gisant du mémorial à Everard ‘t Serclaes le long de l’hôtel de ville de Bruxelles. Cette œuvre a été placée provisoirement au palais pour servir au décor de la fête de Noël, organisée par la Conférence du Jeune Barreau le 23 décembre 1894. L’œuvre fut diversement appréciée à l’époque : refusée à plusieurs expositions, ignorée à d’autres et récompensée à Amsterdam, Anvers et à Paris… Certains se demandent comment le juge Salomon pouvait représenter un juge idéal : torse et pieds nus, impassible, affaissé, fermé, attitude

oscillant entre l’abattement et l’émerveillement, « La justice entre la clémence et le droit » (appelée par certains « la justice de Salomon ») est une sculpture qui domine la salle des pas perdus, dans la galerie au-dessus de l’entrée, face au buste de Joseph Poelaert. peu compatible avec l’image d’un juge… Cette imposante œuvre aurait dû être enlevée tout de suite après la fête et on l’oublia sur place. Après la mort de Dillens, les curateurs de la succession de l’artiste manifestèrent la volonté de la reprendre. Puis, ils l’oublièrent définitivement au palais.

Julien Dillens, « La justice entre la clémence et le Droit » Copyright META-MORPHOSIS - AXEL RUHOMAULLY

le GRAND journal du droit

XAVIER MELLERY

Xavier Mellery, « La justice sans bonté forfait à sa mission » 1894 - Bibliothèque des avocats. © Antoine Beaufils 2019

À l’occasion de la même fête du Jeune Barreau du 23 décembre 1894, l’artiste Xavier Mellery, enfant chéri du barreau et auteur des dessins pour les statuettes du petit Sablon, réalisa une grande estampe de 2m35 x 2m10 accompagnée de trois devises : « la justice sans bonté forfait à sa mission. La vraie base du droit est la fraternité. La plus noble des forces sociales c’est le droit ».

On y trouve 6 figures : une femme porte un enfant dans les bras alors qu’un autre est accroché à sa robe ; une femme écrit sur une table de pierre, une troisième tient dans les mains l’épée de la justice et baise le front d’un adolescent nu, appuyé sur le manche d’une charrue qui occupe tout le socle de l’estampe. Cette œuvre décore encore aujourd’hui la salle de lecture de la bibliothèque du barreau.

BUY

LOUIS DELTOUR, EDMOND DUBRUNFAUT, ROGER SOMVILLE Lorsque le palais fut restauré après l’incendie et la chute d’un V1 sur le bâtiment en 1944, le conservateur de l’époque, Monsieur Albert Storrer –dont un buste a été placé sur le parvis de la salle des audiences solennelles de la Cour d’appel, en présence de sa fille, Me Anne-Marie Storrer2 - commanda une fresque importante à un trio d’artistes engagés au sein du groupe « Forces murales » : Louis Deltour, Edmond Dubrunfaut et Roger Somville. Il leur donna comme seule contrainte que le travail fasse clairement référence au thème « commerce et industrie ». Seuls les frais, couleurs, brosses et le travail des plafonneurs furent indemnisés. Les trois artistes de gauche et pleins d’optimisme étaient réunis par un commun désir de faire sortir l’art des chemins battus de la tradition académique et des spéculations esthétiques gratuites de la peinture de chevalet. L’œuvre occupe trois murs de l’ancienne salle des référés du tribunal de commerce, au premier étage. Elle a été réalisée en dix semaines en 1949 et est intitulée « Prolétaires de tous les pays, unissez-vous ». Ses admirateurs la surnomment « le port, la mer et ses travailleurs, la pêche et la vente ». Ses détracteurs l’appellent « le couloir aux maquereaux ». Cette fresque représente les étapes liées à la pêche aux poissons : arrivée du bateau au port, déchargement des bateaux, nettoyage des filets, séchage des voiles, étalement et vente des poissons, écaillage … Elle est de couleur acrylique vive : vert, bleu, gris, noir… Cette œuvre a été à ce point controversée que les fresques, qui étaient prévues pour orner d’autres couloirs du palais furent décommandées sur le champ par les autorités. Le président du tribunal de commerce de l’époque passait quotidiennement devant l’œuvre d’art en lui donnant des coups de canne et de parapluie, en signe de réprobation. Lors du déménagement du tribunal de commerce vers la rue de la Régence, au début des années 2000, l’œuvre fut fortement endommagée par l’entreposage et le déplacement inappropriés de mobiliers devenus inutiles.Grâce à l’intervention du barreau de Bruxelles, l’œuvre fut restaurée en 2005 par des professionnels aux frais de la Régie des Bâtiments. Seule la bouche oubliée d’une des pêcheuses est restée inachevée, le peintre Roger Somville ayant voulu la peaufiner lui-même. Son état de santé fragile et son grand âge ne lui ont pas permis de réaliser ce vœu. Il a depuis lors traversé le chemin. Louis Deltour, Edmond Dubrunfaut, Roger Somville « Prolétaires de tous les pays, unissez-vous » 1949 - © Antoine Beaufils 2019

2. F. Motulsky, l’installation du buste d’Albert Storrer, le 27 octobre 2011, J.T. 2011, p.813.

le GRAND journal du droit

AVOC’ART Nous inspirant de ces exemples anciens, nous avions voulu remettre l’art au cœur de notre action, lors de notre bâtonnat. Avec mon homologue, bâtonnier de l’Ordre néerlandais, Me Dirk Van Gerven, et un groupe de travail spécialement créé pour cette occasion (Avoc’art), dont l’objectif était de réfléchir au lien entre l’art et la profession d’avocat et de placer la beauté de l’art au cœur des travaux de l’Ordre, nous avions initié plusieurs projets : édition d’un livre de photos sur les avocats avec une préface d’Eric-Emmanuel Schmitt3, parution d’une bande dessinée sur le bi-centenaire du barreau4, présentation d’un spectacle « Crime et Châtiment » de Dostoïesvki au sein du palais de justice avec la compagnie du palais et une mise en scène de Michel Mouffe, réflexions sur l’œuvre de Jean Genêt à l’occasion du centenaire de sa naissance, concert avec Frank Braley au palais des Beaux-Arts, réflexion sur « la littérature et le droit » au départ d’œuvres écrites par des avocats au centre culturel d’Uccle, conférence sur les écrivains et les poètes, face à la justice aux midis de la poésie, conférence avec Eric-Emmanuel Schmitt sur « A quoi sert la littérature ?», avec les Grandes Conférences Catholiques, sous la présidence de Me Emmanuel Cornu… Sur le plan plastique, plusieurs artistes de renom nous ont fait l’honneur d’associer leurs noms à notre barreau.

3. B. Feron, Visages d’avocats, La renaissance du livre, 2010. 4. E411, Me Corbac, Editions Sandawe.com, 2011.

BUY

MARIE-JO LAFONTAINE Quatre œuvres photographiques grand format réalisées par l’artiste bruxelloise Marie-Jo Lafontaine furent placées dans le bureau du bâtonnier. Deux portraits extraits de la série Babylon Babies : de jeunes adolescents au regard fixe. Ils sont notre avenir. Ce sont pour eux que les autorités ordinales travaillent. Une autre photo tirée de l’installation « I love the world », représentait un lapin : le lien entre le monde animal et le costume de l’avocat. L’épitoge de la robe est en lapin. Cet animal est celui qui aide Alice au pays des merveilles à passer de l’autre côté du miroir au moment où le Procureur d’Etat accourt en retard pour requérir au procès du voleur de la tarte aux cerises… Cette œuvre était portée par Stéphane Mallarmé : un coup de dés jamais n’abolira le hasard. Quand bien même lancé.

alors qu’il refusait que notre barreau collabore avec l’ennemi. Cette œuvre de Marie-Jo Lafontaine était aussi installée à l’arrière du mémorial en marbre noir qui orne la salle du Conseil, en souvenir des bâtonniers résistants lors de la première guerre. Ceux-ci refusèrent d’obéir aux lois scélérates allemandes, ayant juré obéissance aux lois du peuple belge.

Et puis, il y avait les « belles de nuit » : des roses rouges un peu fanées, entre chien et loup. Cette photo symbolise l’indépendance de notre barreau. Elle était placée en face de la statuette de St Louis, remplie d’émotion qui se trouvait sur le champ d’honneur où le bâtonnier Braffort fut assassiné en 1944 par les rexistes, Marie-Jo Lafontaine « Babylon Babies » - Bureau du bâtonnier

le GRAND journal du droit

JEAN-LUC MOERMAN

Jean-Luc Moerman « L'allégorie de la justice de Lucas Cranach l'Ancien » Vestiaire des avocats - © Antoine Beaufils 2019

Au vestiaire des avocats, Jean-Luc Moerman a interprété l’ « Allégorie de la justice » de Lucas Cranach l’Ancien. Cette œuvre d’érotisme allusif a été peinte en 1537 au moment où l’artiste a 65 ans. La jeune femme y est recouverte d’un voile transparent. Elle a les insignes de la justice : l’épée du bourreau (mise en garde contre la dureté du jugement) et la balance (symbole de la pondération scrupuleuse). La garde de l’une et les bras de l’autre signent le pubis de la demoiselle. Ses yeux ne sont pas bandés (signe de l’impartialité). La chair illustre les ténèbres. Chez nous, Cranach est l’un des plus grands peintres européens du 16e siècle. Peintre de cour, l’allemand a fréquenté de grandes personnalités comme Martin Luther, tout en libérant la nudité et le pouvoir de la femme dans un style assez antiacadémique. Une exposition lui fut consacrée

en 2011 au palais des Beaux-Arts de Bruxelles où Moerman le redécouvrit. L’artiste bruxellois, issu du monde du graffiti, a photographié cette peinture et l’a travaillée dans une dimension deux fois et demie plus grande. Le corps de la justice change de couleurs, devient plurielle et opaque. Un étrange tatouage infini apparaît sur sa peau comme les labyrinthes de Poelaert sur le sol en marbre de la salle des pas perdus du palais. Moerman a aussi illustré en italiques l’introduction à la vie du barreau d’Albert Nyssens, petit manuel de déontologie destiné aux avocats stagiaires, avec des empreintes mandarines tatouées, proches du travail de Jackson Pollock. Son art est très urbain et proche des graffitis, des BD mangas et des nouvelles technologies numériques.

BUY

PHILIPPE VAN SNICK

Marie-Jo Lafontaine « Babylon Babies » - Bureau du bâtonnier

En 2012, le barreau commanda un tableauintitulé « Tout » du peintre gantois, Philippe Van Snick, né à Gand en 1946 et récemment décédé : une œuvre abstraite peinte à l’huile (90 x 70 cm) symbolisant l’équilibre de la balance de la justice, tout en mettant en évidence les liens asymétriques entre les différents acteurs de justice. Cette œuvre a été placée au cœur de la galerie historique des portraits des bâtonniers de l’Ordre, représentant les photographies en noir et blanc des 77 chefs de l’Ordre qui l’ont dirigé entre sa création en 1911 et sa scission en 1985, face aux photographies représentant les jeunes avocats assassinés par l’ennemi lors des deux guerres mondiales du 20e siècle. L’œuvre est composée de 9 cases. Neuf étant le dernier de la série des chiffres, il annonce à la fois une fin et un recommencement, c’est-àdire une transformation sur un nouveau plan. L’amorce peut être de deux Ordres autonomes. L’œuvre est à la fois réunion et division, allusion aussi à la symétrie de la balance de la justice.

On y trouve les 3 couleurs primaires, les 3 couleurs secondaires, le blanc et le noir (couleurs de la toge de l’avocat). La bande centrale est obtenue par le mélange des différentes couleurs. Elle est le témoin de l’universel et du multiculturel. Elle est verticale ; l’avocat qui plaide debout ? Le bâton du bâtonnier ? Allusion à la table fer à cheval de la salle d’à côté où siègent les deux Ordres réunis en un seul barreau ?... Les bords de la peinture non visibles sur la photo sont bleu clair d’un côté, à gauche, pour le jour et noir de l’autre côté, à droite, pour la nuit : symbole du temps. Le bord supérieur est d’or, le nadir, tandis que le bord inférieur est d’argent, l’enfer, le laboratoire des alchimistes. Ces couleurs symbolisent les matériaux durables, précieux mais périssables. « Tout » a cette force d’être à la fois, nom, pronom, adverbe et adjectif. C’est le trait d’union et de rassemblement des avocats issus de communautés et de cultures différentes.

le GRAND journal du droit

FRED EERDEKENS A l’occasion du bi-centenaire du Barreau de Bruxelles en juin 2011, une œuvre originale fut commandée à l’artiste hasseltois, Fred Eerdekens : « Ars Aequi ».

Jean-Luc Moerman « L'allégorie de la justice de Lucas Cranach l'Ancien » Vestiaire des avocats - © Antoine Beaufils 2019

L’œuvre est intrigante au premier coup d’œil mais elle parle d’elle-même, sans qu’il ne soit besoin d’un interprète – critique souvent faite aux artistes contemporains – dès l’instant où la lumière jaillit. Accrochés avec une précision millimétrée entre les deux fenêtres de la salle du Conseil de l’Ordre, les fils de cuivre tordus fixés 5. F. Motulsky, loc. cit., J.T. 2011, p.527.

dans le mur font apparaître le sens véritable par la projection de l’ombre qui révèle la phrase « Ars Aequi », rappellant que l’avocat est maître de l’équité, le premier juge de son affaire, mais également qu’il faut savoir regarder, éclairer son dossier pour lui donner un certain jour, une vision qui emporte l’adhésion5.

BUY

MICHEL FRANÇOIS

Nous commandâmes également une œuvre à un artiste bruxellois Michel François. « Pièces à conviction » fut réalisée en 2013 et achetée par le Barreau de Bruxelles sous les bâtonnats de Michel Vlies et Hugo Van den Bergh en 2014. Cette grande œuvre composée de plusieurs photographies est accrochée aux murs du vestiaire des avocats, au rez-de-chaussée. Il s’agit de photos de véritables pièces à conviction. Tous ces objets manufacturés hétéroclites se ressemblent. Mais ils sont tous différents. Ils ont chacun une fonction particulière : une pelle, une batte, un marteau, un parapluie, un pied de biche, une pince, une matraque, un crochet…La plupart de ces objets sont contondants : on les qualifie dans les prétoires comme étant des « armes », ce qui leur donne une dimension politique. Ces outils et ces accessoires nous sont familiers. Ils sont fabriqués industriellement partout dans le monde à des millions d’exemplaires. Ils sont universels. Ce sont des choses fongibles, aisément remplaçables et substituables. Ces objets sont entreposés dans les caves du socle

du vieux palais, celui qu’à la Commission BCG-P1 (Beheerscollege – collège de gestion-palais 1), juste en-dessous du vestiaire des avocats. C’est une sorte de bazar ou de caverne d’Ali-baba fermée à clefs qui renferme ces précieux trésors. Mais qui a bien pu faire passer ces banals objets issus d’un brico center ou d’une brocante vers ces locaux renfermant des pièces à conviction? Là, ces pièces sont classées, inventoriées, identifiées : une année, une étiquette, des numéros étranges et mystérieux, un autocollant « police-politie » avec un logo bien connu représentant une flamme ou une main tendue vers le ciel, un sac en plastique ou en papier pour protéger les éventuelles empreintes digitales… Ces pièces transpirent la violence, elles évoquent les jeux de massacre des fêtes foraines. Ces pièces lourdes flottent en l’air, suspendues à une ficelle légère, reliée par un clou à une longue planche solide fixée à une barre de couleur orange, elle-même attachée à un mur qui a vécu.

le GRAND journal du droit

BUY

Photos de Michel François pour le palais de justice de Bruxelles 2014 - Vestiaire des avocats

C’est une sorte d’inventaire à la Jacques Prévert d’objets réels, archivés, dans les sous-sols du palais de justice où l’artiste Michel François les a photographiés pour les faire remonter à la surface, à la lumière de la buvette du vestiaire des avocats. Chacun de ces objets a son identité et est personnalisé, comme s’il correspondait à une affaire précise en cours d’instruction. Chaque objet va servir de preuve, tantôt pour accuser, tantôt pour condamner, tantôt pour acquitter. Est-ce une contrefaçon ? Une arme qui a tué ou menacé, un outil qui a aidé à perpétrer un vol ? Un objet qui a violé ?... Chacune de ces pièces est au départ banale et interchangeable. Mais, par son histoire et par l’usage que son utilisateur en a fait, elle devient unique. Elle prend de la valeur et de l’importance comme une œuvre d’art… Marcel Duchamp ou Marcel Broodthaers transformaient des objets du quotidien en œuvres d’art. Ils détournaient des pièces de leur fonction première voulue par leur créateur

ou leur concepteur. Michel François ne détourne pas ces objets de leur sens. Il les restitue tels quels. Simplement, il les fait monter d’un étage. Ces objets usuels étiquetés et alignés comme dans un musée ou dans une galerie sont chacun signés par un auteur qui doit rendre des comptes, alors qu’il est présumé innocent. Cette œuvre est politique. Elle montre le trait d’union entre le citoyen qui doit justifier à la société d’un acte délictueux qu’il a commis ou lien qu’il n’a pas commis. Elle fait le entre responsabilité. Par l’intervention de l’artiste, ces objets deviennent des sculptures. Ensemble, ils d’installation.

constituent

une

sorte

Et lorsque ces pièces à conviction auront fini de raconter une histoire et qu’un jugement définitif de condamnation, de non-lieu ou d’acquittement sera prononcé, elles redeviendront anonymes et universelles.

CHARLES KAISIN

Le titre de cette œuvre a depuis lors été adopté comme devise du barreau de Bruxelles par les deux Ordres. Le texte est en latin, langue chère aux juristes, langue neutre dans une institution bilingue. Il rappelle aussi que le droit n’est pas une fin en soi. La loi doit avoir une résonnance. Son acceptation rend l’homme libre et sans doute responsable. C’était le message du barreau pour son bi-centenaire. Fred Eerdekens est né en 1951. Il vit à Hasselt et est reconnu internationalement, particulièrement aux Pays-Bas et aux Etats-Unis. Toujours à l’occasion du bi-centenaire, c’était en 2011, le barreau avait commandé au designer Charles Kaisin, une œuvre éphémère et audacieuse : travaillant sur la symbolique du fil d’Ariane, l’artiste bruxellois a déroulé un fil rouge de 7 kilomètres, en suspension, au cœur de la salle des pas perdus. A l’image d’une immense toile d’araignée ou d’une dentelle de Bruxelles, Charles Kaisin a suspendu 10.000 iris en papier, fleur symbolisant la région Bruxelles-Capitale, berceau du barreau. Chaque origami a été réalisé avec du papier recyclé du code pénal et du code civil par les détenus de la prison de St Gilles avec laquelle l’artiste collabore depuis plusieurs années. « L’impression est superbe, comme un vol de papillons, comme un champ de fleurs au lever du soleil. Les origamis ne cachent pas la vue du reste de la salle et de la coupole majestueuse »6.

Marie-Jo Lafontaine « Babylon Babies » - Bureau du bâtonnier

Cette œuvre est spectaculaire et poétique pour la plus grande salle d’attente du genre avec ses 22.000 m² 7. La thématique était liée à la justice, au cœur des préoccupations du barreau. L’œuvre dénommée Pneuma a permis d’associer des détenus à sa création, d’attirer dans ce lieu du patrimoine remarquable un public peu habitué à le fréquenter et de communiquer sur l’urgence de sauver ce monument à l’abandon. Lors du démontage de l’œuvre, les origamis furent vendus au profit de l’action Stop famine Corne de l’Afrique. Un livre exceptionnel représentant des photos de Marie-Françoise Plissart fut publié par la suite8. Cette installation fut par ailleurs sélectionnée par l’Asbl Promethea pour le prix Caius « petites et moyennes entreprises » qui récompense l’entreprise ayant réalisé l’action de mécénat la plus exemplaire en faveur de la culture ou d’artiste de la Fédération Wallonie Bruxelles. Le jury a indiqué que le barreau de Bruxelles avait fait preuve d’audace et de créativité dans le choix de l’artiste et de l’installation. Le jury s’est montré séduit par sa double dimension, à la fois culturelle et sociale, du projet Pneuma. Cette œuvre de l’éphémère s’est vue décerner la deuxième place pour le prix du public.

6. Guy Duplat, 10.000 origamis couvrent la justice, la Libre Belgique, 21 juin 2011. 7. Christian Laporte, Mais oui, le palais de justice a une âme, La Libre Belgique, 27 décembre 2011. 8. M.F. Plissart, Ch. Kaisin, Pneuma, Editions Filipson, 2011.

le GRAND journal du droit

Avec doute et conviction, les avocats porteront la parole de leurs clients. Ils expliqueront au juge la vie et le contexte de ces pièces à conviction, brandies par l’autorité de poursuite. Au pénal, le doute profite toujours à l’accusé. Le magistrat se prononce avec son intime conviction. Et si le vestiaire des avocats était la véritable pièce à convictions ?

Nous avons toujours voulu placer l’art – surtout celui du 21e siècle, qui nous est contemporain- en filigrane de notre action. Cela nous permet de devenir tel que d’autres l’ont été et de mieux organiser les choses. « Mettre de l’art contemporain dans le palais de justice, un lieu aussi vénérable et pétri de traditions, c’est introduire le questionnement, la part d’ombre et de beauté, le doute salutaire9 ». Cette présence artistique initiée par Joseph Poelaert et voulue par Albert Storrer donne un sens et une épaisseur à ce que nous entreprenons, même si l’art ne parvient pas à rendre le monde plus supportable ou plus équitable. Ce qui importe dans l’art comme dans le droit finalement, c’est le chemin de la transgression. Jean-Pierre BUYLE Ancien bâtonnier du barreau de Bruxelles 9. Guy Duplat, la justice est tout un art, La Libre Belgique, 6 juillet 2012.

BUY

Posture with progressive lenses

Would you like a stress free vision at work ? Give your work the vision it deserves.

Posture with ZEISS Officelens

14, Chaussée de Charleroi – 1060 Brussels Monday to Saturday – from 10am to 6.30pm T. : (+32) 02 512 06 86 – www.opticienminet.be

Jean-Gérard CLOSSET

HUMANISME & RESTOS

Jean-Gérard Closset est Président de l’association et Magistrat suppléant au Tribunal du Travail francophone de Bruxelles –

le GRAND journal du droit

En préparant cet exposé, il m'est venu à l'esprit de faire comprendre à ceux qui me liront l'humanisme qui transcende l'action des Restos du Cœur (au travers des actions journalières des bénévoles et de l’encadrement) dans notre société et sa distanciation par rapport à beaucoup de ceux qui prétendent agir pour lutter contre la pauvreté et qui ne sont malheureusement que des coupeurs de carottes en quatre. ***

CLO

PLANTONSD'ABORDLEDÉCOR: • Les Restos du Cœur sont nés en Belgique en 1985 (en même temps qu'en France), comme une réponse (par les étudiants de l'Institut Solvay) à l'appel de Coluche à propos du gaspillage des surplus alimentaires tant dans l'industrie que dans l'agriculture; un homme politique belge de l'époque, agriculteur de profession et de conviction, a mis le doigt dessus et embrayé en Belgique sur une action de redistribution des surplus alimentaires stockés en différents endroits. • Aujourd'hui, ce sont 17 Restos qui fonctionnent, en Wallonie 12, à Bruxelles 2 et 3 en Flandres (où Coluche est très peu connu) et sur la route un food truck pour desservir des zones moins denses en coordination avec des CPAS locaux. Ils trouvent leurs approvisionnements dans les invendus des grandes surfaces et la surproduction de l’industrie alimentaire ainsi que dans les achats groupés que réalise la Fédération grâce aux dons reçus. • Le liant est une charte des Restos du Cœur, charte dont les termes ne souffrent aucune exception et qui prône la neutralité absolue en matière d'aide matérielle et d'assistance selon les besoins exprimés par les bénéficiaires sans distinction de genre ni d’origine. • La Fédération des Restos du Cœur de Belgique regroupe les fonctions "supralocales" telles que la récolte de fonds, la fiscalité, la collecte nationale de denrées alimentaires et leur répartition dans le réseau ainsi que le support de l'image « Resto du Cœur ». Sur le plan managérial, la Fédération présente une caractéristique inédite puisqu'elle est dirigée par ses membres : ce sont, en effet, les asbl membres qui en sont les administrateurs, assistées par deux administrateurs indépendants, ce qui n'est pas le cas dans les autres associations poursuivant une mission similaire. Nous sommes donc dans le management direct. • La Fédération est aussi un moteur de réflexion permanent s’appuyant sur des partenaires comme le Réseau Wallon de Lutte contre la Pauvreté et le Commissariat aux Droits de l’Enfant. Mais dans le fonds, quelle est notre mission ? nous ne sommes pas le "Resto' du pauvre - terme que nous rejetons fermement -. Notre mission est d'aider les personnes dans le besoin à sortir de la précarité. Nous nous refusons à porter un jugement sur les événements qui ont pu les amener là où ils sont. Après avoir proposé un repas (vendu 1 euro à nos clients), nous nous efforçons de regarder l'avenir avec eux. En d'autres termes, nous voulons, avec eux reconstruire leur morceau d'humanité.

le GRAND journal du droit

La pauvreté nous touche dans notre environnement social ; des gens dans le besoin, il y en a partout. Un rien peut y faire basculer n'importe quel citoyen. L'évolution de notre société vers un monde de plus en plus capitaliste est grandement responsable de cet état de chose. En 35 ans la situation n'a fait qu'empirer. Si c'était une fuite d'eau, quelques gouttes seulement, ce serait maintenant le cloaque. Au début, l'appel visait à utiliser les surplus disponibles (notamment les surplus européens provenant du soutien à l'agriculture), maintenant qu'il n'y a plus de surplus, ce sont des interventions de type budgétaires qui sont mises en place. Malheureusement, l'impécuniosité de nos gouvernements rabote sans cesse ces interventions et les citoyens doivent prendre le relais. Et pour aller où ? Arrêter la progression de la pauvreté, inverser la tendance et retrouver un peu d'humanité en faisant prendre conscience à une plus large part de la population, à commencer par vous qui me lisez, que la pauvreté gangrène notre société. Je ne vais pas m'étendre sur l'origine mais simplement sur sa progression : le changement de paradigme de nos relations sociales, de notre modèle économique, etc. Les Restos du Cœur se préoccupent donc de tout ce qui constitue l'environnement social des personnes démunies. Cela va de la nourriture à la santé en passant par l'éducation. Dans un premier temps, il s'agit de régler des choses matérielles indispensables et par la suite, réfléchir à la meilleure voie d'avenir. Personne n'émet de jugement ; le constat d'une situation de besoin est acté et le bénéficiaire est invité à un entretien avec un service social interne afin de décider comment va se poursuivre la collaboration. Nos bénéficiaires, lorsqu’ils nous arrivent, sont dans un état second, incapable de réfléchir et de comprendre. Que dire alors de ces femmes qui viennent avec leurs enfants. On est souvent dans l’urgence sociale. On ne se pose pas de question inutile, il faut les convaincre de revenir pour stabiliser le contact, les assurer qu’en passant la porte, ils ne prennent aucun engagement ; demain est un autre jour qui sera comme aujourd’hui (jour du contact) mais en mieux. Pour certains (un grand nombre) de nos ‘nouveaux’ bénéficiaires, il s’agit d’assimiler une nouvelle culture, de nouvelles formes de relations sociales ; pour ceux-ci, les enfants constituent un « accélérateur d’insertion sociale » pour autant qu’ils soient bien traités, c’est-à-dire regardés comme des enfants qui doivent encore grandir physiquement et intellectuellement à leur rythme (et non pas comme une main d’œuvre opportune procurant un revenu d’appoint à la famille en détresse). Ils ont droit à toute notre attention ; le moyen d’atteindre les parents (pour les sortir de leur torpeur) est de s’occuper des enfants.

CLO

La distribution de langes et de lait adapté est une démarche importante. Les mères s’ouvrent et se confient lorsqu’elles découvrent l’attention qui est portée à leurs enfants. Régulariser la scolarité (c’est-à-dire l’école de tous les jours, à temps et à heure, les devoirs correctement remplis) apporte un épanouissement certain à toute la famille avec pour résultat que les parents peuvent mieux s’occuper de leur propre situation. On ouvre ainsi la confiance. Beaucoup de nos bénévoles ou encadrants relèvent (avec fierté) que ces familles venues de si loin (géographiquement ou simplement psychologiquement) arrivent à s’en sortir grâce à la confiance qu’elles ont ressenties dans ces premiers contacts sociaux. Par ailleurs, très souvent, ces enfants qui ont suivi un parcours d’insertion nous reviennent comme bénévoles et certains même comme encadrants. Servir à manger à celui qui a faim, c’est aussi un moyen de lui faire comprendre qu’il n’est pas seul. Une bonne moitié des bénéficiaires de certains de nos Restos n’ont même pas l’euro nécessaire pour payer leur repas quotidien. Qu’ils se rassurent, la maison fait crédit même à ceux qui n’ont rien. Le café du matin et la soupe du soir leur permettent de survivre envers et contre tout. Des citoyens se lancent comme bénévoles et se prennent au jeu. Car c’est également un fait remarquable, c’est qu’avant de s’inscrire comme bénévole, la plupart, sinon tous, ne savent pas ce qu’ils vont rencontrer. Les Restos du Cœur, c’est un travail entrepris, la première fois il y a 35 ans, par des bénévoles motivés (et probablement inconscients de ce qui les attendaient). Le défi est permanent et le travail continu ; les Restos n’attendent que de nouveaux bras pour poursuivre et amplifier leurs actions.

Jean-Gérard Closset jeangerardclosset@restosducoeur.be

le GRAND journal du droit

En Belgique, il existe 17 Restos du Coeur, un peu partout en Wallonie, à Bruxelles et en Flandre. La plupart proposent des colis alimentaires, des vêtements ou des lieux d'hygiène. D'autres proposent de l'aide sociale et juridique.

Renseignez-vous ! •

Arlon – 0495/54 24 06

•

Assenede – 0478/27 26 04

•

Charleroi – 0471/23 55 46

•

Gembloux - 0499/14 68 10

•

Laeken - 02/420 60 87

•

La Louvière – 0496/95 78 48

•

Liège - 04/344 08 00

•

Marche en Famenne - 084/31 59 67

•

Mons - 065/75 54 24

•

Mouscron - 056/58 88 39

•

Namur - 081/22 53 23

•

Ostende - 059/50 08 37

•

Quiévrain - 065/78 05 83

•

Saint-Gilles - 02/538 92 76

•

Tienen – 0475/55 06 13

•

Verviers - 087/33 63 63

•

Wavre - 0477/89 82 18

CLO

Pierre de DONCKER

Einstein disait : « L’IMAGINATION EST PLUS IMPORTANTE QUE LA CONNAISSANCE PARCE QUE LA CONNAISSANCE EST LIMITÉE » PIERRE DE DONCKER est : Médiateur agréé Licencié en Droit de l'UCL Licencié en Notariat de l'UCL Il fit un stage notarial à Anvers (notaire Deckers) Et un stage notarial La Haye (Pays-Bas) Il a été nommé notaire en juillet 1978

le GRAND journal du droit

Que serait en effet l’évolution du monde sans l’imagination ? Certains évoquent la science fiction, cette capacité à imaginer ce qui n’existe pas et qui devrait correspondre au futur.

Si toutes les voitures commencent à se ressembler c’est dû au phénomène de l’étude par l’intelligence artificielle qui encode les données idéales qui correspondent aux critères techniques et aux demandes des consommateurs.

La littérature, les bandes dessinées et le cinéma ont permis entre autres à des auteurs d’imaginer l’avenir.

Donc à cause de l’intelligence artificielle toutes les voitures continueront à se ressembler jusqu’au jour où un constructeur osera utiliser son imagination pour révolutionner ce monde.

Certains l’ont tellement bien imaginé qu’elle est devenue réalité.

Citroën a été un précurseur avec la traction la 2CV et la DS.

Ces auteurs par leur imagination ont fait évoluer le monde, sans demander la permission à personne, sans élaborer de grandes théories scientifiques ou de comparaisons historiques.

Aujourd’hui cette marque n’arrive plus à sortir du lot par peur d’imaginer. La notion de l’art a évolué grâce à l’imagination de certains.

L’intelligence artificielle dont on parle beaucoup, que certains voient comme l’avenir et qui peut faire peur à d’autres, n’aura jamais d imagination !

Jusqu’au XIXe siècle l’art n’était que copie de la réalité.

Elle ne sera jamais que l’analyse décryptée de données préalablement insérées.

Des œuvres grandioses, mais sans imagination, sans véritable créativité...

Elle pourra gérer le monde, mais jamais le faire évoluer.

Et puis, sans doute, la photographie a très vite mit au rancard les portraits et les sculptures anatomiques.

DED

Les artistes ont pu se lâcher faire fonctionner leur imagination sans limite. Comme disait Sonia Delaunay « l’art dit abstrait, le vrai, est plus difficile que l’art qui se réfère à l’apparence du réel, car il faut recréer un monde nouveau de toute pièce ». Aujourd’hui les artistes contemporains grâce à leur imagination ont balayé la plupart des œuvres classiques et ont, par leur imagination, révolutionné le décor de notre vie.

Des entrepreneurs imaginatifs surfent sur la vague et construisent des éoliennes, des capteurs solaires, réinventent le recyclage, l’économie circulaire et les circuits courts, alors que les conservateurs veulent supprimer les moteurs thermiques et construire des centrales au gaz ! Comment arrive-t-on encore à raconter de nouvelles histoires, de nouveaux romans, de nouveaux films, si ce n’est grâce à l imagination ? Pourrait-on seulement vivre sans ?

Car si l’on fait confiance à l’imagination tout est de l’art, tout peut bouger ! L’imagination c’est l’ouverture, c’est le renversement des idées reçues, c’est rendre tout possible, c’est transformer le terne et l’ennui en brillant et enthousiasme. C’est sans limite. C’est voir les choses autrement. C’est ébranler les certitudes. C’est faire avancer évoluer le monde. C’est oser !

Cette imagination permet de réfléchir, de remettre des idées reçues en question. Sans imagination le monde serait resté à l'âge de la pierre. Certains pays, que je ne citerai pas, n’arrivent pas à se remettre en question, s’accrochent à leur histoire, à leurs acquis, à leur grandeur passée et s’autodétruisent par le manque d’imagination de leurs dirigeants qui proposent du neuf avec du vieux.

Certains se disent conservateurs et d’autres progressistes, et leur point commun est de se baser sur le passé, sur la peur du changement, sur le maintient de ce qu’ils appellent les droits acquis.

L’imagination c’est l’avenir continu, c’est la nature humaine, c’est l’évolution, c’est voir les choses autrement.

Or, le monde bouge, évolue et ne les attend pas ! Ils seront toujours dépassés par ceux qui feront preuve d’imagination.

Pierre de Doncker

Des mouvements créent des peurs en annonçant des cataclysmes.

C’est l’avenir.

Nos conseils financiers où et quand vous voulez

En tout temps, n’hésitez pas à prendre contact avec votre conseiller Privalis. Ensemble, réinventons l’avenir.

do your thing

ing.be/privalis Offre valable à des fins professionnelles et privées, sous réserve d’acceptation par ING Belgique et d’accord mutuel. Les services Privalis d’ING sont réservés aux avocats(-stagiaires), (candidats-)notaires ou (candidats-)huissiers de justice. Les conditions et modalités des produits et services ING (règlements, tarifs et taux, fiches produits et toutes autres informations complémentaires) sont disponibles dans toutes les agences ING et sur ing.be. ING Belgique SA - Banque - Avenue Marnix 24 - B-1000 Bruxelles - RPM Bruxelles - TVA BE 0403.200.393 - BIC : BBRUBEBB - IBAN : BE45 3109 1560 2789 Courtier d’assurances inscrit à la FSMA sous le n°0403200393. Editeur responsable : Philippe Wallez – Cours Saint-Michel 60 - B-1040 Bruxelles - Belgique

Yves DEMANET

LE TIR… SPORT ET PHILOSOPHIE. En hommage à feu Me Marc FAËLLI, tireur et grand défenseur des valeurs du Tir.

Yves DEMANET, né le 11 mars 1961, carolo, avocat, juge de paix suppléant, ancien conseiller de l’Ordre du Barreau de Charleroi, commissaire près l’OBFG, officier de Réserve ® Air Codo breveté para et officier de tir, membre d’honneur du Comité Saint Roch de la Ville de Thuin, passionné de philosophie et émerveillé par la physique quantique, amateur des whisky écossais d’Islay, trois enfants, deux chats, une merveilleuse compagne, aucun goût pour la mode et aucun intérêt pour les smartphones.

le GRAND journal du droit

Chaque fois que j’entends un homme dire « Moi, j’adore les armes », je visualise une éprouvette remplie de testostérones bouillonnantes et m’interroge sur une impuissance naissante. Parfois l’aiguillon de l’ironie me fait questionner : « Entre le porte-avion et le couteau à patates, de quoi me parlez-vous ? » Il arrive que la réponse tombe comme un désespoir : « Des flingues ! »… Pardi ! Ceux pour les vrais, les durs et les tatoués… qui n’ont jamais été aussi nombreux depuis la fin du service militaire ! « Les flingues ! »… C’est un peu comme parler de « fripes » chez Yves SaintLaurent ou de « bagnoles » à Enzo Ferrari. Il est vain d’essayer d’expliquer qu’unir en un même concept un fusil d’assaut et un Lebeau-Courally à 600.000 euros est aussi inepte que de parler de véhicules en y confondant une navette spatiale et une trottinette électrique… Il est encore plus stérile d’essayer d’expliquer que le tir, olympique

ou pas, n’a strictement rien à voir avec les feuilletons made US. Les « flingues » dont veut me parler le fantasmeur salivant sont ceux qui châtrent une mouche à mille mètres, tirent 548 cartouches en une seconde et abattent un tyrannosaure d’une seule balle. Inutile d’essayer d’expliquer que le tyrannosaure est peu présent dans nos contrées cette année-ci. Mais soit, ne dit-on pas « Heureux les pauvres d’esprit... ». Quand je ne suis pas trop lassé, je recommande l’inscription dans un stand et l’apprentissage avec un moniteur agréé. Il est rare que cela soit suivi ; il est encore plus rare que ce genre de « profil » persiste au-delà de la première séance… Les rêves résistent rarement à la réalité. Je confesse cependant qu’il m’arrive plus souvent de me découvrir une soudaine et violente migraine qui m’oblige à en rester là de ces préliminaires parfaitement affligeants et je fuis prestement l’importun.

DEM

J’ai une égale « tendresse » à l’égard des hoplophobes qui veulent croire que la guerre a commencé avec l’invention de la poudre, le meurtre avec la première balle. Impossible de relever que c’est l’Armée qui mit fin à Auschwitz et pas la diplomatie, que si nos policiers sont armés c’est que la médiation a ses limites. Amusant de constater que chaque fois qu’il y a un cinglé au pays du Coca-Cola, en oubliant qu’il y en a plus au Mexique ou en Colombie où les armes sont strictement prohibées, le législateur belge interdit toujours plus et plus encore, jusqu’à l’absurde (plus de 300 modifications apportées à la loi du 8 juin 2006 et ses arrêtés royaux)… Comme si on interdisait la chasse au bison dans les Ardennes pour lutter contre le braconnage au Kansas. Sans parler de l’instrumentalisation des élucubrations de ce brave Donald là-bas auxquelles il faut évidemment répondre par un « geste fort » ici… Comme s’il était vice-roi de Wallonie et la NRA une officine de l’Elysette. Soulever la question de la pertinence entraine immédiatement l’accusation de complicité par les bienpensants tenanciers d’une pensée aussi unique qu’inique. Les mêmes se réjouissent à la liquidation de chaque armurerie (les « magasins de mort, fournisseurs des truands et autres terroristes ! ») Comme si pour lutter contre le

trafic de drogue, on fermait les pharmacies. Inutile de leur dire que le Royaume-Unis, depuis la prohibition des armes aux particuliers, a connu une augmentation majeure de la criminalité violente. « Ça n’a rien à voir ! », rétorque-t-on. On est bien d’accord ; quand les armes sont hors la loi, seuls les hors la loi en ont ! Inutile de relever que pas un seul attentat n’a été commis en Belgique avec une arme légalement détenue. Inutile encore de dire que pas un seul accident mortel n’a eu lieu dans un stand de tir en France, en Suisse et en Belgique depuis des décennies… Inutile de préciser qu’il y a 47 morts en ski en 2018, 406 noyés en 2016 et 3.477 morts sur la route la même année en France comme il y a eu 604 en Belgique en 2018 ainsi que plus de 50 par noyade, planeur, alpinisme et autres au décompte arrêté fin juillet 2019. Manifestement ce ne sont pas les « mêmes morts ». Oui, mais il y a les suicides par arme à feu ! D’accord mais il va aussi falloir interdire les cordes, les carburants et l’accès aux ponts, vois ferrées et autres cours d’eau, l’électricité et le sel (oui, le sel ! Selon l’ancien suicide rituel pratiqué à la cour impériale chinoise)… En outre, que je sache, le suicide est un droit retiré de la sanction du Code Pénal depuis 1810 ; il peut même être

le GRAND journal du droit

« assisté » chez nous et en Suisse… Seules les lois religieuses le sanctionnent… Et encore ! L’une ne dit-elle pas qu’il n’y a pas de plus grand amour que de donner sa vie pour autrui… Et l’autre ne promet-elle pas le paradis et un tas de servantes qu’on soupçonne lubriques et libidineuses, pour l’éternité (ce qui est fort long surtout à la fin comme l’observait finement P. DAC)… Je note, au passage, qu’on ne parle pas de 72 chippendales… Mais que fait MeToo ??? Donc, il s’en déduit logiquement que si l’on veut vraiment sauver des vies, il faut prioritairement prohiber les religions, les véhicules, la natation, le ski, l’alpinisme, sans parler de l’alcool, des cigarettes, de la viande, du sucre, du sel et de la cueillette des champignons qui tua 22 fois en France de 2010 à 2017… Bien avant les petites armes à feu (« petites » au sens des lois et traités) ! C’est à ce moment que généralement les choses se crispent et que je suis accusé de mauvaise foi. Je réponds que ce n’est pas moi qui ai commencé et j’ajoute, perfidement, que le premier chef d’État en Europe à avoir prohibé les armes dans son pays était végétarien, piètre amant, nonfumeur, abstinent à l’alcool et mauvais écrivain !

C’était en l’an de grâce 1933, pas très loin de chez nous. On a les références qu’on mérite. Quant à moi, je préfère 1789 avec l’abolition des privilèges notamment celui de l’accès aux armes réservé à la noblesse et la consécration du principe de Liberté-Responsable uniquement limité par l’exception de l’Ordre Publique. Cet Ordre Publique comprend la salubrité, la tranquillité, la paix publique et la sécurité publique… Jamais le « sécuritaire » qui n’est que le fruit pervers de la peur. Revenons au sujet. Le tir est un sport reconnu légalement qui suppose l’usage légal d’armes légales légalement enregistrées et éprouvées, légalement acquises, légalement détenues et légalement utilisées… Ce truisme semble échapper à d’aucun ! Aucun tireur n’est favorable au libre accès aux armes pas plus que ne sont les conducteurs pour la suppression du code de la route ou les scientifiques la vente libre du plutonium ! Personne chez nous ne demande la liberté de port d’arme, l’absence de contrôle ou la distribution de grenades dans les cours de récréation. Le tir légal ne se pratique pas avec des Kalachnikov illégales… Pas plus qu’il ne se

DEM

MANUFACTURE D’ARMES DE LUXE

lebeau-courally-guns.com

pratique avec des camions volés, des couteaux en céramiques, des sacs d’engrais azoté, des cutters dans un avion ou des bouteilles de gaz à l’intérieur d’une camionnette ! Je ne suis pas légitime à évoquer la chasse, n’étant pas chasseur. Par contre je suis tireur. Le tir est une discipline sportive reconnue à l’Olympisme (c’est même notre seule médaille d’argent !). C’est d’abord une technique rigoureuse qu’il faut apprendre parfaitement puis totalement oublier car elle doit devenir naturelle au point de ne plus préoccuper l’esprit. C’est une école du souffle, du geste, de la volonté. C’est aussi une leçon d’humilité chaque fois répétée car le tir enseigne que jamais l’acte humain n’est parfaitement parfait : personne ne peut en effet maintenir immobile une arme qui tire. Point de chance dans le tir, la répétition de l’action l’interdit. On tire pour soi mais aussi et surtout contre soi car même s’il existe des compétitions, tirer est avant tout une école de soi où l’erreur se matérialise et la limite personnelle s’impose. Le tir ce n’est ni tuer ni blesser ni détruire, c’est le vide. Oui le vide car il faut avoir « Le corps ancré dans le sol comme un chêne et l’esprit paisible et profond comme un lac. », rien de plus difficile que cette double paix surtout s’il fait trop froid ou trop chaud, que la fatigue soit présente ou un souci professionnel, privé, parental, conjugal, C’est aussi l’apnée et la maitrise de ce corps qui vous impose la contingence de la respiration, la

fatigue musculaire. « Figer l’Espace et arrêter le Temps » disait mon instructeur Jean-Claude De Mangeleire. C’est ce cœur qu’il faut calmer et ces muscles qu’il faut tenir sans crispation, dans l’effort invisible d’un danseur immobile. Le tir c’est le vide de toute pensée : « Entre ma cible et moi : rien ». Le vide qui est le contraire du néant car le premier est un espace choisi de vérité tandis que le second est le non-être cher à Parménide. Le vide c’est écarter les soucis, les préoccupations, les projets, les souvenirs. C’est être « ici et maintenant » dans une liberté retrouvée, dégagée des scories de la vie. C’est être « entre soi, je en moi ». C’est le regard, cette vue active, instrument de l’esprit concentré sur un point qui matérialise l’intention de ma liberté d’agir, de mon acte au monde. Être, rien d’autre, rien de plus que le vide et le silence. C’est alors le paradoxe du geste calme, progressif, sans crispation physique, sans anxiété psychologique et sans doute mental, qui produit une pression continue sur la détente. Et puis c’est la toujours surprenante brutalité du rappel de la réalité de la matière : le feu, le bruit et le choc. Trois éléments qui rappellent la nécessaire inscription de notre humanité dans l’ordre de la réalité et mettent en garde contre les illusions de l’esprit. Trois vérités qui s’imposent aux sens et invitent le cerveau reptilien à ne pas renouveler l’opération ou, plus difficile à maîtriser, à les craindre de manière instinctive ce qui altère inévitablement le résultat. Il faut dès lors s’imposer calmement de revenir au point zéro, écarter l’appréhension et retrouver le vide, reconjuguer le triptyque matière, corps

le GRAND journal du droit

et esprit en un tout harmonieux. Difficulté supplémentaire, il faut pouvoir s’éloigner du tir raté et oublier l’échec, ne pas s’y laisser enfermer. Et plus subtile encore, il faut pouvoir oublier le tir parfait, s’éloigner du sentiment de fierté et de l’appétit prétentieux de reproduire le même résultat car tous les tireurs vous le diront, c’est lorsque l’on veut « montrer » que l’on rate le plus surement. Bref, il faut s’évader de l’émotion du passé, qu’elle soit bonne ou mauvaise mais aussi de l’espoir du futur. Ainsi en est-il des résultats bien meilleurs à l’entrainement que lors des compétitions ; l’espoir d’un résultat qui n’est que le piège de l’illusion de la maîtrise du futur, pèse sur ce présent et pollue le vide nécessaire... Le vide est omni présent dans cette discipline : le vide de la trajectoire de la balle car la progression du projectile est invisible, le vide du résultat car celui-ci se marque par un trou. Même le vide de la cible ! Il existe des techniques d’apprentissage où le tireur tire…sans cible ou sans balle et mieux encore en fermant les yeux, « dans le vide », car le résultat n’est que la fin du chemin ; ce qui est important, c’est le chemin. Le tir c’est un miroir de soi au monde, le résultat n’est que l’outil.

tirs à l’arme de poing de trois mètres jusqu’à deux cents mètres, les tirs à l’arme d’épaule de 50 mètres à… 4150 mètres (record mondial), le tir à la lunette et le tir à l’œilleton, le tir à poudre vive et celui à poudre noir, le tir avec des armes dernière technologie dignes de Star Trek et le tir au mousquet de 1815… Ou d’avant, le tir rapide et le Bench Rest, le tir au petit calibre et celui au gros, voire au très gros voire au très, très gros, le tir à l’arme réglementaire et le biathlon, le tir de parcours de chasse et l’IPSC, le western et le tir à pipe,… J’en ignore beaucoup, je les respecte tous… Une infinité de chemins pour escalader la montagne, éloge métaphorique de la richesse de la diversité humaine et de nos vies toutes semblables et toutes différentes. Je pourrais en dire encore… Mais les mots ne sont pas importants.

L’Humilité vrai apparait alors comme une condition de réussite ; reconnaître ses limites et ses fautes pour pouvoir avancer. Accepter d’apprendre toujours et encore. Savoir que la perfection est un objectif inhumain et comprendre que notre nature permet de superbement le défier sans fort heureusement jamais l’atteindre.

Venez dans un stand de tir, vous y verrez des hommes et des femmes, des jeunes et des moins jeunes, des gens de gauche et de droite, des croyants et d’autres… Nous ne sommes pas une fraternité occulte de psychopathes nostalgiques d’un régime détestable, nous ne sommes pas des adeptes de la loi de Lynch, nous ne sommes pas des furieux qui attendons avec impatience le grand soir de la guérilla urbaine, nous ne portons pas de croix gammée, nous aimons nos enfants, nous ne prônons ni les attentats ni les meurtres et lorsque nous buvons c’est généralement une bière et non une pinte de sang. Nous sommes des Citoyens, libres et responsables, respectueux du Droit et de nos obligations, conscients que les armes ne sont pas des objets neutres et parfaitement d’accord sur un certain contrôle au bénéfice de tous nous permettant de pratiquer librement le Tir.

Je parle de chemins ; le pluriel s’impose. Il y a tellement de tirs différents. D’abord, le plus difficile de tous, le tir à air à 10 mètres. Il y a les

Yves Demanet

DEM

DEVENEZ MEMBRE

02 508 08 08 / ASPRIA.COM

Raoul Maria de PUYDT

JOSEPH WILLAERT Schilder van de metro Peintre du métro

Raoul Maria de Puydt is ereadvocaat van de Nederlandse Orde van advocaten van de balie te Brussel. Oud-lid van de Raad van Orde en eerste secretaris van de Tuchtraad van Beroep van de Vlaamse balies. Auteur van “Deontologie van de Vlaamse advocaat” (2009). Dichter en essayist. Poëzie vertaald in een tiental talen. In 2014 verscheen zijn “Verzamelde gedichten” in het Nederlands en het Frans. Schreef als kunstrecensent talrijke artikels en monografieën over o.a. Felix De Boeck, Piet Gilles, William Sweetlove en Joseph Willaert. Zijn boek “De pioniers van de abstracte kunst” ging de wereld rond. Levert bijdragen aan het Nationaal Biografisch Woordenboek (Koninklijke Academie van België). Raoul Maria de Puydt est avocat honoraire de l’Ordre néerlandais des avocats du barreau de Bruxelles. Ancien membre du Conseil de l’Ordre et premier secrétaire du Conseil de discipline des barreaux néerlandophones. Auteur de la ‘’Deontologie van de Vlaamse advocaat’’ (2009). Sa poésie a été traduite dans une dizaine de langues. En 2014 paraît son ‘’Recueil de poèmes’’ en Néerlandais et en Français. Il écrit en tant que critique d’art un grand nombre d’articles et de monographies sur e.a. Félix De Boeck, Piet Gilles, William Sweetlove et Joseph Willaert. Son livre ‘’Les pionniers de l’art abstrait’’ a fait le tour du monde. Il contribue au ‘’Nationaal Biografisch Woordenboek’’ (Académie Royale de Belgique).

Het GROOT rechtenjournaal

Reeds als kind tekende Joseph Willaert (°1936) heel graag. “Ik zaagde aan mijn moeder om een schriftje en potlood te kopen, tot ik het kreeg.” In de oorlogsjaren of kort daarna waren dit luxeartikelen en daardoor zeker niet voorradig in het gezin. Enkel een groot schrift dat hij versierd heeft met tekeningen is nog bewaard gebleven. Dit was het resultaat van een opdracht voor een aardrijkskundeles aan het college van Oostende, getiteld ‘Belgisch Congo’, waarmee hij de eerste prijs behaalde in de klas. Hij ging absoluut niet graag naar school. “Ik was altijd de eerste buiten van zodra de bel ging.” Het laatste jaar heeft hij ook niet afgemaakt. Na zijn schooljaren aan het O.L.-Vrouwcollege tekende hij vooral meisjesfiguren in kleur op papier. Die werkjes werden allemaal uitgedeeld aan familie of toenmalige vrienden. Voor de aanschaf van het materiaal gebruikte hij zijn zakgeld of ging hij lenen bij een broer.

Déjà enfant, Joseph Willaert (° 1936) adorait dessiner. ‘’Je harcelais ma mère afin qu’elle m’achète un cahier et un crayon jusqu’au moment où elle cède’’. Pendant les années de guerre ou juste après, ces articles étaient considérés comme un luxe et de ce fait sûrement pas en stock dans la famille. Il n’aimait absolument pas aller à l’école. ‘’J’étais toujours le premier dehors aussitôt que la cloche sonnait’’. Il ne termina pas sa dernière année. Seul un grand cahier qu’il avait décoré avec des dessins a été préservé. C’était le résultat d’un devoir de géographie au Collège d’Ostende, nommé ‘Congo belge’, avec lequel il reçut le premier prix de sa classe. Après ses années d’étude au collège Notre-Dame, il dessinait surtout des personnages de fillettes en couleur sur papier. Pour l’achat du matériel il utilisait son argent de poche ou allait emprunter à l’un de ses frères. Ces petits travaux ont tous été distribués à la famille ou à des amis de l’époque.

‘De Zeewacht’ brengt een uitgebreid verslag uit van de eerste plaatselijke tentoonstelling in juli 1961 in de kroeg van kunstenaar Richard Degrijse aan de Hertstraat 4a te Oostende, genaamd de ‘Toulouse-Lautrec’, waar een 15-tal werken uit het begin van de zestiger jaren ophingen.

Le journal ‘De Zeewacht’ sortit un reportage détaillé de la première exposition locale en juillet 1961, dans le bistrot, nommé le ‘Toulouse-Lautrec’, de l’artiste Richard Degrijse, où étaient suspendues une quinzaine d’œuvres du début des années soixante.

In de zomer van 1964 ontmoette hij Suzanne aan het strand van Oostende. Zij was 20, hij 28. Hij had geen werk en was herstellende van tbc. Op een dag vroeg hij aan haar zus, haar chaperonne, toestemming om eens met Suzanne naar stad te mogen gaan. Op de grote markt van Oostende was er een bankinstelling en daar liep er een tentoonstelling van schilderijen, stillevens, landschappen, stuk voor stuk goed uitgevoerd maar zonder inhoud. Daar heeft hij haar voor het eerst verteld hoe hij dacht over kunst. Hij vertelde over de werken van Vincent van Gogh en Amedeo Modigliani. Twee kunstenaars voor wie hij heel veel respect en bewondering had. Voor hem moest kunst op de eerste plaats vernieuwend zijn. Het kunstwerk moest inhoud hebben en de uitvoering ervan kwam op de derde plaats. Een academische opleiding vond hij helemaal niet belangrijk. Hij vond die zelfs nefast voor een kunstenaar. Josephs mening was duidelijk : “Als

Pendant l’été 1964, il rencontre Suzanne sur la plage d’Ostende. Elle avait 20 ans et lui 28. Il n’avait pas de travail et se remettait de la tuberculose. Un jour il demanda à sa sœur, son chaperon, l’autorisation d’aller en ville avec Suzanne. Sur la grand‘ place d’Ostende, se trouvait une institution bancaire où se déroulait une exposition de peintures, natures mortes, paysages, bien réalisées pièce par pièce mais sans contenu. Il lui a raconté alors pour la première fois la façon dont il envisageait l’art. Il parla des travaux de Vincent van Gogh et d’Amedeo Modigliani. Deux artistes pour lesquels il éprouvait beaucoup de respect et d’admiration. Pour lui l’art devait tout d’abord être renouvelé. L’œuvre d’art devait avoir du contenu et son exécution arrivait en troisième place. Une formation académique ne lui paraissait pas importante. Il la trouvait même néfaste pour un artiste. L’opinion de Joseph était claire : ‘’Si

DEP

kunstenaar word je geboren, dat leer je niet in één of andere academie.” Een kunstenaar moest zich volledig vrij voelen van gelijk welke beïnvloeding. Boeken over andere kunstenaars heeft hij nooit gehad. “Deze boeken zijn voor kunstliefhebbers,” zei hij altijd. Wat anderen maakten wekte geen interesse bij hem op. Hij vond zijn kunst veel beter. Groepstentoonstellingen interesseerden hem evenmin. Hij wilde het liefst alleen exposeren. De conceptuele kunstenaar René Heyvaert (1929 – 1984), die het werk had leren Kunsten te Brussel was heel enthousiast, vond zijn werk origineel. Hij onderhandelde met de galerijhouder van de Kaleidoscoop te Gent. Hij kreeg voor het eerst een belangrijk artikel in de krant ‘De Standaard’. De recensent plakte het etiket ‘naïef’ op zijn werk. Van toen af heeft elke journalist dit klakkeloos overgenomen. Joseph vond dit nogal vreemd en ontgoochelend omdat zij enkel naar de uitvoering keken en de diepgang van het werk niet ontdekten. Hugo Claus kocht er een werk : ‘de liefdesbrief op een lei’. Mevrouw Rona van de galerij ‘Les Contemporains’ te Brussel kwam hem thuis opzoeken, bekeek heel aandachtig zijn werk, vond het goed en origineel maar wenste dat hij zou werken met olie op doek en liefst zo groot mogelijk. Ze kwam met regelmaat op bezoek om te kijken hoe het werk vorderde. Al gauw

plande ze een tentoonstelling. Joseph sprak ze steeds aan met ‘maître’. ‘Gevel met fiets’, thans in het bezit van het Mu.zee, is daar voor het eerst tentoongesteld. Zijn idee daarbij was hoofdzakelijk, dat de mens altijd aanwezig was in zijn doeken. Het was de mens die de fiets tegen de gevel had geplaatst, of een raam had geopend, of een ladder tegen de muur geplaatst. Doeken met echte voorwerpen erbij waren toen in 1969 helemaal nieuw en origineel. Pas later zal Roger Raveel (1921 – 2013) ook echte voorwerpen aan zijn schilderijen hangen, waardoor hij zich verbonden voelde met Willaerts visie op de kunst. Via mevrouw Rona kwam hij ook in contact met Marcel Broodthaers (1924 – 1976), met wie hij op een kunstbeurs te Düsseldorf exposeerde. Samen reden ze er naartoe, Joseph aan het stuur. Beiden kwamen ontgoocheld terug want ze hadden niets verkocht. Broodthaers zou naar pop-art evolueren en verder met René Magritte (1898 – 1967) optrekken. Joseph Willaert genoot belangstelling in Brusselse kringen en zou vijf jaar later in januari 1972 terugkeren in het Paleis voor Schone Kunsten, maar nu voor een eenmanstentoonstelling. Onder de titel ‘Daar ligt het dorp waar ik ben geboren’ stelt Joseph Willaert twee jaar later tentoon in het provinciaal begijnhof te Hasselt met 22 werken uit dezelfde periode (1974). Op

tu es né artiste, alors tu n’apprends pas dans l’une ou l’autre académie’’. ‘‘Un artiste doit se sentir totalement libre de toute influence’’. Il n’a jamais eu de livres sur d’autres artistes. Il disait toujours ‘’Ces livres sont pour les amateurs d’art’’. Ce que les autres faisaient n’éveillait en lui aucun intérêt. Il trouvait son art bien meilleur. Les expositions de groupe ne l’intéressaient pas non plus. Il préférait exposer seul. L’artiste conceptuel René Heyvaert (1929 – 1984) qui avait appris à connaître les dessins de Willaert à l’exposition ‘Jeune Peinture belge’ en 1967 au Palais des Beaux-Arts de Bruxelles était très enthousiaste, et trouvait son travail original. Il négociait une exposition avec le détenteur de la galerie du Kaléidoscope de Gand. Il eut droit pour la première fois à un article important dans le journal ‘De Standaard’. Le critique colla une étiquette ‘naïf’ sur son travail. Depuis lors chaque journaliste a repris ce terme sans motif. Joseph trouvait cela assez étrange et décevant car ils regardaient uniquement l’exécution et ne découvraient pas la profondeur de l’œuvre. Hugo Claus y acheta une œuvre : ‘de liefdesbrief op een lei’ (‘la lettre d’amour sur une ardoise’). Madame Rona de la galerie ‘Les Contemporains’ à Bruxelles vint le voir chez lui, regarda attentivement son travail, le trouva bon et original mais souhaita qu’il travaille des huiles sur toile et aussi grandes que possible. Elle vint

régulièrement en visite afin de voir l’avancement du travail. Rapidement, elle planifia une exposition. Elle l’appelait déjà ‘maître’. ‘Façade avec vélo’ à présent en possession du Mu.zee à Ostende, sera exposé là pour la première fois. En outre, son idée principale était que l’homme était toujours présent dans ses toiles. C’était l’homme qui avait placé le vélo contre la façade, ou qui avait ouvert une fenêtre, ou qui avait placé une échelle contre le mur. Des toiles avec des objets réels étaient déjà en 1969 tout à fait nouvelles et originales. Plus tard, Roger Raveel (1921 – 2013) accompagnera également ses toiles d’objets réels, fait par lequel il se sentait relié avec la vision de l’art de Willaert. Via madame Rona, il entra également en contact avec Marcel Broodthaers (1924 – 1976), avec lequel il exposa à la bourse de l’art de Düsseldorf. Ils s’y rendirent ensemble, Joseph au volant. Ils revinrent tous les deux déçus car ils n’avaient rien vendu. Broodthaers évoluera vers le pop art. Joseph Willaert suscitait de l’intérêt des cercles bruxellois et retournera cinq ans plus tard, en janvier 1972, au Palais des Beaux-Arts, mais cette fois pour une exposition en solitaire. Sous le titre ‘Là se trouve le village où je suis né’ Joseph Willaert expose deux ans plus tard, dans le béguinage provincial de Hasselt,

de uitnodiging verschijnt de kunstenaar voor de zijdeur van zijn woonst te Gistel, beschilderd als ‘ingang voor Artiesten’. Hij zal van zijn onderwerp later een schilderij maken met de bijhorende uitgemeten bakstenen. Joseph had het hart van Limburg veroverd en was opgetogen over de inleidende tekst van Ludo Raskin bij de tentoonstelling, waaruit hier een fragment : “Zijn thematiek is een uitbeelding van verre jeugdherinneringen uit zijn geboortedorp, uit zijn landelijke omgeving, toen hij nog een broekventje was, dat met verwonderde ogen het leven dag na dag ontdekte en registreerde. Nu herontdekt hij als het ware voor de kijker die vervlogen jaren en trekt hij de aandacht op toestanden, die langzaam maar zeker verdwijnen.” Onder deze werken in Hasselt werden ook vier briefschilderijen getoond, waarover Ludo Raskin zegt : “Op een andere wijze, via briefschilderijen, spreekt hij met de kijker over de alledaagse dingen, die vaak de essentie van de samenleving uitmaken. In een centimeter groot kinderlijk handschrift spreekt hij over zijn kinderjaren, informeert hij naar de gezondheid van zijn vrienden en geeft hij commentaar op het actueel gebeuren in een woordenschat, eigen aan de volksmens.” In de Elsa von Honolulu Loringhovengalerei van Lidie en Jan Vercruysse zal hij dat aspect ten volle benutten en in hetzelfde jaar 1974 er uitsluitend brieven tentoonstellen. Deze brieven zijn geschilderd met blauwe verf op een wit doek van 1,45 m bij 1,10 m en de kunstenaar voegt er zelf aan toe : ‘Ik wil hiermee aantonen dat een brief – dit is een wit vlak met een geschreven tekst erin – mooi is en ontroerend.”

Hoogtepunt in de carrière van Joseph Willaert is uiteraard zijn deelname aan de 37ste Biënnale van Venetië voor België in 1976. Tot verbazing van wie het benijdt pakt hij hier niet uit met zijn klassiek geworden schilderijen met reële voorwerpen, maar met nieuwe technieken zoals videokunst. Hij nam deel met 18 panelen, die telkens een raam van zijn huis voorstelden met zicht op de Brugse boerenbuiten : de knotwilgen, het paar, de prikkeldraad, de fruitbomen of de elektriciteitspaal. De onvervalste Vlaamse onderwerpen namen met andere materialen en technieken vorm aan als een installatie. Conceptuele kunst ? In zijn huis aan de Heidelbergstraat 157 zijn er achttien ramen en “Willaert has producend life-size reproductions of all the windows, from the cellar window to the one in the roof. For each, he has prepared a dia transparency which he has placed where it belongs. When you look at the whole thing you know immediately the surroudings of Willaert’s house.” Dat was het experiment Willaert. Wie deed het hem in België voor ? Hij verbleef ook twee maanden in het Chelsea Hotel te New York. De veertien grote doeken, die hij er schilderde blijken verdwenen te zijn. Joseph Willaert heeft het altijd gehad met deuren. Na een pauze (1978) kwam hij op een ideetje dat meer diepgang vertoonde. In de vereniging van kunstliefhebbers Delta, in de Ernest Allard 21 te Brussel hangen elf deuren… simpel schilderwerk om te grinniken naast een

22 œuvres de la même période (1974). Sur l’invitation l’artiste apparaît devant la porte latérale de son habitation à Gistel, dépeinte comme ‘Entrée des Artistes’. Joseph avait conquis le cœur du Limbourg et était enchanté du texte d’introduction de Ludo Raskin à l’exposition, dont ici un extrait : ‘’ Sa thématique est une illustration de lointains souvenirs de jeunesse de son village natal, de ses environs champêtres, lorsqu’il était encore un bonhomme en petite culotte, lorsqu’avec des yeux émerveillés, il découvrait et enregistrait la vie jour après jour’’. Parmi ces œuvres à Hasselt, figuraient également quatre peintures sous forme de lettre, au sujet desquelles Ludo Raskin a dit : ‘’D’une autre manière, via des peintures sous forme de lettre, il parle avec le spectateur, des choses de la vie, qui souvent font partie de l’essence de la vie en commun. D’une écriture fortement enfantine haute d’un centimètre, il parle de ses années d’enfance, il informe de la santé de ses amis et donne des commentaires sur l’actuel survenant dans un vocabulaire, populaire’’. Dans la galerie Elsa von Honolulu Loringhoven il profitera pleinement de cet aspect, et pendant cette même année il y exposera uniquement des lettres. Ces lettres sont réalisées en peinture bleue sur une toile blanche de 1,45 m sur 1,10 m et l’artiste annoncera lui-même : ‘’Je veux montrer avec ceci, qu’une lettre – qui est une surface blanche avec un texte écrit – est belle et émouvante’’. Le point fort dans la carrière de Joseph Willaert est naturellement sa participation à

la 37e Biennale de Venise pour la Belgique en 1976. A l’étonnement pour ceux qui l’envient, il ne déballe pas ici ses peintures avec des objets réels devenues classiques, mais des nouvelles techniques, comme l’art vidéo. Il y participe avec 18 panneaux, qui présentent constamment une fenêtre de sa maison avec une vue sur les extérieurs paysans brugeois : les saules, le couple, le fil barbelé, les arbres fruitiers ou les poteaux électriques. Les authentiques sujets flamands, avec d’autres matériaux et techniques, prennent forme comme une installation. Art conceptuel ? Dans sa demeure à Bruges se trouvent dix-huit fenêtres et ‘’Willaert has producend life-size reproductions of all the windows, from the cellar window to the one in the roof. For each, he has prepared a dia transparency which he has placed where it belongs. When you look at the whole thing you know immediately the surroundings of Willaert’s house’’. Voilà l’expérience Willaert. Qui l’a fait avant lui en Belgique ? Il résida aussi deux mois au ‘Chelsea Hotel’ des artistes à New York. Les quatorze grandes toiles qu’il y peignit semblent avoir disparu… Joseph Willaert s’est toujours occupé de portes. Après une pause il eut une petite idée qui présentait plus de profondeur. A l’association des amateurs d’art Delta, rue Ernest Allard 21 à Bruxelles, pendent onze portes… simple peinture afin de ricaner à côté d’une série de textes et de toiles usuelles. La nouvelle série de portes d’hôtels particuliers, minutieusement

reeks teksten en de gebruikelijke doeken. De nieuwe reeks deuren van oude herenhuizen, minutieus nageschilderd zijn versierd met echte koperen platen, waar de opschriften een thans voorbije wereld oproepen : J.W. psychiater, Ernest Willaert vader en J.W. ingebeelde ziekten, J.W. mini-ster (i.p.v. minister), J.W. voorloper (een artiest is een voorloper, een baanbreker). Heelwat ballonnetjes van het intellectualisme worden hier doorgeprikt. Het tweemaandelijks tijdschrift voor literatuur en beeldende kunsten ’t Kofschip, wijdde onder de titel ‘Wegwijzer naar Willaert’ een volledig nummer aan de kunstenaar (1980). Een primeur voor Joseph, die thuis hoorde in literaire middens en zich intens met het poëtische verbonden voelde. Joseph Willaert had zijn plaats veroverd in de Vlaamse kunstenaarswereld en Ludo Bekkers had dit begrepen. Hij legde als eerste telefonisch contact in 1986 met de simpele vraag : “Ben je bereid om een werk te maken voor de metro ?”. Natuurlijk was Joseph bereid om een werk te maken. Er werd een eerste vergadering belegd in het kantoor van Ludo Bekkers. Daar werden enkele mededelingen gedaan o.a. over de lengte van het werk, de hoogte, het niet-gebruik van brandbare zaken en nog wat praktische aangelegenheden meer. Er werd hem gevraagd een maquette op schaal 1/25 te maken. Die moest door de commissie met o.m. Bekkers, Karel Geirlandt, Emiel Langui goedgekeurd worden. Joseph begon direct te zoeken naar een plaats waar hij dit monumentaal werk kon verwezenlijken, vooraleer er iets beslist was. Het Terminus Hotel naast het station van Oostende stond al jaren leeg, huurprijs 1.000 bf per maand. Hij heeft er twee jaar gewerkt.

Hij bestelde schilderdoek bij de firma Claessens te Waregem. Deze firma kon er ook voor zorgen dat zijn verf in grote hoeveelheden geleverd kon worden. Wanneer de doeken klaar waren, werden die ontdaan van het chassis, opgerold en overgebracht naar de firma Claessens. Vanuit Brussel werden grote panelen (700 kg per stuk) overgebracht met speciaal vervoer naar Waregem. Daar werden de doeken door een specialist op de panelen geplakt. Wanneer dit werk klaar was werden deze panelen terug naar Brussel gevoerd naar een atelier. Daar bracht Joseph er nog enkele retouches aan alvorens er een beschermlaag werd op aangebracht. Pas daarna werden ze naar het metrostation vervoerd en er geplaatst. De officiële opening van het metrostation ‘Clemenceau’ greep plaats op 28 juni 1993. Willaert liet zijn werk omlijsten met een arcadeboog. Meteen wordt het gigantenwerk beschermd en ontstaan, mede door die ene volgehouden horizonlijn, eenheid, continuïteit en dieptewerking. De gemetselde en imposante arcaden zijn onlosmakelijke componenten van het schilderij. Ze maken het de schilder mogelijk de hem toegemeten hoogte van vijf meter in te perken. Met zijn achtendertig bogen, waarvan de buitenste dichtgemetseld zijn, is het werk 150 meter lang en 4,25 meter hoog. Met het perron in het midden razen de metrostellen op een halve meter van het panoramisch landschap voorbij. Een jeugddroom wordt werkelijkheid : de trein als toegevoegd en mobiel object dendert weldra door het jeugdlandschap van Willaert. De ‘Promenade Joseph Willaert’.

Raoul Maria de Puydt

reproduites sont décorées de vraies plaques de cuivre où les inscriptions évoquent un monde à présent révolu : J.W. psychiatre, Ernest Willaert père et J.W. maladies imaginaires, J.W. mini-ster (au lieu de ‘minister’), J.W. précurseur (un artiste est un précurseur, un pionnier). Certains ballons de l’intellectualisme sont ici percés. La revue bimestrielle pour la littérature et les arts ‘t Kofschip, sous le titre ‘Guide vers Willaert’, consacra un numéro complet à l’artiste (1980). Une primeur pour un homme qui se consacrait chez lui au milieu littéraire et qui se sentait très lié avec la poésie. Joseph Willaert avait conquis sa place dans le monde des artistes et Ludo Bekkers l’avait compris. Lors de son premier contact téléphonique en 1986, il posa cette simple question : ‘’Etes-vous prêt à exécuter une peinture pour le métro ?’’. Naturellement Joseph était prêt à réaliser une peinture. Une première réunion eut lieu. Certaines communications furent faites, e.a. au sujet de la longueur du travail, de la hauteur, de la non-utilisation de matières inflammables et encore d’autres choses supplémentaires. Il lui fût demandé de réaliser une maquette à l’échelle 1/25. Celle-ci devait être approuvée par la commission comprenant e.a. Bekkers, Karel Geirlandt, Emiel Langui. Joseph commença immédiatement à chercher un endroit pour réaliser ce travail monumental, même avant que toute chose soit décidée. L’Hôtel Terminus à côté de la gare d’Ostende était déjà vide depuis de nombreuses années, loyer 1.000 fb par mois. Il y a travaillé pendant deux ans. Il commanda la toile à la firme Claessens à Waregem. Cette firme pouvait également

s’assurer de la livraison de sa peinture en grande quantité. Lorsque la toile fût prête, celle-ci fût séparée du châssis, enroulée et transportée à la firme Claessens. De grands panneaux (700 kg pièce) furent livrés à Waregem par transport spécial. Là, la toile fût collée sur les panneaux par un spécialiste. Lorsque ce travail fût terminé, les panneaux furent à nouveau transportés dans un atelier à Bruxelles. Là, Joseph y apporta encore quelques retouches avant qu’une protection y soit apposée. Après cela ils furent transportés à la station de métro et installés. L’ouverture officielle de la station de métro ‘Clémenceau’ eut lieu le 28 juin 1993. Willaert délimita son travail par des arcades. En même temps le travail gigantesque fût protégé et élevé. Les arcades maçonnées et imposantes sont des composantes indissociables de l’œuvre. Elles permettent d’incorporer la hauteur de 5 m mesurée par le peintre. Avec ses trente-huit arcs, dont les extérieurs sont maçonnés, l’œuvre a une longueur de 150 mètres et une hauteur de 4,25 mètres. Avec le quai au milieu, les rames de métros foncent devant le paysage panoramique à un demi mètre. Un rêve de jeunesse est devenu réalité : le train ajouté comme objet mobile fonce bientôt dans les paysages de la jeunesse de Willaert : la ‘Promenade Joseph Willaert’.

Raoul Maria de Puydt

Francis DESTERBECK

HET CAVAILLÉ-COLLORGEL VAN DE SINT-NIKLAASKERK TE GENT

L’ORGUE CAVAILLÉ-COLL DE L’ÉGLISE SAINT-NICOLAS DE GAND Francis Desterbeck was meer dan 30 jaar parketmagistraat te Gent en is nu eerste advocaat-generaal emeritus. Hij heeft verschillende publicaties op zijn naam staan op het gebied van strafrecht, fi scaal recht en faillissementsrecht. Hij heeft een sterke interesse in fi losofi e en reist graag. Francis Desterbeck est magistrat du parquet à Gand depuis plus de trente ans, où il est actuellement premier advocaat général. Il a déjà signé maintes publications dans les domaines du droit pénal, du droit fiscal et du droit de la faillite. Il s’intéresse à la philosophie et il aime courir le monde.

Het GROOT rechtenjournaal

Sinds enige tijd is het gerestaureerde retabel ‘Het Lam Gods’ van Jan Van Eyck te bewonderen in de Sint-Baafskathedraal te Gent. Deze tentoonstelling kent terecht een overweldigend succes. Weinigen weten echter dat op enkele honderden meter van de Sint-Baafskathedraal een even waardevol, maar vergeten stuk cultureel erfgoed op restauratie staat te wachten : het Cavaillé-Collorgel van de SintNiklaaskerk.

Depuis quelque temps, le retable restauré ‘L’agneau mystique’ de Jan Van Eyck peut être admiré dans la cathédrale Saint-Bavon à Gand. Cette exposition connaît à juste titre un succès retentissant. Cependant, peu savent qu'à quelques centaines de mètres de la cathédrale Saint-Bavon, un patrimoine culturel tout aussi précieux, mais cependant oublié, se retrouve en attente de restauration : l’orgue Cavaillé-Coll de l’église Saint-Nicolas.

DES

Aristide Cavaillé-Coll Aristide Cavaillé-Coll (1811-1899) is de meest beroemde Franse orgelbouwer uit de XIXe eeuw. In zijn ateliers werden zo’n 670 orgels gebouwd. Een kleine 500 daarvan waren bestemd voor de eigen Franse markt. Cavaillé-collorgels zijn onder meer terug te vinden in de Notre-Dame-kathedraal en in de Saint-Sulpicekerk in Parijs. Het orgel van de Saint-Sulpicekerk wordt als zeer bijzonder beschouwd omdat het vrijwel volledig in zijn originele staat bewaard is gebleven. Cavaillé-Coll bouwde voort op de laat-barokke traditie inzake orgelbouw, maar voegde aan zijn orgels tal van eigen vindingen en verbeteringen toe, die de orgels een meer romantisch karakter gaven. Zo was hij de eerste op het continent om zijn orgels te voorzien van een Barkermachine. Deze oorspronkelijk Britse uitvinding liet die een vlottere bespeelbaarheid van het orgel toe. Op die manier kon de virtuositeit van de organist zich veel beter ontwikkelen dan op de vroegere barokke kathedraalorgels mogelijk was. Cavaillé-Collorgels worden ook wel symfonische orgels genoemd omdat ze de klank van de instrumenten van een symfonisch orkest wilden imiteren.

Aristide Cavaillé-Coll Aristide Cavaillé-Coll (1811-1899) est le facteur d'orgues français le plus célèbre du XIXe siècle. En gros, 670 orgues ont été construits dans ses ateliers. Environ 500 de ceux-ci étaient destinés au propre marché français. Des orgues Cavaillé-Coll se retrouvent, entre autres, dans la cathédrale Notre-Dame et dans l'église Saint-Sulpice à Paris. L’orgue de l’église Saint-Sulpice est considéré comme très particulier car il a été conservé presque entièrement dans son état original. Cavaillé-Coll s'appuyait sur une tradition baroque tardive en matière de la construction d'orgues, mais il ajoutait à ses nombreuses orgues ses propres inventions et améliorations, qui donnaient aux instruments un caractère plus romantique. Ainsi, fut-il le premier sur le continent à équiper ses orgues d'une machine Barker. Cette invention d’origine britannique améliorait de façon significative la jouabilité de l'orgue. Ainsi, il était beaucoup plus facile pour l'organiste de développer sa virtuosité sur cet instrument, ce qui n'était pas du tout le cas sur les orgues baroques d'auparavant. Parfois les orgues Cavaillé-Coll sont également appelés orgues symphoniques comme ils voulaient imiter le son des instruments d’un orchestre symphonique.

Het GROOT rechtenjournaal

Cavaillé-Collorgels : een product van hun tijd De tweede helft van de achttiende eeuw, en dan vooral de periode na de Franse revolutie, luidde een periode in van secularisering van het culturele leven. De bestaande orgelcultuur, die zijn hoogtepunt had gekend in het werk van Johann Sebastian Bach, raakte in verval. Bach zelf raakte compleet vergeten, ten voordele van een opera- en variété-repertoire. Het was de Duitse componist Felix Mendelssohn die hierin verandering bracht. Op 11 maart 1829 dirigeerde Mendelssohn met groot succes te Berlijn de eerste uitvoering van de Mattheuspassie van Bach sinds diens overlijden in 1750. Hiermee lag Mendelssohn aan de basis van de herintroductie van muziek van Bach, die tot op vandaag uiteraard een onvervangbare plaats in onze muziekcultuur heeft verworven. Een belangrijke figuur voor de herintroductie van Bach in onze streken was Jacques-Nicolas Lemmens, stichter van de School voor Godsdienstige Muziek te Mechelen, thans Lemmensinstituut te Leuven. Lemmens ging in 1846 naar Breslau, toen in Duitsland gelegen, om bij de befaamde organist Adolf Hesse de klassieke Duitse orgeltraditie van Johann Sebastian Bach en het bijhorende virtuoze pedaalspel te bestuderen. Hij kwam terug met een nieuwe orgelmethode op basis van de gregoriaanse muziek. Lemmens’ nieuwe methode vormde de pendant van de grote voorbeelden rond de protestantse koralen die hij in Duitsland had leren kennen. Zijn methode sloot naadloos aan op de symfonische orgeltraditie en de typische klank van Cavaillé-Collorgels.

Les orgues Cavaillé-Coll : un produit de leur temps La deuxième moitié du dix-huitième siècle, et surtout la période après la révolution française, annonçaient une période de sécularisation de la vie culturelle. La culture d'orgues existante, qui avait atteint son apogée avec l'œuvre de Johann Sebastian Bach, tombait en désuétude. JS Bach lui-même fut complètement oublié, au profit d’un répertoire d'opéra et de variété. C'est le compositeur allemand Felix Mendelssohn qui changea tout cela. Le 11 mars 1829, il dirigea avec un grand succès à Berlin la première exécution de la Passion selon saint Matthieu de JS Bach depuis le décès de celui-ci en 1750. Ainsi, Mendelssohn a été à la base de la redécouverte de la musique de JS Bach, qui a acquis une place irremplaçable dans notre culture musicale d’aujourd’hui. Une figure importante pour la redécouverte de Bach dans nos régions fut Jacques-Nicolas Lemmens, fondateur de l’École de musique religieuse de Malines, actuellement Institut Lemmens à Louvain. En 1846, Lemmens s'est rendu à Breslau, à l’époque située en Allemagne, pour y étudier la tradition allemande classique de l'orgue de Johann Sebastian Bach et le jeu de pédales virtuose qui va de pair, chez le célèbre organiste Adolf Hesse. Il en revint avec une nouvelle méthode d’orgue basée sur la musique grégorienne. La nouvelle méthode Lemmens constituait le pendant des grands exemples en matière de chorales qu’il avait découvert en Allemagne. Sa méthode s'intégrait parfaitement dans la tradition d’orgues symphoniques et le son typique des orgues Cavaillé-Coll.

DES

Het orgel van de Sint-Niklaaskerk Het was Désiré-Ignace Verduyn, deken van de Sint-Niklaaskerk, die in 1853 de opdracht gaf in zijn kerk een nieuw orgel te bouwen, dat het bestaande Van Peteghem-orgel moest vervangen. De opdracht werd toevertrouwd aan Cavaillé-Coll, die hiermee zijn eerste buitenlandse opdracht in de wacht sleepte. Het orgel moest het visitekaartje van Cavaillé-Coll in het buitenland worden. Het resultaat was een indrukwekkend symfonisch orgel. Het instrument had 40 registers en was 19 meter hoog, 7,16 meter breed en 3,5 meter diep. De ergonomische speeltafel had drie manualen, wat toen erg ongewoon was in onze streken. Elk van de drie klavieren kon strijkers, koperblazers, houtblazers en slagwerk imiteren. Op het orgel kwamen zowel het barokke als het romantische orgelrepertoire tot hun recht. Het instrument groeide uit tot een didactische mijlpaal en maakte Bach voor het eerst opnieuw kenbaar in onze streken. Het symfonisch karakter van het instrument doet de majestatische grootsheid van Bach in een nieuwe stijl ten volle tot zijn recht komen.

L’orgue de l’église Saint-Nicolas C’était Désiré-Ignace Verduyn, doyen de l’église Saint-Nicolas, qui en 1853 ordonna la construction d'un nouvel orgue dans son église, qui devait remplacer l'ancien orgue Van Peteghem. La mission fut confiée à Cavaillé-Coll, qui avec cette mission, décrocha sa première commande à l'étranger. Cet orgue devait devenir la carte de visite de Cavaillé-Coll à l'étranger. Le résultat fut un orgue symphonique impressionnant. L'instrument comprenait 40 jeux et mesurait 17 mètres de haut, 7,16 mètres de large et 3,5 mètres de profondeur. La console ergonomique avait 3 claviers, ce qui était inhabituel dans nos régions. Chacun des trois claviers pouvait imiter les cordes, les cuivres, les bois et les instruments de percussion. Le répertoire d'orgue baroque comme le répertoire romantique s'accordait à l'orgue. L'instrument est ainsi devenu une étape didactique dans l’histoire de l’orgue et a de nouveau remis au gout du jour Bach dans nos régions. Le caractère symphonique de l'instrument rend pleinement justice à la grandeur majestueuse de Bach dans un style nouveau.

De gloriejaren Het orgel werd ingespeeld op 11 maart 1856 door Louis-James-Alfred Lefébure-Wely, CavailléColl’s favoriete organist. Op één werk na waren alle ten gehore gebrachte werken improvisaties. De improvisaties werden afgewisseld met twee koren en twee mannelijke solisten. Voor het concert werd een inkom van twee frank gevraagd, een heel bedrag in die tijd. De doorsneeGentenaar was er helemaal niet mee opgezet dat alleen ‘de rijken’ welkom waren. Tijdens het concert moest de politie de menigte op de Korenmarkt, het plein voor de kerk, in bedwang houden. Het concert moet zeer indrukwekkend geweest zijn. Toen Lefébure-Wely op het orgel een onweer imiteerde dachten de mensen voor de kerk dat er een echt onweer opstak en werden ze onrustig. Om de dramatiek in de kerk zelf maximaal op te voeren werd de gasverlichting op het hoogtepunt van de storm-improvisatie gedoofd. Het orgel werd voor het laatst bespeeld in 1961 door Remi Suys, de toenmalige kerkorganist. Toen begon de jarenlange renovatie van de kerk en werd het orgel ingepakt om het te beschermen, en raakte het vergeten.

Les années de gloire L’orgue fut inauguré le 11 mars 1856 par Louis-James-Alfred Lefébure-Wely, l’organiste préféré De Cavaillé-Coll. Toutes les œuvres présentées, sauf une, étaient des improvisations. Ces improvisations étaient entrecoupées par deux chorales et deux solistes masculins. Un droit d'entrée de deux francs était demandé pour le concert, une somme importante à l'époque. Le citoyen moyen de Gand n'était pas du tout content que seuls "les riches" soient les bienvenus. Pendant le concert, la police dut contenir la foule au Korenmarkt, la place devant l'église. Le concert a dû être très impressionnant. Lorsque Lefébure-Wely imita le début d’un orage sur l'orgue, les gens dans l'église pensaient qu'un véritable orage avait commencé et devenaient très agités. Afin de maximaliser la dramatique dans l'église même l'illumination au gaz fut éteinte à l'apogée de son improvisation d'orage. L'orgue a été joué la dernière fois en 1961 par Remi Suys, l'ancien organiste de l'église. Puis les nombreuses années de rénovation de l'église ont commencé et l'orgue a été emballé pour le protéger,... et il fut oublié.

Het GROOT rechtenjournaal

En nu ? Sinds 1961 werd het orgel niet meer bespeeld tot vandaag. In 2010 waren de belangrijkste restauratiewerken van de kerk voltooid en werd de bekisting rond het orgel verwijderd, maar het instrument is nog bijlange niet speelklaar. Toch werden reeds stappen gezet met het oog op restauratie. Omdat het doksaal niet stevig genoeg was om het orgel te dragen werd een stalen ligger aangebracht op betonnen draagbalken. In 2013 werd het instrument waterpas gezet in afwachting van verdere restauratie. In 2015 werd de speeltafel gereinigd. Het Cavaillé-Collorgel van de Sint-Niklaaskerk te Gent vormt een onverbrekelijke eenheid met de kerk en behoort tot de absolute wereldtop inzake orgelbouw. Doordat de moderniseringstendensen van de tweede helft van vorige eeuw aan haar zijn voorbij gegaan is het volledig authentiek gebleven. Het is zonder meer het summum van ambachtelijke kwaliteit, authenticiteit en verfijning. De verantwoordelijken van de Parijse SaintSulpicekerk doen grote inspanningen om hun Cavaillé-Collorgel op de Unesco-lijst van cultureel werelderfgoed te doen opnemen. Het gaat effectief om een uniek instrument, dat zijn uniciteit grotendeels ontleent aan het feit dat het volledig origineel is gebleven. In vergelijking met Saint-Sulpice is het Gentse orgel niet alleen origineel bewaard maar is het ook een volledig nieuw vroeg-romantisch orgel, een hoogtepunt uit de vroegste bloeiperiode. Van deze vroegromantische orgels die integraal werden vormgegeven door Cavaillé-Coll zelf is nergens ter wereld nog een ander ongerept exemplaar bewaard. In 1869, tien jaar na de oplevering van het SaintSulpiceorgel, noemde Cavaillé-Coll het orgel van de Sint-Niklaaskerk ‘één van de beste instrumenten die mijn ateliers verlaten hebben’.

DES

Et maintenant ? Depuis 1961, l'orgue n'a plus été joué jusqu'à aujourd'hui. En 2010, les travaux de restauration les plus importants de l'église ont été achevés et le coffrage autour de l'orgue a été retiré, mais il s’en faut de beaucoup pour que l'instrument soit à nouveau prêt à jouer. Néanmoins, des démarches ont déjà été entreprises en vue de sa restauration. Le jubé n'étant pas assez solide pour supporter l'orgue, une poutre en acier a été montée sur des solives en béton. L'instrument a été nivelé en 2013 en attendant sa nouvelle restauration. La console a été nettoyée en 2015. L’orgue Cavaillé-Coll de l'église Saint-Nicolas de Gand forme une unité inséparable avec l'église et fait partie des orgues les plus prestigieuses du monde. Parce que les tendances de modernisation de la seconde moitié du siècle dernier sont passées inaperçues, l'orgue est resté tout à fait authentique. C'est sans aucun doute le summum de la qualité artisanale, de l'authenticité et du raffinement. Les responsables de l'église Saint-Sulpice à Paris s'efforcent de faire reprendre leur orgue CavailléColl sur la liste du patrimoine culturel mondial de l'UNESCO. Il s'agit effectivement d'un instrument unique, qui tire en grande partie son caractère unique du fait qu'il soit resté complètement original. En comparaison avec celui de Saint-Sulpice, l'orgue de Gand n'a, non seulement, été conservé dans son état original, mais il s'agit aussi d'un orgue préromantique entièrement nouveau, l'apogée du début de l'âge d'or de ces orgues. De ces orgues préromantiques qui sont intégralement l'œuvre de Cavaillé-Coll, il n'existe plus dans le monde entier un autre exemplaire conservé dans un état inaltéré. En 1869, dix ans après l'achèvement de l'orgue de Saint-Sulpice, Cavaillé-Coll qualifiait l'orgue de l'église Saint-Nicolas comme "l’un des meilleurs instruments que mes ateliers aient fabriqués ?".

Pal in het centrum van Gent staat een uniek stuk cultureel erfgoed op verdere restauratie te wachten. Waar wachten ze in Gent nog op om die restauratie te voltooien ? En plein centre de Gand, une pièce unique du patrimoine culturel attend d'être restaurée. Qu'attendent-ils encore à Gand pour achever cette restauration ?

Francis Desterbeck

Ice-Stores : Antwerpen - Bastogne Brussels - De Panne Ice Knokke www.ice-watch.com

Het Groot Rechtenjournaal - Le Grand Journal du droit - Das Große Rechtsjournal Pour fêter la sortie de ce 1er numéro, ALLIGATORS est heureux d’offrir à tous ses auteurs une jolie montre ICE flower colonial ou ICE solar power.

Carine DOUTRLEPONT interviewée par Stefaan DE CLERCK

VOYAGE EN PHOTOGRAPHIE

Carine Doutrelepont est avocate aux Barreaux de Bruxelles et de Paris, professeure ordinaire à l’Université libre de Bruxelles et membre de l’Académie royale de Belgique. Elle a acquis, en 2019, le titre de photographe professionnel, après avoir suivi diverses formations en France, en Allemagne et aux Etats-Unis. Depuis des années, elle a photographié l’Humain et des sites exceptionnels aux quatre coins de la planète. Elle a exposé dans différentes villes européennes, dont Bruxelles, Mons, Paris et Francfort, ainsi qu’américaines dont New-York (Chelsea) et Miami, et participé à plusieurs foires internationales. Elle est interviewée pour le Grand Journal du Droit par l’ancien ministre de la Justice et bourgmestre de Courtrai Stefaan De Clerck, président du Conseil d’administration de Proximus, sur sa passion photographique qui coexiste avec celle de son métier d’avocat.

le GRAND journal du droit

Avocate et photographe professionnelle désormais, comment en es-tu venue à la photographie ? Le job académique, l’avocature et l’Académie royale ne te suffisaient pas ? Une passion que tu poursuis, j’entends, mais qui te prend du temps. Le temps est élastique et nos passions nous aident à le dilater. J’ai toujours été attirée par la création et j’en ai fait mon métier premier : en devenant avocate en droits intellectuels et en droits des médias, matières que j’enseigne également à l’université. Plus fondamentalement, l’image m’est souvent apparue comme une source extraordinaire d’inspiration, de témoignage et de liens avec soi-même, avec l’Autre, avec le monde. Ma fille Milena a joué un rôle cardinal dans ce choix photographique car elle m’a accompagnée dans mes premiers voyages en terres volcaniques et nous avons réalisé ensemble nos premières expositions. Il y avait aussi cette envie forte de lui partager cet esprit d’évasion qui enrichit l’être humain, comme l’écrit, Sylvain Tesson « Sous les étoiles de la liberté ». Notre métier d’avocat nous fait également vivre des choses passionnantes mais souvent loin de nos proches, de notre famille. Photographier devenait un prétexte pour voyager et surtout pour aller à la rencontre de la Nature et de l’Autre. Et puis, la photo, c’est aussi un besoin de m’engager différemment, de défendre des causes par d’autres voies que par la voie juridique. Tout cela est complémentaire au fond. Comme le travail juridique, la photographie, est une forme d’écriture, et permet la rencontre avec le monde et soimême ainsi qu’un témoignage sur le réel, à travers un filtre subjectif, un parti pris photographique, qui a des connivences avec le parti pris juridique.

DOU

Est-ce que tu te trouvais artiste dans ta jeunesse ? Franchement, je n’en ai aucune idée. C’est une question que je ne me posais pas à l’époque. Les livres me nourrissaient ainsi que les rêves qui les accompagnaient. L’académie de Watermael-Boitsfort était un lieu d’accueil fabuleux pour la jeune adolescente que j’étais. Son directeur de l’époque, le compositeur Frédéric Van Rossum, permettait la pratique des arts avec bienveillance. Les artistes y partageaient leur passion et j’étais fascinée par leur univers dont je ne voyais que les beaux côtés. Nous étions une petite équipe à y faire de la déclamation, du théâtre et à écrire des poèmes. Plus tard, ce fut Albert Ayguesparse qui accueillit quelques-uns de mes poèmes dans sa revue « Marginale ». En définitive, c’est un livre de photos que j’écris aujourd’hui, après des livres de droit, en y inscrivant certains poèmes ou textes pour accompagner mes photos.

As-tu fait de la musique car tes photos on les verrait bien accompagnées de musique ? Il y a des mouvements d’images. C’est la nature qui évolue, comme la musique qui se transforme. Comme toutes les écritures, la photographie a sa mélodie. Elle initie un mouvement, elle existe dans l’attente et suscite toujours un élan comme en musique. Lorsqu’on arrive à transmettre la vibration du vivant, l’émotion du moment, on a pris une belle photo. Ou c’est plutôt la photo qui nous a pris ! Dans mes photos de terres volcaniques, j’ai voulu témoigner de la transformation de la Nature, de la métamorphose renouvelée qu’elle nous propose, mais aussi de son anthropomorphisme. Nous sommes à son image et ne faisons qu’un avec Elle. Elle nous parle de nos parts d’ombres et de lumières, de l’impermanence des choses, de l’inévitable transformation qui nous accompagne.

le GRAND journal du droit

Certains disent qu’être actif professionnellement, ça rend difficile l’ouverture sur le monde. Mais pas pour toi on dirait ? On a pas l’impression que tu veux t’éclipser du monde de l’avocate et que tu fais de la photo pour changer ? C’est vrai. J’y trouve un équilibre de vie. Le lien entre l’émotion et la rationalité, la sensibilité et la maîtrise, la liberté à chaque fois. Je dis souvent à mes amis et mes étudiants que comme avocate « on entre par effraction dans la vie d’autrui », en photo, on entre par émotion dans la vie du monde, à la rencontre de grands espaces et de l’Autre, on croise toujours l’inattendu qui, selon d’Ormesson, est au cœur du bonheur. C’est un engagement dans les deux cas. Je suis engagée comme avocate et je le suis comme photographe. Selon moi, si l’esthétique est importante, elle ne suffit pas en soi. Elle est un véhicule pour faire passer un message. Certains le fond à travers des images « trash » et dramatiques, moi je le fais, en général, à travers une image positive qui invite à aimer, et à chérir ce qui nous entoure. Ce qui importe, c’est que la beauté du monde puisse faire passer un message, un ressenti même si ce n’est pas toujours facile à réaliser.

Tes photos au départ plus réalistes, évoluent vers une forme d’abstraction, de simplicité, de pureté. C’est un choix de ta part ? Est-ce un choix de ma part ou la réalité qui s’impose à moi sous un nouveau jour ? Dans la représentation du paysage, c’est mon regard qui a changé et qui a évolué au fil du temps. Le paysage n’échappe-t-il pas continuellement au cadre, tout comme l’être humain échappe aux stéréotypes qu’on lui colle à la peau ? Mon goût pour la peinture, la poésie et la philosophie n’est pas étranger à cela. Pour les peintres, les poètes et les philosophes, la Nature a toujours été une source d’inspiration profonde. Ses strates, ses couches intimes et dégradées sont multiples et rappellent les nôtres, notre inconscient. J’aime les travaux de Rothko, Spilliaert et les œuvres plus récentes de Bioulès, de Guy de Malherbe dont les peintures évoquent la sérénité et le tumulte comme l’extraordinaire lumière ou les ténèbres que l'on retrouve dans les terres volcaniques. A côté de cela, garder une part de fantaisie dans le travail photographique permet la légèreté. C’est peut-être une note de surréalisme belge qui ressurgit dans certains de mes récents portraits.

DOU

le GRAND journal du droit

Dans tes photographies, on y voit une nature sereine et élégante, éclatante, mais aussi torturée, ou bouillonnante. Pour quelles raisons ces terres volcaniques t’intéressentelles ?

Par leur lien avec l’Humain et le fait qu’elles témoignent de l’origine de la Terre. La Nature nous parle de nos forces et de nos fragilités, nous sommes à son image. Par ailleurs, les volcans sont fascinants et nous ramènent aux origines de la planète. On y retrouve le magma originel. Les volcans, bien qu’arides, sont aussi un univers de femmes, habités par des déesses. Les peuples qui y vivent les vénèrent et vous en parlent comme d’un être humain. C’est ainsi à Hawaï mais également en Sicile où les déesses transmettent des messages, à suivre, aux humains que nous sommes.

DOU

Tu cherches quelque chose de rare, de différent, d’exceptionnel. Tu n’aimes pas ce qui est normal, simple. Tu aimes aller jusqu’à la limite de l’être humain ? Tu te reconnais làdedans ? J’aime toucher aux limites de l’être humain, c’est vrai, mais en réalité ma recherche, c’est plutôt de déceler la poésie dans la simplicité du moment et la pureté des paysages et des êtres. Comme d’autres, témoigner de l’invisible, comme de ce qui nous traverse et dont nous parlons moins. C’est difficile de parler de l’intime avec les mots, la photo est un chemin à la rencontre de l’intimité. Mais grâce à la photo c’est la fenêtre de mes perceptions qui s’ouvre et qui me permet de revisiter l’ordinaire, et ce qui m’échappait apparaît dans sa singularité et sa beauté cachée.

Un nouveau projet artistique que tu as intitulé « le goût de l’Autre », centré, cette fois, sur des portraits, est en cours de gestation. Est-ce que tes portraits c’est une constatation ou un engagement ? Un portrait, c’est en soi une opinion, une relation entre le photographe et son sujet. C’est un engagement. Le travail qui m’est confié est un travail sur la différence, qui sera mené tant sur le plan artistique que juridique, au sein de la Fédération Wallonie Bruxelles ; et la Maison de la Francité où des écrivains seront également aux rendez-vous. Mon objectif, c’est de rassembler des textes et des portraits en magnifiant la différence que certains, de nos jours, érigent en murs alors que l’on devrait plutôt construire des ponts. Témoigner de nos diversités aussi, de la richesse du vivre ensemble, combattre les préjugés, les replis identitaires et les discriminations. Je vais tenter de relever ce nouveau défi.

Cet appel à l’ouverture, tu le traduis dans tes expositions et dans d’autres projets ? J’espère. Le fait d’exposer est une forme d’ouverture parce que je suis toujours touchée par la diversité des personnes qui viennent aux expositions en termes de génération, de genre, de diversités culturelles,… Je prépare également mon premier livre photographique. Et puis il y a les réseaux sociaux où nous sommes nombreux à nous retrouver et à échanger facilement nos émotions et nos aspirations. Ce sont des lieux de partage de mes nombreux voyages, de la beauté de la planète à travers ses différences et son Histoire, notre Histoire. Avec pour conviction profonde que prendre soin de la Terre, c’est prendre soin de nous. Prendre de soins de nos différences, c’est prendre soin de notre multiplicité intérieure, de notre relation aux autres et permettre le vivre ensemble.

Pour poursuivre : Carine Doutrelepont 20 Square Vergote 1030 Bruxelles carine@doutrelepont.be +3225489770 www.carinedoutrelepont-photography.com Instagram : @carinedoutrelepont_photo

UN TITRE PROTÉGÉ, DES AVIS CONFIDENTIELS ET UNE DÉONTOLOGIE PROPRE Le juriste d’entreprise a un titre protégé et est soumis à une déontologie propre. Les avis juridiques qu’il rend au profit de son employeur sont confidentiels en vertu de la loi la loi du 1er mars 2000.

BESCHERMDE TITEL, VERTROUWELIJKHEID VAN DE ADVIEZEN EN EIGEN DEONTOLOGIE De bedrijfsjurist heeft een beschermde titel en is onderworpen aan zijn eigen deontologische code. De juridische adviezen die hij verstrekt ten gunste van zijn werkgever zijn vertrouwelijk volgens de wet van 1 maart 2000.

AU SERVICE DE L’ENTREPRISE... ET DE L’INTÉRÊT GÉNÉRAL Par une assistance juridique qualitative et indépendante intellectuellement, le juriste d’entreprise contribue au respect des lois par les entreprises et partant, de l’Etat de droit.

TEN DIENSTE VAN HET BEDRIJF... EN HET ALGEMEEN BELANG Door middel van een kwalitatieve en intellectueel onafhankelijke juridische bijstand draagt de bedrijfsjurist bij tot de naleving van de wet en dient hij bijgevolg de rechtsstaat.

UN INSTITUT DÉDIÉ À SES MEMBRES L’Institut des juristes d’entreprise est l’ordre professionnel pour les juristes d’entreprise, regroupant 2200 membres. L’IJE accompagne les juristes d’entreprise dans leur pratique, notamment en organisant de nombreuses activités de formation et de networking ainsi qu’avec d’autres avantages pour ses membres.

EEN INSTITUUT IN DIENST VAN ZIJN LEDEN Het Instituut voor bedrijfsjuristen is de beroepsorganisatie voor bedrijfsjuristen en telt 2200 leden. Het IBJ staat de bedrijfsjuristen bij in hun praktijk, met name door het organiseren van talrijke opleidings- en networkingsactiviteiten en met andere voordelen voor de leden.

Julie DUTORDOIR

SANTA MARIA DI LEUCA MON BRIN DE MAGIE Julie Dutordoir est licenciée en droit de la KULeuven (2001). Elle a acquis une grande expérience en matière de communication et de business development dans des cabinets d’avocats internationaux et nationaux de premier plan. En 2019, Julie Dutordoir est nommée Directrice générale de l’Institut des juristes d’entreprise (IJE). En cette qualité, elle dirige l'équipe de l’IJE et œuvre pour un Institut dynamique et performant ayant à cœur les intérêts de ses membres et de la profession de juriste d’entreprise. Sa mission consiste aussi à créer des ponts avec la société, le monde politique et académique ainsi que les partenaires stratégiques de l’Institut, de concert avec le Président de l’Institut, Marc Beyens, le Conseil et le Comité Exécutif. www.ije.be Julie Dutordoir studeerde af als licentiaat in de rechten aan de KULeuven (2001). Ze bouwde een grondige ervaring uit op het gebied communicatie en business development in vooraanstaande internationale en nationale advocatenkantoren. In 2019 werd Julie Dutordoir benoemd tot Directeur-generaal van het Instituut voor bedrijfsjuristen. Als Directeur-generaal stuurt zij het IBJ-team aan om verder te werken aan een dynamisch en performant IBJ, waar de leden centraal staan en waar de belangen van dit mooie beroep worden verdedigd. Dit doet zij door samen met een zeer gedreven Voorzitter, Marc Beyens, het Bestuur en de Raad bruggen te bouwen met de maatschappij, de politieke en de academische wereld en de strategische partners. www.ibj.be

le GRAND journal du droit

Venez, je vous emmène dans le sud de l’Italie, le long de la jolie côte du Salento, faire connaissance avec la magie de Santa Maria di Leuca, à l’extrémité du talon de la botte italienne. Ce lieu me tient particulièrement au cœur, car c’est le village natal de mon mari, Salvatore, et l’endroit où nous passons les vacances avec nos quatre enfants, Paolo, Niccolò, Matteo et Giulia, en présence de la famiglia et gli amici. Ce petit village côtier est connu sous l’expression ‘finibus terrae’ – le bout du monde. Les deux mers des Pouilles, la mer Adriatique et la mer Ionienne, s’y rencontrent et, par temps clair, il offre une vue jusqu’à la Grèce et l’Albanie. Les couleurs de l’eau de la mer, du vert émeraude au bleu marine, y font le bonheur de ses observateurs. Depuis le port de Santa Maria di Leuca, il est possible de visiter, en naviguant sur une petite embarcation de pêche, de magnifiques grottes décorées d’anciennes peintures rupestres. De somptueuses villas de style Art nouveau qui sont un régal pour les yeux. La Basilica di Santa Maria de Finibus Terrae et le phare, haut d’une cinquantaine de mètres, valent également le détour. D’une certaine façon, ce lieu ne me quitte jamais et emplit mon cœur de chaleur. C’est non seulement en raison du soleil et de la beauté qui l'entoure, mais aussi de tellement d’autres choses… La péninsule du Salento baigne dans une magnifique luminosité, en hiver comme en été. Face aux oliveraies qui s’étendent à perte de vue ou à la magie d’un coucher de soleil coloré, je ne peux m’empêcher de répéter d’innombrables fois à mes enfant de « prendre des photos avec les yeux ». Il y a aussi ce doux parfum, indescriptible, qui ne vous quitte jamais, du bord de la mer à l’intérieur des terres. Sans parler du flot continu de mets délicieux dont nous gâte la Nonna. La profusion de légumes locaux, les poissons et fruits de mer frais, les pâtes maison, les desserts typiques… et l’ingrédient fondamental : la compagnie de la famiglia et gli amici. Au cours de ces pranzi et cene, la discussion fait rage à propos de la meilleure manière de préparer la salsa di pomodori ou de qui cuisine la meilleure parmigiana. Je palpe la concurrence montant entre les tantes, rassurée de n’être qu’une simple « spectatrice étrangère ». De nombreux débats s’ensuivent sur ce qui fonctionne, ou non, en ce beau pays. Mais, lors de ces moments heureux, prévalent surtout le rire, la joie d’être ensemble et le sentiment de vacances. Ce qui me touche le plus lors de nos séjours à Leuca c’est de voir comment l’« ADN » italien a empreint nos enfants. Je me rends compte de l’importance que revêt l’éducation, en observant combien la leur est imprégnée d’un pan de culture différente de la mienne.

DUT

L’automne, ils cueillent les olives entourant la maison et apportent ainsi leur pierre à la production de notre propre huile d’olive. A la Noël, ils visitent la traditionnelle ‘presepe vivente’ ou crèche vivante. L’été, ils dansent la pizzica avec leurs cousines, une tarentelle folklorique traditionnelle. Je perçois cette magie lorsque Paolo et Niccolò sautent d’un rocher dans l’une des plus belles mers du monde, quand Matteo essaie de s’approprier le dialecte local ou, en fervent tifoso de la Juventus, quand il regarde un match corps et âme, ou encore lorsque Giulia prépare les orecchiette avec sa nonna. Puissent-ils garder précieusement en eux ces images, expériences et scènes fantastiques et emmener cette boîte à souvenirs inoubliables avec eux, tout au long de leur vie. C’est le parti que j’ai pris et qui me comble tellement.

Julie Dutordoir

le GRAND journal du droit

– SANTA MARIA DI LEUCA – MIJN STUKJE MAGIE Ik wil u graag meenemen langs de schitterende kustlijn van Salento in ZuidItalië om u kennis te laten maken met de magie van Santa Maria di Leuca, het einde van de Italiaanse laars. Ik heb er letterlijk mijn hart verloren, want het is het geboortedorp van mijn echtgenoot Salvatore en dit is de plek waar wij samen met onze 4 kinderen, Paolo, Niccolo’, Matteo en Giulia, onze vakanties doorbrengen in het bijzijn van la famiglia en gli amici. Dit kleine kustdorpje staat bekend als ‘finibus terrae’ – ik denk dat hier geen spatie tussen staat : einde van de aarde. Hier komen de twee zeeën van Puglia, de Adriatische en de Ionische Zee bij elkaar en op een heldere dag reikt het zicht tot Griekenland en Albanië. Het zeewater is smaragdgroen tot diepblauw en schittert éénieder tegemoet. In de haven van Santa Maria di Leuca bezoekt u met een kleine vissersboot de prachtige grotten met zeer oude rotstekeningen. De bijzonder mooie art nouveau villa’s zijn een plezier voor het oog en ook de Basilica di Santa Maria de Finibus Terrae en de 48 meter hoge vuurtoren zijn een bezoekje waard. Dit is een plek die ik steeds met me meedraag en die mijn hart vult met warmte. Niet alleen omwille van het zonnige weer en al het moois rondom ons, maar omwille van zoveel meer. Salento baadt in een prachtige gloed van uniek licht, of het nu winter of zomer is. ‘Fais des photos avec tes yeux’ is wat ik ontelbare keren aan onze kinderen zeg bij het aanschouwen van de eindeloze olijfboomgaarden of het zien van een betoverende kleurrijke zonsondergang. Er hangt ook steeds die heerlijke onbeschrijflijke geur, of je nu aan zee of in het binnenland bent. En dan heb ik het nog niet gehad over de continue stroom van lekkere gerechten waarmee Nonna ons verwent. De vele typische groente, de verse vis en zeevruchten, de zelfgemaakte pasta, de typische desserts,...met als belangrijkste ingrediënt: het gezelschap van la famiglia en gli amici. Gedurende deze pranzi en cene wordt besproken hoe de beste salsa di pomodori wordt bereid of wie lekkerste parmigiana op zijn naam mag schrijven. Ik voel de concurrentie onder de tantes en ben blij deze taferelen ‘als buitenstaander’ te mogen aanschouwen. Er volgen ettelijke discussies over wat goed en niet goed gaat in dit mooie land. Maar bovenal overheerst het gelach, het plezier van het samen zijn en het vakantiegevoel.

DUT

Wat me het meest raakt als we hier vertoeven, is het inzicht hoe intens het Italiaanse DNA in onze kinderen is vergroeid en dat cultuur een zo belangrijke rol heeft in onze opvoeding. De kinderen plukken de olijven van de olijfbomen rondom het huis in de herfst en dragen zo hun steentje bij tot de productie van onze eigen olijfolie. Ze bezoeken de traditionele presepe vivente (levende kribbes) met kerst en dansen de traditionele volksdans pizzica met hun nichtjes in de zomer. Ik zie het als Paolo en Niccolo’ van de rotsen in één van de mooiste zeeën ter wereld springen, als Matteo als fervente Juventus tifoso naar een match kijkt of als hij zich het lokale dialect eigen probeert te maken en als Giulia orechiette maakt met haar nonna. Ik hoop dat ze deze fantastische beelden, ervaringen en taferelen zullen onthouden en dat ze deze in een schatkist vol onvergetelijke herinneringen zullen stoppen om deze hun leven lang met zich mee te dragen. Ik doe het alvast en deze doen zoveel deugd. Ik wil u graag meenemen langs de schitterende kustlijn van Salento in ZuidItalië om u kennis te laten maken met de magie van Santa Maria di Leuca, het einde van de Italiaanse laars.

Julie Dutordoir

Patrick GEELHAND de MERXEM BEËDIGD VERTALER - TRADUCTEUR JURÉ JURIDISCHE VERTALINGEN, maar ook andere! TRADUCTIONS JURIDIQUES, mais pas seulement ! NEDERLANDS

FRANÇAIS

Ontvang uw vertaling steeds op tijd. Transparante afspraken en prijzen staan borg voor vertrouwen en kwaliteit. U contacteert mij per e-mail en ontvangt steeds een spoedig antwoord. Opdrachten per e-mail, antwoord en vertaling ook per e-mail, maar op papier met originele handtekening en stempels bij beëdigde opdrachten. Vous recevrez toujours votre traduction à temps. La transparence des conventions et des prix garantit confiance et qualité. Vous me contactez par e-mail et vous recevez toujours une réponse rapide. Réponse et traduction des commandes par courrier électronique, sont également effectuées par courrier électronique, mais en cas de traduction jurée, sur papier portant la signature et le cachet original du tribunal.

Patrick Geelhand de Merxem

Reningelststraat, 10 - 8956 KEMMEL patrick@merxem.be - T. 057 444 025 - F. 057 212 095

Patrick GEELHAND de MERXEM

MODES DE CHASSE VARIÉS, ÉTONNANTS, INVRAISEMBLABLES ! Patrick Geeland de Merxem est né un vendredi 13. Il s’intéressa à la faune sauvage dès son plus jeune âge. Avocat, bâtonnier, traducteur juré, juge de Paix suppléant, orateur et conférencier, enseignant en droit et en droit de la chasse pour les candidats à l’examen de chasse. Mais il est, avant tout, passionné de chasse et de nature avec un intérêt particulier pour l’éthologie et une passion dévorante pour la bécasse. Photographe amateur depuis quelques années à peine, surtout lors de ses innombrables affuts ou promenades, il a déjà réalisé qu’il est bien plus difficile de revenir avec « le » cliché que de ramener une pièce au tableau. Sa grande conviction est que ce que la Nature a de mieux à nous offrir, c’est incontestablement son infinie diversité. « La photo la plus amusante, c’est la photo insolite ». Tout cela l’a amené à s’engager... : Président fondateur du conseil de l’environnement de Heuvelland, Président fondateur du conseil cynégétique IN FLANDERS FIELDS, ancien membre du Conseil Supérieur de la Chasse Flamand, administrateur du Royal Saint Hubert Club de Belgique et médaille d’or du brevet grand gibier. Pour lui, le prolongement du plaisir des ballades en nature, c’est d’une part les souvenirs perpétués par les photos de la faune et de la ﬂore et d’autre part c’est de pouvoir donner des conférences sur les thèmes de la bécasse, le chevreuil, le droit de chasse, etc. N’hésitez pas à le contacter pour cela. C’est animé, documenté et amusant. patrick@merxem.be

le GRAND journal du droit

Reynecke Fuchs old illustration, taken from Goethe poem. Created by Kaulbach, published on L'Illustration, Journal Universel, Paris, 1860

GEE

La diversité des modes de chasse pratiquée est large et vaste. Non seulement chez l’homme, mais également chez certains animaux. Cette diversité est tellement étonnante et inconnue du grand public qu’une anthologie à cet égard est aussi enrichissante que distrayante. Je me suis efforcé d’en sélectionner les plus originales, les plus étonnantes, voire invraisemblables. Le boa constrictor ne mange que tous les deux mois et certains vivent six mois sans manger.

Les hiboux et les chouettes ont des oreilles internes totalement asymétriques. L’une en haut à l’avant, l’autre plus bas et vers l’arrière. En tournant la tête de presque ¾ de tour, les hiboux, grâce à leurs oreilles asymétriques, parviennent à localiser le moindre petit bruissement avec une précision quasi parfaite. Cela leur permet d’attraper, en pleine nuit, une souris invisible sous les feuilles, mais entendue et parfaitement localisée. La souris se fait surprendre, car le vol des hiboux est silencieux, grâce à la structure unique des plumes de leurs ailes.

le GRAND journal du droit

Le renard chasse lui aussi, essentiellement à l’ouïe. Il peut faire pivoter indistinctement une oreille séparément de l’autre, et ainsi détecter une souris sous la paille ou même sous la neige. Il exécute ensuite gracieusement son « saut de la souris » pour attraper le petit rongeur invisible, jusqu’à 70 cm sous la neige. À la période des mises bas des chevreuils, certains renards se sont spécialisés dans la capture des nouveaux nés. Par instinct le renard suit la chevrette qui va donner naissance, et pendant la délivrance du deuxième né des jumeaux, le renard s’empare du premier né, âgé d’à peine quelques minutes. La nature est parfois cruelle, mais toujours efficace.

GEE

Certaines fourmis chassent les pucerons, non pour les manger, mais pour les garder vivantes, captives en esclavage. Au besoin les fourmis déménagent « leurs » pucerons d’une plante à une autre quand la sève vient à manquer. Mais on pourrait en l’occurrence parler de symbiose. En effet, les fourmis protègent les pucerons en repoussant leurs prédateurs comme par exemple les coccinelles. En revanche les fourmis sont très friandes du miellat, les déjections fort sucrées des pucerons. Mais seulement certaines espèces de pucerons intéressent les fourmis, qui sans hésiter mangent ces autres espèces.

Et que dire du héron vert, qui cherche un bout de pain, l’amène au bord de l’eau et le laisse flotter, tout en le surveillant de prêt. Lorsque le poisson vient prendre le pain, il se fait prendre, à son tour, par le héron. (scènes amusante à voir sur internet).

le GRAND journal du droit

Et que penser de notre ravissant geai ? A la période des éclosions, et uniquement alors, il imite le chant de parents tel le merle ou l’étourneau. Les oisillons répondent en trahissant ainsi l’emplacement du nid, et se font manger par le geai

Les bécasses, tant les Eurasiennes et que les Nord-Américaines, dansent, c’est-àdire qu’elles trépignent légèrement mais répétitivement, ce qui a pour effet de faire remonter les vers de terre, qui ensuite se font avaler goulument. Le même principe est appliqué par les pêcheurs, qui avec leur bêche font trembler le sol, à tel point que les vers de terre sortent de terre pour apparaître à la surface.

GEE

Alors que le plupart des animaux fuient l’homme, et surtout le chasseur, il n’en va pas de même pour certains charognards. Lors des chasses en battue en Espagne, (Monterias), dès les premiers coups de carabine, les vautours arrivent. Ils ont appris que ce mode de chasse leur réserve à coup sûr les entrailles du grand gibier vidé sur place par les chasseurs. Dans les chasses en enclos les sangliers ont adopté la même stratégie, tout en essayant d’éviter d’être eux-mêmes la cible. Parfois les sangliers ont dévoré le chevreuil fraichement tiré avant même que le chasseur ne parvienne sur place. La femelle du harle bièvre américain a été observée et photographiée avec pas moins de 72 canetons à sa suite, alors que cette espèce ne pond qu’une bonne douzaine d’œufs, et ne pourrait pas en couver plus de vingt. Quid ? Certaines cannes attaquent une congénère pour, tout simplement, lui enlever ses canetons, et ainsi agrandir leurs propres couvées. Mais l’homme n’est évidemment pas moins ingénieux . Voyons cela de plus prêt. Pour être admis en tant qu’adulte, l’Indien Inca devait capturer un condor des Andes afin de se parer de ses plumes. La méthode ancestrale consistait à creuser un très grand trou dans lequel se cachait le chasseur Inca, muni de quelques provisions. Le trou était recouvert de branchettes sur lesquelles l’on déposait le cadavre d’un animal. Le chasseur n’avait plus qu’à attendre au fond de son trou, parfois plusieurs jours. Le Condor, du haut du ciel, apercevait la charogne et se posait pour en manger. C’est alors, moment fatidique, à mains nues passées à travers les branchettes, que notre valeureux Inca attrapait la patte du Condor, pour ne plus la lâcher, malgré les virulents coups de bec du charognard. Ayant enfin attrapé l’oiseau, il lui enlevait quelques plumes tant convoitées, pour s’en parer, cela sans tuer le prestigieux oiseau. Il parvenait ainsi à l’âge adulte, de même que le Masaï doit avoir tué un lion à l’épieux pour être reconnu par les siens comme un valeureux guerrier. En Australie les aboriginènes chassent les canards sauvages au boomerang et les émeus avec trois petites boules de cuir reliées entre elles par des cordelettes, à lancer autour des pattes afin de faire trébucher ce gigantesque oiseau, aussi dangereux qu’une autruche. Et les coloniaux anglais chassaient, à cheval et à l’épieux, les pécaris, genre de petits sangliers hargneux que l’on trouve en Inde. Cela s’appelle le « pig sticking ». N’oublions évidemment pas la chasse au chien d’arrêt, ni la chasse du lapin à l’aide du furet.

le GRAND journal du droit

En héraldique, la chasse est représentée par un faucon. La chasse ancestrale, réservée à l’aristocratie, et bien avant l’arrivée des armes à feu, c’était avant tout la fauconnerie. Cet art très ancien est encore pratiqué de nos jours et a été inscrit au patrimoine culturel immatériel de l’humanité de l’UNESCO le 16 novembre 2010. Les cavaliers Kirghizes portent fièrement sur leur poing ganté un aigle qui chassera le loup !!! L’aigle peut d’ailleurs également attraper et tuer un chevreuil. Bien évidemment cette liste n’est pas exhaustive. J’ai néanmoins conservé le plus original pour la fin. En Inde, les chasseurs, portant chacun sur le bras un singe apprivoisé, approchent précautionneusement des pécaris. Suite à leur prudente approche, arrivés assez prêts, tous ensemble ils lâchent leurs singes qui se précipitent vers les pécaris effrayés. Le singe parvenant à rattraper un pécari à la course, saute dessus et le monte comme un jockey chevronné. Le pécari terrifié s’enfuit de plus belle, mais paniqué et ralenti par sa charge inhabituelle, il finit par se faire rattraper pas les hommes qui les poursuivent à la course. Au tout dernier instant, le singe bien dressé, quitte le pécari qui se fait attraper par les hommes accourus. A voir absolument sur internet ! Réellement étonnant et surprenant, presque incroyable. Dressage dès le plus jeune âge.

GEE

Sachez que l’hermine fait de même avec les lapins et même les lièvres. L’hermine saute sur le lièvre et le mord à la nuque. Le lièvre, est paniqué, et s’enfuit au galop emballé. La course se poursuit sur plusieurs kilomètres, et l’hermine qui pèse 15 fois moins que le lièvre, ne lâche jamais prise, et finalement sa proie succombe.

C’est bien plus étonnant et certainement rarissime, de voir l’hermine s’attaquer au pic vert, qui terrorisé, emmène son assaillant pour un vol imprévu. Cette photo a fait le tour du monde, suscitant des milliers de commentaires.

©Photo : Martin Le-May

En néerlandais l’on dit « dierenRIJK » et « mensDOM ». Qu’à cela ne tienne. Nous n’avons certainement pas fini de nous étonner des lois de la nature et d’admirer la variété de la biodiversité, merveilleuse à l’infini.

Patrick GEELHAND de MERXEM. Chasseur passionné et éthologue amateur.

Het GROOT rechtenjournaal

Samenvatting De wondere wereld van de jacht : een grenzeloze diversiteit. Je hebt geen idee van de eindeloze variëteit die mens en dier aan de dag leggen om de ander te verschalken. Laat je meeslepen in deze wondere maar ook soms wrede wereld. Sommige slangen eten maar om de zes maand. Uilen hebben asymmetrische oren, links vooraan boven en rechts onderaan en naar achter. Dit laat hen toe in het donker toch de minste ritseling van een muisje te detecteren en het te vangen zonder het te zien. De vossen kunnen hun respectievelijke oren onafhankelijk van elkaar bewegen om de muizen te horen en te vangen tot 70 cm onder de sneeuwlaag. Sommige mierensoorten selecteren bladluizen. Bepaalde bladluizen worden opgegeten, andere worden gevangen gehouden en hun suikerachtige uitscheiding wordt geconsumeerd door de mieren, die als tegenprestatie bescherming bieden aan die bladluizen tegen andere predatoren, zoals bij vb. de onze lieveheerbeestjes. De gaai bootst het geluid van de merel na, de mereljongen antwoorden, en zo vindt de gaai het merelnest waar hij onmiddellijk de jongen opeet. De Inca indianen verschuilen zich in een grote put afgedekt met takjes en bladeren waarop ze een karkas leggen. Als de condor komt eten van het karkas wordt hij van onder de grond bij zijn poten gegrepen, waarna de Inca trots enkele pluimen van de Condor afneemt als trofee en het bewijs van zijn volwassenwording. En het leukste voor het eind : de Indiërs richten aapjes af om de lokale everzwijnen te vangen. De aapjes worden gelost in de nabijheid van de wilde varkens, ze rennen ernaar toe en springen erop zoals een jockey op zijn paard. In paniek rent het everzwijn weg, maar het aapje lost niet, en uiteindelijk kan de mens, baas van het aapje, alzo het everzwijn (pécari) vangen.

PGdeM

GEE

Luc JANSEN

POËZIE POÉSIE POETRY Luc Jansen (°1964) is notaris te Gent, sedert oktober 2002. Hij is fervent voorstander van interprofessionele samenwerking. Mede vandaar zijn engagement binnen de vzw I-Prof (eerst als penningmeester thans als ondervoorzitter). Deze vzw organiseert op regelmatige basis voordrachten voor economische en juridische vrije beroepen (accountants, fiscalisten, advocaten, notarissen, etc.) werkzaam in Gent en wijde omgeving. Bewuste avonden worden altijd afgerond met een joviale receptie ter bevordering van de onderlinge contacten. Luc schrijft af en toe een gedicht, en dit sedert zijn studententijd. Hij is geïntrigeerd door andere culturen en houdt ook van (rechts)filosofie en geschiedenis

Het GROOT rechtenjournaal

ALLERLEI Allerlei… zo spreken wij over dit en dat over alles en nog wat over diversen en varia over enzoverder etcetera Woorden in losbandige horden te pas en te onpas om onpasselijk van te worden zónder enig kompas. Het noorden ben ik kwijt niet de tijd die mij met schele continuïteit haast roekeloos verslijt. Allerlei kom sta bij mij en sta me bij.

JAN

Heimwee (Icarus?) Waarom toch wil men zijn,

diegene die men worden zal? Waarom dan heeft men pijn, als men neerkijkt op het dal

vanop de berg der bezadigdheid waar het ijzig is en koud

en waar de arend vliegt in eenzaamheid?

Ergens beneden oogst een boer het duizendvoud…

Pourquoi chasser le naturel ? La nature de l’homme est pour sa vie,

L’homme qui suit toujours l’autre,

ce qu’est pour la langue sa poésie.

sans bien connaître le soi en lui,

Elle respire, inspire, elle aspire,

ne peut devenir docile apôtre

elle désire avec un grand sourire!

d’une authentique philosophie

Une langue sans poésie

Il véhicule en copie conforme

est comme une vie endormie

avec un sentir-vivre obsolète

par l’anesthésie,

qui fera de sa vie vagiforme

une vie bien triste

une feuille morte, avant qu’il dorme,

sans hors pistes,

au lieu d’avoir son coeur en fête!

une vie très monotone sans musique polyphone. 7

Nesnaj, - Gent (Gand), le 19 janvier 2019

Het GROOT rechtenjournaal

Van kaarsen... Wanneer je vlam aan je smult

met wazige rook en glazige geur

en je lichaam geleidelijk aan krult sta je daar, zonder enige sleur.

Naarmate je vet dan verdwijnt en weg je vlam kwijnt, blijft enkel je wiek onnozel en ziek

nog even verstrooid overeind.

Ciaccona del Paradiso e del inferno – COVID-19 Quand la poésie

colombe de l’imaginaire quitte son pays

d’il n’y a rien à faire… Et quand elle fait tout

pour digérer l’insomnie,

s’envolant elle tient le coup choisissant la couronne

-même si la mort sonnede cette céleste vie.

JAN

When technology meets poetry When technology takes its flight alone, there is no beginning no end. There is the risk of the fact that there will be only one dimension, one blend, completely different from natural whiskey, only one cloud (THE cloud!) in monotone space, no rainbow anymore, only robotical economics,

and obscene joy-sticks, for sunshine no place, you may be sure! When technology gets pleased with a touch of philosophy and poetryâ&#x20AC;Ś there is less vanity and more empathy, equity, stability and clarity, also mortality, since there is a beginning and a end, ergo more place and gratitude, in the human race.

L.J.

YOU ARE: • • • •

A law firm An independent lawyer A notary public A bailiff

And you want to be known to all the professionals active in the judicial system… while respecting all the existing regulations in your field of expertise. 50,000 digital contacts through official federations, associations and other official agencies, plus the our annual subscriptions Are interesting you?

THEN : We offer you a full page in our prestigious magazine for the amount of

999 EUROS* info@legrandjournaldudroit.com

* plus VAT when applicable

Karl-Heinz LAMBERTZ

Sind die Deutschsprachigen die letzten Belgier ? Nach seiner Tätigkeit als Assistent an der Rechtfakultät der UCL (1976-1981) und Berater bei der SRIW (1981-1990) war der gelernte Jurist KarlHeinz Lambertz ab 1990 Minister und von 1999 bis 2014 Ministerpräsident der Deutschsprachigen Gemeinschaft Belgiens. Zwischen September 2014 und September 2016 übte er bereits das Amt des Parlamentspräsidenten aus, das er seit Juni 2019 wieder bekleidet. Zwischenzeitlich vertrat er die Deutschsprachige Gemeinschaft im belgischen Senat. Seit 2001 ist er Mitglied im Ausschuss der Regionen (AdR), dessen Erster Vize-Präsident er von 2015 bis 2017 war. Im Juli 2017 wurde er zum Präsidenten dieses Gremiums gewählt. Dieses Amt hatte er bis Februar 2020 inne. Aktuell ist Präsidiumsmitglied dieser europäischen Einrichtung. Bereits seit dem Jahr 2000 ist Karl-Heinz Lambertz Mitglied des Kongresses der Gemeinden und Regionen beim Europarat (KGRE). Seit 2016 ist er zudem Vize-Präsident des Kongresses. Von 2010 bis 2017 war er Präsident der Arbeitsgemeinschaft europäischer Grenzregionen (AGEG). Ab November 2020 ist er erneut in dieser Position tätig.

Après ses activités comme assistant à la faculté de droit de l’UCL (1976-1981) et comme conseiller à la SRIW (1981-1990), Karl-Heinz Lambertz a été ministre à partir de 1990 et ministre-président de la Communauté germanophone de Belgique de 1999 à 2014. Jusqu'en septembre 2016, il a occupé la fonction de président du Parlement une première fois. Entretemps, M. Lambertz a représenté la Communauté germanophone au Sénat belge avant de redevenir président du Parlement en juin 2019. Au niveau européen, Karl-Heinz Lambertz est membre du Comité des Régions (CdR) depuis 2001 et il en était le Premier Vice-Président entre février 2015 et juillet 2017. En juillet 2017, il a été élu Président du CdR jusqu’ en février 2020. Actuellement, il est membre du bureau de cette institution européenne. Il est également membre du Congrès des pouvoirs locaux et régionaux du Conseil de l'Europe depuis 2000 et son viceprésident depuis octobre 2016. Depuis novembre 2020, il est à nouveau président de l'Association des régions frontalières européennes (ARFE), qu’il avait déjà présidé de 2010 à 2017.

Das GROßE Rechtsjournal

Nachdem der Wiener Kongress das Gebiet und die in ihm lebenden Menschen 1830 Preußen zugewiesen hatte, wurde es im Laufe des 20. Jahrhunderts als Folge zweier Weltkriege zwischen Deutschland und Belgien hin- und hergeschoben. Insbesondere in den beiden ersten Jahrzehnten nach Beendigung des 2. Weltkrieges war das Bekenntnis zur deutschen Sprache und Kultur strittig und von starken Emotionen überlagert. Erst mit der schrittweisen Umwandlung Belgiens in einen Bundestaat in Folge des Harmel-Berichts aus dem Jahre 1958 hat sich das Blatt gewendet. Dank der Anerkennung der deutschen Sprache als Landes- und Amtssprache durch die belgische Sprachengesetzgebung sowie im Windschatten der bisherigen sechs Staatsreformen haben die sprachlichen, kulturellen und regionalen Besonderheiten überlebt und sich entfalten können. Die Gemeinschaftszuständigkeiten (Kultur – Sport – Medien – Unterricht – Gesundheit – Familie – Soziales) bieten dazu vielfältige Handlungsmöglichkeiten. Die Übertragung wichtiger regionaler Zuständigkeiten (Gemeinden – Beschäftigung – Tourismus – Raumordnung – Wohnungsbau) von der Wallonischen Region an die Deutschsprachige Gemeinschaft hat die Handlungsmöglichkeiten von Parlament und Regierung noch bedeutend erweitert und den ostbelgischen Kleingliedstaat darin bestärkt, die Übernahme aller gliedstaatlichen Zuständigkeiten mit

angemessenen

Finanzmitteln

oder

Finanzierungsmöglichkeiten

anzustreben. Vor diesem Hintergrund erlangt die Frage nach der regionalen Identität eine neue Perspektive. Was unterscheidet die Deutschsprachige Gemeinschaft von den anderen Regionen und Gemeinschaften unseres Landes sowie von den Nachbarn jenseits der Staatsgrenze? Was beflügelt sie bei der inhaltlichen Ausgestaltung ihrer mittlerweile schon fast ein halbes Jahrhundert alten Autonomie? Welchen Namen wollen die im Gebiet deutscher Sprache beheimateten Menschen tragen: Ostkantönler, Ostbelgier, Deutschbelgier, Deutschsprachige Wallonen, Deutschsprachige Belgier?

LAM

Parlament der Deutschsprachigen Gemeinschaft Parlement de la CommunautĂŠ germanophone Parlement van de Duitstalige Gemeenschap

Das GROßE Rechtsjournal

Mit Sprache und Kultur als Ausgangspunkt ist nach und nach ein regionales Selbstbewusstsein herangewachsen, auf dessen Grundlage in allen Zuständigkeitsbereichen Probleme gelöst, Herausforderungen aufgegriffen und Gestaltungsperspektiven beim Schopfe ergriffen werden. Dabei ist die Kleinheit des Gebietes eher ein Trumpf als eine Beschränkung. Sie erlaubt eine große Nähe zum Geschehen mit maßgeschneiderten Lösungsansätzen. Und in den Bereichen, wo wünschenswerte Skaleneffekte fehlen, eröffnen sich schnell Perspektiven der Zusammenarbeit mit interessanten Synergien. Je umfangreicher die Autonomie wird, je besser lässt sich dies alles bewirken, insofern die Grundeinstellung stimmt. Wer die eigene Identität zur Abkapselung einsetzt, befindet sich auf dem Holzweg. Nur wer sie zur Öffnung, zum Austausch und zur gegenseitigen Befruchtung nutzt, wird letztendlich erfolgreich sein. Das gilt ganz besonders für kleine Regionen. Das steht aber auch größeren Regionen gut zu Gesicht. Und in Grenzregionen ist es oft der sicherste Weg aus der Randlage in eine bessere Zukunft. „Tief verwurzelt und breit vernetzt“ lautet vielerorts die Devise erfolgreicher Regionen! Gilt dies alles auch für die Einwohner der Kantone Eupen und St. Vith? Die wechselvolle Geschichte der vergangenen zwei Jahrhunderte hat sie trotz aller Unterschiede zu einer Schicksalsgemeinschaft zusammengeschmiedet. Belgien ist seit 100 Jahren ihr Vaterland und bietet ihnen inzwischen dank der Autonomie Zukunftsperspektiven, um die sie vielerorts beneidet werden. Dafür sind sie ihrem Land sehr dankbar. Sie sind stolz darauf, die letzten Belgier zu sein, da sie erst seit 1920 dabei sind, und sie wären sehr traurig, wenn Belgien eines Tages wegen der Konflikte zwischen Flamen und Wallonen auseinanderbräche und sie dann im übertragenden Sinne als letzte Belgier übrig blieben.

Karl-Heinz Lambertz

LAM

Les germanophones sont-ils les derniers Belges ? Qui suis-je ? Cette question soulève souvent des doutes, des incertitudes, et parfois elle provoque même des troubles psychiques. Rares sont ceux qui ne se sont jamais posé la question de leur identité. Cette question devient plus complexe encore quand la population d’une région cherche à définir son identité collective. Existe-t-il, de manière générale, des identités collectives ? Comment les reconnait-on ? Y a-t-il nécessairement une seule identité collective par région ? Ou doit-on définir les habitants d’une région à travers une diversité d’identités collectives ? Dans le cas des habitants de la région belge de langue allemande, il est particulièrement difficile et parfois même douloureux d’apporter des réponses à ces questions. En effet, le dernier siècle de notre histoire a été jalonné d’évènements dont le souvenir entraîne de nombreuses émotions et un malaise. Il est parfois plus facile de les ignorer. C’est le congrès de Vienne qui a attribué ce territoire et ses habitants à la Prusse en 1830. La situation a changé plusieurs fois par la suite – territoire enlevé à l’Allemagne après la Grande Guerre, réannexé le temps de la

le GRAND journal du droit

Seconde Guerre mondiale, puis rétribué à la Belgique. De langue et de culture allemande, les habitants de cette nouvelle région belge ont connu des difficultés d’identification culturelle importantes, notamment pendant les deux premières décennies après la fin de la deuxième guerre mondiale. C’est la fédéralisation progressive de la Belgique dans la suite du rapport Harmel de 1958 qui a renversé la tendance. Grâce à la reconnaissance de l’allemand comme langue officielle et dans l’ombre des six réformes de l’État, les particularités linguistiques, culturelles et régionales ont pu survivre et s’épanouir. Les compétences communautaires (culture, sports, médias, enseignement, santé, familles et affaires sociales) sont, à cet égard, d’importants moyens d’action. Et les transferts de compétences régionales substantielles (pouvoirs locaux, emploi, tourisme, aménagement du territoire, logement) de la Région wallonne vers la Communauté germanophone ont élargi considérablement le champ d’action du parlement et du gouvernement. Par la même occasion, ces transferts ont renforcé la volonté de cette petite entité fédérée de prendre en main, avec des moyens financiers ou des possibilités de financement appropriés, toutes les compétences transférées aux communautés et régions.

LAM

le GRAND journal du droit

Ces éléments inscrivent la question identitaire dans une nouvelle perspective. Qu’est-ce qui différencie la Communauté germanophone des autres régions et communautés de notre pays et des régions voisines en Allemagne? Qu’estce qui la stimule dans la mise en œuvre de son autonomie depuis bientôt 50 ans ? Comment les belges germanophones veulent-ils qu’on les appelle ? Les rédimés, les « Ostbelgier », les Belges allemands, les Wallons germanophones ou les Belges germanophones ? La langue et la culture sont le point de départ, comme un bourgeon qui a fait éclore au fur et à mesure une conscience régionale. Et c’est sur base de cette conscience régionale que la Communauté germanophone solutionne des problèmes, relève des défis et saisit des occasions dans tous les domaines de compétence. La petite taille du territoire est un atout plutôt qu’une restriction. Elle permet une politique proche du citoyen et de ses préoccupations avec des approches sur mesure. Et partout où cela s’avère nécessaire, il est possible de faire des économies d’échelle à travers des coopérations et synergies intéressantes. Pour autant que la mentalité de départ soit adéquate, une plus grande autonomie facilite de telles coopérations. En effet, celui qui utilise son identité pour s’isoler emprunte la mauvaise voie. Pour avoir du succès, il faut, au contraire, utiliser l’identité pour s’ouvrir à l’échange et à l’enrichissement mutuel. Cela est particulièrement vrai pour les petites régions, même si les grandes en profitent aussi. Et pour des régions frontalières, c’est souvent le chemin le plus sûr vers un meilleur avenir. Très souvent, les régions florissantes se caractérisent par un ancrage profond et un large réseau de contacts. Cette réalité s’applique-t-elle aux habitants des cantons d’Eupen et de Saint Vith ? Malgré leurs différences, ils ont été forgés en une communauté de destin à travers deux siècles d’Histoire particulièrement tourmentée. Il y a 100 ans, la Belgique est devenue leur patrie. Aujourd’hui, elle leur offre des perspectives d’avenir à travers une autonomie qu’on leur envie à de nombreux endroits. Ils en sont très reconnaissants. Ils sont fiers d’être les « derniers Belges » - n’ayant rejoint les autres qu’en 1920 - et ils seraient très tristes si la Belgique venait à disparaître un jour en raison de conflits entre Flamands et Wallons. Ils resteraient alors les derniers Belges au sens figuré. KHL

LAM

Paul MARTENS

LES

PINS Paul Martens fut successivement avocat, juge au tribunal de commerce de Liège, conseiller d'Etat, juge à la Cour constitutionnelle puis président de celle-ci. Il a enseigné la sociologie juridique à l'ULB et la théorie du droit à l'université de Liège.

le GRAND journal du droit

Il y a quatre pins dans le jardin d’en face. Tous les matins, je les

regarde en allant chercher mes journaux.

Il y a tout d’abord un grand et gros. On le devine imbu de son passé

mythique, se prenant pour un descendant, d’Athys, transformé en pin par Cybèle après qu’il se fut émasculé tant il était honteux d’avoir voulu la tromper. Il est bouffi d’orgueil, rutilant de robustesse, recevant avec morgue, agacement et condescendance les pies évacuant leur fiente parmi ses branchages. C’est à lui que je dédie mes journées quand je me sens métaphysiquement famélique. Je lui demande de me donner un peu de sa force pour compenser la désolation d’une journée qui s’annonce remplie de ratés, de rateaux et de ratures.

À côté, un autre, grand et maigre. On pressent qu’il n’a aucun

souvenir de sa transfiguration mythologique et qu’il subit son statut de gymnosperme, ayant groupé ses organes de reproduction dans ses pommes appelées cônes, succédanés de phallus, dont je dois éviter qu’ils ne me tombent sur la tête quand il y a du vent. Quand je me sens philosophiquement musclé, que je prévois que la journée ne m’apportera que des succès, des triomphes et de la gloire, c’est lui que je prends fraternellement pour emblème, décidé à lui prêter cet esprit d’entreprise que je sens trépigner au fond de mes gènes.

MAR

Un troisième est là, tout bêtement, hésitant entre l’affliction de vivre et l’ambition de mourir . J’évite de m’attarder sous la morbidesse de ses branches, inaptes à fabriquer la moindre frondaison. Si je le prends pour enseigne de ma journée, je sais que je sombrerai dans le travers inexcusable d’écouter du Wagner .

Le dernier, on subodore qu’il hésite entre devenir un gros bêta, comme le précédent, ou un bellâtre , comme le premier, défiant l’azur imbécile de ses rameaux présomptueux. Finalement, il opte pour une démultiplication de son être en trois troncs. Il se voulait unique ; le voilà triphasé. On sent qu’il balance entre développer celui-ci, ou celui-là, ou cet autre encore. Quand je l’élis comme paradigme de ma journée, je me sens comme lui, pluriel, velléitaire, fécond, mais indécis.

Le soir venu, je ne pense jamais à remercier le résineux qui m’accompagna dans ma prétention titanesque d’encore vivre.

Qu’ils trouvent ici, tous les quatre, l’expression de ma gratitude.

Paul Martens

1. Selon Hérodote. 2. A en croire Linné. 3. A en croire Flavius Josèphe. 4. Un peu comme Kierkegaard. 5. Comme disait Nietzsche. 6. Ine grosse biesse dans le patois de mon enfance. 7. Een dikke nek, comme on dit pas loin d’ici. 8. Il fesso firmamento, dans le parler de ma mère.

Don du grand journal du droit

EXEMPLE

AIDEZ-NOUS À SAUVER DES VIES, FAITES UN DON DANS VOTRE TESTAMENT Vous désirez donner davantage à votre héritier tout en nous soutenant ? Optimisez votre testament avec le legs en duo !

Vous disposez d’un patrimoine de 500 000€. Vous n’avez pas d’héritier direct, mais vous souhaitez léguer à un tiers (filleule, ami, voisine…). Vous résidez en Wallonie.

sans

legs en duo

Si vous lui laissez le tout directement, sans legs en duo :

Avec formule du ' legs en duo ', vous partagez votre héritage entre votre héritier et la Croix-Rouge (50/50).

250 000€ pour votre héritier

Votre héritier reçoit environ

120 000€ Mélanie Zylberberg est à votre écoute pour toute demande de renseignement > melanie.zylberberg@croix-rouge.be > 02 371 39 39

AVEC

net après paiement des droits de succession

Votre héritier reçoit un montant total net de

250 000€

250 000€ pour la Croix-Rouge

La Croix-Rouge paie tous les droits de succession sur les deux montants, ici environ 210 000€. Il lui reste un solde

net de 40

000€

Dans cet exemple la part qui revient à votre héritier a plus que doublé !

HET RODE KRUIS VLAANDEREN heeft dit geschenk (gratis vermelding in het magazine) niet wensen te aanvaarden. Wij betreuren oprecht deze weigering.

Myriam RÉMION

DE L’ÉLÉGANCE DES MOTS À CELLE DE L’ÂME

Myriam Rémion est Avocat honoraire, Président de chambre à la cour d’appel de Bruxelles, Chargée de conférences à l’Executive Master en gestion fiscale, Solvay Brussels School of Economic & Management.

le GRAND journal du droit

L’étymologie de l’élégance se trouverait dans le mot latin ‘electus’, ‘choisi’. L’élégance suppose en effet des choix pour arriver à cette forme de grâce qui la caractérise, faite d’harmonie, de justesse et de légèreté et d’aisance, dans la forme et les lignes, dans la disposition et les proportions, dans le mouvement. S’interrogeant sur l’énigme de l’élégance en philosophie dans la revue des Deux Mondes (2016), Olivier Schefer, docteur en philosophie, conclut que la seule véritable élégance de l’esprit, celle que le penseur ‘professionnel’ doit à l’exercice de la pensée, porte un nom très simple, celui de l’honnêteté intellectuelle et tant pis, dit-il pour les beaux effets de manche, la clarté lumineuse du style, et le raffinement. Ce choix-là, dans notre monde actuel du « politiquement correct », est risqué : le philosophe nous demande dans ce contexte « qui a (encore) le courage de dire ce qu’il pense, et, plus dangereux encore, ce qu’il y a à penser, sans se soucier de froisser ses pairs ou de compromettre sa précieuse carrière ? » pour nous inciter à « se risquer là où on n’est pas (attendu) et y rester quelque temps ». Je ne crois pas que les paroles élégantes ne soient jamais sincères. L’élégance qui résulte du choix des mots utilisés et de leur agencement harmonieux, permet au contraire de soutenir la justesse de son propos et de le dispenser largement, porté par l’agrément qu’il procure.

REM

L’élégance des mots pour asseoir son discours, sa vérité, conduit à l’élégance de la pensée qui ose l’honnêteté intellectuelle et à l’élégance de l’âme qui lui donne profondeur et légèreté. Il est temps de s’y atteler et d’oublier pêle-mêle : fake news, tweets, dénonciations médiatiques et autres discussions de réseaux sociaux dont, sauf exception, l’inélégance de sa rédaction n’a d’égale, le plus souvent, que la pauvreté intellectuelle de son message qui ne recherche que le buzz immédiat pour son rédacteur, nouveau graal du 21e siècle et véritable diktat de mise à mort morale sinon physique de celui qui s’en voit victime ou simplement, n’y adhère pas. Osons l’élégance des mots qui nous conduit à l’élégance de la pensée et de l’âme ….

Myriam Rémion

BESCHERM UW ONDERNEMING TEGEN CYBERCRIMINALITEIT !

FACE À LA CYBERCRIMINALITÉ, PROTÉGEZ VOTRE ENTREPRISE !

Assurez vos données digitales

Verzeker uw digitale gegevens

Ne vous y méprenez pas, les risques cyber vont bien au-delà de l’attaque et de la paralysie de vos systèmes informatiques. Vous courez d’autres risques : perte de revenus, enquête par une autorité de contrôle,... Mais surtout, vous avez besoin de reprendre rapidement votre activité.

Vergis U niet, cyberrisico’s gaan veel verder dan een aanval op of de stopzetting van uw IT-systemen. U loopt ook andere risico’s: inkomstenverlies, onderzoek door een toezichthoudende autoriteit,... Maar U wenst eerst en vooral uw activiteit zeer snel te hervatten.

Digi Cover est votre meilleur soutien. Grâce à notre solution tout-en-un, Belfius Assurances détache en urgence des spécialistes pour réparer vos systèmes informatiques, vous aider à traiter les plaintes et assurer une communication efficace. Prenez contact avec votre agent Belfius.

Digi Cover is uw beste ondersteuning. Dankzij onze all-in-one oplossing detacheert Belfius Insurance specialisten om uw IT-systemen te herstellen, om de klachten juridisch te behandelen en om een efficiënte communicatie te voorzien. Neem contact op met uw Belfius agentschap.

Belfius Insurance NV - Karel Rogierplein 11 - 1210 Brussel, Tel. 02 286 76 11, Fax 02 286 76 99, RPR Brussel BTW BE 0405.764.064, IBAN BE72 0910 1224 0116 - BIC GKCCBEBB - info@belins.be Verzekeringsmaatschappij toegelaten onder nummer 0037

Pieter ROPPE

DE POSITIE VAN DE GERECHTSDEURWAARDER IN DE 21ste EEUW LA POSITION DE L'HUISSIER DE JUSTICE AU XXIe SIECLE

Het GROOT rechtenjournaal

De gerechtsdeurwaarder wordt binnen ons juridisch apparaat wel eens één van de laatste generalisten genoemd .Hij blijft voor veel mensen het eerste of in elk geval het meest fysieke contact met het gerecht en is vanaf de inleiding tot en met de uitvoering van gerechtelijke uitspraken het aanspreekpunt bij uitstek. Om de rechtbehoevende voldoende te kunnen informeren, zowel schuldeiser als schuldenaar, is een ruime kennis van het recht in al zijn geledingen essentieel. Daarnaast zal zijn sociale houding en zijn inlevingsvermogen ervoor moeten zorgen dat beladen situaties niet uit de hand lopen en dat er op een humane doch correcte manier gevolg kan worden gegeven aan datgene wat in de rechtbank beslist werd. Hoewel de essentie van het ambt dezelfde bleef veranderde er het afgelopen decenium enorm veel binnen het beroep.

The Bailiff of Stammheim, Hans Wirth, is beheaded in Baden because of his Protestant faith, door of the Grossmunster ("great minster") church in Zurich. Source : Zvonimir Atletic / Shutterstock.com

L'huissier de justice est parfois appelé l'un des derniers généralistes de notre système juridique. L’exécution des décisions judiciaires est le point de contact par excellence. Pour être en mesure d'informer adéquatement la personne dans le besoin, à la fois créancier et débiteur, une connaissance approfondie de la loi dans toutes ses sections est essentielle. De plus, son attitude sociale et son empathie devront faire en sorte que les situations inculpées ne deviennent pas incontrôlables et que ce qui est décidé au tribunal puisse être suivi de manière humaine mais correcte. Bien que l'essence du bureau soit restée la même, la profession a beaucoup changé au cours de la dernière décennie.

ROP

In 2014 werd het statuut van de gerechtsdeurwaarder grondig herzien. De onbeperkte vervangingen van titularis-gerechtsdeurwaarders werden aangepakt, er kwam een nieuwe benoemingscommissie die de zondvloed aan klachten bij de raad van state een halt moest toeroepen en er kwam een volledige herziening van het tuchtrecht.

En 2014, le statut de l'huissier de justice a été profondément révisé. Le remplacement illimité d'huissiers de justice par des huissiers de justice a été abordé, un nouveau comité de nomination a été mis en place pour arrêter le flot de plaintes au Conseil d'État et un réexamen complet du droit disciplinaire a été introduit.

Vervolgens veranderde er onder impuls van Minister van justitie Koen Geens zeer veel met de zogenaamde PotPourri-wetten. Aan het begin van de legislatuur Michel I besliste de regering dat er iets moest gebeuren aan de enorme achterstand die er ontstaan was binnen justitie. Door het ontlasten van de ondernemingsrechtbank met schulden die nooit betwist werden, het verhogen van de rolrechten en het beperken van de beroepsmogelijkheden, lijken hier een aantal efficiënte maar tegelijk ook drastische maatregelen genomen te zijn. Tijd zal uitwijzen of deze maatregelen op langere termijn hun doel zullen kunnen verwezenlijken.

Par la suite, le ministre de la Justice Koen Geens a changé beaucoup avec les soi-disant lois Potpourri. Au début de la législature Michel Ier, le gouvernement a décidé qu'il fallait faire quelque chose au sujet de l'énorme arriéré qui s'était formé au sein du pouvoir judiciaire. En allégeant le tribunal des sociétés de dettes qui n'ont jamais été contestées, en augmentant les droits de roulement et en limitant les possibilités de recours, un certain nombre de mesures efficaces mais en même temps drastiques semblent avoir été prises. Le temps nous dira si ces mesures seront en mesure d'atteindre leur objectif à plus long terme.

De laatste jaren heeft het korps op aangeven van de Nationale kamer volop ingezet op digitalisering , om ook op die manier mee bij te dragen aan een efficiëntere rechtsbedeling. Het Centraal bestand van beslagberichten zorgde voor een centralisering van de beslagtrommels en kende als belangrijkste voordeel dat zowel de consultatie als registratie nu op elk moment door elke gerechtsdeurwaarder kan gebeuren. Dit stelt de gerechtdeurwaarder in staat om de solvabilteit van een schuldenaar voorafgaand aan een beslag beter in te schatten.

Ces dernières années, sur les instructions de la Chambre nationale, la force s'est pleinement engagée dans la numérisation afin de contribuer à une administration de la justice plus efficace. Le fichier central des messages de pièces jointes assurait une centralisation des tambours de pièces jointes et avait l'avantage le plus important que la consultation et l'enregistrement pouvaient désormais être effectués à tout moment par n'importe quel huissier. Cela permet à l'huissier de justice de mieux évaluer la solvabilité d'un débiteur avant une saisie.

De clënt zal hierdoor beter geïnformeerd kunnen worden omtrent de mogelijke uitvoeringsmaatregelen terwijl ook eerder gelegde beslagen van confrators gebruikt kunnen worden om zo de kosten te beperken. Ook de introductie van het pandregister, die het bezitloos

Cela permettra au client d'être mieux informé sur les mesures de mise en œuvre possibles, tandis que des troupeaux de confrères précédemment placés peuvent également être utilisés pour limiter les coûts. L'introduction du registre des gages, qui facilite la possession d'un privilège,

Het GROOT rechtenjournaal

pandrecht faciliteert is een krachtig instrument in handen van de gerechtsdeurwaarder en zorgt er voor dat de pandgever het genot kan blijven behouden van zijn in pand gegeven goederen.

est un instrument puissant entre les mains de l'huissier de justice et garantit que le gagiste peut continuer à jouir de ses biens gagés.

Zulke initiatieven hebben ervoor gezorgd dat de gerechsdeurwaarder zich ook in het nieuwe digitale tijdperk heeft kunnen positioneren en dat er werk is gemaakt van het toch eerder oudbollig imago dat het beroep bij het grotere publiek had. Onder impuls van deze vernieuwingsdrang is Minister Geens ook begonnen aan de uitrol van de digitale betekening. Men zou zich echter de vraag kunnen stellen of men hier niet de weg inslaat naar een geleidelijke uitholling van het beroep. Daar waar het persoonlijke contact tussen gerechtsdeurwaarder en betekende partij een essentiële basisvereiste behoorde te bieden lijkt dat op deze manier eerder facultatief te worden. Deze manier van betekening is op dit moment nog niet van toepassing en zou in eerste instantie

De telles initiatives ont permis à l'huissier de justice de se positionner également dans la nouvelle ère numérique et de s'attaquer à l'image, pourtant ancienne, de la profession auprès du grand public. Sous l'impulsion de cette innovation, le ministre Geens a également entamé le déploiement de la signification numérique. On pourrait toutefois se demander s'il ne s'agit pas ici d'une voie d'érosion progressive de la profession, car là où le contact personnel entre huissier de justice et la partie dessinée devait constituer une condition essentielle, il semble que cela devienne plutôt facultatif. Ce mode de signification n'est pas encore d'application à l'heure actuelle et ne serait d'abord utilisé que pour des significations

ROP

ook enkel gebruikt worden voor betekeningen aan bijvoorbeeld het parket, banken, Notarissen of verzekeringskantoren en dus nog niet aan particulieren. Dat dit vragen doet rijzen omtrent de noodzakelijke territoriale verankering van de gerechtsdeurwaarder met de plaats waar de akte betekend dient te worden lijkt een evidentie en zal op termijn ook enkel in het voordeel spelen van enkele grote gerechsdeurwaarderskantoren die alles centraal zullen kunnen aansturen .

au parquet, aux banques, aux Notaires ou aux agences d'assurances, par exemple, et pas encore aux particuliers. Le fait que cela soulève des questions quant à l'ancrage territorial nécessaire de l'huissier de justice avec le lieu où l'acte doit être signifié paraît évident et ne jouera à terme qu'en faveur de quelques grands bureaux d'huissiers de justice qui pourront tout diriger de manière centralisée.

Al deze initiatieven tonen aan dat het korps blijk geeft van een dynamische en toekomstgerichte aanpak in de geest van ons digitaal tijdperk. Dat is echter geen evidentie omdat het korps tot op vandaag nog steeds één van de alleroudste beroepsgroepen in België is. Uit cijfers van het jaarverslag van de Nationale Kamer blijkt bijvoorbeeld dat meer dan 75 procent van de volwaardige gerechtsdeurwaarders ouder is dan 55 jaar en dat zelfs 50 procent reeds pensioengerechtigd is.

Toutes ces initiatives montrent que le corps fait preuve d'une approche dynamique et tournée vers l'avenir dans l'esprit de notre ère numérique. Mais ce n'est pas une évidence, car le corps de police est toujours l'un des plus anciens groupes professionnels belges. Par exemple, selon les chiffres du rapport annuel de la Chambre nationale, plus de 75% des huissiers de justice à part entière ont plus de 55 ans et 50% ont déjà droit à la pension.

Men kan de Belgische gerechtsdeurwaarder ,die niet verplicht op rust gesteld kan worden ,loven voor het actief blijven na een carrière van meestal meer dan 42 jaar maar dergelijke verhalen hebben natuurlijk veel kanttekeningen. De gemiddelde leeftijd om benoemd te worden tot gerechtsdeurwaarder is ondertussen gestegen tot boven de 45 jaar. De nieuw benoemde titularissen die vervolgens op dergelijk late leeftijd benoemd worden blijken dan ook geen enkele eigen ondernemingsdrang meer te voelen. Zo zijn nieuw benoemde titularissen die een eigen kantoor beginnen quasi onvindbaar geworden in Brussel en Vlaanderen. Dat men in de 21ste eeuw nog steeds werkt met titels voor het leven die

On peut louer l'huissier de justice belge, qui ne peut pas être obligatoirement admis à la retraite, pour le maintien de l'actif après une carrière de plus de 42 ans, mais de telles histoires ont naturellement de nombreuses réserves. L'âge moyen pour être nommé huissier de justice a entre-temps dépassé les 45 ans. Les titulaires nouvellement nommés qui sont ensuite nommés à un tel âge tardif semblent dès lors ne plus ressentir aucune envie propre d'entreprise. Ainsi, les nouveaux titulaires nommés qui commencent leur propre bureau sont devenus quasi introuvables à Bruxelles et en Flandre. Le fait qu'au XXIe siècle, l'on continue à travailler avec des titres de vie qui, indépendamment de toute

Het GROOT rechtenjournaal

onafgezien van enige activiteit recht geven op een evenredige deel in overheidsopdrachten ,lijkt dan ook niet meer te stroken met het dynamische imago waar het korps aan wil bouwen.

activité, donnent droit à une part proportionnelle dans les marchés publics ne semble donc plus conforme à l'image dynamique que le corps veut créer.

Toch kunnen we concluderen dat de ingeslagen weg de juiste is en dat de rol van de Gerechtsdeurwaarder nog niet uitgespeeld is en zelfs noodzakelijk blijft binnen onze rechtsbedeling.

Toutefois, nous pouvons conclure que la voie empruntée est la bonne et que le rôle de l'huissier de justice n'a pas encore été joué et reste nécessaire dans notre administration de la justice.

Pieter Roppe

Guillaume III le Bon, Comte de Hollande et Hainaut, condamne son huissier de son lit malade et lui ordonne d'être décapité, gravure vintage.

ROP

Ghislain ROYEN

GIVERNY C’EST COMME ÇA !

Ghislain ROYEN est un avocat rural : ce généraliste installé dans le riant pays d’Aubel revendique sa ruralité et son provincialisme. Ancien Bâtonnier du Barreau de Verviers, il ne s’est pas fait que des amis en défendant l’existence de celui-ci. Il est l’un des plus prolixes des auteurs du Journal des avocats.

le GRAND journal du droit

ROY

On ne choisit pas la destination de sa transmigration : vivant, minéral, objet, animal, appareil, … C’est le hasard - taquin est-il parfois - qui fait son œuvre.

Pas de jugement, pas de balance, pas de sanction, pas de récompense. Au pur hasard dune affectation qui se crée ou se libère, proche ou lointaine, et votre esprit se retrouve dans un opossum, un grille-pain, le petit dernier de chez Groseille ou un paquebot transocéanique. Ce 5 décembre 1926, l’aiguière, le récipient, le machin là, oui, la cruche en faïence du lavabo de la maison, avec des roses dessinées dessus, était disponible. Je n’ai pas dû aller bien loin, juste dans la pièce d’à côté. Au rythme où se cassent ces cruchons, je pensais que ce petit stage durerait peu, que rapidement je pourrais partir vers un autre ailleurs. Mais, pour faire le calembour auquel vous aviez tout de suite pensé ( je me les sers moi-même, avec assez de…vous connaissez la suite ), je n’ai vraiment pas eu de pot, ou de bol, comme vous voulez. Les occasions de casse n’ont pourtant pas manqué au début, mais la maison s’est ensuite peu à peu endormie dans les souvenirs : Blanche, la veuve de mon fils Jean a tout gardé, tout conservé.. Puis Michel, mon unique enfant survivant n’avait que faire de cette propriété dans une campagne qui l’ennuyait et lui non plus n’avait pas d’enfant pour tout casser. Par testament, c’est l’académie des beaux-arts qui hérite du domaine et confie le bien à un restaurateur dont le génie s’était déjà chargé du château de Versailles… Je tiens à ce propos du duc de S…, réincarné dans le manche d’un balai que le personnel avait oublié un soir à mes côtés, que le Roi Soleil s’est trouvé coincé dans un arbrisseau dont il n’a été libéré que par la tempête de la fin du siècle dernier : 284 années à faire des ronds dans le tronc ! ).

le GRAND journal du droit

Et par le fait de ce restaurant restaurateur, depuis 1980, tout Giverny est désormais sous cloche…et cette cloche ne désemplit pas…et ça m’emmerde… et puis surtout,… je m’emmerde ! Chaque année, un million de jambes grimpent jusqu’à ma chambre par ce petit escalier trop raide. Mon lit, ils regardent mon lit ! Un lit tout simple, sans autre âme que celle d’une petite vieille décédée quelques jours avant moi dans une ferme de la Roche Guyon, et aussi sourde qu’avant son trépas ! Imaginent peut-être, commentent parfois, regardent ailleurs, le trouvent petit ou moche, ou beau, que sais-je ? Quel intérêt ? Le lit d’un peintre vaut il celui d’un Roi ? L’on ne se déplaçait pas pour mon « petit lever », je n’ai pas mis ma vie en scène comme le XIV. Ensuite, ils quittent ma chambre et se pressent dans ce couloir étroit. Ils passent négligemment sans me voir, sans savoir devant ce petit cabinet de toilette dans lequel je trône. Je ne les vois évidemment pas, mais je les sens et j’espère …un geste maladroit, un sale gosse mal élevé, un pari d’anglais, stupide, un « touche pas p’tit con », un tremblement de terre, un mal des ardents, un skinhead, un pistolet à ultrason, un acte artistique révolutionnaire et assumé, le front de libération des pots de chambre, un kryptoiconoclaste, n’importe quoi, on me casse et je me casse ! Mais non ! Rien ! Je suis un peu trop loin du passage et pour me nettoyer, le personnel d’entretien prend les mêmes précautions qu’une infirmière en salle de soins intensifs… « Cinq cent mille ! Cinq cent mille», a hurlé quelqu’un dans le bâtiment, tellement fort que les vibrations sont venues jusqu’à moi, « on a dépassé le demi-million » de visiteurs l’an passé. Un demimillion d’estomacs à remplir dans les gargotes du coin, un million d’yeux ( sous déduction de quelques cyclopes ) à gaver des couleurs du jardin, et ce million qui est passé devant moi et ne m’a pas vu.

ROY

S’ils savaient, s’ils avaient su, qu’en se pressant, qu’en se marchant sur les pieds, en se frôlant, en partageant leurs sueurs et leurs odeurs, leurs phéromones, leurs accents, quelques virus et bactéries, il avaient à quelques centimètres de leur doigts, entre des reproductions de mes rivaux mais néanmoins amis impressionnants impressionnistes, non pas un MONET mais tout MONET. Ah bien sûr, il n’est pas signé ce maudit cruchon mais tout Moi s’y trouve, et je m’y trouve si mal. A tous ces gosses qu’on a trainés, « pour leur bien » devant un si magnifique jardin trop bien ordonné pour y courir et y jouer, dans cette vieille baraque qui ne les fera pas rêver parce qu’ils ont faim, ou simplement envie d’autre chose, d’une glace, ou plus simplement encore envie de faire .. C’est vrai qu’à raison de 300 millilitres de minimum par vessie, cela nous fait, avec un …pour trois personnes, si je calcule bien, près de cinquante mille litres de pipi…Il vaut peut être mieux de ne pas trop penser à cela si l’on ne souhaite pas se retrouver en Vespasienne lors de la prochaine transmigration, mais d’une part je crains bien d’être bloqué encore longtemps dans ma situation actuelle et puis il faut bien laisser venir des idées qui viennent naturellement lorsqu’on est un ustensile d’hygiène intime. Tout cela pour que, de retour dans la banlieue de Proxima du Centaure, de St Jean Sart ou d’Aldébaran, Mme Machin puisse raconter au professeur Trux qu’elle a vu Versailles et Giverny.

Giverny, comme la chanson de Chris Réa ?

Ghislain Royen

YESTERDAY “Le journal des avocats” displayed the many facets of the lawyers and of their creative and open mind.

TODAY “Le grand journal du droit” gathers all the law professionals and created a whole new outlook on the Law as one and its numerous extensions.

TOMORROW “Le grand journal du droit” together with its unrivalled breadth and depth of writers’ skills just imagine what we can all do together.

Marco Schoups en Geert De Buyzer

Coronavirus: De coronacrisis en de nood aan snelle oplossing van geschillen Coronavirus: La crise corona et la nécessité d'une résolution rapide des litiges

Marco Schoups behaalde zijn rechtendiploma in 1986 aan de Katholieke Universiteit Leuven magna cum laude. Hij is advocaat aan de Balie Provincie Antwerpen en de Balie van Brussel. Marco Schoups was stafhouder van de Orde van advocaten van de Balie Provincie Antwerpen van 2018 – 202O en is gedelegeerd-bestuurder van CV Schoups. Hij is praktijkector aan de KULeuven in Bouwrecht. Hij is vermeld bij Legal 500 en Chambers als Leading Individual in Real Estate and Construction. Marco is gehuwd met Maud ; ze hebben vier kinderen.

Het GROOT rechtenjournaal

A. Covid-19 als boost voor ADR De pandemie van het Covid-19 virus heeft in 2020 de wereld in de tang genomen en alle heilige huisjes dooreen geschud. We zijn anders gaan leven en werken, en anders gaan denken. Een aantal van die wijzigingen zijn tijdelijk, maar sommige wijzigingen zullen blijvers zijn. Velen zeggen het, maak niet de fout om te denken dat na de pandemie alles terug bij het oude zal zijn. Eén van die mogelijke blijvers is de snelle gedwongen digitale sprong die we allen hebben genomen. Wat voorheen nog grotendeels onbekend was, bleek al na enkele weken het nieuwe normaal. Het is mogelijk dat een gelijkaardig effect zich zal voordoen voor verschillende vormen van alternatieve geschillenoplossing (ADR of Alternative Dispute Resolution), die nu doorbreken. Het kan niet ontkend worden dat de crisis heel wat belangen tegenover elkaar zet. Velen verkeren in economische nood of in geldnood, wat onvermijdelijk tot spanningen leidt. Reeds lang bestaande handelsrelaties komen onder druk. Nooit is de nood om geschillen snel en efficiënt op te lossen groter geweest. De tijd om een beslissing in een “klassieke” procedure af te wachten is er vaak niet. Verder leidt een procedure onvermijdelijk tot beschadiging van de handelsrelaties. Wat voor zin heeft het om een rechter te horen bevestigen dat een huurder wel degelijk de integrale huur verschuldigd was, als die ondertussen failliet is gegaan? En als de huurder nog niet failliet is, zal die niet geneigd zijn om nog andere panden te huren van een verhuurder die hem voor de rechtbank heeft gesleept. Bovendien is het voeren van een procedure niet goedkoop en is de uitkomst daarvan onzeker. De gevolgen van een pandemie zijn immers in heel wat contracten niet uitdrukkelijk voorzien en er is daarover nu eenmaal geen recente rechtspraak. Partijen en ondernemers in het bijzonder hebben er dus meer dan ooit baat bij om te gaan voor een snelle oplossing die van hen zelf komt en die kan afwijken van het louter “juridische”.

SCH

B. ADR : op maat met een geschil omgaan Met ADR worden alle manieren bedoeld om geschillen op te lossen buiten de rechtbank om. De inventiviteit van de betrokkenen is daarbij één van de weinige grenzen. We bespreken hieronder enkele vormen ervan. Onderhandelen blijft de meest voorkomende vorm van alternatieve geschillenoplossing en uiteraard de meest efficiënte. Hoewel dit vaak spontaan gebeurt, is het soms nuttig om formeel te voorzien in een escalatie naar een hoger beslissingsniveau als het lagere niveau er niet uitkomt. Een hoger niveau heeft het voordeel dat men meer afstand heeft tegenover het geschil en dat men rationeler met het conflict omgaat. Een verplichte afkoelperiode alvorens te procederen kan ook nuttig zijn. Als de betrokkenen zelf niet tot een oplossing kunnen komen, kunnen ze geholpen worden door een neutrale derde. De juiste man of vrouw op de juiste plaats kan een op het eerste gezicht hopeloze situatie deblokkeren. De concrete rol van die derde kan al naar gelang de situatie heel wat verschillende vormen aannemen, zoals een bemiddelaar, een bindende derdenbeslisser, een technisch expert, een verzoener, een dispute board, … Noem maar op, er zijn veel vormen denkbaar om een derde bij het conflict te betrekken. Erkende en ervaren bemiddelaars kunnen partijen helpen om een geschil met een andere bril te bekijken, om vastgeroeste standpunten los te laten en creatief naar een oplossing te werken dat aan de onderliggende belangen tegemoetkomt. Een succesvol bemiddelaar weet een kader te creëren waarin partijen samen naar een win-win zoeken en die vinden. Bemiddeling heeft het voordeel dat partijen zelf aan het stuur zitten en zelf de oplossing uitwerken, tegenover een oplossing opgedrongen te krijgen vanwege de rechtbank die vaak niemand echt tevreden stelt. Er zijn diverse technieken denkbaar, zoals de caucus of biechtstoelmethode. De collaboratieve advocaten kunnen een zeer constructieve rol spelen bij een bemiddeling of onderhandeling. De tijden zijn bijzonder, de manieren om daarmee om te gaan kunnen dat ook zijn. Een innovatieve denkpiste kan zijn om op een breder sectoraal niveau door vertegenwoordigers van de beide betrokken kanten een neutraal overkoepelend advies te laten opstellen dat dan als gemeenschappelijk referentiekader kan dienen voor concrete onderhandelingen. Een ander concept voor geschillenbegeleiding zijn permanente dispute boards voor grote bouwprojecten, zoals o.m. voorzien is in de recente versies van de FIDIC-contracten. Permanente dispute boards worden bij aanvang van het project samengesteld en volgen dat actief op, zodat ze bij problemen zeer snel (in real time) informeel advies kunnen geven en waar nodig beslissingen kunnen nemen. Projecten die op een dergelijke permanente dispute board beroep doen, zullen daar in deze crisis zeker voordeel bij doen. Projecten waar een dispute board slechts voorzien is ingeval van effectieve problemen, zullen mogelijk problemen ondervinden om snel een dispute board samen te stellen, die zich dan nog in het project moet inwerken. In de Angelsaksische landen is men reeds erg vertrouwd met deze manier van werken.

Het GROOT rechtenjournaal

C. Belangrijke aandachtspunten Het belang van de timing om een ADR-traject aan te vatten, is niet te onderschatten. In de regel geldt: hoe eerder, hoe beter, want hoe sneller men tot een regeling kan komen. Als een relatie volledig verzuurd is, hypothekeert dat de kansen op succes. Daarbij moet er ook rekening worden gehouden met het feit dat de vraag naar bekwame derden (m/v) die partijen naar een oplossing kunnen leiden, in de nabije toekomst wel eens groter kan zijn dat het aanbod. We belichten hieronder nog enkele vuistregels om conflicten te regelen met maximaal succes: •

behoud van wederzijdse relaties. Denk aan de toekomst. Een fundamenteel principe om voor ogen te houden is dat, hoewel de standpunten kunnen verschillen, het voordeel tot behoud van de commerciële reputatie en de relaties ontzaglijk groot is. Er komen nog projecten in de post-corona wereld. Daarop moet de focus liggen, niet op het alleen maar redden van het onmiddellijk gewin.

•

communicatie. Communiceer open en transparant. Een dialoog betekent ook dat er actief geluisterd wordt en dat er snel wordt gereageerd. Hierbij moeten conflicten correct en zakelijk benoemd worden, zonder uitstel of geheime agenda’s. Communiceren betekent niet dat je elkaar gelijk geeft. Agree to disagree.

•

snelheid : Moeilijke punten laten aanslepen of onder de mat schuiven, helpt de zaken niet vooruit. Smeed het ijzer als het heet is. Als het momentum er is om een deal te sluiten, grijp die dan.

•

autoriteit. Bij een onderhandeling moeten de personen rond de tafel beslissingsbevoegd zijn, zodat er beslissingen kunnen worden genomen.

•

bemiddeling. Als de gesprekken vastlopen, kan een derde het proces van de onderhandeling begeleiden en partijen een gesprekskader aanbieden. Soms kan een extern rapport of externe audit partijen wakker schudden.

•

realisme. De mind-set om tot een deal te komen, mag niet met naïviteit worden verward. Er dient steeds een strikt tijdskader voorzien worden. Een beetje druk kan helpen. Zoals sommige zeggen : ‘onder druk wordt alles vloeibaar’.

D. Besluit Het woord “crisis” bestaat in het Chinees uit twee tekens: gevaar en kans. Voor partijen van goede wil die de gevaren onderkennen, liggen er kansen voor het grijpen om hun zakenrelaties niet te laten escaleren, maar uit te diepen en te verstevigen. Indien partijen correct en constructief met een geschil omgaan, is iedereen gebaat.

Marco Schoups, managing partner Schoups en Geert De Buyzer, partner Schoups Antwerpen, 10 december 2020

SCH

Coronavirus: La crise corona et la nécessité d'une résolution rapide des litiges A. Covid-19 pour stimuler l'ADR La pandémie du virus Covid-19 s'est emparée du monde en 2020 et a secoué toutes les maisons sacrées. Nous avons commencé à vivre et à travailler différemment et à penser différemment. Certains de ces changements sont temporaires, mais certains seront permanents. Beaucoup le disent, ne faites pas l'erreur de penser qu'après la pandémie, tout reviendra à la normale. L'un de ces restants potentiels est le saut numérique forcé rapide que nous avons tous fait. Ce qui était auparavant en grande partie inconnue s'est avéré être la nouvelle norme après quelques semaines seulement. Il est possible qu'un effet similaire se produise pour différentes formes de modes alternatifs de résolution des conflits (MARC), qui sont actuellement en train de percer. On ne peut nier que la crise juxtapose de nombreux intérêts. Beaucoup sont dans une situation économique ou financière difficile, ce qui conduit inévitablement à des tensions. Les relations commerciales de longue date sont sous pression. La nécessité de résoudre les différends rapidement et efficacement n'a jamais été aussi grande. Il n'y a souvent pas assez de temps pour attendre une décision dans une procédure «classique». En outre, une procédure entraîne inévitablement des dommages aux relations commerciales. Quel est l'intérêt d'entendre un juge confirmer qu'un locataire était redevable de la totalité du loyer, si entre-temps il a fait faillite? Et si le locataire n'est pas encore en faillite, il ne sera pas enclin à louer d'autres propriétés à un propriétaire qui l'aura poursuivi en justice. De plus, mener une procédure n'est pas bon marché et le résultat est incertain. Après tout, les conséquences d'une pandémie ne sont

le GRAND journal du droit

pas explicitement prévues dans de nombreux contrats et il n'y a tout simplement pas de jurisprudence récente à ce sujet. Les partis et les entrepreneurs en particulier bénéficient donc plus que jamais d'opter pour une solution rapide qui leur vient d'eux-mêmes et qui peut s'écarter de la solution purement «légale».

B. ADR: traitement sur mesure d'un litige Le REL fait référence à tous les moyens de résoudre les litiges à l'amiable. L'inventivité des acteurs est l'une des rares limites. Nous en discuterons ci-dessous. La négociation reste la forme la plus courante de règlement extrajudiciaire des différends et, bien entendu, la plus efficace. Bien que cela se produise souvent spontanément, il est parfois utile de prévoir formellement une escalade vers un niveau de décision supérieur si le niveau inférieur ne résout pas. Un niveau supérieur a l'avantage d'être plus éloigné du différend et de traiter le conflit de manière plus rationnelle. Un délai de réflexion obligatoire avant le contentieux peut également être utile. Si les personnes impliquées ne parviennent pas à trouver une solution elles-mêmes, elles peuvent être aidées par un tiers neutre. Le bon homme ou la bonne femme au bon endroit peut débloquer une situation apparemment désespérée. Le rôle concret du tiers peut prendre de nombreuses formes différentes selon les situations, comme un médiateur, un tiers décideur contraignant, un expert technique, un conciliateur, un contentieux,... Vous l'appelez, il existe de nombreuses formes envisageables pour impliqué dans le conflit. Les médiateurs reconnus et expérimentés peuvent aider les parties à voir un différend sous un autre angle, à abandonner des positions bien établies et à travailler de manière créative vers une solution qui répond aux intérêts sous-jacents. Un médiateur qui réussit sait comment créer un cadre dans lequel les parties recherchent et trouvent ensemble un gagnant-gagnant. La médiation a l'avantage que les parties elles-mêmes sont au volant et trouvent elles-mêmes la solution, par rapport au fait d'être forcé par le tribunal, ce qui souvent ne satisfait vraiment personne. Différentes techniques sont envisageables, comme le caucus ou la méthode confessionnelle. Les avocats collaboratifs peuvent jouer un rôle très constructif dans la médiation ou la négociation. Les temps sont spéciaux, les façons de les gérer peuvent l'être aussi. Une ligne de pensée novatrice pourrait consister à demander aux représentants des deux parties concernées d'élaborer un avis global neutre à un niveau sectoriel plus large, qui peut ensuite servir de cadre de référence commun pour des négociations concrètes. Un autre concept de gestion des litiges est celui des commissions permanentes de résolution des conflits pour les grands projets de construction, comme le prévoient les versions récentes des contrats FIDIC. Des comités de résolution des conflits permanents sont constitués au début du projet et en assurent activement le suivi, afin qu'ils puissent donner des conseils informels très rapidement (en temps réel) et prendre des décisions si nécessaire. Les projets qui reposent sur une telle commission permanente bénéficieront de ce choix pendant cette crise. Les projets pour lesquels un contentieux n'est prévu qu'en cas de problèmes effectifs peuvent rencontrer des difficultés pour constituer rapidement un content board, qui doit alors s'installer dans le projet. Dans les pays anglo-saxons, les gens connaissent déjà très bien cette façon de travailler.

SCH

C. Points importants à considérer L'importance du moment choisi pour démarrer un processus de RED ne peut être sousestimée. En règle générale, le plus tôt sera le mieux, car plus vite un arrangement peut être atteint. Quand une relation est complètement aigrie, cela réduit les chances de succès. Il faut également tenir compte du fait que la demande de tiers compétents (h / f) qui peuvent conduire les parties à une solution pourrait bien dépasser l'offre dans un proche avenir. Ci-dessous, nous mettons en évidence quelques règles empiriques supplémentaires pour résoudre les conflits avec un maximum de succès. Entretenir des relations mutuelles. Pense au futur. Un principe fondamental à garder à l'esprit est que, même si les points de vue peuvent différer, l'avantage de maintenir la réputation commerciale et les relations est énorme. Il y a encore des projets dans le monde post-corona. Cela devrait être l’objectif, plus que pour sauver le gain immédiat. • La communication. Communiquez ouvertement et de manière transparente. Un dialogue signifie également une écoute active et une réponse rapide. Les conflits doivent être énoncés correctement et professionnellement, sans délai ni agenda secret. Communiquer ne signifie pas que vous êtes d'accord les uns avec les autres. Convenir d'être en désaccord. • Vitesse. Avoir des points difficiles traînés ou glissés sous le tapis n'aide pas les choses à avancer. Faire les foins pendant que le soleil brille. Lorsque l'élan est là pour conclure un accord, saisissez-le. • Autorité. Dans une négociation, les gens autour de la table doivent avoir des pouvoirs de décision pour que des décisions puissent être prises. • La médiation. Si les conversations sont bloquées, un tiers peut superviser le processus de négociation et offrir aux parties un cadre de discussion. Parfois, un rapport externe ou un audit externe peut pousser les parties vers un accord. • Le réalisme. Il ne faut pas confondre la mentalité de conclure un accord avec la naïveté. Un délai strict doit toujours être fourni. Un peu de pression peut aider. Comme certains le disent, « tout devient fluide sous pression ».

D. Décision Le mot «crise» en chinois se compose de deux signes: danger et opportunité. Pour les partis de bonne volonté qui reconnaissent les dangers, il existe des opportunités à saisir non pas pour intensifier leurs relations commerciales, mais pour les approfondir et les renforcer. Tout le monde en profite si les parties traitent un différend correctement et de manière constructive.

Marco Schoups, associé directeur Schoups et Geert De Buyzer, associé Schoups Anvers, le 10 décembre 2020

Coloriage anti-stress pour juristes surchargĂŠs

Ils ont prêté leur plume et leurs images ! Ze hebben ons hun pen en hun beelden geschonken… Sie haben uns ihre Texte und Bilder geschenkt...

Christine BRÜLS

Jean-Pierre BUYLE

Jean-Gérard CLOSSET

Pierre de DONCKER

Francis DESTERBECK

Yves DEMANET

Raoul Maria de PUYDT

Stefaan DECLERCK

Julie DUTORDOIR

le journal des avocats

Pieter ROPPE

Patrick GEELHAND de MERXEM

Luc JANSEN

Karl-Heinz LAMBERTZ

Paul MARTENS

Myriam REMION

Ghislain ROYEN

Marco SCHOUPS

Geert DE BUYZER

Au nom de tous nos lecteurs, de notre société et en mon nom propre, je voudrais exprimer mon immense gratitude à tous nos auteurs qui, durant dix ans, par la très haute qualité de leur écrits, ont fait la réputation, et le grand succès du -journal des avocats- . Qu’ils en soient donc infiniment remerciés. Ils lui ont amené une telle notoriété qu’il est à présent devenu « le grand journal du droit » qui bénéficiera d’une impressionnante exceptionnelle diffusion par les organismes officiels des professions du droit à cinquante mille lecteurs potentiels. Vous tous, les professionnels du droit, sachez que nous serons heureux et fiers de vous accueillir dès demain au sein de nos pages blanches immaculées qui vous ouvrent les bras.

Les auteurs du numéro HORS-SERIE du 1er septembre 2016, pour AVOCATS.BE, sont répertoriés par Dans vos numéros 2010, 2011, 2012, 2013, 2014, 2015, 2016, 2017, 2018 et 2019 du -journal des avocats- vous retrouverez, classés par ordre alphabétique, les avocats, magistrats, juristes, auteurs et artistes suivants : Voici aussi en direct le lien pour ISSUU, https://issuu.com/jdaVous pourrez directement ouvrir tous les numéros du premier magazine -le journal des avocatsPour vous et vos amis. Ne vous en privez pas.

Michel Amas Anne Ariën Roman Aydogdu

15 25 4 - 18

Jean-Pierre Babut du Marès Philippe Balleux Jochen Bauerreis (DE) Robrecht Bauwens Alain Berenboom Michel Benichou Pascal Bertrand Carl Bevernage Marina Blitz Dominique Blommaert Julie Bockourt Pierre Bogaerts Olivier Bonfond Thierry Bontinck Stéphane Boonen Jacques Borlée (Coach) Xavier Born Pierre Bouchat (expert) Dietrich Bourguignon Martine Bourmanne Jean-Pierre Bours Thierry Braibant Jean-Paul Brilmacker Christine Brüls Jean-Pierre Buyle

1 - 12 9 - 16 - 17 - 20 - 23 14 11 - 17 - 23 12 28 6 28 15

4 - 8 - 12 - 20 16 6 11 8 11

29 19

12 - 15 - 17 7 - 25 10 - 30 1-2-3-4-5-6-7 11 - 14 - 16 - 20 - - 23 - 27

Peter Callens Sylvie Callewaert François Canonica Sandrine Carneroli Jean-Marc Carnicé Christian Cauwe Benoît Cerexhe Roger Chaidron Françoise Chauvaux Mariapaola Cherchi Thérèse Chotteaux (sculptrice) Michel Claise Jérôme Cochart Daniela Coco Philippe Coenraets Marteen Colette (OVB) François Collon Olivier Collon Bruno Colson Marie Coquil Jean-Philippe Cordier Pierre Emmanuel Cornil Sébastien Courtoy Katrien Crauwels Guillaume Croissant

28 10 15 4 15 27 11 8 - 11 - 12 - 18 - 19 4 28 11 9 13 - 27 8 - 9 - 10 3 - 19 4 7 1 - 20 30 30 - 31 17 29 15 26 9

Historique du journal des avocats

Georges-Albert Dal Marc Dal Christian Dalne David Dandoy Jérôme Dayez Bruno Dayez Robert De Baerdemaecker Jean-Pierre de Bandt Jérôme de Brouwer Stefaan De Clerck Beatrijs Deconinck Jean de Codt Herman De Croo Jean-Pierre De Cuyper Jacques De Dobbeleer Vincent Defraiteur Isabelle De Jaegere Thierry Delaey Caroline Delaude (FR) Romain Delcoigne Caroline Delesie (FR) Stéphane de Lobkowicz Anna Dejonckheere Geoffrey Deliège Martine Delierneux Francis Delpérée Pascale Delvaux de Fenffe François Dembour Willy Demeyer Nicole Deprez An de Puydt Raoul Maria de Puydt Didier Dequévy Guy De Reytere Yves Derwahl Aimery de Schoutheete Charline Desmecht François Dessy D Francis Desterbeck Patrick Dewael Xavier Dewaide Bernard Dewit Denis Dobelstein Véronique Drehsen Caroline Dubois Nicolas Dubois Marie-Fraçoise Dubuffet Roland Dumas (Fr) Axel Dumont Marie Dupont

3 1 - 23 7 23 1 1-2-9 4 - 19 - - 28 28 4 12 31 18 - 26 - 28 - 30 12 - 17 - 30 12 4 1-3 17 - 23 14 11 11 14 8 29 6 - 20 - 22 - 26 2 - 25 - 30 28 - 29 7 12 29 28 - 30 25 4 2 - 5 - 19 - 23 4 10 5 - 6 - 7 - 9 - 12 - 14 15 - 16 - 17 - 20 - 21 23 - 29 - 30 27 11 11 15 2 1 - 2 - 10 - 31 4 6 11 3 - 21 7

Isabelle Ekierman Elie Elkaim (CH) Marie-Céline Elleboudt Vincent Engel (écrivain) Alexis Ewbank Pascal Eydoux Murielle Eyletters

4 14 8 11 18

Marine Fabbricotti Maxime Fabry Julien Feltz Christiane Féral-Schuhl Benoît Feron Jérôme Flahaut Nathalie Fonsny Roland Forestini Michel Forges Jean-Jacques Forrer

10 13 - 20 13 9 2 - 11 13 18 5 - 19 15 - 20 - 21 - 28

Alezio Fulmini

Patrick Geelhand de Merxem n Koen Geens Ruthven Gemmell WS Vincent Ghislain Alexandre Gillain François Glansdorff Didier Goeminne Jean-Marc Gollier Michel Graindorge Vincent Grévy Simon Gronowsky Anne Gruwez Emmanuel Gueulette

18 - 19 - 20 - 22 23 - 26 - 31 27 24

4 - - 27 11 - 18 - 26 1 - 2 - 5 - 21 - 26 16 11 2 20 2

ABC

K H

Andrea Haas Olivier Hamal Bernard Hanotiau

16 11 9

Paul Hautecler (architecte) Klaus Heinemann Marie-Paule Helpens Astrid & Alexandra Henkes Julie Henry Patrick Henry Pierre Henry Delphine Heritier Elvira Heyen Jean-Paul Hordies Guy Horsmans Frédéric Huart Jean-Damien Huberty

11 12 5 - 18 26 30 5 - 12 - - 30 20 26 24 3 - 4 - 25 22 3

Guido Imfeld Marc Isgour

20 30 - 31

Valentin Jadot Alain Jacobs-von Arnauld Laila Jalajel Edward Janssens Christian Jassogne Ingrid Jodocy Dominique Jossart Frank Judo

9 4 - 9 - 12 - 18 - 21 - 24 - 22 26 20 8 4 28

Olivier Haenecour

Axel Kittel Charles Kaisin Michel Kaiser Charles Kaufhold Philippe Kenel Fernand Keuleneer Andreas Keutgen Louis Krack Maurice Krings

Vinciane Labeye Audrey Lackner Marie-Jo Lafontaine (artiste) Karl-Heinz Lambertz France Lambinet Hugo Lamon Frédéric Laurent Véronique Laurent Mathieu Lavens Marc Lazarus Daniel Leclercq Juan Le Clercq Cédric Lefèbvre Pierre Legros Eric Lemmens Rolf Lennertz Serge Léonard Antoine Leroy Gérard Leroy Luc Lethé Matthew Levitt Jean-François Libert Laurent Liégeois Vincent Lurquin Aurelia Luypaerts

3 - 29 11 4 14 17 - 23

28 19

22 - 23 30

5 - 29 30 11 1-9 13 - 27 19 - 21 - 26 - 31 16 3 - 10 13 - 17 - 27 1 - 26 22 4 3 - 25 3 4 - 8 - 23 - 26 8 2 - 11 3 1-2-3-5-6-7 8 - 9 - 15 - 17 - 20 23 - 26 - 27 - 30 2 - 5 - 22 24 22 14 5 12

le journal des avocats

Robert MacLean Xavier Magnée Michel Mahieu Bernard Mailleux Bernard Mairiaux Jacques Malherbe Dominique Matthys Christophe Marchand Luc-Pierre Maréchal Bee Marique Paul Martens Amandine Martin Christine Matray Cécile Meert Jan Meerts Hugh Mercer Jean-Pol Meynaert Wilfried Meynet Yola Minatchy Xavier Miny Luc Misson Stéphanie Moor Pierre Moreau François Motulsky Céline Mouthuy Walter Muls

Judith Orban Martin Orban Yves Oschinsky Marco Ossena Cantara

24 4 - 16 - 30 4 29 8 9 18 - - 26 9 13 1 13 2 - 10 6 25 24 1 - 29 14 5-6 7 - 13 - 15 - 17 - 27 1 3 - 7 - 24 18 9 - 26 - 29 16 28

Mathieu Parret Alice Pastor (MC) Pierre Paulus de Châtelet Jef Peeters Jean-Baptiste Petitat Alix Philippe Marie-Françoise Plissart Marie-Andrée Pieters Alexandre Pirson Claude Pirson Charles Price Damien Poncelet Corinne Poncin Andrée Puttemans

Carole Raabe David Ramet Frédéric Reard Myriam Rémion Bernard Renson Pierre-Jean Richard Juliette Richir Jean-Marc Rigaux Yohann Rimokh Jean-Philippe Rivière Jacqueline Rousseaux Ghislain Royen

7 27 11 - 19 20 - 21 - 22 - 25 - 31 11 1 - 2 - 5 - 15 - 22 - 31 27 16 - 18 - 22 6 - 11 - 19 - 21

Myriam Royen (son épouse) Anne-Sophie Rutsaert

2 3 - 4 - 6 - 8 - 9 -11 - 12 17 - 19 - 21 - 24 - 27 - 31 11 11

Jean Saint-Ghislain Arianne Salve Nicolas Saspi (photographe) Vincent Sauvage Frank Samson André-Marie Servais Pierre-Dominique Schupp (CH) Pierre Sculier Alain Smetryns (Magistrat) Marc Snoeck Luc Simonet Jehanne Sosson Pierre-Marie Sproockeels Marcel Siraut Frank Spruyt Cécile Staudt Benoît Stévart Jo Stevens (OVB)

4 13 - 15 - 22 11 8 - 23 17 4 14 16 11 31 3-6 1 - 10 - 20 - 21 - 22 - 28 9 - 21 - 23 1 8 29 4 - 20 4

13 - 26 4 - 30 4 - - 30 8 - 9 - 15 - 30

S P

ABC

13 14 2-4 31 19 5 5 16 13 10 28 13 1-2 10

Fabienne Tainmont Alex Tallon Marc Taylor Patrick Thevissen Eric Therer Nicolas Thieltgen (GDL) Pierre-Yves Thoumsin Miguel Troncoso Ferrer

23 14 - 28 24 1 22 14 13 - 24 7

Gauthier Vael Louis Van Bunnen Tamar Van Colenberghe Dirk Van Gerven Catherine Van Gheluwe Xavier Van Gils Jean Van Rossum Jozef Van Waeyenberge Séverine Vandekerkove Jean-Jacques Vandenbroucke Claude Vanwelde Benjamin Venet Michela Velardo Kathleen Vercraeye Benjamin Verheye Guy Verhofstadt Liliane Versluys Kati Verstrepen Samuel Vieslet François Vincke François Viseur Michel Vlies Olivier Vrins

19 2-3-6 13 11 - 16 - 22 4 - 17 - 25 4 24 11 3 27 7 - 21 3 28 16 19 - 22 11 9 - 10 - 19 - 24 - 29 19 13 17 25 8 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 15

Jean-Paul Wahl Jennifer Waldron Alexandre Wattiez-Raemaekers Vincent Wauthoz Anne Welsch Christophe Wilner Pierre Winand Anne Witmeur Hippolyte Wouters Paul Wouters

5 - 18 2 - 28 15 6 28 25 4 23 - 28 1 - 22 - 31

Victor Yangandi Cavit Yurt Onur Yurt

22 3 - 5 - 6 - 11 - 14 - 16 17 - 18 - 20 - 21 - 22 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 30 4-11 - 17 - 18 - 20

Marie Zagheden Suzanne Zuehlke

6 - 21 - 29 28

De auteurs zijn verantwoordelijk voor de door hun geuite standpunten, die niet noodzakelijk de standpunten van de uitgevers weerspiegelen. De auteurs stellen steeds zelf een tekstje op waarin ze zichzelf voorstellen. Les opinions exprimées par les auteurs n’engagent qu’eux-mêmes et ne reflètent pas nécessairement celles des éditeurs. La présentation de nos auteurs est toujours rédigée par chacun d’eux.

Editeur responsable : Myriam Robert-César Conception Coordination générale Direction artistique : Myriam Robert-César +32 475 907 901 Ont collaboré à ce numéro : Christine Brüls Jean-Pierre Buyle Jean-Gérard Closset Geert De Buyzer Stefaan De Clerck Pierre de Doncker Yves Demanet Raoul Maria de Puydt Francis Desterbeck Carine Doutrelepont Julie Dutordoir Patrick Geelhand de Merxem Luc Jansen Karl-Heinz Lambertz Paul Martens Myriam Rémion Pieter Roppe Ghislain Royen Marco Schoups Pour proposer votre collaboration rédactionnelle En cas de changement d’adresse Pour commander des exemplaires supplémentaires Pour vous abonner Pour toute insertion publicitaire Envoyez simplement un e-mail à info@journaldesavocats.com ou téléphonez au +32 (0)475 907 901 Mise au net Anthony Lackner - Commeco +32 (0)495 340 590 Imprimé en Belgique Imprimé sur papier FSC et ECF Papier Multi Art Silk – Intérieur en 150 gr. - Couverture en 300 gr. Finition : Pelliculage brillant Dépôt légal : Année 2021 - 1er trimestre Edité par : Alligators & Cie n.v. / s.a. Boulevard du Souverain, 47/2 Bruxelles

-Het Groot Rechtenjournaal-Le Grand Journal du droit-Das Große Rechtsjournal-

N°2 sera consacré à la flore et la faune et illustré des oeuvres magnifiques d'

André Buzin

« Peintre de la vie sauvage » et illustrateur de timbres-poste Né en 1946 à Dinant (Vallée de la Meuse), il a vécu sa jeunesse au contact de la nature dans la superbe vallée des « Fonds de Leffe » Après des études d’arts plastiques et graphiques, il pratique la chasse photographique durant de nombreuses années et vers la fin des années 70, sa passion du dessin l’oriente vers l’art animalier. Il expose pour la première fois dans cette discipline en 1982 et s’y consacre entièrement dès 1987. La peinture animalière est très exigeante ; elle est le fruit d’un long travail d’observation et de connaissances de l’animal dans son milieu naturel : l’artiste s’infiltre de manière discrète dans la « vie privée » de l’animal observé, sans le déranger afin d’observer le mieux possible son mode de vie au fil des saisons. Pour plus d’informations : « www.andrebuzin.be » Illustrateur de timbres-poste : 1984, première réalisation philatélique consacrée à un parc national de l’ancien Zaire, le « Parc de la Garamba » et en 1985, émission des premiers timbres-poste de la très célèbre « Série des oiseaux de Belgique » qui compte aujourd’hui plus de cent dessins différents en plusieurs millions d’exemplaires, série actuellement connue dans beaucoup de pays du monde. Depuis lors, il a réalisé plus de 300 maquettes de timbres-poste, la plupart consacrées à des parcs et réserves naturelles pour la République du Congo et l’ancien Zaïre, la République du Rwanda, le Sénégal et la Mauritanie. • Il a réalisé des séries consacrées à des espèces animales en danger (en collaboration avec le WWF • Animaux sauvages (commandées par la poste du Grand-Duché de Luxembourg) • Il est l’auteur de plusieurs séries réalisées pour la Poste belge tel que : * L’année européenne de l’environnement * Les canards * Les papillons * Les mammifères d’Ardenne

-Het Groot rechtenjournaal-Le Grand journal du droit-Das GroĂ&#x;e Rechtsjournal-

The Alligators