Scriptie Cultuurhistorisch Waardebehoud

Page 1

Afstudeeronderzoek

Cultuur-Historisch Waardebehoud De mogelijkheden van industrieel renoveren naar nul-op-de-meter van wederopbouwwoningen Afstudeeratelier One-Stop-Shop University of Applied Sciences Utrecht Auteur Studentnummer

Dhr. J.J.M (Jerin) Emmen 1593271

Onderwijsinstelling Faculteit Opleiding Afstudeerrichting

Hogeschool Utrecht Natuur & Techniek Bouwkunde Bachelor Restauratie

1e begeleider (HU) R. Laterveer 2e begeleider (HU) K. Fouraschen Bedrijfsbegeleider (BJW) J. Kamphuis 9 mei 2014



Colofon

Afstudeeronderzoek Cultuur-Historisch Waardebehoud Afstudeeratelier One-Stop-Shop University of Applied Sciences Utrecht In Samenwerking Met

Eindverantwoording Naam Studentnummer Opleiding Afstudeerdifferentiatie E-mail Cursuscode Titel Onderzoek

Dhr. J.J.M. (Jerin) Emmen 1593271 Bouwkunde Restauratie jerin.emmen@student.hu.nl TBWK-AFR8-03 Industrieel Renoveren naar nul-op-de-meter met behoud van Cultuur-Historische waarden

BJW Innovatief Wonen Propaanstraat 7 7463 PN Rijssen Tel. +31 (0) 548 51 80 11 E-mail info@bjwwonen.nl vd Kreeke Bouwbedrijf Dhr. B. (Bas) van de Kreeke Conduco projectmanagement Dhr. J. (Jan) Kamphuis WEBO kozijnen & HSB Dhr. W. (Willem) Haase

Begeleidend Instituut Hogeschool Utrecht Faculteit Natuur & Techniek Instituut Gebouwde Omgeving Nijenoord 1 3552 AS Utrecht 1e begeleider HU E-mail:

Dhr. Ir. R. Laterveer rogier.laterveer@hu.nl Docent Bouwkunde

2e begeleider HU E-mail:

Dhr. K. (Karel) Fouraschen karel.fouraschen@hu.nl Docent Bouwfysica

Bedrijfsbegeleider BJW E-mail:

Dhr. J. (Jan) Kamphuis jkamphuis@qc-it.com Co-founder BJW Innovatief Wonen

Onderzoeksgroep BJW Innovatief Wonen Dhr. C. (Casper) van den Akker Mej. L. (Lisanne) van Donselaar Dhr. T. (Ties) Haarbrink Dhr. J. (Jacob) Teuwissen Lectoraat Hogeschool Utrecht ‘Nieuwe energie in de stad’ Dhr. I. (Ivo) Opstelten Afstudeeratelier One-Stop-Shop StudentsInc. Hogeschool Utrecht Afdeling StudentsInc. Nijenoord 1 3552 AS Utrecht

Utrecht, juni 2014

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

III

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


Voorwoord

teit om actuele maatschappelijke problemen op te lossen in een projectgroep gebonden onderzoek.

Voor u ligt het verslag van mijn afstudeeronderzoek, ter afsluiting van mijn studie Bouwkunde aan de faculteit Natuur en Techniek van de Hogeschool Utrecht. Mijn specialisatie binnen de opleiding bouwkunde is restauratie; Via het lectoraat ‘Nieuwe energie in de stad’ ben ik terecht gekomen bij het afstudeeratelier ‘One-Stop-Shop’ en BJW Innovatief Wonen.

Het moment waarop de projectgroep begint met het afstuderen, februari 2014, is de tweede lichting aangenomen om het renovatieconcept naar het volgende niveau te tillen door nieuwe concepten uit te werken zodat er nieuwe markten kunnen worden benaderd. Deze groep bestaat uit de volgende vijf studenten; Casper van den Akker (Bouwtechniek), Lisanne van Donselaar (Bouwtechniek), Jerin Emmen (Architectuur & Restauratie), Ties Haarbrink (Bouwtechniek), Jacob Teuwissen (Hogere Energie Techniek).

De beslissing om HBO bouwkunde te gaan doen, lag al snel vast. Het heeft mij altijd geboeid hoe men zulke bouwwerken kan laten verrijzen en hoe dat met alle moderne technieken voor elkaar wordt gekregen. De keuze voor restauratie is pas het vorige jaar naar voren gekomen, omdat het aansluit bij mijn persoonlijke interesse. Bovendien waardeer ik het zeer dat in dit gebied van het vak, gebouwen veel meer een ‘verhaal’ hebben.

Ik hoop met dit onderzoek dan ook een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van gerichte en pragmatische oplossingen in het gebied van de gebouwde omgeving en zo een steentje bij te dragen aan een duurzamere wereld. Daarnaast hoop ik met dit rapport de veelal versnipperde kennis bijeen te brengen en een handreiking aan het bedrijf BJW Innovatief Wonen te geven, om hun propositie geschikt te maken voor de woningen uit de wederopbouwperiode. Daarnaast kan het als inventarisatie dienen voor toekomstige renovatieprojecten en onderzoeken, en mogelijk als leidraad in het spanningsveld van behoud en innovatie in het vakgebied van renovatie.

Al in mijn jeugd ben ik geïnteresseerd geraakt in de bouwkunst. Het feit dat mijn opa architect was en de verhalen heeft hier ongetwijfeld aan bijgedragen. Waar mijn ambitie echter lag, is mijzelf niet altijd even duidelijk geweest. Na de Havo ben ik MBO bouwkunde gaan doen vanwege de praktische richting van de opleiding. Ik ben dan ook veel in aanraking gekomen met de praktijk van het vak en heb bij verschillende kleine en grotere architectenbureaus en een aannemer mee kunnen werken aan een verscheidenheid aan projecten. Dat heeft mijn blik op het vakgebied vanuit verschillende invalshoeken veranderd en heeft geholpen om scherp te stellen wat mijn ambities zijn.

Graag wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor hun steun, vertrouwen en ook de nodige afleiding tijdens het hectische proces van het afstuderen. Daarnaast wil ik mijn afstudeerbegeleiders, Rogier Laterveer, Karel Fouraschen en Jan Kamphuis bedanken voor hun inzet en begeleiding. Mijn dank gaat uit naar iedereen uit het bedrijfsleven die inbreng heeft gegeven en bereid was hun kennis over dit onderdeel van het vakgebied te delen. Dat zijn Dhr.Ir. R. (Rick) Wessels van BIQ stadsontwerp, Mw. Drs. A.M. (Anita) Blom van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed, Dhr. W. (Wiely) Hilhorst van Gemeente Utrecht Bouwen en Wonen, Dhr. H. (Hans) Boonstra van Bureau Monumentenzorg Amsterdam en Dhr. J. (Johan) Kruiger van Adviesbureau Bugel Hajema. Ook wil ik graag de leden van de onderzoeksgroep waarbinnen ik afstudeer bij StudentsInc. bedanken voor hun aanvulling en steun in het proces.

De lessen van restauratie, horend bij het vak Architectuur & Restauratie in het tweede leerjaar, hebben mij doen beseffen dat ik een switch wilde van de afstudeerdifferentiatie architectuur naar restauratie in combinatie met bouwtechniek. Na deze opleiding een master in de architectuur volgen, is mijn volgende doel. Binnen het lectoraat ‘Nieuwe energie in de stad’ van de Hogeschool Utrecht studeer ik binnen een projectgroep van vijf personen af op de One-StopShop, waarbij de projectgroep voor het bedrijf BJW Innovatief Wonen onderzoek doet naar innovatieve renovatie concepten om aan de toekomstige marktvraag te gaan voldoen. Het aanbod om aan dit afstudeeratelier deel te nemen na een lezing van Rogier Laterveer trok mij onmiddellijk aan, omdat het zowel aanspraak maakt op een brede vakinhoudelijke kennis als creativi| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

Jerin Emmen Utrecht, 3 juni 2014

IV

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


Samenvatting

Een ingreep is vrijwel altijd zichtbaar, al dan niet bepalend voor het straatbeeld. Cultuurhistorische waarden worden in een cultuurhistorisch onderzoek afgewogen; Onderdeel hiervan is een bouwhistorisch onderzoek en een algemene beschrijving van het ontstaan en gebruik van het gebouw. De conclusie hieruit kan voor het geheel, materialen, onderdelen of structuur van een lage, gemiddelde of hoge waarde zijn.

Afgelopen jaar heeft BJW met 11 studenten onderzoek gedaan naar verschillende manieren om een jaren 60 woning met een energie label G te ‘vernieuwbouwen’ naar een energienotaloze woning met energielabel A+++. Veelgehoorde synoniemen hiervan zijn nul-op-de-meter en energienotaloos. Dit houdt in dat op jaarbasis de energierekening nul is, ofwel evenveel wordt bespaard en opgewekt als er wordt verbruikt. Binnen het Concept van BJW Innovatief Wonen houdt dit in dat de schil van het huis wordt geĂŻsoleerd en duurzame installaties worden toegepast zodat het huis zelfvoorzienend is in de energiebehoefte.

Om deze groep woningen van 1940-1965 van energielabel E-G naar energienotaloos te tillen dit haalbaar te maken, is een grondige aanpak vereist. Het middel om te renoveren, de gevel vervangen door een prefab HSB element en hiermee energienotaloos halen, wat BJW nu voor ogen heeft, kan botsen met het beleid van welstand- en monumentencommissies omdat er andere overwegingen mee gaan spelen. Met name de esthetische kwaliteiten worden gewaardeerd bij deze woningen; Om deze te behouden is de keuze om het gevelbeeld na te maken of zover mogelijk in te passen een concrete aanbeveling.

In juni 2013 zijn de 11 voorgaande studenten afgestudeerd en zijn er prototypes gerealiseerd die deze renovatie eisen hebben verwezenlijkt. Het ontwikkelde concept wordt versie 1.0 genoemd. Op deze resultaten is dit onderzoek gebaseerd en verder uitgebouwd richting een geheel ander woningensegment; de wederopbouwwoningen.

De technische oplossing volgt uit het analysedeel en maakt duidelijk welke technische knooppunten in het renovatieconcept opgelost zijn om het toe te gaan passen. Onderdeel hiervan is het luchtdicht aansluiten en de isolatiewaarde verhogen zonder een grotere wandopbouw te verkrijgen. Door een meer hoogwaardige isolatie toe te passen is dit haalbaar binnen het huidige prefab-concept. Een andere oplossing is het toepassen van voorzetisolatie aan de binnenzijde van de gevel. Hierdoor is de impact op de gevel minder groot maar worden de isolatie eisen wel behaald.

In de periode na de tweede wereldoorlog is in hoog tempo de stedelijke omgeving en de manier van leven veranderd. Gehele wederopbouwwoningen met hun bijbehorende typologie ontstonden en er was ruimte voor innovatie met seriematige en prefab systeembouw. In het heden, het jaar 2014 staat nog steeds een overgroot deel van deze woningvoorraad en is vaak in een technische en qua comfort achterhaalde staat. Deze voorraad bestaat uit traditioneel gebouwde woningen, wat wil zeggen dat er volgens de traditionele vooroorlogse methode gebouwd is door te metselen. Daarnaast is 25% van deze voorraad van 1,2 miljoen woningen in systeembouw ontwikkeld.

Het resultaat van dit onderzoek is een analyse van de woningvoorraad uit de wederopbouw en de manier waarop deze verduurzaamd kan worden door te renoveren naar nul-op-de-meter. Daarin zijn ook de belangen vanuit welstand, monumentencommissie evenals de techniek bekeken.

Omdat er geen uniforme standaard bestaat door de verscheidenheid aan grondgebonden wederopbouwwoningen, is in de analyse de woningvoorraad gerubriceerd naar woningtypen. Daarnaast kent deze groep woningen onderkende kwaliteiten vanuit de architectuur en esthetiek, waarin het besef en de erkenning maatschappelijk groeiende is. Dit besef uit zich vaak in het beschermen van cultureel erfgoed, mar met de omvang van de huidige voorraad is dit in het huidige systeem onmogelijk. Wat zijn dat wel de mogelijkheden om kwaliteit in de gebouwde omgeving te behouden? Deze vraag is meerledig te beantwoorden; niet alles is even waardevol, en het verschilt of een enkele woning wordt aangepakt of een compleet blok. | Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

V

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


Inhoudsopgave Voorwoord Samenvatting Inhoudsopgave

IV

4.3.

Cultuurhistorische kwaliteit

25

V

4.4.

Gemeentelijk beleid

26

VI

4.5.

Ethische (renovatie) aanpak

27

4.6.

Opsomming

28

5.

Welstand

29

5.1.

Beleidscriteria

29

Deel I: Inleiding en onderzoeksopzet

1

1.

Inleiding

2

2.

Aanleiding

4

5.2.

Achtergevel

29

2.1.

Probleemstelling

4

5.3.

Welstandsbeleid

30

2.2.

Relatie tot eerder onderzoek

6

5.4.

Opsomming

31

2.3.

Opbouw

6

2.4.

Aanpak

7

6.

Ambivalente noodzaak

32

2.5.

Onderzoeksvragen

9

6.1.

Tegenstrijdigheid belangen

32

2.6.

Leeswijzer

6.2.

Haalbaarheid industrieel renoveren

32

6.3.

Opsomming

33

11

Deel II: Onderzoek en analyse

13

7.

Koop- en huurwoningen

34

3.

Opbouw van de vroeg naoorlogse woningmarkt

14

7.1.

Eenstuks- of bloksgewijze aanpak

35

3.1.

Vroeg naoorlogse woningbouw

14

8.

Bouwhistorisch onderzoek

36

3.2.

Stedenbouwkundige visie

16

8.1.

Belangwekkende waarden

38

3.3.

Woningtypologie

19

8.2.

Algemene beschrijving

38

3.4.

Opsomming

22

8.3.

Architectuurhistorische structuur

40

4.

Cultuurhistorisch perspectief

23

8.4.

Bouwhistorische structuur

41

4.1.

Modern erfgoed

23

8.5.

Gebruikshistorie

42

4.2.

Identiteit en authenticiteit

24

8.6.

Referentieonderzoek

42

8.7.

Tuinbouwstraat 5, Utrecht

42

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

VI

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


8.8.

Oranje Nassauplein 4, Zeist

44

14.5.

8.9.

Waardestelling

46

14.6.

8.10.

Samenvatting & Conclusie

47

14.7.

Deel III: Ontwerp 49

Haalbaarheid Conclusie hoofdvraag Opsomming

73 73 74

Deel V: Afronding

77

15.

Resultaat

78

15.1.

Onderzoeksresultaten

78

15.2.

Proces en planning

79

15.3.

Reflectie

80

9.

Technisch ontwerp

50

9.1.

Energienotaloos

50

9.2.

Eisen vanuit welstand

51

9.3.

Bouwkundige eisen

51

9.4.

Modulariteit

53

16.

Literatuur

81

10.

Vormgeving elementen

55

17.

Begrippenlijst

84

10.1.

Verbetering isolatie

56

11.

Morfologie renovatieoplossingen

62

12.

Praktijkopgave

63

13.

Referentieproject

13.1.

Analyse

68 68

Deel IV: Conclusies en Aanbevelingen

71

14.

72

Conclusies en aanbevelingen

14.1.

Analyse woningvoorraad

72

14.2.

Waardering wederopbouwarchitectuur

72

14.3.

Maatschappelijke ontwikkelingen

73

14.4.

Technische oplossing

73

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

VII

Deel VI: Bijlagen

89

Bijlage 1; Concept van BJW Innovatief Wonen

91

Bijlage 2; Business Model Canvas

97

Bijlage 3; Interviews

101

Bijlage 4; Morfologisch Overzicht

107

Bijlage 5; Waardestelling

113

Bijlage 6; Adviesrapport Bugel Hajema

115

Bijlage 7; Tekeningen

128

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |



Deel I: Inleiding en onderzoeksopzet

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

1

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


1. Inleiding

Probleemstelling

De wederopbouw is een keerpunt en in de Nederlandse maatschappij over de manier van denken en leven en representeert in die vorm de historische ontwikkelingen. De Nederlandse woningmarkt is versnipperd, maar aan de hand van grove kenmerken in te delen in een aantal segmenten. Dit gebeurt op basis van het bouwjaar, waarbij iedere periode kenmerkende overeenkomsten heeft. Met name de seriematige grondgebonden woningen van de wederopbouwperiode (1940-1965) kennen grote tekortkomingen ten opzichte van de hedendaagse normen. Deze woningen zijn in een korte periode opgebouwd vanuit het oplopende woningtekort. Ongeveer 60% van de woningen is als eengezinswoning gerealiseerd, uit een totaal van 1,2 miljoen woningen. Van dit totaal is weer 70% traditioneel gebouwd.

Een heikel punt en groot maatschappelijk probleem is het huidige energiegebruik. Dit is niet enkel in Nederland maar ook globaal nog steeds een probleem met een urgentie voor oplossingen op korte termijn. Al vaker heeft dit probleem zich geuit en met de huidige economische recessie en energiecrisis wordt het duidelijk dat er maatregelen genomen moeten. De kosten stijgen hard en gebruik van fossiele energie in dit tempo kan niet oneindig kan doorgaan, omdat dit heeft verstrekkende gevolgen heeft voor de directe leefomgeving. Dit onderzoek kent het kenmerk van een integrale benadering van dit probleem; Niet enkel is als deeloplossing binnen de bouwkunde het energetisch verbeteren van belang, ook een klantgerichte, duurzame aanpak volgens het principe ‘mass customisation’ wegen mee in de gezochte oplossingen.

Ondanks de vaak slechte bouwkwaliteit staan deze woningen er nog steeds en er wordt steeds meer ingezien dat sloop niet de oplossing is. Daarnaast bevindt dit segment zich meestal aan de onderzijde van de huur- en koopmarkt in wijken met weinig perspectief. Door leegstand, verval en verpaupering zijn de wijken vaak slecht leefbaar en wordt sloop en nieuwbouw als een oplossing gezien. Maar is dit wel een juiste oplossing, vanuit een objectieve redenatie? Een reëel probleem is daarnaast de stijging van de energiekosten, wat de onderzijde van de woningmarkt treft, en de urgentie om omwille van het milieu op een duurzame manier in te grijpen. In deze rapportage is onderzocht hoe de naoorlogse woningbouw erbij ligt en op welke manier deze woningen aangepast kunnen worden voor nu en de toekomst.

Onderzoeksdoel Investeren in de toekomst en klanttevredenheid; dat zijn de waarden die BJW nastreeft. De bouwsector kende tot voor kort veel beperkingen. Er was voor veel bedrijven echter geen directe aanleiding of noodzaak om het anders aan te pakken. Pas in tijden van crisis, als het water ze aan de lippen staat maken bedrijven ruimte voor onderzoek; Onderzoek naar nieuwe technieken om producten goedkoper en beter te maken. Dat is dan ook vaak het juiste moment om innovatieve oplossingen op de markt te brengen. Hier heeft vorig semester een team van 11 studenten van de Hogeschool Utrecht zich aan gewaagd. Deze uitdaging heeft BJW een basis concept opgeleverd om grondgebonden woning te transformeren naar een ‘energienotaloze’ variant.

Niet alleen de onmogelijkheden maar ook de mogelijkheden vanuit verschillende invalshoeken zijn onderzocht. Hierdoor is dit onderzoek niet enkel voor het ontwikkelen van renovatieconcepten van nut, maar kan zijn maar ook inzicht bieden in de stedenbouw van de wederopbouwperiode, en inzicht geven in de omgang van het overheidsbeleid in relatie tot deze periode en de cultuurhistorie in het algemeende ropbouw zijn onderzocht,erckebosch 2010. arden. vanwege sche waarden prioriteit genieten boven andere bestemmingen in pl. Een meer gedifferentieerde en herkenbare historisch gelaagde gebouwde omgeving is het streven, en de middelen om tot dit doel te komen en kwaliteit toe te voegen met verduurzaming worden in dit rapport afgewogen. | Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

2

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


Thematiek Dit rapport is chronologisch opgebouwd; Vanuit de analyse worden deelconclusies getrokken, waarop de hoofdstukken met bouwtechniek volgen. De conclusies&aanbevelingen volgen in de laatste hoofdstukken. In deel I wordt het onderzoek toegelicht, onderdeel II omvat het theoretische deel van het onderzoek en de analyse. In deel III komt het ontwerp met als basis de analyse aan bod en in deel IV worden de onderzoeksresultaten verkort weergeven. Tot slot volgt in deel V de afronding en bevat deel VI de bijlagen. Voor een quick-scan kan ik aanraden de leeswijzer door te nemen en relevante onderdelen door te lezen, waarbij de eerste en laatste alinea de verbanden en opbouw verduidelijken. In de Conclusies en Aanbevelingen wordt uiteengezet wat de bevindingen zijn, en hoe deze van nut zijn voor de onderzoeksvraag en vervolgonderzoek. Omdat in deze rapportage vanuit de onderzoekshoek veel technische termen en jargon voorkomen is een verklarende begrippenlijst bijgesloten. De bijlagen waar naar verwezen worden vindt u aan het einde van dit rapport.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

3

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


2. Aanleiding

Het probleem waar BJW een innovatief en economisch haalbaar antwoord op wil geven is als volgt;

Het bedrijf BJW is in het leven geroepen door Bas van de Kreeke, Jan Kamphuis en Willem Haase. Zij hebben samen met Ivo Opstelten (lector Nieuwe Energie in de stad) dit afstudeer atelier, de One-Stop-Shop genoemd op het Instituut voor de Gebouwde Omgeving opgericht. De doelstelling van dit bedrijf is het aanbieden van een renovatiesysteem wat in korte doorlooptijd een woning wordt gerenoveerd naar energienotaloos. Hierbij staan klant en milieu centraal.

‘’Een oplossing bieden waarbij een woning energienotaloos1 is en de gebruiker geheel ontzorgt wordt.’

In dit hoofdstuk zal toegelicht worden op welke manier het onderzoek in elkaar steekt en waar de onderzoeksdoelen liggen. Daarnaast worden een korte analyse, probleemstelling, methodiek, aanpak en de hypothese scherp gesteld. Tot slot volgt een leeswijzer om meer overzicht te tonen in dit rapport en gerichte informatie vindbaar te maken voor de lezer.

2.1. Probleemstelling In de bestaande gebouwde omgeving is er een groot aandeel aan woningen die niet voldoen aan de eisen die nu aan woningen worden gesteld. Dit gaat niet enkel over duurzaamheid maar ook gezondheid en bruikbaarheid. Dit is een actueel probleem in de woningmarkt, omdat vaak de (financiële) middelen ontbreken of de middelen niet inzetbaar of toereikend zijn om dit probleem op te lossen. Dat maakt dit ook tot een probleem op sociaal-maatschappelijk vlak, en vraagt om een interdisciplinaire benadering. Binnen het lectoraat ‘Nieuwe energie in de stad’ van de Hogeschool Utrecht studeren wij af op de One-Stop-Shop, waarbij de projectgroep voor het bedrijf BJW Innovatief Wonen onderzoek doet naar innovatieve renovatieconcepten om aan de toekomstige marktvraag te gaan voldoen.

Figuur 2.1. Artikel Energiearmoede en klimaatbeleid. Bron: Rijkswaterstaat Leefomgeving. 1 Een gebouw waarvan het jaarlijks gemiddelde energieverbruik gelijk is aan de energieopwekking

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

4

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


Juist in dit kader is het voor BJW een kans om voor deze grote groep woningen een passend, industrieel concept te ontwikkelen. De afstudeerdifferentiatie Restauratie is daarnaast in dit onderzoek ingevuld in de vorm van een waardestelling en een advies hier mee om te gaan. Dat maakt de richting van deze rapportage voor zowel het doel van het onderzoek als voor het bedrijf BJW van waarde. De woningen uit de jaren 1940-1965 worden als groep neergezet omdat dit de zogenaamde ‘wederopbouwperiode’ woning zijn. Tijdens de oorlog en na de bombardementen is ook gebouwd, waarmee dit ook onder de wederopbouw valt. In 1965 werd bij het ministerie deze taak geschrapt, waarmee een einde wordt gesteld aan de wederopbouwperiode. De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed houdt tevens deze richtlijn aan.

Figuur 2.2. Bron: http://vois.datawonen.nl

Dit past binnen het ‘One-Stop-Shop’ principe; voor een product of dienst is er één centraal aanspreekpunt, met als uitgangspunt een Plug&Play product. Uit deze algemene probleemstelling heb ik mijn probleemstelling voor het onderzoek gegenereerd. Dit is een stuk meer specifiek zodat het onderzoek omkaderd wordt.

Figuur 2.3. Kenmerken woningvoorraad Nederland 2012. Bron: Rijksoverheid, http://vois.datawonen.nl/

Daarnaast kan een beperkende factor voor het grootschalig aanpakken van dit deel van de woningvoorraad de bescherming of bovengemiddelde waardering vanuit de rijksoverheid zijn. Veel naoorlogse bebouwing bevat kenmerkende eigenschappen vanuit het cultuurhistorisch perspectief van de wederopbouw periode en is om deze reden (deels) mogelijk niet aanpasbaar. Dit onderwerp is heel actueel en speelt vooral binnen de monumentenzorg, waar de komende jaren gedetailleerde inventarissen worden gemaakt van het vroeg moderne erfgoed; Dit is onderdeel van de huidige ‘Modernisering van Monumentenzorg’.

De onderzoeksgebonden probleemstelling luidt; ‘’Een grote hoeveelheid van de woningvoorraad voldoet niet aan de hedendaagse eisen op onder andere het gebied van energie en gezondheid.’’ Het probleem waar tegenaan wordt gelopen is meerledig; De woningvoorraad in Nederland, en met name die van het segment 1940-1965 voldoen niet meer aan de eisen die worden gesteld aan woningen. De energierekening blijft alsmaar stijgen waardoor mensen in financiële problemen gaan komen en de woningen zijn vaak in slechte staat van onderhoud of dringend toe aan renovatie. Deze groep woningen wordt vaak gezien als een ‘lastige’ renovatiegroep en er zijn maar weinig concepten specifiek hierop gericht. Dat komt vooral door de traditionele wijze waarop deze zijn gebouwd en de huidige technische staat.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

Wederopbouw 1940-1965 ‘’De architectuur en stedenbouw uit de periode 1940-1965 is een belangrijke ontwikkeling in de Nederlandse architectuurgeschiedenis. Het is een periode van herstel van oorlogsschade en van schaarste, maar ook van optimisme en vernieuwing. Kenmerk voor deze naoorlogse jaren is de introductie van 5

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


nieuwe materialen, nieuwe verkavelingspatronen, nieuwe wijkopbouw en een steeds belangrijkere rol van het verkeer. ‘’

Dit heeft geen verstrekkende invloed voor de richting van dit onderzoek. De wederopbouwwoningen passen daarnaast in het model wat BJW Innovatief Wonen voor ogen heeft, omdat deze in technisch en energetisch opzicht vaak in slechte staat zijn. Het energielabel is tussen de E en G, waarmee het concept en verdienmodel ook voor deze woningen levensvatbaar is. Het nadere onderzoek en de kant van de technische oplossingen zal in dit rapport worden beschreven.

Bron: http://www.cultureelerfgoed.nl/ In de periode na de tweede wereldoorlog zijn de eisen die gesteld worden aan het wooncomfort drastisch toegenomen. Niet alleen werden nieuwe technieken toegepast in huis maar ook konden door economische groei de sociaal lagere klasse zich meer veroorloven.

2.2. Relatie tot eerder onderzoek Afgelopen jaar heeft BJW met 11 studenten onderzoek gedaan naar verschillende manieren om een jaren 60 woning met een energie label G te “vernieuwbouwen” (ofwel renoveren) naar een energienotaloze woning. Het energie prestatie label wat daarbij hoort is A+++. Veelgehoorde synoniemen hiervan zijn nul-op-de-meter en energieneutraal. Dit houdt in dat op jaarbasis de energierekening nul is, ofwel evenveel wordt bespaard en opgewekt als er wordt verbruikt. In juni 2013 zijn de 11 voorgaande studenten afgestudeerd en zijn er prototypes gerealiseerd die deze renovatie eisen hebben verwezenlijkt. Het doorontwikkelde concept wordt concept 1,0 genoemd. In dit onderzoek wordt verder gewerkt door het projectteam dat start in februari 2014. Voor zover mogelijk zal de informatie en de geraadpleegde bronnen van voorgaande onderzoeken en scripties worden onderzocht, en gebruikt worden om een stap verder te komen in het doorontwikkelen van het 1.0 concept naar een systeem wat aansluit op de technische en financiële randvoorwaarden en tot slot de bouwpraktijk.

Figuur 2.4. Gemiddelde toename gebruiksoppervlak eensgezinswoningen. Bron: Rijksoverheid, http://vois.datawonen.nl/

Met name het gemiddeld woonoppervlak per wooneenheid voor een eengezinswoning is enorm gestegen, met ruim een derde tegenover het niveau vlak na de tweede wereldoorlog. Het gebrek aan materialen en capaciteit na de oorlog noodzaakte hiertoe en verklaart ook de toename over decennia heen. Duidelijk zichtbaar is de economische impact op de bouwsector van de naoorlogse periode en de oliecrisis, waarin minder ruim werd gebouwd.

2.3. Opbouw De hoofdvraag in dit afstudeeronderzoek is gericht op het ontwikkelen van een integraal en multidisciplinair product waarmee een nul-op-de-meter, ofwel energieneutrale woning gerealiseerd kan worden. Zoals het zich al gedeeltelijk uitlegt, is dit een woning waarvan de energierekening over het jaarlijks gemiddelde gezien nul is.

Hierin is niet meegenomen voor welke doelgroep de woningen zijn gebouwd en hoe deze nu worden bewoond, omdat het aannemelijk is dat dezelfde doelgroepen nog steeds er wonen, ongeacht gezinssamenstelling en leeftijd. | Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

6

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


2.4. Aanpak

In het onderzoek valt onderscheid te maken tussen de verschillende richtingen waarin grofweg de drie onderzoeksvragen gaan; Het huidige renovatiesysteem doorontwikkelen; Het levensloopbestendig maken van woningen; Het concept doorontwikkelen voor bredere toepassing. Binnen de onderzoeksgroep is het segment grondgebonden woningen afgekaderd, waarin de verschillende deelonderzoeken plaatsvinden. In eerste plaats zal dit onderzoek zich richten op een analyse van de bestaande woningvoorraad uit de wederopbouwperiode en de cultuurhistorie, met daarop volgend een ontwerpopgave binnen deze kaders.

De aanpak en methoden tot het vormen van deze rapportage zijn handreikingen naar onderzoek vanuit het Hoger Beroepsonderwijs. De wetenschappelijke methode wordt als onderlegger gebruikt om de theorie- en praktijkvorming te bestuderen en rationeel te beoordelen. De systematiek werkt vanuit de bestaande ontstane situatie naar de gewenste bedrijfskundige en bouwtechnische situatie. Waar nodig worden interpretaties gedaan en verbanden getrokken om basis te vormen voor vervolgonderzoek.

Mijn bijdrage in dit onderzoek zal zich richten op de analyse van woningtypologie en de cultuurhistorische en bouwkundige kenmerken. Dit (deel)onderzoek komt voort uit mijn specialisatie Architectuur & Restauratie en zal meer inzicht gaan bieden op het gebied van duurzaam behoud van kenmerkende gebouwen uit ons collectieve erfgoed. Hierin zal ook worden meegenomen welke gevolgen dit heeft voor ingrepen om een nul-op-de-meter woning te realiseren. Het doel van dit rapport is zicht geven op de mogelijkheden tot renovatie van grondgebonden woningen uit de wederopbouwperiode van 1940-1965.

Methodiek Analysemethodiek is een onderdeel in het onderzoek wat gaat bepalen in welke richting de deelonderzoeken verlopen. Afhankelijk van het doel van de deelvraag zal bottom-up onderzoek worden toegepast; Dit houdt in dat zoveel mogelijk en zo breed mogelijk informatie wordt verzameld, wat het fundament vormt van het onderzoek. Hierdoor wordt een uiteindelijk product gerealiseerd wat aansluit op de wensen van de markt en systeemintegratie zoveel mogelijk toepast, maar wel gebonden aan de randvoorwaarden van BJW. Een mogelijk nadeel kan zijn dat men verzandt in de hoeveelheid informatie en met onjuiste veronderstellingen verder werkt. Dit kan tijdens het proces gecorrigeerd worden door onder andere peer review en afstemming binnen de projectgroep.

Daarnaast wordt aan het onderdeel bouwtechniek vorm gegeven, waarin de bouwtechnische oplossingen worden onderzocht die mogelijk zijn toe te passen op een te renoveren woning en hoe de woning toekomstbestendig gemaakt kan worden. Er komt veel informatie bij elkaar vanuit de verschillende invalshoeken die komen kijken bij dit type renovatie; Welstand, monumentencommissie, ruimtelijke kwaliteit, cultuurhistorische waarden, bouwtechniek en niet te vergeten de haalbaarheid. Juist omdat vanuit deze hoek nog maar weinig onderzoek is gedaan, ligt hier een grote potentie om tot een succesvolle propositie te komen.

Enkele bruikbare methoden of middelen om te onderzoeken zijn het Wybertjes model en Praktijkanalyse met iteratieslagen. Het hoofddoel van deze methoden is een onderzoek te visualiseren en meer inzichtelijk te maken. De iteratie in het theoretisch deel zal plaatsvinden door zoveel mogelijk informatie te verzamelen en dit samen te brengen, waarna de hypothese en conclusies worden getoetst. Het doel is in een korte tijd tot een product of ontwikkeling te komen, waardoor sneller beweging ontstaat in het onderzoek.

Het onderzoek is opgebouwd rond een centraal thema in een analytisch tijdsperspectief; Hoe verhoudt zich de bestaande gebouwde omgeving uit cultuurhistorisch oogpunt; Wat is de waarde die in het heden wordt toegekend aan deze woningen; Hoe kan dit deel van de woningvoorraad toekomstbestendig worden gemaakt en de aanwezige cultuurhistorische waarden bewaard blijven?

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

Informatiebronnen Om een link te maken naar de praktijk, zal van vakinhoudelijke kennis uit de beroepspraktijk gebruik worden gemaakt. Het vormt de connectie tussen de theoretische onderlegging en dient om het onderzoek richting de uitvoeringspraktijk te bewegen, maar ook het onderzoek uit het theoretische kader te 7

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


tillen. Met deze methode hoop ik tot gefundeerde aanbevelingen te komen en de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden.

men en door een multi-criteria analyse weging de varianten afgewogen. Bij een repeterende ontwerp-cyclus is de iteratieslag van belang zodat de mogelijke zwaktepunten van een concept worden doorontwikkeld vanaf de 80/20 grens.

Het theoretische kader zal bestaan uit een bronnen- en literatuuronderzoek waarin met name de historische ontwikkeling van de woningmarkt en renovatie- en restauratiemethodieken zijn gedocumenteerd. Bij (semi-)overheidsinstituten en instituten bevindt zich veel actuele kennis over de bestaande gebouwde omgeving. Mogelijke bronnen van informatie zijn gemeentelijke diensten als welstand en monumentencommissie, de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, Platform31 en technische universiteiten. Informatie uit deze bronnen zal kwalitatief worden beoordeeld en ge誰ntegreerd in de scriptie. De informatie zal daarnaast op (persoonlijke) kleuring worden geschat om een zoveel mogelijk objectief beeld te vormen. Zeker in het vakgebied van esthetiek en maatschappelijke problemen speelt dit sterk mee. Het referentiekader wat hieraan hangt is vanuit het Hoger Beroeps Onderwijs en het vakgebied bouwkunde.

Wybertjes model De afbakening voor de projectgroep wordt volgens het Wybertjes model vastgesteld. Dit gaat uit van het convergeren en divergeren op een bepaald onderwerp en haar context. Door herhaaldelijk de trechter door te gaan wordt het onderwerp afgebakend en wordt slechts aan de meest haalbare concepten doorgewerkt.

Figuur 2.5. Wybertjes Model. Bron: intra.iam.hva.nl

Iteraties die hierbinnen plaatsvinden worden gemaakt na het convergeren op een idee of concept. Dat betekent dat vrijwel iedere deelvraag een iteratie bevat. Op die manier wordt de methode om tot een beslissing te komen intern en extern duidelijk gemaakt. Met name in een breed onderwerp kan hiermee worden afgebakend welke richtingen samenhangend zijn en waar ontwikkelingskansen liggen.

Technische analyse Technisch analyseren van een ontwerp en de invloed van randvoorwaarden vaststellen zijn een belangrijk onderdeel van het proces tot een goed ontwerp. Hiermee worden alle aspecten die van directe invloed zijn meegeno| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

Figuur 2.6. Stroomschema onderzoek. Bron: Eigen werk

8

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


2.5. Onderzoeksvragen

- Spelen trends in wonen een rol in de renovatie van woningen met een bijzonder karakteristiek?

In het vooronderzoek zijn de volgende onderzoeksvragen vastgesteld;

- Moeten er aanvullende technische maatregelen getroffen worden om het renovatieconcept van BJW toe te passen?

1. Zijn er vroeg na-oorlogse woningen2 waar een bijzondere waardering aan wordt gegeven?

3. Hoe kan een woning modulair5 plug&play6 gerenoveerd en gerealiseerd worden?

- Komen er kenmerkende stadsgebieden voor die een bepaalde woning typologie duiden?

- Is er vraag naar aanvullende woonruimte vanuit woningsegmenten en vanuit personae7, volgend uit het antwoord op deelvraag 3?

- Op welke gebouwkenmerken ligt hier het accent vanuit cultuurhistorisch perspectief3?

- Waaraan moet dit bouwtechnisch voldoen om nul-op-de-meter te halen?

- Wat voor cultuurhistorische waarderingen zijn van belang? - Is de voorzijde van woningen van belang en hoe verhoudt dat zich?

- Hoe kunnen technische bouwkundige installaties worden verwerkt in de componenten?

- Is de achterzijde van woningen van belang en hoe verhoudt dat zich?

- Hoe kan het systeem worden ge誰mplementeerd zodat componenten modulair en uitwisselbaar zijn?

- Is de materiaaltoepassing in de woningen van belang en hoe verhoudt dat zich?

- Zijn er geldstromen beschikbaar en is het concept financieel haalbaar?

- Is het straatzicht op deze woningen van belang en hoe verhoudt dat zich?

4. Is renovatie van woningen waar een bijzondere waardering aan wordt gegeven financieel haalbaar?

- Is de planologische structuur van belang en hoe verhoudt dat zich? - Hoe kan de markt gesegmenteerd worden zodat de markt voor BJW afbakenend wordt?

- Zijn de bouwkundige structuur en de kenmerken van het gebouw van belang?

2. Kunnen deze typen woningen naar het nul-op-de-meter concept worden gerenoveerd met het concept4 van BJW?

- Is het huidige gebruik ten opzichte van oorspronkelijk gebruik van invloed hierop?

- In welke mate zijn deze woningen aanpasbaar, volgend uit het antwoord op deelvraag 1?

- Zijn er aanvullende geldstromen beschikbaar?

5 Vorm van verregaande standaardisatie, waarbij componenten vaste kenmerken hebben en universeel aansluiten 6 Een systeem of systeemonderdeel wat direct na plaatsing bruikbaar is 7 Typen personen of groepen personen met bepaalde kenmerken zoals leeftijd en gezinssamenstelling

2 Vroeg na-oorlogse woningen: Woningen uit de periode van 1940-1965. Bron: Monumentenzorg 3 Richtlijn/methode van onderzoek waartoe cultuur- en bouwhistorische waarden en een waardestelling horen 4 Hiermee wordt de totale renovatieoplossing bedoeld die BJW voor ogen heeft

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

9

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


Tussentijdse mutatie deelvragen Door voortschrijdend inzicht tijdens het onderzoek en het toetsen en bevestigen van bepaalde bevindingen is naar voren gekomen, dat de deelvraag over het uitwerken van een uitbouw niet meer relevant is. Des te meer blijkt het relevant te zijn om een praktische oplossing te zoeken voor het integreren van de complete gevel binnen de bestaande rooilijn. Bovendien heeft deze vervangende deelvraag technisch en vanuit het perspectief van het onderzoek gezien, meer aansluiting bij het onderzoek en de deelconclusies. Om deze reden worden de deelvragen om een modulaire aanbouw te ontwerpen, vervangen door een gelijkende vraag. Deze is in een andere richting gesteld omdat het onderwerp beter aansluit op de deelconclusie van het analytische onderzoek. In hoofdlijn zijn de deelvragen hetzelfde gebleven. De opnieuw geformuleerde hoofddeelvraag is; - Hoe kan het concept aangepast worden zodat een modulaire gevel met dezelfde technische randvoorwaarden binnen de rooilijn van de bestaande bebouwing valt? Daaronder vallen de volgende subdeelvragen; - Waaraan moet deze ingreep bouwtechnisch voldoen? - Moet het bestaande concept worden aangepast om te voldoen aan de randvoorwaarden uit deelvraag 2? - Hoe kunnen technische installaties worden verwerkt in de componenten? - Hoe wordt de renovatie binnen de bestaande rooilijn gerealiseerd?

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

10

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


2.6. Leeswijzer

uitgewerkte detaillering. Aan de hand van een praktijkvoorbeeld is de technische uitwerking onderbouwd en gedetailleerd.

Dit afstudeerverslag in opgedeeld in zes delen, waarvan de opbouw chronologisch is. Om voor u, als lezer, duidelijk te maken welke informatie waar te vinden is en hoe tot bepaalde stellingen is gekomen dient deze leeswijzer. Ook maakt dit het mogelijk overzicht te krijgen in de opzet van de rapportage en herkenbaar afzonderlijke onderdelen scannend ofwel extensief te lezen.

- Deel IV: Conclusies en aanbevelingen Voor een quick-scan van dit onderzoek is het intensief lezen van dit onderdeel aan te raden. De onderzoeksresultaten en bevindingen komen hier bijeen, waaronder de conclusies uit de analyse, interviews met personen uit het vakgebied en de technische uitwerking.

- Deel I: Inleiding en onderzoeksopzet Dit deel omvat de kern van het onderzoek, het onderzoeksdoel en het tot stand komen en van de vooranalyse. De hypothetische deelantwoorden van de onderzoeksvragen en de verwachte uitkomst waarop vervolgvragen zijn gebaseerd zijn hierin beschreven. Daarnaast wordt beschreven op welke manier de onderzoeksvragen worden uitgewerkt en welke methoden en bronnen hiervoor zijn gebruikt.

- Deel V: Afronding Omdat in deze rapportage veel technische termen en bouwkundig jargon voorkomen is een verklarende begrippenlijst bijgesloten. Daarnaast wordt hierin gereflecteerd op het onderzoek en de resultaten. De gebruikte literatuur is tevens hier vermeld.

- Deel II: Onderzoek en analyse

- Deel VI: Bijlagen

Het theoretische kader bestaat uit vooronderzoek naar het ontstaan van de naoorlogse woningvoorraad, de woningsegmenten en analyse van de woningtyperingen. Hieruit worden conclusies voor het verdere onderzoek getrokken.

Bij dit verslag hoort een aantal bijlagen. Deze zijn achter het verslag bijgevoegd en er wordt vanuit de voetnoten in het verslag hiernaar verwezen. De tekeningen en analyses zijn tevens hier uitgewerkt te vinden.

De hoofdvragen worden over cultuurhistorische waardering en welstand worden aan de hand van gevoerde interviews beantwoord. Daarnaast bevat dit deel van de analyse een cultuurhistorische analyse en waardering en de waardestelling van een praktijkvoorbeeld uit de naoorlogse Utrechtse wijk Hoograven. - Deel III: Ontwerp De afstudeeropdracht schrijft een bouwkundig gedetailleerde praktijkoplossing voor in het afstudeeronderzoek. De omschreven oplossing is uitgewerkt in een uitvoerbaar ontwerp. Hierbij is rekening gehouden met de randvoorwaarden uit de renovatie en de bestaande bebouwde omgeving. Daarnaast zijn technische eisen en de praktische uitvoerbaarheid getoetst, inclusief de | Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

11

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |



Deel II: Onderzoek en analyse

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

13

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


3. Opbouw van de vroeg naoorlogse woningmarkt

korte periode opgebouwd vanuit het oplopende woningtekort. Ondanks stimulerende maatregelen liep het tekort nog steeds op. De cijfers van het CBS vertellen dat ongeveer 60% van de woningen uit deze periode als eengezinswoning is gerealiseerd, uit een totaal van ongeveer 2 miljoen woningen. Van deze woningen is weer 70% traditioneel gebouwd, tegenover 30% in een alternatieve bouwmethode. Waar komt de drang tot grootschalig bouwen in deze periode vandaan, in verhouding tot de aanvankelijke bevolkingsgroei?

De Nederlandse woningmarkt bestaat uit een samenstelling van woningen uit diverse bouwperioden. Grofweg kan worden gesteld dat hierin vooroorlogs van voor 1940, vroeg naoorlogs tot 1965 (wederopbouw) en 1965 tot het heden/modern als hoofdgroepen worden aangemerkt. Er wordt op deze manier onderscheid tussen deze groepen gemaakt omdat de woningvoorraad daarmee gedekt is (figuur 2.2) en deze groepen substantieel van elkaar verschillen. In deze groepen wordt onderling weer een onderverdeling gemaakt afhankelijk van het doel; Per decennium, per bouwtypologie en bouwstijl.

Achtergrond woningtekort De bevolking nam na de oorlog toe van 8,8 miljoen in 1940 tot 12,9 miljoen in 1970, waar een deel te wijten valt aan ongekende bevolkingsgroei door een enorme verbetering van de algemene hygiëne economische omstandigheden. Daarnaast speelt als gevolg de babyboom en daarbij de terugkomst van militairen uit Nederlands-Indië maar ook de latere komst van gastarbeiders een rol. Een gevolg van deze combinatie was een nijpend tekort aan goede woonruimte en het woningtekort werd in 1948 tot volksvijand nummer één uitgeroepen. Het woningtekort bedroeg in deze jaren 260.000 woningen en dat zou tot midden jaren’60 zo blijven.

Er zal van deze drie hoofdgroepen enkel worden ingegaan op het segment van de vroeg naoorlogse woningbouw van 1940-1965. Hier ligt een grote uitdaging in technische en energetische oplossingen, vanwege de verhouding tussen cultuurhistorie en het vroegmoderne erfgoed. Dit zal gaandeweg het onderzoek vordert toegelicht en verduidelijkt worden. In dit hoofdstuk zal meer inzichtelijk gemaakt worden hoe de woningmarkt is opgebouwd en hoe de woningnood na de oorlog is ontstaan en weer verdwenen midden jaren ’60. Daarnaast wordt beschreven vanuit welke rationele gedachtegang de opzet de wederopbouwwijken zijn vormgegeven en hoe de ruimtelijke ordening daar een rol in speelt.

Het woningtekort is in de periode na de tweede wereldoorlog uitgeroepen tot volksvijand nummer één in 1956, en bleef dit tot laat jaren ‘60. Tijdens de tweede wereldoorlog was een enorm en oplopend woningtekort ontstaan van 120.000 woningen. Het woningbestand telde 2,1 miljoen woningen, hiervan waren 86.400 woningen verwoest tijdens de oorlog en nog eens 336.500 woningen beschadigd geraakt door oorlogsgeweld en bombardementen. Een grote hoeveelheid woningen was gestript tijdens met name de laatste Oorlogswinter en onleefbaar, waardoor de noodzaak tot centralisatie en massaproductie urgent was.

3.1. Vroeg naoorlogse woningbouw ‘’De architectuur en stedenbouw uit de periode 1940-1965 is een belangrijke ontwikkeling in de Nederlandse architectuurgeschiedenis. Het is een periode van herstel van oorlogsschade en van schaarste, maar ook van optimisme en vernieuwing. Kenmerk voor deze naoorlogse jaren is de introductie van nieuwe materialen, nieuwe verkavelingspatronen, nieuwe wijkopbouw en een steeds belangrijkere rol van het verkeer. ‘’

In 1945 werd het woningtekort op 250.000 geschat, maar drie jaar later was dat aantal al opgelopen tot 300.000. Bovendien waren in het eerste jaar na de oorlog, in 1945, slechts 389 nieuwbouwwoningen gebouwd op een berekende productie van 65.000 per jaar. In 1956 werd pas dit streven behaald, mede door het grote tekort aan materialen, arbeidskrachten en verdeling van de wederopbouw prioriteiten. Onder andere de infrastructuur, industrie en de haperende economie zijn hersteld in dit tijdsbestek, welke mede door het verliezen van de koloniën grote klappen had opgelopen in de periode van en

Bron: http://www.cultureelerfgoed.nl/ De voorraad vroeg naoorlogse woningen van 1940-1965 kent grote tekortkomingen ten opzichte van de hedendaagse normen. Deze woningen zijn in een | Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

14

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


na de oorlog.8

ontwerpen van woningen door het Ministerie van Openbare Werken en Wederopbouw. Dit is een voorloper van het huidige bouwbesluit, en bewaakten de minimumkwaliteit. In de praktijk bleken deze normen aangehouden te worden als maximumnormen om de bouwkosten laag te houden. Aan de hand van deze voorschriften konden gemakkelijker woningen worden ontworpen en werkte dit langzaam naar standaardisering toe. De gevolgen van deze standaardisering was een snellere productie en een vastgesteld kwalitatief resultaat. Daar tegenover staat een meer monotone omgeving en vervlakking van de vormgeving door verregaande standaardisering, waar ook vanuit de hoek van de architecten weerstand tegen ontstond. De reden dat het woningtekort tot in de jaren ’60 doorwerkte, was het gebrek aan massaproductie en de (on)mogelijkheid tot industrieel bouwen in het begin van de wederopbouwperiode. Een tekort aan materialen, geschoolde bouwvakkers en (investering)geld droegen daar aan bij. Door de overheidsgereguleerde huurstop om huren kunstmatig te houden was het bouwen en investeren nauwelijks rendabel. Subsidies gingen enkel naar woningbouwverenigingen en gemeentelijke woningbouwbedrijven, waarbij de beweging in de vrije sector pas na het toenemen van de welvaart begin jaren ’60 en het opheffen van de huurstop op gang kwam.

Figuur 3.1. Wederopbouw Nederland, Montagewoningen (rijtjeshuizen), Den Helder. Bron: http://www.gahetna.nl/

De woningbouw liep achter op bouwtechniek in vergelijking met andere (globale) ontwikkelingen en bouwde tot halverwege de jaren ’50 nog voornamelijk traditioneel. Relatief gezien paste slechts een enkeling een ander bouwsysteem toe. Een goed voorbeeld van een vroege toepassing zijn de Polynorm-woningen in Eindhoven, Lievendaal. Deze woningen zijn ontwikkeld en gebouwd in 1950-1951. Qua uiterlijk lijken deze op betonbouw Airey-woningen, maar hebben een demontabel staalskelet en zijn zeer ver doorontwikkeld in elementen en maatvastheid. Door weerstand bij gemeenten en de vrees voor oneerlijke concurrentie zijn er uiteindelijk slechts 212 woningen opgeleverd.

Nationaal plan voor ruimtelijke ordering Al in 1941 is in het basisbesluit de Rijksdienst voor het Nationale Plan opgericht. Dit plan behelsde onder andere een afweging van belangen van landbouw, handel en nijverheid, natuur en recreatie, volkshuisvesting en verkeer en defensie. Het doel hiervan was het gereguleerd spreiden van werken en wonen. Dit Nationale plan is later basis geweest van de Eerste Nota Inzake de Ruimtelijke Ontwikkeling om verdere uitbreidingsgebieden te bepalen. Het nationaal plan voor ruimtelijke ordering komt voort uit een centraal geregeld stelsel voor de ruimtelijke ordening. Dit instituut dateert van voor de oorlog en werd voorgesteld door Commissie-Freriks9 welke de vigerende woningwet onderzocht. De bond van Nederlandse Architecten stelde in 1943 de Voorlopige Wenken op, welke in 1946 werden opgenomen in Voorschriften en Wenken voor het 8 http://www.onsamsterdam.nl/ 9 Blom, A., Jansen, B., van der Heiden, M. - De Typologie van vroeg na-oorlogse woonwijken

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

15

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


3.2. Stedenbouwkundige visie De ideologie, welke samenhangt met de sociale opvattingen uit die tijd, ging uit van een gezonde en eerlijkere leefomgeving voor de arbeidersklasse waarbij wonen, werken, recreëren en verkeer gescheiden werden . Deze opvattingen zijn te duiden als het ‘Nieuwe Bouwen’ en verliep van grofweg 1915 tot 1960. De sociale, economische en maatschappelijke denkbeelden na de tweede wereldoorlog hebben enorm de stedenbouw en architectuur beïnvloed. De organisatie CIAM (Congrès Internationaux d’Architecture Moderne), een internationaal platform van het architectuurdebat werden de ideeën leidend bevonden door de architecten. Met name Le Corbusier was leidend in de latere ontwikkelingsfase van ‘De Functionele Stad’. Het resultaat was huizenblokken volgens een rationele en functionele structuur welke ruim werden opzet in het semi- en publiekelijke groen. Bekende uitingsvormen zijn hofjeswoningen, tuinsteden en stempelverkaveling. Naar verhouding was dit een enorme vooruitgang voor veel bevolkingsgroepen. In de beginjaren van de wederopbouw had de traditionele woningbouw de overhand, hoewel men ook inzag dat het seriematige productie veel sneller gebouwd kon worden. Ondanks dit is slechts 25% van de woningvoorraad van 1940-1965 seriematig geproduceerd.10

Figuur 3.2. Polynorm woningen Lievendaal, Eindhoven. Bron: https://hollandsontwerp.wordpress.com

Stimuleringsmaatregelen overheden

De maakbare samenleving

Door zogeheten contingentering werd vanuit de overheid de verdeling van subsidie gereguleerd, waarbij jaarlijks op basis van behoefte per gemeente werd gerekend. Het voorname doel hiervan was gespreid ontwikkelen van alle landsdelen, zodat er geen overdruk op de Randstad kwam te staan en werkgelegenheid in andere gebieden toenam. Omdat bleek dat gemeenten niet allemaal in staat bleken om daadwerkelijk voor het aangewezen contingent te bouwen, werd deze regeling in 1956 vervangen door een verdeling naar capaciteit. Dit maakte het makkelijker het aantal voorgenomen contingenten te realiseren en op die manier kwamen er bij gebruik van door de overheid aangestelde bouwsystemen extra contingenten beschikbaar. Op deze manier konden grotere gemeenten contracten sluiten met aannemers en kon een continue bouwstroom gegarandeerd worden.

Een revolutie op zichzelf, is wat zich in de wederopbouwperiode zich afspeelde. Na de tweede wereldoorlog brak in Nederland een nieuwe tijd aan; De Architectuur van het optimisme kwam op. Onder invloed van de socialistische ideeën van het CIAM en naar voorbeeld van Le Corbusier (Unité d’Habitation , la cité radieuse) vormde onder andere bureau Van Broek en Bakema, een plan om woonwijken op te zetten met een minimale kwaliteitsnorm. De gedachte hierachter is dat íedereen een menswaardig bestaan kon hebben en de krappe binnensteden uit kon. Van Broek en Bakema was een voorloper in de wederopbouwperiode en bekend van onder andere het markante en revolutionaire systeem ‘Scheiding drager en inbouw’, toegepast op onder andere de Unité d’Habitation. 10 Blom, A., Jansen, B., van der Heiden, M. - De Typologie van vroeg na-oorlogse woonwijken

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

16

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


De welvaart was groeiende en de bevolking eensgezind om het land op te bouwen, en met een minimum aan middelen en als doel het best haalbare resultaat moest zo snel mogelijk een oplossing gevonden worden voor de woningnood. Er was gerekend op een bevolkingsgroei tot 20 miljoen in 2000 wat druk zette op de overheid om met concrete plannen een pragmatische oplossing te geven. Door nieuwe wijken en structuren te ontwerpen, met een scala aan nieuwe verschijningen zoals duplexwoningen dacht men de ontwikkelingen in de toekomst te voorzien. In deze wijken was het aanbod divers, de klassen en bevolkingsgroepen gemengd. In de Nederlandse naoorlogse stedelijke geschiedenis vormt gemeenschapsvorming de basis van de stedenbouwkundige bouwsteen. Deze ideeën van gemeenschapsvorming in zogeheten ‘New Towns’ of tuinsteden zijn overgewaaid vanuit Amerika en vinden hun oorsprong bij de functionalist Ebenezer Howards. De publicatie ‘De stad der toekomst, de toekomst der stad’ van A. Bos uit 1946 heeft een zeer belangrijke rol gespeeld en wordt vaak in één adem genoemd met de gemeenschapsvorming als basis van de maatschappij. Het principe van de wijkgedachte, wat zich ook uitte in tuinsteden, draait om een principe dat het een op zichzelf functionerend losstaand onderdeel van een grotere gemeenschap is. Deze bevindt zich vlak buiten de bestaande, historische stad. Een vroeg voorbeeld hiervan is Hoogvliet, Rotterdam, 19521953. De onderdelen zijn vormgegeven in kwadranten, ruim omgeven door publiek groen, en bestaand uit open bouwblokken waarbij verkeersstromen gescheiden zijn. Het centrum is gepositioneerd in het midden waar boulevards heen voeren en parken moesten bijdragen aan een leefbare omgeving. Om dit groene hart zou economische activiteit gecentreerd worden.

Figuur 3.3. Ontwerp Sattelietstad Hogvliet, Rotterdam, 1952-1953. Bron: Blom, A., Jansen, B., van der Heiden, M. - De Typologie van vroeg na-oorlogse woonwijken.

Maatschappelijke ideologie Midden jaren ’60 begon de woningmarkt meer tot ontspanning te komen, waardoor hogere inkomens meer keuze hadden in woningaanbod. Hoewel met de wijkgedachte als ordenend concept was ingezet op het bieden van ruimte buiten de massaliteit van de stad en waardigheid voor de mens. Deze wijkgedachte van leven en recreëren binnen een wijk met eigen voorzieningen als winkels, scholen en kerken bleek echter niet aan te sluiten op de maatschappelijke ontwikkeling van toenemende individualisering.

Veel onderdelen van dit concept zijn doorgedrongen in het Nederlandse model van wijkopbouw. De pure en klassieke vorm van tuinsteden is echter nooit gerealiseerd in Nederland, omdat het stuitte op protest vanwege de massaliteit en het brekende karakter met de traditionele methode. De wijkgedachte, de zogeheten ‘social city’ vanuit de gedachte van sociale hervormers, het aspect van leefbaarheid en groen en de ruime opzet zijn in tegenstelling tot de sattelietvormige opzet, in hoge mate doorgedrongen in de methodologie van naoorlogse woningbouw. In de latere bouwpraktijk is het ontwerp van de sociale motivatie en ideologie ontdaan en verder ontwikkeld als stedenbouwkundig verkavelingsmodel. | Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

Urban Decay11 was het resultaat, waarna de woningen werden overgenomen door minder draagkrachtige bewoners. Het resulteerde op veel plaatsen in een vicieuze cirkel, met als (indirect) resultaat segregatie, verwaarlozing van 11 Stedelijk verval als gevolg van leegloop naar betere buurten door bepaalde (hogere) sociale klassen 17

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


openbaar groen, onderhoudsachterstand en verpaupering, opeenhoping van werkeloosheid en criminaliteit. De sociaal-filosofische gedachte van een gestuurde samenleving heeft een bepaalde dogmatiek in zich, doordat niet alle maatschappelijke bewegingen te plannen en te voorzien zijn.

In de huidige stedenbouwkundige visie worden juist nu ook weer wijken met een grootschalige opzet, ingedeeld in hofjes of pleinen en soms zelfs in een historiserend (jaren ’30) karakter gebouwd. Dat maakt duidelijk dat de leefbare wijkgedachte met een overvloed aan ruimte zo vreemd niet was.

Een veelgebruikt instrument om deze maatschappelijke ontwikkeling (pogen) tegen te houden, is het renoveren of herstructureren van gebiedsdelen waarbij plaats wordt gemaakt door sanering van corperatiewoningen en duurdere koopwoningen te plaatsen. Helaas heeft deze aanpak weinig effect over een breder perspectief; het probleem van een tekort aan betaalbare woningen voor de onderkant van de woningenmarkt wordt slechts verlegd en de sociale problemen worden verplaatst in plaats van aangepakt.12 De meningen over deze aanpak zijn dus verre van eenduidig, en waar de juiste aanpak ligt is nog steeds onderwerp van een breed maatschappelijke en sociologische discussie.

Ruimte en openbaar groen Ondanks bovenstaande argumenten gaan er stemmen op om de wijken van de wederopbouw te herwaarderen en te schatten op de waarde, zoals dat gebeurt met het vooroorlogse erfgoed in Nederland. Ondanks de negatieve eigenschappen die worden toegekend, kennen de woningen en de opzet hiervan zekere kwaliteiten.13 Met name in de ruimtelijke stedenbouwkundige opzet, gescheiden verkeersstromen, groenvoorzieningen en semiopenbare bouwblokken maken het milieu in deze wijken aantrekkelijke voor een diverse doelgroep en met name gezinnen. Ook het veelal sobere karakter met details uit ambachtschap worden op waarde geschat, voor wie daar open voor staat.

Kenmerken wederopbouwwijken De wederopbouwwijken zijn dan ook herkenbaar aan de ruime opzet aan de rand van de 19e-eeuwse en vroeg 20e-eewse stadskernen, of juist als satellietstad buiten een grote stad. De stedelijke uniformiteit en opzet in ruim gemeenschappelijk groen zijn kenmerkend voor de naoorlogse stad. 12 13

Figuur 3.4. Regionale verstedelijking Amsterdam. Bron: De Grote Verbouwing, Verandering van naoorlogse woonwijken.

Pennen, A.W. van der - Sociale vernieuwing, van plan naar praktijk Tellinga, J. - De Grote Verbouwing, Verandering van naoorlogse woonwijken.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

18

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


3.3. Woningtypologie Het grote voordeel van de montagesystemen werd pas midden jaren ’50 duidelijk voor de grotere bouwers door middel van sturing uit het rijk en subsidie. Er kon namelijk meer worden opgeleverd met minder manuren en met een garantie vanuit de overheid voor het contractueel constante opleveren van woningen. De woningtypologie van de vroeg naoorlogse woningbouw valt in categorieën te onderscheiden; een deel is traditioneel uitgevoerd in stapelbouw en zo’n 25% is seriematig als montagesysteem (prefab) gebouwd. De verhouding hiertussen is over de jaren heen toegenomen in de wederopbouwperiode door verschillende oorzaken. Deze zullen hier onder worden genoemd, en daarnaast ook de redenen van de toename tot op het niveau van midden jaren ’60.

Rationalisatie in de woningbouw De bouwkolom heeft zich voor en na de oorlog ingesteld op de traditionele bouwmethoden; Beton als toepassing voor woningbouw bestond al als experimenteel materiaal sinds de eerste wereldoorlog maar had technische gebreken en bijvoorbeeld last van vochtdoorslag door niet doorontwikkelde technieken. Aannemers stonden afwijzend ten opzichte van het uitvoeren in dit materiaal en richtten zich weer op hout en baksteen, wat de nodige consequenties had voor de doorlooptijd van het bouwen en ook voor de benodigde bouwmaterialen en arbeid. Ter vergelijking kostte een traditioneel gebouwde woning ca. 1500 manuren tegenover 600-1000 voor een seriematige montagewoning.

Figuur 3.5. Woningvoorraad naar bouwperiode per provincie. Bron: De Grote Verbouwing, Verandering van naoorlogse woonwijken.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

19

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


de bouwbedrijven zelf moesten investeren in het ontwikkelen en experimenteren kwamen er van de 170 voorstellen tot en met 1948 slechts 21 tot de experimentfase. Door middel van een contingentsysteem werd de systeembouw meer gestimuleerd dan traditionele bouw en steeg het aandeel systeembouwwoningen naar 16% in 1952. Het afbouwen van de stimuleringsmaatregelen had als resultaat, omdat gedacht werd dat de marktwerking het probleem snel genoeg zou oplossen, dat dit terugkromp naar een klein aantal producenten met een aandeel van 9% in de bouwproductie in 1953. Ondanks het overheidsgestuurde stimuleren van systeembouw heeft dit nooit een groot aandeel gekregen in het begin van de wederopbouw. Wel werd er geëxperimenteerd met verschillende niet-conventionele materialen als de kwaaitaalvloeren, puimbetonblokken- en platen, holle asbest-cementbalken en T-vormige vloerconstructies.14 Als toeslagmiddel werd in betonvloeren vaak asbest gebruikt ter vervanging van wapening. Oplettendheid hierop is bij renoveren vereist gezien de kankerverwekkende eigenschappen van deze delfstof. In de woningbouw uit de traditionele stijl van de wederopbouw zijn combinaties van steenachtige vloeren echter niet veel toegepast door de overwegend traditionele bouwmethoden en instelling van de bouwende partijen. Daarnaast speelde de economische waarde een grote rol in de betaalbaarheid, boven het aanvankelijk comfort, brandveiligheid en de akoestiek binnen een woning. Met name in de woningtypologie Duplex, een woning met dunne scheidingswanden voor meerdere gezinnen, welke later tot één woning gemaakt kon worden was dit problematisch maar destijds niet onoverkomelijk door het nijpende woning- en materiaaltekort.

Figuur 3.6. Airey systeembouwwoningen in de vroege Wederopbouwperiode. Heseveld, Nijmegen, 1950. In de betonelementen is puin uit het middeleeuwse centrum als supplement gebruikt. Bron: www.mijngelderland.nl/nijmegen/wederopbouw

Systeemwoningen Verschillende typen systeembouwwoningen of montagewoningen zijn ontwikkeld van 1946 tot 1948, en zijn in verschillende vormen te onderscheiden; - Stapelbouw. Het stapelen van muren met lichte betonnen elementen. Meestal bekleed met baksteen; - Montagebouw. Bouwen met prefab onderdelen, zoals complete kozijnen, puien, badkamers; - Gietbouw. De dragende wanden worden ter plekke gegoten in een tijdelijke of permanente bekisting; - Skeletbouw. Een opbouw van prefab kolommen en liggers, bekleed aan de buitenzijde.

Een van de meer bekende en breed toegepaste systeembouwontwerpen is het Airey-systeem, ontwikkeld in Groot-Brittannië en aangepast voor de Nederlandse woningmarkt. Daarnaast zijn nog vele soortgelijke systemen toegepast, in de publicatie ‘Bouwhulpgroep - Documentatie Systeemwoningen ’50 - ’75 worden de systeemwoningen per type en voorkomendheid genoemd. Afzonderlijk zullen deze systemen hier niet bij naam worden genoemd of worden ingegaan op een specifiek bouwsysteem.

Het stimuleren van seriematige systeembouw in de woningbouw had als resultaat dat er genormaliseerde concepten op de markt kwamen. Het Rijk richtte de stichting Ratiobouw op om dit proces te begeleiden, maar omdat | Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

14 Ir. Jellema, R., Meischke, M.C.A., Muller, J.A. - Bouwkunde voor het middelbaar technisch onderwijs. Delft, 1942/1959. Deel 1-4. 2e/4e druk. 20

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


Figuur 3.7. Airey systeembouwwoningen, Duplex woningen. Amsterdam Nieuw-West. Bron foto: Wikipedia

Figuur 3.8. Gestandaardiseerde keuzeplanwoning. Bron: Blom, A. - Herstructurering Naoorlogse Wijken.

Door het stimuleren van snelheid in het bouwen kwam verregaande uniformering en doorontwikkeling op gang van de succesvolle systemen. Dit leidde in 1960 tot de ‘Keuzeplanwoning’, de opvolger van de Normaalwoning. De overheid richtte zich op efficiënte en betaalbare woningen waar extra subsidie voor werd uitgetrokken.

‘Catologuswoningen’ Andere woningtypen die op grotere schaal zijn toegepast, is de ‘Normaalwoning’. Deze is in 1948 ingesteld en werd streekgebonden ontworpen in enkele varianten voor met name de traditionele bouw. Door de seriematige uitvoering was dit vooral voor kleinere gemeenten een uitkomst doordat de tijdrovende goedkeuringsperiode niet meermaals doorgaan hoefde worden.

In totaal waren 19 Keuzeplanwoningen voor de opdrachtgever en gemeente beschikbaar, waarmee het vergunningenstelsel werd omzeild. Na een tijd is de extra subsidieregeling afgeschaft maar bleef het type woning nog steeds in trek. In totaal zijn er zo’n 40.000 keuzeplanwoningen gerealiseerd. Kritiek op deze bouwmethoden en verregaande standaardisering bestond vooral uit de hoek van architecten; Hier was de mening dat het leidde tot eentonigheid en eindeloos herhalende kavels opleverde.

Midden- en hoogbouw Hoewel hoogbouw in de vroeg 20e eeuw in Nederland al was overwogen om compacter te kunnen huisvesten, was dit naast kleinschalige projecten nog niet op grote schaal toegepast. Er was vooral vrees tegenover het doorbreken van de overwegend traditionele stedenbouw en gezondheidsproblemen. | Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

21

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


Midden jaren ’60 kwam de toepassing van midden- en hoogbouw in het zicht. In de jaren ’60 vond het principe van de hoogbouwflat, naast de portiekflat ook met name galerijflat grootschalige aftrek door de enorme toename in bouwsnelheid en het rendement op de investering door subsidieregelingen. Daarnaast was het veel eenvoudiger bouwen en efficiënter met materialen en verwarmen door de opkomst van de centrale verwarming.

gekend tekort aan goede en betaalbare woningen, bovenop het tekort aan bouwmaterialen en geschoolde arbeiders. De ideologie in de wederopbouwfase, welke samenhangt met de sociale opvattingen uit die tijd, ging uit van een gezonde en eerlijkere leefomgeving voor de arbeidersklasse waarbij wonen, werken, recreëren en verkeer gescheiden werden . Deze opvattingen zijn te duiden als het ‘Nieuwe Bouwen’ en verliep van grofweg 1915 tot 1960.

De enorme toename van meergezinswoningen zorgde ervoor dat de jaarlijkse productie omhoog schoot richting 140.000 woningen per jaar en heeft in slechts enkele jaren ruim 82.000 meergezinswoningen opgeleverd. Deze was de laatste fase uit de wederopbouwperiode, waarmee in geopolitieke en numerieke zin het probleem van woningnood was opgelost.

Door de verschijningsvormen in de bouwsystemen en architectuur is er visueel niet altijd zichtbaar van wanneer een wijk dateert, en de vroeg jaren ’50 woningen juist lijken op de jaren ’20 en ’30. Door de toepassing van andere materialen en uiterlijke kenmerken is voornamelijk buiten de traditionele woningbouw zichtbaar af te lezen vanuit welke bouwperiode een woning afkomstig is.

Naarmate er meer hoogbouw verscheen, ontstond er eind jaren ’60 weerstand tegen de uniforme hoogbouw, matige kwaliteit en het slechte leefmilieu. Vrijwel even snel als de hoogbouwtrend ontstond, verdween deze weer halverwege de jaren ’70 door de kritiek van deskundigen en de maatschappij. Pas in de jaren ’80 van de 20e eeuw kwam de hoogbouw als ontwerpopgave weer terug. In deze rapportage zal verder niet worden ingegaan op de midden- en hoogbouw, omdat dit geen grondgebonden woningen zijn en dus buiten de scope van dit onderzoek valt.

Enkele voorbeelden van traditionalistische jaren ‘50 architectuur zijn steile kappen met een lijstgoot of goot op sporen en baksteenarchitectuur. Tijdens de wederopbouw zijn kleinere woningen gebouwd waarin rollagen boven raamopeningen door een pui-invulling zijn vervangen of de erker werd weggelaten. De versiering is meer functioneel toegepast en de vormgeving van blokken is uniform. In traditionele stijl gebouwde woningen zijn dan ook niet per definitie geheel op een traditionele manier gebouwd. Ook platte daken zijn veel toegepast in deze categorie woningen bij verschillende bouwsystemen. Een andere karakteristieke eigenschap is dat er in de periode na de oorlog met name zwarte betonpannen zijn gebruikt, in tegenstelling tot de keramische rode pannen daarvoor. Dat geeft een snel beeld van welke periode een woning dateert, hoewel door renovatie dit tussentijds kan zijn veranderd.

In de latere jaren ’60, en ’70 kwam de stempelbebouwing en massaproductie van woonwijken op gang. Deze kwamen voort uit verregaande standaardisering maar hield geen rekening met de maatschappelijke ontwikkeling. Dit soort woningbouw werd los gezien van de oorsprong in het sociale gedachtegoed van het Nieuwe Bouwen en het CIAM (Congrès Internationaux d’Architecture Moderne). De (steden)bouwkundige ontwerpen werden hierdoor ontdaan van de ideologie en gemeenschapsgedachte en werden puur als praktisch verkavelingmodel ingezet. Om deze reden wordt deze bebouwing als stempelverkaveling gezien en kennen in mindere mate waardering voor de grootschalige vormgeving. In het volgende hoofdstuk zal hier verder op in worden gegaan.

Systeembouwwoningen zijn herkenbaar aan de gevelelementen met standaardafmetingen en veel van deze woningen zijn als stempel gebruikt voor bepaalde gebieden. Dat betekent dat het voorkomen van zo’n type woning in een wijk aangeeft in welke tijdsperiode deze ontstaan is. Ook de traditionalistische woningbouw uit de jaren ’50 is duidelijker te onderscheiden door de sobere uitdrukking met kenmerken van de vooroorlogse woningwetwoningen. Dit toont de aanwezige historische gelaagdheid en morfologie binnen de stad en duidt de oorsprong van een gebied.

3.4. Opsomming In de periode na de tweede wereldoorlog zijn enorme uitbreidingsplannen ten uitvoering gebracht. Door de oorlog en bevolkingsgroei was er een on| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

22

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


4. Cultuurhistorisch perspectief

van een minimale leeftijd van 50 jaar uit de monumentenwet geschrapt en dus voor Rijksmonumenten vervallen . Dit weergeeft een tendens van een veranderende mentaliteit in de waardering van (vroegmodern) cultuurhistorisch erfgoed.

De (on)bebouwde stedelijke omgeving in Nederland kent een zeer diverse gelaagdheid; Veel steden kennen groeikernen en gordels die herkenbaar zijn en refereren aan de periode waaruit deze stammen. Zo bestaat er het historische centrum met vooral bebouwing tot midden 19e eeuw. Daarna komt een gordel van midden 19e tot vroeg 20e eeuw, de industriële revolutie. Er ontstonden arbeidersbuurten voor lagere sociale klassen met de karakteristieke zogenaamde woningwetwoningen. Deze komen voort uit regelgeving van de woningwet van 1901 welke eisen stelde aan iedere nieuw op te leveren woning, veelal in de verschijning van de vroege uniforme rijtjeswoning.

De modernisatieslag die monumentenzorg in het heden aan het maken is, noemt expliciet het moderne erfgoed van de wederopbouw als prioriteiten voor gebiedsgericht erfgoedbeleid. De modernisering van de monumentenzorg houdt daarnaast in dat er in beleidsnota’s de bevindingen van monumentenzorg verwerkt worden. In de beleidsnota van 2009 wordt geschreven dat het gaat om drie grote veranderingen;

Daar weer buiten valt de bebouwing uit de stadsuitbreidingen en wederopbouw te onderscheiden; een turbulente periode in de Nederlandse geschiedenis. Een periode die het land en de maatschappij heeft gevormd naar wat het nu is. In de laatste halve eeuw wordt er in sommige gevallen flink ingegrepen in deze wijken in de vorm van stadsvernieuwing en herontwikkeling. Wat betekent dit voor de tastbare getuigen van het recente verleden?

 Cultuurhistorische belangen meewegen in de ruimtelijke ordening;  Krachtiger en eenvoudiger regels;  Herbestemmen van monumenten die hun functie verliezen. Daarnaast zijn er door de Rijksdienst Cultureel erfgoed prioriteiten opgesteld om gebiedsgericht erfgoedbeleid op te kunnen stellen. Deze 5 prioriteiten in het gebiedsgerichte erfgoedbeleid zijn;

De insteek van dit hoofdstuk is bedoeld om meer beeldvorming te scheppen rond de taken van overheidstakken in het algemeen ten opzichte van het cultuurhistorisch erfgoed. Daarnaast komt aan bod hoe de cultuurhistorie van de wederopbouwperiode tot nu toe wordt gezien. Tot slot worden mogelijke aanpakken afgewogen vanuit het oog van behoud van cultuurhistorie, vanuit ethiek en vanuit de algemene kwaliteit van de ruimtelijke omgeving.

1. economische betekenis Werelderfgoed vergroten door toerisme te bevorderen;

2. veiligheid en eigenheid zee, kust en rivieren waarborgen;

De (deel)conclusies in dit onderdeel komen voort uit gesprekken met personen uit het vakgebied. Dit zijn Dhr. Ir. R. (Rick) Wessels, Bureaudirecteur BIQ stadsontwerp en Mw. Drs. A.M. (Anita) Blom, specialist naoorlogse stedenbouw bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.

3. herbestemming: historische gebouwen behouden, bijvoorbeeld om krimpgebieden aantrekkelijk te houden;

4. levend landschap: de ontwikkeling van cultureel erfgoed verbinden met opgaven als biodiversiteit en energietransitie;

4.1. Modern erfgoed

5. wederopbouw: de periode 1940-1965 moet herkenbaar aanwezig blijven in Nederland.

Tot cultuurhistorisch erfgoed behoren niet enkel monumentale binnenstadspanden en archeologische vondsten, ook landschap en vroeg moderne objecten zoals gebouwen uit de wederopbouw en de periode daarna tot op het heden kunnen cultuurhistorisch erfgoed zijn. Per 2012 is het criterium | Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

Bron: Rijksdienst Cultureel Erfgoed Uit deze beleidsnota valt op te maken dat ook het modern erfgoed opgeno23

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


men gaat worden in beleid- en welstandnota’s. De prioriteiten herbestemmen, levend landschap en de wederopbouwperiode zijn van belang voor het beantwoorden van de hoofdvraag, waarin met name de vraag welke eigenschappen van dit modern erfgoed belangrijk zijn. In deze beleidsnota is ook te lezen dat er meer verwerkt gaat worden in welstandseisen, wat grote relevantie heeft voor dit onderzoek. Om deze reden wordt het aspect van welstand ook meegenomen in dit onderzoek.

iedereen, weg van de krappe binnensteden. In de gebouwde leefomgeving is een directe verbinding te maken naar de sociaal-culturele identiteit. Het is een uiting van cultuur en specifiek in de naoorlogse wijken van de wederopbouw, met haar bijbehorende idealen. Aan het directe leefmilieu, samen met andere uitingen als taal en cultuur wordt de culturele identiteit ontleend.15 Dit blijkt in de belevingswaarde van de kleinschalige opzet van woningen, welke vaak een menselijke schaal hebben (kleinschalig en met een eigen karakter) en er met enig oog voor detaillering is gewerkt. Wijken met een eigen karakter zijn een herkenbaar referentiepunt in de directe omgeving en hebben naast een verbinding naar het verleden, een bijdrage aan de gelaagdheid van de stedelijke ontwikkeling en de waardering hiervoor vanuit de maatschappij en de bewoners.16

Waardevermeerdering De waardevermeerdering door uitstraling, het authentieke karakter of architectonische expressie wordt door de particuliere markt, hoewel subjectief, meegenomen in het financiĂŤle kader. Dit maakt het een moeilijk meetbare eigenschap en zeer afhankelijk van context. Dat een authentieke uitstraling met een hoge belevingswaarde van meerwaarde is, is daarom aannemelijk. Bovendien draagt het bij aan de kwaliteit van de stedelijke omgeving, waar vanuit de overheidsdiensten ook op gestuurd wordt.

Figuur 4.1. Woningen aan de Dotterbloemstraat 48, 1950-1952. Blankespoor en de Vries. Bron foto: Monumentenzorg Den Haag

In niet alle gevallen wordt in projectplannen hier voldoende rekening mee gehouden of vooronderzoek naar kwalitatieve waarden gedaan. Onderwerp van discussie is dat deze karakteristieke uitstraling en het karakter zelf tot waardevermeerdering leiden. De afweging tegenover het financiele kader wordt echter vaak achterwege gelaten, tenzij er een daadwerkelijk wettelijke bescherming op rust.

4.2. Identiteit en authenticiteit

Kwalitatieve uitingen in architectuur en kenmerken van stedelijke identiteit welke aanwezig zijn worden breed gedragen in waardering. Veel bewoners

In de toonaanzettende periode na de tweede wereldoorlog is in hoog tempo de stedelijke omgeving aanzienlijk verbouwd om vol optimisme de toekomst in te gaan. Dit geloof in een andere toekomst wordt weerspiegeld in het karakter van de ruim opgezette wijken, welke voldoende ruimte bieden voor | Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

15 H+N+S landschapsarchitecten, Coenen, J., Hertzberger, H., Riedijk, M., van Velzen, E. - Over Schoonheid 16 Kuipers, M - Conserveren in de Wegwerpmaatschappij. Pleidooi voor een polychrome cultuur 24

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


hechten dan ook waarde aan de schaal van detaillering en de uitstraling.

De modernisering van monumentenzorg in 2009 zorgt er onder andere voor dat de inventarisaties van kwaliteiten van vroeg naoorlogse woningbouw, waar aanwezig en erkend in het gemeentelijke welstandsbeleid worden verwerkt. In eerste instantie komt deze inventarisatie van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, met een advies richting de gemeente. Dit advies en het kwaliteitsplan dienen als leidraad bij het ontwerpen en de beoordeling van een ingreep, vergunningsaanvraag of projectplan.

Woningcorporaties nemen daarentegen dit aspect, welke samenhangt met de kwaliteit van de leefomgeving en belevingswaarde, doorgaans niet mee in de financiële benadering bij het beoordelen van een projectplan. Ook bij het ontwikkelen van een stedelijk (her)ontwikkelingsplan wordt niet altijd de achterliggende waarde van bestaande structuur meegenomen door gemeenten, woningcoöperaties, ontwerpers en ontwikkelaars.

Rijksdienst Cultureel Erfgoed17 (RCE)

Oudere gebouwen met een bepaalde aansprekende typologie kennen een onderkende kwaliteit en populariteit. Daarnaast worden er in de huidige nieuwbouw woningen ‘historiserend’ gebouwd in de jaren ’30 stijl. De waardering en bewustzijn van het (recente) verleden en het erfgoed wat hierbij hoort zijn een gaande en groeiende maatschappelijke ontwikkeling. Of deze architectuur in ‘retrostijl’ en groeiende waardering een uiting is van modern eclecticisme, romantisering van het verleden zoals de neorenaissance dit kende of juist (in retroperspectief) bezinning en erkenning voor een succesvolle vormgeving, zoals dit in de architectuurgeschiedenis met een bepaalde interval gebeurt, wordt hier in het midden gelaten.

De rijksdienst voor het cultureel erfgoed heeft als primaire functie het aanwijzen en onderhouden van de zogenaamde rijksmonumenten, terwijl de gemeenten de gemeentelijke monumenten aanwijzen en onderhouden. Daarnaast is het actief op het gebied van de centralisering van kennis en dit naar andere overheidsdiensten te delen. De rijksmonumenten en beschermde stad- en dorpsgezichten onder vallen de monumentenwet, welke strikte eisen stelt aan het conserveren van een bepaald beeld. Doorgaans is de restauratie met als doel het conserveren van monumenten na het doorlopen van de vergunningsprocedure en het afgeven van de monumentenvergunning toegestaan.

4.3. Cultuurhistorische kwaliteit

Het naoorlogs erfgoed in de vorm van grondgebonden woningen is vrijwel nooit rijksmonumentaal, omdat er een afweging is van het belang van wettelijk gebonden bescherming en behoud, en de subsidie die afgegeven kan worden. De voorraad aan naoorlogse woningen is nu eenmaal te groot om dit haalbaar te maken, los van de vraag of het wel gewenst is musealiserend op te treden.

Meerdere overheidsdiensten houden zich bezig met het behoud, beheer en inventariseren van cultureel erfgoed. Hierin vallen verschillende categorieën in te onderscheiden; - Rijksmonumenten, deze worden door de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed aangewezen en onderhouden en vallen onder de monumentenwet. Dit komt vrijwel niet voor bij grondgebonden naoorlogse woningen; - Gemeentelijke monumenten, de gemeente kan deze status toeschrijven vanwege plaatselijk of regionaal belang. Deze status komt enkele keren voor, maar is ook verwaarloosbaar; - Beschermde stads- of dorpsgezichten, beeldbepalende gebouwen met een bepaalde karakteristiek en vallen onder de monumentenwet. Deze status komt in met name vroeg naoorlogse gebieden en tuindorpen voor, en minder bij strook- of stempelbebouwing.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

De RCE heeft een inventarisatie gemaakt van bijzondere naoorlogse gebieden in Nederland. Dit omvat tot nu toe 30 woonwijken verspreid over het land, waarbij in kwalitatieve termen is aangegeven wat de bijzonderheden zijn. Op het moment van schrijven is er geen onderzoeksgroep of beleidsgroep voor dit specifieke onderdeel van het naoorlogs erfgoed. In de vorm van onderzoek is de RCE wel bezig met het vergroten en delen van kennis. Bij een vraagstuk vanuit de gemeente of een woningcorporatie wordt de RCE dan ook om advies gevraagd waar nodig. 17 Interview met Mw. Drs. A.M. (Anita) Blom - Specialist naoorlogse stedenbouw, Rijksdienst Cultureel Erfgoed 25

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


Voor gemeentelijke monumenten is er beleid opgesteld wat bepaalt wat wel en niet toegestaan is; Dit beleid kan per gemeente verschillend zijn. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt afgewogen en getoetst of de ingrepen mogelijk zijn met daarbij een motivatie. In gevallen van herbestemming of renovatie weegt de instandhouding door gebruik van een gebouw mee. Een gevolg hiervan is, dat binnen een bepaald kader meer is toegestaan. Dat impliceert ook dat het monumentenbeleid van de gemeente in de regel minder streng is. Binnen deze bescherming bestaan verschillende categorieën, waarin afhankelijk van de waardering een bepaalde ingreep verantwoord kan worden. ‘’Bij de waardering en selectiecriteria staat de (cultuur)historische betekenis van het object centraal. Een viertal hoofdcriteria is onderscheiden en bij ieder object bekeken: Categorie 1: Architectonische waarde Onder dit criterium wordt beoordeeld of het object een goed voorbeeld is van een bepaalde bouwstijl of bouwtype, of van het werk van een architect tevens of het kwaliteit heeft wat betreft gevelindeling, gevelgeleding, ornamentiek, detaillering en de relatie exterieur en interieur. Categorie 2: Stedenbouwkundige waarde Figuur 4.2. MIP Inventarisatie Nederland. Bron: Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, 2007.

Hieronder wordt de samenhang van het object of groep van objecten met de omgeving beoordeeld of van het gebied zelf als zijnde een:

4.4. Gemeentelijk beleid Iedere gemeente heeft haar eigen gemeentelijk monumentenbeleid, daarbij heeft de RCE een sterk adviserende rol, maar kan geen beleid afdwingen. In veel gevallen, met uitzondering van de grotere gemeenten, hebben de gemeenten geen eigen monumenten- en welstandscommissie maar besteden dit uit. Hierdoor is er weinig kennis in de gemeente zelf aanwezig en kan de RCE een rol spelen als adviseur tijdens planvorming en ten dienste van het delen van kennis .

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

26

belangrijk architectonisch restant van een historisch stedenbouwkundig concept

geheel of onderdeel van een historisch planmatige aanleg

onderdeel van een historisch ensemble, tezamen met gelijksoortige of gelijkwaardige gebouwen

belangrijk ruimte- en milieubepalend onderdeel van een stratenreeks, plein of aanzicht van een plaats

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


4.5. Ethische (renovatie) aanpak

Voorts wordt de stedenbouwkundige kwaliteit volgens de toenmalige stedenbouwkundige opvattingen beoordeeld en de betekenis van een individueel in het oog springend bouwwerk voor het beeld van een plaats of omgeving.

In de restauratie en daarmee deels ook de renovatie, maakt ethiek in filosofisch opzicht deel uit van de vraagstukken over cultureel erfgoed. De richtlijnen voor restauratie en renovatie worden beschreven in ‘Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek - Hendriks L. & v.d. Hoeve J. (2009)’. Deze richtlijnen beschrijven de opvattingen voor de bouwkundige en architectonische aanpak in de hedendaagse restauratiepraktijk.

Categorie 3: Waarde voor de sociaal-economische geschiedenis Het gaat hierbij om bebouwing, waaraan de oorspronkelijke functies betreffende de handel, de industrie en het transport afleesbaar zijn en om gebouwen, die als uitdrukking gezien kunnen worden van specifieke sociale verhoudingen.

In de opvatting wordt over echtheid en authenticiteit geoordeeld dat tussentijdse veranderingen in de gebruiksgeschiedenis niet ontkend maar als gelaagdheid opgenomen in het totaalbeeld. Het beeld moet een bepaalde echtheid uitspreken, wat bijvoorbeeld iets vertelt over de gebruiksgeschiedenis en een veranderde mening over esthetiek. De waardestelling wordt hierin gebruikt om het belang van het behoud van onderdelen aan te geven.

Categorie 4: Waarde voor de nederzettingsgeschiedenis Hierbij gaat het om gebouwen en gebieden die door hun situering en/of oorspronkelijke functie een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de ontwikkeling van een nederzetting.’’

Een herbestemming dient bij deze methode dan ook bij voorkeur met zo min mogelijk definitieve aanpassingen en interventies te gebeuren, met behulp van bijvoorbeeld demontabele systemen en doos-in-doos constructies. Op die manier worden de originele materialen zoveel mogelijk ontzien en aangetast.

Bron: Monumentencommissie Zeist Vanuit de richtlijnen van de monumentencommissie is het ingrijpend aanpassen van een beeldbepalend onderdeel van of een object binnen een van bovenstaande categorieën in de oorspronkelijke materialisatie niet toegestaan. Bij een waardering voor de planologie of op een andere minimale waardering op laag schaalniveau is meer mogelijk, hoewel het nog steeds maatwerk blijft. Daarnaast is er de voorkeur om bij planvorming in een vroeg stadium de gemeente te betrekken voor advies, en om gebruik te maken van de beleidsnota’s voor de ruimtelijke ordening (Wro).18

Zoals in de vorige paragraaf beschreven, botst deze opvatting in essentie met het ingrijpend renoveren van gebouwen waar cultuurhistorische waarde aan wordt gehangen. De mogelijkheden van renoveren liggen aan de context; Aan welke onderdelen wordt waarde gehecht, en hoe dierbaar is het origineel?

Behoud, namaak of contrast?

Buiten deze categorieën kan er nog steeds sprake zijn van bepaalde waarde, welke verwerkt zijn in de beleidsnota’s. Doorgaans is er meer vrijheid in ingrepen buiten de monumentencategorieën, hoewel bij enkel een beschermde planologische structuur (niveau 2) ook op woningniveau binnen het verkavelingprincipe afwijkende interventie mogelijk is.

18

De algemene mening in de discussie over behoud, namaak/imitatie en contrast is in de esthetische zin moeilijk te duiden. Een meer liberale opvatting beschrijft dat de grens tussen het namaken en het überhaupt interveniëren te dun is; Het maakt geen verschil maakt als optisch gezien het resultaat hetzelfde is. De meer behoudende opvatting staat afwijzend tegen deze werkwijze; De originele materialen hebben de eigenlijke en de tactiele waarde in zich. Namaak hiervan, anders dan herstel, wordt gezien als nep en bedrieglijk omdat het iets anders voordoet dan het in essentie is. Hiermee zou het de eigenlijke historische waarde tenietdoen.

Interview met Dhr. Ir. R. (Rick) Wessels - Bureaudirecteur BIQ stadsontwerp

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

27

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


De derde mogelijkheid is het creëren van contrast. Op die manier blijft de historische gelaagdheid duidelijk afleesbaar zonder afbreuk te doen aan het bestaande. Echter in een omgeving waarbij de samenhang groot of sterk gewaardeerd wordt, is dit moeilijker haalbaar.

Het toevoegen van contrast op een een-stuks-renovatie in een wijk waar de samenhang hoog is, wordt minder haalbaar geacht bij vroeg naoorlogse woningen. Doordat het uniforme en doordachte beeld wordt verstoord kan de onderlinge samenhang verloren gaan. In het geval van het integreren van het nieuwe ontwerp in de bestaande omgeving is het interfereren met het bestaande uitgesloten en de haalbaarheid stukken groter.

Uit de gesprekken met experts uit het werkgebied van stadsontwerp, planologie en naoorlogse bouwkunst kunnen een aantal conclusies worden getrokken; Door de overvloed van het aantal gebouwde woningen van vrijwel ieder type woning in de wederopbouw, kan gesteld worden dat aan het behoud van de oorspronkelijke materialen weinig wordt gehangen in de meeste gevallen. In geval van stedelijke vernieuwing kan het bijvoorbeeld, afhangend van de waardering een eis zijn dat de oorspronkelijke planologische opzet wordt nageleefd. De planologische opzet op zichzelf getuigd al van de karakteristieken en de ideologie van de naoorlogse stedenbouw.

Ook voor andere wijken dan wederopbouwwijken waar sprake is van eenstuks renovatie is dit een aan te bevelen strategie. In architectonisch laag gewaardeerde stedenbouw en woningen kan bij een woningenblok juist wel het contrast worden opgezocht, door een ritmiek uit verschillende ontwerpen samen te stellen. Hier kan juist een kans bestaan om binnen de bestaande rooilijn te ontwerpen en het lijnenspel en gevelbeeld juist te versterken. Cultuurhistorische waarden en welstand hebben een grote overlap en deze commissie is vaak in een gemeente samengevoegd. In het volgende hoofdstuk zal dieper worden ingegaan op het aspect van de welstand in dit verhaal.

Omdat in sommige gevallen de overweging van nieuwbouw of stedelijke vernieuwing acceptabeler is in de afweging, wordt deze afspiegeling ook gezien als een reële oplossing. Overwegingen zijn de technische staat van een gebouw, de verwachte levensloop van de bestaande structuur en materialen en het niet meer kunnen voldoen aan de hedendaagse normen. Dit is een afweging in technisch- economische zin en daartegenover de kwalitatieve waarde die behoud oplevert. Per situatie zal dit in een onderzoek afgewogen moeten worden, omdat niet per definitie al het behoud waarde opleverd.

4.6. Opsomming In het cultuurhistorische perspectief spelen verschillende zaken een rol. Doorgaans vallen woningwetwoningen niet, of in een zeer geringe hoeveelheid onder de monumentenwet of een gemeentelijk monument. Dit betekent niet dat er geen cultuurhistorische waarde wordt toegekend aan de woningen uit de wederopbouw; Juist doordat er te weinig middelen zijn, is er slechts een selectie van de meest bijzondere objecten opgenomen. Ook andere toekenningen aan de hand van bepaalde selectiecriteria zijn mogelijk; daaronder vallen vier categorieën. Dat zijn de architectonische waarde; Stedenbouwkundige waarde; Waarde voor de sociaal-economische geschiedenis; Waarde voor de nederzettingsgeschiedenis.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

28

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


5. Welstand

vernieuwing. Het biedt immers een zekere vrijheid voor het omgaan met de bestaande stedenbouwkundige context en architectuur. Al te specifieke criteria zouden al snel leiden tot verstarring en onvermijdelijk ook tot gebrek aan flexibiliteit. Bovendien zou er een te grote gerichtheid op behoud van alleen het bestaande het gevolg kunnen zijn. Tenslotte heeft een dergelijke benadering als voordeel dat een meer overeenkomstige en gelijke beoordelingsmethodiek van welstandstoetsing voor alle gebieden en alle bouwvergunningaanvragen kan plaatsvinden.

De samenhang in de vroeg naoorlogse wijken en tussen de bouwblokken is vaak groot, door de doordachte opzet in de wijkgedachte en ruim voorzien van (semi-)openbaar groen. De ruimtelijke kwaliteit kan verregaand verstoord worden door willekeurige of onafgewogen ingrepen. Hier komt dan ook de welstand in zicht die, voor zover het van toepassing is, monumentenzorg raadpleegt. In veel gevallen zijn monumentenzorg en welstand één dienst bij een gemeente en bij kleine gemeenten wordt dit vaak aan een specialistisch bureau uitbesteed.

Bij de beoordelingscriteria wordt het bouwwerk vanuit twee invalshoeken beschouwd: het gebouw in zijn omgeving en het gebouw op zich zelf. Bij de omgeving betreft het de plaats van het bouwwerk (of de bouwwerken) in de stedelijke omgeving, waarbij het in het algemeen gaat om een evenwichtige situering naar vorm, grootte en massaopbouw ten opzichte van de omliggende gebouwen en ten opzichte van het openbaar gebied. Met betrekking tot het bouwwerk op zichzelf (object) gaat het om de verschijningsvorm van een bouwwerk (of meerdere bouwwerken) waarbij het in het algemeen gaat om de esthetische kwaliteiten en in het bijzonder om goede maatverhoudingen en herkenbaarheid van het bouwwerk.’’

Omdat er een sterk verband bestaat tussen de besluitvorming van welstand en monumentenzorg, wordt dit onderwerp apart behandeld. Daarnaast heeft het in grote mate invloed op het renoveren van woningen waar in mindere mate waardering aan de cultuurhistorische waarde wordt gegeven, maar nog steeds welstandscriteria van belang zijn. Het beleid van welstand is in zowel een sterk gewaardeerde als een laag gewaardeerde omgeving van invloed op de mogelijkheden. Het relevante beleid en de invloed hiervan op de vormgeving zal in dit hoofdstuk duidelijk gemaakt worden.

Bron: Gemeente Utrecht.

De (deel)conclusies in dit onderdeel komen voort uit gesprekken met personen uit het vakgebied. Dit zijn Dhr. Ir. R. (Rick) Wessels, Bureaudirecteur BIQ stadsontwerp, Dhr. W. (Wiely) Hilhorst, gemeente Utrecht, en Dhr. J. (Johan) Kruiger van Bugel Hajema, adviseur stedelijk ontwerp van onder andere gemeente Rijssen.

De algemene criteria komen voort uit een inventarisatie waar de kwaliteiten van (stads)gebieden liggen. Per gemeente kan het dus verschillen of zij strikter of vrijer over welstandscriteria omgaan, en kan de vrijheid in ontwerp soms groter zijn. Van belang is het inpassen in de bestaande omgeving waar dat wordt geëist in zowel stedenbouwkundige als esthetische opzicht. Cultuurhistorische criteria worden vanaf 2009 ook in deze gebiedsgerichte nota’s meegenomen, waar men dus ook mee te maken kan krijgen.

5.1. Beleidscriteria De beleidscriteria zijn door iedere gemeente vrij op te stellen en kunnen daarom per gemeente verschillen. In de door burgemeester en wethouders vastgestelde beleidsnota worden de gebiedsgerichte criteria aangegeven. Onderstaande tekst begeleidt de welstandsnota van de gemeente Utrecht.

5.2. Achtergevel De welstandscriteria zijn voor wijziging van de achtergevel minder streng dan voor de voorzijde. Het vergunningsvrij bouwen is in een normale situatie van toepassing op de achterzijde van een gebouw, als dit geen ingrijpende wijzigingen in het gevelbeeld meebrengt. Voor rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en een beschermd dorps- of stadsgezicht bestaat er aanvullende regelgeving. Dit kan ook bij bijvoorbeeld strookbebouwing of het

‘’Om meerdere redenen is gekozen voor een benadering met algemeen geldende beoordelingscriteria en het achterwege laten van meer gedetailleerde en specifieke beoordelingscriteria per onderscheiden stedenbouwkundige typologie. Allereerst biedt deze benadering meer ruimte voor ontwikkeling en | Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

29

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


wijzigen van een kopgevel het geval zijn, aangezien deze bepalend zijn voor het straatzicht.

Het renoveren van individuele woningen of een blok in ĂŠĂŠn keer gaat uit van verschillende uitgangssituaties waarin van belang is onderscheid te maken. Bij het renoveren van een enkele woning ligt de nadruk op het inpassen in het bouwblok; zodra het bouwblok wordt onderbroken, zal het visuele verband onderling uiteen vallen.

Onder het vergunningsvrij bouwen vallen klein- en groot onderhoud en bijvoorbeeld het vervangen van een kozijn. Ook het aanbrengen van een aanbouw tot 30 m2 waarbij deze maximaal een bouwlaag hoog is, een meter van de perceelgrens af ligt en niet meer dan 30% van het erf beslaat is vergunningsvrij. De eisen voor de achtergevel zijn kortom door de welstand vrijgesteld als er geen bijzondere situatie is. Dit betekent dat binnen het wettelijke kader in hogere mate wijzigingen aangebracht kunnen worden. Bij normaal en groot onderhoud, gedeeltelijk of geheel vervangen van de (achter)gevel of een constructieve wijziging hoeft ook geen omgevingsvergunning aangevraagd te worden, tenzij dit in de regel grenst aan een openbaar toegankelijk gebied. Bij het verwijderen van asbest moet echter een melding worden gemaakt. Bij het vervangen of wijzigen van de achtergevel in het type woning van de wederopbouw is het wel van belang te onderstrepen dat een bijpassende en aansluitende kwaliteit qua architectuur ten opzichte van de voorgevel gewenst is.

Figuur 5.1. Voorbeeld matige inpassing in rijtje, Roosendaal. Bron: Google Maps.

5.3. Welstandsbeleid Welstand beoordeelt een aanvraag op laag schaalniveau, die van de individuele woning en samenhang met de rij. Een criterium op laag niveau is dat het straatbeeld eenzelfde uistraling heeft. Bij het aanpassen van een enkele woning is het renoveren in dezelfde of een aansluitende stijl aan te bevelen, waarbij niet van de rooilijn wordt afgeweken. Het beeldkwaliteitplan kan hier ook meer duidelijkheid in geven, omdat concreet wordt aangegeven aan welke esthetische, ruimtelijke en gebiedsgebonden eisen moet worden voldaan. Het opstellen van een plan op deze manier klinkt als maatwerk voor iedere situatie. De seriematige opzet van wederopbouwwijken kan juist hier weer in het voordeel werken. Door middel van een plan voor complete bouwblokken kan worden bepaald op welke manier een ingreep gedaan kan worden, zodat de interne samenhang op laag schaalniveau niet verloren gaat als de stedelijke kwaliteit en samenhang een criterium is.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

Figuur 5.2. Voorbeeld inpassing in bestaande vormentaal en lijnenspel. Bron: Bestaandewoningbouw.nl

30

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


5.4. Opsomming In de vroeg naoorlogse wijken en tussen de bouwblokken is de samenhang doorgaans groot, door de doordachte opzet in de wijkgedachte en daarnaast ruim voorzien van (semi-)openbaar groen. Welstand beoordeelt een aanvraag op laag schaalniveau, die van de individuele woning en samenhang met de rij. Een criterium op laag niveau is dat het straatbeeld eenzelfde uistraling heeft. Bij het aanpassen van een enkele woning is het renoveren in dezelfde of een aansluitende stijl aan te bevelen, waarbij niet van de rooilijn wordt afgeweken. Het beeldkwaliteitplan kan hier ook meer duidelijkheid in geven, omdat concreet wordt aangegeven aan welke esthetische, ruimtelijke en gebiedsgebonden eisen moet worden voldaan. Door middel van een vooronderzoek over de bestaande stedelijke kwaliteit en advies van welstand kan dan ook een kwalitatief beter ontwerp worden neergezet, ingepast en in evenwicht met de rest van het bouwblok. Dit levert een sneller en meer levensvatbaar ontwerp op, waardoor het de kwaliteit ĂŠn aanlooptijd van de bouw ten goede komt.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

Figuur 5.3. Stroomschema aanpak renovatie woningen naar 0-op-de-meter. Bron: Eigen werk, Excel.

31

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


6. Ambivalente noodzaak

Er mag nuancering worden aangebracht, dat zeker niet alle wijken uit de wederopbouw koste wat kost het behouden waard zijn. In een aantal wederopbouwwijken is slechts een deel volgens het originele projectplan uitgevoerd, vanwege economische of praktische redenen, of eenvoudig broddelwerk zijn opgeleverd. Dat kan afbreuk doen aan de samenhang door een uniforme en ongedifferentieerde uitstraling. 19

De doelstelling van de rijksoverheid om de uitstoot van broeikasgassen, en daarmee fossiel brandstofgebruik enorm terug te dringen komt vanuit een wereldwijd erkende urgentie om het klimaat en uiteindelijk onszelf te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering. Met de harde eis van 20% minder CO2-uitstoot in 2020, 40% minder CO2-uitstoot in 2030 en volledig duurzame energievoorziening in 2050 moet er verregaande verduurzaming plaatsvinden. Hier komt het tot een spanningsveld op het gebied van onroerend erfgoed en het overheidbeleid hier tegenover.

Sloop en nieuwbouw kan in sommige gevallen een oplossing bieden, volgens het bestaande stedenbouwkundig plan. Dat kan leiden tot eenzelfde kwaliteit met een hogere kans op slagen in uitvoerbaarheid, technisch en financieel opzicht.20 Op het middel van renovatie moet kortom niet blindgestaard worden, als de waardering laag is en in technisch opzicht nooit hetzelfde niveau gehaald kan worden als (gehele) nieuwbouw.

Dezelfde overheid vraagt anderzijds om een deel van het cultureel erfgoed te beschermen en, in sommige hoog gewaardeerde gevallen, te conserveren in de oorspronkelijke staat. Ook een overgroot deel van de grondgebonden woningen, met name van voor de energiecrisis in 1970 moet enorm worden verbeterd om deze stap haalbaar te maken.

Het is het van belang om af te wegen of sloop of herstructurering naast renovatie of herontwikkeling de juiste aanpak is. Deze vraag is niet enkel stedenbouwkundig van aard maar zeker ook sociaaleconomisch. De oplossingen voor dit vraagstuk hangen dan ook samen met de gehele context en dienen als geheel gewogen te worden bij het ontwikkelen van een projectplan.

Een bepaalde ambivalentie is aanwezig in het vraagstuk naar een meer duurzame leefomgeving. In dit hoofdstuk zal worden uitgelegd waar dit vandaan komt en waar juist de tegenstrijdigheden zich bevinden in het energetische vraagstuk. De haalbaarheid van grootschalig renoveren en de huidige houding hier tegenover zal tot slot behandeld worden.

6.2. Haalbaarheid industrieel renoveren De architectonische expressie wordt kortom veelal gewaardeerd in naoorlogse wijken, en met name in de stedenbouwkundige opzet van de bouwblokken. Minder vaak is op gebouwniveau de architectonische expressie hierin meegenomen, met name door de sobere (baksteen-) detaillering en vaak eentonigheid. Dit betekent niet dat het per definitie de kwaliteiten afwezig zijn, maar kunnen ook juist in de typische gematigde en kenmerkende sobere structuur elkaar versterken.

6.1. Tegenstrijdigheid belangen Een tegenstrijdigheid hebben deze belangen in zich en ze roepen dan ook een spanningsveld op, omdat een deel van het naoorlogs erfgoed beschermd is, of in sommige gevallen aan strenge eisen van welstand moeten voldoen. Dat komt voort uit het doorvoeren van de modernisering van monumentenzorg, wat betekent dat aandachtspunten in de ruimtelijke structuur in de welstandsnota’s wordt verwerkt. Van veel andere wederopbouwgebieden worden de kwaliteiten onderschreven, al dan niet in de opzet van het bouwblok en stedenbouwkundig gezien, dan wel in de architectuur. Het is echter niet mogelijk met de huidige financiÍle en bestuurlijke middelen vanuit monumentencommissies of de rijksmonumentendienst doeltreffende de architectuur en erkende kwaliteiten te beschermen.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

Indien een eenstuks-renovatie kan worden ingepast in de stedelijke omgeving zonder afbreuk te doen aan de samenhang en dit past binnen de beleidsnota is dit meer haalbaar. De kern van juist het industrieel renoveren is een andere aanpak dan het traditionele bouwen en houdt tot nu toe geen rekening met bestaande esthetische kwaliteiten en kent een bepaald type vormgeving wat niet altijd binnen de context past. Het imiteren van de 19 20 32

Interview met Blom, A. - Herstructurering Naoorlogse Wijken Interview met Dhr. Ir. R. (Rick) Wessels - Bureaudirecteur BIQ stadsontwerp

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


materialen in het gevelbeeld is een van de mogelijkheden om de bestaande stedelijke kwaliteiten en samenhang in stand houden. Hier is bij naoorlogse woningen waar geen materiële cultuurhistorische waarde aan wordt gegeven in hoge mate sprake van. Daarom lijkt het een middenweg te zijn om een gebouw meer in te passen in zijn omgeving waar dit gewenst is en toch de gewenste technische kwaliteit te halen.

zich op het gebied van het erfgoed. Dit wordt beschermd tegen verregaande aantasting en de werkelijke grote energiesprong kan hier niet gehaald worden. Dit roept dan ook een spanningsveld op, omdat een deel van het naoorlogs erfgoed beschermd is, of in sommige gevallen aan strenge eisen van welstand moeten voldoen, en aan de andere kant aan CO2-reductie veel waarde wordt gehecht.

Er wordt verwacht dat het imiteren van het gevelbeeld in de toekomst meer draagvlak gaat winnen als een geaccepteerde tussenweg tussen het technische- en energetische vraagstuk en het cultureel waardebehoud. Omdat sommige gemeenten hier meer behoudend in zijn of er totaal niet bekend mee zijn, is nader onderzoek voor draagvlak bij overheidsdiensten, monumentencommissie en welstand aan te raden. Ook zijn zogenaamde ‘pilots’ om het nut te bewijzen en als voorbeeld te dienen op hun plaats.

Een tussenweg zal gezocht moeten worden om toch de verduurzaming te laten plaatsvinden; Dit zal tussen de rijksoverheid, gemeenten, monumentencommissie en welstand afgestemd moeten worden om meer ruimte te bieden aan verduurzaming van de bebouwde stedelijke omgeving. Een voorbeeld hiervan is de wijziging in het welstandsbeleid voor diverse gemeenten door Adviesbureau Bugel Hajema; Er wordt in de welstandsnota geadviseerd meer ruimte te geven voor een grote labelsprong. Het is duidelijk, dat in het huidige tempo de ambities niet in schootsbereik liggen. Met een betere afstemming tussen het bedrijfsleven en de overheid kan de energietransitie succesvoller worden ingezet.

Beleid overheden Om op termijn tot een duidelijk gedefinieerd toetsingskader te komen zullen de rijksoverheid, gemeenten, monumentencommissie en welstand in gesprek moeten gaan om een acceptabele tussenweg te vinden tussen (gedeeltelijk) behoud, esthetische, economische en maatschappelijke belangen. Deze belangen botsen en de uiterste standpunten van de afzonderlijke partijen zijn onhaalbaar om tot een samenhangende oplossing te komen voor (onder andere) het naoorlogse erfgoed. Het mag duidelijk zijn dat er met de energiecrises in de nabije toekomst en de maatschappelijke belangen die hiermee gemoeid zijn, er stappen naar een duurzamere woningvoorraad moeten komen. Een goed voorbeeld hiervan is wat sinds kort gebeurt, namelijk het doorvoeren van duurzaamheidambities in de beleidsplannen Ruimtelijke Ordering. Een rol van aansturing en een voorbeeldrol die weggelegd is voor aansturing vanuit de centrale overheid.

6.3. Opsomming De overheid heeft als doelstelling naar het Europese Emissie-beleid 20% minder CO2-uitstoot in 2020 en 40% minder CO2-uitstoot in 2030 te realiseren. Dit is een forse daling, zeker omdat de emissie zich niet gemakkelijk terug laat dringen. Een tegenstrijdigheid hebben de belangen van de overheid in | Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

Figuur 6.1. Industrieel gerenoveerd blok in 10 dagen. De Bestaande Wijk van Morgen, Kerkrade-West. Bron foto: Agentschap Nl

33

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


7. Koop- en huurwoningen De woningmarkt in Nederland kent een spreiding van koop- en huurwoningen van circa 60% koop tegenover 40% huur. Van deze huurcategorie is weer ca. 8% particuliere huur en 32% in corporatiebezit. De verwachting is dat in de toekomst mutaties plaatsvinden in de woningmarkt door verkoop uit corporatiebezit. Dit zijn vaak afgeschreven woningen of woningen op een mutatiemoment van renovatie, waarbij uit de opbrengst van verkoop een ander deel van de voorraad wordt gerenoveerd. Daardoor komen er meer koopwoningen en minder sociale huurwoningen beschikbaar. In aanpak van renovatie van huur- en koopwoningen zit een duidelijk verschil. In dit hoofdstuk zal duidelijk worden gemaakt waar dit in zit en welke aanpak het beste is voor iedere vorm van bezit, en waarom deze afweging van belang is.

Wederopbouwwoningen Vooral in de lagere inkomensklassen is het percentage huishoudens dat (goedkoop) huurt hoog. Juist in de hogere inkomensklassen is deze verschijning omgekeerd; Door hogere draagkrachtigheid zijn de huishoudens in hogere inkomensklassen vaak woningbezitters. Dit gegeven zegt wat over de totale woningvoorraad in Nederland en de verdeling van de woningen over de inkomensklassen. Echter over specifieke woongebieden, wijken of woningen zegt het niet zoveel.

Figuur 7.1. Cijfers over wonen en bouwen 2013. Bron: Rijksoverheid

Door mutaties in de woningvoorraad, stedelijke herontwikkeling, sloop en sanering vertoont het aandeel woningen uit de periode 1940-1965 een gestage daling vanaf midden jaren ’80. Deze mutaties zijn in de onderstaande overzichten en tabellen mede verwerkt.

Figuur 7.2. Cijfers over wonen en bouwen 2013. Bron: Rijksoverheid

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

34

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


7.1. Eenstuks- of bloksgewijze aanpak

zonder de samenhang van de wijk aan te tasten. Doordat de rooilijn niet meer maatgevend is kunnen de gevels ook aan de buitenzijde worden opgehoogd, wat weer gunstiger is voor het vloeroppervlak. Ook het ontwerp kan meer afwijkend zijn van de omliggende bebouwing.

Er bestaan verschillende vormen van eigendom; Particulier eigendom, corporatiebezit (huurwoningen) en particulieren verenigd in een vereniging van eigenaren (VVE).

Vereniging Van Eigenaren

Voor de gerichte renovatie op grondgebonden wederopbouwwoningen is er sprake van verschillende vormen van eigendom. Corporatiebezit bestaat vrijwel altijd uit seriematige laag- en middenhoogbouw, waar vaak goedkopere woningen staan. Dat maakt de stap naar grootschalige renovatie gemakkelijker te bereiken en heeft de voorkeur omdat de uitstraling dan gelijk blijft. Particuliere bezitters zijn doorgaans niet verenigd in een vorm van een gemeenschap, waardoor een renovatie per woning zal gaan.

De VVE is vooral van toepassing op meergezinswoningen doordat het gebruik en algemeen onderhoud hierbinnen gemakkelijker geregeld kan worden. Er zijn nauwelijks grondgebonden woningen waarop dit van toepassing is. Voorzover dit wel is, zijn dezelfde conclusies als op het corporatiebezit van toepassing.

Cultuurhistorische waarde

Er geldt daarnaast nog een andere categorie, waarin woningen met een hoge cultuurhistorische waardering vallen.In onderstaand overzicht wordt duidelijk gemaakt binnen welk bezit de mogelijkheden liggen op het gebied van welstand.

Bij monumentale bescherming kunnen er geen of nauwelijks gevelwijzigingen worden gedaan. Hier zal ter verduurzaming aan de binnenzijde ge誰soleerd moeten worden. Bij kenmerkende gevels of gevels met een gemiddelde of hoge cultuurhistorische waarde is renovatie door imitatie met steenstrips een van de oplossingen naast het aan de binnenzijde isoleren. Op het moment moet nog behoudend tegenover het toepassen van steenstrips in deze situatie worden gestaan omdat de steenstrips niet geheel de bestaande kleurtinten benaderen, en dus nog steeds een contrast benadrukken.

Particulier eigendom Een woningen in particulier eigendom komen eigenlijk enkel in aanmerking voor een een-stuks renovatie. Dit betekent dat in esthetische zin de uitstraling aangepast moet worden op de directe belendende bebouwing. Binnen het nu geldende welstandskader geldt dat er niet buiten de rooilijn gebouwd mag worden en er voldaan moet worden aan de welstandseisen. Er kan bij deze renovaties doorgaans geen ingrijpende verandering worden gedaan, omdat de welstand hierin botsende elementen ziet. Sommige gemeenten zijn hier meer behoudend in dan anderen; Bijvoorbeeld gemeente Rijssen kent een aanpassing in de welstandsnota voor renoveren naar energienotaloos. Dit is naar aanleiding van een adviesrapport van Bugel Hajema (Zie bijlagen) voor veertig gemeenten in Nederland.

Corporatiebezit Binnen corporaties bestaat het woningbezit vooral uit geschakelde blokken. Dit betekent dat bij het renoveren binnen dit bouwblok meer kan gebeuren | Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

35

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


8. Bouwhistorisch onderzoek

valt. Dit bouwblok bevat koopwoningen en valt binnen een omgeving van midden- en hoogbouw, met afwisselend huur- en koopwoningen.

Een bouwhistorisch onderzoek dient om scherp te stellen welke onderdelen of kenmerken van een gebouw van waarde zijn en waarom dat zo is. De score op deze aspecten is zoveel mogelijk geobjectiveerd en uitgedrukt in een waardering. Deze waardestelling kan onder andere gebruikt worden als verantwoording om een interventie te verantwoorden of af te wijzen.

De woning is willekeurig gekozen als tussenwoning met een gemiddeld aantal mutatiemomenten. Deze mutaties zijn achterhaald door archiefonderzoek in het Utrechts Archief te doen naar soortgelijke woningen uit dezelfde rij. De mutaties vinden incidenteel plaats vanaf grofweg 1965 bij de koopwoningen en op grotere schaal vanwege groot onderhoud bij de woningen in corperatiebezit. De exacte (bouwkundige) gegevens zijn vanuit archief- en veldonderzoek achterhaald.

De methode om de cultuurhistorische aspecten van een gebouw visueel uit te drukken wordt een waardestelling genoemd. Hierin wordt in een niveaubepaling van laag, gemiddeld en hoog het belang van onderdelen en samenhang benoemd, in een afweging tegen de architectuur, typologie, authenticiteit/ gaafheid en bijzonderheden.21 In dit hoofdstuk wordt een gebouw onderzocht op deze kenmerken en kwalitatief beoordeeld om een beeld te vormen op de naoorlogse woningbouw.

Referentieonderzoek Voor het onderwerp van het referentieonderzoek is ook in een Utrechtse wijk genomen. Het referentieonderzoek dient om de onderzoeksresultaten te staven aan een vergelijkbaar onderzoek. De referentiewoning bevindt zich in Pijlsweerd, deze wijk dateert uit dezelfde periode van de jaren ’50 en kent van oorsprong een overwegend traditionele stijl.

Meegewogen waarden Hoewel de stedenbouwkundige rol in naoorlogse wijken een grote rol heeft gespeeld naast de architecuur, wordt dit als alleenstaand kenmerk niet meegenomen. Bepaalde detaillering, bijzondere materiaaltoepassingen of een ritmiek worden in de esthetiek ook meegenomen. Daarnaast wordt bepaald in hoeverre het object een afspiegeling geeft van de tijdsgeest en heersende ideeën over architectuur, of daar juist een uitzondering op vormen.

Omdat het Nieuwe Bouwen een internationale beweging was, mag aangenomen worden dat op de schaal van Nederland door de toegenomen globalisering, de beweging in hetzelfde tijdsbestek dezelfde ontwikkeling doormaakte. In dat opzicht is de keuze voor een woning voor dit bouwhistorisch onderzoek niet beperkt tot een bepaald landsdeel of lokale typologie, wat eraan bijdraagt dat dit onderzoeksdeel een bredere toepassing op soortgelijke woningen heeft. Hierbij moeten wel de factoren van de context afgewogen worden.

Keuze wederopbouwwoning In Utrecht-Stad valt er de keuze te maken uit de tien wijken Hoograven, Krommerijn, Kanaleneiland, Overvecht, Halve Maan, Majellapark/Vleutense Weg, Nieuw Zuilen, Tuindorp Oost/West, Pijlsweerd en Lauwerecht. Deze dateren allen (Kanaleneiland, Overvecht en Pijlsweerd gedeeltelijk) uit de wederopbouwperiode en zijn tot midden jaren ’50 grotendeels traditioneel gebouwd. Een woning uit midden jaren ’50 is gekozen voor dit bouwhistorisch onderzoek, in de bouwkundig gedifferentieerde wijk Hoograven. De woning aan de Duurstedelaan 89 is een rijtjeswoning welke onder het type normaalwoning 21

Hendriks L. & v.d. Hoeve J. (2009). Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

36

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


Figuur 8.1. Duurstedelaan 89. Bron: Eigen werk.

Figuur 8 .2. Plattegrond oorspronkelijke indeling Duurstedelaan 89. Bron: Gemeentelijk archief. Iv. 1953-1978 nr. 6700.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

37

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


8.1. Belangwekkende waarden

8.2. Algemene beschrijving

De onderstaande beknopte beschrijvingen geven de waarden weer die aan de hand van dit bouwhistorisch onderzoek zijn bevonden. Deze waarden worden in ieder onderdeel van het onderzoek aan de hand van de bevindingen onderbouwd.

Architect: Onbekend (Rietveld, Bedaux, Fiedderus en Wouda), Bouw- en Woningdienst Opdrachtgever: Gemeente Utrecht Bouwjaar: 1956 Het wijkdeel Nieuw-Hoograven is in 1954 ontstaan, de laag- en middelhoogbouw dateren allen van deze periode. De wijk grenst aan het vooroorlogse Oud-Hoograven, op een afstand van ca. 2 kilometer van het historische centrum. De samenhang tussen de bouwblokken is aanwezig en het straatbeeld heeft een uniforme en functionele uitstraling. Er is veel doorlopend groen aanwezig in de omgeving, wat de naoorlogse wijk typeert.

Architectuurhistorische waarden Belang vanwege: -

Voor de geschiedenis van de architectuur; Voor het oeuvre van een bouwmeester of architect.

Bouwhistorische waarden

Het stedenbouwkundig plan voor de wijk Nieuw-Hoograven is gemaakt door C.M. van der Stad, naar voorbeeld van de in 1949 gerealiseerde wijk Pendrecht. Hij paste binnen de filosofie van het Nieuwe Bouwen het principe van de wooneenheid toe. De uiting is functionalistisch met een sterke uiting van het traditionalisme.

Belang vanwege: -

Voor de geschiedenis van de bouwtechniek; Wegens het materiaalgebruik.

Waarden vanuit de gebruikshistorie

Vanuit het oogpunt van volkshuisvesting (sociale woninghuur) zijn de woningen gebouwd. Later is een deel van de blokken in particuliere handen terecht gekomen. De wooneenheden zijn door de verschillende architecten Rietveld, Bedaux, Fiedderus en Wouda uitgewerkt. De oorspronkelijke ontwerper is niet te achterhalen omdat deze architecten een stempelontwerp hebben aangeleverd aan de gemeentelijke woningbouw. Deze heeft vervolgens de verkaveling en verdeling van de typologieĂŤn bepaald.

Belang vanwege: Ordening, samenhang of inrichting van gebouwen of ruimten, passend bij een (historische) functie, gebruik of productie in het object/complex.

Algemene historische waarden Belang van de gebouwen als uitdrukking van: -

Culturele, sociaal-economische en/of geestelijke ontwikkeling(en); Geografische, landschappelijke en/of bestuurlijke ontwikkeling(en); Technische en/of typologische ontwikkeling(en).

De Duurstedelaan is een verkeersluwe straat nabij een van de uitvalswegen. De woning op nummer 89 maakt deel uit van een strookvormige bebouwing in de naoorlogse wijk Nieuw-Hoograven zuid, stadsdeel Hoograven. De woning is in 1956 gebouwd als rijtjeswoning in een strookvormige bebouwing. De woning is opgetrokken uit grauwe waalformaat bakstenen en is halfsteens gemetseld. De woningen zijn om en om gespiegeld en hebben als bouwblok een evenwichtige en symmetrische uitstraling.

Bronnen: Dossier 1953-1978 nr. 4005 en Dossier 1953-1978 nr. 6700 A-E.

Met aan beide zijden van de gevel een ruime hoeveelheid glasoppervlak is de woning ruim voorzien van daglicht. De van oorsprong houten kozijnen en panelen zijn recentelijk vervangen door een kunststof variant. De lateiconstruc| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

38

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


ties bestaan uit gemetselde rollagen. Aan de voorzijde bevindt zich een kleine erker ter plaatse van de voordeur. Deze benadrukt door de witte betonstroom van het afdak de entree. De kapconstructie wekt de schijn van een sporenkap door de detaillering van de goot. Aan de kopse zijden zijn de verjongde uiteinden van de dakgordingen zichtbaar.

Monumentenstatus Dit gebouw en haar kenmerken, noch de omliggende en belendende panden kennen een rijksmonumentale of gemeentelijke waardering als monument of als beschermd stadsgezicht.

Figuur 8.3. Duurstedelaan 89. Bron: Eigen werk. Figuur 8.4. Planologische Ligging Hoograven. Bron: Welstandsnota Utrecht.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

39

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


8.3. Architectuurhistorische structuur

Architectuurkenmerken

Architect: Onbekend (Rietveld, Bedaux, Fiedderus en Wouda), Bouw- en Woningdienst Stijluiting: Traditionalisme en functionalisme

Het geheel is in een traditioneel -functionalistische stijl ontworpen vanuit de wijkgedachte en de wooneenheid. Dit gedachtegoed is ontstaan onder leiding van het CIAM, wat onder invloed was van onder andere Le Corbusier, Berlage en Rietveld.22 De uiting in de architectuur is behoudend en naar het Nederlandse model van rijtjeswoningen gevormd, en hangt qua architectuur meer naar het traditionalisme (Delftse School).

De woning is in 1956 gebouwd als rijtjeswoning in een strookvormige bebouwing. De verschillende architecten Rietveld, Bedaux, Fiedderus en Wouda hebben de wooneenheden uitgewerkt. Er valt niet direct te zeggen welke woning(blokken) door een van deze architecten is uitgewerkt. Wel kan de typerende handtekening van enkele architecten worden gezien in de esthetische vormgeving en vormentaal.

Het traditionele karakter komt vooral naar voren door de kapconstructie, welke bestaat uit een sporenkap met een mastgoot en afgewerkt met schroten. De zadeldak kapconstructie van gordingen en een pannen van het type verbeterde Hollandse pan met dubbele wel, ook wel sneldekpan, springt naar voren en opzij door het forse overstek met bakgoot in een traditionele stijl. Traditioneel gezien werden rode gebakken pannen aangebracht in het traditionalisme, deze zijn in de direct omgeving ook nog aanwezig in de wederopbouwarchitectuur. Deze pannen zijn in gemengde overwegend donkere kleur aangebrachte. Het mastiek onder de goot wekt de indruk hier met een sporenkap te maken te hebben, hoewel dit een schijnconstructie vormt.

Delftse School De stijl ‘Delftse School’ is een tegenbeweging van het functionalisme waarin de functie als maatgevend werd gezien. Hierin volgt de vormgeving de functie, zodat ieder type gebouw een herkenbare uitstraling heeft. Op de technische hogeschool Delft werd deze stijl dan ook onderwezen, waar de naam van is afgeleid.

Het metselwerk is opgetrokken uit waalformaat metselwerk met een roodbruine grauwige kleurtint. Vrij willekeurig verschilt het metselwerk licht van kleur en is er verdiepte voeg aangebracht. Hierdoor komt het mestelwerk meer naar voren. Op de kopse kanten bevindt zich een schijnconstructie van steens siermetselwerk om de kap te ondersteunen.

De herkomst van deze architectuur ligt in het Hollandse classicisme van voor 1800 en kwam begin 20er jaren van de 20e eeuw op, met een sterke bloei in de jaren ’30. De stijl zoekt naar houvast bij traditionele uitingen van architectuur zoals rijke en ambachtelijke baksteenmotieven, waarbij ook kenmerken uit de landelijke architectuur zijn overgenomen. Stijle kappen, natuurlijke grondstoffen en ambachtelijke details zijn kenmerkend, hoewel andere uitingen en mixen ook voorkomen zoals een afzwakking naar het functionalisme. Tot na de 2e wereldoorlog is deze stijl toegepast en heeft nog lang doorgewerkt tot eind jaren ‘50 in met name de woningbouw.

De van oorsprong vurenhouten kozijnen, met een slanke dimensionering een bakstenen rollaag om het metselwerk op te vangen, zijn vervangen door witte kunststof exemplaren. De mastgoot met groot overstek versterkt deze uitstraling. Dit geeft het geheel in het gevelbeeld een reliëf met ambachtelijke details in metselwerk zoals de uitkraging in de kopgevels en afwerking in een evenwichtig lijnenspel. Door de toepassing van kunststof kozijnen en de goot in een zinken exemplaar in plaats van een traditionele lijstgoot afbreuk doet dit lichte afbreuk aan de traditionalistische architectuur en de ritmiek van het bouwblok.

22 Congrès Internationaux d’Architecture Moderne; Het congres voor Moderne Architectuur

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

40

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


8.4. Bouwhistorische structuur

nen aangebracht. De nokvorsten zijn voorzien van een ril en sluiten aan op de pannen. De zinken mastgoot wordt gedragen door ijzeren ophangbeugels welke aan een schijnconstructie van spanten hangt. Deze hangsporen liggen in het metselwerk verankerd en zijn met vogelschroten afgetimmerd. De goot is authentiek gezien de wijze van detailleren en afstemming. De hemelwaterafvoeren zijn van PVC en grotendeel origineel.

Vanuit historisch perspectief is de woning traditioneel volgens de stapelmethode gebouwd met daarin onderdelen met verregaande standaardisering verwerkt. Hoewel documentatie ontbreekt mag verwacht worden dat het Imberg-systeem is toegepast. Dit lokale initiatief is door adjudant hoofdinspecteur Ing. N.D. Imberg van de Utrechtse bouw- en woningdienst ontworpen als bouwsysteem in 1949 en toegepast op veel typen volkshuisvesting in de gemeente Utrecht. Aan de buitenzijde is dit niet afleesbaar door de traditionalistische stijl.

Overige kenmerken Om de zolderverdieping bewoonbaar te maken zijn er aan de achterzijde van de bouwblokken op eigen initiatief dakkapellen aangebracht. Daarnaast is er een doorbraak te plaatse van de keuken in de dragende scheidingswand. Om de vloer op te vangen is hier een HEA-profiel toegepast.

Draagstructuur De draagstructuur is opgetrokken uit waalformaat metselwerk met een roodbruine kleurtint. Zowel het binnenspouwblad als de gevel zijn gemetseld met daartussen een luchtspouw van circa 50mm breed. De totale dikte van de spouwmuur komt gemiddeld neer op 250 mm. Ter plaatse van de woningscheidende wand is het mestelwerk steens uitgevoerd met een gemiddelde dikte van 210 mm. De fundering is steens gemetseld op 800 min peil en ligt op zand. De vloeren bestaan uit een houten balklaag, haaks op de woningscheidende wand.

Gevelkenmerken Boven de voordeuren is een ondiepe aanbouw aangebracht welke licht is gedetailleerd door een verdiept reliĂŤf van baksteen. Het dak hiervan is een betonnen plaat welke overspant in de richting van het bouwblok en het metselwerk van de gevel opvangt. In de gevel zijn van oorsprong kozijnen van vurenhout toegepast. In een later stadium zijn deze plaatselijk vervangen door kunststof kozijnen. Bovenliggend metselwerk wordt opgevangen door een rollaag bij de raamopeningen op de verdiepingen. Een paneel is tussen de begane grond en de verdieping geplaatst om materiaal en arbeid te besparen. De dakconstructie bestaat uit een spantenkap welke waarschijnlijk doorlopend overspant in het woningenblok. Deze ondersteunt de spanten welke op hun beurt het beschot en de pannen dragen. De sneldakpannen zijn vanuit onderhoudstechnisch en economisch opzicht in plaats van keramische pan| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

41

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


8.5. Gebruikshistorie

8.6. Referentieonderzoek

Het oorspronkelijke doel van de bebouwing in deze buurt was wonen en/of recreatie, met centraal gelegen winkelcentra en scholen. Door de tijd heen is het gebruik van de openbare ruimte en de hoofdfunctie, namelijk wonen, niet veranderd.

Het referentieonderzoek dient een kader te scheppen om de afwegingen uit de waardestelling te wegen en te valideren. Daarom wordt een soortgelijk object uit dezelfde stijl of periode geanalyseerd op kenmerken en de aanwezige en/of erkende cultuurhistorische waarden. Hiervoor worden zowel veldonderzoek als overige bronnen en gedane inventarisaties gebruikt.

Er heeft zich echter wel in de historie van de wijk een ontwikkeling voorgedaan op sociaal-economisch vlak. Met het ontstaan van de wijk werd deze als aantrekkelijk gezien. Door het verschuiven van de welvaartsnorm in de decennia na de oorlog zijn geleidelijk aan de meer draagkrachtige bewoners vertrokken en hebben minder draagkrachtige huishoudens deze plaats ingenomen.

Uit deze onderzoeken blijkt in welke mate kenmerken waardevol of authentiek zijn, en in hoeverre andere objecten een bepaalde (steden)bouwkundige en cultuurhistorische waardering kennen.

8.7. Tuinbouwstraat 5, Utrecht

Moderne gezinnen vinden de woningen doorgaans te klein en door deze drijfveren vond er op grote schaal sociaal-culturele segregatie plaats. Dit leidde ertoe dat deze wijk een slechte naam kreeg en als een van de krachtwijken (eponiem voor achterstandswijk) werd benoemd. Door het herinrichten van de woonomgeving, voorzieningen, differentiatie in het woningbestand en verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte wordt gewerkt aan een omslag naar verbetering van het leefmilieu.

Architect: Bouw- en Woningdienst Opdrachtgever: Gemeente Utrecht Bouwjaar: 1949 Locatie: Pijlsweerd-Noord, Utrecht De wijk Pijlsweerd kent een soortgelijke ontwikkeling in de wederopbouwperiode in vergelijking met Nieuw Hoograven. Vroeg 20e eeuw is de wijk in het noordwesten van het Utrechtse centrum ontstaan als gevolg van bevolkingsgroei en welvaart en kent gedeeltelijk bebouwing uit de jaren ’20 tot ’50. In de wederopbouw zijn hier de uitbreidingswijken gekomen en is het gebied tot aan het bestaande Zuilen-Noord volgens plan-Berlage uitgevoerd.

Aanpassingen door gebruiker Op gebouwniveau is merkbaar aan aanpassingen en mutaties aan het interieur en de achterzijde, dat de woningen niet meer aan de gebruikersnorm voldeden. Om dit niveau te benaderen hebben gebruikers in veel gevallen meerdere malen het interieur grondig aangepast, waaronder in deze woning een doorbraak van de scheidende wand ter hoogte van de keuken. Ook een dakraam, dakkapel en andere ingrepen hebben voornamelijk aan de achterzijde plaatsgevonden.

De buurt kent vooral eengezinswoningen voor volkshuisvesting en zijn in corperatiebezit. De woningen hebben kenmerkende eigenschappen van het traditionalisme. De stedenbouwkundige opzet is incidenteel voorzien van openbaar groen en de woningen hebben een ruime voor- of achtertuin. Een doorsnede en typerende woning voor de buurt Pijlsweerd is Tuinbouwstraat 5. De woning is qua typering en architectonische expressie afgestemd op de wijk. De woning traditioneel gebouwd en smal van opzet. De kapconstructie is een spantenkap, welke een relatief steile dakhelling heeft en overspant tussen de woningscheidende wanden met een middenbeuk tussen de hal en woonkamer. De bakgoot heeft kenmerken van een lijstgoot en geeft met een ruime overstek de woningen diepte, hoewel het geheel door de ko-

Dit zijn symbolen van een veranderende manier van leven halverwege 20e eeuw, met een hoger welvaartsniveau en snel voortschrijdende technologie, in mindere mate functiescheiding en een voorkeur voor overzichtelijke en ruimtelijke verblijfsvertrekken.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

42

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


zijnen zonder negge vrijwel vlak oogt. Het mestelwerk is uit rode baksteen opgetrokken met geen bijzondere detaillering. De roedenverdeling van de kozijnen is grotendeels nog aanwezig. De architectuur is traditionalistisch en functionalistisch. Dit blok van 13 woningen is bij wijze van proef in systeembouw type Imberg bouwsysteem gebouwd, een lokale ontwikkeling van prefab bouwen door Dhr. N.D. Imberg van de Utrechtse bouw- en woningdienst.23

Waardering: Gemiddeld Kenmerkend zijn de traditionalistische architectuur en steile zadeldaken. Het balkon en de vroegmoderne, ruime toepassing van de woningweteisen zijn bijzonder te noemen. Daarnaast zijn dit de eerste proefwoningen van het lokaal ontwikkelde en veelvuldig toegepaste bouwsysteem Imberg.

Monumentenstatus Dit gebouw en haar kenmerken, noch de omliggende en belendende panden kennen een rijksmonumentale of gemeentelijke waardering als monument of als beschermd stadsgezicht. Bronnen: Dossier 1910-1953 nr. 9966

Figuur 8.5. Tuinbouwstraat 5, Utrecht. Bron: Google Maps. Figuur 8.6. Stadsdeel Pijlsweerd. Bron: Gemeente Utrecht - Naoorlogse Bouwkunst Pijlsweerd 23

Gemeente Utrecht - Naoorlogse Bouwkunst Pijlsweerd

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

43

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


8.8. Oranje Nassauplein 4, Zeist

lijstgoot geeft de woning een verdiept aanzicht. Het balkon aan de achterzijde toont een vroege toepassing van een combinatie van staal en prefab beton, toegepast bij een traditioneel gebouwde woning.

Architect: Onbekend Opdrachtgever: Onbekend Bouwjaar: 1954 Locatie: Kerckebosch, Zeist

De woning is kenmerkend voor het ontstaan van de buurt van midden jaren ’20 tot de jaren ’60 in de architectuuruitingen van de wederopbouw. De ruime opzet in openbaar groen, ruime verkeersluwe lanen en afstemming in architectuur tussen de gebouwen versterken dit beeld.

Rond 1920 is de uitbreidingswijk Kerckebosch als ontstaan als villapark aan de rand van de gemeente Zeist, met vooral grote vrijstaande woningen en twee-onder-een-kap woningen met twee bouwlagen voor de gegoede middenstand. De wijk is ruim opgezet in het openbaar en privégroen en ligt tussen en tegen een bosgebied. De voorgevels lopen in hoofdzaak parallel aan de weg. De lanen zijn ruim gedimensioneerd met een structuur van hoofdwegen en verkeersluwe zijstraten. De Oranje Nassaulaan is een van de oudste lanen in Kerckebosch, kenmerkend zijn de monumentale en traditionalistische architectuur in het oudere deel van de wijk. Tijdens de wederopbouw is zuidoostelijk van Zeist tegen de bestaande vooroorlogse villawijk tussen 1957 en 1965 rationele hoogbouw met goedkope woningen gerealiseerd. De opzet is met behoud van bestaande structuren en groen in lijn met het gedachtengoed van het CIAM. De wijk bestaat uit voornamelijk de tegenhangers van de woningwetwoningen uit de wederopbouwperiode, welke landelijk vlak buiten de steden werden gebouwd.24 De woning is een ruime twee-onder-een-kap villa uit 1954. De woning is relatief breed en diep met een ruime voor- en achtertuin. De gevels zijn in materialisatie en detaillering gaaf en rijk voorzien van baksteenarchitectuur. De bakgoot met sporen, licht kleurgebruik en een onderverdeling van de kozijnen met roeden maakt de gevels herkenbaar als uiting van het traditionalisme.

Figuur 8.7. Oranje Nassauplein, 1964. Bron: Historische Vereniging Oud Seyst.

Monumentenstatus

Waardering: Gemiddeld

Dit gebouw en haar kenmerken, noch de omliggende en direct belendende panden kennen een rijksmonumentale of gemeentelijke waardering als monument. Stedenbouwkundig gezien is een deel van de laan en de plantsoenen beschermd vanwege de authenticiteit, beeldbepalende factoren en landschappelijke waarden.

Kenmerkend zijn de traditionalistische architectuur en steile zadeldaken. De baksteenarchitectuur in de voorgevel en roedenverdeling van de raampartijen springen in het oog, naast de lichtelijk verdiepte en geaccentueerde entree. De bakgoot met forse overstek op sporen in de vorm van een meer klassieke

Categorie 2: Stedenbouwkundige waarde

24 Brand, A.T. - Het stedelijk veld in opkomst: de transformatie van de stad in Nederland gedurende de tweede helft van de twintigste eeuw.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

44

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


‘ Deze bestemming is gebruikt om de Monumentale laanstructuur van de Oranje Nassaulaan en de plantsoenen aan het Oranje Nassauplein en het Julianaplein te beschermen, die voorheen als gemeentelijke monumentale structuur golden. Met de dubbelbestemming is aangeven dat de cultuurhistorische waarden prioriteit genieten boven de andere bestemmingen. Het kappen van bomen is verboden, tenzij dat gebeurt vanwege ziekte, veiligheid of een tijdige vervanging in het kader van het beheer. Aanlegwerkzaamheden zijn alleen mogelijk als vooraf de monumentencommissie is geraadpleegd en de monumentale belangen niet onevenredig worden geschaad. ‘ Bron: Bestemmingskplan Hoge Dennen - Kerckebosch 2010, Gemeente Zeist. Beleidsstuk gemeente Zeist; NL.IMRO.0355.BPHogeDennenKercke-VS04.

Figuur 8.8. Oranje Nassaulaan 4. Bron: Eigen werk.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

Figuur 8.9. Kerckebosch, Zeist. Bron: Bestemmingskplan Hoge Dennen - Kerckebosch 2010, Gemeente Zeist.

45

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


8.9. Waardestelling

Architectuur- en bouwhistorische betekenis

Om een representatief beeld van de verschillende waardes te geven zijn er grafische waardestellingen gemaakt. Aan de hand van de archieftekeningen, veldwerk en literatuuronderzoek is vastgesteld waaraan welke waarde wordt toegekend en met welke motivatie. De kleuren die zijn toegepast op de tekeningen zijn gebaseerd op de waardes die zijn toegekend.

De gevel kent een bijzonder reliĂŤf van baksteenarchitectuur en wordt benadrukt door de forse overstek van de mastgoot. De uitbouw met witte betonrand en siermetselwerk ter plaatse van de hal accentueert de entree. Deze elementen zijn derhalve van hoge waarde.

Hiervoor zijn er drie waardes te onderscheiden; - Blauw - Groen - Geel

De kunststof kozijnen doen afbreuk aan de oorspronkelijke uitstraling en kennen daarom een indifferente waardering in dit geval. De locatie en roedenverdeling van het origineel zijn echter niet veranderd en zouden bij herstel kunnen bijdragen aan de kwaliteit.

Hoge waardering; Positieve waardering; Indifferente waardering/reeds gesloopt.

Van de goot is de uitstraling van belang voor de samenhang en kent daarom een positieve waardering. De kap is van geen bijzondere waarde maar typeert wel de pannenkap, en heeft daardoor een lage waardering, waarbij de schoorstenen van positieve waarde zijn door de kenmerkende uitstraling en samenhang binnen het blok.

Betekenis van het gebouw als onderdeel van de stedenbouwkundige structuur Van stedenbouwkundige waarde is de onderlinge samenhang en totale opzet van het bouwblok, in de stijl en het gedachtegoed van het naoorlogse optimisme en de principes van het CIAM.

De grafische waardestelling is in de bijlagen te vinden.

Typologische betekenis Door het grote woningtekort is de woning met het innovatieve lokaal ontwikkeld bouwsysteem Imberg gerealiseerd. De architecten Rietveld, Bedaux, Fiedderus en Wouda hebben de ontwerpen voor de wooneenheden uitgewerkt en zijn door de gemeentelijke woningdienst als stempel gebruikt voor het gebied. Kenmerkende vormgeving van de hand van deze architecten is zichtbaar in de directe omgeving. De kwaliteit ligt voornamelijk in de soberheid, afstemming in het bouwblok en de architectuuruitingen in de details en vormgeving. De uitstraling van de typologie wordt weerspiegeld in gedifferentieerde uniforme bouwblokken en doorlopende groenstroken. Dit zijn kenmerkende uitingen voor de bouwperiode en omstandigheden waarin de woning haar oorsprong heeft.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

46

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


8.10. Samenvatting & Conclusie

Waardering: Gemiddeld

De woning is in 1956 gebouwd als rijtjeswoning in een strookvormige bebouwing. De verschillende architecten Rietveld, Bedaux, Fiedderus en Wouda hebben de wooneenheden uitgewerkt. Er valt niet direct te zeggen welke woning(blokken) door een van deze architecten is uitgewerkt. Wel kan de typerende handtekening van enkele architecten worden gezien in de esthetische vormgeving en vormentaal.

Kenmerkende kwaliteiten van de woning zijn de sobere detaillering, het sprekende voorbeeld van traditionele architectuur en uniforme opzet van het bouwblok. De woning typeert in samenhang met de directe omgeving de naoorlogse ontwikkelingen in de stad Utrecht, het stadsgebied Hoograven en landelijk gezien de wederopbouwperiode. De afstemming en samenhang op het lagere schaalniveau van bouwblok maar ook stedenbouwkundig is groot.

Het wijkdeel Nieuw-Hoograven is in 1954 ontstaan, de laag- en middelhoogbouw dateren allen van deze periode. De wijk grenst aan het vooroorlogse Oud-Hoograven, op een afstand van ca. 2 kilometer van het historische centrum. De samenhang tussen de bouwblokken is aanwezig en het straatbeeld heeft een uniforme en functionele uitstraling. Er is veel doorlopend groen aanwezig in de omgeving, wat de naoorlogse wijk typeert.

Het innovatieve lokaal ontwikkelde Imberg bouwsysteem is een voorbeeld van vroege ontwikkeling in de standaardisatie van de bouwketen en met karaktervolle uitingen van de naoorlogse architectuur. Dit maakt dat de woning een gemiddelde waardering kent, waar in het bijzondere de stedenbouwkundige samenhang en kwaliteit een bijzondere eigenschap is.

De rijtjeswoning aan de Duurstedelaan is in traditionalistische stijl gebouwd, passend bij het bouwblok en de opzet van de wijk. De exacte architect is voor de individuele woningen onbekend, omdat de gemeentelijke Bouw- en Woningdienst de woning gebouwd voor heeft voor volkshuisvesting in een stempelverkaveling. Het lokaal ontwikkelde Imberg bouwsysteem is naar waarschijnlijkheid toegepast. Dit is te concluderen door de traditionalistische architectuur en gelijkenis met een referentieobject uit dezelfde bouwperiode in dezelfde regio.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

De woning of directe omgeving kennen geen monumentale waarde. De waardering van het object is op gemiddeld gesteld door onder andere de gaafheid van de details en samenhang met de typologie en context. De grafische waardestelling is in de bijlagen te vinden.

47

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |



Deel III: Ontwerp

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

49

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


9. Technisch ontwerp

tijdens de ingreep. Voor meer informatie verwijs ik graag naar de bijlagen; In bijlage 1 wordt het concept van BJW Innovatief Wonen en de toevoeging van bepaalde installaties uitgebreid uitgelegd.

Zoals in de analyse al naar voren komt, moet om een wederopbouwwoning naar het niveau energienotaloos te tillen de gebouwschil ingrijpend worden gewijzigd. Daar liggen dan nog verschillende randvoorwaarden aan ten grondslag, zoals het behoud van uitstraling en het binnen de rooilijn ingrijpen.

Financieel kader Tegelijk met de renovatie worden ook de badkamer en keuken vernieuwd omdat het gebruikerscomfort daarmee verbeterd wordt, waardoor mensen eerder zijn geneigd een renovatie te doen en de drempel om die beslissing te nemen wordt verlaagd.

In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe de technische uitwerking ontworpen moet worden om aan de randvoorwaarden uit de analyse te voldoen. Daarnaast komt aan bod waar het concept energienotaloos uit bestaat en met welke technische ingrepen de stap naar energienotaloos wordt gemaakt. In essentie draait de beschreven oplossing om de meest voorkomende woning, namelijk de traditioneel gebouwde rijtjeswoning of woningwetwoning.

De financiële ruimte voor de ingreep komt in principe voort uit de maandelijks af te dragen energierekening, welke na de renovatie verdwijnt; over een looptijd van 30 jaar levert dit gemiddeld gezien voldoende middelen op om de ingreep te financieren. Daarnaast is de woning inclusief keuken en badkamer gerenoveerd en behoeft geen groot onderhoud meer te krijgen. Dat is temeer een reden om op het mutatiemoment van renoveren een dergelijke aanpak te doen.

Omdat de integratie van de gevel binnen de bestaande rooilijnen een belangrijk deel van de oplossing voor bestaande woningbouw vormt, zal de technische uitwerking zich hier op richten. Door een relatief dik isolatiepakket met een Rc van 7 m2 K/W en een verbeterde installatie is het streven van energienotaloos haalbaar. Daarnaast moeten zoveel mogelijk koudebruggen worden vermeden en de installatie worden vernieuwd. De combinatie van deze ingrepen zorgt ervoor dat het gebouw evenveel gebruikt, als opwekt op jaarbasis.

Bij de energienotaloze woning wordt energie opgewekt voor eigen gebruik en efficiënt gebruik gemaakt van energie. Door warmteterugwinning in de balansventilatie komt ca. 90% van de energie in de verwarmingslucht terug. De isolatie van de woning is optimaal zodat er geen centrale verwarming aanwezig hoeft te zijn en hieraan wordt voldaan met lucht- of vloerverwarming.

9.1. Energienotaloos

Installaties

Het concept energienotaloos is relatief nieuw, en ook wel bekend als 0-opde-meter. Vergelijkbaar maar op enkele vlakken verschillend zijn de concepten energieneutraal en CO2-neutraal. De eis voor energienotaloos is dat de woning na de ingreep daadwerkelijk evenveel gebruikt als opwekt.

De installaties zorgen ervoor dat de energie die opgewekt wordt, duurzaam is en efficiënt wordt gebruikt. Op het dak worden polyvoltaire (PV) panelen en zonnecollectoren geplaatst en zoveel mogelijk worden de installaties in de gevelelementen verwerkt; Dit zijn de ventilatievoorziening, warm- en koud waterleidingen, elektra en domotica.

De aanpak, ofwel het concept van BJW Innovatief Wonen, is het aanpakken van de bouwschil door deze te vervangen door prefab elementen. Daardoor is de kans op fouten in de uitvoering gering en kan de woning worden gerenoveerd in een korte doorlooptijd zonder dat de bewoner uit het huis moet. De doorlooptijd van de renovatie ligt in het streven van vijf werkdagen voor zowel sloop als montage. Daardoor hoeft de bewoner het huis ook niet uit | Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

Daardoor hoeft in de woning zelf zo min mogelijk worden aangepast, plug&play volstaat. Hierdoor kunnen elementen op grotere schaal en zonder extra maatwerk op de bouwplaats worden gefabriceerd, zodat alle systeem integraal met elkaar werken. In de ‘motorkap’, de technische ruimte welke op de zolder wordt aangebracht zullen een warmteterugwin unit, zonneboiler en elektra terugleverstation komen. 50

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


Door de installaties in de gevelelementen te integreren kan in de fabriek alle ruwe en fijne afwerking al worden gedaan. Bij het assembleren worden door middel van koppelstukken, de onderdelen in de elementen onderling verbonden. Daardoor is aanvullend werk ter plekke niet nodig en kan plug&play alles worden aangesloten.

ling aangepast moet worden op de directe belendende bebouwing. Binnen het nu geldende welstandskader geldt dat er niet buiten de rooilijn gebouwd mag worden en er voldaan moet worden aan de welstandseisen. Er kan bij deze renovaties doorgaans geen ingrijpende verandering worden gedaan, omdat de welstand hierin botsende elementen ziet.

9.2. Eisen vanuit welstand

Door middel van het integreren van de gevel in de bestaande rooilijn en waar dit wenselijk is de bestaande vormgeving aan te houden wordt de kans op een haalbaar renovatievoorstel voor de welstand vergroot.

Voor de gerichte renovatie van grondgebonden wederopbouwwoningen is er sprake van verschillende vormen van eigendom, zoals al eerder in de analyse aan bod is gekomen. Corporatiebezit bestaat vrijwel altijd uit seriematige laag- en middenhoogbouw, wat de stap naar grootschalige renovatie gemakkelijker te bereiken maakt. Dit heeft ook de voorkeur omdat de uitstraling dan gelijk blijft. Particuliere bezitters zijn doorgaans niet verenigd in een vorm van een gemeenschap, waardoor een renovatie per woning zal gaan.

Op het moment moet nog behoudend tegenover het toepassen van steenstrips in deze situatie worden gestaan omdat de steenstrips niet geheel de bestaande kleurtinten benaderen, en dus nog steeds een contrast benadrukken. Daarom is in sommige situatie, beoordeeld op de waarde en de context, het belangrijker om de uitstraling te behouden en de energetische ingreep deel ergens anders toe te passen. In het ‘Morfologisch Overzicht’ in de bijlagen wordt per situatie visueel weergeven welke technische oplossingen mogelijk zijn.

Er geldt daarnaast nog een andere categorie, waarin woningen met een hoge cultuurhistorische waardering vallen. Omdat het standaard concept van BJW Innovatief Wonen uitgaat van het ophogen van de gevel, kan dit zonder veel problemen worden toegepast worden op een blok woningen; Met andere woorden op corporatiewoningen.

9.3. Bouwkundige eisen Bouwkundig gezien moeten er een aantal onderdelen van de woning worden vernieuwd of veranderd. Met meerdere factoren moet rekening worden gehouden; Constructief, bouwfysisch, akoestisch, esthetisch, installatietechnisch en qua lichttoetreding moeten de gevelelementen voldoen aan de wettelijke eisen en randvoorwaarden

Juist in de een-stuks renovatie en bijzondere oplossingen ligt daarom de uitdaging om tot een oplossing te komen en zal de technische uitwerking zich hier op richten.

Cultuurhistorische waarde Bij monumentale bescherming kunnen er geen of nauwelijks gevelwijzigingen worden gedaan. Hier zal ter verduurzaming aan de binnenzijde geïsoleerd moeten worden. Bij kenmerkende gevels of gevels met een gemiddelde of hoge cultuurhistorische waarde is renovatie door imitatie met steenstrips een van de oplossingen naast het aan de binnenzijde isoleren.

Gevels De gevel zal volgens het concept van BJW Innovatief Wonen vervangen worden door een prefab HSB element met daarop een variëteit aan mogelijkheden als afwerking. Aan de volgende eisen moeten de HSB gevelelementen voldoen;  Voldoende constructieve stabiliteit bestaande woning behouden

Algemene esthetische eisen

 De elementen op zichzelf moeten constructief voldoende stijf zijn

Een woningen in particulier eigendom komt eigenlijk enkel in aanmerking voor een een-stuks renovatie. Dit betekent dat in esthetische zin de uitstra| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

 Koudebruggen en vochtophoping voorkomen 51

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


 Correct en luchtdicht aansluiten om luchtinfiltratie te voorkomen

legd; Dit is om de vloer een minder grote overspanning te laten maken en minder dik te dimensioneren. De stabiliteit wordt verzorgd door stabiliteitswanden dwars op de tussenbeuk.

 Rc-waarde van ten minste 7,0 m2 K/W om het concept energienotaloos haalbaar te maken  Gevelafwerking moet dampdoorlatend en waterdicht zijn

Er moet rekening gehouden worden met de constructieve stijfheid van de woning bij het slopen van de gevels. Iedere woning moet op zichzelf constructief stabiel zijn; Omdat woningen met een houten vloer geen momentvaste verbinding kennen ter plaatse van de vloer, wordt door de woningscheidende wanden en stabiliteitswanden in de middenbeuk constructieve stabiliteit ontleent. Het bijeenhouden van de wanden in de middenbeuk wordt verzorgd door de schijfwerking in de balklagen en de dwarswanden.

 Brandwering van ten minste 30 minuten  Installaties worden juist geïntegreerd  Installaties kunnen plug&play worden aangesloten  Glasoppervlak is ten minste 10% van de oppervlakte van de verblijfruimte

Vloer en dak

In het geval van een woning in een rijtje (eenstuks renovatie) is de stabiliteit voldoende om de gevels te verwijderen. Wanneer meerdere woningen in een rij worden gerenoveerd kan een constructieve aanpassing voor de stabiliteit nodig zijn. Daarbij kan gedacht worden aan schijfvorming door een gevelsegment een constructieve functie toe te kennen of een aanvullende constructie. Ook kan overwogen worden een deel van het binnenspouwblad te laten staan voor de constructieve stabiliteit. Aanbevolen wordt dat voorafgaand aan een bouwkundige ingreep een constructeur zal moeten doorberekenen of een bouwkundige constructie op zich stabiel genoeg is.

De vloeren en balklagen van de traditionele grondgebonden woningen uit de periode 1940-1965 zijn doorgaans van hout. In de periode 1965 tot 1981 zijn veel eengezinswoningen uitgevoerd met geprefabriceerde betonnen begane grondvloer van het fabrikaat Kwaaitaal, Manta en puimbetonblokken- of platen. Daarvoor komen steenachtige vloeren ook wel, maar in zeer geringe mate voor bij woningwetwoningen. De vloeren hebben in de verdiepingen een constructieve functie, namelijk om de gevels bijeen te houden. Bij renovatie moeten deze worden vervangen of grondig geïsoleerd worden. De volgende eisen hangen daaraan;

Aanpassen aan minimale (comfort) eisen

 Voldoende constructieve stabiliteit bestaande woning behouden

Van veel wederopbouwwoningen voldoen meerdere aspecten niet (meer) aan de huidige normen die gesteld worden aan woningen. Hierbij kan gedacht worden aan comfortvoorzieningen, inrichting, maar ook verouderde installaties en voor de moderne normen krappe verblijfsruimtes. Door het toenemende welvaartsniveau zijn ook de minimale (gebruikers)eisen meegestegen, waardoor woningen vaak niet meer voldoen aan de wensen. In de onderstaande tabel is weergeven hoe de verhouding ligt tussen de moderne normen voor gebruiksoppervlak en hoe groot het gemiddelde is.

 De elementen op zichzelf moeten constructief voldoende stijf zijn  Koudebruggen en vochtophoping voorkomen  Correct en luchtdicht aansluiten om luchtinfiltratie te voorkomen  Rc-waarde van ten minste 7,0 m2 K/W  De vloer liever niet ophogen i.v.m. drempels en trapopgang  Rekening houden met rotten van houten balkkoppen door vocht bij oplegging

Door voorzieningen te treffen bij de renovatie kan aan veel eisen al voldaan worden, waarmee een woning in een stap weer voldoet aan de eisen en daarbij de ruimte kan bieden voor toekomstige toevoegingen om het comfort te verbeteren. Hierbij kan gedacht worden aan een aangepast badkamer voor minder validen, een nultreden woning maken of een uitbouw plaatsen om meer ruimte te creëren. Deze onderwerpen zijn in de andere onderzoe-

Constructief De constructieve krachten die spelen bestaan uit het afdragen van de vloerbelastingen en stabiliteit. In de lengterichting van de woningen bevinden zich wanden waarop de vloer is opgelegd. De vloer is op de middenbeuk opge| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

52

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


9.4. Modulariteit

ken van het Lectoraat Nieuwe Energie - Onderzoeksgroep BJW Innovatief Wonen verder uitgewerkt. Voor meer informatie verwijs ik graag naar deze rapportages.

Het concept van industrieel ontwerpen en bouwen impliceert een bepaalde houding naar de kosten en de waarde die de ingreep oplevert. Als een element financieel is afgeschreven of niet (meer) voldoet kan deze worden vervangen, de oude worden ge端pgraded en opnieuw worden gebruikt. Dat levert naast reductie in materiaalgebruik een financieel voordeel op voor zowel de afnemer als de marktpartij.

Door rekening te houden in het ontwerp met toekomstig gebruik kan met minder moeite en middelen een aanpassing gedaan worden; Smart design. Dat is mijn aanvullende eis voor de technische uitwerking en houdt in, dat er rekening gehouden wordt toekomstige aanpassingen en het demontabel houden van elementen. In de binnenzijde van de gevel moeten aansluitingen flexibel zijn zodat de indeling niet vastligt aan de technische mogelijkheden, en bij aanvullende eisen er bouwkundige onderdelen toegevoegd kunnen worden. Hierbij kan gedacht worden aan een uitbouw om een nultredenwoning te maken. In dit rapport zal dat deel niet verder behandeld worden.

Dit voordeel komt uit het verloop van de afschrijvingsduur; na het afschrijven kunnen elementen opnieuw worden ingezet en zorgen voor een lagere kostenpost voor materiaal bij deze renovatie. Dit zorgt ervoor dat de totaalprijs zal zakken en een andere business case ontstaat. Tijdens dit tweede leven komt een bredere doelgroep zicht, welke een lagere investering kunnen of willen doen. Dit zijn de woningen in een hogere (energie) doelgroep dan die in de huidige scope, dus energielabels tot en met label E. Een standaard voorkomende beukmaat voor een woning is hart-tot-hart 5200mm tot circa 7200mm, oplopend in stappen van 600mm. Traditioneel gebouwde woningen kennen een middenbeuk in de lengterichting van de woning, vaak een scheiding tussen de hal en keuken, en de woonkamer. Deze verkort de overspanning naar de woningscheidende wanden waardoor de vloeren minder groot gedimensioneerd hoeven te worden. Ook in de systeembouw is een dergelijke maatsystematiek gebruikt om de woningen in standaardelementen samen te kunnen stellen. Door deze vorm van modulariteit toe te passen kan door het gebruik van standaardelementen en gestandaardiseerde afmetingen materiaalverlies worden beperkt en waarde toevoegen door het vaker te kunnen gebruiken.

Design for Disassembly (DFD) Ontwerpen voor demontage houdt in dat er rekening is gehouden met de mogelijkheid een onderdeel te demonteren, vervangen of opnieuw te gebruiken zonder grondstoffen toe te voegen. Het klik-en-span systeem is ontwikkeld door BJW om snel een element luchtdicht aan te sluiten op de bestaande constructie. Dit sluit aan bij de gedachtegang van DFD en IFD (Industrieel, Flexibel en Duurzaam) bouwen, waarbij materialen herbruikbaar zijn zonder deze verder te moeten bewerken (upcycling).

Figuur 9.1.Aanwezige gebruiksoppervlakte versus gewenst. Bron: Eigen werk, Rijksoverheid - Cijfers over wonen en bouwen.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

53

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


Deze ontwerpmethode heeft enkele voordelen en afwegingen; De materialen worden geselecteerd op niet enkel de duurzaamheid van de productie maar ook de mate waarin deze (deels) herbruikbaar of up te cyclen zijn. De maatsystematiek wordt zoveel mogelijk op praktijkstandaarden gebaseerd, zodat de elementen op een standaard grootte worden geproduceerd. Door een bouwkundig onderdeel modulair en demontabel te maken, is er een groot voordeel bij het vervangen of upgraden van de elementen of een deel hiervan. Technische innovaties of efficiĂŤntere installaties kunnen met minder moeite vervangen worden en de grondstoffen of restproducten herbruikt worden.

Elementen Door een uniforme materialisering en herhaling van dezelfde elementen is het mogelijk dat deze zonder aan te hoeven passen opnieuw inzetbaar zijn. Er is dus een schaal aanwezig waarin het element op zich, en de onderdelen afzonderlijk demontabel zijn. Dit wordt bereikt door elementen in standaard groottes te verwerken en met demontabele bevestigingsmiddelen vast te zetten. Omdat een groot aantal woningen volgens het toen geldende bouwbesluit is gebouwd in eenzelfde soort typologie, komen de dimensies van het casco vaak overeen. Ook de verdiepingshoogte is gereguleerd en in de woningbouw gelde vaak dat de minimumeis ook de maximumeis is; De maatvoering is uniform. Voor het concept van demontabele elementen is dit een voordeel, omdat deze zonder aanpassingen op een andere woning plug and play gemonteerd kunnen worden.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

54

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


10. Vormgeving elementen

is. De elementen bestaan uit houten regels en stijlen met daarop gipsplaat. De isolatie is minerale wol van 220 mm dik en aan de buitenzijde is een houtvezelplaat bevestigd van 60 mm dik.

Op welke manier de elementen worden vorm gegeven, wordt naar aanleiding van de randvoorwaarden uit de analyse en de technische eisen in dit hoofdstuk behandeld. Hierin komen de praktische en technische eisen bijeen, waaruit de materiaalbepaling en grove technische detaillering volgt.

De binnenzijde wordt afgewerkt met een gipsplaat van 12 mm welke ook constructieve schijfwerking heeft, waarop andere soorten afwerking aangebracht kunnen worden.

De elementen worden in het huidige concept per verdieping aangebracht; dit betekent dat deze op de vloer staat en tegen de vloer er boven bevestigd wordt. Daartussen worden passtroken aangebracht en worden de dilataties afgewerkt. Er bestaan verschillende alternatieve oplossingen om een ingreep in de schil te doen. Te noemen zijn het isoleren van binnenuit, het opplakken van isolatie aan de buitenzijde, of (een deel van) de gevel te vervangen. Ieder van deze opties heeft haar voordelen, welke ook in het morfologisch overzicht in de bijlage terug komen. In de komende paragraaf zullen deze per onderwerp beschreven worden. Een relevante deelconclusie voor het ontwerp is dat een betere en breder toepasbare oplossing het integreren van de elementen in de gevel is, waarbij de rooilijn gelijk blijft. Daarentegen is het naar buiten toe ophogen in een rijtjeswoning voor de bewoner juist voordeliger, omdat deze geen ruimtevermindering heeft en er sneller en met minder maatwerk gewerkt kan worden. Dat zit vooral in het aanbrengen van een prefab dakpakket. Figuur 10.1. Opbouw gevelelementen. Bron: Voorlichtingsdocument BJW Innovatief Wonen.

Hierbij bestaat nog steeds de optie om een afwijkende gevelafwerking toe te passen, juist te contrasteren of de bestaande situatie te imiteren. Dit is een keuze die naar gelang de context het vraagt een afweging is, zoals in de analyse is onderbouwd.

Gevelafwerking

Materiaalkeuze

Voor de gevel zijn verschillende afwerkingen mogelijk, waaronder rabatdelen en steenstrips. Voor de uitwerking in dit onderzoek zal de afwerking beperkt worden tot steenstrips. Deze laag bestaat uit een wapeningslaag op de houtvezelplaat, met daarop een spanningsverdelende laag , lijmlaag en steenstrips. Deze afwerking is vochtdicht en 12 mm dik.

In de prestaties waaraan het gevelelement moet voldoen zijn enkele voorwaarden verbonden; In de zin van constructieve stijfheid, thermische isolerend vermogen en integratie van installaties. Vanuit de werkwijze van BJW Innovatief Wonen is de materiaalkeuze voor de elementen vooraf bepaald, waarin de leidraai duurzame en lichte materialen | Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

55

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


10.1. Verbetering isolatie Om naar een evenwichtige en duurzame technische oplossing te komen kan met de gedachtegang van de Trias Energetica gewerkt worden. Dit houdt in dat op de eerste plaats energie wordt bespaard door bijvoorbeeld isolatie aan te brengen. Ten tweede wordt er gebruik gemaakt van duurzame energie, waaronder warmteterugwinning ook valt. Tot slot worden de brandstoffen efficiënt gebruikt. Door hoogwaardige isolatie te nemen gaat de totale energievraag omlaag en is daarmee in duurzaamheids perspectief de meest efficiënte oplossing. Aan de isolatieprestatie zit relatief gezien echter ook weer een maximaal rendement tussen opbrengst en kosten.

Tabel 10.1. Benadering optimale efficiëntie isolatie. Effecten in GJ/jaar Bron: Scriptie J. Teuwissen

Boven een isolatiewaarde van 8,0 m2 K/W blijkt het niet rendabel te zijn verder te isoleren. Dat zit vooral in de optimale isolatielijn, waarboven de prestatie relatief snel afneemt. De relatieve afname van het energiegebruik is bij Rc=8,0 significant klein, waarna impact van een hogere Rc nauwelijks nog effect heeft op het energiegebruik. Om deze reden wordt een Rc van 8,0 m2 K/W aangehouden voor de isolatiedikte.

Figuur 10.2. Gebruik van Trias Energetica. Bron: Triasenergetica.com

Optimale isolatielaag Door de isolatieprestatie te verbeteren kan de gevel dezelfde prestaties blijven geven, maar met een minder dikke opbouw. Isolatiematerialen kennen een afwijking in prestaties, waardoor met een materiaal met hogere prestaties een dunnere isolatielaag nodig is. Dit scheelt niet enkel in materiaal en gewicht, maar ook in het netto vloeroppervlak (NVO) wat overblijft. | Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

Grafiek 10.1. Benadering optimale efficiëntie isolatie. Bron: Scriptie J. Teuwissen

56

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


In de keuze voor isolatie zijn duurzaamheid en prestatie (U-waarde) van het materiaal belangrijke criteria. Daarnaast is het gemak van verwerking van belang. Daarom is gekozen voor onderstaande schaalverdeling.

Tabel 10.2. Multicriteria analyse isolatiematerialen. Bron: Tabellen voor bouw- en waterbouwkundigen, Thiememeulenhof; Milieuclassificaties Bouwproducten, NIBE.

Isolatiemateriaal

afkorting

λ-waarde (W/mK)

Isolerend vermogen

Duurzaam

Verwerking

Score

Weging

4

4

3

T=10

Niet-hernieuwbare materialen

glaswol

MW

0,032

3

3

3

6,0

rotswol

MW

0,035

3

2

3

5,3

cellulair glas

CG

0,042

1

2

2

3,3

geëxpandeerd polystyreenschuim

EPS

0,033

3

3

3

6,0

geëxtrudeerd polystyreenschuim

XPS

0,029

4

3

3

6,7

fenolformaldehydeschuim, Resolschuim

PF

0,021

5

3

3

7,5

polyurethaanschuim

PUR

0,023

5

2

2

6,2

polyisocyanuraat

PIR

0,023

5

2

3

6,7

Hernieuwbare materialen

cellulose

CL

0,038

2

4

4

6,5

hennepwol

0,038

2

4

4

6,5

0,040

1

4

3

5,3

0,038

2

5

4

7,3

0,035

3

3

4

6,5

0,038

2

4

4

6,5

houtvezelplaat metisse (katoen)

schapenwol vlaswol

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

57

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


In deze vergelijking blijkt dat in de bestaande materialisatie van BJW met glaswol en houtwol voldoen aan de isolatienorm;

Met het toepassen van 170 mm resolschuim als isolatie kan in een totale opbouw van 212 mm de isolatiewaarde van 8,4 m2 K/W bereikt worden. Het houtpercentage wat een relatieve koudebrug oplevert is in deze berekening niet meegenomen. Omdat de houtvezelplaat wordt weg gelaten is het toepassen van een vochtbestendige OSB plaat, of een gelijkwaardig materiaal, als basis voor de gevelafwerking nodig.

Variant Glaswol/Houtvezelplaat Materiaal

位-waarde (W/mK)

Dikte (mm1)

Rc (m2 K/W)

Gipsplaat

0,290

13

0,04

Glaswol

0,032

220

6,88

Luchtspouw

0,170

15

0,09

Houtvezelplaat

0,050

60

1,20

Spanningsverdelende laag

0,930

2

0,00

Steenstrips/stuclaag

0,700

10

0,01

320

8,23

Relatieve koudebruggen De integratie van de kanaaldoorvoeren en installaties, 600 mm uit de woningscheidende wand zorgt voor een plaatselijke verjonging van de isolatielaag. Bij een doorvoer van de installaties, bijvoorbeeld een luchtkanaal betekent dit een afname van maximaal 80x150 mm en bij koud- en warmwaterleidingen een afname van 12 mm. De Rc waarde die ter plaatse van de doorvoer overblijft is als volgt;

Tabel 10.3. Berekening isolatiewaarde concept BJW. Bron: Eigen werk, tabellen voor bouw- en waterbouwkundigen, Thiememeulenhof.

Door een meer hoogwaardige isolatie toe te passen kan met een minder dikke wandopbouw dezelfde prestatie worden gehaald. Omdat de afwerking van de buitengevel een ondergrond nodig heeft waarop de wapeningslaag komt, moet een houtvezelplaat of een andere soort plaat worden toegepast.

Variant Kanaaldoorvoer (max. dim.) Materiaal

位-waarde (W/mK)

Dikte (mm1)

Rc (m2 K/W)

Resolplaat

0,021

90

4,29

5

0,002

Materiaal

位-waarde (W/mK)

Dikte (mm1)

Rc (m2 K/W)

Luchtspouw OSB plaat

0,050

12

0,24

Gipsplaat

0,290

13

0,04

Spanningsverd. laag

0,930

2

0,00

Resolplaat

0,021

170

8,10

Steenstrips/stuc

0,700

10

0,01

Luchtspouw

0,170

5

0,03

119

4,54

OSB plaat

0,050

12

0,24

Spanningsverd. laag

0,930

2

0,00

Steenstrips/stuc

0,700

10

0,01

212

8,43

Variant Resolschuim

Tabel 10.5. Berekening effect koudebruggen t.p.v. max. leidingdoorvoer. Bron: Eigen werk, tabellen voor bouw- en waterbouwkundigen, Thiememeulenhof.

Uit de tabel is afleesbaar dat de isolatiewaarde die resteert een Rc van 4,6 m2 K/W heeft. Op basis van gelijkwaardigheid met het inpakken van kanaaldoorvoeren binnen de woning mag geconcludeerd worden dat dit verschil in isolatie weinig tot geen verschil heeft voor de effici毛ntie van de installaties.

Tabel 10.4. Berekening isolatiewaarde concept BJW - Resolschuim. Bron: Eigen werk, tabellen voor bouw- en waterbouwkundigen, Thiememeulenhof.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

58

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


Condensatie ter plaatse van doorvoeren Alleen in het geval van een hoge luchtvochtigheid in de wand, en een koude oppervlaktetemperatuur is er een kans op condensatie op de buitenzijde van de leiding. In de zomersituatie kan er sprake zijn van een dergelijke situatie, waarbij de wandtemperatuur van de doorvoer door toevoer van koude lucht relatief koeler kan zijn dan de isolatie. De relatieve luchtvochtigheid in het houtskeletbouw element ligt rond de 20%. Hierboven is er kans op schimmelvorming op hout en isolatie. Door het toepassen van een dampscherm aan de binnenzijde en een dampopen gevelafwerking wordt de relatieve luchtvochtigheid in de gevel laag gehouden. De aanname is dus dat de relatieve luchtvochtigheid in het element en de isolatie maximaal 20% is.

Tabel 10.6. Berekening effect condensatie t.p.v. max. leidingdoorvoer. Bron: Eigen werk, tabellen voor bouw- en waterbouwkundigen, Thiememeulenhof.

Variant Resolschuim Materiaal

λ-waarde (W/mK)

Dikte (mm1)

R.m (m2 K/W)

∆T (K)

(Binnenlucht)

20

Binnenovergang

0,13

0,45

Binnenoppervlak Gipsplaat

19,55 0,290

13

0,04

0,16

Materiaalscheiding Resolplaat

19,39 0,021

170

8,10

28,28

0,240

5

0,02

0,07

0,050

12

0,24

0,84

0,930

2

0,00

0,01

0,700

10

0,01

0,05

0,04

0,14

Materiaalscheiding Luchtspouw

-8,89

Materiaalscheiding OSB plaat

-8,96

Materiaalscheiding Spanningsverd. laag

-9,80

Materiaalscheiding Steenstrips/stuc

T (C°)

-9,81

Buitenoppervlak

-9,86

Buitenovergang Buitentemperatuur

-10 212

8,42

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

59

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


Wandkoppelingen

∆T buitenzijde kanaal (-80mm isolatie): R.tot

∆T (K)

T (C°)

4,46

15,58

4,42

De onderlinge koppelingen van de installaties worden door middel van koppelstukken gemaakt. Zodra de wand aangebracht en bevestigd is, worden de installaties gekoppeld door zogeheten ‘serviceluiken’ welke in de wand zitten verwerkt. De ruimte wordt achteraf opgevuld door isolatie met sparingen om een koudebrug te voorkomen. Dit is in de gedachte van Plug&Play; Enkel assembleren op de bouwplaats zonder verdere ingrepen te hoeven uitvoeren.

Tabel 10.7. Berekening effect condensatie t.p.v. max. leidingdoorvoer. Bron: Eigen werk, tabellen voor bouw- en waterbouwkundigen, Thiememeulenhof.

In de wintersituatie is er kans op interne condensatie bij kanaaldoorvoeren bij transport van warme lucht met een hoge relatieve luchtvochtigheid. De kans hierop is echter verwaarloosbaar doordat de toegevoerde lucht in de woning in de winter een lage relatieve luchtvochtigheid heeft. Om een veiligere marge in acht te nemen kan worden aanbevolen dunnere kanalen te kiezen.

Wandkoppelingen ter plaatse van de vloeroplegging zullen met hoogwaardige isolatie worden gevuld om een relatieve koudebrug hier te voorkomen. In de technische uitwerking (zie bijlagen) is dit principe verder uitgewerkt. Door de koppelingen van hoogwaardige aansluitrubbers van cellenband te voorzien wordt een Q.v.10 -waarde van 0,2 behaald. Dit is in een windtunneltest ondervonden en gecertificeerd.

Condensatie levert in een zomersituatie geen problemen op, zolang de overgangstemperatuur van de leiding niet onder de grens van de dampspanning van 20% relatieve luchtvochtigheid komt.

Economische afweging De afwegingen die mee worden genomen in de keuze voor het isolatiemateriaal zijn met name technisch en economisch gedefinieerd. Hieronder zijn de kosten gegeven van de opbouw van de gevelelementen berekend per m2 op een gemiddeld element van 9 m2. Deze basisberekening is verstrekt door de technische service van WeBo. Hierin zijn naast de staartkosten en winst&risico, kozijnen en afwerking niet meegenomen.

Uit een berekening valt dit af te leiden; T.i 20

Ps.max (Pa) 2340

R.v.max. (%) 20

Ps (Pa) 468

Het totaal verschil in opbouw zit in de isolatie, waardoor de dikte met Resolplaten van 320 naar 210 mm kan afnemen. Dit scheelt netto gezien een opbouw van 110 mm diepte per strekkende meter. Indien de gevel in de rooilijn toegepast wordt is dit tegenover het standaard concept van BJW op een standaard woning van 5,2 meter breed een BVO-toename van 2,3 m2. Het totaalverschil tussen de glaswol en resolschuimvariant is bruto €21,05 per m2, dit is een verschil van 108%. Dat zit vooral in de prijs van de isolatie.

Tabel 10.8. Berekening effect condensatie t.p.v. max. leidingdoorvoer. Bron: Eigen werk, tabellen voor bouw- en waterbouwkundigen, Thiememeulenhof.

Bij een oppervlaktetemperatuur van -3,2 (Pa. = 468) graden Celsius op de leiding komt condensatie pas ter sprake. Het is aannemelijk dat deze situatie niet voorkomt voor waterleidingen en ventilatiekanalen.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

Bij een voorzetwand welke in het geval van hoge cultuurhistorische waarde toegepast zal moeten worden, of waar dit niet anders mogelijk is, is de kostprijs €235,10. De voorzetwand heeft ten opzichte van een standaard gevelelement van BJW een minderprijs van €27,60. Hierbij moet aangetekend worden dat er 0,20 m2 BVO per strekkende meter gevel van het woonoppervlak af zal gaan. 60

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


Tabel 10.10. Berekening kostenvergelijking concept BJW. Bron: Eigen werk, Kingspan, WEBO.

Variant Glaswol/Houtvezelplaat per m2 Materiaal

Eenheid

Stukkosten

Gipsplaat Fermacell 12,5 mm

m2

10,35

Stijl- en regelwerk

m2

22,40

Variant voorzetwand Resolschuim per m2

Dampremmende folie

m2

0,30

Materiaal

Eenheid

Stukkosten

Glaswol 220mm

m2

9,90

Stijl- en regelwerk

m2

22,40

Houtvezelplaat 60 mm

m2

23,45

Dampremmende folie

m2

0,30

Spanningsverdelende laag

m2

3,45

m2

Lijmlaag

m2

3,10

Resolplaat K17 120mm incl. gipsplaat 12,5 mm

Steenstrips

m2

19,70

Resolplaat K10 50mm

m2

16,15

Klik & Span

m2

21,10

Lijmlaag

m2

3,10

Aansluitrubber, stellat

m2

4,95

Aansluitrubber, stellat

m2

4,95

Manuren (3,6u / m2)

m2

144,00

Manuren (3,6u / m2)

m2

144,00

Totaal Bruto

m2

262,70

Totaal Bruto

m2

235,10

Tabel 10.11. Berekening kostenvergelijking concept BJW. Bron: Eigen werk, Kingspan, WEBO.

Tabel 10.9. Berekening kostenvergelijking concept BJW. Bron: Eigen werk, Kingspan, WEBO.

Variant Resolschuim per m2 Materiaal

Eenheid

Stukkosten

Gipsplaat Fermacell 12,5 mm

m2

10,35

Stijl- en regelwerk

m2

22,40

Dampremmende folie

m2

0,30

Resolplaat Kooltherm K8 169 mm

m2

45,95

OSB plaat 12,5 mm

m2

8,45

Spanningsverdelende laag

m2

3,45

Lijmlaag

m2

3,10

Steenstrips

m2

19,70

Klik & Span

m2

21,10

Aansluitrubber, stellat

m2

4,95

Manuren (3,6u / m2)

m2

144,00

Totaal Bruto

m2

283,75

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

44,20

De prefab gevelelementen verschillen onderling niet veel in de kostprijs; Bij een verregaande industrialisatie kan de prijs nog verder gedrukt worden doordat de manuren een aandeel van 50-55% van het totale bruto bedrag vormen. Daardoor kan ook het verdienmodel van BJW verder uitgebreid worden naar andere energielabels.

61

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


11. Morfologie renovatieoplossingen De mogelijkheden voor renovatie hangen af van de situatie; waar bevindt de woning zich, is het een enkele of een rijtje, wordt er waardering gegeven aan de architectonische expressie? Om scherper te stellen hoe de verschillende combinaties van situaties aangepakt kunnen worden zijn de typen woningen gerubriceerd naar kenmerken. Dit maakt het mogelijk een overzicht te creëren waarbij visueel duidelijk wordt welke keuzes onderling verband hebben. Dit morfologische overzicht is een ontwerptool om een afweging te maken welke oplossing het beste in de situatie past. In de bijlagen is het uitgewerkte morfologisch overzicht per systeem en uitvoering toegevoegd. - Traditionele bouw. Metselwerk met houten of deels steenachtige vloeren, doorgaans op de bouw samengesteld of deels prefab. - Stapelbouw. Het stapelen van muren met lichte betonnen elementen. Meestal bekleed met baksteen; - Montagebouw. Bouwen met prefab onderdelen, zoals complete kozijnen, puien, badkamers; - Gietbouw. De dragende wanden worden ter plekke gegoten in een tijdelijke of permanente bekisting; - Skeletbouw. Een opbouw van prefab kolommen en liggers, bekleed aan de buitenzijde. De keuze per systeem hangt samen met de (on)mogelijkheden die elk systeem biedt. In het morfologisch overzicht (zie bijlage) zijn per bouwtype met de mogelijke oplossingen de combinaties grafisch weergeven, met daarin een aantal voorbeelden weergeven. Door de verschillende randvoorwaarden in te vullen en de gewenste uitgangspositie na te gaan, is het in één oogopslag duidelijk waaraan moet worden voldaan en welke situaties een sterke connectie of oorzaak-gevolg-verhouding hebben.

Figuur 11.1. Morfologisch overzicht. Bron: Eigen werk.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

62

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


12. Praktijkopgave Het technische ontwerp wordt gereflecteerd op een praktijkopgave, waaraan tevens de hypothese van dit onderzoek en de technische uitvoering bevestigd worden. De keuze voor een woning voor dit deelonderzoek is niet beperkt tot een bepaald landsdeel of lokale typologie door de brede spreiding van standaardisatie van de systeembouw en traditionele bouwsystemen. Een woning aan de Duurstedelaan, nummer 89 te Utrecht wordt als praktijkvoorbeeld gebruikt voor dit onderzoek. De woning is traditionalistisch van opzet en bevindt zich in de vroeg naoorlogse wijk Nieuw Hoograven Zuid. Aan de hand van eenzelfde soort woning met een andere typologie worden tot slot de aannames en de technische uitwerken getoetst. Dit draagt er tevens aan bij dat dit onderzoeksdeel een bredere toepassing op soortgelijke woningen heeft. Deze woning bevindt zich in een villawijk in Zeist en is een ruime twee-onder-een-kap woning.

Figuur 12.1. Praktijkopgave Duurstedelaan 89. Bron: Eigen werk.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

63

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


Analyse draagstructuur De woningscheidende wanden en stabiliteitswanden zijn dragend. Hierin kan de aanpak van BJW zonder noemenswaardige bouwkundige problemen toegepast worden. In onderstaande afbeelding wordt grafisch weergeven welke onderdelen van belang zijn voor de stijfheid van de constructie.

De constructieve krachten die spelen bestaan uit het afdragen van de vloerbelastingen en stabiliteit; In de lengterichting van de woningen bevinden zich wanden waarop de vloer is opgelegd. De vloer is op de middenbeuk opgelegd; Dit is om de vloer een minder grote overspanning te laten maken en minder dik te dimensioneren.

Er moet rekening gehouden worden met de constructieve stijfheid van de woning bij het slopen van de gevels. Iedere woning moet op zichzelf constructief stabiel zijn; Omdat woningen met een houten vloer geen momentvaste verbinding kennen ter plaatse van de vloer, wordt door de woningscheidende wanden en stabiliteitswanden in de middenbeuk constructieve stabiliteit ontleent. Het bijeenhouden van de wanden in de middenbeuk wordt verzorgd door de schijfwerking in de balklagen en de dwarswanden.

De stabiliteit wordt verzorgd door stabiliteitswanden dwars op de tussenbeuk welke ook een eigen metselwerkfundering hebben. Naar waarschijnlijkheid is er zoals dit in deze periode veel gebeurde een bodemafsluiter ter plaatse van de kruipruimte aangebracht van gestort puin, of van een verbeterd zandpakket. Op de constructieve stijfheid van de fundering heeft de renovatie geen gevolgen, aangezien ten opzichte van de funderingsbelasting netto meer materiaal worden weggenomen dan toegevoegd.

Figuur 12.2. Praktijkopgave Duurstedelaan 89, krachtenwerking. Bron: Eigen werk.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

64

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


Constructieve krachtenafdracht gevel Omdat de gevels in het concept van BJW worden gedragen door steenachtige vloeren kunnen deze gevelvullend worden geproduceerd en loopt de krachtenafdracht via deze vloeren.

Gegeven: Gewicht elementen; Permanente belasting q.p.; Maximale zakking; Doorzakking ligger;

Traditioneel gebouwde woningen verschillen dermate in materialisatie van woningen uit de latere periode van elementenbouw en (tunnel)gietbouw dat de constructieve afdracht op een andere manier verloopt. Omdat er houten balklagen aanwezig zijn ter plaatse van de vloeren, moet de krachtenafdracht door middel van een opvangconstructie worden verzorgd. Hier zijn verschillende opties voor, waarbij de oplossing in de uitvoering een praktische en technische voorkeur heeft.

Berekening; I = (5 x 1,9 x (5200^4) ) / (384 x (2,1*10^5) x (5200 x 0,004 ) ) = 414 mm4 x 10^4 Eis; I > 414 mm4 x 10^4 Profielkeuzes; HEA 120; IPE 140; UNP 140;

Omdat de aanslag van de luchtdichting horizontaal gezien recht loopt en op vloerniveau aansluit, moet een lichte zeeg worden toegepast om deze luchtdichting goed te laten aansluiten. Hierdoor wordt een Q.v.10 -waarde van 0,2 behaald. In de technische uitwerking is dit verder uitgewerkt.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

750 N/m2 1/250 * L Yc = 5*q*l^4 / 384 E*I

606 mm4 x 10^4 541 mm4 x 10^4 605 mm4 x 10^4

Praktische keuze detaillering en uitvoering; UNP 140; 605 mm4 x 10^4 Zakking; Yc = 5*q*l^4 / 384 E*I Yc = 14,24 Zeeg; U.eind = U.tot - U.ze = 0 Yc = (5*1,9*(5200^4))/ (384*(2,1*10^5)*(6050000) = 14,24 U.zeeg = 14,2 mm

65

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


Voorstel principedetaillering Klik & Span Hieronder volgen een aantal schetsontwerpen voor de praktijkopgave. Deze zijn verder uitgewerkt in het tekeningenboek in de bijlagen. De elementen zijn volgens de standaardaansluiting van BJW ontworpen en naar de variant voor houten vloeren gevormd. Dit betekent dat een profiel zal worden aangebracht ter plaatse van de gevel om de elementen constructief af te dragen conform berekeningen en conclusies, eerder dit hoofdstuk gemaakt.

Figuur 12.3. Schetsvoorstel detaillering verticaal, verdieping. Bron: Eigen werk.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

66

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


Voorstel alternatieve principedetaillering

Figuur 12.4. Schetsvoorstel detaillering horizontaal. Bron: Eigen werk.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

Figuur 12.5. Schetsvoorstel detaillering vertikaal, zolderverdieping. Bron: Eigen werk.

67

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


Dit gebouw en haar kenmerken, noch de omliggende en direct belendende panden kennen een rijksmonumentale of gemeentelijke waardering als monument. Stedenbouwkundig gezien is een deel van de laan en de plantsoenen beschermd vanwege de authenticiteit, beeldbepalende factoren en landschappelijke waarden.25 De waardering voor de architectuur en samenhang is hoog, om deze redenen is het aan te bevelen de architectonische uitstraling van de woning, het blok en het straatbeeld te behouden.

13. Referentieproject Om de resultaten van het onderzoek te staven aan de voorraad woningen en andere veel voorkomende typologieën is het referentieproject van belang. Als de uitgewerkte technische oplossingen hier met minimale aanpassingen op deze situatie toepasbaar zijn, geeft het aan dat de oplossing uniformer is. De technische uitwerking kan dan als basis dienen voor de uitgangspunten van andere ontwerpen.

13.1. Analyse Architect: Opdrachtgever: Bouwjaar: Locatie:

Onbekend Onbekend 1954 Kerckebosch, Zeist

Rond 1920 is de uitbreidingswijk Kerckebosch als ontstaan als villapark aan de rand van de gemeente Zeist, met vooral grote vrijstaande woningen en twee-onder-een-kap woningen met twee bouwlagen voor de gegoede middenstand. De wijk is ruim opgezet in het openbaar en privégroen en ligt tussen en tegen een bosgebied. De voorgevels lopen in hoofdzaak parallel aan de weg. De woning is kenmerkend voor het ontstaan van de buurt van midden jaren ’20 tot de jaren ’60 in de architectuuruitingen van de wederopbouw. De ruime opzet in openbaar groen, ruime verkeersluwe lanen en afstemming in architectuur tussen de gebouwen versterken dit beeld.

Figuur 13.1.. Referentieproject Oranje Nassaulaan 4. Bron: Eigen werk.

Draagstructuur

Typologie

De constructieve krachten die spelen bestaan uit het afdragen van de vloerbelastingen en stabiliteit; In de lengterichting van de woningen bevinden zich wanden waarop de vloer is opgelegd. De vloer is op de middenbeuk opgelegd; Dit is om de vloer een minder grote overspanning te laten maken en minder dik te dimensioneren.

De woning is een ruime twee-onder-een-kap villa uit 1954. De woning is relatief breed en diep met een ruime voor- en achtertuin. De gevels zijn in materialisatie en detaillering gaaf en rijk voorzien van baksteenarchitectuur. De bakgoot met sporen, licht kleurgebruik en een onderverdeling van de kozijnen met roeden maakt de gevels herkenbaar als uiting van het traditionalisme. | Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

25 68

Beleidsstuk gemeente Zeist NL.IMRO.0355.BPHogeDennenKercke-VS04

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


De technische uitwerking die van toepassing is op de rijtjeswoning, kan in basis met minimale aanpassingen worden gebruikt voor de referentiewoning. Zowel de typologie en waardering voor de uitstraling, als draagstructuur komen overeen, hoewel bij een vrijstaande of twéé-onder-een-kap woning de stabiliteit niet enkel door de middenbeuk en scheidingswanden wordt verzorgd. Dit is een van de belangrijkste aandachtspunten. Er moet rekening gehouden worden met de constructieve stijfheid van de woning bij het slopen van de gevels. Iedere woning moet op zichzelf constructief stabiel zijn; Omdat woningen met een houten vloer geen momentvaste verbinding kennen ter plaatse van de vloer, wordt door de woningscheidende wanden en stabiliteitswanden in de middenbeuk constructieve stabiliteit ontleent. Het bijeenhouden van de wanden in de middenbeuk wordt verzorgd door de schijfwerking in de balklagen en de dwarswanden; Deze functie is ook deels in de gevels aanwezig. Constructieve schijfwerking in HSB elementen of een hulpconstructie kunnen hier op zijn plaats zijn bij een ingreep in de gevels. Nader onderzoek naar de constructieve eisen en de financiële haalbaarheid hiervan moeten dit uitwijzen.

Conclusie Figuur 13.2 & 13.3. Referentieproject Oranje Nassaulaan 4, Plattegronden&doorsnede. Bron: Dhr. J. van den Bremer.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

69

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |



Deel IV: Conclusies en Aanbevelingen

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

71

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


14. Conclusies en aanbevelingen

nomie en in het bijzonder de bouw, waarop de grootse woningproductie in de Nederlandse geschiedenis op gang kwam.

Binnen het lectoraat ‘Nieuwe energie in de stad’ van de Hogeschool Utrecht studeren wij af op de One-Stop-Shop, waarbij de projectgroep voor het bedrijf BJW Innovatief Wonen onderzoek doet naar innovatieve renovatie concepten om aan de toekomstige marktvraag te gaan voldoen.

In de opbouw van de woningmarkt is duidelijk zichtbaar hoe de bouwproductie zich onder subsidieregelingen verschoof naar een andere manier van fabriceren; Prefabricage. Hierdoor kon met minder werkt sneller worden opgeleverd en kwamen andere werkmethoden in zicht. Ondanks deze ontwikkeling is 70% van de woningen traditioneel gebouwd in de periode 1940-1965.

Mijn bijdrage in dit onderzoek zal zich richten op de analyse van woningtypologie en de cultuurhistorische en bouwkundige kenmerken. Dit (deel)onderzoek komt voort uit mijn specialisatie Architectuur & Restauratie en zal meer inzicht gaan bieden op het gebied van duurzaam behoud van kenmerkende gebouwen uit ons collectieve erfgoed. Hierin zal ook worden meegenomen welke gevolgen dit heeft voor ingrepen om een nul-op-de-meter woning te realiseren. Het doel van dit rapport is dan ook zicht geven op de mogelijkheden tot renovatie van grondgebonden woningen uit de wederopbouwperiode van 1940-1965.

14.2. Waardering wederopbouwarchitectuur Tot cultuurhistorisch erfgoed behoren niet enkel monumentale binnenstadspanden en archeologische vondsten, ook landschap en vroeg moderne objecten zoals gebouwen uit de wederopbouw en de periode daarna kunnen cultuurhistorisch erfgoed zijn. De modernisering van monumentenzorg weergeeft een tendens van een veranderende mentaliteit. Dit is in de waardering, of eigenlijk herwaardering, van cultuurhistorisch erfgoed als breder gedragen ontwikkeling.

14.1. Analyse woningvoorraad

De modernisatieslag die monumentenzorg in het heden aan het maken is, noemt expliciet het moderne erfgoed van de wederopbouw als prioriteiten voor gebiedsgericht erfgoedbeleid. De modernisering van de monumentenzorg houdt daarnaast in dat er in beleidsnota’s de bevindingen van monumentenzorg verwerkt worden.

De voorraad vroeg naoorlogse woningen van 1940-1965 kent grote tekortkomingen ten opzichte van de hedendaagse normen. Deze woningen zijn in een korte periode opgebouwd vanuit het oplopende woningtekort. Ondanks stimulerende maatregelen liep het tekort nog steeds op. De cijfers van het CBS vertellen dat ongeveer 60% van de woningen uit deze periode als eengezinswoning is gerealiseerd, uit totaal van ongeveer 2 miljoen woningen.

Het toevoegen van contrast op een een-stuks-renovatie in een wijk waar de samenhang hoog is, wordt minder haalbaar geacht. Doordat het uniforme en doordachte beeld wordt verstoord kan de onderlinge samenhang verloren gaan. In het geval van het integreren van het nieuwe ontwerp in de bestaande omgeving is het interfereren met het bestaande uitgesloten en de haalbaarheid stukken groter. Ook voor andere wijken dan wederopbouwwijken waar sprake is van een-stuks renovatie is dit een aan te bevelen strategie. In architectonisch laag gewaardeerde stedenbouw en woningen kan bij een woningenblok juist wel het contrast worden opgezocht, door een ritmiek uit verschillende ontwerpen samen te stellen. Hier kan juist een kans bestaan om binnen de bestaande rooilijn te ontwerpen en het lijnenspel en gevelbeeld juist te versterken.

Het woningtekort is in de periode vlak na de tweede wereldoorlog uitgeroepen tot volksvijand nummer één, en bleef dit tot laat jaren ‘60. Na de tweede wereldoorlog was een enorm woningtekort ontstaan van 120.000 woningen. Het woningbestand telde 2,1 miljoen woningen, hiervan waren 86.400 woningen verwoest tijdens de oorlog en nog eens 336.500 woningen beschadigd geraakt door oorlogsgeweld en bombardementen. Woningen waren gestript tijdens oorlog en onleefbaar, waardoor de noodzaak tot centralisatie en massaproductie urgent was. De bevolking nam na de oorlog toe van 8,8 miljoen in 1940 tot 12,9 miljoen in 1970, waar een deel te wijten valt aan de ongekende bevolkingsgroei, de babyboom, maar ook de latere komst van gastarbeiders en oud-Indiëgangers. Dit gegeven gaf een impuls aan de eco| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

72

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


14.3. Maatschappelijke ontwikkelingen

Voor de grafische uitwerking van de technische oplossingen verwijs ik graag naar de bijlagen.

Kwalitatieve uitingen in architectuur en kenmerken van stedelijke identiteit welke aanwezig zijn worden breed worden gedragen in waardering. Veel bewoners hechten dan ook waarde aan de schaal van detaillering en de uitstraling. Corporaties nemen echter dit aspect, welke samenhangt met de kwaliteit van de leefomgeving en belevingswaarde, doorgaans niet mee in de financiële benadering bij het beoordelen van een projectplan. Ook bij het ontwikkelen van een stedelijk (her)ontwikkelingsplan wordt niet altijd de achterliggende waarde van bestaande structuur meegenomen door gemeenten, woningcoöperaties, ontwerpers en ontwikkelaars.

14.5. Haalbaarheid Om de resultaten van het onderzoek te staven aan de voorraad woningen en andere veel voorkomende typologieën is het referentieproject van belang. Omdat de technische oplossingen hier met minimale aanpassingen voor de situatie ingepast kunnen worden, is de oplossing uniformer en kan het als basis dienen voor de uitvoeringstekeningen.

In het vraagstuk of het behouden van (gevel)materialen, namaken en contrasteren wordt verwacht dat het imiteren in de toekomst meer draagvlak gaat winnen als een meer geaccepteerde tussenweg tussen het technischeen energetische vraagstuk en het culturele en kwalitatieve waardebehoud. Omdat sommige gemeenten hier meer behoudend in zijn of er totaal niet bekend mee zijn, is nader onderzoek voor draagvlak bij overheidsdiensten, monumentencommissie en welstand aan te raden. Ook zijn zogenaamde ‘pilots’ om het nut te bewijzen en als voorbeeld te dienen op hun plaats. Contrast kan, waar het op zijn plaats ook als een goede strategie dienen, waar het niet conflicteert met andere zwaarwegende belangen.

De energetische haalbaarheid is gelijk met het standaard concept, omdat de gemiddelde isolatiewaarde blijft gehandhaafd en hoogwaardige installaties worden toegepast. De haalbaarheid ten opzichte van het financieringsconcept moet nader worden onderzocht voor woningen van de periode 1940-1965, omdat het voorkomt dat er constructieve aanpassingen gedaan moeten worden. Deze aanpassingen zijn intensiever bij traditioneel27 gebouwde woningen en daarom zullen de kosten hoger uitvallen. De kosten voor het behalen van energienotaloos kunnen daarnaast gedrukt worden door verregaande automatisering van het montageproces in de fabriek en door veelvoudig standaardoplossingen aan te bieden.

14.4. Technische oplossing

14.6. Conclusie hoofdvraag

In de hoek van de techniek is het de uitdaging om de renovatie binnen de bestaande rooigrens uit te kunnen voeren. Dit zal naar verwachting in hoge mate de haalbaarheid van het concept verhogen waar de welstand strenge eisen stelt aan de kwaliteit van de leefomgeving, omdat visueel gezien een bouwblok daarmee meer samenhang heeft. De aangereikte oplossing in deze rapportage, zeker gezien het vooronderzoek en de externe adviezen, is er zeker een om te overwegen voor zowel wederopbouwwoningen als andere naoorlogse woningen. De technische oplossing is volgens het IFD-principe26 uitgewerkt, waarbij het demontabele karakter zeker van belang is voor toekomstige innovaties.

Een grondige studie en inventarisatie van het gebouw en de context waarin deze zich bevindt kan helpen bij het zoeken naar de beste mogelijkheid om te renoveren naar nul-op-de-meter. De kans op het vastlopen bij (welstand) procedures wordt verkleind door in te passen bij de bestaande omgeving en advies in te winnen bij de betrokken overheidsinstanties.

26 Industrieel, Flexibel en Demontabel Bouwen. Industrieel ontwerpen waarin gedacht wordt aan demontage en hergebruik

27 Een vorm van bouwen waarin voornamelijk ambachtelijk werk (metselen, houtbewerking) voorkomt

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

Kwaliteit behouden in de gebouwde omgeving is een van de taken van de welstand, en ook diezelfde kwaliteit kan kansen bieden voor een renovatie om waarde toe te voegen. In vroegtijdig ketenoverleg kunnen de kernkwaliteiten worden bepaald en de uitgangspunten scherp worden gesteld, waar-

73

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


14.7. Opsomming

door het vormen van een ontwerp eenduidiger zal worden en de aanlooptijd voor omgevingsvergunningen worden verkort.

Een van de fundamentele problemen om de woningmarkt uniform aan te kunnen pakken is de grote diversiteit, wat tegelijk weer de algemene kwaliteit van de gebouwde omgeving ten goede komt. Op het moment is er weinig afstemming tussen de bouwers, ontwerpers en de overheidsdiensten als het gaat om ruimtelijke ontwikkelingsplannen naar energieloos renoveren.

Om op termijn tot een duidelijk gedefinieerd toetsingskader te komen zullen de rijksoverheid, gemeenten, monumentencommissie en welstand in gesprek moeten gaan om een acceptabele tussenweg te vinden tussen (gedeeltelijk) behoud, esthetische, economische en maatschappelijke belangen. Deze belangen botsen en de uiterste standpunten van de afzonderlijke partijen zijn onhaalbaar om tot een samenhangende oplossing te komen voor (onder andere) het naoorlogse erfgoed.

Dit resulteert in een vaak lang proces van ontwerpen en afstemmen om de gewenste kwaliteit te krijgen. De aanbeveling voor ĂŠĂŠn-stuks renovatie is het inpassen van de woning binnen de bestaande rooilijn en naar mate van de kwaliteit van de omgeving het ontwerp af te stemmen. Imitatie van het gevelbeeld is hierbij als haalbaar concept als voorbeeld te noemen, omdat bij een afwijkend gevelbeeld de kernkwaliteit van een blok in meer of mindere mate wordt aangetast.

Het mag duidelijk zijn dat er met de energiecrises in de nabije toekomst en de maatschappelijke belangen die hiermee gemoeid zijn, er stappen naar een duurzamere woningvoorraad moeten komen. Een goed voorbeeld hiervan is wat sinds kort gebeurt, namelijk het doorvoeren van duurzaamheidambities in de beleidsplannen Ruimtelijke Ordering. Een rol van aansturing en een voorbeeld die weggelegd is voor aansturing vanuit de centrale overheid.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

In het geval van bloksgewijze renovatie van woningen zijn er meer mogelijkheden te noemen, waarbij het Ruimtelijk Ontwikkelingsplan een belangrijke leidraad is. Hier kan, vaak volgens voorschrift op de bestaande rooilijn, door de blokmatige aanpak worden afgeweken van de bestaande vormgeving. Inpassing bij het karakter van de wijk vereist een contextafhankelijke aanpak. Daarom wordt ook sterk aanbevolen, zo blijkt uit onderzoek en interviews met deskundigen op dit gebied, om vooronderzoek te doen naar de kwaliteiten van bestaande bebouwing en een manier te zoeken om deze te versterken.

74

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |




Deel V: Afronding

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

77

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


Conclusies en aanbevelingen

15. Resultaat

In de conclusies en aanbevelingen komt in het kort alle opgedane kennis naar voren. De conclusies en aanbevelingen maken duidelijk waar de onderzoeksresultaten heen wijzen en hoe daarmee omgegaan kan worden. In de aanbevelingen wordt genoemd waar nog nader onderzoek naar gedaan moet worden.

Ter afronding van dit onderzoek zal kort worden samengevat hoe het onderzoek is verlopen en hoe invulling is gegeven aan de deelonderzoeken. Daarnaast wordt aangehaald wat de onderzoeksresultaten uit dit onderzoek en welk nut deze BJW Innovatief Wonen hebben.

Kwaliteit In de vooranalyse wordt vastgesteld waar het onderzoeksgebied ligt en waar het onderzoek veronderstellingen zal valideren. Door middel van interviews en praktijkinformatie is zo grondig mogelijk de huidige situatie onderzocht en daar de gewenste situatie vanuit het bedrijfsleven en vanuit overheidsdiensten en welstand tegenover gezet. Deze validatie geeft het onderzoek de gewenste kwaliteit en valideert de conclusies die hieruit voortkomen.

15.1. Onderzoeksresultaten In de eerste plaats biedt het onderzoek een globale inventarisatie naar de grondgebonden woningbouw van 1940-1965 en de specifieke kenmerken die deze bouwperiode typeren. Hieruit zijn conclusies opgemaakt en gecombineerd met informatie uit interviews en literatuuronderzoek. Deze deelconclusies zijn weer verwerkt in de technische uitwerking.

Vervolgstappen

Analyse

Dit onderzoek richt zich op de vroeg naoorlogse grondgebonden woningen en welke cultuurhistorische waarden hieraan gegeven worden. Daarnaast strekt het zich in beperkte mate tot de technische uitwerking; Verder onderzoek naar de gevolgen op constructief niveau bij het aanpakken van een compleet blok en de houding van woningcorporaties op het gebied van grootschalige verduurzaming is gewenst. Daarnaast moet onderzoek uitwijzen of de aangereikte methode ook op vroegere- en latere woningbouw kan worden toegepast.

De analyse is op de bestaande woningmarkt gericht en biedt inzicht in het ontstaan van de situatie zoals die nog grotendeels is, en de verhouding tussen de woningtypologieĂŤn. De analyse maakt duidelijk waar markten voor BJW liggen, waar kwaliteiten liggen van de bestaande woningbouw en hoe het overheidsbeleid hier tegenover staat. Daarnaast is door middel van interviews kennis opgedaan vanuit het werkveld, zowel bij bedrijven als bij overheidsdiensten. Dit heeft mede debet aan het toetsen van de vraagstelling

Technisch ontwerp Resultaten uit het onderdeel technisch ontwerp zijn een uitgewerkt renovatieplan en de details die daarbij horen. Deze uitwerking komt voort uit de analyse en een deel technisch onderzoek naar materiaalgebruik en de bouwkundige eisen die daarbij horen, welke zijn getoetst aan de vingerende wetgeving en aan de randvoorwaarden die vanuit de opdrachtgever zijn gesteld. | Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

78

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


15.2. Proces en planning

Projectevaluatie

Projectaanpak

De samenwerking onderling tussen de deelnemers van het project was een waardevolle hulpmiddel om voortgang te maken. Tevens was de sfeer tussen de studenten aangenaam. Het afstuderen in onderzoeksvorm, ondersteund door een projectgroep, is goed verlopen en als aangenaam ervaren. Dit was vanwege dezelfde deadlines binnen de onderzoeksgroep, en werden ´vertragingen´ geen belemmering tijdens het project. Door de aangename sfeer had het samenwerken een positieve uitwerking op het afstudeertraject.

Binnen het afstudeeratelier heeft de projectgroep de opdracht gekregen om het BJW 1.0 concept te verbeteren. Hierbinnen heeft elke van de vijf deelnemende studenten zijn of haar eigen onderdeel verkregen. Binnen hun eigen onderdeel zijn ze de leidende partij met als bijtaak kennis te delen aan de overige studenten om zo elk onderdeel integraal te maken binnen het gezamenlijke doel. Tevens hadden Casper en Ties de taak om door middel van email contact te behouden met de begeleiders en derden betreffende het gezamenlijke deel. Lisanne had de taak om telefonisch contact te behouden op haar genomen. Jerin heeft gedurende het project de taak van “na-lezen” gekregen. Jacob leverde bijdragen aan de ‘brianstorm-sessies’ en installatiegebonden problemen.

De begeleiding vanuit school en het bedrijf was in zulke mate aanwezig dat er altijd op tijd bijgestuurd kon worden indien nodig. Dit hielp het proces op het juiste spoor te houden om zo tot het eind resultaat te komen. Wel is er tijd verloren in de beginperiode door het samenstellen van het gezamenlijk plan van aanpak, de projectgroep en het projectonderwerp scherp stellen, en de controle en feedback van het persoonlijke plan van aanpak. Daardoor moest het uitvoerende deel van het totale onderzoek in minder dan 3 van de 5 maanden uitgevoerd worden.

Over het algemeen kan er gesproken worden dat een ieder gelijke taken had. Door de tijd heen kreeg een ieder vanzelf een focus op zijn of haar afstudeeronderzoek. De integrale aanpak heeft daarnaast een nuttige toevoeging gehad door het delen van kennis over specifieke onderwerpen binnen het onderzoek.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

79

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


15.3. Reflectie

Competenties

Wanneer er kritisch gekeken wordt naar het verloop en het proces van het afstudeeronderzoek is er te zien dat de grootste problemen lagen bij het tijdsbestek. Dit heeft te maken met een combinatie van factoren die er voor zorgde dat de afstudeerder te weinig tijd besteedde aan de geplande activiteiten en onderdelen. Daarnaast is het eindpunt van het onderzoek niet geheel scherp geweest en heeft dit eraan bijgedragen dat niet altijd efficiĂŤnt is gehandeld. Daarom zijn enkele onderwerpen meegenomen in het onderzoek welke vanuit het Plan van Aanpak niet genoemd zijn. Onder andere het deelonderzoek naar welstand en de referentieprojecten zijn hier debet aan. Het tijdstekort liep daardoor richting het einde flink op, ondanks een bijdrage aan de totale kwaliteit en reikwijdte van het onderzoek.

Voor onder andere de studie Bouwkunde binnen de BBE, Bachelor Built Environment, is door Domein HBO Engineering het Bachelorprofiel opgesteld. Hierin is beschreven wat de eindcompetenties en tevens de startcompetenties van een afgestuurde engineers zijn. In dit hoofdstuk staat hoe de competenties tijdens dit afstudeerproject invulling hebben gekregen. Ook wordt geschreven hoe ik tegenover de competenties sta. Tevens staat er beschreven waar de student sterk mee stond of wat de aandachtspunten nog zijn. Het herleiden van het doel en de juiste vragen stellen om zo te kunnen bijdragen aan de probleemstelling die gevormd is in combinatie met de opdrachtgevers, was een uitdaging vanwege het samenwerkingsverband dat tussen de projectsleden (de afstudeerstudenten) tot stand moest komen. Hierin werd ook duidelijk wie er binnen de projectgroep een sturende rol zou krijgen. Hierbij zijn alle groepsleden betrokken gebleven maar hebben enkele personen de groepswerkzaamheden meer aangestuurd, wat weer is afgestemd met de projectgroep. Op die manier heeft iedereen aanvulling kunnen geven aan de groepsdynamica.

Hypothese Binnen het onderzoek is de gestelde hypothese uit het vooronderzoek onderzocht. Hierin is gesteld dat een deel van de grondgebonden woningen uit de wederopbouw cultuurhistorisch van waarde zijn en hier consequenties voor renovatie aan hangen. Deze hypothese is deels ontkracht, en op andere gebieden bevestigd. Met name de conclusie dat onderdelen of een planologische structuur kan bepalen in welke mate ingrepen mogelijk zijn, is verrassend. Met dit aspect wordt in het huidige model van nul-op-de-meter renovatie vanuit de Energiesprong nauwelijks rekening gehouden.

Het afstudeerproject heeft zich gevormd tot een onderzoeksproject; Door de vraag die gesteld is vanuit de opdrachtgevers en anderzijds door voorkeur in werkstijl van de student. De analytische en onderzoekende competenties worden tijdens een onderzoeksproject extra benadrukt, hierin ligt de voorkeur van de student. Hier uit voort kwam het, zogenoemd, wetenschappelijk opbouwen van het onderzoek.

Relatie afstudeerspecialisatie

Het vergaren en vertalen van de gevonden informatie werd zorgvuldig gedaan om bruikbaar te wezen voor het onderzoek. Het verder tillen van het Definitief Ontwerp naar bestekstekeningen heeft tevens invulling gekregen, waarbij uitvoerbaarheid vanuit de opdrachtgever en het bewaken van de randvoorwaarden in het oog zijn gehouden. Door peer review en terugkoppeling is een verbeterslag in de ontwerpen gemaakt. Het omvormen van de bevindingen naar een duidelijk rapport een hindernis gebleken. Rapporteren is duidelijk een bezigheid waar de student minder om geeft, desniettemin is deze taak wel voltooid.

De afstudeerspecialisatie Restauratie heeft binnen het onderzoek voldoende invulling kunnen vinden. Door het onderzoek naar de wederopbouwperiode, de analyse van cultuurhistorische waarden en de onderzoeksrapportage van een praktijkvoorbeeld is dit onderdeel betrokken bij het onderzoek. Het heeft in die zin voldoende aanvulling gegeven vanuit deze tot nog toe onderbelichte hoek van de renovatie van grondgebonden (rijtjes)woningen.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

80

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


16. Literatuur

Delft, 1942/1959. Deel 1-4. 2e/4e druk. Kuipers, M - Conserveren in de Wegwerpmaatschappij. Pleidooi voor een polychrome cultuur. Maastricht, 2001. Entreerede aanstellen hoogleraarschap.

Voor de bronnenlijst, verwijzingen, referenties en voetnoten is de APA richtlijn gebruikt. De verwijzingen van voetnoten en de gebruikte bronnen en literatuur vindt u terug in deze bronnenlijst.

De Maeyer,J., Bergmans, A., Denslagen, W., Stynen, H., van Leeuwen, W., Verpoest, L. - Negentiende-eeuwse restauratiepraktijk en actuele monumentenzorg. Handeling van het Nederlands-Vlaams Symposium - Leuven, 1999.

Literatuur BIQ Architecten - Tuindorp Kethel Schiedam. Noddy, noddier, noddiest. Bussum, 2004.

Nicis Institute - Bloei en verval van vroeg-naoorlogse wijken. Den Haag, 2008.

Blom, A., Jansen, B., van der Heiden, M. - De Typologie van vroeg na-oorlogse woonwijken. Zeist, 2004. In opdracht van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg.

Pennen, A.W. van der - Sociale vernieuwing, van plan naar praktijk. Rijswijk, 1998. In opdracht van het sociaal en cultureel planbureau.

Blom, A. - Herstructurering Naoorlogse Wijken. Zeist, 1999. In opdracht van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg.

Tellinga, J. - De Grote Verbouwing, Verandering van naoorlogse woonwijken. Rotterdam, 2004. In opdracht van het Nederlands Architectuur Instituut.

Castex, J., Depaule, J. - De Rationele Stad. Van bouwblok tot wooneenheid. Amsterdam, 2003.

Van der Woud, A. - Onuitsprekelijke schoonheid. Groningen, 1993. Inaugurele rede.

Crone, J. - Herwonnen schoonheid. Rotterdam, 2000. Stichting Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting.

Publicaties

De Hoop, A., van Aalderen, R., Haitjema, K. Khandekar, S. - Naoorlogse stadswijken tussen park en stad. Wageningen, 2009. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Blok, Ir. R. - Tabellenboek voor bouw- en waterbouwkundigen. Utrecht/Zutphen, 206. Negende druk. Bouwformatie BV - Bouwdetailwijzer. Oegstgeest, 2013. Duurzaam en Energiezuinig Renoveren.

Gemeente Amsterdam - Veranderingen in de vooroorlogse woningvoorraad. Amsterdam, 1988. In opdracht van de Gemeente Amsterdam.

Bouwhulpgroep - Documentatie Systeemwoningen ’50 - ’75. Den Haag, 2013. Uitgave van Platform 31.

H+N+S landschapsarchitecten, Coenen, J., Hertzberger, H., Riedijk, M., van Velzen, E. - Over Schoonheid. Waanders, 2000. Ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van Het Oversticht

Brand, A.T. - Het stedelijk veld in opkomst: de transformatie van de stad in Nederland gedurende de tweede helft van de twintigste eeuw. Amsterdam, 2002. In opdracht van de Universiteit van Amsterdam.

Ir. Jellema, R., Meischke, M.C.A., Muller, J.A. - Bouwkunde voor het middelbaar technisch onderwijs. | Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

81

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


Ganzeboom, H., Ultee, W. - De sociale segmentatie van Nederland in 2015. Sdu uitgevers, Den Haag, 1996. In opdracht van de Wetenschappelijke raad voor het Regeringsbeleid.

Artikelen Engbersen, R. - Otterpleinen. Vakblad Renovatie & Herbestemming. Oktober 2010, 28e jaargang nr. 6

Gemeente Amsterdam - Welstandsnota 2014. http://www.amsterdam.nl/gemeente/organisatie-diensten/dienst-ruimtelijke/

van Hulten,M. - Herbouw van wederopbouw. Volkskrant, 19-02-2004. Interview met Ir. F. Houben.

Gemeente Utrecht - Naoorlogse Bouwkunst Pijlsweerd. Utrecht, 2005. Cultuurhistorische inventarisatie Dienst Stadsontwikkeling.

Websites http://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl

Hendriks L. & v.d. Hoeve J. - Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek (2009). Verkregen op 09-1-2014, www.rgd.nl.

www.maps.google.nl

Meurs, Prof. Ir. P. - Nu of Nooit voor de Naoorlogse wijken. Schiedam, 2003. In opdracht van het Projectbureau Belvedere.

www.maps.bing.com http://www.geschiedenis24.nl/

NIBE - Milieuclassificaties Bouwproducten. Bussum, 2013.

http://www.nvmz.nl/nieuws/?item=21

Nijsse, Prof. Dr. R. - Respectvolle herintegratie (2012). www.cementonline.nl/Respectvolle_herintegratie.

http://kennisbank.platform31.nl/pages/9515/Nieuws/Lelijk-is-geen-argument-voor-sloop.html

Rijksoverheid - Cijfers over wonen en bouwen. Den Haag, 2013.

http://kennisbank.platform31.nl/pages/28245/Stedelijke-vernieuwing http://www.bestaandewoningbouw.nl/ontwikkeling-woonkwaliteit-periode-van-1960-tot-1990/

Vedder, A. - Cultuurhistorische waarden en de herstructurering van naoorlogse wijken. Nijmegen, 2009. Belvedere - In opdracht van de Radboud Universiteit en gemeente Utrecht.

http://www.onsamsterdam.nl http://www.dagelijksestandaard.nl/2013/12/architectuur-van-het-optimisme http://vois.datawonen.nl

Overig Overige foto’s en afbeeldingen: Emmen, J - Eigen Werk. Illustratie omslag: www.cultureelerfgoed.nl. Stadsdeel Frankendael, Amsterdam. | Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

82

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


Interviews en/of gesprekken Bedrijf/Organisatie

Persoon

Functie

Onderwerp

Plaats

Datum

WEBO

Dhr. W. (Willem) Haase

Directeur

Fabricage HSB elementen

Rijssen

19-02-2014

BIQ stadsontwerp

Dhr. Ir. R. (Rick) Wessels

Architect - Bureaudirecteur

Architectuur en welstand bij renovatie

Rotterdam

22-04-2014

Rijksdienst Cultureel Erfgoed

Mw. Drs. A.M. (Anita) Blom

Specialist naoorlogs bouwen

Cultureel erfgoed en renovatie

Amersfoort

22-04-2014

Gemeente Utrecht, Bouwen en Wonen

Dhr. W. (Wiely) Projectleider Hilhorst Energiesprong

Welstand en noodzaak van renovatie

Utrecht

30-04-2014

Bureau Monumentenzorg Amsterdam

Dhr. H. (Hans) Boonstra

Monumenten-ad- Rol van monumenviseur ten-commissie en welstand

Amsterdam

02-05-2014

Bureau Welstand Amsterdam

Dhr. J. (Jeroen) Schilt

Medewerker welstand

Amsterdam

02-05-2014

Bugel Hajema

Dhr. J. (Johan) Kruiger

Bouwhistoricus - Overheidsbeleid, Adviseur Ruimte- welstand en monumenlijke Ordening ten-commissie

Leeuwarden

07-05-2014

Hogeschool Utrecht

Dhr. O. (Olof) Verschuren

Docent Bouwconstructies

Utrecht

12-05-2014

Rol van monumenten-commissie en welstand

Stijfheid constructie

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

83

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


17. Begrippenlijst Definitie

Afkorting

Toelichting

Afstudeeratelier

Een kenniskring van afstudeerders, in dienst van een lectoraat werken zij aan kennisvragen

Bottom-up

Onderzoeksmethode waarbij vanaf een basis aan informatie naar een uitgangspunt toe wordt gewerkt

Bouwtechniek

BTE

Afstudeerrichting binnen de studie bouwkunde

Business Model Canvas

BMC

Business Model Canvas

Concept

Hiermee wordt de totale renovatieoplossing die BJW voor ogen heeft bedoeld

Contingent

Subsidieregeling om aan de hand van reeds opgeleverde prestaties bouwvergunningen toe te kennen

Corperatie

Orgaan zonder winstoogmerk die woningen bezit, verhuurd en beheerd

Cultuurhistorisch onderzoek

Richtlijn/methode van onderzoek waartoe cultuur- en bouwhistorische waarden en een waardestelling horen

Cradle-to-cradle

C2C

Duurzame methode waarbij gebruikte materialen opnieuw worden verwerkt

Design For Disassembly

DFD

Ontwerpmethode vanuit het demontabele bouwen; Elementen ontwerpen zodat deze demontabel en herbruikbaar zijn

Domotica

Automatisering binnen een gebouw door middel van ‘slimme’ electronica

Downcyle

Bij het hergebruik van een materiaal eerst dit moeten afbreken (smelten, breken). Minder gunstige optie

Energienotaloos

Een gebouw waarbij het jaarlijks gemiddelde energieverbruik nul is

Energieprestatie coëfficient

EPC

Erfgoed Faculteit Natuur en Techniek

Energieprestatienorm uitgedrukt in een waarde op een oplopende schaal Term om roerende en onroerende zaken cultuurhistorische waarde toe te schrijven

FNT

Geldstroom

Faculteit Natuur en Techniek als onderdeel van de Hogeschool Utrecht Gestructureerde financiële middelen die mogelijk vrijgemaakt kunnen worden voor een ander doel

Houtskeletbouw

HSB

Constructie typologie waarbij de hoofddraagconstructie uit hout bestaat

IFD Bouwen

IFD

Industrieel, Flexibel en Demontabel Bouwen. Industrieel ontwerpen waarbij ontworpen wordt op demontage en hergebruik

In het werk

Op de bouwplaats uitvoeren

Innovatie

Vernieuwen van een product of dienst

Instituut Gebouwde Omgeving

IGO

Instituut Gebouwde Omgeving als onderdeel van de Hogeschool Utrecht

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

84

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


Label

Zie ook: Energieprestatie coëfficient. Mate van energiegebruik, uitgedrukt in een letter van A-G

Lectoraat

Een kenniskring in het wetenschappelijk en hoger onderwijs

Modulair

Vorm van verregaande standaardisatie, waarbij componenten vaste kenmerken hebben

Morfologie

Structuur- of vormkunde waarin een samenstelling zich verhoudt naar toepassing of ontstaan

Nederlandse normalisatie Norm

NEN

Het Nieuwe Bouwen One Stop Shop

Nederlandse normalisatie Norm Architectuurstroming van begin 20e eeuw en onderdeel van de Internationale Beweging. In hoofdzaak functionalistisch

OSS

Levering van alle producten en/of diensten vanaf een centraal punt

Peiling

Punt waarop de voortgang wordt gemeten

Planologie, planologisch

Stedenbouwkundig

Plug&Play

Een systeem of systeemonderdeel wat direct na plaatsing bruikbaar is

Prefabricage

Prefab

Principedetail

In basis universele technische oplossing op detailniveau, aan te passen aan de situatie

Propositie Rijksdienst Cultureel Erfgoed

Een proces waarbij materialen in een fabrieksmatig assembleerproces tot elementen worden gemaakt Aanbod van een partij van waaruit wordt gewerkt

RCE

Orgaan van de Rijksoverheid welke zich richt op monumentenbeleid en roerend en onroerend erfgoed

Rooilijn

Grens op een perceel waar tot gebouwd mag worden vanuit regelgeving en de plaatselijke verordening

Serie van één

Productie waarbij één woning wordt gerenoveerd

Seriematig

Grootschalige woningproductie waarbij één ontwerp als basis dient voor een blok huizen

Stedenbouwkunde

Planvorming en ontwerp van de Ruimtelijke Omgeving op een hoger schaalniveau

Stempel(-bebouwing)

Typologie voor wijken, waarin met standaardontwerpen blokken zijn vormgegeven

Stroken(-bebouwing)

Stedenbouwkundig begrip, hieronder wordt strookvormige blokbebouwing bedoeld

Traditioneel

Een vorm van bouwen waarin voornamelijk ambachtelijk werk (metselen, houtbewerking) voorkomt

Tuinsteden

Ontwerpprincipe waarin de wijk een eigen gemeenschap vormt met scheiding van wonen en werken. Ook wel sattelietstad genoemd

Upcycle

Bij het hergebruik van een materiaal dit compleet kunnen gebruiken, evt. als onderdeel van het gehele product

Warmte terug winning Wijkgedachte

WTW

Het terugwinnen van energie in lucht of water Socialistische ontwerpfilosofie welke halverwege 20e eeuw grootschalig is toegepast

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

85

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |



Deel VI: Bijlagen

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

87

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |



18. Bijlagen Bijlage 1 - Het Concept van BJW Innovatief Wonen Bijlage 2 - Business Model Canvas Bijlage 3 - Interviews Bijlage 4 - Morfologisch Overzicht Bijlage 5 - Waardestelling Bijlage 6 - Adviesrapport Bugel Hajema Bijlage 7 - Tekeningen Bijlage 7.1 - Bestektekeningen Bijlage 7.2 - Fragment & Details

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

89

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |



Bijlage 1; Het Concept van BJW Innovatief Wonen

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

91

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


CONCEPT VAN BJW INNOVATIEF WONEN

TECHNISCHE OMSCHRIJVING De houtskeletbouw gevelelementen bestaan uit een framewerk van stijlen en regel met een grote van 38*235. Dit framewerk wordt gevuld met isolatie van dezelfde dikte als de stijlen. Binnen deze stijlen is tevens ruimte gereserveerd voor leidingen t.b.v. alle installaties binnen het pand. Dit is vanaf de zijkanten gemeten de eerste 600mm van het gevelelement. De afwerking bestaat uit steen-strips welke op een harde persing isolatie van 60mm wordt geplakt. Aan de binnenzijde worden gipsplaten bevestigd welke op gewenste wijze van de klant kunnen worden afgewerkt.

Het bedrijf BJW is in het leven geroepen door Bas van de Kreeke, Jan Kamphuis en Willem Haase. Zij hebben samen met Ivo Opstelten (lector Nieuwe Energie in de stad) dit afstudeer atelier, de One-Stop-Shop genaamd op het Instituut voor de Gebouwde Omgeving opgericht. Investeren in de toekomst en klanttevredenheid; dat zijn de waarden die BJW nastreeft. De bouwsector kent veel beperkingen en er is voor veel bedrijven geen directe aanleiding of noodzaak om het anders aan te pakken dan de traditionele methoden. Pas in tijden van crisis maken bedrijven ruimte voor onderzoek naar nieuwe technieken om producten goedkoper en beter te maken.

De houtskeletbouw gevelelementen behalen een Rc-waarde van 6,0 W m2/K en hebben een totale dikte van 300,5mm.

Het concept van BJW houdt in dat een complete renovatie uitgevoerd wordt zonder meerprijs voor de klant. De gevels, installaties en natte ruimten worden hierbij in 5 dagen doorlooptijd gerenoveerd met daarbij de wensen van de klant centraal. In de wanden zijn ook de installaties en verwarming geïntegreerd en wordt er gebruik gemaakt van warmteterugwinning. Het doel van BJW is een energienotaloze woning creëren, waardoor de geldstroom voor energievoorziening wordt vrijgemaakt voor de investering. Bovendien schept de investering een meerwaarde voor de bewoner en voorziet daarnaast in extra toegevoegd comfort. Doordat er vanuit een integraal ontwerp wordt gewerkt en de bouwkolom zover mogelijk wordt verkort, kan het proces eenvoudiger worden ingericht. Door ongeveer 95% prefabricage in de fabriek en monteren in het werk wordt de bouwtijd en de overlast verkleind, en worden de kosten gereduceerd. Hier komt bij dat de bewoner in het huis kan blijven wonen tijdens het bouwen. Het concept is op zowel één stuks renovatie van toepassing, als op grotere schaal. Zo kunnen individuele huizen worden gerenoveerd in een doorlooptijd van vijf dagen, of corperatiewoningen waarbij op bijvoorbeeld mutatiemomenten van huurders de ingreep gedaan kan worden.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

92

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


KLIK EN SPANSYSTEEM

DAK BJW CONCEPT

Voor het plaatsen van de houtskeletbouw gevelelementen wordt er gebruik gemaakt van het voor en door BJW innovatief wonen ontwikkelde klik en spansysteem. Deze bevestiging zorgt voor een snelle, veilige en luchtdichte aansluiting van de gevelelementen tegen de bestaande constructie aan. Het is een fool proof bevestigingssysteem dat iedereen bij de eerste uitleg meteen kan gebruiken.

Om de eengezinsrijtjeswoning nul-op-de-meter te ontwerpen is het van belang dat de isolatiewaarde van de gehele schil hoog is. Hier is het dak een onderdeel van. Bij veel woningen is de kwaliteit van het dak niet voldoende om dit streven te kunnen behalen. Daarnaast is het benodigd om op het dak zonnepanelen te verwerken voor energieopwekking. De opbouw van het dak is als volgt: 1.

Gipsplaat 12mm

2.

Dampremmende folie

3.

Minerale wol 220mm

4.

Plaatwerk

5.

Regelwerk

6.

Zonnepanelen

In het renovatieconcept wordt het dak in zijn geheel verwijderd en vervangen door een elementendak. Het dak wordt ingemeten en geprefabriceerd waarbij het bij aankomst op de bouwplaats direct geplaatst kan worden. De kanalen van de installaties die op de zolderverdieping gesitueerd zijn worden op dit moment onder het dak door geleidt en met een koof afgewerkt. In de toekomst wordt gestreefd om deze kanalen in het dakelement te verwerken.

Het bestaat uit één bewegend deel wat voor het vastklikken van de gevel zorgt en één bout om het geheel vast te spannen. Doormiddel van deze revolutionaire wijze van bevestiging kunnen de houtskeletbouw gevelelementen in een kwartier op zijn definitieve plek worden geplaatst en bevestigd.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

93

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


MATERIAALGEBRUIK

gipsplaat die zowel voor schijfvorming zorgt als dat het het gevelelement 30 minuten brandwerend maakt (van binnen naar buiten). De binnenkant is afgewerkt met een stuclaag.

Het element is als volgt opgebouwd:

De afwerking (steenstrips) zijn in verschillende kleuren leverbaar. Op deze manier krijgt de klant keuze vrijheid in hoe de woning er uit moet komen te zien. Daarnaast is er een variant waarbij er stucwerk word toegepast als gevelafwerking.

Stuclaag met verlijmde steenstrips 11mm (in verschillende kleuren)

Houtvezelplaat 60mm

Hout constructie (HSB 44x235mm)

Minerale wol 220mm

SCHACHTEN

Dampremmende folie

Gipsplaat 12mm

Stucwerk 5mm

De schachten die zijn toegepast in de de gevel elementen bevinden zich in de buitenste 600mm van het element, zoals te zien is in het figuur hieronder. Deze schachten zorgen voor de de ventilatie in de verblijfsruimten. Deze lucht is tevens verwarmt. Op deze wijze wordt het pand ook verwarmt. Leiding werk dat bedoeld is voor de sanitaire ruimtes worden ook door dit deel van de gevel gevoerd. Door op deze wijze te werken is de rest van het gevel deel vrij indeelbaar wat betreft gevel openingen.

De steenstrips zijn direct verlijmd op de houtvezelplaat en worden in geheel aangebracht op de HSB constructie. De HSB constructie is opgevuld met isolatie met een Rc waarde van 6, afgewerkt met een dampremmende folie. Dit om condens vorming in de constructie te voorkomen. Daarna komt een | Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

94

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


VERDIENMODEL BJW “Ruil je energierekening om voor een ‘vernieuwbouwing’!” BJW streeft ernaar om een totale verbouwing van een woning voor iedereen financieel haalbaar te maken. Daarom is er een financieringsmodel bedacht waarbij de bewoner met het bedrag dat hij maandelijks kwijt is aan zijn energierekening over 30 jaar gezien gebruikt voor de verbouwing. Doordat de woning 0-op-de-meter wordt houdt dit in dat er na de verbouwing geen energierekening meer overblijft. En de bewoner maandelijks niet meer kwijt is dan normaal. Hierbij moet de minimale energierekening rond de €165,- zijn. De totale verbouwing wordt voor +/- €60.000,- gerenoveerd. BJW streeft ernaar om de verbouwkosten in de toekomst naar €40.000,- te reduceren. Dit bedrag dient wel direct en geheel beschikbaar te zijn voor BJW wat betekend dat de woningeigenaar een lening moet afsluiten.

PROJECTORGANISATIE Het afstudeertraject zal gevolgd worden binnen het afstudeeratelier OneStop-Shop, hier binnen zal de afstudeeropdracht gevormd worden in samen werking met het bedrijf BJW. Binnen BJW zijn de opdrachtgevers de heren Bas van de Kreeke, Jan Kamphuis en Willem Haase, tevens zullen zij als bedrijfsbegeleiders gekoppeld worden aan de afstuderende studenten binnen het afstudeeratelier One-Stop-Shop. De studenten die aan het afstudeeratelier One-Stop-Shop zullen deelnemen komen uit de Hogeschool Utrecht. Vanuit de Hogeschool Utrecht zullen de docenten Rogier Laterveer, Liza Looijen, Wilko Planje, Jeroen Mens, Karel Fouraschen als afstudeerbegeleiders optreden. Tevens zal de heer Ivo Opstelten betrokken blijven vanuit de Lectoraat ‘Nieuwe Energie in de Stad’.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

95

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |



Bijlage 2; Business Model Canvas

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

97

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |



Het Business Model Canvas is een managementtool waarmee het doel van een onderneming, de doelgroepen en de belangrijke relaties hiertussen visueel weergeven kunnen worden. Het wordt veel gebruikt binnen Start-Ups om de structuren visueel helder te krijgen. Enkele voordelen van het gebruik zijn; - Meer focus op zaken die cruciaal zijn om succesvoller te worden; - De waarde propositie waarmee je in het verleden succesvol bent geweest, is niet onderscheidend meer;

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

- De markt vraagt om vernieuwing en verandering en je weet niet precies waar je moet beginnen, of wat de consequenties zijn van je interventies; - Je wilt het ondernemerschap binnen het bedrijf een stevige impuls geven; - Je wilt vernieuwing zoals nieuwe verkoop- of distributiekanalenkanalen aanboren, partnerships onderzoeken, de bedrijfsvoering onder de lopen nemen. Dit Canvas is ingevuld om beter scherp te kunnen stellen waar voor BJW de doelgroep in de markt zit en wat de hoofdrelaties daartoe zijn.

99

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |



Bijlage 3; Interviews

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

101

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |



Interviews Cultuurhistorisch Waardebehoud Vroeg-naoorlogse woningbouw 1940-1965

- Wordt er actief gestuurd op behoud van vroeg naoorlogse woningbouw vanuit monumentenzorg?

Hieronder volgt een samenvatting van de gesprekken die zijn gevoerd met diverse experts in het vakgebied waarbinnen onderzoek is gedaan. De geïnterviewde bedrijven en overheidsdiensten zijn als volgt, in chronologische volgorde;

Nee, er wordt niet actief gestuurd vanuit de welstand of monumentenzorg. De welstandsnota biedt gebiedsgerichte informatie over de richtlijnen van de gemeente en hoe een plan ingevuld moet worden. Overheidsdiensten hebben geen inbreng op planvorming of ontwerpkwesties, dit valt buiten het werkveld. Wel wordt vaak afgestemd wat voor aanpassingen en randvoorwaarden gelden.

BIQ Stadsontwerp Geïnterviewde: Dhr. Ir. R (Rick) Wessels Functie: Architect & Bureaudirecteur Datum&plaats: 22-04-2014 te Rotterdam Rijksdienst Cultureel Erfgoed Geïnterviewde: Mw. Drs. A. (Anita) Blom Functie: Specialist Naoorlogse Bouwkunst Datum&plaats: 22-04-2014 te Amersfoort

- Bestaat er in grove lijnen al beleid of zijn er voltooide inventarisaties van de vroeg naoorlogse woningbouw waar (bouw- of herstructurerings)aanvragen aan worden getoetst? Er bestaan beeldkwaliteitplannen om gebiedsgericht eisen te stellen aan de inpassing van nieuwe elementen of aanpassingen. Ook in veel welstandnota’s zijn de inventarisaties verwerkt. Amsterdam heeft bijvoorbeeld dit in kaart gebracht; De AUP-atlas: http://maps.amsterdam.nl/ordekaart_aup/ en de welstandsnota Schoonheid van Amsterdam: http://www.welstand.amsterdam.nl/welstandsnota_en_kader.

Gemeente Utrecht, Dienst Bouwen en Wonen Geïnterviewde: Dhr. W. (Wiely) Hilhorst Functie: Manager Energiesprong Datum&plaats: 30-04-2014 te Utrecht Gemeente Amsterdam, Dienst Monumentenzorg Geïnterviewde: Dhr. H. (Hans) Boonstra Functie: Bouwhistoricus & Monumentenadviseur Datum&plaats: 02-05-2014 te Amsterdam

- Kent de woningbouw van 1940-1965 in het algemeen bijzondere waardering, al dan niet al vastgesteld?

Gemeente Amsterdam, Bureau Welstand Geïnterviewde: Dhr. J. (Jeroen) Schilt Functie: Medewerker welstand Datum&plaats: 02-05-2014 te Amsterdam

In grove lijnen wordt waardering bepaald door het welstandsbeleid. Daarnaast wordt vooronderzoek gedaan naar eventuele cultuurhistorische waarden. Van een aantal objecten is de waardering vastgesteld, dit betreft vaak bijzondere gebouwen of gebouwen van bijzondere historische waarde. Er zijn geen financiële middelen aanwezig bij overheidsdiensten om een veel grotere hoeveelheid monumentale waarde toe te kennen of in de huidige vorm te behouden. Ook staat vast dat niet alle objecten uit de wederopbouw bijzondere waarde kennen, gezien de massaproductie.

Adviesbureau Bugel Hajema Geïnterviewde: Dhr. J. (Johan) Kruiger Functie: Architectuurhistoricus & Adviseur Ruimtelijke Ontwikkeling Datum&plaats: 07-05-2014 te Leeuwarden | Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

103

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


- Van welke factoren hangt de cultuurhistorische waarde af? Dit is contextafhankelijk; Hiervoor wordt ten eerste gebruik gemaakt van de inventarisaties die reeds zijn gemaakt. Niet altijd wordt aanvullend onderzoek gedaan, dit wordt wel aangeraden. Er wordt in het algemeen uitgegaan van verschillende categorieën, met een gradatie van 1-4.

Categorie 2: Stedenbouwkundige waarde Hieronder wordt de samenhang van het object of groep van objecten met de omgeving beoordeeld of van het gebied zelf als zijnde een; - belangrijk architectonisch restant van een historisch stedenbouwkundig concept;

- Zijn er elementen die bij voorbaat een positieve waardering kennen? Daarin bijvoorbeeld materialen, detaillering? Stedenbouwkundig, samenhang, voorkomendheid? Indien onbekend, wordt hier standaard onderzoek naar gedaan bij een aanvraag?

- geheel of onderdeel van een historisch planmatige aanleg; - onderdeel van een historisch ensemble, tezamen met gelijksoortige of gelijkwaardige gebouwen; - belangrijk ruimte- en milieubepalend onderdeel van een stratenreeks, plein of aanzicht van een plaats.

Er wordt bij een aanvraag of ontwerp gelet op bijzondere architectuur in het algemeen, deze kennen niet altijd een bijzondere waardering. Een afgegeven waardering kan via de inventarisaties van de betreffende overheidsdienst worden opgevraagd; In andere situaties kan een cultuurhistorisch vooronderzoek gevraagd worden.

Voorts wordt de stedenbouwkundige kwaliteit volgens de toenmalige stedenbouwkundige opvattingen beoordeeld en de betekenis van een individueel in het oog springend bouwwerk voor het beeld van een plaats of omgeving.

Bij vroeg naoorlogse en traditionele stedenbouw zijn er vaak structuren waar waarde aan wordt gehangen, zoals de verkaveling. Bij stedelijke vernieuwing wordt vaak deze verkaveling aangehouden om de stedelijke historische gelaagdheid zichtbaar te houden.

Categorie 3: Waarde voor de sociaal-economische geschiedenis Het gaat hierbij om bebouwing, waaraan de oorspronkelijke functies betreffende de handel, de industrie en het transport afleesbaar zijn en om gebouwen, die als uitdrukking gezien kunnen worden van specifieke sociale verhoudingen.

‘’Bij de waardering en selectiecriteria staat de (cultuur)historische betekenis van het object centraal. Een viertal hoofdcriteria is onderscheiden en bij ieder object bekeken:

Categorie 4: Waarde voor de nederzettingsgeschiedenis Hierbij gaat het om gebouwen en gebieden die door hun situering en/of oorspronkelijke functie een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de ontwikkeling van een nederzetting.’’

Categorie 1: Architectonische waarde Onder dit criterium wordt beoordeeld of het object een goed voorbeeld is van een bepaalde bouwstijl of bouwtype, of van het werk van een architect tevens of het kwaliteit heeft wat betreft gevelindeling, gevelgeleding, ornamentiek, detaillering en de relatie exterieur en interieur. | Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

Bron: Monumentencommissie Zeist

104

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


- Wordt er in waardering en bescherming onderscheid gemaakt tussen voor- en achtergevel?

- Is er voorkeur in materiaal voor namaak, behoud of juist contrast vanuit het erfgoedperspectief voor deze woningen? En hoe verhoudt dat zich tot de ambivalentie van technisch en/of energetisch ingrijpen?

Hangt van architectuur/typologie af; formeel meestal wel, achtergevel is immers vrijwel altijd welstandsvrij. Dit betekend een grotere vrijheid in vormgeving aan de achtergevel; Wel wordt waarde gehecht aan de kwaliteit van algemene vormgeving.

Zoveel mogelijk ‘ maatwerk’ afleveren; geen standaard voorkeur of oplossing. Per project af te wegen, ook energetisch gezien. Er is geen consensus over dit onderwerp vanuit de verschillende invalshoeken; Het is compleet object- en contextafhankelijk.

In architectonische zin is daarnaast het ontwerpen binnen de rooilijn bij een-stuks-renovatie sterk aan te raden. Door het gevel- en dakvlak op te hogen valt een blok visueel uit elkaar, omdat het lijnenspel van met name de goot- en nokhoogte wordt onderbroken. Inpassen in de bestaande situatie en aan de rooilijn is meer aan te raden omdat het visueel beter past.

Er mag genoemd worden dat er naar behoud geneigd wordt vanuit monumentenperspectief. Juist vanuit esthetisch perspectief is namaak en inpassing in een bestaande situatie denkbaar om energetisch in te grijpen bij woningen in particulier eigendom, zolang het de stedelijke kwaliteit niet schaadt. Op het gebied van beleid is er nog geen globale inpassing van de verduurzaming, hoewel Adviesbureau Bugel Hajema op het moment voor verschillende gemeenten een wijziging in het welstandsbeleid voorstelt. Dit adviesrapport is gericht op grote labelstappen en het oprekken van de regelgeving hiervoor. Dit rapport is in de bijlagen bijgesloten.

- Is er ervaring met het industrieel renoveren van naoorlogse woningen op grote schaal? Het bureau BIQ stadsontwerp heeft voor Kanaleneiland-Zuid in Utrecht een inmiddels afgeronde stadsvernieuwing ontworpen. Verder zijn er slechts weinig projecten op een vergelijkbare manier of op verregaande industriële manier gerenoveerd; Vaak gaat het over groot onderhoud waarbij dubbelglas of andere installaties worden geplaatst. Tuindorp Kethel in Schiedam is een voorbeeld van een grootschalig aangepakte wijk, waarbij een grote labelstap is gemaakt. Aan verregaande verduurzaming naar energieneutraal is landelijk gezien maar weinig gedaan, en de bekendheid en kennis hiervan is binnen de overheid gefragmenteerd.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

105

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |



Bijlage 4; Morfologisch Overzicht

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

107

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |



| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

109

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |



Bijlage 5; Waardestelling

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

111

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |



Blauw Groen Geel

Hoge waardering; Positieve waardering; Indifferente waardering/reeds gesloopt.

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

113

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


Bijlage 6; Adviesrapport Bugel Hajema

| Afstudeeronderzoek BJW Innovatief Wonen | Jerin Emmen |

115

| Cultuurhistorisch Waardebehoud | Hogeschool Utrecht |


Verduurzamen en welstand Gemeente Rijssen-Holten Supplement welstandsnota 16 mei 2014


Inhoudsopgave

2

WELSTANDSNOTA RIJSSEN-HOLTEN - 1 RIJSSEN WONEN


1.0

Verduurzamen (seriematige) woningbouw

1.1 1.2 1.3

Inleiding Typering (seriematige) naoorlogse woningbouw Duurzaamheidsmaatregelen

05 05 05

1.3.1 1.3.2

Verschillende duurzaamheidsmaatregelen Minimale duurzaamheidsmaatregelen

05 07

Welstandscriteria voor verduurzamen (seriematige) woningbouw

07

1.4

WELSTANDSCRITERIA VERDUURZAMEN (SERIEMATIGE) WONINGBOUW RIJSSEN-HOLTEN- SUPPLEMENT WELSTANDSNOTA

3


Hoofdkarakteristiek bestaande woningbouw

Rij: hoofdopzet gevelopening en entreepartij met accent in de

Rij: verschil onderbouw/bovenbouw in kleur van metselwerk

vorm van latei; jaren '50

jaren '60

doorlopende gootlijn; jaren '70

2-onder-1-kapwoningen: hoofdopzet gevelindeling met. pui

Vrijstaande woningen; ĂŠĂŠn bouwlaag met kap; met in de opmaak

Vrijstaande woningen; twee bouwlagen met kap met

jaren '60

van de gevel kleine onderlinge verschillen. De woningen zijn

dakoverstekkken; tussen de woningen onderling kleine verschillen

veelal omgeven door groen, onderlinge verschillen kunnen

in gevelopmaak; jaren '70

daardoor meer worden opgevangen; jaren '70

4

WELSTANDSNOTA RIJSSEN-HOLTEN - 1 RIJSSEN WONEN

Rij: hoofdopzet gevelopeningen en entreepartij met luifel,


1.0 Verduurzamen (seriematige) woningbouw

1.1.

Inleiding

Een groot deel van de woningvoorraad moet duurzamer worden. Veel mensen zijn daarmee bezig. Dat heeft in veel gevallen ook effect op de uiterlijke kenmerken. Soms ontstaat daardoor een conflict met de uitgangspunten zoals die in de welstandsnota zijn vastgelegd. De gemeente Rijssen-Holten hecht waarde aan die verduurzaming en geeft met deze ‘Welstandscriteria voor verduurzamen van (seriematige) woningbouw’ initiatiefnemers een stimulerend kader om dit te kunnen uitvoeren. Voldoet uw plan aan de minimale duurzaamheidsmaatregelen dan krijgt de welstandscommissie instructie om volgens de hier vermelde welstandscriteria te werken. In deze notitie wordt ingegaan op enkele hoofdkenmerken van de bebouwing. Daarna komen de duurzaamheidsmaatregelen aan de orde. Als uw bouwplan daaraan voldoet dan wordt vervolgens gekeken of uw plan voldoet aan de aanvullende welstandscriteria. De criteria zijn voorzien van enkele voorbeelden zodat u kunt volgen wat er wordt bedoeld.

1.2

Typering (seriematige) naoorlogse bouw

Met name de naoorlogse seriematige woningbouw uit de wederopbouwperiode (1945- 1975) komt voor verduurzaming in aanmerking. Deze woningen zijn slecht geïsoleerd en hebben technische installaties die niet voldoen aan de huidige energetische maatstaven. Veel van

deze woningen zijn gebouwd in opdracht van woningcorporaties. Inmiddels is daarvan een deel door verkoop in handen gekomen van particuliere woningbezitters. Met name door de stijgende energielasten en de wens tot meer comfort, ligt het voor de hand dat deze eigenaren hun woning verduurzamen. De eens zo uniforme uitstraling van deze woningen komt door particuliere verduurzaming in conflict met de gestelde eisen van de welstandsnota. Met name bij rijenwoningen en tweeonder-één kapwoningen is dat lastig. Uiteraard zijn er in de wederopbouwperiode ook vrijstaande woningen gebouwd. Deze woningen hebben in hoofdvorm, materiaal- en kleurstelling overeenkomsten met de rijenwoningen. Een groot verschil is dat ze op een zekere afstand staan van elkaar met daarom heen een groen erf/ openbare ruimte waardoor er meer toelaatbaar is bij verbouw. Het energetisch verbeteren van de woning gaat vaak gepaard met het aanbrengen van een dikkere geïsoleerde schil. Veelal wordt de woning gestript en blijft alleen het casco gehandhaafd in afwachting van een nieuwe schil (gevels en dak). Wanneer het gaat om één woning in een woningrij dan betekent dit dat de gevel en het dak als het ware naar voren en naar boven worden geschoven. Deze veranderde schil gaat ook snel gepaard met een ander uiterlijk.

1.3

Duurzaamheidsmaatregelen

1.3.1

Verschillende duurzaamheidsmaatregelen

Het energetisch verbeteren van de woning kan worden gedaan door verschillende duurzaamheidsmaatregelen te treffen. Het verduurzamen van de woning begint met het aanbrengen van een goede isolatie voor dak, vloer, gevel en ramen. Deze duurzaamheidsmaatregelen kunnen worden onderverdeeld in: •

Schilisolatie: Een goede schilisolatie voorkomt onnodig warmteverlies. Hoe dikker het isolatiepakket, hoe minder het warmteverlies en hoe hoger de Rcwaarde. Het isoleren betreft de hele schil van de woning: het dak, de vloer, het glas en de dichte geveldelen. Energie- en klimaatinstallaties: Er zijn inpandige installaties en installaties die aan de buitenzijde van de woning worden geplaatst, zoals zonnepanelen en zonnecollectoren. Deze zijn overigens vergunningsvrij (mits conform regels geplaatst). Zonnepanelen zetten zonlicht om in elektriciteit. Hierdoor kan tevens het energieverbruik omlaag worden gebracht. Zonnecollectoren worden eveneens op het dak geplaatst om zonnewarmte op te vangen. Met deze zonnewarmte kan het tapwater worden verwarmd.

WELSTANDSCRITERIA VERDUURZAMEN (SERIEMATIGE) WONINGBOUW RIJSSEN-HOLTEN- SUPPLEMENT WELSTANDSNOTA

5


Afbeelding ‘Toelichting duurzame maatregelen’ (Bron: menukaart duurzame woningen- bestaande bouw www.servicepuntduurzameenergie.nl)

6

WELSTANDSNOTA RIJSSEN-HOLTEN - 1 RIJSSEN WONEN


Duurzame materialen: Het gebruik van milieuvervuilende materialen moet worden vermeden. Uitspoelende metalen, zoals koper, lood, zink en nikkel zijn slecht voor het milieu, evenals niet FSC gecertificeerd tropisch hardhout.

De afbeelding op de pagina hiernaast geeft een korte toelichting op de verschillende duurzaamheidsmaatregelen.

De minimale duurzaamheidsmaatregelen zijn: • • •

Het isoleren van de gevel tot een Rc-waarde ≥4,0 m2.K/W1; Het isoleren van het dak tot een Rc-waarde ≥5,0 m2.K/W1; Het bestaande glas is ten minste vervangen door isolerend dubbel HR++-glas met een U-waarde van 1,1 W/(m²K).

1.3.2 Minimale duurzaamheidsmaatregelen Voldoet uw verbouwplan aan de hiernaast beschreven minimale duurzaamheidsmaatregelen dan krijgt de welstandscommissie instructie om volgens de onder 1.4 vermelde ‘Welstandscriteria voor verduurzamen van (seriematige) woningbouw’ te werken.

1.4 Welstandscriteria voor verduurzamen van (seriematige) woningbouw Het verduurzamen van twee-onder-één kap woningen en rijenwoningen is een positieve ontwikkeling. De welstandsnota wil daarvoor meer ruimte bieden. Indien aanvragen voldoen aan de minimale duurzaamheidseisen zijn ter verruiming van de bestaande welstandscriteria de navolgende criteria van toepassing.

1 Het bouwbesluit 2012 schrijft een Rc-waarde voor de gebouwschil (gevel, dak en vloer) van 3,5 m2.K/W. Op 1 januari 2015 gaat de minimale isolatiewaarde voor de gebouwschil van 3,5 naar 5,0 m2K/W.

WELSTANDSCRITERIA VERDUURZAMEN (SERIEMATIGE) WONINGBOUW RIJSSEN-HOLTEN- SUPPLEMENT WELSTANDSNOTA

7


Voorbeeld van verduurzamen met behoud van uiterlijke karakteristiek

Bovenste beelden: De wijziging is NIET overeenkomstig de criteria, de wijziging is namelijk NIET afgeleid van de hoofdkarakteristiek van de bestaande woningen (verschil in kleur onderbouw/bovenbouw); Het beeld onder laat WEL een wijziging zien overeenkomstig de criteria.

Voorbeeld van passend kleurenpallet bij bestaand cluster/rij met verschil in kleur tussen onderbouw en bovenbouw

Voorbeelden van hangend erker met leisteen en houtbekleding. Toevoeging zorgt voor nieuwe ritmiek. 8

WELSTANDSNOTA RIJSSEN-HOLTEN - 1 RIJSSEN WONEN

Drie voorbeelden van maximaal 3 type gevelindelingen. In combinatie met dakkapel of dakopbouw

Voorbeeld waarbij gevelvelden minder uniform zijn maar wel in totaalbeeld verwantschap behouden


Welstandscriteria voor verduurzamen (seriematige) woningbouw Situering De bestaande voorgevelrooilijn blijft uitgangspunt conform het bestemmingsplan. Indien naar voren bouwen onvermijdelijk is dan zal dit mede op basis van een positief welstandsadvies via een binnenplanse afwijkingsprocedure worden verleend. Voor het welstandsadvies geldt dan: o Richtlijn is dat het naar voren bouwen van de voorgevel beperkt blijft tot 20 cm. Bij passiefhuis constructie mag tot 40 cm naar voren worden gebouwd. In alle gevallen mag er geen sprake zijn van het vergroten van de gebruiksoppervlakte. o Het naar voren bouwen biedt perspectief op nieuwe onderlinge samenhang.

Vormgeving De wijziging is afgeleid van de hoofdkarakteristiek van de bestaande woningen (zie typering ‘hoofdkarakteristiek bestaande woningen’ op pagina 4). De kap is een belangrijke beelddrager van de woningen. Daarom gelden de volgende criteria: o Kapvorm en dakhelling blijven ongewijzigd; o Nok mag niet worden verlegd; o Een dikker dakpakket tot 30 – 50 cm;

o

-

0 – 30 cm is ook mogelijk maar vraagt zorgvuldige aansluitingen naar buurpanden. De voor- en zijgevels zichtbaar vanaf de openbare weg, vragen de meeste aandacht maar de uniformiteit van de woningrij mag worden losgelaten. Binnen één rij mogen maximaal 3 geveltypen ontstaan. Dit mag ‘ad random’ worden toegepast.

Detaillering De kap: o De nieuwe kap wordt voorzien van dakbedekking met dezelfde uitstraling (ook qua kleur). o Zonnepanelen conform vergunningsvrije regels. Voorkeur is om de panelen en het montagemateriaal in één kleur te plaatsen. o Voor de goot geldt vormgeving conform bestaand of volgens één variant voor de hele rij. Gevelbehandeling: o De nieuwe gevel mag in ander materiaal worden uitgevoerd mits dat voldoende uitstraling heeft (bijvoorbeeld hout(imitatie) of leisteen). o Indien gekozen wordt voor uitstraling van metselwerk:

-

-

- Geleding en metselwerk conform bestaand dan wel afgestemd op bestaand. Kleurtoepassing in maximaal 3 varianten per woningrij. - Bij ophoging van het dak is het nodig om de gevelvelden op te hogen. Aangezien aanhelen van metselwerk de verhouding kan verstoren, is het nodig om deze verhoging onderscheidend van de hoofdgevel te detailleren (bijvoorbeeld geen metselwerk maar stucwerk). o Aansluitstukken op overgang naar buurpanden op één manier en zorgvuldig vormgeven. Dit kan bijvoorbeeld goed in combinatie met hemelwaterafvoer. De verandering kan gecombineerd worden met toevoeging van erkers en dakkapellen. De enige voorwaarde die dan geldt is dat dit per rij wordt afgestemd (de 1e is de trendsetter). De nieuwe gevelindeling kan ook leiden tot nieuwe raam- en kozijnindelingen. Ook hiervoor geldt dat er tot maximaal 3 indelingen per cluster of rij gevarieerd mag worden. Het kleurgebruik is per cluster of rij afgestemd en in samenhang met de gekozen gevelvarianten.

WELSTANDSCRITERIA VERDUURZAMEN (SERIEMATIGE) WONINGBOUW RIJSSEN-HOLTEN- SUPPLEMENT WELSTANDSNOTA

9


Colofon

10

WELSTANDSNOTA RIJSSEN-HOLTEN - 1 RIJSSEN WONEN


Opdrachtgever Gemeente Rijssen-Holten Notitie B端gelHajema Adviseurs

Afbeeldingen Afbeelding voorpagina bron: www.energiesprong.nl Afbeelding pagina 6 bron: www.servicepuntduurzameenergie.nl Afbeeldingen pagina 8 bronnen: Netwerk Nieuw Bouwen, www.netwerknieuwbouwen.nl BJW Wonen/ Studio Frank van Schadewijk/ Goebertus Architectuur & design www.rugzakbadkamer.nl

WELSTANDSCRITERIA VERDUURZAMEN (SERIEMATIGE) WONINGBOUW RIJSSEN-HOLTEN- SUPPLEMENT WELSTANDSNOTA

11


Afstudeeronderzoek

Cultuur-Historisch Waardebehoud De mogelijkheden van industrieel renoveren naar nul-op-de-meter van wederopbouwwoningen Afstudeeratelier One-Stop-Shop University of Applied Sciences Utrecht Auteur Studentnummer

Dhr. J.J.M (Jerin) Emmen 1593271

Onderwijsinstelling Faculteit Opleiding Afstudeerrichting

Hogeschool Utrecht Natuur & Techniek Bouwkunde Bachelor Restauratie


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.