De korte maar miraculeuze liefde van Nellie Waldfeucht en Karel Innemee

Page 1

De korte maar miraculeuze liefde van Nellie Waldfeucht en Karel Innemee

Jo Hendriks


Toeval Iemand schreef iets op Facebook. Een hoofdletter gevolgd door een punt, een kleine letter tussen twee gedachtestreepjes en daarachter in hoofdletters: KILLS. Iemand las dat en antwoordde met een vraagteken. Die iemand kreeg als uitleg: Dat is een soort code, dat snap jij niet. Alles is tog un code en daarachter die smiley met uitgestoken tong. Dat was het. Vier regels, een paar namen, waarvan ik er eentje ken en een miniem fotootje. Tussen al het gedoe dat elke dag op mijn Facebook verschijnt. Vrienden, familie, leerlingen, vrienden van vrienden, vrienden van … Nou ja. Ik ken de plaatser van ‘de code’, dus ik denk in bepaalde richtingen. Veel richtingen. Ik kan niet kiezen welke de meest waarschijnlijke is. Gelukkig. Ik begrijp de code niet en dat wil ik zo houden. Ik zou het vraagteken dus nooit geplaatst hebben. Een code gebruik je als iets geheim moet blijven, behalve dan voor een of twee ingewijden, waarvan jij zelf er vaak een bent. Alleen zij mogen het begrijpen, nee, zij moeten het begrijpen. Want anders plaats je niets, natuurlijk. Soms namelijk is het niet genoeg als je de code,


of liever, de betekenis daarvan in je hoofd hebt. Soms moet het gepubliceerd. Zoals zo velen schreef ik vroeger wel in bomen. Soms waren het letters verbonden door een kruis of een hart. Dat was overzichtelijk. De meeste mensen die die vier letters zagen, wisten niet wie, maar wel wat er bedoeld werd. Maar als je het deed op boomstammen waar familie of vrienden of die ene wel eens langs konden komen, moest je voorzichtiger zijn. Je wilde wel je liefde van de daken schreeuwen, maar niet de naam van degene op wie die zich richtte. Ik besloot dan haar naam in code te noteren. Ik gebruikte de gemakkelijkste code die er bestond: de volgende letters in het alfabet. Ik moest hetzelfde procedĂŠ dan natuurlijk ook gebruiken met mijn eigen initialen, want anders zou er gedacht worden dat ik verliefd was op iemand anders en dat zou voor onnodige verwikkelingen kunnen zorgen. Ik sneed dus K. I. in de bast en daarna de code voor haar. Laten we zeggen, dat ze Marleen Verhoeven heette. Dan sneed ik als teken van mijn liefde K.I. x N.W. En ik zette er de datum bij. Maar wie op die manier tekens in zich heeft, gelooft ook in tekens van buiten. Op het feestje van mijn vriend M.D. kende ik veel van de aanwezigen niet. M. zat op een andere school en ik kende maar een van zijn


klasgenoten. Hij wees een paar mensen aan en noemde hun namen, die ik natuurlijk meteen weer vergat. Behalve die ene: Nellie Waldfeucht. ‘Hoe?’ vroeg ik. ‘Nellie Waldfeucht. Hoezo?’ ‘Nou ja.’ ‘Oké, zeg maar niks.’ ‘Als ze vraagt hoe ik heet, zeg dan: Karel Innemee.’ ‘Karel Innemee? Wie is dat?’ ‘Ik, dat ben ik. Zeg het nou maar gewoon.’ Op onze eerste afspraak maakten we een wandeling. Ik vroeg haar of ze in toeval geloofde.


Op initialen Liefde kan nooit gebaseerd zijn op een leugen. Dat is de gangbare opvatting. Elke opvatting heeft natuurlijk zijn tegenstanders. De cynici, de door-schade-en-schande -wijs-gewordenen. De mensen die zeggen dat elke liefde leugen is, dat elke liefde gebaseerd is op eigenbelang. In gemoedelijke gesprekken, bijvoorbeeld tussen twee bevriende paren, bij een glaasje wijn, wordt die laatste opinie meestal afgezwakt tot: Maar je ziet toch ook vaak dat…. De eerstgenoemde opvatting, de mening dus, dat liefde en onwaarheid onmogelijk kunnen samengaan, wordt meestal niet afgezwakt. Hooguit wordt er het woord ‘echte’ ingevoegd. ‘Echte liefde’ is nooit gebaseerd op een leugen. Als er sprake is van een leugen, is er geen sprake van liefde. Als het gesprek echt gemoedelijk is, dus alleen maar quasidiepzinnig, zal ook de grootste cynicus opmerkingen achterwege laten als: dan bestaat er dus geen ‘echte liefde’. Toen Nellie Waldfeucht en Karel Innemee elkaar (volgens afspraak) de tweede keer ontmoetten, maakten ze een wandeling door het Imstenraderbos, die door Karel in gedachten precies was uitgestippeld. Hij wilde haar het inschrift laten lezen dat hij enkele weken eerder had gemaakt in de bast van een beuk: K.I. x N.W. Toen hij de wandeling bedacht, wist hij nog


niet welk verhaal hij zou vertellen als ze voor de boom stonden. Hij overwoog verschillende opties. De eerste, de waarheid, verwierp hij al snel. Dan namelijk zou hij moeten vertellen hoe hij nog maar kort geleden verliefd was op Marleen Verhoeven. Hoe hij niet haar initialen wilde krassen, omdat hij bang was voor herkenning. Dat hij een eenvoudige code had bedacht, waarmee hij haar en zijn eigen initialen onkenbaar zou maken en hoe dat geresulteerd had in de inscriptie waar ze nu voor stonden. Hij zou haar dan uiteraard ook zijn eigenlijke naam moeten vertellen. Dat laatste vond hij geen punt, hij had nooit problemen gehad met zijn naam. Eigenlijk vond hij zijn eigen naam een stuk prettiger dan de naam die Nellie nu gebruikte. Vooral de nieuwe achternaam vond hij nogal bezwaarlijk, het was een naam die vooral in de dorpen rondom zijn stad vaak voorkwam. Voor hem had die naam een nogal boerse klank. Maar hij verwierp de waarheid vooral omdat hij vond dat de droom intact moest blijven. Hij herinnerde zich de schok nog die hij onderging toen hij Nellies naam voor het eerst hoorde, twee dagen eerder op het feest van M.D. Het was niet dat hij daardoor plots voorheen onbekende mogelijkheden zag. Het was niet zijn gebruikelijke zoektocht naar ingangen. Geen gegrijp naar strohalmen. Toen hij haar naam hoorde, zag hij zichzelf terwijl hij de letters in de boom kerfde. Als hij later aan dat moment dacht, zag hij de initialen in goud of zilver, glanzend, lichtgevend. En in plaats van de punten


zag hij ook de andere letters van haar naam: Nellie Waldfeucht. Ook de halve waarheid was niet mogelijk. Natuurlijk wilde hij best vertellen hoe hij eigenlijk heette. Het zou een boel problemen voorkomen en –zoals gezegd- hij had geen moeite met zijn naam. Maar als hij dat deed, dan was de geplande wandeling een slecht idee. Want ook al wist hij het allemaal op een mooie romantische manier uit te leggen, het feit bleef dat er nu toch K.I. stond en niet J.H. x N.W. Het zou lijken of zij vreemd ging. Daarom besloot hij de leugen te leven, besloot hij Karel Innemee te zijn. Maar wie was N.W. dan? Hoe moest hij haar initialen uitleggen? Moest hij een verhaal verzinnen, waarin hij haar ooit eerder had gezien? Van ver? Zonder dat zij dat had gemerkt? Kon hij M. daarbij op enigerlei wijze inschakelen? Of moest hij wijzen op de fantasie, de code die hij had gebruikt, en zo het wonderbaarlijke van het geheel benadrukken? Was zij gevoelig voor dit soort toevalligheden? Ja, natuurlijk anders was hij niet verliefd geworden. Verliefd? Ja, verliefd. Op initialen.


Bij de boom Maar nu hij met Nellie Waldfeucht door het bos liep, wist Karel Innemee dat hij niet het verhaal moest gaan vertellen waarin hij haar al een tijdje van een afstand aanbad, dat hij informatie had ingewonnen, bijvoorbeeld bij M.D. Het zou te ingewikkeld worden. Hij zou M. op de hoogte moeten brengen en houden van zijn nieuwe levensloop, een tijd lang in ieder geval. En het zou mis gaan. Het hele verhaal van de verzonnen liefde zou bekend worden en een modderig einde kennen. Nee, modderig was niet het goede woord. Zijn liefde voor Nellie Waldfeucht zou achter hem liggen als een drol: je keek er wel op terug, je was blij dat je hem kwijt was, je was misschien wel enigszins tevreden over het lichte gevoel in je darmen en over de gezonde kleur en textuur. Een verleden waaraan je niet meer dacht als je eenmaal op de spoelknop had gedrukt en je handen gewassen. Je dacht er niet aan terug behalve dan als deel van een serie stoelgangen: het was er geweest. Want natuurlijk besefte Karel Innemee dat ook deze liefde niet lang zou duren. Hij hoopte er wel op, maar dat deed hij altijd. Op een gegeven moment zou ‘de magie op zijn’, zoals de uitdrukking luidde. De uitdrukking die hij talloze keren had gebruikt bij vorige liefdes. Woorden die ook vaak tegen hem gezegd waren. Het was een uitdrukking waarmee je alle kanten op kon,


waarmee je niets zei, maar kon pretenderen alles te zeggen. Want als er geen magie meer is, wat wil je dan? Dan is het toch beter om te stoppen, een liefde zonder magie is oorlog. Eigenlijk, bedacht Karel, toen hij zijn hand quasi per ongeluk tegen de hare liet komen, zou het het beste zijn als hij nu, nog voor er iets onherstelbaars gebeurd was, zou omdraaien, naar huis gaan en zijn gewone leven hervatten. Of als zij dat zou doen. Dat maakte niet uit. Karel Innemee behoorde niet tot de groep van mensen voor wie de ‘uitmaker’ een hogere positie innam dan de ‘uitgemaakte’. Voor hem paste er geen rangorde bij het einde van een liefde. Ze keken elkaar niet aan toen ze de zachte glooiing beklommen die het pad maakte. Tussen de laagste takken van de eerste beuken scheen de zon. Nog even en ze zouden er zijn. Bij de Beukenkoel. Bij de boom. Bij de steile helling die een abrupt einde maakte aan het golvende landschap. Bij het hek van rustiek en onbeholpen aan elkaar vastgespijkerde beukentakken dat de wandelaars (en vooral hun spelende kinderen) moest beschermen tegen een onverhoedse val. Ze keken naar beneden, lieten hun blik omhoogklimmen langs de gladde beukenbasten, grijpen naar de takken en verblind worden door de zon. Zij legde haar linkerhand op zijn rechter. Ook dit leek toeval. Hij keek achter zich. Daar stond de boom. Het inschrift onzichtbaar aan de linkerkant. Het was stil in het bos. Haar hand bleef liggen, werd iets zwaarder. Misschien, dacht


hij, moest de zon maar ondergaan. Achter de heuvel aan de overkant. Even later lagen ze tussen de wortels van de boom. Hun handen zwierven en sjorden, zwierven en streelden. En zo veel meer. Toen ze weer recht stonden, drukte hij haar tegen de boom en kuste haar. Hij zag de letters in de bast. Droog nu, maar wit nog, een verse wond die was gestopt met bloeden.


Namen Natuurlijk was een probleem nu opgelost. Nu hij weer thuis was en alleen, kon Karel Innemee zijn nieuwe geliefde de inscriptie in de boom verklaren: daags na hun eerste afspraak (morgen dus) was hij teruggekeerd naar de boom en had er -verliefd als hij was – de initialen in gekerfd. Nellie Waldfeucht zou hem even verliefd maar ook enigszins spottend meedelen dat zij niet had gedacht dat hij zo romantisch was. Hij zou schaapachtig grijnzen en (eventueel) zijn schouders ophalen. Wanneer dit vervolg zou plaatsvinden was nog niet duidelijk. Maar hij zat natuurlijk wel nog met het probleem van zijn echte naam. Hij vreesde dat hij zijn droom had waargemaakt, maar zijn liefde onmogelijk. Natuurlijk kon hij alsnog de waarheid –de hele waarheid – vertellen, maar dat zou een eerste kras zijn op de glans van hun nieuwe liefde. Hij dacht het letterlijk zo, in die woorden. Maar als ze zijn leugen al zou accepteren, zelfs vergeven dan zou na die eerste kras een tweede volgen, en een derde. En later, veel later, zou er niets over zijn dan een doffe herinnering. En twee mensen die niet eens meer ongelukkig waren met elkaar. Dat nooit. De naam bleef Karel Innemee, hij raakte er al aan gewend. Maar de wereld wist het nog niet, behalve Nellie Waldfeucht dan. En zij wist het in


feite ook niet, zij meende gewoon dat hij Karel Innemee heette en verder niets. Hij bedacht zich opeens dat hij veel te weinig wist over de relatie die Nellie met M.D. had. Hij had haar naam nooit eerder gehoord, dus erg close zouden ze waarschijnlijk niet zijn. De namen van M.’s liefdes waren hem bekend en andersom wist M.D. veel van zijn verleden. Maar nu ze elkaar via M.D. hadden leren kennen, zou Nellie hem misschien vragen gaan stellen: Wie is hij? Hoe is hij? Wat is zijn verhaal? Wat zou M. dan doen? Wat had hij eventueel al verteld in de tijd tussen het feest en de wandeling? Natuurlijk, vrienden weten over het algemeen minder van elkaar dan vriendinnen, maar toch. En dan: hij zou haar nooit kunnen meenemen naar huis, haar voorstellen aan zijn vader, zijn broer. Het verschil in achternamen zou hij nog kunnen uitleggen: zijn ouders waren gescheiden, en hij had gekozen voor de naam van zijn moeder. M.D. wist die naam niet. Dat kon. Bij de voornaam werd het moeilijker. Misschien zou het beter zijn, zijn naam te verklaren uit een keuze. Karel Innemee, K.I. K.I. Dat hij dat niet eerder had gezien. K.I. omgedraaid is IK. Natuurlijk, dat was het. Hij besloot zijn naam te verklaren uit een soort identiteitscrisis. Dat hij op een gegeven moment


(de scheiding van zijn ouders?) had bedacht dat hij zijn leven radicaal moest omgooien. De achternaam had hij gekozen omdat het in de regio een bekende naam was. Een boerse naam, voeten in de klei. Zoiets. Ook hier was de voornaam een probleem. Karel. Hij kende maar een Karel en dat was een nogal droogkloterig figuur dat vrijwilligerswerk deed voor de jongeren uit de buurt. Hij overwoog Karel de Grote als naamgever, maar dat was overdreven. Daarbij zou hij dan liever voor de Franse versie hebben gekozen: Charles. Dat was tenminste een naam. Van Karel Appel had hij nog nooit gehoord. Karel Innemee besloot notities te maken. Tot diep in de nacht werkte hij aan zijn biografie.


M.D. nog wel? Het is niet gemakkelijk een autobiografie te schrijven, zeker niet als ze deels gefingeerd moet zijn. Het gevaar dat Karel Innemee en Nellie Waldfeucht zonder het te weten gemeenschappelijke vrienden of kennissen hadden, was niet denkbeeldig in een kleine stad als H. Natuurlijk kende niemand hem als Karel Innemee, maar hoewel hij nooit een echt gezelschapsmens en nooit lid van de een of andere scene of zelfs maar een vereniging was geweest, waren er toch zeker tientallen, misschien zelfs een paar honderd mensen die hem in ieder geval via via kenden. M.D. was het meest uitgesproken en vooralsnog enig bekende gevaar in dat opzicht. Bij zijn eerste afspraak met Nellie Waldfeucht had Karel zijn vriend helemaal niet genoemd. Nellie had alleen bij het afscheid iets gezegd als: ‘Ben blij dat M. ons aan elkaar heeft voorgesteld.’ Maar de kans was natuurlijk groot, dat bij de volgende ontmoeting de vraag naar het begin van hun vriendschap werd gesteld. Het antwoord op die vraag hoefde in principe niet moeilijk te zijn: M.D. en hij hadden elkaar leren kennen op de ontmoetingsplaats van de jongeren, vooral de jongens, van de buurt. M.D. was bevriend geweest met M. R. met wie Karel al ruim twee jaar bijna dagelijks contact had. De kans dat


Nellie ook M.R. zou kennen was bijzonder klein, omdat deze een nog meer teruggetrokken leven leidde dan Karel zelf. Daarbij werd deze M. door zijn moeder ook nog eens bijzonder kort gehouden. Zo kreeg hij zelfs op zwoele zomeravonden bijna nooit toestemming tijd door te brengen op de hangplek die Karel zelf drie zomers lang bijna dagelijks bezocht. Maar deze M.R. had dan wel weer een nicht – L.H.- die tegenover hem woonde en die bevriend was met Marleen Verhoeven. En Marleen Verhoeven was, zoals we gezien hebben, het meisje en vooral de naam, die hem de keuze voor de initialen van Nellie Waldfeucht had opgedrongen. Karel Innemee dacht niet graag aan een mogelijke ontmoeting tussen Marleen Verhoeven en Nellie Waldfeucht. De namen M.R., L.H. en Marleen Verhoeven mochten bij nadere beschouwing dus niet in zijn biografie verschijnen. M.D. daarentegen moest erin voorkomen. Wellicht zou het beter zijn diens rol in Karels leven te verkleinen of snel te laten eindigen. Sterker nog: als hij de rol wilde beÍindigen, moest die klein zijn, want goede vrienden begrijp en vergeef je. M.D. moest dus gedegradeerd worden tot een kennis, iemand die misschien wel dacht een goede vriend te zijn, maar wiens rol Karel Innemee beduidend kleiner inschatte. Een enigszins pijnlijke, maar noodzakelijke operatie. Een probleem was natuurlijk ook, dat Karel Innemee nog maar pas geleden op het feest van


M.D. was geweest. ‘Och, ik had gewoon zin in een feestje’, klonk nogal kil en ongeïnteresseerd in het lot van iemand, die toch de relatie tussen Nellie en hem mogelijk had gemaakt. En die kilheid paste weer niet bij het beeld waaraan hij dacht te moeten voldoen om Nellie Waldfeucht langduriger dan hij gewend was aan hem te binden. Het beste zou zijn, als hij M.D. nooit had gekend. Maar als hij M.D. niet had gekend, had hij Marleen niet leren kennen. En zonder Marleen had Nellie Waldfeucht niet bestaan. In zijn leven dan. Hij kwam er niet uit. Karel Innemee besloot het er op aan te laten komen. Hij zette een groot kruis door de notities die hij had gemaakt. Voor hij het schrift dichtdeed, noteerde hij nog snel: M.R., L.H. en M.V. bestaan niet, M.D. nog wel?


Gewoner Marleen Verhoeven kon niet meer bestaan, omdat ze was veranderd in Nellie Waldfeucht zoals Karel Innemee was ontstaan uit zijn vorige identiteit. Die oude identiteit was natuurlijk niet verdwenen, ze was opgegaan in de nieuwe. Ze vormde een groot deel van Karel Innemee. Marleen Verhoeven moest dus ook een groot deel van Nellie Waldfeucht zijn. Gelukkig had hij Marleen nooit goed leren kennen. De afstand was steeds te groot geweest. Hij kende haar uiterlijk (gekleed) en hij had zich haar de nodige keren naakt voorgesteld. Maar zelfs de oppervlakkige kennis die hij van haar had maakte duidelijk dat er grote verschillen waren met Nellie Waldfeucht. Alleen al de lengte en de kleur van de haren (Nellie vrij korte bruine krullen, Marleen lang, sluik en goudblond ) vormden een probleem. Maar met haar viel natuurlijk van alles te doen: het kon groeien, geknipt worden, geverfd en gestyled. Het lichaam hoefde geen echt groot probleem te zijn: de lengte en globale vorm klopten ongeveer. Eigenlijk hoefde hij alleen zijn voorbije fantasieën over Marleen aan te passen aan het daadwerkelijke lichaam van Nellie. Niet zo moeilijk want op dat moment stelde hij zich bij het idee ‘naakte vrouw’ alleen het lijf van Nellie voor. De verse herinnering aan Nellie was sterker dan de verbeelding van talloze keren Marleen.


Dat zou ongetwijfeld zo blijven, want het nieuwe beeld zou alleen maar sterker worden, het vroegere vervagen. Met opzet riep hij een beeld op uit zijn herinnering. Hij herinnerde zich hoe hij met zijn vrienden een partijtje straatvoetbal deed, hoe plotseling het zinnetje: ‘Daar komt ze!’ door het groepje zoemde, hoe de bal met opzet werd uitgetrapt en hoe Marleen tussen de voetballers door fietste in haar witte tennisrokje en sweater. Het kostte Karel Innemee geen enkele moeite zich onder die kleding Nellies mooie lichaam voor te stellen. Aan de kleding moest hij wel nog iets doen. En aan het gezicht. Aan het innerlijk van Marleen Verhoeven was hij natuurlijk nooit toegekomen. Natuurlijk, hij had haar een hoge mate van hooghartigheid, verwaandheid toegedicht. Ze wist natuurlijk heel goed hoe mooi ze was, hoe mooi ze gevonden werd in ieder geval. Ze scheen er in ieder geval geen moeite mee te hebben als een verschijning door een groepje verspreid opgestelde jongens te fietsen die alleen hun hoofd in haar rijrichting bewogen. Nellie Waldfeucht was aardser, toeschietelijker, gewoner. Toen hij dat laatste woord in zijn schrift noteerde, voelde Karel Innemee zich eventjes licht ongemakkelijk. Het zou toch niet zo zijn, dat hij had gekozen voor het bereikbare? Hij had zich toch niet neergelegd bij een nederlaag in een wedstrijd die helemaal niet gespeeld was? Had hij


– om in voetbaltermen te blijven – de strijd al opgegeven voor de scheidsrechter de aanvoerders bij zich geroepen had? Hij besloot die gedachte te verwerpen. Bleef dus staan: M.R., L.H. en M.V. bestaan niet, M.D. nog wel? Omdat hij nog steeds in een verliefde en wazige roes verkeerde, besloot hij zich vooralsnog te beperken tot het verwijderen van M.R. en L.H. uit zijn biografie. Of eigenlijk alleen M.R. Want als die eenmaal verdwenen was, was er voor zijn nicht toch al geen plaats meer. Of preciezer: als hij ruzie zou krijgen met M.R. zou L. zonder twijfel diens kant kiezen en geen contact meer met hem willen.


Meer niet Voor zichzelf had hij wel een dubbele identiteit overwogen. Al bedacht hij meteen dat het woord ‘wel’ in deze zin natuurlijk niet correct was. Dat woord zou impliceren dat hij bij Marleen Verhoeven en Nellie Waldfeucht die optie ook overwogen had, dat hij de twee vrouwen in zijn leven in feite als een zag, Terwijl het enige dat de twee verbond, de initialen waren. En zelfs die niet. Daarbij had het idee van één eenheid in twee personen een haast Christelijke klank. Bij hem zelf was dat natuurlijk anders: bij hem was er sprake van een persoon in twee eenheden. Bij Karel Innemee was er geen sprake van een dubbele identiteit, maar van een gespleten persoonlijkheid. Althans dat zou het geval zijn als hij naast zijn relatie met Nellie Waldfeucht contact zou blijven houden met zijn oude wereld in de personen van M.V. en M.D. Hij zou alleen weer een en heel kunnen worden als hij afstand deed van zijn leven tot nu toe. Om dat te bereiken had hij twee mogelijkheden: hij kon zijn eigen (oude) persoonlijkheid uitschakelen of die van de anderen. Hij opende het raam van zijn slaapkamer en keek uit over de tuin en de kleine boomgaard achter het huis. Hij herinnerde zich de talloze keren dat hij in een van de perenbomen was geklommen en zich uren lang verborgen had gehouden op de


hoogste tak die hem kon dragen. Hij herinnerde zich de rust die hij daarbij had gevoeld. Die rust, die ervaring maakten natuurlijk deel uit van zijn persoonlijkheid. De herinnering aan die rust kwam niet bij elke willekeurige perenboom bovendrijven, zij moest opgehaald worden als het niet die boom was, in die boomgaard, achter dat huis, van de mensen die de ouders waren van de persoon die nu Karel Innemee heette. Zijn persoonlijkheid was afhankelijk van die perenboom. Maar als zijn persoonlijkheid (ook als Karel Innemee) afhankelijk was van een perenboom, dan viel de rol die mensen in de vorming ervan speelden natuurlijk helemaal niet uit te vlakken. Daarmee leek de tweede optie net zo onmogelijk te worden als de eerste. Tenzij hij besloot, dat zijn persoonlijkheidsvorming was afgesloten, voordat hij naar de middelbare school ging. Daar had hij de mensen leren kennen die het hem nu moeilijk maakten. M.R. en M.D. in ieder geval, op welke school Marleen Verhoeven zat, wist hij niet. Zijn ouders waren voor die tijd gescheiden, dus dat deel van zijn vorming kon behouden blijven. Evenals de perenboom. Hij trok zijn overhemd uit en ging in het raam zitten. Hij keek naar de plek waar de zon achter de heuvel in de verte was verdwenen. Toen zijn vader een hele tijd later zijn kamer binnenkwam om te zeggen dat hij naar bed ging, en dat het ook voor hem langzaamaan tijd werd, knikte hij


alleen. Een blauwe nacht en morgen Nellie Waldfeucht. Meer had hij niet nodig. Onverwacht droomde hij die nacht. Hij droomde van een nacht die donker was en bruin, en van een feest dat langs een straat gevierd werd. Tientallen mensen waren er, waarvan hij er vrij veel kende, al wist hij niet waarvan. Bij kleine kampvuurtjes stonden groepjes. Soms ging hij daarbij staan en luisterde naar verhalen. Er werd hem niets gevraagd. Even later zat hij een beetje achteraf op een omgevallen boomstam, naast een man die er met gebaren op aandrong dat ze zouden klinken met de flesjes bier die ze in hun handen hadden. Ze zaten naast elkaar en keken.


Besluiten Karel Innemee liep naar de plek waar hij met Nellie Waldfeucht had afgesproken. Een wandeling van net iets meer dan een half uur. Hij bedacht zich dat hij niet naar haar adres had gevraagd. Net zo min als zij naar het zijne. Hij wist niet van welke kant ze zou komen, maar hij ging er van uit dat het laatste deel van haar weg dezelfde was als die van hem. De afgesproken plek namelijk lag aan de uiterste zuidrand van de stad. De andere toegangswegen liepen voor een groot deel door of langs het bos waar ze elkaar weer zouden ontmoeten. Ze hadden afgesproken bij het paadje waarlangs ze het bos de vorige keerwaren binnengegaan, een paadje dat pal naast het speelveld van de wijkvoetbalclub op de verharde weg uitkwam. Als Nellie uit een van de andere drie richtingen kwam, moest ze welhaast afkomstig zijn uit een van de dorpen ten zuiden van de stad. Dat leek hem, nee, dat was onmogelijk. Ondanks de perifere ligging van zijn woonhuis zag Karel Innemee zichzelf als een echt stadsmens en het kon niet anders dan dat Nellie dat ook was. Op de bevolking van de omliggende dorpen – die hij kende omdat hij er vroeger wel eens met zijn moeder op familiebezoek ging keek hij eigenlijk een beetje neer. Boers en luidruchtig waren ze, en ze wisten alles van iedereen. Nellie Waldfeucht zou dus langs dezelfde weg de heuvel beklimmen die hij nu beklom, ze zou even


eerder (zonder het te weten) langs zijn woonhuis zijn gelopen. Hij vond dat een plezierige gedachte. Zonder het te weten zou ze iets van zijn verleden hebben leren kennen. Nou ja, niet van Karel Innemees verleden. Dat zou –had hij die morgen bedacht- heel ergens anders liggen. Hij was die ochtend wakker geworden met de gedachte dat een radicale breuk gemakkelijker zou zijn dan een steeds ingewikkelder wordende bewerking. Bij een radicale breuk namelijk waren er maar twee zaken waarmee hij rekening diende te houden: zijn vriendschap met M.D. en de inscriptie. Alle andere namen uit zijn ‘daadwerkelijke’ verleden mochten zijn nieuwe verleden niet bevlekken. Zelfs niet M.V. Hij moest hun namen vergeten, vervangen in ieder geval door nieuwe namen die hij kon gebruiken als hij eens een verhaal uit zijn verleden wilde vertellen. De code om tot die nieuwe namen te komen was eenvoudig: ze zouden beginnen met de letters voorafgaand aan die van de werkelijke namen. M.R. zou L.Q. worden, nee L.P. want bij een Q zou hij alleen een achternaam kunnen bedenken die memorabel zou zijn en makkelijk te vinden. L.H. zou hij veranderen in K.G. Met deze initialen zouden namen te vinden zijn die in de streek vaak voorkwamen. Ook de initialen van M.D. zouden geen probleem hoeven zijn: L.C. zou vergelijkbare karaktertrekken kunnen hebben als de eigenlijke M.D., vergelijkbare (dezelfde) avonturen kunnen hebben beleefd.


De naam van Marleen Verhoeven – L.U. - zou een groter probleem zijn. De voornaam was niet moeilijk. Sterker nog, die had hij al snel vastgesteld: Leen. Het was een veel voorkomende naam en hij zou afgeleid kunnen zijn van Marleen, waardoor ook de gevoelswaarde overeenkwam. Bij de achternaam werd dat moeilijker. Bij het ontbijt had hij in het telefoonboek gekeken. In de stad waren er weliswaar vrij veel achternamen te vinden die met een U begonnen, maar echt bevallen deden ze niet. Ubachs, Ummels, Uitdenboogaard. Voorlopig besloot hij te werken met Uytterhoeven. Vanwege het ‘hoeven’ aan het eind natuurlijk. Tevreden ging hij met zijn rug tegen een boom zitten langs het pad bij het voetbalveld. Hij keek op zijn horloge. Hij was een kwartier te vroeg. Zoals gepland. Op dit moment zou Nellie Waldfeucht langs zijn huis lopen. Langs het huis. Honderd meter verderop begon de beklimming van de heuvel. Eenmaal boven zou ze links gaan en vijf minuten later zou hij haar zien: een eenzaam figuur op een weg langs een bos.


Sjabloon Hij was niet verbaasd toen hij vanuit het bos een bromfiets hoorde naderen. Zonder te kijken wist hij wie de berijder was. Hij herkende het geluid. Maar ook zonder het wat hese geluid van de Puch wist hij dat het M.D. was. L.C. in het nieuwe leven dat er nu niet meer van zou komen. Ludo Coenen had hij die ochtend nog even gedacht, zonder die vanuit een zekere genegenheid gekozen naam meteen goed te keuren. Speels (Ludo) en moedig (Coenen) vond hij de twee eigenschappen die in M.D. voortdurend om de overhand vochten: onbedachtzaamheid was dan de passende samenvatting van die namen. Even hoopte hij nog dat Nellie Waldfeucht achter op de brommer zou zitten. Heel even, als een korte flits. Maar hij wist dat het niet zo zou zijn. Hij draaide zich net op tijd om om M.D. met slippend achterwiel te zien remmen. ‘Jij bent hartstikke gek, jij’, zei M.D. lachend, ‘Wanneer heb je die letters in die boom gekrast?’ K.I. haalde zijn schouders op. Wat maakte het ook uit. ‘Welke letters?’ vroeg hij nog wel, maar hij wist dat M.D. hem doorzag. ’N.W. kruisje K.I. natuurlijk, Karel Innemee. Werkelijk, hoe verzin je het.’ ‘Was je daar?’ ‘Ja, Nellie vroeg me of ik met haar mee ging. Ze vond dat je zo vreemd deed. Dat je per se bij die boom wilde.’


‘Is zij daar nu dan?’ ‘Nee, ze is naar huis.’ ‘Naar huis? Maar dan had ik haar toch moeten zien.’ ‘Nee, gek. Ze woont in U., weet je dat niet? In het eerste huis als je aan de andere kant het bos uitgaat.’ ‘Daar?’ ‘Ja, ze is vriendin met T., die nicht van je. Via een grote omweg is ze zelfs nog familie, zei ze. Een broer van je moeder is getrouwd met een tante van haar, of zoiets.’ ‘Maar heeft ze die letters dan gezien? Toen ik er met haar was?’ ‘Nee, tenminste, dat zei ze. Maar erg verbaasd was ze niet, toen ze ze zag, daarnet.’ ‘Nu even niet’. Dat had Nellie Waldfeucht geantwoord toen M.D. haar had gevraagd of ze K.I. nog eens wilde zien. M.D. had haar verteld over het korte gesprekje op zijn feest, hij had haar ook zijn echte naam verteld. Natuurlijk had M. Karel gevraagd of hij mee wilde rijden. Naar huis, of met M. mee naar wat wiet en muziek. ‘Nu even niet,’ had ook Karel gezegd. Karel liep het bos in. Tot bij de boom. Tot bij de letters. Want dat waren het. Letters, meer niet. Hij legde zijn hoofd tussen het begin van de wortels en keek naar boven. Hij zag hoe de takken ver boven zijn hoofd contact maakten met die van de bomen rondom. Hij hoorde het getik van takken die elkaar in de wind raakten. Hij hoorde Nellie Waldfeucht.


‘Wat jammer, J. Dat je niet gewoon verteld hebt hoe het zat. Het had mooi kunnen worden. Jij en ik. Het was zo heerlijk met je. Bij die boom. Die kloteboom. Je wist toch dat het zo nooit waar kon worden. Je kunt liefde niet liegen.’ ‘Waarom niet?’ vroeg K.I. Nellie Waldfeucht besloot dat het tijd werd haar ouderlijk huis te verlaten. Ze wilde gaan studeren in N. Eigenlijk was ze blij dat K.I. niet tussen haar en haar plannen was gekomen. Maar toen ze op haar fiets naar het station in de nabijgelegen stad ging, stopte ze even bij een boom. Ze sneed een rechthoek om de letters die er nog niet zo lang geleden in gekrast waren. Voorzichtig gleed ze met haar mes achter de gladde beukenbast. Ze legde het sjabloon tussen de bladzijdes van het boek dat ze in de trein wilde gaan lezen.


Alles is tog un code Nu –jaren later – heb ik wat namen gegoogeld. Bestaan ze nog? Bestaan ze überhaupt? Bestonden ze? Of zijn het codes? Codes die jij niet begrijpt. Codes die ik niet begrijp. Niet meer begrijp, nooit begrepen heb. De boom staat er nog. Bomen zijn standvastiger dan mensen. Hij heeft een litteken. Een rechthoek van ongeveer twintig bij vijftien centimeter. Als je met de vingertoppen over de rand gaat voel je die meer dan dat je hem ziet. Er is geen kleurverschil.


Maastricht, November 2012 Omslag: D. Soli/J. Hendriks


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.