NieuwNat X

Page 1

Editie: winter 2010 Prijs: â‚Ź 4,95

Markantici NieuwNAT

10 | Markante Aalsmeerders

Nel de Haas Ik ben een opROerkraaier

Dokter Oei Asbak in spreekkamer Jelle Atema Altijd feest aan zijn kont

nieuwnat.nl


Welkom Een speciaal woord van welkom aan de lezers die dit winternummer van NieuwNAT in hun handen hebben. Dat laatste letterlijk. Had u ooit van ons gehoord? Of kent u ons wel, maar hebt u geen computer tot uw beschikking? Of leest u op een beeldscherm niet graag een tekst die meer dan 100 woorden telt? Wij zelf zijn niet van die beeldschermlezers. Geef ons maar een blad dat je lekker kunt vastpakken en waarmee je kunt doen wat je wilt. De keuze twee jaar geleden voor een online magazine was puur praktisch. Ons internetadres www.nieuwnat.nl is een mooie plek, relatief erg goedkoop en goed bezocht. Hartstikke leuk allemaal, maar we snakten naar een uitgave op papier. Die is er nu. Als probeersel. Het hangt van u af of we ook in druk kunnen blijven verschijnen… Als u ons op internet volgt, weet u dat we er sinds enige tijd een zesde redactielid bij hebben, Yannick Duport. Hij – student politicologie, net 24 jaar – voldoet exact aan het gewenste profiel: jong (tussen 20 en 35 jaar), enthousiast en met een vlotte pen. Leest u op onze site zijn eerste column (Het Verre Oosten; van 17 oktober) maar eens. Of zie het portret dat hij voor dit nummer maakte over Jelle Atema. Jelle Atema is een van de markante Aalsmeerders die NieuwNAT 10 bevolken. Het zijn twaalf portretten geworden. De andere ‘markantici’, ook door u genoemde, staan op de wachtlijst. Het zijn er ruim dertig. We kunnen dan ook nog wel even voort met specials over markante plaatsgenoten. Wie overigens vindt dat we in dit nummer beslist niet aan deze of gene voorbij hadden mogen gaan, is van harte welkom als gastcolumnist op onze website: daar kunt u zelf uw markanticus of markantica portretteren. Graag! Mail uw bijdrage naar info@nieuwnat.nl. Ons volgende nummer heeft als thema ‘Jong in Aalsmeer’. We roepen met name jongeren op hardop met ons mee te denken over invulling daarvan. Mail of bel ons gerust. Wie op de hoogte gehouden wil worden van het verschijnen van (gast)columns op onze site of van nieuwe afleveringen van NieuwNAT, kan zich aanmelden op ons mailadres. »» Han Carpay, Redactie NieuwNAT

In deze editie

Joop Kok

Klaas Dompeling

4

Katelijn Berghoef

Architect J.F. Berghoef

6

Pierre Tuning

Joke en Herman Schreven

8

Dick Piet

Nel de Haas

12

Dick Kuin

Coq Scheltens

15

Pierre Tuning

Coq Scheltens

16

Han Carpay

Toch niet Jan Wegman

Leni Paul

Dokter Oei

20

Al Tas

Haasje Buijs

24

Wil Jore-Spaargaren

Jan Lunenburg

26

Yannick Duport

Jelle Atema

28

Jan Daalman

Nel van der Meer

32

Hélène Homan

Meester Oldenburger

36

Priscilla Leider

Rien de Ruiter

40

Markant

31

Ik markeer Aalsmeer

23

18

Column Peter Maarsen Gedicht Marcel Harting Foto’s Mladen Cicek, Monic Persoon, Anke Zekveld, diverse familiearchieven; voorpagina: Monic Persoon (Gerard Daams)

COLOFON Redactie: Han Carpay, Yannick Duport, Hélène Homan, Erik van Itterzon, Ton Offerman, Ansje Weima Aan dit nummer werkten verder mee: Mladen Cicek, Marcel Harting, Wil Jore-Spaargaren, Joop Kok, Dick Kuin, Priscilla Leider, Peter Maarsen, Leni Paul, Dick Piet, Monic Persoon, Al Tas, Pierre Tuning, Anke Zekveld Vormgeving/webdesign: You’re On! (Joran van Liempt) Verschijningsdatum: 21 december 2010 E-mail: info@nieuwnat.nl Redactieadres: Kamperfoeliestraat 31, 1431RL Aalsmeer Telefoon: 06 55760915 (Han Carpay), 0297 329468 (Ton Offerman) Reageren? reactie@nieuwnat.nl Financiële steun? Rekeningnummer 7650738 t.n.v. Erik van Itterzon inz. St. de Droom o.v.v. ‘Steun NieuwNAT’. NieuwNAT verschijnt driemaandelijks; eerstvolgende nummer: 21 maart 2011 Overname van artikelen is toegestaan, met bronvermelding.

»» 2


Henk van Ouwerkerk (1918-2000) Foto: Monic Persoon

»» 3


Mijn blauwe weermannetje Klaas Dompeling

Hij had een scherp gesneden gelaat. Klassiek. Pientere ogen en bedachtzaam in zijn doen en laten. Zijn hoofd hield hij meestal een beetje schuin, deels als gevolg van een vergroeiing van zijn rug, deels als gevolg van een innerlijke drang om alles wat om hem heen gebeurde in de gaten te houden. Aan zijn kleding stelde hij weinig eisen. Doordeweeks een blauwe overall die rond het middel door een leren riem strak was aangehaald, zondags een pak. Toen ik in hetzelfde complex kwam te wonen als hij, had ik in de begingaren slechts oppervlakkig contact met hem. Wanneer ik hem tegenkwam, begon hij steevast over het weer en eindigde hij met de wens dat het een mooie dag zou worden. Ik noemde hem mijn weermannetje, mijn blauwe weermannetje. Ons contact veranderde toen er op negen meter afstand van ons complex nieuwe woningen werden gebouwd. Door het met glas overkappen van de tussenruimte en het op elkaar aansluiten van galerijen, ontstond er een soort gemeenschappelijke woonkamer. Zo dicht op elkaar was het nodig om goede afspraken te maken. Dat ging niet vanzelf. Tijdens de eerste vergaderingen was er veel haantjesgedrag.

 4


Bang voor woorden Dat was niets voor hem. Hij was bang voor woorden, bang voor woorden die konden kwetsen. Liever ging hij aan de slag. Zette de containers aan de straat en maakte ze schoon. Ging zijn eigen weg. Met zijn weerpraatje en goede wensen maakte hij makkelijk contact met de nieuwe bewoners. Het duurde niet lang of hij wist wie ziek, slecht ter been of wat vergeetachtig was. Hij hield daar rekening mee. Bracht vuilnis weg, haalde de krant op, maakte een praatje en belde aan als hij aangebrande melk of aardappels rook. De nieuwe woongemeenschap deed hem goed. Het gaf hem warmte en voorzag in zijn behoefte tot dienstbaarheid. Het meest genoot hij bij het opzetten van een zeven meter hoge kerstboom in de wintertuin. Wanneer de ochtend van het opzetten was aangebroken, dook hij, voordat er ook maar iemand in de wintertuin was, het berghok onder de trap in om daar de kerstballen en de verlichting te voorschijn te halen. Slechts één keer heeft hij verzaakt. Door omstandigheden werd toen in plaats van op een zaterdag op een zondag de boom opgezet. Maar de zondag was voor hem heilig. Wel kwam hij nog eventjes langs. Keurig in het pak. Hij had er moeite mee, vertrok weer snel.

Geen gewichtigdoenerij Wanneer de jaarwisseling net achter de rug was, organiseerden we in de wintertuin een borrel. Het was traditie dat de voorzitter van de bewonerscommissie dan verslag deed over het wel en wee van het complex en de bewoners. Om als voorzitter goed geïnformeerd te zijn ging ik altijd even bij hem langs. Na eerst wat over koetjes en kalfjes te hebben gesproken begon hij voorzichtig te formuleren hoe hij over de mensen om hem heen dacht. Hij bracht het met omwegen. “Ja, ik ben

weliswaar geen psycholoog en ik zeg het niet om iemand af te vallen, maar ik vind toch, en ik ben benieuwd hoe jij erover denkt, dat…” En dan gaf hij zijn visie op wat hem kon storen in het menselijk gedrag. Met name van gewichtdoenerij of snoeverij moest hij niets hebben. Mijn gedrag bleef ook niet onbesproken. “Ik vind, ja misschien denk je wel waar bemoeit hij zich mee, dat je er sinds je operatie op vooruit bent gegaan. Begrijp me goed, niet dat je daarvoor niet aardig was ofzo, ik bedoel het anders. Zie ik dat goed?” Bij het weggaan eindigde hij met het maken van excuses. “Je neemt me het toch niet kwalijk, hè, dat ik zo over je praat, het is allemaal goed bedoeld. Vergeet maar wat ik gezegd heb.”

Bindmiddel tussen bewoners Ruim een jaar later ontdek ik dat ik het niet ben vergeten. Hij kon goed observeren en geheel op zijn eigen wijze daar over vertellen. Hij had zijn eigen wijsheid. Ik mis dat. Mis zijn vrolijke ochtendwensen in de wintertuin. Mis zijn rondgescharrel langs het Weteringplantsoen bij het uitlaten van zijn hondje. Mis hoe hij later liefdevol het versleten beestje in een kruiwagen uitliet. Hij dwingt me na te denken over hoe ik in het leven sta. Hij was onbaatzuchtig, drong zich nooit op en was toch aanwezig, als een vanzelfsprekendheid. Bracht vreugde zonder iets terug te verlangen. In een paar jaar tijd was mijn blauwe weermannetje een huispsycholoog, een informant, een klusjesman en een ziekenbroeder geworden. Hij was het bindmiddel tussen de bewoners. Bij zijn begrafenis puilde de aula uit. Men kwam voor hem, niet omdat het familie was, een gezagsdrager of belangrijke relatie. Men kwam om wie hij was. Het was prachtig weer die dag en bij mijn afscheidsrede wenste ik een ieder, in zijn traditie, een mooie dag toe. Ook u, lezer, wens ik een mooie dag toe, namens hem: Klaas Dompeling. »» Joop Kok

»» 5


Opa Berghoef wie moet je zijn wat moet je doen voor je naam op een straat of een plein of een plantsoen hoe groot moet je zijn hoe dood moet je zijn voordat je naam op een straatnaambordje komt te staan (Uit: Harry Jekkers, De Straatnaambordjesblues) Mijn opa was beroemd. Toen ik acht was, kreeg ik nieuwe kleren omdat mijn opa een onderscheiding kreeg voor zijn werk. Ik kan me de okergele bodywarmer met bijpassende beenwarmers nog zo voor de geest halen. Wat was ik trots op mijn nieuwe outfit! Van de uitreiking van die Kubus kan ik mij niet zoveel meer herinneren. Het was warm in mijn bodywarmer en we moesten lang stil zijn. Toen ik in de derde klas van de lagere school vertelde dat mijn opa “een bekende architect” was, zocht meester Evers, die dol was op sensatie, zijn naam op in de encyclopedie. Tot mijn grote verbazing las hij vervolgens voor: “Prof. ir. J.F. Berghoef, architect.” Van je moeder horen dat je opa een bekend man is, is nog wel wat anders dan zijn naam voorgelezen te krijgen uit de encyclopedie. Voortaan zei ik niet alleen: “Mijn opa is een bekende architect”, maar voegde ik er ook nog schalks aan toe: “Hij staat in de encyclopedie.” En dat was het dan wel zo’n beetje. Want ik kende mijn opa eigenlijk niet zo goed. Met oma kon je lachen, met opa (met zijn naam althans) kon je opscheppen. Van oma kregen we Zeeuwse snoepjes naast ons bed, van opa kregen we thee in een kopje met een schoteltje en een schijfje citroen erbij. (Die oma serveerde, dat dan weer wel.) Oma ging arm in arm met ons de Middelburgse

»» 6

binnenstad in en huppelde om goed met ons in de pas te komen, opa zat in zijn studeerhuisje achterin de tuin een grotemensenboek te lezen. Soms kwam hij bij ons zitten op de statige bruine leren bank, met een fotoboek op zijn schoot. Dan gaf hij colleges waar ik weinig van begreep. Eenmaal leerde hij ons een heel ingewikkeld symmetrisch (haast architectonisch) doosje vouwen. Daar kon ik bij de kinderen van mijn klas weer de blits mee maken, want niemand kon zo’n ingewikkeld doosje vouwen. Aan mijn zus leerde hij ook nog hoe ze een zwaluw kon vouwen. Hij zei erbij dat ze aan niemand door mocht vertellen hoe die zwaluw in elkaar zat. Er is nooit een woord over haar lippen gekomen: zelfs aan mij heeft ze het geheim niet onthuld. Toen ik veertien was begon mijn opa te verdwijnen. Vinger voor vinger raakte hij de grip op de tegenwoordigheid kwijt en raakte hij verloren in de mist van het verleden. Daar kwam hij bijvoorbeeld mijn vader tegen, zijn zoon, die al jaren dood was. Hij vroeg aan mijn zus en mij om de groeten aan hem te doen… als we hem weer eens zagen. Plotseling sloeg de werkelijkheid hem dan om de oren en moest hij huilen. Het was zo pijnlijk om te zien dat het een opluchting was toen de werkelijkheid hem helemaal niet meer kon bereiken. Ik had opa daarvoor nog nooit zien huilen. Voor mij kwam, heel onverwachts, een andere opa uit de mist tevoorschijn. Dit was een opa die


zweeg. Een opa die luisterde. Die opleefde als ik hém vertelde over de lijnen van het verzorgingstehuis waar hij naartoe was verhuisd. Die urenlang samen met mij naar de wolken zat te kijken. Een opa die ik zomaar een knuffel kon geven. Maar die opa wil ik graag zoveel mogelijk voor mijzelf houden. Hij zou het zelf vervelend gevonden hebben als de wereld hem zo had kunnen zien. Niet voor niets is hij voor die tijd weggekropen in zijn studeerhuisje in de tuin van een huis ergens ver weg van Delft, zo denk ik. Dus tegen mensen die iets over mijn opa willen weten zeg ik trots: “Weet je dat er in Amsterdam een plantsoen naar hem genoemd is?” »» Katelijn Berghoef

Architect J.F. Berghoef Berghoef, Johannes Franciscus (Aalsmeer 14 febr. 1903), Nederlands architect, was na diverse docentschappen hoogleraar aan de afdeling bouwkunde van de TH Delft (1947-1969). Hij behoort tot de belangrijkste vertegenwoordigers van de Delftse School. Hij begon zijn praktijk als architect te Aalsmeer in 1925 met de bouw van vnl. woonhuizen en een veilinghal: sober vormgegeven ontwerpen in baksteen en hout, waarin hij uitdrukking trachtte te geven aan de permanente waarden in architectuur en cultuur. De bekroning van zijn ontwerp voor de Amsterdamse stadhuisprijsvraag (samen met J. Vegter, 1939) vormde een hoogtepunt in deze periode. Waarschijnlijk mede beïnvloed door de discussies met functionalistische architecten tijdens de Tweede Wereldoorlog paste hij na 1945 in toenemende mate moderne materialen en constructiewijzen toe. Zo ontwierp hij woningbouw in systeembouw te Amsterdam (Sloterhof, 1958). In de raadhuizen voor Aalsmeer (1962), Hengelo (1963) en Oss (1965) worden moderne elementen in het interieur gecombineerd met een serene ruimtewerking en een historiserende, haast archaïsche vormgeving aan de buitenkant. Uit: Grote Winkler Prins, 9de geheel vernieuwde druk, 1990.

»» 7


»» 8


Het laatste wildwestcafé van Aalsmeer

Joke en Herman Schreven Het was er vaak te warm – vooral ’s winters! – en de Heineken van de tap was niet al te best. De trap naar keldertoiletten was te steil – en het rook er een beetje naar urine. Maar als je in Floralia kwam, was je lid van een familie. Toen Henk Walraven vijftig werd, zetten Herman en Joke zijn foto in de krant, met de tekst: ‘Een vrijgezel, die gaat pas slapen, als hij de sterren heeft geteld’! En toen eerst Herman en daarna Joke overleden waren, was Henk helemaal de weg kwijt. Hij was niet de enige. Ik zie Herman nog staan, benen uit elkaar, buik vooruit, tevreden glimlachend met een dikke stomp sigaar in zijn hoofd. En Joke, die rond het biljart danste op de muziek van de nog steeds functionerende oude jukebox en die de boel van eieren maakte als het haar te stil werd. Maar het was ook Joke die soms met een jonge meid in het keukentje verdween om haar liefdesleed aan te horen en goede raad te geven.

te wekken dat er bij hem te genieten viel van wat de Duitsers een ‘gutbürgerliche Küche’ noemen. Maar zijn keuken was veel verfijnder. Desondanks is het nooit veel verder gekomen dan een heerlijke maaltijd die ’s avonds met Joke en hun twee zonen om de ronde tafel in het café genuttigd werd. Ik kan ervan meepraten, want ik mocht aanschuiven als ik ‘de kinderen had’, in het jaar 1980. Ik woonde toen praktisch in Floralia, dat ik mijn ‘gezinsvervangend tehuis’ noemde. Er waren meer ‘huisgenoten’, zoals ‘Ouwe Nol’ – wat de bijnaam was van Herman Koningen – die krakend lachend en hoestend, en stug doorrokend, les gaf aan de dames van de biljartclub.

Petit restaurant

‘Ze eten je arm en ze drinken je rijk,’ is een bekende term in de restauratieve horeca. Toch waren het geen materiële motieven die Herman ertoe brachten de koksmuts aan de wilgen te hangen. Het was de gezelligheid, de sociale functie van de bar. Als je allerlei maaltijden moet koken, moet je steeds achter de tap vandaan. Met het dobbelen zitten de gasten lang op jouw beurt te wachten. Gesprekken worden afgebroken en de glazen blijven lang leeg.

De keuken… Herman was een uitstekende kok en had ooit een poging gedaan om een goed eetcafé van zijn kroeg te maken. ‘Petit restaurant’ had hij op de pui laten aanbrengen. Hij had de zijmuur beschilderd met een achter een paard ploegende boer, kennelijk om een agrarische indruk te maken en de suggestie

‘Dat schiet dus niet op,’ zoals dat heet. Dus beperkte Herman zich noodgedwongen tot borrelhapjes en erwtensoep; hij was van mening dat daarin ‘je lepel rechtop moet kunnen staan’ en keek nauwlettend toe of je er wel van genoot. Wat natuurlijk immer het geval was.

»» 9


Hotel Floralia was het laatste ‘wildwestcafé’ van Aalsmeer. Met dubbele klapdeurtjes en een voorgalerij met hekje waarvan je je kunt voorstellen dat cowboys, dommelend achterover hangend, er hun gespoorde laarzen op lieten rusten. In het graniet voor de deur is tot op de huidige dag het woord ‘Hotel’ te lezen. Maar als hotel heeft het onder Herman en Joke nooit gefungeerd – behalve bij enkele van die zeldzame gelegenheden dat een gast er niet meer in slaagde, ondanks zijn uiterste pogingen, om huiswaarts te keren. Dan was er in de kelder nog wel een geïmproviseerde slaapplaats.

Bric-à-brac Behalve dat het echt warm was in de gelagkamer, straalde die ook veel warmte uit. Het hing er vol met oude muziekinstrumenten, wandbordjes, schilderijtjes, tegeltjes, kortom bric-à-brac, precies zoals dat tegenwoordig in Wikipedia beschreven wordt: ‘Bric-à-brac is een uit het Frans afkomstige uitdrukking die betrekking heeft op een verzameling van allerhande, meest goedkope, kleine voorwerpen en snuisterijen die doorgaans niets met elkaar van doen hebben. Het woord betekent zoiets als ‘van hier en van daar’ ofwel: overal vandaan gesleept. De voorwerpen waar het om gaat, hebben in het algemeen geen of nauwelijks gebruikswaarde meer, maar dienen ertoe om het interieur te verfraaien.’

»» 10

En dat is waar Herman en Joke zich vaak op hun vrije dagen mee bezighielden: het bezoeken van rommelmarkten, met het doel weer het een en ander op de kop te tikken om hun café mee op te luisteren. Natuurlijk kun je die dingen als kitsch beschouwen, maar het hoorde zo bij Herman en Joke, dat het – in elk geval in mijn ogen – tot hoge kunst was verheven.

Ontheemd Als zij op vakantie gingen, was dat meestal met de camper die klaar stond op het parkeerplaatsje onderaan de steile helling die nu uitsluitend voetgangers toegang verschaft tot de toen niet bestaande Baccarastraat. De klanten konden daar ook hun auto kwijt – die ze, als het goed was, lieten staan als ze te veel op hadden… Die camper was de trots van Herman en Joke, en gaf aanleiding tot eindeloze bespiegelingen over hoe deze reisvaardig gemaakt werd en waar ze naartoe zouden gaan en waar ze geweest waren. Toch voelden wij ons wat ontheemd als onze pleegvader en pleegmoeder er niet waren. Hoewel een bevriend echtpaar zijn best deed om ze in die vakantieperiodes zo goed mogelijk te vervangen.

Gehannes Laten we het niet over het droevig einde hebben. Over het gehannes met de gemeente, die na de dood van Herman en Joke, Floralia als ‘café’ op de tijdelijke gemeentelijke monumentenlijst had geplaatst – maar die verzuimde er een horecavergunning bij te verlenen. Of, als alternatief, er een woonbestemming aan te geven. Met als gevolg dat het steeds meer afbladderende gebouw voor de zoons moeilijk te verkopen was… Uiteindelijk heeft het jaren geduurd, voordat de huidige toestand werd bereikt. Het café is van binnen totaal gestript. Er zijn drie


nieuwe appartementen in gebouwd, waarvan er minstens één nog steeds te koop staat. Het café zal nooit in ere worden hersteld.

Wat rest… Wat rest, zijn de verhalen over Herman en Joke. En over de liefde die wij in Floralia hebben ondervonden. Die liefdevolle uitstraling heeft ook hun graf met hun portretten op de openbare begraafplaats. Ga er maar kijken. Het is makkelijk te vinden. Helemaal doorlopen in de richting van de molen. Daar voel je dezelfde sfeer die er ook was, als je bij Floralia naar binnen ging. Warmte tot na het einde. »» Pierre Tuning

Foto: Anke Zekveld

»» 11


‘Hartstikke leuk om mensen Nel de Haas “Een oproerkraaier,” vindt ze zichzelf. “Nee, een optimist,” zegt haar man. Nel de Haas (83), kan het allemaal niet veel schelen. “Ik ben een sociaal mens. Ik wil altijd dingen tegen elkaar afwegen, zo van: ze zeggen dat wel, maar is dat ook zo? Daar geniet ik van, tot op de dag van vandaag.” “Ik een markante Aalsmeerder? Hoor je dat, Ted,” roept ze lachend vanuit haar makkelijke stoel naar haar man. Hij is in de keuken aan het koffiezetten. Niet om te demonstreren hoe geëmancipeerd het er in huize De Haas aan toegaat. Nee, gewoon, omdat Nel niet meer zo goed uit de voeten kan. Ze tobt al een tijd met haar gezondheid. Wat vind je van die titel? “Ik voel me zeer gevleid en ik knap er van op, daar kun je donder op zeggen.” Je ironie ben je nog niet verloren. “Weet je, ik ben altijd zeer waakzaam op dat gebied: men eert de prelaat naar zijn gewaad. Aangezien ik nooit bijzondere gewaden heb gehad, ligt het in mijn geval anders. Dan is het misschien toch wel aardig dat ze dat van je vinden.” Enig idee waarom? “Omdat ik schrijf over algemene dingen, problemen die iedereen wel eens heeft, waar de mensen zich in herkennen. De een wordt dan ontzettend boos en de ander zegt ‘ja verrek, dat is ook zo, ik ben niet de enige die dat overkomt’. Dat vind ik hartstikke leuk, dat je mensen aan het denken zet.” Wanneer ben je daar mee begonnen? “Toen ik moeder werd. Je kijkt dan om je heen van hoe doen anderen dat, als je tenminste dingen wilt leren. Van moeder worden word

»» 12

je ook socialer, natuurlijk. Ik kwam toen ook tot de ontdekking, dat het voor vaders ook niet leuk is dat je kinderen op de wereld zet en er vervolgens geen kans voor krijgt je daar voldoende mee te bemoeien.” Je bent een ‘sociaal mens’, zeg je van je zelf. “Ja, daar kan ik ook niks aan doen. Ik ben me er heel erg van bewust dat ik niet zonder andere mensen kan leven. Ook mensen waar ik een hekel aan heb.” Van wie heb je dat kritische? Van je vader of van je moeder? “Van mijn vader. Mijn moeder was een werkezel, dat houd je niet voor mogelijk. Ik weet daarom precies hoe het met het huishouden moet gaan, alleen heb ik daar niet zoveel talent voor. Maar mijn moeder was meer van het dimmen, het de ander niet zo moeilijk maken. Mijn vader was van allerlei dingen boven water halen. Als kind was ik dus al gewend aan discussies en toestanden.” Was je actief vanuit een organisatie of meer individueel bezig? “Meer individueel. Dat bevalt mij toch wel het beste. Voordat je het weet kwets je anderen, daar hoef je je helemaal niet voor in te spannen. Toen ik contactvrouw van de Rooie Vrouwen was, moest ik verplicht lid worden van de PvdA. Achteraf had ik dat niet moeten doen. Want het is niet goed om bij zo’n innige club te horen, dan kun je niet meer groeien.” Je bent erg actief geweest in de vrouwenbeweging. “Ik ben voor emancipatie van mensen. En met vrouwen zit dat al heel erg slecht in elkaar. Waarom moeten mannen zich kapot werken, op hun vijftigste een hartinfarct krijgen, omdat ze ook geen kant op kunnen? We leven in een


aan het denken te zetten’ patriarchaat. Dat betekent gewoon agressie, klaar! Daar houd ik niet van en dat wil ik niet.” Met jouw bijna wekelijkse ingezonden brieven in de plaatselijke kranten riep je zelf ook vaak agressie op. “Ik hield ervan om te provoceren, om mensen op het verkeerde been te zetten. Dan dacht ik ‘hè, hè, nu heb je in ieder geval iets om over na te denken’. Maar ik kreeg het vaak flink op mijn broodje, ha, ha. Tot aan doodsbedreigingen toe.” Waarmee riep je de meeste agressie op? “Toen met het Vrouwenhuis in Aalsmeer, dat was het ergste. Vooral van de zijde van de families van de vrouwen die daar kwamen. Die zeiden tegen ze: ‘Dat heb jij toch niet nodig?’ Punt. Ook was er tegenstand van vrouwen zelf, die door hun man verboden werden naar het Vrouwenhuis te gaan. Die vrouwen kozen uiteindelijk voor hun partner, in plaats van voor de vrouwenemancipatie. Logisch, maar daarom is dat nog niet goed. Overal werd ik op vrouwenemancipatie aangesproken. Als ik bijvoorbeeld op het Proefstation kwam met de kinderen om Ted te halen, dan waren er altijd mannen die naar me toe kwamen en zeiden: ‘Mijn vrouw mag ook werken.’ Dan zei ik: ‘Dat haalt je de donder, als zij de huishouding niet meer doet, dan zit jij in de bonen’. Maar daar hadden ze geeneens erg in, dat snapten ze niet.” Hoe kwam het Vrouwenhuis destijds tot stand? “Het initiatief kwam voort uit een klein groepje Aalsmeerse vrouwen; niet alleen rooie vrouwen, hoor. Ik kwam regelmatig in het Vrouwenhuis in Amsterdam, Utrecht, Haarlem en daar pikte ik ontzettend veel dingen op en leerde ervan. Toen dacht ik, dat zou toch wel leuk wezen als we zo’n huis ook in Aalsmeer hadden. In 1980 ging het Vrouwenhuis in Aalsmeer open en het heeft

»» 13


met m’n gezondheid, ben ik ermee gestopt.” Zagen de raadsleden je niet vaak liever gaan dan komen? Want je zat ze boven op hun huid. “Dat is zo. Ik voelde me een luis in de pels van de plaatselijke politici. Dat was ook hard nodig. Ik dacht oorspronkelijk dat er allemaal wijze mensen in de raad zaten, die er verstand van hadden. Maar de leden van de raad waren altijd meer met mekaar aan het vechten, dan dat ze de gemeente aan het besturen waren.” En heb je daar iets aan kunnen veranderen? “Dan moet je een huis bouwen, steen voor steen, dan verandert er wat. Het gaat er mij om dat je mensen aan het denken zet. En ik ontzie echt niemand. Men hoeft het heus niet met mij eens te wezen, als er maar discussie ontstaat. Dat is zat.”

vijf jaar bestaan. Eigenlijk wist je van tevoren, dat het geen stand kon houden. Maar je hebt het toch geprobeerd. Ik heb er geen spijt van.” Je maakte je ook nog eens druk over een corso. “Ja, dat was toen ze een corso het motto ‘Hoe versier je een vrouw’ gaven. Kijk, een vrouw is geen ding. Een kerstboom kun je versieren, maar een vrouw is gewoon een mens. Cor Visser, de corsovoorzitter met wie ik op school heb gezeten, dacht ‘dat wijfie turnen we wel even om’. Maar dat mislukte grandioos, het corso kreeg een ander motto.” De plaatselijke politiek heb je altijd zeer kritisch op de voet gevolgd. “Dertig jaar heb ik de raads- en commissievergaderingen gevolgd. Dat vond ik altijd een belevenis. Omdat ik die allemaal volgde, had ik een vast plekkie op de publieke tribune, met een makkelijke stoel en een voetenbankje. Als een vergadering niet doorging, belden ze me op om dat door te geven. Toen ik begon te sukkelen

»» 14

Je hebt vast regelmatig te horen gekregen dat je zo negatief bent. “Ja, gek, hè? Als je iets genuanceerd bekijkt, dus van alle kanten, dan ben je negatief. Dan zeggen ze, je moet positief wezen. Dan denk ik, positief, zou je dat kunnen eten of zo? Je moet de wereld van de goeie kant bekijken, zeggen ze. Ze weten zelf niet wat ze zeggen. Want dan moet je geen krant meer lezen en ook geen tv meer kijken, anders heb je pech gehad.” Je kunt je nog steeds opwinden. “Dat begint weer, het was effe weg. Maar ik word er zo moe van.” Heb je met je man en kinderen ook altijd discussie gevoerd? “Ja, heel veel. Ted kreeg er wel eens een punthoofd van. Wij hebben samen bonje gehad, daar kun je u tegen zeggen. Wij konden het grondig met elkaar oneens zijn. (“En dat is nog zo,” roept Ted vanuit een zijkamer) Ja, dat is nog zo. Maar we hebben elkaar nooit geslagen. En we zijn nog steeds bij elkaar, al bijna 57 jaar.” »» Dick Piet


Extravagant en wars van protocol Coq Scheltens Wat ik me al die jaren dat ik Coq kende, heb afgevraagd is: is ze nou wel of niet gescheiden van Jan en zo ja, waarom blijft ze zijn naam gebruiken? Natuurlijk had ik dat aan Coq kunnen vragen, maar op een of andere manier is dat er nooit van gekomen. Coq Jongkind klinkt niet, en volgens mij was Coq dezelfde mening toegedaan. Mijn eerste kennismaking met Coq dateert van eind jaren zeventig. In het Aalsmeer van toen heerste een klimaat waarin creatievelingen elkaar opzochten om de problemen van de hele wereld en in het bijzonder van Aalsmeer op te lossen. Het gemeentebestuur bepaalde wat goed was voor Aalsmeer, voor kunst en cultuur was weinig of geen ruimte. Er stond een groep gelijkgezinden op die een nieuwe politieke partij oprichtte, Aalsmeerse Belangen. Coq was een van hen. Ze werd een van de twee raadsleden van de partij in 1982. Veel vergaderingen vonden plaats in de ark van Coq en Jan aan de Oude Spoordijk, later in haar studio achter de Zijdstraat en nog weer later in het Schoutenhuis. Daarin had Coq toen haar atelier en woonhuis gevestigd. De zolderruimte werd door sommigen van ons ‘het AB-praathuis’ genoemd, want praten en koffie drinken was en is nog steeds een belangrijk onderdeel van een politieke partij. Bij de verkiezingen van 1986 werd de partij iets groter. In 1994 kwam AB in het college en werd Coq wethouder. Het was een periode waarin ik als fractievoorzitter bij tijd en wijle door de

burgemeester en de gemeentesecretaris op het matje werd geroepen. Reden daarvoor was dat Coq maar deed wat zij goed achtte en zich weinig gelegen liet liggen aan protocollen en verplichtingen die je als wethouder nu eenmaal hebt. Uiteindelijk moest Coq in 1996 afstand doen van het wethouderschap, nadat de gemeenteraad zich in een motie tegen haar gekeerd had. In haar tijd als wethouder heeft zij er echter wel voor gezorgd dat de aandacht voor kunst en cultuur is uitgebreid. Of het nu ging om een nieuwe piek op de watertoren of de diverse kunstwerken in de openbare ruimte, dat alles is een verdienste van Coq. Door haar extravagante levensstijl en haar suikerziekte ging het met de gezondheid van Coq steeds verder bergafwaarts. Ze kwam in een rolstoel terecht en nog later zijn haar beide benen afgezet. Ook toen kon ze het nog opbrengen zich in te zetten voor het algemene belang en in het bijzonder de belangen voor de rolstoelgebruikers. Coq wilde de politiek niet vaarwel zeggen en heeft tot haar dood de functie van voorzitter van Aalsmeerse Belangen bekleed. Zelfs in de laatste dagen van haar leven wist zij met haar humor nog de lachers op haar hand te krijgen door te zeggen dat haar lichaam ter beschikking van de wetenschap gesteld moest worden. Zoals Coq dat zei: “Mijn benen hebben ze al, dan kunnen ze de rest ook krijgen.” »» Dick Kuin

»» 15


Wat had dat mens een energie! Coq Scheltens

Soms belde ze je op: “Hoe is het met je?” Want ze hield iedereen bij. En ze hield alles bij. Je kwam haar overal tegen. Op elke bijeenkomst in het gemeentehuis. Op inspraakavonden. Op tentoonstellingen. Op straat. In de winkels. Ze wilde weten wat er in Aalsmeer gebeurde. En ze had overal een mening over, die ze graag ventileerde. Mondeling en in haar zeer persoonlijke columns, die ze met enige zelfkennis ‘Van de hak op de tak’ noemde. Waar je haar de laatste jaren niet meer tegenkwam, was in de kroeg, waar ze indertijd graag een borreltje met cola light savoureerde. Maar voor wie daar haar gezelschap misten, was er haar ‘open huis’ met de expositieruimte en de typisch Aalsmeerse ‘konkelestafel’ – er was altijd wel iets te drinken voor de aanloop.

»» 16

Alles aan haar was Aalsmeer. Zij wás Aalsmeer, zou je kunnen zeggen. Of, misschien nog beter, zij stond voor Aalsmeer zoals het was. Dat was het Aalsmeer dat zij in woord en beeld beschreef. Zij tekende gebouwen, huizen, dorpsgezichten en kassen die al lang niet meer bestaan. Zij tekende gevoelige portretten van kinderen die inmiddels reeds lang de volwassenheid hebben bereikt – en van oudere mensen van wie sommigen er ook niet meer zijn. Haar boek Aalsmeer in huis, dat in 1998 verscheen, kun je wel als haar magnum opus beschouwen. Het staat vol beeldende herinneringen, kleurrijke afbeeldingen in haar eigen heldere, welhaast architectonische stijl, verhalen en anekdotes over ouwe Aalsmeerders, tot aan het recept voor strooppaling toe.


Ze was steeds bezig met het bedenken van allerlei projecten. Niet alleen voor haar eigen creatieve werk; ook anderen wist zij te inspireren tot artistieke uitingen. Zij was voor Aalsmeerse Belangen – waarvan zij een van de oprichters was – indertijd een origineel gemeenteraadslid dat markante uitspraken deed en veelvuldig de plaatselijke kranten haalde.

aan het boek dat zij Grote verhalen noemde

Haar kortstondig wethouderschap was minder geslaagd. Misschien achteraf begrijpelijk dat zij met haar kunstenaarsziel geen vat kon krijgen op het ambtelijk gareel. Maar zij was wel de drijvende kracht achter de oprichting van de inmiddels zeer bloeiende stichting Kunst en Cultuur Aalsmeer (KCA).

Slechter zien? Blijven tekenen.

Zij stelde tal van plaatselijke kunstenaars tentoon in haar eigen huis-expositieruimte en wist veel Aalsmeerders ertoe te bewegen de pen op te nemen en een bijdrage te leveren

– wel een groot boek, maar met veel kleine verhalen. Het ontroerendste daarin vond ik vooral haar eigen verhaal over het bezoek aan haar zusje dat een geestelijke beperking had. Zij bleef maar doorgaan. Benen eraf? Toch overal naartoe.

En nu, nu zal je haar nooit meer tegenkomen. Maar wij hebben haar werk nog. De overblijfselen van haar tomeloze activiteit. »» Pierre Tuning.

NB. Dit stuk is, bij wijze van In Memoriam, eerder verschenen als gastcolumn op 2 juni 2010 op de website van NieuwNAT.

»» 17


Op naar de Jan Wegmanstraat Het heeft aan me geknaagd, kan ik u verzekeren. Het kan ook eigenlijk niet: een rijtje markante Aalsmeerders en de tuinbouw ontbreekt (op, de atypische, Jelle Atema na) geheel en al. Want, wees eerlijk, hebben we hier niet zoiets als de grootste bloemenveiling ter wereld in huis? Daar moeten toch mensen aan het roer hebben gestaan die iets hebben betekend en recht hebben op de eretitel ‘markante Aalsmeerder’. Ik weet er wel een paar. Tinus Harmsen, de eerste veilingvoorzitter van de Centrale Aalsmeersche Veiling (CAV), communist en, naar ik me heb laten vertellen, notoir rokkenjager. Die was nota bene in 1919 al voor het importeren van buitenlandse bloemen (een doodzonde in veler ogen, omdat je zo je vijand binnenhaalt). Daarmee was hij zijn tijd ver vooruit. Pas ruim 70 jaar later gingen de kwekers daarin mee, nog altijd schoorvoetend.

Mannetjesputter

Concurrent Bloemenlust in het Farregat had ook zo’n mannetjesputter: J. van Ouwerkerk, die 33 jaar in het bestuur zou zitten. Dat is de man van de zogenoemde veilplicht zoals die na bijna 100 jaar nog altijd bestaat (kwekers die lid zijn van FloraHolland, moeten al hun producten via de veiling afzetten). In 1916, drie jaar voor hij bestuurslid werd, troefde hij het gematigde Bloemenlust-bestuur af met een rigoreus voorstel, waar de kwekers zich in overgrote meerderheid in konden vinden. Wie hebben we nog meer? Jan van der Meer Pzn, de kleurrijke voorzitter van Bloemenlust – met zijn enorme baard. De rode Willem Maarse Jbzn, twintig jaar de eerste man van de CAV. Ja, de veiling in Aalsmeer-Dorp was een links bolwerk. De aimabele Jan Maarse Albzn, die de fusieveiling VBA in de eerste decennia van onweerstaanbare groei diplomatiek langs alle afgronden loodste. Ik kan ook best oud-directeur André Mulder noemen, die tientallen jaren wat je noemt

»» 18


Jan Wegman en prinses Beatrix, opening VBA 1972 ‘aanwezig’ was in de veilinggelederen. Hoezo markant! Ik probeer hem al jaren te strikken om zijn memoires op te tekenen – vergeefs.

Bloemen uit tuin stelen Buiten de veiling kan ik er ook makkelijk een paar aanwijzen. Jan van Doesburg van het proefstation en de overkoepelende landelijke veilingvereniging. Een grote, deftige man, maar vergis je niet! En bloemen- en plantenkenner Coen Gelein. Wist u dat hij rustig een mooie bloem in uw tuin plukte als hij dacht dat het een bijzonder exemplaar was? Maar helemaal bovenaan mijn lijstje had ik J. Wegman Bzn staan. Hij was voorzitter van Bloemenlust van 1956 tot 1972, toen de VBA startte, en hij leidde de nieuwe veiling in het eerste jaar van haar bestaan, tot aan zijn pensionering in 1973. Jan Wegman is van doorslaggevende betekenis geweest voor de fusie tussen Bloemenlust en CAV in 1968. Zonder die fusie was Aalsmeer spontaan van de aardbodem verdwenen.

Bazig type

Naar mijn idee is Wegman, een bazig type dat zich niet opzij liet zetten, een onderschat figuur. Hij snapte het internationale veilingspelletje als geen ander en wist zijn kwekers feilloos te bespelen voor het goede doel. Goed, Wegman mocht zichzelf graag op de borst slaan. De wereld draaide zo’n beetje om hem, meende hij. Maar toch! Wat een vent! Hij overleed in 2001, op 94-jarige leeftijd. Ik had me voorgenomen een mooi stuk over hem te schrijven. Ik zou diverse mensen interviewen die persoonlijk en zakelijk dichtbij hem gestaan hebben, en de archieven induiken. Want Wegman verdient het degelijk en zorgvuldig geportretteerd te worden. Zoiets kost tijd, en tja, die tijd ontbrak me de afgelopen maanden… Maar ik beloof u: binnen afzienbare tijd zet ik Jan Wegman Bzn op het voetstuk dat hem toekomt. Ach, als je markant bent, maakt het heus niet uit of je even in de wacht staat. Laat staan als je dood bent. En die straatnaam, die komt daarna wel. »» Han Carpay

»» 19


Dokter Oei, huisarts te Aalsmeer Hij vestigde zich in 1923 als huisarts in Aalsmeer. Al snel burgerde hij hier in als geneesheer die zich bij arm en rijk geliefd maakte. Hij was sociaal, bewogen en recht door zee. Dankzij een gesprek met zijn opvolger, Jan Meijer, kwam dit portret van een markante Aalsmeerder tot stand. Henry Oei werd als Chinees in het Indonesische Surabaya in een welgestelde familie geboren. Als kind werd Henry naar Nederland gezonden. Lagere en middelbare schoolopleiding in Den Haag, waar Oei, zo weet Meijer, zich eenzaam voelde. Een studie geneeskunde in Utrecht en met het artsendiploma op zak zoeken naar een vrije vestiging. Door zijn huwelijk met de dochter van hoogleraar diergeneeskunde Wester en via zijn zwager, huisarts in Leimuiden, werd zijn keus Aalsmeer. Daar hadden in die tijd de huisartsen Bon en Snethlage een praktijk. Oei werd de derde. Hij vestigde zich in de Zijdstraat naast de toenmalige timmerman Van der Laarse. Meijer:

»» 20

“Aalsmeer had een groeiende bevolking en er was wel plaats voor een derde huisarts.”

Open been dicht gekregen Zijn naam was al gauw in gunstige zin bekend. “Hij had het open been van slager Maarse dicht gekregen! Dat nieuws ging al gauw door het dorp. Ook gaf zijn Chinese achtergrond hem een zeker aureool. De Chinese geneeskunde straalde toch iets uit, hoewel Oei zelf altijd wars is geweest van dit soort dingen.” Al heel snel maakte hij ook deel uit van het sociale leven van Aalsmeer en hij werd bekend door zijn Harley Davidson, waarop hij, gekleed in motorpak, de patiënten bezocht. Hij bewonderde de hardwerkende kwekers en bloemenhandelaren die uitzwierven over de wereld om hun producten te verkopen. Zijn praktijk groeide, zodat er de eerste zeven jaren geen tijd was voor vakantie voor het gezin Oei, waar inmiddels in 1927 de tweeling


Foto: Anke Zekveld

Berty en Tjoen werd geboren, weet Meijer. “Je kon in die tijd geen gezamenlijke afspraken maken met collega’s, want overleg met de andere huisartsen was er niet. Voor elkaar waarnemen bestond ook niet. Ach, het is helemaal niet meer te vergelijken met latere jaren. Er was geen nascholing; specialisatie tot huisarts, die nu drie jaar duurt, had je niet. Antibiotica, die nu infecties binnen een week de kop in kunnen drukken, onbestaanbaar. Men ziekte ook langer uit.”

Huisarts op voetstuk “De dokter had vooral een ondersteunende functie, had ook het vertrouwen. Er waren in die tijd in Aalsmeer ook maar weinig patiënten met een telefoonaansluiting, een enkeling had een auto. Men ging nog vaak af op een advies van een grootmoeder die wel een huismiddeltje wist en dan zei, ’t zal wel meevallen. Zowel de huisarts als de notaris en de burgemeester stonden in die tijd echt nog op een voetstuk.” Oei zag het huisarts zijn als een roeping,

zegt Meijer. “Mevrouw Oei was eveneens zeer betrokken, heel toegankelijk en behulpzaam en zij had een groot mededogen, kortom, ze was de ideale doktersvrouw.” Toen de antibiotica zijn intrede deed, was Oei daar spaarzaam mee. Hij was er meer voor om de natuur zijn werk te laten doen. Was ook altijd erg direct, zei waar het op stond en men pikte dat. Hij had een overtuigende manier van optreden en als hij iets zei, dan stond dat vast, ook voor de patiënt. Dokter wist het, faalde nooit en die rol speelde Oei met verve, ook gebaseerd op het feit dat hij razendsnel kon diagnosticeren, vertelt Meijer.

Asbak in spreekkamer Een nu onbestaanbaar fenomeen was dat dokter Oei een kettingroker was en een asbak ontbrak zelfs niet in zijn spreekkamer. De gevaren van roken werden niet ontkend, maar roken was wel een sociaal geaccepteerde bezigheid. “Als hij ’s nachts een spoedgeval doorkreeg, werd

»» 21


eerst toch nog even een sigaret opgestoken.” Inmiddels had Oei, wiens praktijk flink was gegroeid, in 1940 een huis laten bouwen, een fraaie woning en een specifiek voorbeeld van een doktershuis. De muur die de tuin omsloot werd al gauw bekend als ‘de Chinese muur van dokter Oei’. Begin jaren dertig dacht dokter Snethlage aan stoppen en hij bood Oei zijn praktijk aan. Oei’s praktijk was echter al flink gegroeid en hij nam Snethlage’s praktijk niet over. Wagner werd de opvolger van Snethlage en tussen Oei en Wagner heeft vanaf het begin niet geboterd, zegt Meijer. Wagner hing het nationaal-socialisme aan, hij was ook duidelijk gericht op de Duitse geneeskunde. Hoewel Hitlers leer hier nog niet volop was doorgedrongen, toonde Oei vanaf het begin een duidelijke afkeer. In 1940 werd de Artsenkamer ingesteld. Alle Aalsmeerse huisartsen op één na weigerden toe te treden tot dit instituut. Wagner werd een vooraanstaand lid van de Artsenkamer.

Huis gevorderd Meijer: “Wagner speelde een bedenkelijke rol, met name bij de keuringen van jonge mannen die naar Duitsland moesten. Al snel werd Oei’s pas twee jaar oude huis gevorderd en de Ortskommandantur trok er in. Oei verhuisde naar een huis op de hoek van de Stommeerweg/ Hadleystraat, zijn praktijk mocht hij nog wel gebruiken. Twee jaar later mocht Oei terug naar zijn volkomen uitgewoonde huis, waar zelfs paarden hadden rondgelopen op het huiskamerparket. Hij liet zijn woning opknappen, maar korte tijd later werd ze wederom gevorderd. Op 4 mei 1945 keerde het tij. Omstreeks 8 uur kwam het bericht van de wapenstilstand. Oei had een radio en holde naar het tegenoverliggende klooster om het heuglijke feit te melden aan de daar gevangen Canadezen. Feind hört mit, want

»» 22

al snel was een Duitse bewaker de boodschap gaan melden aan burgemeester Kolb, waarna direct Duitsers Oei’s huis kwamen doorzoeken.

Schot gelost In de gang werd een schot gelost, mevrouw Oei vreesde het ergste. Nog steeds herinnert een koperen plaatje in de gang, met daarop de datum, aan deze gebeurtenis, waarbij een gat in de vloer werd geschoten. In diezelfde uren moest Oei in huize Harting aan de Stationsweg een bevalling doen. De Duitse bewakers gingen mee en bleven buiten voor Hartings deur staan posten… Een echt volksfeest werd in diezelfde week de viering van de bevrijding voor dr. Oei’s huis. Oudere Aalsmeerders herinneren zich de uitzinnige vreugde, er werden door mevrouw Oei stoelen aangereikt, er was muziek en dokter Oei straalde. In de zomer van 1963 is dokter Oei, inmiddels – in 1952 – tot doctor gepromoveerd, overleden. Deze markante Aalsmeerder werd 68 jaar. »» Leni Paul


Ik markeer Aalsmeer Een markante bekende Aalsmeerder, Zou dat zo graag eens willen zijn. Ik ben in opvallen ondermaats, In excentriekheid veel te klein. Voor mij geen sportieve prestaties, Op het groene gras een antiheld. Kan niet eens harder schreeuwen dan Andere ouders langs het RKAV-veld. Zou als invloedrijk dominee iets kunnen betekenen, Maar ben daarvoor net te veel atheïst. Bekend in media zoals P.R. de Vries of W. Kan, Als ik eerst eens meer van de wereld wist. Kon ik maar zingen als een Leliveld, Over niet meer bolero’s dan ooit zijn geweest. Burgemeester zijn, of de nieuwe Coq van cultuur, Misschien Dorpsdichter spelen, poëtisch van geest. Een oplossing uiteindelijk gevonden, Ik pieker er nu niet meer mee. Een nieuwe baan bracht me verlichting, Als streekpostverwerker bij TPG. Ik markeer al jullie brieven, Met Aalsmeers poststempel in de hand. Al word ik nooit markant Aalsmeerder, Ik ben nu wel een Aalsmeers markant! »» Marcel Harting, dorpsdichter

»» 23


Mensen stonden centraal Haasje Buijs Veel Aalsmeerders zullen Haasje Buijs (1914-1999) gekend hebben als Juffrouw Buijs. Van diegenen die na de oorlog in de toenmalige vijfde of zesde klas (groep 7 en 8 van nu) van een openbare lagere school hebben gezeten in Aalsmeer of Rijsenhout, hebben de meesten godsdienstonderwijs van haar gekregen. Met veel enthousiasme bracht zij de Bijbelse verhalen tot leven. Er zijn ongetwijfeld nu nog leerlingen van haar die feilloos alle Bijbelboeken van het Oude Testament op kunnen noemen of in hun bewaarde catechisatieschrift de kleurplaat van de ark van Noach kunnen vinden. Zij reed van school naar school, aanvankelijk op de fiets, later op de Solex en nog later in de auto. Wat kon zij prachtig vertellen!

Datzelfde geldt ook voor het kampwerk dat door Juffrouw Buijs is opgezet. Het eerste kamp, dat zij samen met mijn vader Jakob D. Tas organiseerde, vond plaats in 1942. Na de oorlog, in 1946, vond zij de familie Boschloo van boerderij De Baankreis in Almen bereid om groepen Aalsmeerse kinderen en jongeren in de koeienstal en boven de varkensstal op strozakken te herbergen. Tot op de dag van vandaag worden er nog kampen door Stichting De Binding op dezelfde boerderij in Almen gehouden. Niet meer op het stro maar in tenten, wel op dezelfde plaats en met hetzelfde doel: een week samen te leven en samen te genieten.

Die vertelkunst kwam haar ook van pas bij het zondagschoolwerk van de Doopsgezinde Gemeente. Ds R.C. de Lange, de grote promotor van het zondagschoolwerk volgens de Westhillmethode (waarbij uitgegaan werd en nog wordt van het kind), had een goede neus voor de talenten die in mensen schuilgaan. Hij wist zowel Haasje Buijs als Heiltje Heeren te motiveren en te inspireren om hem, na een scholing als godsdienstonderwijzeres, terzijde te staan. Het waren gouden grepen zowel voor het plaatselijke als voor het landelijke werk. In 1936 kwam Haasje Buijs in dienst van de Doopsgezinde Gemeente, aanvankelijk voor het zondagschoolwerk, later ook voor de schoolcatechisaties.

130 kampen geleid

Vormende waarde Binnen het zondagschoolwerk wist zij op haar beurt jonge mensen enthousiast te maken om een rol te vervullen als assistent of als leider van een zondagschoolafdeling. Wat een vormende waarde is daar van uitgegaan!

»» 24

Meer dan 130 kampen heeft Juffrouw Buijs geleid in binnen- en buitenland, veelal ook samen met haar levensgezellin Jeltje Adema. Het kampwerk dat Juffrouw Buijs begon, heeft een grote vlucht genomen. In het jubileumboek Samen Leven, dat ter gelegenheid van het vijftigjarig jubileum van de kampen in 1992 verscheen, werd vastgesteld dat in die 50 jaar de kampen meer dan 12.000 deelnemers hadden geteld. Ook bij het kampwerk wist zij jonge mensen te stimuleren om als medeleider van een kamp mee te gaan. En dat is nog niet veranderd! De Bindingkampen dragen niet alleen bij aan het plezier van veel kinderen, maar ook stellen zij de jonge mensen die zo’n kamp leiden in staat zichzelf te ontwikkelen. Ongetwijfeld heeft ook de samenleving daar baat bij, omdat de vaardigheden opgedaan als kampleider ook elders in de samenleving ingezet kunnen worden. Een persoonlijke noot wil ik daar wel aan toevoegen. Mijn eigen keus voor het onderwijs werd sterk beïnvloed door de ervaringen die ik als kampleider had opgedaan.


Open voor veranderingen Juffrouw Buijs stond open voor veranderingen. Het ontstaan van Stichting de Binding had haar instemming. Ook dat zag zij als een mogelijkheid een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van jonge mensen. Binnen de Doopsgezinde Gemeente was Juffrouw Buijs niet alleen actief voor de zondagschool en de catechisatie. Zij zag ook het grote belang van kringwerk in, leidde vele jongerenkringen en later ook zusterkringen. Gesprekskringen waarin over van alles en nog wat met elkaar in een vertrouwde omgeving gepraat kon worden. De mogelijkheid bieden om je aan elkaar te ontwikkelen. Mensen stonden altijd centraal bij haar. Uit het zusterkringenwerk ontstond ook het ouderenwerk en niet te vergeten de jaarlijkse bazar.

Pastoraal begaafd Niet alleen jongeren kregen haar aandacht. Direct na de oorlog zette zij zich in voor geïnterneerde landgenoten met een NSB-verleden. Zij schreef deze mensen niet af, ook al was zij het tijdens de oorlog niet met hun uitgangspunten eens geweest. Zij deed haar uiterste best om relaties te herstellen. Pastoraal was Juffrouw Buijs begaafd. Met veel gemak wist zij op het juiste moment de juiste woorden te spreken zowel bij droeve als bij blijde gebeurtenissen. Talrijke begrafenissen heeft zij geleid evenals talrijke huwelijksdiensten. Niet voor niets werd zij wel de predikant van de buitenkerkelijken genoemd. Samenvattend: Haasje Buijs heeft door haar onvermoeibare inzet bijgedragen aan de ontwikkeling van veel jonge mensen. Terecht hoort zij thuis in het lijstje markante Aalsmeerders. Zij verdient een straatnaam! »» Al Tas

»» 25


Een echte Lunenburg Jan Lunenburg Bij veel familieleden van ons hangt een pentekening van Jan Lunenburg aan de wand. Niet altijd meer op de ereplaats in de woonkamer boven de bank (ook schilderkunst is aan mode onderhevig), maar in de gang, op de slaapkamer of op de overloop zijn de kunstwerken van deze in 2000 overleden kunstenaar nog volop te vinden. Vanuit mijn stoel achter de computer heb ik zelfs zicht op vier echte ‘Lunenburgen’, door hem gemaakt tussen 1944 en 1955. Als er bij ons in de familie een hoogtijdag was en wij dan een bijzonder geschenk zochten, vroegen we vaak aan Jan of hij een passende tekening wilde maken van het ouderlijk huis, een stukje Uiterweg of een doorkijkje bij ’De Blauwe Beugel’. Hij maakte altijd alles wat we vroegen. Soms werden we wel eens wat nerveus of het wel op tijd klaar zou zijn, want Jan had meer te doen dan alleen maar tekenen. Maar het kwam altijd goed. Het kon daarna heel frustrerend zijn dat hij niet altijd betaald wilde worden voor zijn werk. Dan weer was het uit dank voor de vele kopjes koffie, dan weer voor het gebruik van iets, of soms gewoon uit vriendschap dat hij geen geld wilde.

Gevoel voor traditie Jan Lunenburg, geboren in 1923 in Leimuiden, was meer dan alleen een goede tekenaar. Om in zijn levensonderhoud te voorzien werkte hij in de seringen, eerst bij Jaap Spaargaren, later bij ons. Hij hield wel van dat werk, want seringen telen is traditioneel werk en Jan had gevoel voor traditie, maar hij had ook nog heel veel andere interesses en vond echt werken eigenlijk “zonde van de tijd”. Vooral in het vroege voorjaar wilde hij graag naar het naturistenstrand, maar in diezelfde periode moesten ook de seringen geplozen worden. Dat zou moeilijkheden kunnen geven op het bedrijf.

»» 26

Maar Jan loste dat dan weer op door op de dagen dat de zon niet scheen heel veel uren te maken.

Kenner van molens en schepen Als je met elkaar in de seringen werkt, kun je ook veel met elkaar praten in de koffiepauzes of gewoon in de kas. Wat hebben we veel interessante gesprekken gevoerd! Over molens kon hij veel vertellen. Ik vraag me af of er één molen was in Nederland waar hij echt niets van wist. En van oude scheepsmodellen had hij ook veel verstand. In 1965 is er zelfs een boekje van zijn hand verschenen bij uitgeverij De Alk met de titel ‘Ronde en Platbodemschepen’. Meer dan zestig boten bespreekt hij daarin en minstens even zoveel pentekeningen van zijn hand staan daarbij. Bootjes, molens, maar ook oude gebouwen konden rekenen op Jans aandacht. Toen zijn toenmalige werkgever aan de Uiterweg een


typisch Aalsmeers schuurtje wilde afbreken en tegen Jan zei: “Als je het weer kan opbouwen, kun je er een mooi woonhuis van maken”, ging hij enthousiast aan de gang. Juist omdat Jan altijd zo interessant kon vertellen, had hij veel vrienden. Met veel hulp van al die vrienden is de schuur veranderd in een echt huis op een unieke plaats op een rietbonk, waar je alleen maar met een bootje kon komen. Later hebben ze met elkaar nog een molen gebouwd bij het huis.

Vrijbuiter en vrijdenker Het is jammer dat hij de laatste jaren van zijn leven niet meer op zijn rietbonk kon blijven vanwege een afnemende gezondheid. In zijn huisje in het Seringenpark werd hij wat somber en bleef er van die vrijbuiter, die hij zijn hele leven geweest was, niet zoveel meer over. Hoe langer ik erover nadenk, hoe knapper ik het vind, dat zo’n klein mannetje uit een heel

eenvoudig, groot katholiek gezin uit Leimuiden zich heeft kunnen ontwikkelen tot zo’n intelligente vrijdenker en vrijbuiter. Als hij niet op zijn twaalfde jaar al had moeten gaan werken bij de boer, zoals dat van arbeiderskinderen in die tijd verwacht werd, dan had hij zich tot een groot historicus kunnen opwerken. Des te groter is mijn waardering voor hem, dat hij toch heeft kunnen uitgroeien tot een zeer deskundig adviseur bij Oud Aalsmeer, De Historische Tuin, Korenmolen De Leeuw en nog diverse andere instellingen. Jan Lunenburg heeft niet alleen mij, maar velen rondom hem gestimuleerd om met andere ogen te kijken naar de geschiedenis, de architectuur, de natuur en het landschap, kortom naar de hele wereld. En dat kun je een grote verdienste noemen! »» Wil Jore-Spaargaren

»» 27


Altijd feest aan zijn kont Jelle Atema Wanneer je met een Aalsmeerder spreekt over markante dorpsgenoten, dan gaat het gesprek al snel over Jelle Atema. Waarom? “Hij was voor veel mensen de Ramses Shaffy van Aalsmeer, wat uitstraling betreft,” stelt Bob van Dam. “Maar wel zonder de pretenties,” aldus Pierre Tuning. “Hij was grensverleggend, hij heeft voor mij grenzen echt verlegd,” maakt Rens van Donselaar af. Drie oude vrienden in de Oude Veiling praten over een Aalsmeers icoon: “Er zat zo’n charme aan die gozer. Dat was het bijzondere aan hem. Als je aan hem denkt, dan zie je die lach.” “Hedonistisch leven, genot als het hoogste goed. Dat kon Jelle heel erg goed: hij was een hedonist avant la lettre,” zegt Bob van Dam, bijna als een overpeinzing, wanneer het gaat over het karakter van Jelle Atema. Tegenover me knikt Pierre Tuning: “Het was ook hartstikke leuk natuurlijk. Als hij een kroeg binnenkwam, had hij altijd feest aan z’n kont.” Naast Pierre lacht Rens van Donselaar instemmend. Het zegt iets over hoe belangrijk Jelle voor ze is geweest: dat Rens uit Noord-Brabant en Bob uit Zeeland naar Aalsmeer zijn komen rijden, om op een grijze vrijdagmiddag in de Oude Veiling Jelle Atema te memoreren.

Korte termijn Wanneer Pierre over zijn jeugdvriend vertelt, gaat het al vanaf de vroegste herinnering over de creativiteit, maar ook over dat hedonisme. Bob zegt daarover later in het gesprek: “Jelle had nooit veel zin om diepgaand dingen voor te bereiden, of lessen te nemen. Het ging vooral om kortetermijnbevrediging.” Pierre zucht: “Hij had dan wel het voordeel dat alles hem aanwaaide.” De twee anderen aan tafel zijn het er roerend mee eens. “Het was gewoon een getalenteerde jongen,” stelt Bob. “Kunstzinnig getalenteerd,” vult Rens aan. Gelach, zoals wel vaker op zo’n nostalgische middag, en dan plots weer heel serieus. “Slimme jongen. Maar geen doordouwer.” Bob schudt zijn hoofd terwijl hij de conclusie trekt.

»» 28

Ze hebben Jelle in verschillende tijden leren kennen. Pierre zat bij hem op de lagere school, begin jaren vijftig. Rens en Bob noemen allebei 1968 als het jaar waarin ze Jelle Atema leerden kennen. Hoewel Bob zelf aangeeft dat het waarschijnlijk al eerder was. “Ik heb hem uitgenodigd voor mijn vrijgezellenfeestje in 1968. Dan moet ik hem, denk ik bij mezelf, toch al enkele jaren gekend hebben, want daar nodig je toch niet zomaar iedereen voor uit.” Wel duidelijk is dat Jelle voor Bob niet zomaar iemand was. “Ik moet zeggen, ik bewonderde hem heel erg om z’n manier van leven. Dat je toch zo los kan zijn van alles, zo wars van alles wat je vastlegt in het leven.” Dan haast hij zich te zeggen: “Niet dat hij niet keihard werkte, maar dat was niet omdat iemand tegen hem zei: ga eens keihard werken. Dat deed hij zichzelf aan.” Als ik tafel rondkijk, knikken Rens en Pierre instemmend. Zo is het.

Talent Over het creatief talent dat Jelle bezat, zijn de drie mannen het ook meer dan eens. Het woord bijzonder valt meermalen. Bob: “Heel bijzonder, echt. Dat was met alles, ook met het bloembindersvak. Op heel jonge leeftijd was Jelle succesvol arrangeur bij het bloemencorso en mocht hij het hoofdarrangement van Floriade in ’72 verzorgen. Hij werd de jongste hoofdarrangeur van de Nederlandse Bloemisterij. Dat alles was nog nooit vertoond. Hij was in één klap groot. Jelle was de beste.” Rens, die veel onder en met Jelle gewerkt heeft, plaatst daar wel een kanttekening bij. “Hij werd op een schild gehesen waar hij zich volgens mij eigenlijk niet thuis voelde.” De anderen knikken, Rens gaat verder. “Zo’n tentoonstelling inrichten, dat lukte wel. Maar er zat een hele organisatie omheen, met politiek spel, met macht. Daar was hij echt wars van.” Dat hij


niet dol was op organisatie, is volgens Pierre deels te wijten aan de manier waarop Jelle zijn aandacht verdeelde. “Dat vluchtige, die korte focus, dat had als gevolg een buitengewone ontrouw, een hele korte spanningsboog.” Bob vult aan: “Je kon niet op hem bouwen.”

Feesten Pierre haalt een citaat aan van Remco Campert om Jelle te typeren. “Je stampte met je voet op de grond en er was een feest.” En feesten, daar konden ze wat van. Het eerste feestje dat Jelle gaf was in de Sportlaan, in het vanwege een verhuizing al leegstaande huis van familie Atema, vertelt Pierre. “We konden nog nauwelijks goed foxtrotten.” De feesten begonnen pas echt toen Jelle in het befaamde Huis met de Zwanen aan de Jelle Atema (met pijp) in 1960, met v.l.n.r. Oosteinderweg kwam te Graauw, wonen.Bert “Dat eenLiesbeth Onno de Engel, van Houten en Pierre Tuning jongen van die leeftijd in zo’n huis woonde, dat was ongelofelijk,” legt Bob uit. Het was een oude kwekerswoning, vertellen ze. Enkelsteens, met een houten erker. Op de schoorsteenmantel, weet Pierre nog, had Jelle een spreuk staan. De eerste woorden moet Pierre alleen doen, de laatste woorden kennen ze in koor: “Een vriendelijk gezicht geeft overal licht.” “De schaal van die feesten groeide ook enorm. Eerst was het met een man of dertig, maar dat werden er als snel een stuk of honderd,” vertelt Rens. Pierre valt hem bij: “Als hij een feestje ging geven voor zijn verjaardag, dan ging hij bij de halve Oosteinderweg langs om het te zeggen, om te waarschuwen. Het feest duurde dan enorm lang en de muziek was luid, maar er is nooit geklaagd. In al die jaren niet.” De feesten zelf, dat was gekkigheid. Een en al gekkigheid, iedere week weer. “De climax,” herinnert Rens zich ineens, “was Get Ready, van Rare Earth. Dan gingen de tafels opzij.” Zowel Rens als Bob krijgen bij het horen

»» 29


van de titel van het liedje een jongensachtige grijns op het gezicht. “Altijd feest aan zijn kont,” verzucht Pierre nog maar eens.

Vernieuwer En toch is het feit dat het altijd feest was als Jelle verscheen, niet de enige reden dat hij zo’n impact heeft gehad in het Aalsmeer van de jaren zeventig. Bob legt het uit. “Er zaten twee kanten aan Jelle. De maatschappelijke kant, die eigenlijk heel Aalsmeer erkende en waardeerde. Hij was de grote vernieuwer in de bloembinderij, en daar leefde het hele dorp van. Dat maakte hem ook zo’n bekende figuur.” Hij neemt een slokje van zijn pils en gaat op serieuze toon verder. “En aan de andere kant was Jelle het centrum van een grote groep jongens zoals Rens en ik.” Rens, die aan de andere kant van de tafel zit, lacht en knikt. “Je werd meegezogen in zijn levenswijze. Je deelde ook mee in het succes.” Bob vertelt over de musical die hij heeft geschreven. Rens speelde een rol, Jelle de muziek. “En men dacht, dat moet wat zijn, als Jelle Atema erbij zit. Zo deelde je daarin mee.” De heren zijn een dankbare bron van anekdotes. Momenten die hun vriendschap met Jelle hebben geschapen, worden gedeeld. Pierre verhaalt over de Pontiac die Jelle tientallen keren bij een cyclamenkwekerij uit de garage ‘leende’, om ’s nachts mee naar een kroeg bij het Leidseplein te rijden. Bob vertelt over de musical: “Dat was, denk ik, een van mijn leukste tijden met Jelle. Het was iets nieuws, je was zo jong als de pest en je ging iets doen wat niemand ooit gedaan had.” Rens heeft ook goede herinneringen aan die musical. Het was die periode waarin hij Jelle leerde kennen. De momenten die hij graag wil delen met de groep, zijn echter van persoonlijker aard. De zorgzame Jelle, die hem soms op excursie langs de etalages van Amsterdamse bloemenzaken nam, die een mentor voor hem was, zowel professioneel als persoonlijk. “Je kreeg door Jelle een heel ander wereldbeeld. Ik heb er nu, denk ik, nog profijt van dat ik Jelle heb gekend. Die relaxedheid,

»» 30

dat gewoon op dingen afgaan en kijken hoe het afloopt. Dat had ik niet van nature, ik ben veel meer doordacht. Maar toen deed ik de dingen veel impulsiever, en kwam het ook goed.”

Focus Na de zoveelste opgehaalde herinnering zucht Pierre: “Wat ik wel jammer vond, is zijn vervlakking. Hij kon zo mooi tekenen.” Rens en Bob beamen dit. Jelle kon prachtig tekenen, vertellen ze. Zijn stijl was ergens tussen surrealisme en kubisme, met allerlei futuristische landschappen. “Een beetje Dalí-achtig,” aldus Rens. Dat deed hij niet meer, schilderen. “Hij deed iets honderd procent, en als het klaar was, was het klaar,” legt Pierre uit. Ook met mensen was Jelle zo. “Hij zoomde echt op je in. Met mannen, maar ook met vrouwen deed hij dat. Hij kon vrouwen echt het gevoel geven dat ze de enige op de wereld waren,” weet Bob. De twee anderen beamen dit volmondig. Jelle en de vrouwen, dat was iets magisch. “Hij had het voordeel dat de bus nog langs de Oosteinderweg reed toen. Kon hij ze ’s morgens zo op de bus zetten,” lacht Pierre. “Maar het was ook zo dat je, als je met hem zat te praten, honderd procent van de aandacht had, tot er een aantrekkelijke mevrouw binnenkwam. Dan bestond je niet meer.” Jelle Atema is uiteindelijk vertrokken uit Aalsmeer naar een kwekerij onder de Spaanse zon. Wat daar is gebeurd, ligt grotendeels buiten de waarneming van de heren aan tafel. Jelle dronk veel, ook voor zijn vertrek. Het werd alleen steeds meer merkbaar. “Dat inzoomen, dat kon hij ook op een fles Beerenburger,” wordt er gezegd. Jelle kwam af en toe nog naar Aalsmeer, voor de bloemenvaktentoonstelling. Dan zagen ze hem nog wel eens. Bob, Rens en Pierre waren er niet bij in Spanje. Waar ze wel dichtbij waren, dat waren de hoogtijdagen van Jelle Atema in Aalsmeer. Zoals Bob zegt ter conclusie: “Het was een leuke vriend om te hebben, een fijn mens om te kennen. Het was gewoon een lieve man.” »» Yannick Duport


Markant Of het met het eind van het jaar te maken heeft is me niet helemaal duidelijk geworden, maar dat onze redactiebonzen een lijstje willen samenstellen met markante Aalsmeerders is natuurlijk ridicuul. Elk jaar in de donkere dagen verschijnen zulke lijstjes met daarop de sportploegen, sportmannen en sportvrouwen, wijnen, restaurants, zakenmannen en zakenvrouwen, etc. etc., en die allemaal van het jaar, van Nederland, van een provincie, van een stad en als het moet nog van een straat. Daarnaast zijn er nog tal van canons, die vooral rond de eeuwwisseling zijn ontstaan. En altijd is er discussie… behalve de laatste jaren bij de schaatser van het jaar. Onze behoefte aan ordening komt vermoedelijk voort uit het niet meer kunnen behappen van wereldwijde ontwikkelingen. Ordening geeft houvast, ordening door een ander kost bovendien geen geestelijke energie. Maar lijstjes zijn altijd subjectief. Het valt niet mee om de ene sportprestatie met de andere te vergelijken, smaak laat zich niet vatten, vertel maar of de beste zaken worden gedaan door degene die de meeste winst maakt of door diegene die het duurzaamst werkt, kortom: die lijstjes zijn al moeilijk. Maar aan welke eisen moet in vredesnaam een markant persoon voldoen? Ik vind Geert Wilders een markant persoon. Hitler ook. Job Cohen, Stalin, Moeder Teresa. Theo van Gogh, mijn vader, Ghandi, Osama Bin Laden, Ko van Dijk. Barack Hussein Obama, Mohammed B., Sinterklaas, Huub Stapel. Pim Fortuyn, Cees Vreeken, George W. Bush, Sacha de Boer, oh nee, dat is gewoon een lekker wijf. Bert Wagendorp, mijn moeder, Harry Mulisch, Neelie Kroes. Nelson Mandela, Mart (mag ik dat zeggen, ja dat mag ik zeggen) Smeets, Agnes Jongerius, Johan Cruyff, Pol Pot. Jezus, Mohammed, Nico Dijkshoorn, Dominee Gremdaat. En om het even af te toppen: mijn echtgenote, Jelmer, Kjeld en Lara. Zeg eens eerlijk, geen touw aan vast te knopen, toch? En ik kan er nog wel duizend verzinnen als u mij even de tijd gunt. En als het écht moet ook nog zeker honderd Aalsmeerders. Geen enkele sprake van ordening, geen enkele sprake van houvast. Sterker nog, het is een exercitie waar ik gillend gek van word. Gelukkig heb ik een stel stapelzotte redactiebonzen boven me. Kost het mij verder geen energie… »» Peter Maarsen

»» 31


‘Je baart zoals je bent’

Foto’s: Mladen Cicek

»» 32


Nel van der Meer Het zijn de jaren van de wederopbouw dat Nel van der Meer als 22-jarige Amsterdamse vroedvrouw een praktijk in Aalsmeer begint. Het is juni 1954 en Aalsmeer telt ruim 13.000 inwoners, onder wie vijf huisartsen en twee vroedvrouwen. De huizen aan de Spoorlaan, 2e J.C. Mensinglaan en de Geraniumstraat worden gebouwd, in het Seringenpark verrijzen de eerste bejaardenwoningen. Nel van der Meer start haar praktijk op Weteringplantsoen nummer één. Die eerste week worden er meteen acht kinderen geboren. Later vestigt ze haar praktijk achter haar huis aan de Uiterweg in ‘De Uiver’. Tot aan de jaren ‘80 werd het werk verdeeld tussen de bekende zuster Van de Eijk en Nel van der Meer. Nadat zuster Van de Eijk stopte, werkte Nel heel plezierig samen met verloskundige Alied Boorsma. Samenwerking had toch meer voordelen dan ze aanvankelijk gedacht had. Precies veertig jaar later, op 24 juni 1994, stopt Nel van der Meer met haar praktijk. Aalsmeer heeft dan 22.000 inwoners. Met de 4000 bevallingen die ze in die veertig jaar begeleidde, heeft ze dus een enorme bijdrage geleverd aan de groei Aalsmeer. Tot op de dag van vandaag heeft ze nog allerlei plezierige contacten uit deze periode. Het is bijzonder om zo lang met een vak bezig te zijn, dat je als verloskundige opeenvolgende generaties geboren ziet worden. Daar word je vanzelf een markant Aalsmeerder door. Ze is ook de vroedvrouw geweest bij de geboorte van mijn twee kinderen. Reden genoeg voor een interview, in het besef dat er in 40 jaar meer gebeurt dan hier nu te vertellen valt. Waarom vroedvrouw en waarom in Aalsmeer? “Geld voor een studie was er niet thuis, maar ik wist dat ik iets in de medische hoek wilde. Mijn vader vond dat ik niet de verpleging in moest gaan, maar iets moest zoeken waarbij ik zelfstandiger kon zijn dan in een ziekenhuis. Ik plooide me namelijk nooit zo gemakkelijk. Mijn pakkie an was mijn pakkie an. Daarom heb ik me toen

ik 18 was, aangemeld voor het toelatingsexamen van de Kweekschool voor Vroedvrouwen in de Camperstraat in Amsterdam-Oost. Het ging mij niet echt om de geboorte op zich, maar vooral om het medische vak in z’n totaliteit. Dat was allemaal heel verrassend voor mij. Ik haalde er in april 1954 mijn diploma. Vlak daarna hoorde mijn moeder dat Bep van ’t Hof, toen vroedvrouw in Aalsmeer, snel weg wilde in verband met de kapperszaak van haar man in Amsterdam. Een praktijk kostte destijds ongeveer een jaarinkomen van de vroedvrouw. Zo kwam het dat ik verhuisde naar Weteringplantsoen 1. Ik weet nog dat er die eerste week acht kinderen zijn geboren en dat mijn moeder kwam zodat ik ook nog even kon rusten tussen de baby’s door!” Als Amsterdamse in Aalsmeer, paste dat wel? “Wij woonden in Amsterdam. De nieuwe dorpse structuur was sociaal gezien een behoorlijke klap voor me. Ik vergeet nooit dat iemand tegen mij zei: ‘U heeft zeker een nieuwe fiets, mijn zus heeft u er op zien rijden’. Ik dacht, ik word hier gek. Nee, dat viel in het begin niet mee. Ze zeiden wel gedag, maar dat was ook alles. Zo kreeg ik in het begin ook wel te horen als iemand een vierde of vijfde kind kreeg: ‘Moet dat kind me nu helpen?’ Gelukkig had ik daar verder geen last van en is het later wel overgegaan en integreer je steeds meer.” Wat is nu een geboorte voor jou, is het iets magisch? “Ik had zelf geen moeite met baren, maar je kunt als vroedvrouw niet jouw maatstaven opleggen dat het allemaal niet zo erg is. Ik zeg wel eens dat je als vrouw baart zoals je bent. Zo heb je alle soorten van baringen, door alle soorten van vrouwen. En daarbij is het ook nog een keer zo dat je geen natuurtalent bent omdat je dat graag wilt. In grote lijn is en blijft het altijd een lijf dat het programma heeft om een kind naar buiten te werken. Moeder en kind groeien daar langzaam met elkaar in op. Mijn rol is altijd

»» 33


die van psychisch begeleider geweest, waarbij ik vooral technisch keek en fysiek handelde. Ik heb altijd geprobeerd me in te stellen op de natuur van de vrouw. Dat lukt natuurlijk niet altijd. Zo had ik een keer twee barende vrouwen in het ziekenhuis. Die ene was een Spaanse en die ging me toch tekeer, schelden en schreeuwen over de hele afdeling heen. Ik ben maar weggelopen, anders had ik haar een draai om haar oren gegeven. Daarnaast lag een vrouw die doofstom was en die wel accepteerde wat er met haar gebeurde. Zo hebben sommigen na drie uur volledige ontsluiting en anderen doen er, met dezelfde pijn, veel langer over. Pijn hoort er nu eenmaal bij. Ik ben ook tegen die trend van pijnloos bevallen. Je hebt bijvoorbeeld ook vrouwen die denken dat ze alles onder controle hebben en het redden omdat ze een cursus hebben gevolgd. Dan valt het niet altijd mee om correcties aan te brengen op dat verwachtingspatroon. Een bevalling kan ook dagen duren en dat wil dan wel eens tegenvallen als het niet in het schema past.

»» 34

Magisch? Nee. Ik zie dat magische veel eerder bij de man die het vaderschap ontdekt. Zo’n nuchter broekie die dan zorgzaamheid voor zijn kind ondervindt. Daarbij komt dat ik zelf nuchter ben ingesteld en niet zo emotioneel van aard ben.” Voor wat voor soort dilemma’s heb je gestaan? “Ik heb van alles meegemaakt zoals die Rijsenhoutse waarbij het wel heel snel ging en het kind er was er toen ik er aan kwam. Meestal is het zo dat als ik me bevallingen herinner, het niet zo leuk was. Er bestaan echt de meest vreselijke bevallingen waardoor kinderen in slechte conditie geboren werden (en worden)! Ik vond het altijd afschuwelijk als zoiets gebeurde. Kijk, ik had toen niet die registratiemiddelen die er nu zijn. Ik had mijn ‘toeter’ om naar het hartje te luisteren en dat was het. Meestal gingen kinderen die onder de 23 weken werden geboren gewoon dood of anders waren de hersentjes wel beschadigd door zuurstoftekort. Dat is nu anders en toch vraag ik me af of de resultaten nu zoveel beter zijn. Ik heb


wel eens een kind dat in stuit lag met de hand gedraaid tijdens de bevalling. Ik realiseerde me echt niet dat dat niet mocht. Maar dit is lang geleden. Gelukkig dat de baarmoeder toen niet is gescheurd. Dat kind is nu in de veertig. Ik heb gelukkig nooit een moeder verloren.” Wat zijn de echte verschillen tussen je begintijd en hoe het er later aan toe ging? “Ik had in het begin de autoriteit van m’n koffertje. Dat was vanzelfsprekend. Je had het voor het zeggen. De mensen wisten veel minder dan tegenwoordig en hadden veel meer vragen. De laatste jaren is dat veel meer op gelijke voet gekomen.

vroeg jij op een bepaald moment of ik ‘het’ wilde doen. Ik zei ja en zo is mijn dochter in mijn handen geboren. Geweldig! Ik heb me altijd afgevraagd waarom je dat aanbood. “Je bent inderdaad de enige waar dat is gebeurd. Ik weet het niet precies meer. Ik denk dat ik dacht dat jij dit wel aan kon. Het zal wel een wisselwerking geweest zijn van jouw verlangen en mijn weten! Toch een beetje magie!” »» Jan Daalman

Als ik visite ging rijden, hing ik een briefje aan de deur waar mensen me konden vinden. Toen kon het wel gebeuren dat er een man aan de deur stond die je helemaal nooit gezien had, en een man was moedig als hij al mee kwam naar het spreekuur. Je vraagt je wel eens af hoe dat allemaal goed kon gaan. Het was veel meer een echte vrouwenklus. Ik heb ook wel eens een man onderuit zien gaan door de emoties. Dat is nu anders, het is emotioneel beter geworden tussen man en vrouw en de communicatiemiddelen zijn enorm verbeterd. Het is niet altijd een voordeel, maar dankzij de moderne media weten mensen nu veel meer. Ja, 4000 levens, het is onvoorstelbaar, maar ik heb er altijd van genoten. Het plezier van de praktijk ervaar tot op de dag van vandaag. Nog steeds krijg ik verslag over hoe het sommige kinderen vergaat. Verder hebben we nog niet zo lang geleden alle 4000 geboortekaartjes gerubriceerd en een oproep geplaatst voor wie de kaartjes wilde hebben. Daar is best nog op gereageerd en de rest van de kaartjes is nu in het gemeentearchief.” Ik ben blij dat jij onze vroedvrouw was en heb toch nog een vraag. Bij de geboorte van ons tweede kind, mijn dochter Diede,

»» 35


Meester Oldenburger

Pieter Oldenburger was hoofd van de lagere school op de Uiterweg tot juli 1974. Het was een ‘driemansschool’, een hoofd en twee leerkrachten. Het hoofd van de school stond de hele dag voor de klas. Administratie, financiën en personeelsbeleid waren zaken voor in de avonduren. Zoals toen nog de gewoonte was woonde hij naast de school. Huis en school waren ook één, zo verzorgde hij niet alleen zijn eigen tuin, maar plantte ook geraniums in de bakken van school. En de canna’s voor de tuin werden voorgetrokken in de personeelskamer van de school. Eens in het jaar moesten de canna’s plaats maken voor de schooltandarts en het leegruimen was een behoorlijke klus. In 1972 solliciteerde ik, net van de pedagogische academie, naar de baan van onderwijzeres op de Uiterwegschool. Ik werd aangenomen en heb vervolgens twee jaar samengewerkt met meester Oldenburger. Zo heb ik hem ook altijd genoemd,

»» 36

niet bij de voornaam, niet mijnheer Oldenburger, maar meester Oldenburger. Meester Oldenburger gaf les aan de twee hoogste groepen, collega Bert aan de twee middengroepen en ik kreeg, als vrouw, vanzelfsprekend de laagste groepen.

Kleine school Het was een kleine school en wij kenden alle drie niet alleen onze eigen leerlingen, maar alle leerlingen. Onze verjaardagen werden met de hele school gevierd. En het hoogtepunt van de verjaardag was iedere keer de ‘stomme film’ die ’s middags voor alle leerlingen werd getoond. Dan kwam de acteur in meester Oldenburger naar boven en werd hij de explicateur bij de film. Hij legde uit, met stemmetjes en op zeer dramatische toon, wat wij allen zagen. Meester Oldenburger kende niet alleen de leerlingen bij naam en bijnaam, hij kende ook hun familie, hun buren, ja de hele Uiterweg. Ik kan mij


een vergadering met de ouderraad herinneren waarbij we nagingen welke kinderen van de Uiterweg wellicht naar het openbare onderwijs zouden gaan en welke naar de katholieke of christelijke school. Huis na huis werd genoemd en er werd een verdeling gemaakt wie van de ouderraad op bezoek zou gaan en dan vragen of het kind op de buurtschool zou komen.

Lesgeven soberder Het lesgeven in die tijd was anders, niet beter of slechter, maar anders. Het was soberder. Wij hadden een rekenboek, een taalboek, een schrijfschriftje met overtrekblaadjes en twee à drie leesboekjes per jaar. En daar moest je het mee doen. Geen computers, internet, smartborden, kopieerapparaten en het overige dat nu in gebruik is bij het moderne onderwijs. Er was geen sprake van methodes met remediërende programma’s. Er werd een groter beroep gedaan op je creativiteit en je pedagogische talenten.

Meester Oldenburger was een aimabele man, maar was het ook een goede onderwijzer? Terugkijkend en luisterend naar oud-leerlingen is de conclusie: nee, hij was niet voor iedere leerling de geschikte onderwijzer. Dat is grotendeels terug te voeren op zijn opleiding. Na de Tweede Wereldoorlog was er een groot tekort aan onderwijzend personeel, er werd toen een spoedcursus van drie maanden ingesteld, daarna mocht je voor de klas. Zonder verdere begeleiding, zonder verdere uitbreiding van de vakkennis (ter vergelijking: tegenwoordig duurt de opleiding vier jaar en ben je verplicht om tijdens de hele loopbaan vakkennis bij te houden en te vergroten). Hij had niet de pedagogiek van alle schoolvakken geleerd, niet de psychologische onderbouwing om verschillen bij leerlingen te herkennen en er mee om te gaan. Dit was te merken in zijn manier van lesgeven, hij ging er van uit dat één keer uitleggen genoeg was en

»» 37


vond het moeilijk te accepteren dat sommige leerlingen dit niet aankonden, hem niet begrepen en dit onbegrip vertaalden naar lastig gedrag.

Geboren verteller In zijn laatste jaren als onderwijzer werkte hij met jonge leerkrachten die wel de uitgebreide opleiding hadden gedaan en wiens werkwijzen behoorlijk verschilden. Hij begon dit te beseffen en vroeg aan Bert en mij of wij de voor hem moeilijke vakken, tekenen en handenarbeid, in zijn groep wilden geven. Dit hebben wij gedaan en meester Oldenburger ging dan naar onze klassen. Hij was een geboren verteller en vooral de jongsten genoten van zijn verhalen. De kleintjes verrassen vond hij erg leuk. Hij kwam een keer mijn klas binnen en zei “Juffrouw, mag ik de kinderen iets laten zien?” Ik vond het uiteraard goed (hoe kan je dan nee zeggen). Meester Oldenburger ging voor de klas staan, keek zeer indringend naar de leerlingen en haalde zonder iets te zeggen een kuikentje uit de zak van zijn colbert en zette dit zachtjes op het bureau. Een tweede kuikentje kwam uit de binnenzak, een derde uit de broekzak en na een tijdje stonden er zo’n tien kuikentjes. “Deze zijn vannacht uit het ei gekomen en nu gaan ze weer terug naar hun moeder.” De kuikentjes werden opgepakt en meester Oldenburger ging weg, de leerlingen en mij verbaasd achterlatend.

Fijne baas en collega Alhoewel hij als onderwijzer wel wat steken heeft laten vallen was hij een fijne baas en collega. In zo’n klein team ben je erg op elkaar aangewezen en gelukkig konden we het goed met elkaar vinden. Tijdens het speelkwartier dronken we eerst, staand voor het raam, een kopje koffie en daarna gingen we naar buiten. Liepen heen en weer over het plein en als het erg mooi weer was mocht de pauze langer duren en zaten we op het stoepje, meester Oldenburger op een stoel, ik op de vuilnisemmer en Bert op de bovenste tree van de stoep. In die tijd overlegden we

»» 38

over alles wat nodig was en daarom hoefden we nooit na schooltijd te vergaderen. Hij was een eigenzinnige man, overtuigd van zijn gelijk. En dit leverde wel problemen op met de autoriteiten. Er was een heftig en langdurend conflict met de inspecteur over de schooltijden. Op woensdag moest je ’s morgens een kwartier langer lesgeven en ging de lunchpauze om kwart over twaalf in en niet zoals op de andere dagen om twaalf uur. Meester Oldenburger vond dit onzin, want “de kwekers eten om vijf over twaalf warm en niet om twintig over twaalf, dus gaan de leerlingen om twaalf uur naar huis!” Een paar weken achter elkaar kwam de inspecteur woensdag om twaalf uur langs en dan hadden ze een stevige discussie, die meester Oldenburger iedere week won.

Fuseren In 1974 moesten drie scholen, de Jac. Takkleuterschool, de Rozenstraatschool en de Uiterwegschool fuseren. Tijdens de gesprekken over deze fusie werd bepaald dat het hoofd van de grootste school directeur van de nieuwe school zou worden. De grootste school was al jaren de Rozenstraatschool en er werd zonder meer aangenomen dat het hoofd van die school de nieuwe directeur zou worden. De Uiterwegschool had in 1974 echter meer leerlingen en meester Oldenburger vond dat hij het recht had om de nieuwe directeur te worden. Hij werd het niet en dat heeft hem wel gestoken. Maar niet voor lang. Met zijn vele hobby’s was zijn leven vol en al snel kwam hij mij opzoeken in Samen Een met de woorden: “Juffrouw, mag ik de kinderen iets laten zien?” »» Hélène Homan


Meneer de Vries Natuurlijk, iedereen heeft zijn fifteen minutes of fame, iedereen heeft zijn markantmomentje. Maar ja, voor de meesten duurt dat inderdaad maar een kwartiertje, daarna moeten we weer door. Markantloos. Voor al die mensen en voor Meneer de Vries deze keer dit gedicht van Jan Boerstoel. »» Erik van Itterzon

Wanneer je in dit land de Tweede Kamer hebt gehaald, of edelachtbaar bent of hooggeleerd, dan word je in de regel meer dan redelijk betaald en naderhand allicht gedecoreerd. Maar ben je melkboer in een oude wijk van Amsterdam, en werk je al je dagen als een paard, een zorgelijk bestaan voor een bescheiden boterham, dan is dat nooit een ridderorde waard. Geen lintje voor Meneer de Vries, die dapper door blijft gaan, ondanks de fiscus en de conjunctuur, die zich nog steeds door niets en niemand uit het veld laat slaan. En die het niet redden zal op den duur. En als je goed in voetbal bent of aardig musiceert of naar de subtop reikt als alpinist, dan is de pers in alles wat je doet geïnt’resseerd en scoor je hoog bij iedere journalist. Maar als je elke dag zo’n honderdvijftig trappen loopt Naar telkens weer een and’re oude klant, die heel veel aan je kwijt wil en die weinig van je koopt, dan komt zo’n klimtocht nooit eens in de krant. Geen nieuws over Meneer de Vries, die nergens tijd voor heeft, voor sport, voor politiek of voor cultuur, die ’s avonds blij mag zijn dat-ie de dag heeft overleefd. En die het niet redden zal op den duur. Je staat er van te kijken hoeveel liedjes er bestaan, die steeds weer over de liefde en verliefde mensen gaan. Alsof er in de zuivel nooit eens inspiratie zit, maar daar ben ik het niet mee eens en daarom schreef ik dit. Een loflied op Meneer de Vries, die sappelt en die sjouwt van ’s morgens zes tot ’s avonds negen uur, Omdat-ie van zijn werk en bijna al zijn klanten houdt. En die het niet redden zal op den duur. Jan Boerstoel (uit de bundel Veel werk, uitgeverij Bert Bakker)

»» 39


Rien de Ruiter

Trampoline, je moet alles zelf doen

12 juni 2010 was een dag om nooit te vergeten voor Rien de Ruiter, Aalsmeers icoon van de Nederlandse trampolinesport. Hij ontving een koninklijke onderscheiding: Lid in de Orde van Oranje-Nassau. Heel erg geroerd en ontzettend verrast nam hij de onderscheiding in ontvangst tijdens zijn laatste dag als hoofdtrainer bij SV Omnia, de club waar hij jarenlang actief is geweest. Naar eigen zeggen houdt hij niet zo van onderscheidingen, maar op deze is hij apetrots. Rien de Ruiter wordt geboren in de Haarlemmermeer en komt in 1960 op 14-jarige leeftijd voor het eerst in aanraking met de trampolinesport. Een demonstratie in Aalsmeer

 40

van Amerikaanse trampolinespringers maakt indruk op hem. De sporters van overzee zijn door de landelijke turnbond KNGU uitgenodigd om de trampolinesport in Nederland te promoten en op Rien heeft dat het juiste effect. Hij gaat oefenen bij Jan Kempe in Hoofddorp, later bij Dirk van Leeuwen, die een trampoline heeft aangeschaft, en al in 1964 weet Rien door te dringen tot de halve finale op het wereldkampioenschap in Londen.

Vierde op WK Vier jaar later wordt hij tijdens het WK in Amersfoort vierde, op het onderdeel synchroon springen, samen met Jan van der Zwaard. Hetzelfde resultaat boeken zij in 1970. Rien wint goud tijdens de Nederlandse kampioenschappen in 1969, zowel individueel als synchroon, weer samen met Van der Zwaard.


Foto: Anke Zekveld

In 1973 behaalt hij samen met zijn jongere broer Ron nog eens goud tijdens de NK. Bewonderenswaardig dat Rien het trampoline springen op zo’n hoog niveau heeft kunnen beoefenen naast zijn baan bij een assurantiekantoor. Het ontbrak hem dan ook nooit aan ambitie, hij was altijd zeer streng voor zichzelf en trainde net zo lang totdat alles perfect was. Een stevige concurrent tijdens de verschillende wedstrijden trof Rien in de springer Tom Cleton. Zelf zegt hij daar nu over: “Echte rivaliteit met Tom was eigenlijk niet aan de orde. Ik trainde daar zelfs eenmaal per week. Hij was gewoon beter en dan leg je je daar bij neer. Meedoen was veel belangrijker dan winnen. Het was een heel prettige tijd, wij hebben nog steeds contact met elkaar en als leiding komen wij elkaar op veel wedstrijden tegen.”

Etterbak Naast zijn persoonlijke carrière heeft Rien zich ook altijd ingespannen om de trampolinesport naar een hoger plan te tillen. Hij heeft vele jonge mensen getraind, was bondscoach en nationaal en internationaal jurylid bij wedstrijden. Rien: “Als trainer was en ben ik nog steeds een etterbak. Zeer streng, maar hopelijk wel rechtvaardig. Als je hogerop wilt komen, dan zal er getraind moeten worden en je moet vooral niet zeuren. Ik eis dat er geluisterd wordt en zo niet, dan moet je maar een andere sport kiezen. Maar, diverse leerlingen hebben wel veel van de wereld gezien door deze strenge trainingen. Vertrouwen in elkaar, dat is het belangrijkste.” Vijftig jaar intensief bezig zijn met de trampolinesport, het is dan moeilijk om afscheid te nemen. Rien heeft het ervaren als een heerlijke tijd en al

»» 41


Grote zaal De Oude Veiling eind jaren zestig

moest hij wel eens wat opzij zetten op privégebied, hij zou het zo weer overdoen. Toch ziet hij veranderingen: “Het verschil met vroeger is dat je maar met één sport bezig was en tegenwoordig zitten kinderen op meerdere dingen, dus als de meester of de juf iets te streng is, dan gaan ze weer. Alleen de kinderen met een sterke individualiteit blijven. Het is een sport waarbij je alles zelf moet doen en ervaren, je kunt de schuld niet op een ander afschuiven. Gelukkig lopen er nog veel van deze mensen rond, zodat er ook in deze tijd steeds weer sporters zijn die er voor gaan.” Hoewel hij nu officieel afscheid heeft genomen als hoofdtrainer blijft hij achter de schermen actief voor SV Omnia. Als nationaal en internationaal jurylid heeft hij nog geen afscheid genomen, dus zich vervelen doet hij absoluut niet. “Volgende week vertrek ik naar Metz, voor de wereldkampioenschappen voor jongeren. Daar moet ik een week jureren, dus ze zijn nog niet helemaal van mij af. De trampolinewereld is één grote familie, waar je niet meer van los komt.” »» Priscilla Leider

»» 42

Noot van de redactie Tijdens de fotosessie wil Rien graag kwijt dat hij niet alleen nog jureert, maar dat hij het beoefenen van de trampolinesport zelf beslist niet vaarwel heeft gezegd. Er bestaat een organisatie in Europees verband, de Oldies, waarin allerlei leeftijdscategorieën regelmatig onderling wedstrijden organiseren. Rien toont de vele medailles die hij de laatste jaren gewonnen heeft, vaak wordt hij nog nummer één. Dit jaar heeft hij de wedstrijden voorbij moeten laten gaan vanwege een kleine operatie, maar volgend jaar is hij weer van de partij. Graag wil hij bovenstaande vermelden, om twee redenen. Ten eerste om aan te geven dat trampolinespringen niet alleen geschikt is voor jonge mensen, maar dat vooral ouderen er ook veel plezier aan kunnen beleven. Ten tweede om te tonen dat je na een topcarrière op oudere leeftijd niet achter de geraniums hoeft te gaan zitten. Op de trampoline kun je altijd blijven springen en die kunstjes, die verleer je niet! »» Ansje Weima


»» 43


NieuwNAT: voorjaar 21 maart 2011: Jong in Aalsmeer

Onze sponsors:

Hanneke Maarse Pianodocente

»» 44


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.