‘Sensatie en voetbal’ Een inhoudsanalyse naar het sensatiegehalte van het programma Studio Voetbal
Masterscriptie Student
Justin van Veen
Studentnummer
5814847
Afdeling
Communicatiewetenschap
Specialisatie
Media, Journalistiek en Publieke Opinie
Scriptiebegeleidster
Drs. Desiree van Osch
Datum
27 april 2011
VOORWOORD Voor u ligt het er dan eindelijk. Het resultaat van maanden ploeteren, zoeken en analyseren. De weg was nogal hobbelig. Na met redelijke eenvoud mijn mastervakken te hebben doorlopen, duurde het schrijven van mijn scriptie wat langer dan gemiddeld. Hierdoor heb ik het geduld van velen op de proef gesteld, maar gelukkig is het geloof in het behalen van mijn masterdiploma door niemand opgegeven. Met niemand bedoel ik de mensen die mij in het traject hebben gesteund. Dit zijn in het bijzonder mijn vriendin Berdine en mijn lieve ouders. Maar ook zeker het geduld en de benadering van mijn begeleidster Desiree van Osch hebben enorm bijgedragen aan dit resultaat. Met duidelijke aanwijzingen en motiverende woorden heeft ze mij er doorheen gesleept. Allemaal heel erg bedankt voor jullie steun en vertrouwen! Vele maanden zijn verstreken, waarin ik mezelf vaak heb moeten zeggen: “Het komt wel goed”. Als ik denk aan het aantal uren werk dat hierin zit, kan ik eigenlijk niet tevreden zijn met het eindresultaat, want in diezelfde tijd had ik een encyclopedie kunnen schrijven. De effectiviteit was dus niet optimaal. Gelukkig ben ik op een gegeven moment fulltime gaan werken wat uiteindelijk heeft geresulteerd in een tijdelijke baan bij de Eredivisie CV. Een droom die uitkomt. Deze scriptie symboliseert het einde van een lange studietijd. Na eerst HBO te hebben gedaan, heb ik nu een masterdiploma. De bijna negen jaar snel voorbij gegaan en ik zou ze zo weer overdoen, want het was een fantastische tijd. Ik laat dit voor wat het is en richt me nu op wat er komen gaat. Een ander leven, waarvan ik de mogelijkheden nog moet ontdekken. Ik heb er zin in! Justin van Veen Utrecht, 27 april 2011
1
SAMENVATTING Onderzoek naar sensatie binnen nieuwsprogramma’s en actualiteitenprogramma’s is niet onbekend. Als belangrijkste reden voor een toename van sensatie binnen dit soort programma’s is toegenomen concurrentie. Door de opkomst van commerciële televisie is het televisieaanbod enorm toegenomen. Dit geldt voor de eerdergenoemde programma’s, maar ook voor andersoortige programma’s. Dit wijst op een verschuiving van een professioneel concept naar een marktgericht concept van journalistiek, waar de laatste zich richt op de behoefte van de kijker en kijkcijfers een belangrijke maat is voor succes. Dit onderzoek richt zich op een discussieprogramma in het genre voetbal: Studio Voetbal, een programma van de Nederlandse Omroep Stichting (NOS) dat wordt uitgezonden op de Publieke Omroep. Voor nieuwsprogramma’s is aangetoond dat in de loop van de tijd de programma’s sensationeler zijn geworden. Maar geldt dit ook voor Studio Voetbal, een programma met actueel voetbalnieuws en discussies over de gang van zaken in het vaderlandse voetbal? De probleemstelling luidt dan ook: In hoeverre is het programma Studio Voetbal op de Nederlandse Publieke Omroep sensationeler geworden de afgelopen jaren en is er op de redactie een meer marktgericht concept aangenomen in plaats van een professioneel concept van het programma? Sensatie wordt gemeten aan de hand van vorm- of inhoudsaspecten. Dit onderzoek heeft geen focus op één van de twee aspecten, maar neemt beide onder de loep. Voor de operationalisatie van deze vorm- en inhoudsaspecten zijn variabelen gebruikt die voortkomen uit verschillende theorieën. De belangrijkste theorieën zijn het Limited Capacity Model (Lang, 2000) en de theorie over levendigheid van Nisbett en Ross (1980). De conclusies worden getrokken aan de hand van een inhoudsanalyse. Tien uitzendingen verdeeld over twee perioden worden met elkaar vergeleken om een uitspraak te kunnen doen over de (toegenomen) mate van sensatie in het programma. De gekozen seizoenen zijn 2005/2006 en 2009/2010. In de periode tussen de seizoenen is het aanbod van voetbal op televisie, ook in het genre discussieprogramma’s, toegenomen. Dit leidt tot de verwachting dat de mate van sensatie in de loop van de tijd ook is toegenomen. Deze verwachting geldt voor zowel de vormaspecten als de inhoudsaspecten. Doordat de vormaspecten onopvallender kunnen worden ingevoerd, is de verwachting dat bij deze aspecten de verschillen groter zijn dan bij de inhoudsaspecten. Daarnaast wordt deze laatste verwachting ondersteund door het feit dat programmamakers meer invloed kunnen uitoefenen op
2
vormaspecten ten opzichte van inhoudelijke aspecten. De inhoudelijke aspecten zijn namelijk mede afhankelijk van de woordkeuze van de personen in de discussies. Na een uitgebreide analyse van het programma over de twee seizoenen is gebleken dat de verschillen niet significant zijn. Waar verwacht werd dat er duidelijke verschillen aanwezig zouden zijn, is het programma nauwelijks veranderd. Dit is een onverwacht resultaat. Een programma op de Nederlandse Publieke Omroep zal kritiek ontvangen als is gebleken dat het sensationeler is geworden. Namelijk, sensatie zorgt voor een grotere aantrekkingskracht onder kijkers. Het dient als bindmiddel tussen programma en kijker en heeft daardoor een commercieel karakter (Grabe et al., 2001; Hendriks Vettehen et al., 2006). Op de Publieke Omroep zou een commercieel karakter een bedreiging kunnen zijn voor het bestaansrecht. In eerste instantie voor het programma, maar in een bredere context voor de gehele Publieke Omroep. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor het feit dat het programma niet sensationeler is geworden. Toch is het dan nog onduidelijk waarom andersoortige programma’s wel meer sensatie zijn gaan vertonen in de loop van de tijd. Namelijk, toegenomen sensatie is wel aangetoond voor nieuws- en actualiteitenprogramma’s (Hendriks Vettehen et al., 2006; Grabe et al., 2001; McManus, 1994). Deze bevindingen bieden stof voor discussie en verder onderzoek. Er is een verschil zichtbaar tussen redacties binnen de Publieke Omroep of zelfs binnen de NOS. Het lijkt erop dat voor programma’s een apart beleid wordt gevoerd en dat dit niet als overkoepeling wordt gedaan door de NOS. Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op deze verschillen tussen programma’s, door bijvoorbeeld een beeld te geven van de ideeën van verschillende redacteuren aan de hand van interviews. Ook publieksonderzoek naar de behoefte die wordt voorzien aan de hand van verschillende programma’s zou nuttige inzichten geven binnen het domein van sensatie.
3
INHOUDSOPGAVE VOORWOORD
1
SAMENVATTING
2
1. INLEIDING
6
1.1
Voetbal in de samenleving
6
1.2
Probleemstelling
8
1.3
Relevantie
9
1.4
Leeswijzer
10
2. THEORETISCH KADER 2.1
Typen journalistieke kwaliteit
11
Het professionele kwaliteitsconcept
11
Marktconcept van journalistieke kwaliteit
12
Overeenkomsten en verschillen
13
2.2
Sensatie
15
2.3
Limited Capacity Model of Mediated Message Processing (LCM)
16
Encoding
16
Storage
17
Retrieval
17
Conclusies
18
Levendigheid (vividness)
18
De theorie
18
Aanpassingen
19
Conceptualisatie van sensatie
20
Basic needs content
20
Tabloid packaging
21
Concreteness
22
Proximity
23
2.4
2.5
4
2.6
Concurrentie Studio Voetbal en verwachtingen
23
De komst van Eredivisie Live
23
Voetbal International
24
Hypothesen
24
3. METHODE
26
3.1
Analyse-eenheden
26
3.2
Steekproef
26
3.3
Operationalisatie van begrippen
27
Inhoudsaspect: Operationalisatie Basic Needs Content
27
Inhoudsaspect: Operationalisatie Concreteness
29
Vormaspecten: Operationalisatie Tabloid Packaging en Proximity
30
3.4
Codeerprocedure
32
3.5
Analyses
33
4. RESULTATEN
5.
4.1
Beschrijvende statistieken Studio Voetbal
34
4.2
Vergelijkingsanalyse
36
Basic needs content
36
Concreteness
36
Tabloid Packaging
37
Proximity
38
CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN
39
5.1
Ontwikkelingen van sensatie voor Studio Voetbal
39
5.2
Aanbevelingen
41
LITERATUUR
43
BIJLAGE I Codeboek beknopt
50
BIJLAGE 11 Codeboek uitgebreid
54
5
1.
INLEIDING
1.1 Voetbal in de samenleving Afgelopen zomer werden de Nederlandse kijkcijferrecords verbroken door de wedstrijden van het Nederlands elftal in de halve finale en de finale van het wereldkampioenschap voetbal. Meer dan twaalf miljoen mensen zagen deze wedstrijden die te zien waren op de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) bij de Nederlandse Omroep Stichting (NOS, 2010). Tijdens en na deze succesvolle Wereldkampioenschappen in Zuid-Afrika (Nederland was verliezend finalist) heerste er in het land een saamhorigheidsgevoel dat gezien kan worden als een tweejaarlijks terugkerend ritueel (Quartier, 2008). De oranjegekte die hierbij hoort is een positieve vorm van nationalisme en de droom om wereldkampioen te worden geeft Nederlanders een gezamenlijk doel dat richting geeft en verbindt (Van Houtum, 2010). De Nederlandse Omroep Stichting (NOS) heeft ons land voorzien van live-beelden, reportages en discussies over de wedstrijden, de supporters en andere gebeurtenissen tijdens het toernooi. De reportages en discussies waren te zien in het programma Studio Sportzomer, wat een WK variant is van het wekelijkse programma Studio Voetbal. Het programma kende een commerciële concurrent in de vorm van Voetbal International Oranje. Door het jaar heen is de concurrent van Studio Voetbal, Voetbal International (VI) te zien op RTL 7. Deze twee programma’s kenmerken zich door actuele discussies over voetbal. Tijdens het WK was voornamelijk het Nederlands elftal onderwerp van gesprek in de programma’s, maar door het jaar heen is de Nederlandse Eredivisie het belangrijkste thema. De programma’s trekken samen (Studio Voetbal en Voetbal International) wekelijks meer dan een miljoen kijkers (Stichting Kijkonderzoek, n.d.). Voetbal is, voornamelijk bij mannen, een dagelijkse terugkerend verschijnsel wat zich uit in verschillende condities. Zelf spelen of als supporter urenlang praten over de gemiste kans van Arjen Robben in de WK finale of de grove tackles van Nigel de Jong in Engeland zijn hiervan voorbeelden (KNVB Expertise, 2010). Voetbal wordt ook wel de belangrijkste bijzaak in het leven genoemd en staat hoog op het lijstje van prioriteiten in het leven (Parker & Stuart, 1997). Voetbal is ook steeds vaker te vinden als onderwerp in de wetenschappelijke literatuur (Parker & Stuart, 1997; Szymanski, 1998; Tapp & Clowes, 2002). Ook is het de best bekeken sport ter wereld en in Nederland zitten de tribunes voller dan ooit (KNVB Expertise, 2010/2). Niet alleen wordt er gesproken over verbroedering in de samenleving bij internationale evenementen; ook
6
voor veel bedrijven is voetbal een belangrijk onderdeel van de business (Szymanski, 1998; Van Zoonen, 2004). Er is onderzoek gedaan naar het gedrag van supporters om zo een segmentatie van verschillende supportersgroepen vast te stellen (Parker & Stuart, 1997; Tapp & Clowes, 2002), naar succesvolle bedrijfsvoering van Manchester United (Szymanski, 1998) en er is onderzoek naar mediaberichtgeving over voetbal (Boyle & Haynes, 1996). Dit maakt duidelijk dat voetbal onderzocht wordt in verschillende onderzoeksdomeinen: sociologie, marketing, psychology, bedrijfskunde en communicatiewetenschap. Communicatiewetenschappelijk onderzoek richt zich op de berichtgeving in de media. In deze scriptie wordt berichtgeving op televisie onderzocht. Binnen de televisiejournalistiek bestaan globaal twee kwaliteitsconcepten: het professionele concept en het markgerichte concept. Binnen de twee concepten zijn verschillende waarden van belang voor de mate van kwaliteit. Het belangrijkste verschil dat bij het marktgerichte concept kwaliteit staat voor een groot bereik van het publiek. Hierbij wordt de inhoud van de media zo sterk mogelijk afgestemd op de wensen van het publiek. Het uitgangspunt van het professionele concept gaat uit van de kwaliteit van de journalist en hierbij wordt minder aandacht besteed aan de wensen van de ontvangers (het publiek) (Buijs, 2008). Het marktgerichte concept is ontstaan aan de hand van massamedia en richt zich op de strijd om de kijker. De twee concepten hebben ieder hun eigen kenmerken. Het professionele concept gaat uit van de kernwaarden van de journalistiek: onafhankelijk, eerlijk en waarheidsgetrouw. Daarnaast is er het marktgerichte concept met als doel een zo groot mogelijk publiek te bereiken (Buijs, 2008; McManus, 1994). Sensatie dient als middel om dit doel te bereiken (Grabe et al., 2001; Hendriks Vettehen et al., 2006). Door sensatie in boodschappen is de ontvanger onbewust beter in staat de boodschap te onthouden (Lang, 2000). Sensatie heeft nieuwswaarde doordat sensationele items sneller geselecteerd worden door de kijker (van Ginneken, 1996; Uce, Schueremans & de Swert, 2006). Het spreekt mensen aan. Maar wat is nu precies sensatie? De literatuur heeft voor het begrip verschillende invalshoeken. Sensatie in een televisieprogramma kan aangetoond worden aan de hand van inhoud en vorm (Nuijten, 2007; Uce, Schueremans & de Swert, 2006). Sensatie zorgt ervoor dat er een aandachtsreactie plaatsvindt. Aandacht wordt getrokken zonder dat een kijker dat doorheeft. Er zijn onderwerpen die aandacht trekken, maar bijvoorbeeld ook bepaalde cameratechnieken die zorgen voor een verhoogde attentie (Lang, 2000; Nisbett & Ross, 1980). Een reden om meer sensationele elementen in een programma te gebruiken is toegenomen concurrentie tussen programma’s. Wanneer kijkers keuze hebben uit meerdere programma’s die in dezelfde informatie en behoefte voorzien, dan zijn onderbewuste 7
aandachtsreacties een reden om een programma beter te waarderen (Grabe et al., 2001; Hendriks Vettehen et al., 2006). In dit onderzoek wordt het sensatiegehalte gemeten van een informatief voetbalprogramma: Studio Voetbal. 1.2 Probleemstelling Sensatie past binnen het marktgerichte kwaliteitsconcept. Een toename van sensatie zou wijzen op een verschuiving van een professioneel kwaliteitsconcept naar een marktgericht concept (Buijs, 2008). De centrale vraag voor deze scriptie zal dan ook zijn: In hoeverre is het programma Studio Voetbal op de Nederlandse Publieke Omroep sensationeler geworden de afgelopen jaren en is er op de redactie een meer marktgericht concept aangenomen in plaats van een professioneel concept van het programma? In deze scriptie zal het sensatiegehalte van het informatieve televisieprogramma Studio Voetbal gemeten worden door het uitvoeren van een inhoudsanalyse in twee verschillende seizoenen: 2005/2006 en 2009/2010. Een eerste reden voor deze keuze is de toegenomen concurrentie voor het programma Studio Voetbal toegenomen. Met de komst van Eredivisie Live en de toename van het aantal uitzendingen van directe concurrent VI is de druk op Studio Voetbal toegenomen. Hierdoor is de verwachting dat het programma sensationeler is geworden de laatste jaren. Toename van sensatie wordt toegeschreven aan de toegenomen concurrentie tussen de programma’s door bijvoorbeeld de opkomst van commerciële televisie (Hendriks Vettehen et al., 2006). Zo zijn er na de publieke omroep, commerciële omroepen gekomen die ook nieuwsuitzendingen verzorgen. Tot op heden zijn voornamelijk actualiteitenprogramma’s en nieuwsprogramma’s zijn onderzocht met betrekking tot de mate van sensatie binnen de programma’s. Een tweede reden voor de keuze van Studio Voetbal is de toevoeging van een nieuw genre aan het onderzoeksdomein ‘sensatie’: een discussieprogramma. Onderzoek naar dit soort programma’s is nog nauwelijks voorgekomen. Uit de onderzoeken naar nieuws- en actualiteitenprogramma’s blijkt dat deze programma’s in de loop van de tijd sensationeler zijn geworden (Grabe et al., 2001; McManus, 1994; Hendriks Vettehen et al., 2006). Sensatie zorgt 8
ervoor dat de aandacht van het publiek beter wordt vastgehouden (Grabe et al., 2001; Hendriks Vettehen et al., 2006). Deze aandachtsreactie van het publiek wordt in dit onderzoek uitgelegd aan de hand van het Limited Capacity Model (Lang, 2000). Het model beschrijft dat mensen maar een beperkt vermogen hebben informatie op te nemen en dat er indicatoren bestaan die voor een verhoogde aandacht zorgen. Een laatste reden voor de keuze van Studio Voetbal is het feit dat dit een programma is op de NPO. Programma’s op de NPO hebben zich te houden aan de inhoud van de Mediawet. Deze wet sluit aan bij het idee van het professionele kwaliteitsconcept. Door de toenemende concurrentie in het televisielandschap ontstonden globaal twee meningen over de gevolgen voor de Nederlandse Publieke Omroep (NPO). Aan de ene kant dachten onderzoekers dat de komst van commerciële televisie juist een motivatie zou zijn voor de NPO om zich meer op de kijker te gaan richten (marktconcept) en dat hierdoor juist de programma’s zouden verbeteren. Mensen zouden iets te kiezen hebben en zo meer in hun behoefte worden voorzien. Tegenhangers van dit gedachtegoed vreesden juist dat informatieve programma’s het zouden gaan afleggen tegen plat vermaak en dat de inhoud over de gehele NPO inhoudslozer zou worden (Kustow, 2007; Paxman, 2007, in: Cosetra Meijer, 2009, p. 7; Oosterbaan & Wansink, 2008). Zij vrezen de overgang van een professioneel concept naar het marktconcept en hiermee zou het bestaansrecht van de Publieke Omroep in gevaar kunnen komen (Buijs, 2008; Nuijten, 2007).
1.3 Relevantie De discussie over het bestaansrecht van de NPO is erg actueel. Door de economische crisis zal er bezuinigd gaan worden en vele politieke partijen zien de NPO als een kostenpost die gereduceerd kan worden. De overheid geeft jaarlijks ongeveer zevenhonderd miljoen euro uit aan de NPO, welke bestaat uit drie televisiezenders en vijf radiozenders (NPO, 2010). Velen vinden dat het aanbod van de NPO, of in elk geval een groot deel ervan, gemakkelijk te vervangen is door commercieel aanbod, aangezien de NPO zich laat verleiden tot commerciële karaktertrekken zoals de geschetste toename van sensatie. Zo zou dit ook kunnen zijn voor Studio Voetbal. Vele onderzoeken ondersteunen voor bepaalde indicatoren de verwachting dat informatieve programma’s op televisie sensationeler worden en daarmee van het professionele concept meer richting het marktconcept gaan (Hendriks Vettehen, Nuijten & Beentjes, 2005; Nuijten, 2007). Deze onderzoeken zijn voornamelijk gericht op nieuwsprogramma’s, maar de conclusies kunnen ook getrokken worden over andere actualiteitenrubrieken (Hendriks Vettehen, Nuijten & 9
Beentjes, 2006). Dit onderzoek voegt hier een nieuw genre aan toe en dit maakt het onderzoek wetenschappelijk
interessant
en
relevant.
Studio
Voetbal
is,
net
als
nieuws-
en
actualiteitenprogramma’s ook informatief en zal daarom een toevoeging zijn aan onderzoek naar sensatie op de Nederlandse televisie bij informatieve programma’s. Het genre voetbal houdt, zoals eerder vermeld, vele mensen bezig in hun dagelijks leven.
1.4 Leeswijzer De inleiding geeft een globaal beeld over wat er verwacht mag worden in dit onderzoek. Allereerst zullen de concepten van professionele kwaliteit en het marktgerichte concept uitgelegd worden, waarna het begrip sensatie wordt verhelderd. Vervolgens zijn er verschillende theorieën die de werking van sensatie uitleggen. Deze theorieën, met bijbehorende modellen, worden gebruikt om keuzes te maken voor de operationalisatie van het begrip ‘sensatie’ (hoofdstuk 2). De operationalisatie wordt in het methodehoofdstuk (hoofdstuk 3) zo sterk mogelijk toegepast op het te onderzoeken programma: Studio Voetbal. De methode van onderzoek (inhoudsanalyse) leent zich voor een vergelijking van de mate van sensatie tussen de twee onderzochte seizoenen (resultaten hoofdstuk 4). De resultaten van de vergelijkingsstudie worden geanalyseerd en aan de hand van de analyse worden conclusies getrokken. Hierna zullen er aanbevelingen en kritische noten worden gepresenteerd om mogelijke richtingen te geven aan toekomstig onderzoek (hoofdstuk
5).
10
2.
THEOTERISCH KADER
In het theoretisch kader zullen opeenvolgend de twee typen van journalistieke kwaliteit worden uitgelegd: het professionele concept en het markgerichte concept. Binnen het marktconcept is sensatie een belangrijk aspect en dit aspect zal gemeten worden in dit onderzoek. Belangrijke theorieĂŤn binnen het onderzoeksdomein van sensatie zijn het Limited Capacity Model van Lang (2000) en de theorie over levendigheid van Nisbett en Ross (1980). Deze theorieĂŤn zullen bijdragen aan het concept sensatie en worden uitgebreid toegelicht.
2.1
Typen journalistieke kwaliteit
Journalistieke kwaliteit is een moeilijk te omschrijven begrip en biedt ruimte voor interpretatie. Kwaliteit kan bijvoorbeeld duiden op het waarmaken van de doelstellingen van het mediabedrijf; goede kwaliteit is wat het meeste mensen aanspreekt (kijkcijfers); journalistieke kwaliteit is objectief en ethisch (Buijs, 2008). In de literatuur worden twee hoofdtypen voor journalistieke kwaliteitsconcepten onderscheiden: het professionele kwaliteitsconcept en het marktgerichte kwaliteitsconcept. Er zijn ook nog enkele subconcepten afgeleid van deze hoofdconcepten. Hiervan verschillen dan enkele kenmerken ten opzichte van de hoofdconcepten: het zijn aanvullingen of mengvormen. De concepten komen in de praktijk maar zelden voor in hun pure vorm: vaak is er enige overlap te ontdekken tussen verschillende concepten (Buijs, 2008). Het professionele kwaliteitsconcept bestaat langer dan het markgerichte concept. Met de opkomst van het marktmechanisme ontstond het marktgerichte kwaliteitsconcept dat volgens Main en Baird (1981) een win-win situatie oplevert. Uiteindelijk zijn alle partijen tevreden na marktwerking. Niemand verliest; iedereen wint. Het professionele kwaliteitsconcept Het professionele kwaliteitsconcept legt de focus op de functie van journalisten om nieuws te bepalen en te brengen. Journalisten volgen een beroepsethiek: ze zijn bijvoorbeeld onafhankelijk, fair en moeten de waarheid van gebeurtenissen weergeven. De journalist dient het belang van de democratische samenleving door de burger van informatie te voorzien (Bardoel, 2003; NVJ, 2008). Buijs (2008) voegt hieraan toe dat de journalist actualiteitsgericht, kritisch en objectief is. Het nieuws wordt uitgelegd als hetgeen dat mensen moeten weten. De journalist is hierbij een bewaker van de waarheid en dient het algemeen belang. Hij selecteert en bewerkt relevante 11
informatie en onthult de waarheid, ook als deze pijnlijk is voor sommigen. Hierbij wordt geen rekening
gehouden
met
de
gevolgen
van
de
berichtgeving
(Lippmann,
1922).
Professionals maken zich niet druk om het nieuws dat routine is en niet echt vernieuwend. Dit is onderdeel van zijn taak als onthuller van informatie. Journalisten worden op de navolging van waarden gecontroleerd door andere journalisten. Ze bepalen van elkaar of ze hun werk goed doen en op deze manier bestaat er een zelfregulerende functie binnen de beroepsgroep. Wat de kijker of lezer vindt is van minder groot belang. Het professionele concept zorgt voor een beeld van verwarring bij de kijkers of lezers. Het getoonde wereldbeeld zit vol onopgeloste problemen en is allesbehalve samenhangend. Chaos en dreiging voeren de boventoon, aldus Meyer (1995). De journalistiek binnen het professionele domein wekt erg hoge verwachtingen. Door tegenvallende prestaties ten opzichte van deze hoge verwachtingen bestaat er de kans dat kijkers en lezers afhaken. Het professionele concept hanteert een zenderontvanger model, waar de journalist de autoriteit is (zender) en het publiek als ontvanger dient. Dit is achterhaald, want de verhoudingen tussen journalist en publiek zijn tegenwoordig veel complexer dan enkele decennia geleden (McQuail, 2005). Anders dan toen, willen mensen nu plezier beleven tijdens het ontvangen van informatie aan de hand van bijvoorbeeld het televisiejournaal (Costera Meijer, 2009). Marktconcept van journalistieke kwaliteit Het tweede concept wordt het marktconcept van journalistieke kwaliteit genoemd. Het concept richt zich, zoals in de economie vaak geldt, op het marktmechanisme. Dit houdt in dat het aanbod van informatie door de journalistiek wordt aangepast aan de vraag naar informatie door het publiek. Er geldt een consumentgerichte aanpak. In dit geval betekent dat, dat het aanbod van journalisten afhankelijk is van wat het publiek wil horen, lezen of zien. Het doel is om zoveel mogelijk mensen te bereiken. Lukt dit niet, dan zal een format veranderen om zo een groter publiek te kunnen interesseren. Dit past binnen de ideologie van de free market place of ideas of market driven journalism (McManus, 1994; van Vree, 2000). Binnen dit marktconcept geldt de mening van het publiek voor het oordeel van de kwaliteit. Een programma dat miljoenen kijkers trekt, is dan per definitie een programma van hoogstaande kwaliteit. Op deze manier worden doelgroepen ontwikkeld en bemoeien sponsors en adverteerders zich met de inhoud van programma’s of kranten om juist hun doelgroepen te kunnen bereiken. Het marktgerichte concept is ontstaan door technologische ontwikkelingen zoals de afstandsbediening, de 12
videorecorder, digitalisering of DVD recorder. Door deze ontwikkelingen konden mensen gemakkelijker zelf bepalen waar en wanneer zij informatie kregen (Boswijk, Thijssen & Peelen, 2005; Uricchio, 2004). McManus (1994) heeft een model geïntroduceerd die de werking van het marktgerichte concept weergeeft: het market-based model for news production. Hij veranderde bestaande modellen, zoals het power roles model (Turow, 1992) en het interdependence model (Entman, 1989), door zaken toe te voegen die in de loop der tijd belangrijk zijn geworden binnen de journalistiek. Hij geeft met zijn model inzicht in factoren die invloed hebben op de journalistiek en de nieuwsproductie. Volgens het model zijn er vier ´markten´ die informatie, geld of aandacht met nieuwsorganisaties uitwisselen. Deze markten verzorgen samen de nieuwsproductie (McManus, 1994). Het publiek als markt wisselt aandacht voor informatie met de nieuwsorganisaties. Bronnen ruilen de informatie als het ware met de aandacht die zij krijgen in een nieuwsuitzending. Adverteerders betalen grote bedragen voor de aandacht van het publiek waarin potentiële consumenten zich schuil houden. Ten slotte zijn er investeerders die geld inbrengen in de verwachting mee te delen in de winst van het nieuwsbedrijf (McManus, 1994). Het marktgerichte concept van journalistiek zorgt voor een andere focus dan bij het professionele concept. De invloed van de ontvanger is vele malen groter bij het marktconcept. Hierdoor wordt er minder gelet op bijvoorbeeld de kritische zin van een journalist, de feitelijkheid en de verscheidenheid. Er is hierdoor veel kritiek op deze vorm, maar als het publiek in grote mate de gebrekkigheid accepteert, wordt de journalistiek niet gecorrigeerd (Buijs, 2008). 2.1.3 Overeenkomsten en verschillen Buijs (2008) maakt een duidelijke indeling in kenmerken, waarden, genres en opvattingen voor beide kwaliteitsconcepten. In Tabel 1 zijn de verschillen in waarden tussen de twee concepten weergegeven.
13
Tabel 1 De twee concepten van journalistieke kwaliteit en hun waarden. Professionele concept Waarden Objectiviteit Onafhankelijkheid Actualiteitsgericht Deskundigheid Dienstbaarheid publieke zaak
Marktgerichte concept Waarden Onafhankelijkheid Actualiteitsgericht Dienstbaarheid publieke zaak Dienstbaarheid mediabedrijf Sensatie
Naast de waarden is het al duidelijk dat bij het marktgerichte kwaliteitsconcept de, in dit geval kijker, wordt beschouwd als consument. Kijkcijfers zijn allesbepalend. Sensatie is een waarde die zorgt voor kijkcijfers. Kenmerken van het marktgerichte concept zijn dan ook: aandacht trekken, kort, snel, appelerend aan wat mensen raakt en vox pop. De kenmerken voor het professionele concept zijn anders: afstandelijk, journalistieke conventies en scheiding journalistieke genres worden genoemd. Voor de genres geldt ook dat deze bij het marktconcept nauw samenhangen met sensatie: spraakmakend nieuws, schandalen, onthullingen, misstanden, lief en leed en persoonlijke verhalen achter gebeurtenissen (McManus, 1994). Het professionele concept houdt zich meer bezig met hard nieuws, interpretaties, kritische interviews, analyse en opiniering (Buijs, 2008). Deze genres richten zich op inhoudelijke aspecten. De keuze om sensatie te meten komt voort uit de omvang van het concept. Het is namelijk niet slechts iets dat inhoudelijk wordt gemeten, maar ook de vorm is een belangrijk aspect van sensatie. Zo zijn er verschillende variabelen te ontdekken die de mate van sensatie bepalen. Door sensatie te meten wordt verwacht een stevig fundament te leggen voor een sterk beargumenteerde conclusie. De variabelen worden uitgebreid toegelicht in het vervolg van het theoretisch kader en de methode.
14
2.2
Sensatie
Zowel binnen de journalistiek als in de wetenschap wordt sensatie gezien als een marktgericht mechanisme. Sensatie stimuleert emotionele reacties;; “Het shockeert onze morele en esthetische gevoelens en legt de nadruk op emotie om emotie op te wekken” (Grabe, Zhou en Barnett, 2001, p. 637). Sensatie spreekt het publiek aan en weet het publiek te binden; het maakt televisie kijken attractiever. Bij toenemende concurrentie wordt het voor deze doeleinden gebruikt bij informatieve programma’s, zoals nieuwsprogramma’s (Hendriks Vettehen et al., 2006;; Grabe et al., 2001; McManus, 1994). Onderzoekers en critici verwachten negatieve gevolgen van een marktgericht concept. Nieuws zal een laag informatieniveau en een homogene inhoud hebben. Deze inhoud richt zich voornamelijk op doelgroepen die interessant zijn voor adverteerders (Bagdikian, 1985; McManus, 1994; Underwood, 1988). Sensatie wordt op verschillende manieren gemeten. Sommige onderzoekers richten zich op vorm, waar andere de focus leggen op inhoud. Zo onderzochten Scott en Gobetz (1992) de verhoudingen tussen soft news en hard news op de Amerikaanse televisie. Soft news is bijvoorbeeld human interest news. Onder human interest news vallen persoonlijke, vermakelijke of hartverwarmende verhalen. Hard news gaat meestal over politiek of economie. Zij richtten zich met hun onderzoek dus op de inhoud van de nieuwsprogramma’s en de hoeveelheid aandacht bepaalde categorieën krijgen binnen uitzendingen. Een onderzoeker die zich, naast inhoud, ook op vorm heeft gericht is Hvitfelt (1994). Naast het onderzoeken van de onderwerpen in nieuwsprogramma’s, mat hij ook de snelheid van het nieuws door de lengte van de items in de uitzendingen te analyseren. Het sensatiegehalte in het programma Studio Voetbal wordt gemeten aan de hand van een operationalisatie van het begrip ‘sensatie’. De operationalisatie wordt gesterkt door bevindingen van verschillende onderzoekers (Grabe et al., 2001; Lang, 2000; Nisbett & Ross, 1980; Nuijten, 2007). In het onderzoek worden zowel inhoudelijke dimensies als de vorm gemeten.
15
2.3 Limited Capacity Model of Mediated Message Processing (LCM) Om een duidelijk inzicht te krijgen in de manier waarop mensen informatie verwerken in het geheugen, is het LCM model van Lang (2000) zeer relevant. Het model wordt veel gebruikt in sociaal wetenschappelijke studies om effecten van massacommunicatie te begrijpen en is ontstaan naar aanleiding van eerder onderzoek uit de cognitieve psychologie (Berger & Chaffee, 1989; Eysenck, 1993; Lachman, Lachman, & Butterfield, 1979). Lang (2000) richt zich specifiek op audiovisuele media. Hij stelt dat mensen bij de verwerking van berichten op televisie maar een bepaalde capaciteit heeft en dat hierdoor slechts een deel van het bericht in het geheugen kan worden opgenomen. Als de capaciteit overschreden wordt is er sprake van cognitive overload. Dit is voor televisie anders dan bijvoorbeeld voor een krant, aangezien mensen het tempo van de berichtgeving op televisie niet kunnen be誰nvloeden en bij het lezen van een krant wel. Lang (2000) legt dit uit aan de hand van drie processen, die simultaan verlopen: encoding, storage en retrieval. Encoding Het proces van encoding begint met een zintuiglijke waarneming, waarna verwerking van de boodschap kan plaatsvinden. Door de prikkeling van zintuigen wordt informatie gemaakt tot een mentale representatie. De representaties bevatten meer informatie dan een persoon kan beseffen en verwerken. Maar een deel van de informatie zal terecht komen in het korte termijn geheugen (actief geheugen). De selectie van de informatie om van het zintuiglijk geheugen naar het korte termijn geheugen te verplaatsen is encoding (Lang, 2000). Van de informatie wordt een deel bewust en een deel onbewust geselecteerd voor het encoding proces (Shiffrin & Schneider, 1977). Het bewuste deel komt voort uit de doelen van de persoon. Als iemand het doel heeft veel te weten te komen over een bepaald onderwerp, zal hij bijvoorbeeld bij een nieuwsitem dat gaat over het onderwerp, bewust goed opletten. Het deel van de informatie dat onbewust wordt geselecteerd voor encoding is bijvoorbeeld afhankelijk van de achtergrond van de persoon, zoals cultuur of omgeving (Lang, 2000). Stimuli die zich richten op biologische intrinsieke waarden als voortplanting en veiligheid kunnen rekenen op een automatische (onbewuste) selectie. Deze stimuli worden door Nuijten (2007) basic needs content genoemd. Ook een onverwachte gebeurtenis of verandering zal zorgen voor een onbewuste selectie van stimuli (Graham, 1997; Ohman, 1997). Een dergelijke gebeurtenis zorgt voor een reflexachtige reactie, wat orienting response (OR) wordt genoemd (Ohman, 1997; Pavlov, 1927). In het kader van inhoudsanalytisch onderzoek bij 16
televisieprogramma’s komt OR tot uiting door het gebruik van bepaalde cameratechnieken: zoomen, shots en ooggetuigencamera. Nuijten (2007) noemt deze stimuli tabloid packaging. Storage De eerder toegelichte mentale representaties kunnen worden opgeslagen in de hersenen. Nieuwe informatie kan vervolgens gekoppeld worden aan oude informatie, doordat het geheugen gelijkenissen of associaties ontdekt (Eysenck, 1993). Dit proces wordt storage genoemd. Hoe meer bestaande associaties gekoppeld kunnen worden aan nieuwe informatie, hoe beter de nieuwe informatie opgeslagen kan worden (Lang, 2000). Retrieval De opgeslagen informatie kan door de aanwezigheid van meerdere associaties, gemakkelijk weer worden geactiveerd. Dit proces van heractivatie wordt retrieval genoemd. Bij dit proces wordt een specifiek stukje informatie uit het lange termijn geheugen gehaald en teruggebracht in het korte termijn geheugen. Hoe meer associaties het stukje informatie heeft, hoe makkelijker het terug te vinden is in het lange termijn geheugen. Het proces is voortdurend bezig en speelt een rol bij de storage, doordat er gelijktijdig oude en nieuwe informatie wordt verwerkt en opgeslagen (Lang, 2000; Nuijten, 2007). Conclusies De verwerking van informatie gebeurt dus aan de hand van drie processen. Zodra encoding plaatsvindt, zal een deel van de informatie verloren gaan en een deel wordt bewaard. In het kader van dit onderzoek is het belangrijk om te weten dat sensatie ecoding veroorzaakt. Met de bewaarde informatie kan storage of retrieval plaatsvinden. Dit is voor programmamakers een erg interessant gegeven omdat er kennis is over de mogelijkheid van het vasthouden van de aandacht van de kijker. Dit is binnen de market-driven journalism een belangrijke doelstelling. Voor de operationalisatie van ‘sensatie’ is deze kennis ook van groot belang.
17
2.4 Levendigheid (vividness) Naast de informatieverwerkingstheorieĂŤn, wordt voor de operationalisatie van sensatie ook gebruik gemaakt van de theorie over levendigheid van boodschappen van Nisbett en Ross (1980). Zij onderzochten de mate waarin de boodschap wordt onthouden en de mate waarop levendigheid invloed heeft op aandacht. Dit onderzoek is veel gebruikt en door de jaren heen ook aangepast. De belangrijkste conclusies en aanpassingen worden toegelicht. De theorie De mate van levendigheid die een boodschap teweeg kan brengen is afhankelijk van meerdere factoren. Ten eerste geldt de mate van losgemaakte emotie als een aspect van levendigheid. Zo zijn de personen die betrokken zijn bij een gebeurtenis in een boodschap belangrijk voor de mate van emotie die wordt losgemaakt. Boodschappen die betrekking hebben op onszelf zorgen voor de meeste emotie, maar ook als het draait om mensen die dichtbij staan, is de emotie groot. Als de boodschap mensen betreft die we vaag kennen is de losgemaakte emotie minder en de minste emotie komt voor bij boodschappen over mensen die we helemaal niet kennen (Nisbett & Ross, 1980; Nuijten, 2007). Naast de betrokken personen zijn de gevolgen van de gebeurtenis voor de betrokkenen een belangrijke voorspeller van de mate van levendigheid. Als er gevolgen zijn voor de wensen, behoeften of motieven van betrokken personen zal dit meer emotie losmaken dan wanneer dit niet zo is (Nisbett & Ross, 1980; Nuijten, 2007). De concreetheid (door Nuijten (2007) genoemd: concreteness) van de informatie in een boodschap kan ook de mate van levendigheid bepalen. Hoe concreter de informatie, hoe levendiger de boodschap. Dus wanneer bij bijvoorbeeld een ongeluk gedetailleerde beschrijvingen aanwezig zijn van verwondingen, dan wordt de boodschap als levendiger beschouwd. Een andere factor die de levendigheid van een boodschap bepaald is de nabijheid (door Nuijten (2007) genoemd: proximity) van een gebeurtenis. De nabijheid uit zich bijvoorbeeld in een gebeurtenis die net gebeurd is (temporele nabijheid). Het bevat dan meer levendigheid dan bijvoorbeeld een gebeurtenis uit een ver(der) verleden. Ook kan de nabijheid ruimtelijk zijn. Dat kan bijvoorbeeld door een gebeurtenis die bij een basisschool in de eigen wijk gebeurt. Dit wordt levendiger geacht dan een gebeurtenis aan de andere kant van het land (of verder). De laatste 18
vorm van nabijheid is zintuiglijke nabijheid. Hier wordt gedoeld op informatie van iemand die de gebeurtenis heeft meegemaakt. Bijvoorbeeld als iemand verteld over een ongeluk dat hij of zij heeft zien gebeuren (Nisbett & Ross, 1980; Nuijten, 2007). De mate waarin een boodschap aandacht trekt is te verklaren aan de hand van de emotionele betrokkenheid van de ontvanger. Als een boodschap veel emotie opwekt, dan zal de boodschap aandachtiger worden gevolgd door de ontvanger (Nisbett & Ross, 1980; Nuijten, 2007). Ook wordt een boodschap beter onthouden als gevolg van de levendigheid van de boodschap. De concreetheid van de boodschap en de aanwezigheid van beelden zorgt voor een sterk herinneringseffect (Nisbett & Ross, 1980; Nuijten, 2007). Deze gegevens komen in zekere mate overeen met de eerder genoemde verklaringen uit het LCM van Lang (2000). Levendigheid zorgt voor encoding en heeft zo zijn effect op storage en retrieval. Aanpassingen Verschillende onderzoekers hebben in de loop der jaren wat kritiek gehad op het onderzoek van Nisbett & Ross (1980). Zo toonden Taylor en Thompson (1982) zich ontevreden over de literatuurstudie van Nisbett & Ross (1980) en concludeerden zij in een eigen literatuurstudie dat de effecten van levendigheid zich beperkten tot aandacht en herinnering. Ook brachten zij aan het licht dat de effecten zich vooral voordoen bij experimenten met een within-subject design. Ook dit gold als een beperking. Taylor en Thompson (1982) concludeerden dat de effecten van levendigheid alleen optreden wanneer er sprake is van differentiĂŤle aandacht. Dat wil zeggen dat een boodschap opgebouwd moet zijn uit niet-levendige en levendige elementen en dat, logischerwijs, de ontvanger zijn aandacht hierover moet verdelen. Onderzoek van McGill en Anand (1989) heeft deze bevindingen bevestigd aan de hand van een experiment. De effecten van levendigheid op de overtuigingskracht van een boodschap doen zich volgens Frey en Eagly (1993) vooral voor als er sprake is van low involvement. Dit hebben zij aangetoond aan de hand van een experiment, waaruit bleek dat mensen die niet gefocust waren op de inhoud van het bericht gevoeliger waren voor de levendigheid van het bericht en het bericht positiever beoordeelden. De theorie van levendigheid kent dus enkele valkuilen. Voor dit onderzoek worden enkele aspecten gebruikt om de conceptualisatie van sensatie aan de hand van het LCM van Lang
19
(2000) te versterken. Deze conceptualisatie is afgeleid uit het proefschrift van Nuijten (2007) en wordt toegepast op het informatieve discussieprogramma Studio Voetbal. 2.5 Conceptualisatie van sensatie Vanuit de theorieën die tot nu toe aan bod zijn gekomen in het theoretisch kader heeft Nuijten (2007) conclusies getrokken die hem geholpen hebben bij het conceptualiseren van het begrip sensatie. Hij is gekomen tot vier aspecten van sensatie: basic needs content, tabloid packaging, concreteness en proximity. Deze aspecten worden nader toegelicht. Basic needs content Het basic needs content zegt iets over de inhoud van nieuws- of actualiteitenrubrieken die door het publiek onbewust worden geselecteerd aan de hand van de overlevingswaarde (survival value). Hierin wordt gesteld dat stimuli die zich richten op overleving of een bedreiging hiervan automatisch geselecteerd worden door het geheugen en dus eigenschappen bevatten die mensen onbewust beter onthouden. Lang (2000) doelt bijvoorbeeld op onderwerpen die verwijzen naar voortplanting of een bedreiging van de veiligheid; primaire behoeften van de mens. Sensationele onderwerpen worden vaker vastgesteld in verschillende studies (Grabe, Zhou & Barnett, 2001; Hvitfelt, 1994; Scott & Gobetz, 1992). Voorbeelden van deze onderwerpen zijn: seks, geweld, mishandeling, criminaliteit, ongelukken, rampen, branden, rellen, vandalisme, hongersnoden en extremisme (Nuijten, 2007). Binnen het kader van dit onderzoek zouden onderwerpen als seks (slippertje van een voetballer), geweld (zware overtredingen) en rellen (tussen supporters) als voorbeelden kunnen dienen. Onderwerpen als hongersnoden of branden zullen minder snel voorkomen in een programma over voetbal. De onderwerpen zorgen voor een emotionele arousal (Lang, 2000; Nuijten, 2007). Deze onderwerpen worden verder in deze studie ‘sensationeel onderwerp’ genoemd. Een ander kenmerk van het aspect basic needs content is de visuele vorm van ‘sensationeel onderwerp’, namelijk ‘dramatische beelden’. Deze beelden verwijzen naar de bedreiging van voortplanting of veiligheid en zullen daardoor een verhoogde aandacht krijgen van de kijker. Bij Studio Voetbal gaat het dus om beelden van bijvoorbeeld overtredingen, supportersgeweld of vandalisme. Ook beelden van de gevolgen van dit soort onderwerpen zullen gerekend worden tot ‘dramatisch’ (Nuijten, 2007). Beelden van negatieve of emotionele gebeurtenissen zorgen voor een effect op herinnering en aandacht (Brosius, 1993; Newhagen & Reeves, 1992).
20
Het derde kenmerk dat Nuijten (2007) heeft afgeleid als basic needs content is de aanwezigheid van ‘dramatische geluiden’. Het gaat hier om geluiden die de aanwezigheid van dramatische beelden onderstrepen. Bijvoorbeeld wanneer er rellen zijn, kunnen er geluiden zijn van gillende mensen, sirenes of explosies. Of na een overtreding een harde gil van de geraakte speler. Deze geluiden trekken een aandachtsreactie en zijn daardoor sensationeel te noemen (Lang, 2000; Nuijten, 2007). Het laatste kenmerk dat binnen de basic needs content hoort, is de emotionaliteit binnen het informatieve programma. Zo kunnen mensen van het televisieprogramma hun emoties uiten door gezichtsuitdrukkingen,
lichaamstaalwoordkeuze
en
volume
van
spreken.
In
de
ontwikkelingspsychologie worden vier basisemoties onderscheiden: blijheid, verdriet, angst en boosheid. De aanwezigheid van deze emoties zal worden gemeten (Nuijten, 2007). Tabloid packaging Fysiologische arousal wordt opgewekt door een automatische aandachtreactie (oriental response). Dit gebeurt door een korte, onverwachte verandering. Stimuli die dit veroorzaken zijn in staat het encoding proces in werking te stellen: de ontvanger (kijker) is beter in staat informatie te verwerken. De aanwezigheid van deze vorm van arousal wordt gemeten aan de hand van een vertraging van de hartslag. Voorbeelden van korte, onverwachte veranderende stimuli op televisie zijn zoomen, snel wisselende shots, of snel bewegende beelden (Lang, 2000; Nuijten, 2007). De aanwezigheid van deze kenmerken is door Grabe et al. (2001) onderzocht aan de hand van een inhoudsanalyse tussen een sensationeel en niet-sensationeel nieuwsprogramma. Gebleken is dat het sensationele programma (door het publieke bestempeld als tabloid programma) inderdaad meer korte veranderende stimuli bevat dan het kwalitatieve nieuwsprogramma (door het publiek bestempeld als respectable newsprogram). Vanuit het aspect tabloid packaging worden enkele kenmerken van sensatie herleid. Het eerste kenmerk is de gemiddelde lengte van de shots, in dit onderzoek verder ‘shotlengte’ genoemd. Een cut tussen twee shots zorgt voor een OR, wat is bevestigd door meerdere experimentele studies (Grabe, Zhou, Lang, & Bolls, 2000; Lang, Bolls, Potter & Kawahara, 1999). Als een shot gemiddeld korter duurt, dan wijst dit dus op meer shots en meer OR’s. Het gemiddeld aantal seconden van een shot zal gebruikt worden om de snelheid van het programma te bepalen. Dit is gebruikelijk in onderzoeken die sensatie als vorm onderzoeken (Grabe et al., 2001; Hvitfelt, 1994; Nuijten, 2007). 21
Het tweede kenmerk wat Nuijten (2007) herleid is de ‘ooggetuigencamera’. Door het instabiele, schokkerige beeld van de camera is de verwachting dat er veel OR’s zullen voorkomen. De volgende twee kenmerken die uit het aspect tabloid packaging herleid zijn, zijn ‘inzoomen’ en ‘uitzoomen’. Als het beeld in een shot in afstand toeneemt, is er sprake van uitzoomen; wanneer de afstand afneemt noemt men dit inzoomen. Van deze kenmerken kan een aandachtsreactie verwacht worden en daardoor is de aanwezigheid van beide een indicatie van sensatie. Inzoomen legt de nadruk op een bepaald beeld en uitzoomen zorgt voor meerdere prikkels (meer informatie) (Lang, 2000; Nuijten, 2007). Concreteness Als in een informatief programma meer concreetheid aanwezig is, wijst dat op meer sensatie (Lang, 2000; Nuijten, 2007). Er zijn twee kenmerken van sensatie af te leiden in het aspect concreetheid. Het eerste kenmerk wordt ‘personaliseren’ genoemd. Dit gebeurt wanneer een abstract verhaal of onderwerp een ‘menselijk gezicht’ gegeven wordt. Bijvoorbeeld als het onderwerp gaat over financiële crisis binnen een voetbalclub, dan kan een supporter die klaagt over de stijging van de prijzen van seizoenskaarten gelden als personalisatie van de crisis. Zo wordt de gebeurtenis concreet gemaakt. Ook is er sprake van personalisatie als er wordt ingegaan op het privéleven van bijvoorbeeld een voetballer. Doordat personalisatie de mate van details vergroot kan een aandachtsreactie verwacht worden aan de hand van de theorie over levendigheid (Nisbett & Ross, 1980; Nuijten, 2007; Zillman & Brosius, 2000). Berichtgeving met een sterk gepersonaliseerd karakter valt bijvoorbeeld onder human interest of soft news en wordt als sensationeel gezien (Nuijten, 2007; Scott & Gobetz, 1992). Het tweede kenmerk van concreetheid is de ‘burger aan het woord’. Mensen worden dan gebruikt in de berichtgeving om de publieke opinie te karakteriseren. Zo kan bijvoorbeeld de mening van een supporter over een abstract onderwerp gelden als concretisering van het onderwerp. Tegengesteld tot dit kenmerk is de ‘expert aan het woord’, welke zorgt voor minder concreetheid in de berichtgeving. In het programma Studio Voetbal zitten bijvoorbeeld vaak mensen uit de voetballerij aan tafel en deze kunnen experts genoemd worden. Dit zijn spelers, trainers of journalisten bijvoorbeeld. 22
Eerder benoemde kenmerken van sensatie zoals ‘dramatische beelden’ hadden ook onder de noemer concreetheid kunnen vallen, omdat zulke beelden een gebeurtenis concreter maken. Het ene aspect sluit dus de kenmerken van andere aspecten niet altijd uit (Nuijten, 2007). Proximity Het laatste aspect van sensatie wordt proximity genoemd en hieruit wordt één kenmerk afgeleid. Echter, ook hier geldt dat kenmerken uit andere aspecten ook onder deze noemer ondergebracht hadden kunnen worden, zoals inzoomen en uitzoomen. Het kenmerk is de ‘close-up’. Hiervan is sprake wanneer mensen van heel dichtbij met een camera worden gefilmd. Dit draagt zeer letterlijk bij aan de nabijheid van een persoon in het beeld. Vanuit de theorie van levendigheid kan ook hier een aandachtsreactie worden verwacht (Nisbett & Ross, 1980; Nuijten, 2007). Een experimentele studie van Lombard (1995) steunt deze conclusie. Hier bleek dat mensen meer reactie hadden op close-up beelden dan op beelden van veraf.
2.6 Concurrentie Studio Voetbal en verwachtingen Om de verwachtingen te onderbouwen worden twee gebeurtenissen binnen het domein ‘voetbalmedia’ toegelicht. Deze gebeurtenissen vonden plaats tussen de twee onderzochte seizoenen: 2005/2006 en 2009/2010. Een voetbalseizoen loopt van augustus tot en met mei en bevat 34 speelronden. De komst van Eredivisie Live In 10 juli 2008 zijn de voetbalclubs uit de Eredivisie gezamenlijk een betaalzender begonnen: Eredivisie live. De eerste uitzending was op 29 augustus van hetzelfde jaar te zien via digitale televisie. De voornaamste reden is om mensen de mogelijkheid te geven thuis live de wedstrijden uit de Eredivisie te zien. Een jaar na de start telde de zender 350.000 betalende abonnees en dat aantal is groeiende. Op dit moment telt de zender 500.000 abonnees. Ook het aanbod op de zender groeit; er is uitgebreid met voetbal uit de Jupiler League, de Europa League en er wordt steeds meer clubtelevisie getoond, waarin het laatste nieuws over de clubs wordt gemeld (Eredivisie Live, n.d.).
23
Voetbal International Sinds 2008 is de naam van het programma Voetbal Insite veranderd in Voetbal International. Door successen van dit RTL programma werd het programma met ingang van seizoen 2009/2010 twee keer per week (in plaats van één) live uitgezonden op RTL 7. Het programma heeft zijn nieuwe naam heeft ontleend aan de sponsor, het gelijknamige weekblad Voetbal International. De redactie van het blad beheert ook de website www.vi.nl, welke veel bezocht wordt. Uit deze twee belangrijke ontwikkelingen blijkt dat de concurrentie voor Studio Voetbal is toegenomen. Vele onderzoekers hebben geconcludeerd dat toegenomen concurrentie een aanleiding is voor de toename van sensatie bij informatieve programma’s (Grabe et al., 2001;; Hendriks Vettehen et al., 2006; McManus, 1994; Nuijten, 2007). Het is dan ook een logische verwachting dat er een toename van sensatie zal zijn in het programma Studio Voetbal tussen de seizoenen 2005/2006 en 2009/2010. Deze verwachting geldt in sterkere mate voor de vormaspecten dan voor de inhoudsaspecten. Dit is omdat de vormaspecten gemakkelijker te beïnvloeden zijn door de programmamaker. Het betreft namelijk technische elementen, waar de tafelgasten geen invloed op hebben. Wanneer de inhoudsaspecten sensationeler worden zal dit ook de kijker meer opvallen en zal er kritiek ontstaan vanuit de NPO en kan het bestaansrecht van de Publieke Omroep ter discussie komen te staan (Bardoel, 2003). Hierdoor bestaat de verwachting dat er met de inhoud zeer discreet wordt omgegaan en dat deze geleidelijk en langzaam verandert. De verandering van de inhoud zal minder groot zijn dan de verandering van de vorm. Hypothesen De inhoudsaspecten worden gemeten aan de hand van de ‘basic needs content’ en ‘concreteness’. De vormaspecten worden gemeten aan de hand van ‘tabloid packaging’ en ‘proximity’. Dit leidt tot de volgende hypothesen: H1 De items uit het seizoen 2009/2010 zijn gemiddeld sensationeler dan de items uit het seizoen 2005/2006. H2 De toename van sensatie van de variabelen van de ‘basic needs content’ is minder groot dan de toename van ‘tabloid packaging’ en ‘proximity’. 24
H3 De toename van sensatie van de variabelen van ‘concreteness’ is minder groot dan de toename van ‘tabloid packaging’ en ‘proximity’. De verwachtingen worden nogmaals weergegeven in Tabel 2. Tabel 2 Overzicht van de aspecten van sensatie en de hypothesen.
Inhoud
Vorm
Aspect
2005/2006
H
2009/2010
Basic needs content
Sensationeel onderwerp Dramatische beelden Dramatische geluiden Uitgesproken emoties
+ᵃ + + +
Sensationeel onderwerp Dramatische beelden Dramatische geluiden Uitgesproken emoties
Concreteness
Personaliseren Burger aan het woord Expert aan het woord Niet- expert aan het woord
+ + +
Personaliseren Burger aan het woord Expert aan het woord
+
Expert aan het woord
Tabloid packaging
Shotlengte Inzoomen Uitzoomen
++ ᵇ ++ ++
Shotlengte Inzoomen Uitzoomen
Proximity
Close-up
++
Close-up
ᵃ Verwachte toename is gemiddeld of kleiner dan gemiddeld ᵇ Verwachte toename is groter dan gemiddeld
In Tabel 2 is te zien dat er een gemiddelde toename zal worden verwacht voor de inhoudsaspecten en een groter dan gemiddelde toename voor de vormaspecten. In hoofdstuk twee is aan de hand van theorieën, welke uitgebreid aan bod zijn gekomen, een aantal hypothesen opgesteld. Deze hypothesen zijn onderbouwd door verschillende uitgelegde constateringen. Met behulp van de theorie in hoofdstuk twee zal in hoofdstuk drie de methode voor onderzoek worden toegelicht. Hier worden alle variabelen uit Tabel 2 geoperationaliseerd (paragraaf 3.3).
25
3. METHODE Door middel van een inhoudsanalyse zal de mate van sensatie in twee seizoenen Studio Voetbal gemeten worden, seizoen 2005/2006 en seizoen 2009/2010. Voor deze seizoenen is om praktische redenen gekozen: de afleveringen uit 2005 zijn de oudste afleveringen die op het Internet staan. Daarnaast is veel eerder onderzoek gedaan dat dezelfde tijdspanne bevat (bv. Nuijten, 2007). Ook is er tussen deze twee seizoenen veel veranderd in de concurrentie tussen bestaande programma’s.
3.1 Analyse-eenheden De analyses zullen per item gedaan worden (N = 86). Een item (en de duur) wordt bepaald aan de hand van de gespreksleider van het programma. Dit is in de meeste afleveringen Jack van Gelder; in één aflevering is dit Tom Egbers. Een item begint met een aanduiding dat er van onderwerp veranderd gaat worden. Voorbeelden hiervan zijn: “Nu gaan we het hebben over…”, of “Even iets heel anders…”. De gespreksleider is de persoon die bepaalt waarover er aan tafel gesproken wordt en hij is degene die deze woorden spreekt. Een uitzending bevat meerdere items. Binnen deze items worden verschillende variabelen gemeten, naar aantal seconden en naar aanwezigheid. De operationalisatie van de variabelen vindt u hieronder (3.3).
3.2 Steekproef Voor het onderzoek is het van belang dat beide onderzochte seizoenen goed vertegenwoordigd zijn om iets te kunnen zeggen over een ontwikkeling in de tijd. Een goede steekproef bevat minimaal 30 eenheden (Wester, 2006). Er worden twee seizoenen onderzocht (2005/2006 en 2009/2010) en voor elk seizoen is gekozen voor vijf uitzendingen (zie Bijlage II). De selectie van de uitzendingen binnen de seizoenen is zo gedaan, dat in elk geval het altijd een uitzending betreft in een speelweekend van de Eredivisie. Dit voorkomt mogelijke verschillen met items in een weekend waarin het Nederlands elftal bijvoorbeeld speelt. Het idee achter deze steekproefbepaling is dat mogelijke externe factoren zoveel mogelijk gelijk gehouden worden. Het kan namelijk zo zijn dat items sensationeler zijn, wanneer er geen Eredivisie voetbal is in het weekend van de uitzending. Dit wordt nu uitgesloten, door de steekproeven van beide seizoenen op eenzelfde manier te selecteren. Er is voor voetbalseizoenen gekozen en niet voor kalenderjaren, omdat verwacht wordt dat het programma ook per seizoen wordt geëvalueerd en eventuele veranderingen in de zomerstop worden doorgevoerd. De programmering van het programma loopt gelijk aan de voetbalcompetitie: er zijn in de zomer geen uitzendingen. 26
2005/2006:
vijf uitzendingen, (n = 38 items)
2009/2010:
vijf uitzendingen, (n= 48 items)
Figuur 1
Verdeling aantal items tussen de twee seizoenen.
3.3 Operationalisatie van begrippen De methode van Nuijten (2007) die is uitgelegd in het theoretisch kader vormt voor dit onderzoek het fundament van de operationalisatie van het begrip sensatie. Er is een selectie gemaakt van variabelen die bruikbaar zijn voor Studio Voetbal. Hiervoor is vooronderzoek gedaan en er zijn logische aanpassingen verricht om de operationalisatie toe te passen op Studio Voetbal. Deze aanpassingen zijn van toepassing op inhoudelijke aspecten van sensatie. De vormaspecten van sensatie zijn op eenzelfde manier te meten als de manier waarop Nuijten (2007) dat gedaan heeft, omdat cameratechnieken niet verschillend zijn voor verschillende programma’s. Om de codeerprocedure zo soepel mogelijk te laten verlopen is er een codeboek opgesteld (zie bijlage I en II). Inhoudsaspect: Operationalisatie Basic Needs Content Voor het begrip ‘sensationeel onderwerp’ is een lijst samengesteld met mogelijke onderwerpen in het programma. Deze onderwerpen worden later gehercodeerd naar een dichotome variabele: ‘wel-sensationeel’ versus ‘niet-sensationeel’. De onderwerpen zijn zo gekozen dat deze uiteindelijke hercodering gemakkelijk te maken is. Gedurende de eerste coderingen is de lijst met onderwerpen uitgebreid. Het resultaat is deze lijst met onderwerpen: voetbal, seks, geweld/mishandeling, drugs/drank, rellen/vandalisme, roddels/privé, crisis, scheidsrechters, management, media, anders. In uitzending vier uit het seizoen 2005/2006 wordt er bijvoorbeeld gesproken over racistische spreekkoren richting Samuel Eto’o, een Kameroener toendertijd in 27
dienst van FC Barcelona. Dit wijst duidelijk op (verbaal) geweld en hier wordt dus een sensationele variabele gescoord. In een item uit uitzending twee van hetzelfde seizoen wordt ook verwezen naar een speler die de scheidsrechter duidelijk hoorbaar uitscheldt voor mongool. Maar ook fysiek geweld is aan bod gekomen in hetzelfde seizoen, waar trainer Huub Stevens een journalist aanvalt. Of uit het seizoen 2009/2010, uitzending vier over Nigel de Jong (Nederlands elftal/Manchester City) die in Engeland een overtreding maakt waarbij iemand zijn been breekt. Beelden in items worden ook benoemd en later naar de dichotome variabele ‘al dan niet dramatisch’ gehercodeerd. Een voorbeeld van dramatische beelden zijn beelden van overtredingen, beelden van rellen of beelden van verbaal geweld. Dit soort beelden dienen het onderwerp en maakt deze extra sensationeel. Zo is bijvoorbeeld de overtreding van Nigel de Jong meerdere keren herhaald en daarnaast ook de reactie van bondscoach Bert van Marwijk over deze overtreding. ‘Dramatische geluiden’ zijn geluiden die de dramatische beelden ondersteunen. Het gaat hier niet om muziek, maar om geluiden zoals sirenes, juichen, schreeuwen. Zo is er bijvoorbeeld in een item uit uitzending vier van seizoen 2009/2010 opbouwende, enge muziek te horen tijdens het vertoon van beelden. Bij aanwezigheid van dit soort geluiden in een item wordt dit gecodeerd. Hierbij ontstaat automatisch een dichotome variabele die aangeeft of er wel of geen dramatische geluiden voorkomen. Emoties in programma’s uiten zich door gezichtsuitdrukkingen, lichaamstaal, volume van spreken en woordkeuze. Deze verschillende aspecten maken het moeilijk een duidelijke mate van emotionaliteit te krijgen. Daarom is gekozen om alleen ‘uitgesproken emoties’ te meten. Bij ‘uitgesproken emoties’ gaat het er om dat een actor binnen het programma zijn emoties onder woorden brengt. Zo spreekt Hugo Borst zijn woede duidelijk uit over de speler, waar hierboven naar verwezen is, die de scheidsrechter uitscheldt voor mongool. Er zijn woordenlijsten opgesteld om de verschillende basisemoties (angst, blijheid, verdriet en boosheid) te coderen. Verdriet kan bijvoorbeeld in woorden worden uitgedrukt als een actor zegt dat hij verdrietig, bedroefd, lusteloos of zwaarmoedig is.
28
Voor alle basisemoties zijn dergelijke synoniemen opgenomen, welke te vinden zijn in het codeboek (bijlage II). Uiteindelijk zal ook hier een dichotome variabele ontstaan die aangeeft of er al dan niet uitgesproken emoties zijn binnen het item.
Figuur 2
Variabelen van het Basic Needs Content.
Inhoudsaspect: Operationalisatie Concreteness ‘Personaliseren’ wordt ook per item onderzocht. Er wordt gemeten hoe vaak personalisatie voorkomt. Dit kan bijvoorbeeld aan de hand van beelden, maar ook aan de hand van een onderwerp. De onderwerpen kunnen zijn uit het privé leven van een voetballer, of er kan bijvoorbeeld een supporter aan het woord komen die een abstract onderwerp belichaamt. Bijvoorbeeld het privéleven van Theo Janssen wordt onder de loep genomen in uitzending twee van seizoen 2009/2010, waar de voetballer een auto-ongeluk veroorzaakte. Ten slotte zijn er nog de variabelen ‘burger aan het woord’ en ‘expert aan het woord’. Ook deze variabele is afgeleid van de methode van Nuijten (2007). De aanwezigheid van uitspraken door een ‘expert’ wordt geteld, evenals de aanwezigheid van uitspraken door een niet-expert (Nuijten praat over ‘burgers’). Experts zijn: (voetbal)journalisten, trainers, spelers of voetbalmanagers; mensen die een beroep hebben met betrekking tot voetbal. Niet-experts zijn fans, liefhebbers of anderen; mensen die geen beroep hebben met betrekking tot voetbal.
29
Het is denkbaar dat er gasten aan tafel zitten die niet iets met voetbal te maken hebben qua beroep, maar wel sympathisanten zijn. Aanwezigheid van dergelijke gasten wordt gezien als een kenmerk van sensatie.
Figuur 3
Variabelen van Concreteness.
Vormaspecten: Operationalisatie Tabloid Packaging en Proximity De ‘shotlengte’ wordt gemeten door het aantal shots per item en de lengte van een item te tellen. Hiermee kan de gemiddelde lengte van een shot worden berekend. Het aantal shots zal geturfd worden per item. Het aantal keren ‘inzoomen en uitzoomen’ wordt ook per item geturfd, evenals ‘close-ups’. Het kenmerk ‘ooggetuigencamera’ zal niet worden gemeten in deze studie. Voor het programma Studio Voetbal werd in eerste instantie al niet verwacht dat er ooggetuigencamera zou voorkomen, aangezien het een discussieprogramma betreft dat zich vooral aan een tafel afspeelt in een studio. Veel voorkomende beelden zullen uit voetbalstadions komen, waar ook met professionele camera’s wordt gewerkt. Na het vooronderzoek van deze studie is besloten het kenmerk volledig buiten beschouwing te laten.
Figuur 4
Variabelen van Tabloid Packaging en Proximity. 30
Alle aspecten en variabelen zijn nu uitgebreid toegelicht. Figuur 5 geeft een overzicht van de variabelen met behulp van een theoretisch model. Deze wordt toegepast op beide seizoenen om de sensatie te meten. Vervolgens worden de seizoenen met elkaar vergeleken.
Figuur 5
Theoretisch model.
31
3.4 Codeerprocedure Om fouten te voorkomen tijdens de codeerprocedure is er eerst een gesprek geweest met de tweede codeur. Deze codeur is aanwezig geweest toen de onderzoeker zijn tweede aflevering codeerde. Alle te coderen variabelen zijn uitgebreid besproken en ook heeft de tweede codeur het codeboek met alle aanwijzingen (bijlage II) grondig bestudeerd. De overeenstemming van de codeurs wordt berekend aan de hand van
Cohen’s Kappa, een maat voor de
intercodeursbetrouwbaarheid. Na de uitgebreide training en instructie heeft de tweede codeur van beide seizoenen de derde uitzending gecodeerd en dat komt neer op eenvijfde van het materiaal (19,8%). De uitslagen zijn vergeleken
met
de
uitslagen
van
de
onderzoeker
en
vervolgens
is
de
intercodeursbetrouwbaarheid gecontroleerd. Alle variabelen, met uitzondering van ‘shotlengte’ zijn in aanmerking gekomen voor deze controle. De overeenstemmingen lagen voor alle variabelen tussen 82% en 100% (Tabel 3; kolom 1). Dit kan worden beoordeeld als acceptabel (Neuendorf, 2002; Wester, 2006). In de tweede kolom is de waarde van Cohen’s Kappa te zien voor de verschillende variabelen van sensatie. Deze maat is geschikt om de intercodeursbetrouwbaarheid te meten en is een voor kans gecorrigeerde maat voor overeenstemming tussen twee codeurs. Een Kappa van 1 betekent een volledige overeenkomst tussen codeurs. De waarden van de Kappa’s in dit onderzoek liggen tussen .61 en 1; dit kan beoordeeld worden als voldoende tot perfect.
32
Tabel 3 Intercodeursbetrouwbaarheid per kenmerk van sensatie (n = 17). Variabele
% Overeenstemming
Cohen's Kappa
82 94 88 88 94 100 88 100 100 88
.61 .64 .61 .67 .64 1 .77 1 1 .78
Sensationeel onderwerp Dramatische beelden Dramatische geluiden Uitgesproken emoties Zoom in Zoom uit Personaliseren Expert aan het woord Niet-expert aan het woord Close-up
In dit hoofdstuk is de methode aan bod gekomen waar de analyse-eenheden, de steekproef en de variabelen nader zijn toegelicht. Ook is de intercodeursbetrouwbaarheid getoetst en deze bleek betrouwbaar. Aan de hand van dit hoofdstuk is het mogelijk het onderzoek te reproduceren.
3.5 Analyses De analyse die geschikt is voor het uitvoeren van het onderzoek is de Chikwadraattoets (Chisquare). Deze toets gaat uit van een gelijkenis tussen twee groepen die vergeleken worden en houdt rekening met de kans dat een verandering optreedt. Hiermee wordt bedoeld dat de toets rekening houdt met het aantal items (n) en alleen naar aantallen kijkt. De basisveronderstelling van de toets is dat de twee onderzochte groepen, in dit geval de seizoenen, van elkaar verschillen. De significantie geeft aan of er een significant verschil is tussen de seizoenen en dit verschil niet op toeval berust. Dit verschil wordt per variabele gemeten. De toets geeft geen richting aan, hiervoor worden de gemiddelden gebruikt. De gemiddelden bepalen dus of er sprake is van een toe- of afname. Voor de variabele ‘gemiddelde shotlengte’ wordt een T-toets gebruikt. De variabele is namelijk al een gemiddelde, dus hiervoor is de Chi-square niet relevant. De Chi-square houdt rekening met de verschillen in aantal gemeten items (n) in de twee seizoenen en op basis daarvan wordt een verwachte kans berekend.
33
4. RESULTATEN In dit hoofdstuk zullen de resultaten uit de inhoudsanalyse behandeld worden. Er wordt begonnen met een beschrijving van de resultaten per aspect van sensatie. Vervolgens wordt de Chikwadraattoets die is uitgevoerd uitgebreid toegelicht. Deze resultaten zullen leiden tot de conclusies en discussie in het volgende hoofdstuk.
4.1 Beschrijvende statistieken Studio Voetbal Eerst zal een overzicht gegeven worden van de aanwezigheid van de verschillende variabelen voor alle items. Hierdoor is het mogelijk een beeld te krijgen van het programma. Welke gasten waren er en waarover werd gesproken? Enkele van deze beschrijvende variabelen dienen niet direct de hoofdvraag, maar geven wel een beeld van het programma. Dit maakt het gemakkelijker de variabelen en resultaten te interpreteren. Van alle items ging 57% om een speler of club uit de Nederlandse Eredivisie en in 17,4% van de gevallen om ging dit om een buitenlandse speler of club. Over het Nederlands elftal werd in 4,7% van de items gesproken; de Eerste Divisie kwam slechts in 1,2% van de items aan bod (zie Figuur 5). Er wordt vaker over een club (34,9%) dat een specifieke speler ( 17,4%) gesproken. Ook worden vaak wedstrijden (15,1%) uit het weekend besproken. Hierbij gaat het dan dus om meerdere teams, spelers en clubs tegelijk.
Figuur 6
Verdeling van de globale gespreksonderwerpen.
De onderwerpen in de items gingen meestal over voetbal in het algemeen (70,9%) en specifiek over scheidsrechters (7%), management (3,5%) of media (2,3%). Een ander veel voorkomend 34
thema was geweld (11,6%), wat zich uit in verbaal of fysiek geweld op en rond de voetbalvelden. De verschillende gasten die aan tafel hebben gezeten bij het programma zijn vooral mensen uit de voetbalwereld. Zo zijn er scheidsrechters (Roelof Luinge en Jaap Uilenberg), trainers (Fred Rutten, Huub Stevens, Martin Jol en Raymond Atteveld), spelers (Rafael van de Vaart) en managers (Leo Beenhakker, Arie van Eijden) te gast geweest. In de meeste items is er geen sprake van uitgesproken emoties (79,1%). De meest voorkomende emotie is woede of boosheid (11,6%), maar ook zijn verdriet (5,8%) en blijheid (3,5%) voorkomende emoties. Een emotie die geen enkele keer is uitgesproken is angst (zie Figuur 7).
Figuur 7
Aanwezigheid van uitgesproken emoties.
Onderwerpen worden in de items vaak ondersteund met beelden. Veel voorkomende beelden zijn doelpunten (11,6%), acties (12,8%), overtredingen (9,3%). Dit betreft beelden uit wedstrijden. Daarnaast zijn er vaak beelden van interviews (10,5%) of persconferenties (5,8%). In 33,7% van de items waren geen beelden te zien. Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden is er een vergelijkingsstudie gedaan tussen de twee seizoenen. Hiervoor zijn enkele variabelen gedichotomiseerd. De resultaten van de vergelijking worden in de volgende paragraaf getoond.
35
4.2 Vergelijkingsanalyse Om de hoofdvraag in deze scriptie te kunnen beantwoorden, wordt aan de hand van de verschillende aspecten van sensatie gekeken of deze in de loop der tijd meer aanwezig zijn geweest bij het programma Studio Voetbal. Er wordt een invloed verwacht van de seizoenen op de mate van sensatie binnen het programma. De analyse die hiervoor geschikt is, is de Chikwadraattoets (X ). Deze analyse veronderstelt dat de variabelen in de twee seizoenen aan elkaar gelijk zijn. Wanneer de variabelen verschillen wordt dit opgemerkt en wordt de X significant. De significantie geeft aan of de verschillen betrouwbaar zijn en of hier onderbouwde uitspraken over gedaan kunnen worden. Echter, voor de variabele shotlengte worden gemiddelden gebruikt. Hierdoor is de Independent Sample T-test de geschikte maat om verschillen aan te geven tussen de seizoenen. De resultaten worden weergegeven per aspect van sensatie. Een overzicht van de resultaten wordt weergegeven in 4. Basic needs content Van de vier kenmerken van sensatie die binnen de basic needs content vallen zijn er twee toegenomen tussen de onderzochte seizoenen. ‘Dramatische beelden’ komen voor in 10.53% van de items in 2005/2006 en in 14.68% van de items in 2009/2010. Dit verschil is niet significant (X² = .313, ns). ‘Dramatische geluiden’ kwam in één item (2.63%) voor in 2005/2006 en in twee items (4.17%) in 2009/2010. Ook dit verschil is niet significant (X² = .148, ns). De andere twee kenmerken van de basic needs content zijn afgenomen en deze afnamen zijn ook niet significant. ‘Sensationele onderwerpen’ kwamen in 2005/2006 vaker voor dan in 2009/2010 (X² = .229, ns). Dit geldt ook voor ‘uitgesproken emoties’. Deze kwamen in 2005/2006 in 21.05% van de items voor. In 2009/2010 is dit percentage afgenomen naar 20.83% (X² = -.001, ns). Concreteness Het eerste kenmerk dat onder de noemer concreteness valt is ‘personalisatie’. Ook dit kenmerk is toegenomen tussen de seizoenen. In 2005/2006 is er in 5.26% van de items sprake van personalisatie. In 2009/2010 is dit gestegen naar 6.25%. Maar ook deze toename is niet significant (β = .021, ns). ‘Sensationele gasten’ zijn er in beide seizoenen helemaal niet geweest. Alle gasten in het programma hadden een duidelijke connectie met het voetbal als manager, speler, trainer of journalist.
36
Tabloid packaging Tabloid packaging kent drie kenmerken welke gericht zijn op vorm en niet op inhoud. De eerste twee kenmerken ‘inzoomen’ en ‘uitzoomen’ zijn toegenomen tussen de seizoenen. ‘Inzoomen’ komt in 2009/2010 in 6.25% van de items voor, waar dit percentage in 2005/2006 nog lag op 2.62% (X² = .308, ns). ‘Uitzoomen’ komt vaker voor dan inzoomen, maar de toename tussen de seizoenen is kleiner. In 2005/2006 werd er in 7.93% van de items uitgezoomd. In 2009/2010 is dit in 8.33% van de items (X² = .005, ns). Het andere kenmerk van tabloid packaging is ‘shotlengte’. Dit kenmerk is op twee manieren gemeten. In eerste instantie is het gemeten zonder rekening te houden met eventuele beelden in de items. Op het moment dat er beelden voor zijn gekomen in een item zijn namelijk geen shots geteld. De getelde shots betreffen dus enkel de shots die zijn genomen door cameramensen van het programma en in de studio. Hierdoor zijn de shots in items met beelden verdeeld over meer seconden. De gemiddelden zonder rekening te houden met beelden in items zijn afgenomen tussen de seizoenen 2005/2006 en 2009/2010. In 2005/2006 was de lengte van een shot gemiddeld 10.14 seconden en in 2009/2010 was deze 9.43 seconden (MD = .774, t84 = 1.067, ns). Wanneer alleen de items gemeten worden waarin geen beelden voorkomen is de gemiddelde lengte van een item in 2005/2006 8.92 seconden en in 2009/2010 7.91 seconden (MD = 1.011, t84 = 1.362, ns). Er is in beide gevallen een afname in shotlengte gemeten. De tweede methode wordt betrouwbaarder geacht, al zijn bij beide de verschillen niet significant.
37
4.2.4 Proximity Het enige kenmerk van proximity is ‘close-up’. Dit kenmerk is afgenomen tussen seizoen 2005/2006 en 2009/2010. In het eerste seizoen kwam er in 5.38% van de items een close-up voor; in 2009/2010 was dit nog maar in 2.16% van de items (X² = 2.761, ns). Tabel 4 Sensatie in het programma Studio Voetbal naar seizoen. 2005/2006 Variabele Sensationeel onderwerp Dramatische beelden Dramatische geluiden Uitgesproken emoties Personaliseren Expert aan het woord Niet-expert aan het woord Zoom in Zoom uit Close-up
Shotlengte ᵃ n (items)
% 18.91 10.53 2.63 21.05 5.26 100 0 2.62 7.93 5.38 2005/2006 M 10.14 (8.92) 38
2009/2010 %
Chi²
14.63 14.68 4.17 20.83 6.25 100 0 6.25 8.33 2.16 2009/2010 M
-ᵇ +ᶜ ++ ᵈ +
9.37 (7.91) 48
- (-)
++ + --
.229* .313* .148* .001* .753* .308* .005* 2.761* t 1.067* (1.362)*
* ns ᵃ Betreft een negatief kenmerk van sensatie ᵇ Afname ᶜ
Toename <= gemiddelde toename (= 44,7%)
ᵈ Toename > gemiddelde toename (= 44,7%)
In dit hoofdstuk zijn de analyses van de variabelen aan bod gekomen. Aan de hand van de Chikwadraattoets is gemeten of de verschillen tussen de seizoenen significant te noemen zijn. De Chikwadraattoets geeft geen richting aan, maar de percentages geven wel aan in welk seizoen de kenmerken van sensatie sterker vertegenwoordigt zijn. In Tabel 4 worden de resultaten samengevat. De toe- en afnamen die groter zijn dan 30% worden gekenmerkt door een ++ of - -, andere toenamen door een enkele + en een afname door een enkele -.
38
5. CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN In de conclusie zullen de resultaten geanalyseerd worden aan de hand van de gestelde verwachtingen. In de discussie wordt de gehanteerde methode onder de loep genomen en er worden aanbevelingen gedaan voor verder onderzoek.
5.1 Ontwikkeling van sensatie voor Studio Voetbal Het doel van de vergelijkingsstudie was het beantwoorden van de hoofdvraag: In hoeverre is het programma Studio Voetbal van de Nederlandse Publieke Omroep sensationeler geworden de afgelopen jaren en is er een meer marktgericht concept aangenomen in plaats van een professioneel concept? De verwachting was dat de sensatie zou zijn toegenomen tussen de twee onderzochte seizoenen (H1). Hypothese 2 en 3 veronderstellen dat er verschil is in de mate van toename tussen de vormaspecten en de inhoudsaspecten. Voor sommige kenmerken is het zo dat de mate van sensatie is toegenomen. De kenmerken ‘dramatische beelden’, ‘dramatische geluiden’, ‘in- en uitzoomen’ en ‘personaliseren’ laten een toename zien tussen de seizoenen 2005/2006 en 2009/2010. Ook de afname van de gemiddelde shotlengte wijst op een toename van sensatie. De gemiddelde toename is 44,7%; dit is berekend door alle procentuele toenamen van de percentages op te tellen en te delen door het aantal variabelen dat is toegenomen (6, inclusief shotlengte als negatief kenmerk van sensatie). Voor de andere kenmerken (‘sensationeel onderwerp’, ‘uitgesproken emoties’ en ‘close-up’) geldt dat ze zijn afgenomen en dat deze kenmerken wijzen op een afname van sensatie. De kenmerken ‘expert en niet-expert aan het woord’ zijn niet relevant gebleken in het onderzoek. Alle personen die gesproken hebben in de uitzendingen zijn experts op het gebied van voetbal. Voor alle veranderingen geldt dat ze niet significant zijn. Hierdoor kan er geen uitspraak gedaan worden over een toe- of afname van sensatie. De conclusie die getrokken wordt is dat het programma niet of nauwelijks veranderd is in de loop van de tijd. Ook is er geen verschil in verandering tussen vormaspecten en inhoudsaspecten. Alle hypothesen kunnen hierdoor worden verworpen. Dit is gezien de onderbouwing aan de hand van theorieën en gebeurtenissen binnen de voetbalmedia een onverwacht resultaat. Maar ook dit resultaat geeft reden tot verder nadenken. Hoe zou het kunnen komen dat een dergelijk programma ongevoelig is gebleken voor de toenemende concurrentie? Waar nieuws- en actualiteitenprogramma’s via de invloed van toenemende
39
concurrentie zich hebben opengesteld voor meer sensatie, is dat voor Studio Voetbal niet zo gebleken. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat de kijkcijfers van het programma niet zijn afgenomen tussen de twee seizoenen. Sterker nog, in 2005/2006 keken gemiddeld 805.000 mensen naar het programma; in 2009/2010 zijn dit gemiddeld 906.000 personen (SKO, n.d.). Met deze wetenschap is het denkbaar dat een programmamaker, net als een voetbalcoach zou kunnen denken: ‘never change a winning team’. Als het programma goed bekeken wordt zoals het is, waarom zou het dan veranderd worden? Het blijkt hierdoor wel dat er ruimte is voor dit soort programma’s op zowel de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) als op de commerciële omroepen. Deze kunnen naast elkaar bestaan. De toegenomen concurrentie heeft blijkbaar geen invloed gehad op de kijkcijfers. Dit houdt wel in dat er voor de programmamakers misschien nog winst te boeken is, al is het de vraag in hoeverre programmamakers voor de NPO zich wel met kijkcijfers bezighouden en hoe dit verschilt tussen verschillende omroepen en tussen verschillende programma’s. Dit brengt ons tot een tweede mogelijke verklaring voor de niet-toegenomen mate van sensatie. Er is voor programma’s op de NPO een duidelijke richtlijn vanuit de politiek om hun bestaansrecht te behalen en behouden. Objectiviteit, pluriformiteit en kwaliteit zijn enkele pijlers waarop de NPO zich richt (Bardoel, 2003). Deze pijlers bieden overigens genoeg ruimte voor interpretatie voor programmamakers. De NPO streeft naar kwalitatieve programma’s en zal het professionele kwaliteitsconcept willen volgen. Echter, onderzoeken naar nieuws- en actualiteitenprogramma’s hebben aangetoond dat de sensatie in deze programma’s is toegenomen (Hendriks Vettehen et al., 2006; Grabe et al., 2001; McManus, 1994). Hierdoor is het af te vragen of het juist is Studio Voetbal in een rijtje te plaatsen met nieuws- en actualiteitenprogramma’s. Ja, Studio Voetbal brengt actueel voetbalnieuws, maar is ook een programma waarin discussie tussen verschillende mensen wordt gevoerd en dit is het grote verschil met de nieuws- en actualiteitenprogramma’s. Daarnaast is het programma slechts één keer per week te zien, in tegenstelling tot de nieuwsprogramma’s. Deze verschillen zouden een mogelijke reden zijn voor het ontbreken van een toename van sensatie. Een andere mogelijke verklaring is de manier waarop de constatering van toename van concurrentie is vastgesteld. In dit onderzoek is verwezen naar een toename van concurrentie door meer aanbod van voetbal op televisie (Eredivisie Live en Voetbal International). In onderzoeken 40
naar sensatie wordt het competitieve karakter tussen televisiestations en nieuwsprogramma’s gebruikt om de mate van concurrentie vast te stellen. Het kan zo zijn dat de kijkers Voetbal International niet zozeer zien als concurrent van Studio Voetbal. Daarnaast is met de komst van Eredivisie Live het aanbod van voetbal wel toegenomen, maar is er niet een programma te zien dat het karakter heeft van Studio Voetbal. Het lijkt erop dat de programma’s naast elkaar kunnen bestaan en helemaal niet zo concurrerend zijn. Het kan heel goed zijn dat Studio Voetbal andere kijkers trekt dan Voetbal International. Nu de kans groot is dat de overheid zal gaan bezuinigen op het publieke bestel, zullen er misschien programma’s gaan verdwijnen. Studio Voetbal kan zich beroepen op een professionele manier van journalistiek bedrijven. Het programma heeft zich niet laten beïnvloeden door toegenomen concurrentie en het is niet meegegaan in de toenemende mate van sensatie, zoals dat wel is gebeurd bij andere informatieve programma’s. Een andere benadering is het feit dat het programma simpelweg niet vernieuwend is. Er wordt geen uitdaging gezocht, terwijl dat goed samen zou kunnen gaan met kwalitatieve programma’s.
5.2 Aanbevelingen Er zijn vele vragen die in de conclusie naar voren zijn gekomen die onbeantwoord zijn. Dit zorgt ervoor dat er enkele aanbevelingen gedaan kunnen worden voor toekomstig onderzoek. De eerste aanbeveling voor vervolgonderzoek is een segmentatie van informatieve programma’s te maken om het onderscheid in kaart te brengen tussen nieuwsprogramma’s, actualiteitenprogramma’s en discussieprogramma’s. Deze programma’s hebben raakvlakken, maar ook verschillen. Deze verschillen zouden een aanleiding kunnen zijn voor de verschillende mate van sensatie. Bijvoorbeeld de filosofie van programmamakers kan een oorzaak zijn voor deze verschillen. Om dit laatste te onderzoeken zouden interviews afgenomen kunnen worden bij verschillende programmamakers. Daarnaast is de vorm van concurrentie een mogelijk verschijnsel dat interessant is om te onderzoeken met betrekking tot toegenomen sensatie. De concurrentie met het programma Voetbal International lijkt vergelijkbaar met de concurrentie tussen nieuwsprogramma’s. Vanuit deze bevinding is een en ander ook onderbouwd. De resultaten zorgen voor twijfels op dit gebied. Het zou goed zijn te onderzoeken welke vormen van concurrentie invloed hebben op sensatie en wat hierin de verschillen zijn. Hierbij kan gedacht worden aan directe concurrenten 41
(dezelfde inhoud), maar ook naar generieke concurrenten. Generieke concurrentie betekent concurrentie dat zich richt op de behoefte van mensen. In dit kader zou het zo kunnen zijn dat mensen die kijken naar Studio Voetbal zich willen laten informeren en mensen die kijken naar Voetbal International zich willen laten vermaken. Naast onderzoek naar verschillen tussen nieuws- actualiteiten- en discussieprogramma’s;; onderzoek naar verschillende vormen van concurrentie is dus ook kijkersonderzoek van belang. Verschillen tussen kijkerprofielen zouden een oorzaak kunnen zijn van de gevonden resultaten. De aanbevelingen betrekken veelal de concurrentie van Voetbal International. Het was achteraf verstandig geweest om dit programma ook te onderzoeken. Hier liggen nog kansen. In hoeverre lijken de programma’s inhoudelijk op elkaar en in welke behoefte voorzien zij? De wetenschap houdt niet op en de hoop dat er in de toekomst een duidelijker beeld zal ontstaan van het beleid bij de NPO en verschillen met de commerciële zenders, op welk niveau ook, blijft voortleven.
42
LITERATUUR Bagdikian, B. H. (1985) The marketplace of ideas revisited: the US media, supermarket or assembly line? Journal of Communication, 35(3), 97-109.
Bardoel, J.L.H. (2003) Macht zonder verantwoordelijkheid? Media, mediabeleid en de kwaliteit van de openbare informatievoorziening. Rede bij aanvaarding ambt, Katholieke Universiteit Nijmegen. Retrieved from http://dare.ubn.kun.nl/dspace/bitstream/2066/63725/1/63725.pdf
Berger, C. R., & Chaffee, S. H. (1989). Handbook of Communication Science. Newbury Park, CA: Sage.
Boswijk, A., Thijssen, J. P. T. & Peelen, E. (2005). Een nieuwe kijk op de experience economy: betekenisvolle belevenisssen. Amsterdam: Pearson Education.
Boyle, R. & Haynes, R. (1996). The grand old game: football, media and identity in Scotland. Media, Culture & Society, 18(4), 549-564.
Buijs, K. (2008). Journalistieke kwaliteit in het crossmediale tijdperk. Amsterdam: Boom.
Costera Meijer, I. (2009). Waardevolle journalistiek: kwaliteit van leven als normatief ijkpunt voor nieuwsmedia? Vrije Universtiteit Amsterdam. Retrieved from http://dspace.ubvu.vu.nl/bitstream/1871/15536/2/Oratie%20Irene%20Costera%20Meijer.pdf
Entman, R.M. (1989). Democracy without citizens. New York: Oxford University Press.
Eredivisie Live (n.d.). Retrieved October 30, 2010, from email. 43
Eysenck, M. W. (1993). Principles of cognitive psychology. Hillsdale, NJ: Erlbaum.
Grabe, M. E., Zhou, S. & Barnett, B. (2001). Explicating sensationalism in television news: content and the bells and whistles of form. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 45(4), 635-655.
Grabe, M. E., Zhou, S., Lang, A. & Bolls, P. D. (2000). Packaging televison news: the effects on tabloid information processing and evaluative responses. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 44(4), 581-598.
Graham, F. K. (1997). Afterward: Pre-attentive processing and passive and active attention. In P. J. Lang, R. F. Simons, & M. Balaban (Eds.) Attention and orienting: Sensory and motivational processes (pp. 417â&#x20AC;&#x201C;452), Hillsdale, NJ: Erlbaum.
Hendriks Vettehen, P. H., Nuijten, K. & Beentjes, J. (2005). News in an age of competition: the case of sensationalism in Dutch television news, 1995â&#x20AC;&#x201C;2001. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 49(3), 282-295.
Hendriks Vettehen, P. H., Nuijten, K. & Peeters, A. (2008). Explaining effects of sensationalism on liking of television news stories: the role of emotional arousal. Communication research, 35(3), 319-338.
Hvitfelt, H. (1994). The commercialization of the evening news: changes in narrative technique in Swedish TV news. Nordicom Review, 15(1), 33-41.
44
KNVB Expertise (2010). Eredivisie fanonderzoek 2009/2010. KNVB. Retrieved from http://www.knvbexpertise.nl/uploads/xt/D8/xtD8AzJ1oUz7G2CCzXyrjQ/Eredivisie-FanOnderzoek-2009-10.pdf
KNVB Expertise (2010). Het seizoen in cijfers: 2009/2010. KNVB. Retrieved from http://www.knvbexpertise.nl/uploads/uA/Hx/uAHxIDxWtsrp9GdZD5qxyQ/20101217-HetSeizoen-in-Cijfers-2009-10-deel-1.pdf
Lachman, R., Lachman, J. L., & Butterfield, E. C. (1979). Cognitive psychology and information processing: an introduction. Hillsdale, NJ: Erlbaum.
Lang, A. (2000). The limited capacity model of mediated messages. Journal of communication, 50(1), 46-70.
Lang, A., Bolls, P.D., Potter, R. & Kawahara, K. (1999). The effect of production pacing and arousing content on the information processing of television messages. Journal of Broadcasting & Electronic Media 43(3), 451-475.
Lippmann, W. (1922). Public opinion. New York: Harcourt Brace.
McManus, J. H. (1994). Market driven journalism: let the citizens beware? Thousand Oaks, CA: Sage.
McQuail, D. (2005). Mass communication theory; an introduction (5th ed.). London: Sage
45
Neuendorf, K. A. (2002). The content analysis guidebook. Thousand Oaks, CA: Sage.
Nisbett, R. & Ross, L. (1980). Human inference: strategies and shortcomings of social judgement. Englewood Cliffs, NJ: Prentice-Hall.
NOS (2010). Kijkcijfers WK voetbal. Nederlandse Omroep Stichting. Retrieved from http://headlines.nos.nl/forum.php/list_messages/20901
Nuijten, C. M. (2007). Sensatie in het Nederlandse televisienieuws 1980 â&#x20AC;&#x201C; 2004 (Proefschrift). Radboud Universiteit Nijmegen. Retrieved from http://dare.ubn.kun.nl/bitstream/2066/56618/1/56618_sensinhen.pdf
NVJ (2008). Code voor de journalistiek. Nederlandse Vereniging van Journalisten. Retrieved from http://www.nvj.nl/ethiek/code-voor-de-journalistiek
Ohman, A. (1997). As fast as the blink of an eye: Evolutionary preparedness for preattentive processing of threat. In P. J. Lang, R. F. Simons, & M. Balaban (Eds.). Attention and orienting: Sensory and motivational processes (pp. 165â&#x20AC;&#x201C;184), Hillsdale, NJ: Erlbaum.
Oosterbaan, W. & Wansink, H. (2008). De krant moet kiezen. De toekomst van de kwaliteitsjournalistiek. Amsterdam: Prometheus.
Parker, K. & Stuart, T. (1997). The West Ham syndrome. Journal of the Market Research Society, 39(3), pp. 509-517.
46
Pavlov, I. P. (1927). Conditional reflexes: an investigation of the physiological activity of the cerebral cortex. London, Wexford University Press.
Quartier, T. (2008) Oranjegekte is ritueel gedrag. Radboud Universiteit Nijmegen. Retrieved October 20, 2010, from http://www.ru.nl/wetenschapsagenda/huidige_editie/vm/jaargang_2/deskundig_thomas/
Scott, D. K. & Gobetz, R. H. (1992). Hard news/soft news content of the national broadcast networks, 1972-1987. Journalism Quarterly 69(2). 406-412.
Shiffrin, R. M., & Schneider, W. (1977). Controlled and automatic human information processing: perceptual learning, automatic attending, and a general theory. Psychological Review, 84(2), 127â&#x20AC;&#x201C;190.
SKO (n.d.). Kijkcijfers Studio Voetbal. Stichting Kijkonderzoek. Retrieved September 18, 2010, from www.kijkonderzoek.nl
Slattery, K., Doremus, M. & Marcus, L. (2001). Shifts in public affairs reporting on the network evening news: a move toward the sensational. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 45(2), 290-302.
47
Szymanski, S. (1998). Why is Manchester United so successful? Business Strategy Review, Winter, 9(4), 47-58.
Tapp, A. & Clowes, J. (2002). From carefree casuals to professional wanderers: segmentation possibilities for football supporters. European Journal of Marketing, 36(11/12), 1248-1269.
Turow, J. (1992). Media systems in society. New York: Longman.
Uce, V., Schueremans, S. & de Swert, K. (2006). Dat was het nieuws: een onderzoek naar de invloed van de vernieuwingsoperatie van 2004 op de nieuwsinhoud. Universiteit van Antwerpen. Retrieved
from
http://webhost.ua.ac.be/psw/pswpapers/PSWpaper%202006-
05%20volkan%20uce.pdf
Underwood, D. (1988). When NBAs rule the newsroom: a concerned reporter shows how bottom-line editors are radically changing American journalism. Columbia Journalism Review, 26(6), 23-30.
Uricchio, W. (2004). Television’s Next Generation. In: Spigel, L. & Olsson, J. (Eds.) Television After TV: Essays on a Medium in Transition, 163-183. Durham: Duke University Press.
Van Ginneken, J. (1996). De schepping van de wereld in het nieuws. De 101 vertekeningen die elk 1 procent verschil maken. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
48
Van Houtum, H. (2010). Oranje-extase is theater. Radboud Universiteit Nijmegen. Retrieved October 20, 2010, from http://www.ru.nl/wetenschapsagenda/huidige_editie/vm/jaargang_4/oranje-extase/
Van Vree, F. (2000). De politiek van de openbaarheid: Journalistiek en publieke sfeer. Groningen: Historische Uitgeverij.
Van Zoonen, L. (2004). Voetbal als entertainment: lezing voor studium generale. Technische Universiteit Eindhoven. Retrieved from www2.fmg.uva.nl/.../News/Liesbet%20Soccer%20as%20entertainment.pdf
Wester, F. (2006) Inhoudsanalyse: Theorie en praktijk. Amsterdam: Kluwer.
Zillman, D. & Brosius, H. B. (2000). Exemplification in communication: the influence of case reports on the perception of issues. Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum.
49
Bijlage I Codeboek beknopt
In het codeboek worden de verschillende variabelen per item getoond. Deze variabelen worden vervolgens dichotoom gemaakt: wel sensationeel versus niet sensationeel.
1. Seizoen Het item komt uit een uitzending in één van de volgende seizoenen: (0) 2005/2006 (1) 2009/2010
2. Uitzending Het item komt chronologisch gezien uit een van de volgende uitzendingen. Uit elk van de bovenstaande seizoenen zijn vijf uitzendingen geselecteerd: (1) uitzending 1 (2) uitzending 2 (3) uitzending 3 (4) uitzending 4 (5) uitzending 5
3. Item Eerste vijf woorden van het item: ………………………………………………………..
4. Aantal seconden (shotlengte) Het item duurt ……... seconden.
50
5. Naam codeur (0) Justin van Veen (1) Anders
6. Niveau van het item (1)
Eredivisie
(2)
Eerste Divisie
(3)
Buitenland
(4)
Anders
7. Niveau 2 (1)
Speler
(2)
Club
(3)
Wedstrijd
(4)
Anders
8. Contexten in het item (sensationeel onderwerp) (1)
Voetbal
(2)
Seks
(3)
Geweld/mishandeling
(4)
Drugs/drank
(5)
Rellen/vandalisme
(6)
Roddels/PrivĂŠ
(7)
Crisis
(8)
Scheidsrechters
(9)
Anders
51
9. Gast (gasten) (1) Scheidsrechter (2) (oud) Speler (3) Trainer (4) Clubman (PR, technische man, tc.) (5) Niet-voetbal persoon (6) Geen gast
10. Geluiden (dramatische geluiden) (1) Muziek (2) Signaalgeluiden (3) Enge geluiden (4) Anders (5) Geen
11. Emoties benoemd in het item (uitgesproken emoties) (1) Bangheid/angst (2) Boosheid/woede/agressie (3) Blijheid/euforie (4) Verdriet/verslagenheid (5) Geen emoties benoemd
52
12. Beelden in item (dramatische beelden) (1)
Actie
(2)
Doelpunt
(3)
Overtreding
(4)
Kaart
(5)
Beslissing scheidsrechter
(6)
Reportage
(7)
Interview
(8)
Persconferentie
(9)
Niet-voetbalgerelateerde beelden
(10)
Geen
13. Cameratechnieken (turven)
Aantal keren inzoomen ..............................................
Aantal keren uitzoomen ............................................
Aantal keren close-up mensen .......................................
14. Aantal shots in het item: ……………………............
53
Bijlage II Codeboek Uitgebreid
In het codeboek worden de verschillende variabelen per item getoond. Deze variabelen worden vervolgens dichotoom gemaakt: wel sensationeel versus niet sensationeel. Cursief staat uitleg gegeven over variabelen.
1. Seizoen Het item komt uit een uitzending in één van de volgende seizoenen: (0) 2005/2006 (1) 2009/2010 Seizoen 2005/2006 begon op 12 augustus 2005 en eindigde op 16 april 2006 en seizoen 2009/2010 begon op 31 juli 2009 en eindigde op 2 mei 2010.
2. Uitzending Het item komt chronologisch gezien uit een van de volgende uitzendingen. Uit elk van de bovenstaande seizoenen zijn vijf uitzendingen geselecteerd: Seizoen 2005/2006
Seizoen 2009/2010
(1) uitzending 1
11 september 2005
20 september 2009
(2) uitzending 2
20 november 2005
22 november 2009
(3) uitzending 3
22 januari 2006
24 januari 2010
(4) uitzending 4
26 februari 2006
7 maart 2010
(5) uitzending 5
26 maart 2006
11 april 2010
3. Item Eerste vijf woorden van het item: ……………………………………………………….. De eerste vijf uitgesproken woorden van elk item worden hier weergegeven om de items gemakkelijk terug te kunnen vinden. 54
4. Aantal seconden (shotlengte) Het item duurt ……... seconden. Lengte van het item = eindtijdstip - starttijdstip 5. Naam codeur (6) Justin van Veen (7) Anders
Alleen de auteur en de intercodeur zijn mogelijke codeurs van de variabelen. 6. Niveau van het item (5)
Eredivisie Het item gaat over een club, speler of wedstrijd uit de Eredivisie of over de divisie in zijn geheel.
(6)
Eerste Divisie Het item gaat over een club, speler of wedstrijd uit de Eerste Divisie (Jupiler League) of over de divisie in zijn geheel.
(7)
Buitenland Het item gaat over een club, speler of wedstrijd uit een buitenlandse competitie.
(8)
Anders Hierbij kan het gaan over het Internationale voetbal, zoals het Nederlands elftal.
Na vooronderzoek is gebleken dat deze categorieën geschikt zijn om de context binnen het voetbaldomein voor het programma weer te geven.
55
7. Niveau 2 (5)
Speler
(6)
Club
(7)
Wedstrijd
(8)
Anders
Deze variabele geeft aan of er wordt gesproken over een speler, een club een wedstrijd of iets anders. Na vooronderzoek is gebleken dat dit de voornaamste onderwerpen binnen de context van variabele 6. 8. Contexten in het item (sensationeel onderwerp) (1)
Voetbal Deze variabele wordt gescoord wanneer het item over voetbal gaat en geen van de onderstaande variabelen (2 t/m 8) bevat.
(2)
Seks Deze variabele wordt gescoord wanneer seksuele geaardheid, seksuele handelingen of andere aan seks en seksualiteit gerelateerde thema’s aan de orde komen.
(3)
Geweld/mishandeling Deze variabele wordt gescoord, wanneer het onderwerp van gesprek gerelateerd is aan een verbale of fysieke dreiging door een persoon gericht naar een andere persoon.
(4)
Drugs/drank Als het onderwerp verwijst naar drank of drugsgebruikdoor een persoon wordt deze variabele gescoord. Dit kan overmatig gebruik of verslaving zijn.
(5)
Rellen/vandalisme Deze variabele wordt gescoord als er gerefereerd wordt aan supportersgeweld of vernielingen.
(6)
Roddels/Privé Deze variabele wordt gescoord wanneer iemand refereert naar zijn eigen privé leven of eigen situatie. Ook wanneer er gerefereerd wordt naar een situatie van een persoon uit 56
de privĂŠsfeer wordt deze variabele gescoord. Het betreft dan iets dat niks met voetbal te maken heeft, maar waarvan de hoofdpersoon wel werkzaam is in het voetbal. (7)
Crisis Wanneer het onderwerp van gesprek niet zozeer over voetbal gaat, maar over negatieve zakelijke aspecten uit het voetbal wordt deze variabele gescoord. Het kan hierbij gaan om een persoonlijke crisis of een crisis bij bijvoorbeeld een voetbalclub die niet gerelateerd is aan sportieve aspecten.
(8)
Scheidsrechters Deze variabele wordt gescoord als het gesprek gaat over een scheidsrechter als persoon of een beslissing van een scheidsrechter.
(9)
Anders Als geen van de bovenstaande variabelen wordt gescoord en het item gaan niet over voetbal, dan wordt deze variabele gescoord.
9. Aan het woord (7) Scheidsrechter (8) (oud) Speler (9) Trainer (10)
Clubman (PR-man, technische man, )
(11)
Niet-voetbal persoon
(12)
Geen gast
57
10. Geluiden (dramatische geluiden) (6) Muziek (7) Signaalgeluiden (8) Enge geluiden (9) Anders (10) Geen
11. Emoties benoemd in het item (uitgesproken emoties) (6) Bangheid/angst Deze variabele wordt gescoord als een actor uit het programma door woordkeuze refereert aan angst. Terminologie: angstig, angstvallig, angstwekkend, bangelijk, bedeesd, beducht, benard, benauwd, beschroomd, bevreesd, bezorgd, huiverig, in spanning, laf, lafhartig, nerveus, ongerust, schijterig, schrikachtig, schuchter, schuw, timide, vervaard, vol spanning. (7) Boosheid/woede/agressie Deze variabele wordt gescoord als een actor uit het programma door woordkeuze refereert aan woede. Terminologie: gebeten, geĂŤrgerd, giftig, grimmig, kwaad, nijdig, prikkelbaar, verbolgen, verstoord, woedend. (8) Blijheid/euforie Deze variabele wordt gescoord als een actor uit het programma door woordkeuze refereert aan blijheid. Terminologie: blijdschap, blijheid, feeststemming, genoegen, genot, jolijt, jubel, lust, opgetogenheid, plezier, pret, vreugd, vrolijkheid. (9) Verdriet/verslagenheid Deze variabele wordt gescoord als een actor uit het programma door woordkeuze refereert aan verdriet. Terminologie: bedroeft, bedrukt, droef, droevig, in de put, mistroostig, naar, tobberig, treurig, triest. (10)
Geen emoties benoemd
Als er geen emoties worden benoemd aan de hand van woordkeuze, dan wordt deze variabele gescoord.
58
12. Beelden in item (dramatische beelden) (0)
Actie Deze variabele wordt gescoord wanneer er beelden te zien zijn uit een voetbalwedstrijd, waarbij een speler een actie maakt, dat geen doelpunt of overtreding is.
(1) Doelpunt Deze variabele wordt gescoord wanneer er beelden te zien zijn van een
`
doelpunt uit een voetbalwedstrijd. (2) Overtreding Deze variabele wordt gescoord wanneer er beelden te zien zijn van een overtreding in een voetbalwedstrijd. (3) Beslissing scheidsrechter Deze variabele wordt gescoord wanneer er beelden te zien zijn van een beslissing van een scheidsrechter: het trekken van een gele/rode kaart of het geven van een penalty. (4) Reportage De variabele wordt gescoord wanneer er beelden worden getoond uit een reportage over voetbal. Een reportage kenmerkt zich door een verhaalstructuur en is niet per se actueel, maar tijdloos. (5) Interview Deze variabele wordt gescoord wanneer er beelden getoond worden uit een interview van een journalist met een persoon uit de voetbalwereld. (6) Persconferentie Deze variabele wordt gescoord wanneer er beelden getoond worden van een persconferentie na een wedstrijd of bij een andere voetbalgerelateerde gebeurtenis. (7) Niet-voetbalgerelateerde beelden Deze variabele wordt gescoord wanneer er beelden getoond die niet bij de bovenstaande variabelen passen en dus niet voetbal gerelateerd zijn. (8) Geen Wanneer er geen beelden getoond worden binnen het item, wordt deze variabele gescoord.
59
13. Cameratechnieken (turven) Aantal keren inzoomen .............................................. Het aantal keer inzoomen binnen het item wordt geturfd. Inzoomen is wanneer een object in beeld dichterbij komt/groter wordt. Het beeld aan het begin van het shot toont dus meer dan het beeld aan het eind van het shot. Aantal keren uitzoomen ............................................ Het aantal keer uitzoomen binnen het item wordt geturfd. Uitzoomen is wanneer een object in beeld verder weg gaat/kleiner wordt. Het is tegenovergesteld aan inzoomen. Aantal keren close-up mensen ....................................... Een close-up wordt geturfd wanneer er een beeld is van een persoon, waarvan het gezicht gedeeltelijk te zien is. Een close-up kan bijvoorbeeld een beeld van alleen de ogen zijn.
14. Aantal shots in het item: ……………………............ Het aantal shots is het aantal keren dat er in een item wordt geknipt + 1.
60