In een abnormale maatschappij is normale sport niet mogelijk! Nederland en de sportboycot van Zuid-Afrika
Lodewijk Beerman (0563749) lodewijkbeerman@hotmail.com 06-15640071 Masterscriptie Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen Geschiedenis, Universiteit van Amsterdam Scriptiebegeleider: Dirk Damsma Tweede lezer: Jouke Turpijn Datum van voltooiing: 22 juli 2011
Inhoudsopgave Inleiding
2
1. Sport en politiek
6
2. Betrekkingen tussen Zuid-Afrika en Nederland na 1948 tot midden jaren’80
10
3. Politiek Den Haag en de sportboycot van Zuid-Afrika
17
3.1 Standpunt Nederlandse regering in diverse Verenigde Naties resoluties
17
3.2 Naar een regeringsadvies over de sportboycot
20
4. De Nederlandse sportwereld en de sportboycot van Zuid-Afrika
30
4.1 Reactie van de internationale sportwereld op de apartheid in de sport
30
4.2 De eerste confrontatie met de sportboycotproblematiek
34
4.3 Een regeringsadvies voor de sportboycot
36
4.4 Verscherping van het regeringsbeleid
40
5. Het sportboycotwapen beoordeeld
47
5.1 Effect van de sportmaatregelen op het apartheidsregime
47
5.2 Relevantie van de doorgevoerde sportsancties
54
Conclusie
58
Literatuurlijst
62
1
Inleiding ‘Nederland de moeder en Zuid-Afrika de volwassen dochter.’ 1 Dit zei minister-president Willem Drees tijdens zijn officiële bezoek aan Zuid-Afrika in 1953 ter herdenking van de komst van Jan van Riebeeck driehonderd jaar tevoren. In Nederland was op dat moment nog weinig kritiek tegen het apartheidsprogramma dat na de gewonnen verkiezingen in mei 1948 door de Zuid-Afrikaanse Nationale Partij (NP) onder leiding van Daniel François Malan was ingevoerd. De Nederlandse regering bleef vervolgens lang van mening dat apartheid een binnenlandse aangelegenheid van Zuid-Afrika was, waarmee men zich niet diende te bemoeien. De Nederlandse houding ten opzichte van Zuid-Afrika veranderde echter en daar speelde de sportboycot een rol in. Mede door protesten van zwarte en non-raciale ZuidAfrikaanse sportorganisaties tegen de apartheidsmaatregelen in de sport werd de wereld aangespoord om een sportboycot tegen Zuid-Afrika door te voeren. 2 De Verenigde Naties (VN) namen in 1968 de eerste resolutie aan waarin staten werden opgeroepen om het culturele- en sportverkeer met Zuid-Afrika te bevriezen. Acht jaar later was er voor het eerst sprake van directe maatregelen om zo sportcontacten met Zuid-Afrika te voorkomen. De Nederlandse regering ondertekende resolutie 31/6 F en hiermee werd besloten om geen hulp te verlenen aan sportcontacten met Zuid-Afrika. Nationale sportorganisaties werd gevraagd om de uitsluiting van Zuid-Afrika uit internationale federaties te ondersteunen en staten moesten visa aan Zuid-Afrikaanse sportlieden weigeren. Een dergelijk gebruik van sport als instrument voor internationale politiek was niet nieuw. Met name tijdens de Koude Oorlog was er veelvuldig sprake van sportboycots. Zo zag het Nederlands Olympisch Comité (NOC) in 1956 af van deelname aan de Olympische Spelen in Melbourne nadat Sovjettroepen de studentenopstand in Hongarije met harde hand hadden neergeslagen. Ook tijdens de Spelen van Montreal (1976), Moskou (1980) en Los Angeles (1984) zagen landen om verschillende redenen af van deelname. Een sportboycot werd door staten gezien als een krachtig signaal zonder materiële gevolgen. Internationale sport wordt ondermeer gebruikt voor economische voordelen, het opwekken van nationale gevoelens, erkenning, strijd tussen ideologieën, maar vooral ook als politiek protest tegen misstanden. 1
Webdossier ‘Nederland tegen apartheid’, Website NIZA; beschikbaar op: http://archive.niza.nl/detail_page.phtml?&publish=&lang=&text00=&text01=&text14=&text10=50erjaren1&na v=n2i&username=guest@niza.nl&password=9999&groups=NIZA, geraadpleegd op 22 maart 2011 2 Sam Ramsamy, Apartheid the real hurdle. Sport in South Africa & the International Boycott (London 1982) 912.
2
Het NOC besloot in 1980 dat de politieke gebeurtenissen in Afghanistan, waar de Sovjet-Unie was binnengevallen, geen aanleiding waren om niet deel te nemen aan de Spelen in Moskou later dat jaar. Het is opmerkelijk dat het Comité in 1956 wel gevoelig was voor de politieke moraliteit en daarom besloot om de Zomerspelen van Melbourne te boycotten. In de aanloop naar de Spelen in Moskou wilden de sportbestuurders juist voorkomen dat de sport werd gebruikt als instrument om de mensenrechtensituatie in de Sovjet-Unie aan te kaarten. De Nederlandse politiek en sportwereld moesten door de in Zuid-Afrika toegepaste apartheidspolitiek opnieuw een beslissing nemen over het al dan niet aangaan van sportbetrekkingen met een in opspraak geraakt land. Het is interessant te onderzoeken welke houding Nederland ten opzichte van de boycotkwestie innam. In de VN werd het initiatief genomen om Zuid-Afrika op sportgebied te isoleren. Het sportboycotvraagstuk was één onderdeel van een veel breder beleid onder aanvoering van de VN dat een einde moest maken aan de apartheid. In dit onderzoek ga ik in op de houding die de Nederlandse politiek en de Nederlandse sportwereld ten opzichte van dit vraagstuk hebben ingenomen. Mijn hoofdvraag is dan ook: Hoe kreeg de sportboycot tegen het apartheidsregime van Zuid-Afrika vorm, in het bijzonder in Nederland? Om deze vraag te beantwoorden ga ik dieper in op enkele belangrijke vragen. Wat is het verband tussen sport en politiek? Hoe waren de betrekkingen tussen Zuid-Afrika en Nederland in de aanloop naar de sportboycot? Welke standpunten namen de Nederlandse politiek en de Nederlandse sportwereld in? Hoe keken belangrijke internationale organisaties tegen een mogelijke sportboycot van Zuid-Afrika aan? Hoe verliep het debat tussen de sportwereld en de politiek? Wat was het effect van de boycot op het apartheidsregime? Meerdere secundaire bronnen hebben zich uitgelaten over het verband tussen sport en politiek. Bob van den Bos 3 geeft aan dat internationale sportevenementen bijna altijd te maken krijgen met de politieke realiteit. Ook Alfred Senn 4 en Christopher Hill 5 bevestigen dit beeld in hun boek. In deze werken wordt echter geen aandacht gegeven aan het debat in Nederland tussen sport en politiek. Rob Rozenburg geeft in zijn boek De bloedband Den Haag-Pretoria. Het Nederlandse Zuid-Afrikabeleid sinds 1945 6 een goede weergave van de betrekkingen tussen de twee landen vanuit een Nederlands perspectief.
3
Bob van den Bos, Olé we are the champions. Sport en internationale betrekkingen (Den Haag 1988) Alfred Erich Senn, Power, Politics and the Olympic Games. A history of the power brokers, events and controversies that shaped the Games (Illinois 1999) 5 Christopher Hill, Olympic Politics. Athens to Atlanta. (Manchester 1996) 6 Rob Rozenburg, De bloedband Den Haag-Pretoria. Het Nederlandse Zuid-Afrikabeleid sinds 1945. (Amsterdam 1986) 4
3
Voor het politieke debat heb ik de Handelingen der Staten-Generaal bekeken. Aan de hand van deze Handelingen kon ik ook het toegepaste regeringsbeleid reconstrueren. In het Nationaal Archief kon ik gebruik maken van de archieven van het NOC en de NSF. Uit de notulen van de bestuursvergaderingen van het NOC kon ik achterhalen hoe deze organisatie ten opzichte van de sportboycot stond. De NSF had een zeer nuttig rapport opgesteld over sportcontacten met Zuid-Afrika. Uit deze informatie kwam ook naar voren in hoeverre Den Haag politieke druk probeerde op te leggen. Deze kennis was vooral te achterhalen door te kijken naar de correspondentie tussen de sportkoepels en de politiek. Het effect van de sportboycot heb ik op een tweeledige manier onderzocht. Eerst ben ik ingegaan op de reacties van de Zuid-Afrikaanse regering op de internationale maatregelen. Vervolgens heb ik gekeken naar verschillende academische werken die ingaan op het effect van een sportboycot. David R. Black 7 is van mening dat de sportboycot van Zuid-Afrika vooral zo succesvol was omdat de sportwereld op een hiërarchische manier was opgebouwd. Ook ziet hij de sportmaatregelen als een eerste stap naar vervolgmaatregelen. Hierdoor waren maatregelen gemakkelijk door te voeren. Neta Crawford en Audie Klotz 8 geven aan dat de sportboycot zo aantrekkelijk was omdat het ging om een maatregel met een niet-economisch en apolitiek karakter. William Beinart 9 vindt dat de sportsancties ervoor zorgden dat apartheid in het nieuws kwam en dat er daardoor veel over de problematiek werd gesproken. S.W. Couwenberg 10 staat weliswaar positief tegenover het effect van de sportboycot van ZuidAfrika, maar vindt wel dat deze boycots vaak te opportunistisch worden doorgevoerd. Het is nu interessant om te kijken of de commentaren van deze academici terugkomen in de bevindingen die ik tijdens mijn onderzoek heb gedaan. De boycotkwestie is interessant omdat in de geschiedschrijving tot nu toe veel onderzoek is gedaan naar sportboycots van verschillende Olympiades. De Nederlandse houding ten opzichte van de sportboycot van Zuid-Afrika is echter nauwelijks onderzocht. Daarnaast is er bij het sportisolement van Zuid-Afrika sprake van een boycot die zich uitstrekte over een lange periode. Hierdoor onderscheidt dit onderzoek zich van andere onderzoeken die gericht waren op slechts één sportevenement. Het beleid van het apartheidsregime had met haar rassenwetten directe invloed op de sport in Zuid-Afrika. Bij eerder onderzochte boycots was deze invloed niet zo direct waarneembaar en daarom is het 7
David R. Black, ‘ “Not Cricket”: The effects and effectiveness of the Sport Boycott’, in: Neta Crawford en Audie Klotz, How Sanctions Work. Lessons from South Africa. (New York 1999) 8 Neta Crawford en Audie Klotz, How Sanctions Work. Lessons from South Africa. (New York 1999) 9 William Beinart, Twentieth-Century South Africa. (Oxford 1994) 10 S.W. Couwenberg, Apartheid, Anti-apartheid, Post-apartheid. Terugblik en evaluatie. (Budel 2008)
4
extra interessant om het sportboycotvraagstuk van Zuid-Afrika te bestuderen. Het verband tussen sport en politiek in aanloop naar en tijdens de kwestie van de sportboycot wordt daarom ook belicht. Als laatste gaat de scriptie ook in op de Nederlandse politieke houding ten opzichte van de VN en Zuid-Afrika. Het is boeiend te zien welke positie Nederland in het internationale debat innam. Om al deze redenen is de sportboycot van Zuid-Afrika zo boeiend om te onderzoeken. Hoofdstuk 1 gaat dieper in op de relatie tussen sport en politiek. Hierdoor is het mogelijk om de sportboycot van Zuid-Afrika in een historisch perspectief te zien. Het volgende hoofdstuk kijkt naar de betrekkingen tussen Zuid-Afrika en Nederland na 1948. Welke gebeurtenissen vonden er plaats in de diplomatieke betrekkingen tussen beide landen in de aanloop naar de boycot? Op deze manier wordt het kader duidelijk waarbinnen het sportboycotvraagstuk van Zuid-Afrika moet worden geplaatst. Na deze inleidende hoofdstukken richt ik mij vervolgens op de Nederlandse besluitvorming. Hoofdstuk 3 gaat in op de houding die de Nederlandse politiek en met name de regering in de boycotkwestie heeft ingenomen. Het boycotinitiatief kreeg vorm in New York bij de VN. De resoluties die door de VN werden aangenomen hadden een grote invloed op het beleid van de regering. Daarom is het belangrijk om nader in te gaan op de positie die Nederland innam tijdens de stemming over deze resoluties. Heeft de Nederlandse regering internationale druk gevoeld bij haar beslissingen? Hoe reageerde de Tweede Kamer op de positie die de regering innam? In het daaropvolgende hoofdstuk zal de reactie van de Nederlandse sportwereld op de politiek aan bod komen. Hoe verliep het debat tussen het kabinet en het NOC en de Nederlandse Sport Federatie (NSF)? Oefende politiek Den Haag druk uit op de sportkoepels en wat waren de argumenten die beide partijen gebruikten? Ook gaat het hoofdstuk in op de reacties van de sportbonden en de invloed die internationale organisaties als het Internationaal Olympisch ComitĂŠ (IOC) hadden op de besluitvorming van de Nederlandse sportwereld. Het laatste hoofdstuk staat eigenlijk op zichzelf maar is toch interessant om te behandelen. Tijdens mijn stage bij de Nederlandse ambassade in Pretoria heb ik met eigen ogen kunnen zien dat de Zuid-Afrikanen zeer betrokken zijn met sport. Ook tijdens de apartheid was dit het geval. Deze scriptie wil ik daarom ook afsluiten door dieper in te gaan op het effect dat de sportboycot heeft gehad op het sportgekke Zuid-Afrika.
5
1. Sport en politiek Internationale sportevenementen hebben onder meer het doel om sporters uit de gehele wereld samen te brengen om zo begrip, vrede en vriendschap te bewerkstelligen. Dit blijkt ook uit het Handvest van de Olympische Beweging dat sport in dienst wil stellen van de ontwikkeling van het individu, zonder enige vorm van discriminatie en gericht op een harmonieuze en vreedzame wereld. Sport dient te worden beoefend door individuen en niet door naties. De Olympische idealen moeten in de sportwereld als leidraad worden gezien en niet de politiek. Sport en politiek zijn twee gescheiden entiteiten. 11 Toch zijn sportevenementen in het verleden meerdere malen gebruikt om politieke standpunten te verkondigen. Bij de eerste moderne Olympiades stonden de Spelen al niet geheel los van de internationale betrekkingen. De Russen protesteerden tijdens de Spelen van Londen (1908) en Stockholm (1912) tegen het feit dat de Finse vlag werd getoond bij een overwinning van een Finse sporter. Dit zou volgens de Sovjet-Unie leiden tot onnodige nationalistische gevoelens in Finland. Vervolgens kon het IOC in 1920 niet voorkomen dat de Belgen de verliezers van de Eerste Wereldoorlog niet uitnodigden voor de Spelen in Antwerpen. Hierdoor bleven de Duitsers, Hongaren, Oostenrijkers en Turken noodgedwongen thuis. Door de berichten over de slechte behandeling van joden door het naziregime kwamen er ondermeer in de Verenigde Staten stemmen op om de Spelen in Berlijn te boycotten. De latere IOC-voorzitter Avery Brundage reisde namens de Amerikanen af naar Duitsland om de situatie daar te beoordelen en stelde geen onlusten vast. Daardoor werd er afgezien van een Olympische boycot.12 De Zomerolympiade in Berlijn werd vervolgens door het naziregime gebruikt om de sterkte van het rijk te tonen. In de jaren’30 boekten de Duitse atleten vele successen, maar deze prestaties kwamen pas echt tot uiting tijdens de Spelen van 1936. Ondanks de uitmuntende prestaties van de zwarte Amerikaan Jesse Owens, die vier keer goud won, werden de Spelen een groot succes voor Adolf Hitler. De wereld kreeg een vreedzaam Duits Rijk te zien en Hitler kon de macht, superioriteit en het organisatietalent van het Derde Rijk tonen. Kapitein Hans von Tschammer und Osten kreeg de opdracht om ervoor te zorgen dat de Duitse sporters de nazi-ideologie tijdens de Spelen zouden uitdragen. Zo gebruikte Hitler de Spelen als propagandamiddel, maar daarnaast was het evenement ook een afleiding van de toenemende aandacht in de wereld voor de politieke situatie in Duitsland. 13 11
Internationaal Olympisch ComitĂŠ, Olympic Charter (Lausanne 2007), 12, Website Olympic.org; beschikbaar op: http://multimedia.olympic.org/pdf/en_report_122.pdf, geraadpleegd op 4 april 2011 12 Van den Bos, OlĂŠ we are the champions, 65-66. 13 Richard D. Mandell, The Nazi Olympics (London 1971) x-xi.
6
De Duitse Democratische Republiek (DDR) toonde aan dat sportprestaties indirect ook erkenning opleveren van een land. De DDR werd in tegenstelling tot de Bondsrepubliek Duitsland (BRD) door het Westen niet geaccepteerd als een soevereine staat en raakte na de deling in 1949 meer en meer geïsoleerd. De Oost-Duitsers probeerden deze erkenning vervolgens toch bij het Westen af te dwingen en sport was in dit streven een belangrijk middel. De leiders van de DDR zetten een groot sportprogramma op en ze deden er alles aan om sporters op de best mogelijke manier te faciliteren. Dit beleid leidde ertoe dat de DDR veel sportsuccessen boekte. In 1972 mocht de DDR voor het eerst naast de BRD deelnemen aan de Olympische Spelen van München en de Oost-Duitsers presteerden bovenmatig goed. Deze prestaties leidden ertoe dat het Westen er ook niet meer aan ontkwam de DDR op het gebied van sport te erkennen. Daarnaast waren er Oost-Duitse sporthelden opgestaan waar de DDR-burgers met trots naar keken. 14 In 1956 zorgde de Russische inval in Hongarije ervoor dat het NOC afzag van deelname aan de Spelen, dit terwijl een aantal Nederlandse sporters al in Melbourne aanwezig was. Hans Linthorst Homan, de voorzitter van het NOC, bekritiseerde de stelling van het IOC dat het Olympisch ideaal zwaarder moest wegen dan de politiek. Sport kon volgens hem niet belangrijker zijn dan wat er in Hongarije was gebeurd. ‘Hoe zouden wij het vinden als ons volk op wrede wijze zou zijn vermoord en iemand zou zeggen dat sport belangrijker is?’ 15 Het IOC probeerde het NOC tevergeefs nog op een andere gedachte te brengen omdat het sterk tegen de bemoeienis van politiek in de sport was. Volgens het IOC waren de Spelen een strijd tussen individuen en niet tussen landen. Er zou nooit meer een sportwedstrijd plaatsvinden wanneer een land niet meer mocht deelnemen door een gespannen politieke situatie. Slechts Spanje, Liechtenstein en Zwitserland namen net als Nederland niet deel aan de Spelen. 16 Sport kan ook dienen om gespannen betrekkingen te verbeteren. Een beroemd voorbeeld hiervan is de ‘ping-pong diplomatie’. China en de Verenigde Staten leefden al lange tijd op gespannen voet. Hierop nodigden de VS Chinese tafeltennissers uit om in Amerika een aantal wedstrijden te spelen. Zo werden de voorwaarden geschapen tot verbetering van de diplomatieke band tussen beide landen. Na deze wedstrijden vond er in 1972 een toenadering plaats op het hoogste politieke niveau tussen Mao Tse Tsung en Richard Nixon. Dit soort sportdiplomatie is echter wel afhankelijk van de politieke wil van 14
Van den Bos, Olé we are the champions, 20-21. Bestuursvergadering NOC, 1956-1959, Nationaal Archief (NA) Den Haag, Archief van het Nederlands Olympisch Comité (NOC), 1912-1993, (2.19.124) inv. nr. 69. 16 Richard Espy, The politics of the Olympic Games (Los Angeles 1979) 54-55. 15
7
landen. Een dergelijke sportwedstrijd moet daarom worden gezien als een teken naar de buitenwereld dat er toenadering tussen de betreffende landen gaat plaatsvinden. 17 Tijdens de Koude Oorlog werd sport veelvuldig gebruikt voor buitenlandse politieke doeleinden. Sportprestaties werden gebruikt in de propagandastrijd tussen het Westen en het Oosten en in het bijzonder tussen de VS en de Sovjet-Unie. Voor zowel de Russen als de Amerikanen was internationaal sportsucces het bewijs van de superioriteit van hun ideologie. Met name de Olympische Spelen werden door de twee supermachten beschouwd als een belangrijk speerpunt. De boycot van de Zomerolympiade in Moskou van 1980 was bij uitstek een politieke kwestie. Amerika zag het boycotinitiatief als een belangrijke graadmeter voor de trouw van de West-Europese bondgenoten. De transatlantische band was zeker niet sterker geworden na de Vietnamoorlog en Washington wilde dit graag veranderen. Na de inval van het Sovjetleger in Afghanistan, eind december 1979, riepen de VS hun bondgenoten op om de Spelen te boycotten. Volgens Washington was dit een zeer effectieve manier van vergelding, zonder economische gevolgen. De Russen konden de Spelen dan niet gebruiken als instrument om de wereld de kracht van het communisme te tonen. 18 President Jimmy Carter deed op 20 januari 1980 een beroep op het IOC om de Spelen van 1980 te verplaatsen als de Sovjet-Unie zijn troepen niet binnen een maand terugtrok uit Afghanistan. 19 Op 31 januari gaf het Nationaal Olympisch Comité van de Sovjet-Unie hierop een verklaring uit waarin het standpunt van de VS als zeer vijandig werd bestempeld. Ook de voorzitter van het IOC, Lord Killanin was niet te spreken over het optreden van de Amerikaanse regering. De IOC-topman probeerde de Amerikanen duidelijk te maken dat het onmogelijk was om de Spelen te verplaatsen. Het IOC zag niets in een verplaatsing of uitstel van de Olympiade. De druk op een boycot nam hierdoor toe en de vraag was welke landen de VS zouden volgen. 20 Carter kreeg in Amerika al gauw steun van het Congres, maar niet van het Amerikaans Olympisch Comité (USOC). De Amerikaanse president dreigde vervolgens maatregelen te nemen als sporters toch aan de Spelen zouden deelnemen. Door deze druk besloot het USOC om de Zomerspelen toch te boycotten. Daarnaast drong de Amerikaanse president er bij de West-Europese leiders op aan om zich achter de boycot te scharen. De Nederlandse regering schaarde zich achter president Carter en op 28 januari adviseerde zij de Nederlandse 17
Van den Bos, Olé we are the champions, 22-23. Senn, Power, Politics and the Olympic Games, 176. 19 Hill, Olympic Politics, 123-124. 20 Ibidem, 119-120. 18
8
sportwereld om niet aan de Spelen deel te nemen. Net als in Amerika voerde de regering de druk op het NOC op, maar dit kon niet verhinderen dat er toch Nederlandse sporters naar de Moskou-Olympiade afreisden. 21 Uiteindelijk ondersteunden 66 landen, waaronder WestDuitsland, Canada, Japan, Australië en China het initiatief van de Amerikaanse regering. 22 De westerse boycot van 1980 werd gevolgd door de afwezigheid van de Oostblokstaten tijdens de Spelen van 1984 in Los Angeles. Volgens de communistische landen was deze boycot noodzakelijk omdat er in de VS een anticommunistische stemming heerste. Hierdoor was het voor hen niet veilig om aan de Olympiade deel te nemen. De sport ontkwam dus niet aan de gevolgen van de politieke crises tussen Oost en West. 23 De roep om sportboycots is nog steeds actueel. Zo zei de Franse presidentskandidaat François Bayrou in april 2007 dat Frankrijk de Olympische Spelen van Peking (2008) moest boycotten als China niet meer werk ging maken om de verschrikkingen in Darfur te beëindigen. China was op dat moment een belangrijke handelspartner van het bewind in Khartoem, terwijl de internationale gemeenschap al meerdere malen haar afschuw had uitgesproken over de gebeurtenissen in Darfur. Eerder aandringen had tot niets geleid en mogelijk zou een sportboycot zorgen voor een strenger optreden van China tegen Soedan. 24 Alhoewel Frankrijk uiteindelijk niet overging tot een boycot kan een sportboycot in de huidige tijd derhalve nog steeds worden gezien als een effectief middel om politieke maatregelen af te dwingen. De internationale sportboycot tegen Zuid-Afrika is een goed voorbeeld waar sport als een politiek drukmiddel werd gebruikt. De boycot werd ingesteld vanwege de apartheid en de daaruit voortkomende scheiding tussen zwart en blank. In Zuid-Afrika was geen sprake meer van scheiding tussen sport en politiek omdat de maatregelen van het apartheidsregime directe invloed hadden op de sport. Daarnaast moest de sportisolering voorkomen dat Zuid-Afrika sport als propagandamiddel kon gebruiken om het regime te rechtvaardigen.
21
‘Nederlands beleid in reactie op de sovjetinval in Afghanistan en schending mensenrechten in en door de USSR’, 28-01-1980, NA, NOC (2.19.124), inv. nr. 1127. 22 Senn, Power, Politics and the Olympic Games,127. 23 Rolf Pfeiffer, Sport und Politik. Die Boykottdiskussionen um die Olympische Spiele von Mexiko City 1968 bis Los Angeles 1984 (Frankfurt am Main 1987) 428-431. 24 Rolf Bos, ‘Sportboycot vanwege Darfur?’, de Volkskrant, 12 april 2007.
9
2. Betrekkingen tussen Zuid-Afrika en Nederland na 1948 tot midden jaren’80 De Zuid-Afrikaanse premier Jan Christiaan Smuts kreeg in 1948 aan de Universiteit van Leiden een eredoctoraat uitgereikt. Smuts koos de kant van de Geallieerden tijdens de Tweede Wereldoorlog en hield zich actief bezig met de oprichting van de VN. De band tussen Nederland en Zuid-Afrika was op dat moment dus goed. Nadat Malan in mei 1948 de verkiezingen won kwam zijn partij aan de macht. Vanwege de uitgesproken denkbeelden van deze partij moest Nederland nu haar positie gaan bepalen ten opzichte van dit nieuwe regime in Zuid-Afrika. In eerste instantie werd in Nederland terughoudend gereageerd op de verkiezingsoverwinning van de Nationale Partij. De nationalisten waren pro nazi-Duitsland geweest tijdens de oorlog en hielden er antisemitische en nationaal-socialistische denkbeelden op na. Maar intussen bloeide de Koude Oorlog op en het anticommunistische apartheidsregime werd gezien als een belangrijke bondgenoot. PvdA-kamerlid Jacques de Kadt had in 1948 de overwinning van Malan nog veroordeeld maar was in 1952 van mening dat afschaffing van de apartheid zou leiden tot chaos in Zuid-Afrika. Hiervan zou het communisme kunnen profiteren. 25 Vervolgens steunde Zuid-Afrika in de VN het Nederlandse standpunt dat de problemen die de dekolonisatie van IndonesiÍ en Nieuw-Guinea opleverde een interne kwestie waren, waar de VN zich niet mee moest bemoeien. Hierop kregen de Nederlandse VN-vertegenwoordigers de opdracht om resoluties tegen de apartheid niet te ondersteunen omdat dit een interne Zuid-Afrikaanse kwestie betrof. In 1949 bezocht Malan Nederland en ondanks het feit dat Koningin Juliana liet weten dat zij Zuid-Afrika nooit zou bezoeken zolang daar apartheid heerste, was er sprake van een succesvol bezoek. Zo sloten ministerpresident Drees en Malan een overeenkomst die ervoor zorgde dat KLM uitgebreide landingsrechten kreeg in Zuid-Afrika. Ook werden de obstakels voor de toenemende Nederlandse emigratie weggenomen. 26 Op 31 mei 1951 tekenden de twee landen een cultureel verdrag. Dit verdrag legde de nadruk op de vriendschappelijke betrekkingen tussen beide landen en beoogde daarnaast een samenwerking tussen beide volken op te zetten. Alleen de Communistische Partij van Nederland (CPN) stemde tegen dit verdrag. Verder waren er nog weinig kritische geluiden te horen. Minister Dirk Stikker van Buitenlandse Zaken benadrukte het belang om de bijzondere banden van verwantschap en vriendschap nauwer aan te halen. Ook nadat in Zuid-Afrika in 25 26
Rozenburg, De bloedband Den Haag-Pretoria, 12-13. Ibidem, 14.
10
1953 een wet werd aangenomen die de grote ongehoorzaamheidscampagne (‘Defiance Campaign’) tegen apartheid verbood, was er weinig protest in Nederland. In 1954 bezocht Prins Bernhard Zuid-Afrika en na dit bezoek antwoordde hij naar aanleiding van een kritische vraag over het apartheidsregime als volgt: ‘wie er niet geweest is, kan er niet over oordelen.’ 27 De Nederlandse dominee Johannes Jacobus Buskes reisde, in opdracht van de Internationale Broederschap der Verzoening (IFOR), in 1955 naar Zuid-Afrika om het rassenvraagstuk te bestuderen. Na terugkeer publiceerde hij het boek: Zuid-Afrika’s apartheidsbeleid: onaanvaardbaar. 28 Buskes was naast zijn predikantschap ook een zeer actief lid van de PvdA. Hij was vaak in het openbaar te horen, dus zijn kritiek werd zeker gehoord. Na zijn boek kwam de kritiek in Nederland op gang, mede ook aangejaagd door de oppositie in Zuid-Afrika die steeds meer vorm kreeg door het Freedom Charter. Dit handvest dat werd aangenomen door het African National Congress (ANC) benadrukte het belang van een democratisch niet-raciaal Zuid-Afrika en zou de leidraad vormen voor het verzet in de komende jaren. 29 Toch werden de contacten tussen Nederland en Zuid-Afrika steeds nauwer. In 1955 vertrokken Nederlandse mariniers naar Zuid-Afrika om te helpen bij de opbouw van de marine. Vervolgens reisde minister Jelle Zijlstra van Economische Zaken naar Zuid-Afrika om de economische betrekkingen te intensiveren. Na een officieel bezoek in 1958, met als doel om de emigratie van Nederlanders naar Zuid-Afrika en Rhodesië te bevorderen, gaf minister Ko Suurhoff van Sociale Zaken aan dat hij wat ruimer over apartheid was gaan denken: ‘Ik meen te kunnen zeggen dat men met de leuze wij zijn tegen apartheid nog geen oplossing brengt.’ 30 Vanaf 1959 nam de druk op de Nederlandse regering toe. De rijksgebieden Suriname en de Nederlandse Antillen ergerden zich aan de sympathie van politiek Den Haag voor ZuidAfrika. De regering hield hier wel rekening mee, maar onthield zich bij een stemming over een anti-apartheidsresolutie in 1959 opnieuw van stemming. Maar in de mondelinge toelichting leverde de Nederlandse vertegenwoordiger wel degelijk kritiek: ‘Mijn regering 27
Webdossier ‘Nederland tegen apartheid’, Website NIZA; beschikbaar op: http://archive.niza.nl/detail_page.phtml?&username=guest@niza.nl&password=9999&groups=NIZA&workgrou p=&text10=50erjaren1&nav=n2i, geraadpleegd op 17 april 2011. 28 Johannes Jacobus Buskes, Zuid-Afrika’s apartheidsbeleid: onaanvaardbaar. (Den Haag 1955) 29 The Freedom Charter, Website African National Congress (ANC); beschikbaar op: http://www.anc.org.za/show.php?include=docs/misc/1955/charter.html, geraadpleegd op 18 april 2011. 30 Handelingen der Staten-Generaal over het jaar 1958, 28-01-1958, 664. Website Staten-Generaal; beschikbaar op: http://www.statengeneraaldigitaal.nl/document?id=sgd%3A19571958%3A0000019&zoekopdracht%5Bvergader jaar%5D%5Bvan%5D=1814+-+1815&zoekopdracht%5Bvergaderjaar%5D%5Btot%5D=1994++1995&zoekopdracht%5Bzoekwoorden%5D=Suurhoff+Zuid-Afrika, geraadpleegd op 20 april 2011.
11
kan geen genoegen nemen met de wijze waarop blanken in Zuid-Afrika tegen hun zwarte medemensen aankijken.’ 31 De Zuid-Afrikaanse regering, die sinds 1958 onder leiding stond van de in Nederland geboren Hendrik Verwoerd, was verontwaardigd over deze toelichting en stuurde een protestnota naar Den Haag. De regering-De Quay antwoordde hierop dat zij in 1959 niet anders had gestemd dan in de voorgaande jaren. Tijdens een vreedzame demonstratie in Sharpeville op 21 maart 1960 tegen de pasjeswetten werden negenenzestig mensen door de Zuid-Afrikaanse politie gedood. Deze demonstratie was georganiseerd door de vrijheidsbeweging Pan-Africanist Congress (PAC), die in 1959 in Soweto was opgericht. Door het aangerichte bloedbad braken overal in ZuidAfrika opstanden uit waardoor de regering de noodtoestand uitriep. Twintigduizend mensen werden gearresteerd en daarnaast maakte de Unlawful Organisations Act het mogelijk om de ANC en PAC te verbieden. Hierdoor kwam een einde aan het geweldloze protest. Het ANC en PAC gingen nu over op gewapend verzet. 32 PvdA-fractieleider Jacobus Albertus Wilhelmus Burger diende naar aanleiding van de gebeurtenissen in Sharpeville een motie in die de apartheid veroordeelde als strijdig met de Universele en Europese Verklaringen van de Rechten van de Mens en het Handvest van de VN. Deze motie haalde het niet in de Kamer. Maar een motie waarin de Zuid-Afrikaanse regering werd opgeroepen tot een bezinning op een politiek die rassendiscriminatie uitsluit en elke schending van de rechten van de mens zal weten te voorkomen, haalde het wel.33 De regering voelde echter niets voor het nemen van concrete stappen. Wel werd het Comité ZuidAfrika opgericht met dominee Buskes als voorzitter. In het Comité namen veel politici zitting, alleen van de Staatkundig-Gereformeerde Partij (SGP), Pacifistisch-Socialistische Partij (PSP) en CPN ontbraken vertegenwoordigers. Het Comité had als doel om een kritische rol te spelen bij de verdere ontwikkeling van de betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika. 34 Nederland stemde een jaar later wel als enig Westerse land voor een resolutie waarin de redevoering van de Zuid-Afrikaanse minister van Buitenlandse Zaken Eric Louw in de Algemene Vergadering werd afgekeurd. Minister Joseph Luns van Buitenlandse Zaken wilde
31
Rozenburg, De bloedband Den Haag-Pretoria, 15. Stefan de Boer, Van Sharpeville tot Soweto. Nederlands regeringsbeleid ten aanzien van apartheid, 19601977. (Den Haag 1999) 8-10. 33 Handelingen der Staten Generaal over het jaar 1961, 22-2-1961, 527-530. Website Staten-Generaal; beschikbaar op: http://www.statengeneraaldigitaal.nl/document?id=sgd%3A19601961%3A0000214&zoekopdracht%5Bvergader jaar%5D%5Bvan%5D=1814+-+1815&zoekopdracht%5Bvergaderjaar%5D%5Btot%5D=1994++1995&zoekopdracht%5Bzoekwoorden%5D=Sharpeville&zoekopdracht%5Bkamer%5D%5B0%5D 34 Archief Stichting Comite Zuid-Afrika, Website IISG; beschikbaar op: http://www.iisg.nl/archives/en/files/s/11084649.php, geraadpleegd op 20 april 2011 32
12
op deze manier steun krijgen van de Afrikaanse landen voor zijn Nieuw-Guineapoltiek. 35 Premier Verwoerd gaf aan dat hij diep geschokt was door de Nederlandse afvalligheid en minister Louw verweet Luns dat hij de banden van gemeenschappelijke afkomst en taal opofferde voor de wensen van twee gekleurde koloniĂŤn. Daarnaast nam ook de Nederlandse regering afstand van Luns. Het was twijfelachtig of de stemming voor de resolutie de steun van de Afrikaanse landen voor het Nederlandse Nieuw-Guinea beleid zou opleveren. 36 In 1963 pakte de Zuid-Afrikaanse regering 19 politieke leiders van het ANC op in een boerderij in Rivonia waar zij sinds 1960 ondergedoken zaten. Uiteindelijk kregen zeven man, onder wie Nelson Mandela, levenslang. Door dit proces nam de belangstelling voor het Defiance and Aid Fund (DAF), dat al lange tijd hulp leverde aan politieke gevangenen in Zuid-Afrika, toe. In de VN stemde Nederland voor een resolutie die ondermeer opriep om dit fonds te ondersteunen. Op deze wijze kwam het International Defiance and Aid Fund (IDAF) tot stand. Jozef Cals, die op 14 april 1965 minister-president was geworden, zei 100000 gulden toe aan dit fonds. Daarnaast werd er een actie opgezet in Nederland om dit bedrag te verdubbelen. In Zuid-Afrika ontstond een grote protestgolf bij ondermeer de Nederlandse gemeenschap tegen dit fonds. De Zuid-Afrikaanse regering verklaarde vervolgens in 1966 dat IDAF een illegale organisatie was. Hierop besloot Nederland alsnog om geen steun aan deze organisatie te verlenen en het geld te geven aan het United Nations Trust Fund for Southern Africa dat ook juridische hulp aan apartheidslachtoffers bood. 37 Premier Verwoerd werd in 1966 vermoord en opgevolgd door John Voster. Voster was tijdens de Tweede Wereldoorlog nog opgesloten door de regering-Smuts wegens zijn lidmaatschap van de nazistische beweging Ossewa Brandwag. Verwoerd benoemde hem in 1962 tot minister van Justitie en in die hoedanigheid voerde hij veel apartheidswetten door. Het was dus duidelijk dat Zuid-Afrika zeker geen gematigde koers ging varen. Nederland werd inmiddels geregeerd door het kabinet-De Jong dat als doel had om actief een dialoog met Zuid-Afrika te voeren om zo de apartheid geleidelijk af te schaffen. In 1969 reisden de fractievoorzitters van de VVD (Willem Geertsema) en de CHU (Jurjen Mellema) op uitnodiging van de apartheidsregering naar Zuid-Afrika. Datzelfde jaar brachten ook verschillende Zuid-Afrikaanse ministers een bezoek aan Nederland. De Nederlandse regering wist deze bezoeken echter goed uit de publiciteit te houden.
35
Luns wilde dat Nederland Nieuw-Guinea zou blijven besturen onder toezicht van de VN. Maar het plan haalde op 28 november 1961 geen meerderheid in de VN. 36 Rozenburg, De bloedband Den Haag-Pretoria, 18. 37 Carla Edelenbos, In goed vertrouwen. Defence and Aid Fund Nederland 1965–1991. (Amsterdam 1991) 7-10.
13
In Nederland had het Comité Zuid-Afrika zichzelf inmiddels opgeheven. Er waren in die tijd vele demonstraties tegen ondermeer de Vietnamoorlog, de protestbewegingen Provo en Dolle Mina. Het was dan ook niet verrassend dat het gematigde Comité Zuid-Afrika moest plaatsmaken voor de Anti-Apartheidsbeweging Nederland (AABN). Onder aanvoering van de Zuid-Afrikaan Berend Schuitema ging het AABN over tot actie. Zo werden er pamfletten uitgedeeld tegen de deelneming van een Zuid-Afrikaan bij een tenniswedstrijd. Tijdens een wedstrijd van een Zuid-Afrikaans waterpoloteam in Nederland werden rookbommen en verf gegooid om zo de wedstrijd te verstoren. 38 Politiek Den Haag geloofde nog steeds in het bewerkstelligen van een succesvolle dialoog met Zuid-Afrika en in november 1970 reisde minister Johannes Bakker van Verkeer en Waterstaat naar Zuid-Afrika waar hij ondermeer in Johannesburg de Nederlands-ZuidAfrikaanse Kamer van Koophandel opende. Ook spande hij zich met succes in voor een vernieuwing van het luchtvaartverdrag tussen Nederland en Zuid-Afrika. Het bezoek was opmerkelijk want in Nederland was felle kritiek geleverd op de reis. Een handtekeningenactie, kritiek van de progressieve partijen en weigering van gekleurde Nederlandse marinemensen in restaurants in Kaapstad konden de confessioneel-liberale regering niet van haar lijn brengen. Na deze reis zou er overigens 15 jaar lang geen Nederlandse minister meer Pretoria bezoeken. 39 Na het aantreden van de regering-Den Uyl in mei 1973 werd Nederland kritischer op Zuid-Afrika. Toch ging ook dit kabinet niet meteen over tot sancties. Vervolgens raakte de regering-Den Uyl in opspraak nadat naar buiten kwam dat het kabinet toestemming wilde geven voor de uitvoer van kernreactorvaten naar Zuid-Afrika. De Kamer verzette zich tegen dit plan, waarop de regering zocht naar andere manieren om de levering toch mogelijk te maken. Uiteindelijk besloot de Zuid-Afrikaanse overheid om de order in te trekken, omdat de levering te lang op zich liet wachten. Hierop gaf Zuid-Afrika de order aan een Frans bedrijf en zo werd een kabinetscrisis vermeden. 40 Intussen vergrootte Werkgroep Kairos 41 de druk op Shell om zich terug te trekken uit Zuid-Afrika. Shell was ook actief in Rhodesië waar sinds 1965 het blanke bewind van Ian Smith aan de macht was. Sinds 1966 gold daar een olie-embargo opgelegd door de VN en in 38
Stichting Anti-Apartheidsbeweging Nederland, Anti Apartheidsbeweging Nederland. (Amsterdam 1988) 3-5. Duco Hellema, Buitenlandse politiek van Nederland. De Nederlandse rol in de wereldpolitiek. (Apeldoorn 2006) 308. 40 Rozenburg, De bloedband Den Haag-Pretoria, 9. 41 Werkgroep Kairos was in 1970 opgericht. Hun doel was het mobiliseren van steun onder de kerken voor de doelstellingen van het Zuid-Afrikaans Christelijk Instituut van ds. Beyers Naudé. Beyers wilde verzoening tussen de bevolkinsgroepen en was een criticus van de apartheid. 39
14
1968 zelfs een totaal handelsembargo. Toch werden er nog steeds olieproducten geleverd aan Rhodesië. Shell gaf echter aan niet bij illegale leveranties betrokken te zijn. Later werd duidelijk dat Shell wel degelijk olie leverde aan Rhodesië en wel via Zuid-Afrika. Shell was niet het enige Nederlandse bedrijf dat zich niets aantrok van het VN-embargo tegen Rhodesië. Staatssecretaris Pieter Kooijmans kreeg leiding over een commissie die het VN-embargo moest afdwingen onder Nederlandse bedrijven. De Nederlandse regering ging dus harder optreden. Op 16 juni 1976 werd de wereld opnieuw geconfronteerd met gruwelijke beelden veroorzaakt door de apartheid. In Soweto sloeg de apartheidspolitie een protest tegen de verplichte invoering van Afrikaans in het onderwijs neer. Honderden opstandelingen verloren bij dit protest hun leven. De minister van Buitenlandse Zaken, Max van der Stoel, ging door deze gebeurtenis inzien dat het hanteren van dwangmaatregelen de enige manier was om een ramp in Zuid-Afrika te voorkomen. Nederland nam dan ook maatregelen: in 1977 werd in de VN een resolutie gesteund die een wapenembargo afdwong. Nederland stemde ook voor het stopzetten van nieuwe buitenlandse investeringen en de invoer van een olie-embargo. Daarnaast werd emigratie niet meer gesubsidieerd, export naar Zuid-Afrika werd niet meer gesteund door de overheid en het cultureel akkoord van 1951 werd bevroren. 42 Het verzet in Zuid-Afrika voelde zich intussen ook gesteund door ontwikkelingen in de omliggende landen. In 1974 was er een einde gekomen aan het Portugese kolonialisme, Angola en Mozambique werden onafhankelijk. In Namibië kwam de South West African People’s Organisation of Namibia (SWAPO) in opstand tegen de Zuid-Afrikaanse bezetter. 43 Zuid-Afrika raakte nog verder in de problemen toen premier Voster in 1978 gedwongen moest terugtreden nadat duidelijk was geworden dat hij met geheime betalingen een propaganda offensief voerde voor het apartheidsregime. Voster werd opgevolgd door Pieter Willem Botha, die als doel had door middel van hervorming het apartheidssysteem stabieler te maken. De roep om een olieboycot nam in Nederland intussen toe. In 1959 had de toenmalige leider van het ANC, Chief Albert Luthuli, al gepleit voor boycotmaatregelen tegen ZuidAfrika. In Nederland werd door het Comité Zuid-Afrika in 1964 de eerste boycotactie georganiseerd tegen Zuid-Afrikaanse producten. Het kabinet vond een olieboycot te ver gaan en weigerde een onderzoek naar Shell in te stellen. Tweede Kamerlid Jan Nico Scholten van 42
De Boer, Van Sharpeville tot Soweto. Nederlands regeringsbeleid ten aanzien van apartheid, 230-232. South West African People’s Organisation of Namibia (SWAPO) , Website SWAPO; beschikbaar op: http://www.swapoparty.org/history.html, geraadpleegd op 28 april 2011 43
15
het CDA nam hier geen genoegen mee en in 1979 nam de Kamer op zijn initiatief een motie aan die de regering zes maanden de tijd gaf om zich sterk te maken in de EG voor een gezamenlijke boycot. Het kabinet weigerde om deze motie uit te voeren en een nieuwe motie van afkeuring van Scholten werd op twee stemmen na verworpen. Anders was de regering door deze kwestie gevallen. 44 Door het doen van verschillende alternatieve voorstellen probeerde de regering-Van Agt de druk op het doorvoeren van een olieboycot te verminderen. Zo werd het cultureel akkoord dat al eerder was bevroren nu definitief opgezegd. Daarnaast kwam er een visumplicht. Vanaf 1983 moesten alle Zuid-Afrikanen die Nederland wilden bezoeken een visum aanvragen. In 1982 werd de Stichting VN-jaar voor sancties tegen Zuid-Afrika opgericht. Deze stichting ging zich richten op het doorvoeren van een culturele en een sportboycot. 45 Het is belangrijk rekening te houden met deze voorgeschiedenis omdat vanaf eind jaren’70 tot midden jaren’80 de discussie tussen de Nederlandse sport en politiek plaatsvond over het al dan niet doorvoeren van een sportboycot. In de eerste jaren na de oorlog was Nederland erg gematigd ten opzichte van apartheid Zuid-Afrika. De Afrikaners stamden af van het Nederlandse koloniale bewind dat tot aan het begin van de 19e eeuw in Zuid-Afrika regeerde. Hierdoor bestond er ook een emotionele band tussen beide landen. Eind jaren’60 namen de anti-apartheidsgeluiden in Nederland toe, maar pas eind jaren ’70 ging de Nederlandse regering over tot het nemen van concrete maatregelen tegen het regime in Pretoria. Voor het eerst dacht de Nederlandse regering daadwerkelijk na over een mogelijke isolering van Zuid-Afrika. Een sportboycot was een van de middelen waarmee dit kon worden bereikt.
44
Handelingen der Staten-Generaal over het jaar 1980, 17-06-1980, 15800 V, nr. 115, Website Tweede Kamer der Staten-Generaal; beschikbaar op: http://www.statengeneraaldigitaal.nl/document?id=sgd%3A19801981%3A0000813&zoekopdracht%5Bvergader jaar%5D%5Bvan%5D=1814+-+1815&zoekopdracht%5Bvergaderjaar%5D%5Btot%5D=1994++1995&zoekopdracht%5Bzoekwoorden%5D=olieboycot&zoekopdracht%, geraadpleegd op 6 mei 2011. 45 Rozenburg, De bloedband Den Haag-Pretoria, 20-21.
16
3. Politiek Den Haag en de sportboycot van Zuid-Afrika Toen het vraagstuk van een eventuele sportboycot zich aandiende was het kabinet-Van Agt net aan de macht gekomen. De PvdA had de verkiezingen van 1977 gewonnen dus een coalitie tussen CDA en VVD lag niet in de lijn der verwachtingen. Doordat de formatiebesprekingen tussen het CDA en de PvdA waren stukgelopen kwam er toch een centrumrechts kabinet. Hans Wiegel van de VVD en Dries van Agt van het CDA sloten een coalitie die, met uitzondering van een periode tussen 1981-1982, tot eind jaren tachtig zou regeren. 46 Het kabinet-Van Agt had een kleine meerderheid in de Kamer en kreeg te maken met oplopende werkloosheid en grote economische problemen. Van de 77 zetels die de regering in handen had werden er zes ingenomen door de zeer kritische linkervleugel van de CDAfractie. Deze zes waren bereid tot het geven van gedoogsteun, maar ze waren zeker geen constante factor binnen het kabinet. Daarnaast voelde de coalitie ook de druk van de PvdA die als grootste partij van Nederland oppositie ging voeren. Op grond van deze wankele politieke basis moest de regering haar politiek ten opzichte van Zuid-Afrika bepalen. 47 3.1 Standpunt Nederlandse regering in diverse Verenigde Naties resoluties De Verenigde Naties namen meerdere resoluties aan die waren gewijd aan het onderwerp apartheid en sport. De resoluties die door de VN werden aangenomen hadden een grote invloed op het beleid van de regering ten aanzien van een eventuele sportboycot tegen ZuidAfrika. Door het weergeven van het stemgedrag van de regering tijdens deze resoluties ontstaat er al een goed beeld over het Nederlandse politieke beleid ten aanzien van sportcontacten met Zuid-Afrika. Resolutie 2775 D van 29 november 1971 was de eerste resolutie van de Algemene Vergadering van de VN die betrekking had op apartheid in de sport. De Algemene Vergadering verklaarde haar steun aan het Olympisch beginsel dat discriminatie op grond van ras niet is toegestaan. Prestatie zou het enige criterium voor deelname aan sportactiviteiten moeten zijn. Daarom werd er een beroep gedaan op alle sportorganisaties en individuele sportlieden om het beginsel van non-discriminatie te verdedigen. Staten moesten hun sportorganisaties aanraden om zich te onthouden van sportevenementen die in strijd met dit 46
Duco Hellema, Neutraliteit en Vrijhandel. De geschiedenis van de Nederlandse buitenlandse betrekkingen. (Utrecht 2001) 305. 47 Kabinet 窶天an Agt I (1977-1981), Website Parlement & Politiek; beschikbaar op: http://www.parlement.com, geraadpleegd op 29 april 2011
17
beginsel waren georganiseerd. Deze resolutie werd aanvaard met 106 stemmen voor, twee tegen en zeven onthoudingen. 48 Nederland stemde ook voor, maar plaatste wel de kanttekening dat Nederlandse sportorganisaties autonome lichamen waren. In een brief op 17 juli 1972 deelde staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM), Henk Vonhoff, het Nederlandse stemgedrag bij de VN mee aan het bestuur van het NOC. De tweede resolutie van 28 november 1975 werd zonder stemming door de Algemene Vergadering aanvaard. De vergadering bevestigde opnieuw haar steun aan het Olympische beginsel van non-discriminatie. Alle regeringen en sportorganisaties moesten zich onthouden van contacten met sportorganisaties die waren opgericht op het fundament van apartheid of met raciaal geselecteerde sportteams uit Zuid-Afrika. Het was daarom belangrijk dat sportorganisaties en regeringen zich zouden inzetten om de naleving van het Olympische beginsel te bewerkstelligen. Vooral internationale sportorganisaties die nog steeds samenwerkten met Zuid-Afrikaanse organisaties moesten worden overtuigd om hun beleid te wijzigen. De Nederlandse vertegenwoordiger gaf aan de vergadering wel te kennen dat de Nederlandse regering rekening moest houden met het feit dat zij geen wettelijke bevoegdheid had het beleid van de sportinstellingen te beïnvloeden omdat dit autonome organisaties waren. 49 Een jaar later werd door de Algemene Vergadering besloten om een internationale conventie tegen apartheid in de sport in het leven te roepen om zo het beginsel van nondiscriminatie te bevorderen. Een Ad Hoc Comité ging vormgeven aan dit verdrag en daarnaast werd er een declaratie over apartheid in de sport opgesteld. Op alle staten werd een dringend beroep gedaan de aanbeveling van het VN-Comité tegen apartheid uit te voeren. De VN-resoluties over apartheid in de sport moesten worden meegedeeld aan de nationale sportorganisaties. Daarnaast was het van belang om alle officiële hulp, aanmoediging of bijstand met betrekking tot sportcontacten met Zuid-Afrika te weigeren. Staten dienden geen visa meer te verstrekken aan Zuid-Afrikaanse sportorganisaties, teams of sporters, met uitzondering van non-raciale organisaties die waren erkend door het VN-Comité. 50
48
‘Apartheid in sports’, Website United Nations (UN); beschikbaar op: http://daccess-dds-ny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/327/91/IMG/NR032791.pdf?OpenElement, geraadpleegd op 2 mei 2011 49 ‘Apartheid in sports’, Website UN; beschikbaar op: http://daccess-dds-ny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/001/24/IMG/NR000124.pdf?OpenElement, geraadpleegd op 2 mei 2011 50 ‘Apartheid in sports’, Website UN; beschikbaar op: http://daccess-dds-ny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/301/89/IMG/NR030189.pdf?OpenElement, geraadpleegd op 2 mei 2011
18
Op 14 december 1977 werd de Internationale Verklaring tegen apartheid in de sport door de Algemene Vergadering aangenomen zoals die was opgesteld door het Ad Hoc Comité. Deze verklaring bevatte 18 artikelen en werd aanvaard door de Algemene Vergadering met 125 stemmen voor, geen tegenstemmen en 14 onthoudingen. De EG-landen, waaronder Nederland, onthielden zich van stemming. In een stemverklaring wees Nederland erop dat het de apartheid in sport afkeurde en altijd achter het Olympische beginsel van nondiscriminatie zou staan. Sport werd beschouwd als een non-gouvernementele activiteit en om die reden lag er geen taak voor de overheid. Daarnaast wilde Nederland zijn onderdanen niet de kans ontnemen om onbelemmerd naar het buitenland te reizen. De regering bleef wel bereid om sportwedstrijden die niet vrij waren van rassendiscriminatie af te raden. 51 Nederland onthield zich, net als de andere EG-landen, bij de volgende resoluties van de VN vervolgens opnieuw van stemming. Wel legde het naar aanleiding van de resolutie van 16 december 1980 een individuele stemverklaring af bij monde van ambassadeur Scheltema. Deze resolutie bracht met zich mee dat alle sportcontacten met Zuid-Afrika in de toekomst moesten worden verboden en dat het mandaat van het VN-Comité tegen apartheid werd verlengd. Nederland kon zich niet vinden in een algemene veroordeling van alle sportcontacten met Zuid-Afrika ongeacht de vraag of de sportorganisatie was gevestigd op een raciale grondslag of niet. 52 Vervolgens kreeg Nederland van de Secretaris-Generaal van de VN, het door het VNComité tegen apartheid opgestelde, herziene verdrag voorgelegd met een verzoek om commentaar. Nederland gaf in zijn antwoord aan dat het apartheid in al zijn vormen afkeurde. De regering legde nogmaals de nadruk op het feit dat sport in Nederland door autonome sportorganisaties werd georganiseerd. Daarnaast kon het individuele burgers niet weerhouden van deelname aan sportwedstrijden in het buitenland omdat dezen zich konden beroepen op vrijheid van beweging. Als laatste gaf de overheid nogmaals aan dat ze zich niet kon verenigen met een algemene veroordeling van alle sportcontacten met Zuid-Afrika. Nederland had om deze redenen bedenkingen bij het ontwerp van het internationaal verdrag tegen apartheid in de sport. In resolutie 36/172 I van 17 december 1981 werd meegedeeld dat het VN-Comité tegen apartheid lijsten publiceerde van sporters die Zuid-Afrika bezochten om zo regeringen 51
‘International Declaration against Apartheid in Sports’, Website UN; beschikbaar op: http://daccess-dds-ny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/313/40/IMG/NR031340.pdf?OpenElement, geraadpleegd op 3 mei 2011 52 ‘Apartheid in sports’, Website UN; beschikbaar op : http://daccess-dds-ny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/392/25/IMG/NR039225.pdf?OpenElement, geraadpleegd op 3 mei 2011
19
en sportorganisaties de mogelijkheid te geven om gepast op te treden. 53 Ambassadeur Scheltema gaf naar aanleiding van deze resolutie aan dat Nederland sportcontacten met ZuidAfrika actief probeerde te ontmoedigen. Maar de regering kon geen inbreuk maken op bepaalde traditionele vrijheden zoals de autonomie van sportorganisaties en het recht van onderdanen om het land te verlaten. Daarom had Nederland nog steeds bezwaar tegen het voorgestelde verdrag tegen apartheid in de sport. Op 5 december 1983 werd vervolgens de laatste resolutie ten aanzien van apartheid in de sport aanvaard. De Nederlandse permanente vertegenwoordiger bij de VN reageerde in een stemverklaring dat het voorgestelde internationale verdrag inbreuk maakte op bepaalde in Nederland gegarandeerde grondwettelijke vrijheden. Daarom was het verdrag onaanvaardbaar.54 Duidelijk was dat Nederland tijdens de stemming van de VN-resoluties vasthield aan de autonomie van de sportbonden. Daarnaast hechtte de regering veel waarde aan de bewegingsvrijheid van haar onderdanen. Nederlandse burgers hadden het recht om naar het buitenland te reizen voor deelname aan wedstrijden. Het non-discriminatiebeginsel moest de leidraad zijn bij de beslissing om al dan niet naar Zuid-Afrika af te reizen. Nederland kon zich echter niet vinden in de algemene veroordeling van elke vorm van sportcontact met ZuidAfrika ongeacht het feit of de vraag werd gesteld of de sportorganisatie wel was gevestigd op een raciale grondslag. 3.2 Naar een regeringsadvies over de sportboycot In 1977 maakte de regering door middel van een brief van de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM) Henry Willem van Doorn aan de landelijke sportorganisaties haar standpunt duidelijk ten aanzien van sportcontacten met Zuid-Afrika. ‘De Nederlandse regering keurt de apartheidspolitiek van Zuid-Afrika principieel af omdat deze zowel in theorie als in de praktijk voor zeer velen in Zuid-Afrika een aantasting betekent van de fundamentele mensenrechten.’ 55 Daarom moest Nederland de Zuid-Afrikanen overtuigen van de verwerpelijkheid van de toegepaste politiek van rassenscheiding. De regering hoopte dat de sportorganisaties zich zouden onthouden van deelname aan 53
Thomas Rogers, ‘U.N. reports contacts with South Africa’, Website New York Times; beschikbaar op: http://www.nytimes.com/1988/04/15/sports/un-reports-contacts-with-south-africa.html, geraadpleegd op 3 mei 2011 54 ‘Apartheid in sports’, Website UN; beschikbaar op: http://daccess-dds-ny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/444/31/IMG/NR044431.pdf?OpenElement, geraadpleegd op 3 mei 2011 55 Rapport sportcontacten met Zuid-Afrika, Nationaal Archief (NA), Archief Nederlandse Sport Federatie (NSF) (2.19.138), inv. nr. 465.
20
sportactiviteiten met op raciale basis geselecteerde teams. De internationale sportboycot was de vorm van protest die het meest tot de blanken in sportminnend Zuid-Afrika zou doordringen. De sportbonden stonden echter vrij in hun beslissing om het verzoek van de regering al dan niet uit te voeren. Van Doorn werd in 1954 voorzitter van de Katholieke Volkspartij (KVP) maar hij verliet de KVP omdat hij ontevreden was met de gekozen koers. Hij werd vervolgens lid van de Politieke Partij Radikalen (PPR). Voordat hij in dienst trad als minister was de christen voorzitter van de Katholieke Radio-Omroep (KRO). Tijdens zijn ministerschap in het kabinetDen Uyl maakte hij ondermeer een einde aan de radiopiraten die uitzonden vanaf zee. De PPR leed een grote nederlaag bij de verkiezingen van 1977 en kwam terecht in de oppositie. Van Doorn beëindigde hierop zijn politieke carrière. In zijn tijd als politicus stond hij bekend als een autoritair en eigenzinnig persoon. Hierdoor was hij niet erg geliefd in Den Haag. 56 De brief die Van Doorn aan de sportwereld schreef was dus één van zijn laatste daden als minister. De politiek paste het nieuwe beleid vervolgens ook in de praktijk toe toen ZuidAfrikaanse motorcoureurs in 1979 deelnamen aan de TT-races in Assen. De Tweede Kamer riep de minister van Buitenlandse Zaken Chris van der Klaauw ter verantwoording. De minister gaf aan dat deze coureurs niet waren opgetreden als vertegenwoordigers van ZuidAfrika of van de Zuid-Afrikaanse motorrijdersorganisatie, maar als individu. Kwalificatie voor deelname aan de TT was niet gebonden aan een selectieprocedure in Zuid-Afrika, maar aan individuele prestaties geleverd in de internationale motorsport. Daarom waren bij de bepaling wie mocht deelnemen aan de TT raciale criteria niet aan de orde geweest. Deelname van de sporters was daarom niet strijdig met het in 1977 geformuleerde regeringsbeleid. 57 De kwestie van de Zuid-Afrikaanse deelname aan de Paralympics die op het Nationaal Sport Centrum Papendal van 21 juni tot en met 5 juli 1980 werden gehouden was de zwaarste testcase voor de Nederlandse politiek. Op 12 september 1978 verzocht Van der Klaauw de Stichting Olympische Spelen voor Gehandicapten (OSG) om rekening te houden met de brief van minister Van Doorn. Van der Klaauw wilde voorkomen dat deelname van ZuidAfrikaanse sportlieden zou leiden tot protestbetogingen. De Spelen zouden in het beginsel 56
Henry Willem van Doorn (1915-1992), Website Parlement & Politiek; beschikbaar op: http://www.parlement.com, geraadpleegd op 7 juli 2011. 57 Handelingen der Staten-Generaal over het jaar 1978-1979, 3065. Website Staten-Generaal; beschikbaar op: http://www.statengeneraaldigitaal.nl/document?id=sgd%3A19781979%3A0002341&zoekopdracht%5Bkamer% 5D%5B0%5D=Eerste+Kamer&zoekopdracht%5Bkamer%5D%5B1%5D=Tweede+Kamer&zoekopdracht%5Bk amer%5D%5B2%5D=Verenigde+Vergadering&zoekopdracht%5Bkamer%5D%5B3%5D=UCV%2FOC, geraadpleegd op 13 juni 2011.
21
door de Koningin worden geopend en daarnaast zouden vele andere vooraanstaande personen bij de Spelen aanwezig zijn. De minister wilde er voor zorgen dat de Spelen en deze personen niet in opspraak zouden raken wanneer landen van deelname zouden afzien als gevolg van participatie van Zuid-Afrikaanse sporters. 58 De regering verklaarde vervolgens op 3 mei 1979 dat ze geen directe verantwoordelijkheid droeg voor de OSG, maar wel bij de Spelen betrokken was omdat de organisatie de minister van Defensie, Willem Scholten, had gevraagd om infrastructuur in de vorm van ondermeer ambulances en kazernes beschikbaar te stellen. De regering besloot om deze steun te verlenen ongeacht de beslissing van de organisatie over het al dan niet deelnemen van Zuid-Afrika. De regering kwam tot deze beslissing omdat Zuid-Afrika niet was uitgesloten van de International Sports Organisation for Disabled (ISOD). De Nederlandse ambassade gaf zelfs aan dat de organisatie van gehandicaptensport in ZuidAfrika multiraciale sport bevorderde. 59 Op verzoek van de Stichting OSG verwoordde minister Van der Klaauw in een brief van 18 mei 1979 de opvatting van de regering over deelname van Zuid-Afrika aan de Spelen als volgt: ‘De regering is van mening dat de beslissing over de deelneming van Zuid-Afrika aan de Spelen behoort tot de verantwoordelijkheid van de Nederlandse Invaliden Sportbond casu quo de Stichting Olympische Spelen voor Gehandicapten 1980.’ Wanneer een ZuidAfrikaans team niet op raciale basis geselecteerd was zou de regering haar steun aan de Spelen geven. Dit kon nog veranderen als toekomstige politieke ontwikkelingen in ZuidAfrika ervoor zouden zorgen dat Nederland nieuwe resoluties op het gebied van apartheid in de sport zou ondersteunen. 60 Het VN-Comité tegen apartheid was niet te spreken over het besluit van de Nederlandse regering. Het Comité schreef een brief aan de permanente vertegenwoordiger van Nederland bij de VN waarin werd gemeld dat de Zuid-Afrikaanse organisatie in de gehandicaptensport niet non-raciaal was. De voorzitter van het Comité, de Nigeriaan B. 58
Handelingen der Staten-Generaal over het jaar 1978-1979, 12-09-1978, Website Staten-Generaal; beschikbaar op: http://www.statengeneraaldigitaal.nl/document?id=sgd%3A19791980%3A0004395&zoekopdracht%5Bvergader jaar%5D%5Bvan%5D=1814+-+1815&zoekopdracht%5Bvergaderjaar%5D%5Btot%5D=1994++1995&zoekopdracht%5Bzoekwoorden, geraadpleegd op 14 juni. 59 Handelingen der Staten-Generaal over het jaar 1978-1979, 2386. Website Staten-Generaal; beschikbaar op: http://www.statengeneraaldigitaal.nl/document?id=sgd%3A19781979%3A0002586&zoekopdracht%5Bvergader jaar%5D%5Bvan%5D=1814+-+1815&zoekopdracht%5Bvergaderjaar%5D%5Btot%5D=1994++1995&zoekopdracht%5Bzoekwoorden, geraadpleegd op 14 juni. 60 Handelingen der Staten-Generaal over het jaar 1978-1979, 2495. Website Staten-Generaal; beschikbaar op: http://www.statengeneraaldigitaal.nl/document?id=sgd%3A19781979%3A0004153&zoekopdracht%5Bvergader jaar%5D%5Bvan%5D=1814+-+1815&zoekopdracht%5Bvergaderjaar%5D%5Btot%5D=1994++1995&zoekopdracht%5Bzoekwoorden, geraadpleegd op 14 juni.
22
Akoprode Clark, liet in een daaropvolgende brief van 3 juli 1979 weten dat een eventuele deelname van een Zuid-Afrikaans team een schending zou zijn van de Internationale Verklaring tegen apartheid. De organisatie voor sport voor gehandicapten voegde slechts bij internationale evenementen zwarten toe aan het team. In Zuid-Afrika zelf was sprake van een blanke organisatie die alleen opkwam voor de blanke gehandicapte sporters. 61 Inmiddels had ook de gemeenteraad van Arnhem zich uitgesproken tegen deelname van de Zuid-Afrikanen, daarnaast weigerden atletiek, krachtsport, basketbal, zwemmen en volleybal een team te sturen naar de Spelen in het geval van een deelname van Zuid-Afrika. Aan de andere kant deelde ISOD de Stichting mee dat bij een eventuele uitsluiting van ZuidAfrika de Spelen mogelijk aan een ander land zou worden toegekend. De Zuid-Afrikaanse sportorganisatie voor gehandicapten voldeed namelijk aan de eis van ISOD dat ieder land lid kon zijn, mits de nationale bond niet discrimineerde op basis van ras. Door deze toenemende druk voor en tegen deelname van een Zuid-Afrikaans team vroeg de Stichting OSG 1980 met een brief aan de Tweede Kamer om duidelijk stelling te nemen in deze kwestie. 62 Hierop nam de Kamer op 4 september 1979 een motie aan waarin zij de regering opriep om op korte termijn stelling te nemen. De regering moest aantonen dat de ZuidAfrikaanse gehandicaptenorganisatie voldeed aan de uitzonderingsbepaling die was vastgesteld in een door Nederland ondersteunde resolutie van de VN. Deze hield in dat het VN-Comité tegen apartheid de bevoegdheid had om sportcontacten op non-raciale basis toe te staan. Van der Klaauw gaf op 5 oktober 1979 meer inzicht aan de Kamer over de gehandicaptensport in Zuid-Afrika. ‘Binnen de Zuid-Afrikaanse gehandicaptensport bestaat zowel voor de overkoepelende organisatie South African Sports for Paraplegics and other Physically Disabled (SASAD) als voor de daarbij aangesloten sportverenigingen de statutaire verplichting te voorzien in de sportieve behoeften van fysiek gehandicapten, zonder onderscheid te maken naar ras.’ 63
61
Handelingen der Staten-Generaal over het jaar 1978-1979, 3547. Website Staten-Generaal; beschikbaar op: http://www.statengeneraaldigitaal.nl/document?id=sgd%3A19791980%3A0002435&zoekopdracht%5Bkamer% 5D%5B0%5D=Eerste+Kamer&zoekopdracht%5Bkamer%5D%5B1%5D=Tweede+Kamer&zoekopdracht%5Bk amer%5D%5B2%5D=Verenigde+Vergadering&zoekopdracht, geraadpleegd op 16 juni 2011. 62 Handelingen der Staten-Generaal over het jaar 1978-1979, 2495. Website Staten-Generaal; beschikbaar op: http://www.statengeneraaldigitaal.nl/document?id=sgd%3A19791980%3A0002255&zoekopdracht%5Bkamer% 5D%5B0%5D=Eerste+Kamer&zoekopdracht%5Bkamer%5D%5B1%5D=Tweede+Kamer&zoekopdracht%5Bk amer%5D%5B2%5D=Verenigde+Vergadering&zoekopdracht, geraadpleegd op 16 juni 2011. 63 Handelingen der Staten-Generaal over het jaar 1978-1979, Hoofdstuk V en XVI nr. 9. Website StatenGeneraal; beschikbaar op: http://www.statengeneraaldigitaal.nl/document?id=sgd%3A19791980%3A0004396&zoekopdracht%5Bvergader jaar%5D%5Bvan%5D=1814+-+1815&zoekopdracht%5Bvergaderjaar%5D%5Btot%5D=1994++1995&zoekopdracht%, geraadpleegd op 17 juni 2011.
23
Deze bepaling zorgde ervoor dat de gehandicaptensport in de praktijk wedstrijden organiseerde op multiraciale basis. Ook voor wedstrijden in het buitenland werd een team op basis van prestaties geselecteerd. De regering zag dus geen reden om haar beleid te veranderen. Het Zuid-Afrikaanse gehandicaptenteam bleef welkom omdat op grond van de verkregen informatie kon worden gesteld dat dit op een multiraciale manier zou worden geselecteerd. Men benadrukte dat binnen de gehele gehandicaptensportorganisatie geen rassendiscriminatie plaatsvond. Volgens de regering was het VN-Comité tegen elke vorm van sportcontact met Zuid-Afrika. Het Comité keek echter niet naar het al dan niet multiraciale karakter van de gehandicaptensport aldaar. 64 De Tweede Kamer reageerde op dit regeringsadvies door op 18 oktober 1979 een motie aan te nemen waarin werd uitgesproken dat Zuid-Afrikaanse deelname aan de OSG ongewenst was. Belangrijkste reden was dat Nederland de oproep van de Algemene Vergadering van de VN om sportcontacten met Zuid-Afrika te voorkomen had ondersteund. Hierdoor waren sportcontacten met Zuid-Afrika aan strenge voorwaarden gebonden. Onder meer de voorwaarde dat er slechts sportcontact mogelijk was met non-raciale sportorganisaties die door het VN-Comité tegen apartheid waren erkend. Het Comité was echter tegen Zuid-Afrikaanse deelname aan de Paralympics. De Kamer was daarnaast van mening dat multiraciale sportuitingen weinig betekenis hadden, omdat de bereidheid ontbrak bij de Zuid-Afrikaanse regering om het apartheidssysteem daadwerkelijk aan te tasten. 65 De regering voerde deze motie uit en deelde door middel van een brief van 19 oktober 1979 aan de voorzitter van de Kamer mee dat zij besloten had om slechts materiële steun aan het OSG te geven wanneer zij deelname van een Zuid-Afrikaans team niet langer zou bevorderen. De ministerraad betreurde het dat zijn standpunt onvoldoende steun had gekregen en liet daarnaast weten het oneens te zijn met de overwegingen die tot de motie hadden geleid. De regering benadrukte dat de autonomie van het organisatiecomité en de sportbonden om te beslissen over het al dan niet deelnemen van Zuid-Afrika bleef bestaan. De regering vond dat zij door het standpunt van de Kamer het aanbod tot levering van materiële steun aan de Spelen moest herzien wanneer een Zuid-Afrikaans team zou deelnemen. 66 64
Ibidem. Handelingen der Staten-Generaal over het jaar 1978-1979, Website Staten-generaal; beschikbaar op: http://www.statengeneraaldigitaal.nl/document?id=sgd%3A19791980%3A0004399&zoekopdracht%5Bvergader jaar%5D%5Bvan%5D=1814+-+1815&zoekopdracht%5Bvergaderjaar%5D%5Btot%5D=1994++1995&zoekopdracht%5Bzoekwoorden, geraadpleegd op 17 juni 2011. 66 Handelingen der Staten-Generaal over het jaar 1978-1979, 420-440, Website Staten-Generaal; beschikbaar op: http://www.statengeneraaldigitaal.nl/document?id=sgd%3A19781979%3A0002052&zoekopdracht%5Bvergader jaar%5D%5Bvan%5D=1814+-+1815&zoekopdracht%5Bvergaderjaar%5D%5Btot%5D=1994++1995&zoekopdracht%5Bzoekwoorden, geraadpleegd op 17 juni 2011. 65
24
Het ISOD nam hierop een resolutie aan waarin werd bepaald dat er opnieuw bij de Nederlandse regering en het parlement op moest worden aangedrongen om het besluit te heroverwegen om de steun aan de OSG afhankelijk te maken van de eventuele deelname van het non-raciale Zuid-Afrikaanse team. Daarnaast stelde SASAD een beroep in bij de Raad van State tegen het besluit van de Nederlandse regering. Volgens SASAD was het besluit van de regering in strijd met het beginsel van behoorlijk bestuur, omdat er continuïteit in het overheidsbeleid hoort te zijn. De regering kon niet zomaar de belofte tot steun aan de OSG intrekken en het gemaakte voorbehoud, dat Nederland mogelijk verdergaande resoluties kon ondersteunen, ging niet op omdat de VN geen nieuwe resoluties meer had aangenomen. 67 Het kabinet gaf aan dat het volstrekt onzeker was of Zuid-Afrikaanse sporters wel mochten deelnemen aan de Spelen, ook al zou SASAD in het gelijk worden gesteld. Een voor het kabinet negatieve uitspraak zou daarom alleen maar nadelige gevolgen hebben voor de OSG. Voor een succesvolle Spelen was de steun van de Nederlandse bevolking nodig en deze viel door de eerdere uitspraak van de Kamer niet te verwachten. De Raad van State stelde de Nederlandse regering op 12 juni 1980 in het gelijk. De koerswijziging van de regering was namelijk te rechtvaardigen, omdat er door de aangenomen motie van de Kamer een nieuwe situatie was ontstaan. Voordat de zitting plaatsvond had ISOD overigens al besloten dat de Paralympics hoe dan ook in Arnhem dienden te worden gehouden. 68 De Nederlandse regering heeft in deze kwestie telkens de nadruk gelegd op het autonomiebeginsel dat in Nederland voor de sportorganisaties gold. In de brief van minister Van Doorn deed de politiek voor het eerst het verzoek aan de landelijke sportbonden om zich van raciale sportcontacten met Zuid-Afrika te onthouden. De Nederlandse regering was toen nog van mening dat niet elk sportcontact met Zuid-Afrika moest worden verbroken. Vervolgens vroeg de Stichting OSG aan de regering om een standpunt in te nemen en hierdoor werd het principe van autonomie zowel door de regering als de gehandicaptenorganisatie aangetast. Door de toezegging tot materiële steun in te trekken zette het kabinet het organisatiecomité voor het blok. SASAD probeerde nog in beroep te gaan tegen de koerswijziging van de regering maar deze pogingen mislukten. Doordat ISOD voor het definitieve besluit van het kabinet al had aangegeven dat de Spelen in Arnhem zouden worden gehouden kon het SASAD nu geen kant meer op. 67
Handelingen der Staten-Generaal over het jaar 1978-1979, hoofdstuk V en XVI nr. 12. Website StatenGeneraal; beschikbaar op: http://www.statengeneraaldigitaal.nl/document?id=sgd%3A19781979%3A0002052&zoekopdracht%5Bvergader jaar%5D%5Bvan%5D=1814+-+1815&zoekopdracht%5Bvergaderjaar%5D%5Btot%5D=1994++1995&zoekopdracht%5Bzoekwoorden, geraadpleegd op 20 juni 2011. 68 Ibidem.
25
Naar aanleiding van de dialoog die met name rondom de organisatie van de OSG tussen sport en politiek had plaatsgevonden schreef de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk, Hans de Boer, op 30 augustus 1982 een brief aan de NSF met daarin het vernieuwde regeringsstandpunt. De regering liet haar onvrede blijken over het feit dat er nog steeds sportcontacten tussen Zuid-Afrika en Nederland plaatsvonden. Het Zuid-Afrikaanse bewind vond het heel belangrijk dat de sportcontacten met het buitenland zouden worden gecontinueerd. Sportbetrekkingen zouden daarom kunnen worden uitgelegd als steun aan de politiek van Zuid-Afrika. Nederlandse sporters moesten zich daarom onthouden van sportcontacten en daarnaast ook niet deelnemen aan evenementen waaraan Zuid-Afrikaanse sporters deelnamen. De regering betreurde dat sommige internationale sportorganisaties contacten met Zuid-Afrika nog steeds niet uitsloten. 69 Het is opmerkelijk dat De Boer behoorde tot de minderheid van het CDA die zich op 27 juni 1980 uitsprak voor een olieboycot van Zuid-Afrika. Daarna behoorde hij tot de zes leden van de CDA-fractie die voor een motie van afkeuring van de oppositie stemden, omdat de motie voor de olieboycot niet was uitgevoerd door het kabinet. Dit is opvallend omdat hij stemde tegen zijn eigen partij. De Boer was dus zeker geen constante factor binnen het kabinet en daarnaast zeer kritisch ten opzichte van Zuid-Afrika. Het is interessant dat het CDA hem in 1982 toch had aangesteld als minister van CRM. De partij moet hebben geweten dat De Boer in deze functie ook te maken zou krijgen met de apartheidspolitiek van ZuidAfrika. Voor zijn aanstelling was de coalitie namelijk al op de hoogte van zijn afwijkende stemgedrag ten aanzien van de olieboycot. Nadat De Boer zich wederom scherp had uitgelaten over de nog steeds bestaande sportcontacten met Zuid-Afrika kwam het de regering wellicht goed uit dat hij zich wegens hartklachten op 8 oktober 1982 moest terugtrekken als minister. 70 Op 9 november 1982 reageerde de Nederlandse sportwereld op de brief van minister De Boer. Door de nationale en internationale discussies over het al dan niet toestaan van sportcontacten met Zuid-Afrika waren de NSF en het NOC van mening dat ze een standpunt moesten innemen. De sportkoepels adviseerden aan al de aangesloten sportorganisaties om geen sportcontacten meer te hebben met Zuid-Afrika. Hierbij werd wel rekening gehouden met de verplichtingen die voortkwamen uit een eventueel lidmaatschap bij een internationale sportorganisatie. In mei 1982 had de algemene vergadering van de NSF de uitgangspunten 69
Rapport sportcontacten met Zuid-Afrika, NA, NSF (2.19.138), inv. nr. 465. Hans Andries de Boer (1937), Website Parlement & Politiek; beschikbaar op: http://www.parlement.com, geraadpleegd op 7 juli 2011.
70
26
voor sport en politiek vastgelegd en het Zuid-Afrika vraagstuk werd hiermee vergeleken. In de uitgangspunten stond ondermeer dat sport de mogelijkheid had om menselijke contacten te bevorderen over politieke grenzen heen, ongeacht geloof of ras. Sportcontacten konden gemakkelijk worden gebruikt voor politieke doeleinden, maar pas in het uiterste geval zouden deze contacten moeten worden vermeden. 71 De sportkoepels waren van mening dat er sprake was van een uitzonderlijke situatie door de bestaande nationale en internationale opvattingen ten aanzien van apartheid in ZuidAfrika en door de maatregelen die op sportgebied maar ook op andere terreinen waren genomen. De VN had al meerdere resoluties tegen apartheid in Zuid-Afrika aangenomen. Daarnaast had de Nederlandse regering het cultureel verdrag met Zuid-Afrika opgezegd. Ook het IOC had al maatregelen genomen. Door de sportwereld en de politiek waren dus al maatregelen genomen waardoor er minder sportontmoetingen waren met Zuid-Afrika. De sportbonden hadden een eigen verantwoordelijkheid, maar de NSF en het NOC verwachtten dat zij zich positief zouden opstellen tegenover het advies. De regering reageerde verheugd op het besluit van de Nederlandse sport. Het regeringsbeleid was er op gericht door met het opvoeren van internationale druk veranderingen in Zuid-Afrika te bewerkstelligen. In het regeerakkoord stond ondermeer dat contacten op het gebied van cultuur, wetenschap en sport met Zuid-Afrika moesten worden vermeden. Minister van Buitenlandse Zaken, Hans van den Broek, wilde dat het visumbeleid zou worden gebruikt om deze contacten daadwerkelijk te stoppen. Er was een toenemende internationale bereidheid om sportcontacten met Zuid-Afrika tegen te gaan en de ZuidAfrikaanse regering probeerde deze isolering te voorkomen. Door een zeer streng visumbeleid ten aanzien van Zuid-Afrikaanse sporters te voeren wilde de regering voorkomen dat zij nog langer konden deelnemen aan sportevenementen in Nederland. 72 Uit de brief van minister De Boer en het restrictieve visumbeleid van de minister Van den Broek bleek de verscherping van het regeringsbeleid. Het kabinet adviseerde nu tegen alle sportcontacten met Zuid-Afrika. Doordat sportcontacten met Zuid-Afrika konden worden uitgelegd als steun aan de politiek van Pretoria moesten deze niet meer plaats vinden. Daarom maakte Den Haag geen onderscheid meer tussen raciale en non-raciale ontmoetingen. De regering was van mening dat non-raciale sportcontacten met Zuid-Afrika uiteindelijk ook 71
Rapport sportcontacten met Zuid-Afrika, inv. nr. 465. Handelingen der Staten-Generaal over het jaar 1982-1983, 1951. Website Staten-Generaal; beschikbaar op: http://www.statengeneraaldigitaal.nl/document?id=sgd%3A19821983%3A0001764&zoekopdracht%5Bvergader jaar%5D%5Bvan%5D=1814+-+1815&zoekopdracht%5Bvergaderjaar%5D%5Btot%5D=1994++1995&zoekopdracht%5Bzoekwoorden%5D=visumbeleid+Zuid-Afrika&zoekopdracht, geraadpleegd op 22 juni 2011. 72
27
sportcontacten met het apartheidsregime van Zuid-Afrika waren. In dit standpunt kwam duidelijk de gewijzigde mening van de politiek naar voren. In de praktijk kwam het restrictieve visumbeleid neer op het niet meer verstrekken van visa aan Zuid-Afrikanen. Elk geval werd wel individueel behandeld, maar er werden geen visa meer verstrekt. Minister Van den Broek gaf aan dat zelfs wanneer er in Zuid-Afrika een vorm van integratie zou plaatsvinden er geen verandering zou komen in het visumbeleid. Het regime in Pretoria zou volgens hem slechts integratie toestaan om zo de sportboycot te ontlopen. Duidelijk werd dat sport en politiek inderdaad niet los van elkaar konden worden gezien. Er bestond echter wel een gescheiden verantwoordelijkheid, want sportbonden hadden nog steeds de bevoegdheid om voor zichzelf een beslissing te nemen. 73 Op 4 februari 1983 overlegde de regering met de NSF over de toepassing van het visumbeleid. De regering gaf in dit gesprek aan dat zij openstond voor een versoepeling van haar visumbeleid, wanneer dit beleid een zeer nadelige werking had voor de sport. De sportbonden moesten voortaan de NSF inlichten over toekomstige sportontmoetingen met Zuid-Afrika die in Nederland zouden plaatsvinden. Hierbij moesten de bonden aangeven of een eventuele weigering van een visum zou leiden tot een nadelige uitwerking op het evenement. De NSF zou dan contact opnemen met de regering om tot een oplossing te komen. 74 Tijdens de TT-races in Assen werd duidelijk dat de regering bereid was om haar visumbeleid te versoepelen. Doordat weigering door de overheid van Zuid-Afrikaanse deelname zou kunnen leiden tot een annulering van het evenement werd een aantal ZuidAfrikanen toch toegelaten. De reglementen van de internationale motororganisatie FIM waren de reden voor dit besluit. De races in Assen zouden mogelijk niet meer meetellen in de strijd om het wereldkampioenschap en hierdoor zou de wedstrijd zijn allure verliezen. Deze uitzondering werd wel gemaakt onder het voorbehoud dat zowel de Koninklijke Nederlandse motorrijdersvereniging (KNMV) als de sportkoepels zich bij de internationale sportorganisatie zouden inspannen om deze situatie in de toekomst te voorkomen. 75 Op 2 februari 1984 stelde de regering criteria vast waaraan Zuid-Afrikaanse sporters moesten voldoen indien zij in aanmerking wilden komen voor een visum. Zuid-Afrikaanse sporters mochten deelnemen aan een evenement indien het ging om een wereldkampioenschap of een wereldomvattend toernooi bij een tak van sport waarin geen
73
Ibidem. Rapport sportcontacten met Zuid-Afrika, inv. nr. 465. 75 Ibidem. 74
28
officieel WK werd gehouden. Wanneer dit niet het geval was kon alleen uitzondering worden gemaakt wanneer een evenement door het niet toelaten in de toekomst niet meer in Nederland mocht plaatsvinden of wanneer de schade voor de Nederlandse sportwereld disproportioneel groot zou zijn. Minister Van den Broek legde dit regeringstandpunt op 10 april vast in de evaluatie visumplicht Zuid-Afrika. 76 Met zijn brief in augustus 1982 scherpte minister De Boer het regeringsbeleid aan. Vanaf toen werden alle sportcontacten met Zuid-Afrika ontraden. Dit besluit werd ondersteund door het visumbeleid van minister Van den Broek. Dit beleid maakte sportcontact met Zuid-Afrika slechts bij hoge uitzondering mogelijk.
76
Handelingen der Staten-Generaal over het jaar 1983-1984, hoofdstuk V, nr. 102. Website Staten-Generaal; beschikbaar op: http://www.statengeneraaldigitaal.nl/document?id=sgd%3A19831984%3A0004649&zoekopdracht%5Bvergader jaar%5D%5Bvan%5D=1814+-+1815&zoekopdracht%5Bvergaderjaar%5D%5Btot%5D=1994++1995&zoekopdracht%=evaluatie+visumplicht+Zuid-Afrika, geraadpleegd op 23 juni 2011.
29
4. De Nederlandse sportwereld en de sportboycot van Zuid-Afrika Na jarenlang beraad adviseerden het NOC en de NSF uiteindelijk op 9 november 1982 aan al de aangesloten sportorganisaties om geen sportcontacten meer te hebben met Zuid-Afrika. Maar welke personen speelden een hoofdrol bij de totstandkoming van deze beslissing? Wie nam het initiatief tot dit besluit? In hoeverre was de druk van de Nederlandse politiek een reden om te adviseren voor een sportboycot? Hoe reageerde de internationale sportwereld op de boycotkwestie? Dit hoofdstuk zal door het beantwoorden van deze vragen weergeven hoe de Nederlandse sportwereld tegen een sportboycot aankeek en op grond van welke argumenten de standpunten werden ingenomen. 4.1 Reactie van de internationale sportwereld op de apartheid in de sport Het Nederlandse sportbeleid werd in sterke mate beïnvloed door de invloedrijke internationale organisaties. Zo is in de notulen van de bestuursvergaderingen van het NOC ondermeer terug te lezen dat het beleid van het IOC werd gevolgd. Daarnaast namen andere invloedrijke organisaties als de Fédération Internationale de Football Association (FIFA) al vroeg stelling tegen discriminatie in de sport. Het is daarom interessant een overzicht te geven van de reacties van de internationale sportwereld op de rassenwetten in de sport. De FIFA raakte als eerste betrokken bij problemen binnen de Zuid-Afrikaanse sport. In 1954 wilde de zwarte South African Soccer Federation (SASF) worden toegelaten tot de witte Football Association of South Africa (FASA). FASA was hiertoe alleen bereid indien SASF zou accepteren dat het geen stemrecht zou krijgen. De SASF ging hiermee niet akkoord. In 1954 deed de SASF een verzoek bij de FIFA om te worden erkend als de voetbalbond van Zuid-Afrika. De FIFA wilde niet meteen zo ver gaan en in 1955 kwam het voorstel om zowel de FASA als de SASF toe te laten tot de FIFA. Beide bonden konden dan echter niet meer als Zuid-Afrika deelnemen aan internationale wedstrijden. Daarom stemden beide niet in met het voorstel van de internationale voetbalbond. De FIFA stuurde hierop een delegatie naar Zuid-Afrika om het dispuut op te lossen, maar ook dit bracht geen oplossing omdat FASA aangaf dat het in Zuid-Afrika niet mogelijk was om gemengd te sporten. 77 In 1956 besloot de FIFA om het toelatingsverzoek van de SASF per 1958 nogmaals te beoordelen. Tijdens het congres in juni 1958 besloot de Wereldvoetbalbond echter om alleen FASA als nationale voetbalbond van Zuid-Afrika te erkennen. SASF-leden die wilden spreken voor het congres werden niet toegelaten. Maar in augustus 1960 waarschuwde de 77
Lapchick, The politics of race and international sport, 22-23.
30
FIFA dat discriminatie uit het voetbal moest worden verbannen. FASA kreeg hier een jaar de tijd voor. Een jaar later constateerde de FIFA dat er nog steeds sprake was van discriminatie binnen het Zuid-Afrikaanse voetbal. Hierop werd de FASA geschorst. Ook werd besloten om tijdens het volgende FIFA-congres in Chili (1962) de situatie te evalueren. 78 FIFA-president Sir Stanley Rouse reisde in 1963 af naar Zuid-Afrika om de situatie te beoordelen. Rouse bezocht zowel FASA en SASF en bij terugkomst zei de president dat FASA niet discrimineerde. De schorsing van de FIFA werd hierop opgeheven. FASA verklaarde vervolgens dat het een volledig wit team wilde sturen naar het WK van 1966 in Engeland en een volledig zwart team naar het WK vier jaar later in Mexico. De FIFA ging hier, vooral door de druk van andere Afrikaanse landen, niet mee akkoord en schorste ZuidAfrika opnieuw. Deze schorsing werd in 1976 omgezet tot een verbanning naar aanleiding van de onlusten die in Soweto ontstonden omdat het apartheidsregime Afrikaans had ingevoerd als verplichte taal in het onderwijs. 79 Op het moment dat de FIFA-president in Zuid-Afrika was schreef de voorzitter van de South African Non-Racial Olympic Committee (SANROC), Dennis Brutus, een brief aan de leden van het IOC met daarin de oproep om te strijden tegen racisme in de sport. IOCpresident Avery Brundage was al vanaf 1936 lid van de Olympische Beweging en regeerde volgens het gedachtegoed van de oprichter van de moderne Olympische Spelen de Franse baron Pierre de FrĂŠdy de Coubertin. Brundage was van mening dat Zuid-Afrika niet moest worden uitgesloten van internationale sportwedstrijden. Volgens de voorzitter zouden er geen sportwedstrijden meer zijn als de IOC elke keer moest ingrijpen op het moment dat mensenrechten werden geschonden. Net als De Coubertin vond hij dat sport en politiek twee gescheiden werelden waren. In een brief aan de voorzitter van de South African National Olympic Committee (SANOC) toonde Brundage begrip voor de problemen van SANOC en gaf hij te kennen dat de Verenigde Staten met dezelfde problemen kampten. 80 Brundage kon niet voorkomen dat het IOC dreigde met een schorsing van SANOC wanneer er geen verandering zou komen in de raciale discriminatie binnen de sport in ZuidAfrika. Hierop selecteerde SANOC zeven zwarten voor het Olympische team in de aanloop naar de Zomerspelen in Tokio van 1964. Uiteindelijk trok het IOC de uitnodiging aan ZuidAfrika voor de Spelen toch nog in, nadat de Zuid-Afrikaanse minister van Binnenlandse Zaken Jan de Klerk te kennen gaf dat er geen raciale integratie binnen het Olympisch team 78
Ibidem, 37. Ibidem, 57-58. 80 Allen Guttmann, The Games must go on: Avery Brundage and the Olympic Movement (New York 1984) 238239. 79
31
zou plaatsvinden. ‘Participation in international competitions by mixed teams representative of South Africa as a whole could under no circumstances be approved’, aldus de minister. 81 De Zuid-Afrikaanse premier Voster introduceerde in april 1967 vervolgens een nieuwe sportpolitiek. Zuid-Afrika zou voortaan deelnemen volgens het IOC-principe van nationale representatie. Binnen de republiek zou er echter geen sprake zijn van gemengde sport. Volgens Voster zou dit ook nooit gaan gebeuren zelfs niet als hierdoor internationale sportcontacten onmogelijk zouden worden. SANOC liet vervolgens aan de IOC weten dat het bereid was om met een gemengd team onder één vlag deel te nemen aan de Olympische Spelen van Mexico City in 1968. Hierop was het IOC met 38 stemmen voor en 27 tegen weer bereid om Zuid-Afrika toe te laten tot de Spelen in Mexico. 82 Intussen waren de Afrikaanse staten samengekomen en in 1966 hadden zij de Supreme Council for Sport in Africa (SCSA) gevormd. Deze organisatie kwam voor het eerst samen in Mali en had als doel om te zorgen voor uitsluiting van alle Zuid-Afrikaanse sportorganisaties wanneer er sprake zou zijn van racisme binnen de sport. De voorzitter van het Comité Jean Claude Ganga waarschuwde Brundage vervolgens om de uitnodiging aan Zuid-Afrika in te trekken. Dit gebeurde niet direct en hierop besloten 32 Afrikaanse landen om te dreigen met een boycot van de Spelen van Mexico wanneer Zuid-Afrika zou deelnemen. Daarnaast ondersteunden Irak, Pakistan, Syrië, Maleisië, Cuba en Saudi-Arabië het Afrikaanse protest. Door deze druk besloot het IOC in april 1968, met 47 stemmen voor en zes tegen, om de uitnodiging aan Zuid-Afrika alsnog in te trekken.83 Voster reageerde als volgt op de uitsluiting: ‘Als wat nu gebeurd is, het patroon zal worden van hoe de zaken op deze wereld in de toekomst geregeld worden, zijn we terug in de jungle. Dan hoeven we geen Olympische Spelen meer te organiseren, maar kunnen we volstaan met wedstrijden boomklimmen.’ 84
Als reactie op de uitsluiting organiseerde Zuid-Afrika haar eigen Olympische Spelen. Witte en zwarte sporters werden echter van elkaar gescheiden tijdens deze wedstrijden. De witte Spelen werden gehouden in 1969 in Bloemfontein en de zwarte Spelen in 1970 in Soweto. Deze Spelen werden zelfs onder het Olympische symbool georganiseerd. Dit was de druppel voor het IOC en met 35 stemmen voor en 28 tegen werd Zuid-Afrika verbannen. 81
Douglas Booth, The race game. Sport and Politics in South Africa (London 1988 ) 88. Richard Lapchick, The politics of race and international sport. The case of South Africa (Westport 1975) 9293. 83 Auteur onbekend, ‘The Olympics: Boycotting South Africa’, Time, 8 maart 1968. 84 Van den Bos, Olé we are the champions, 42. 82
32
Dat de macht van de Afrikaanse staten groot was bleek opnieuw in 1976. Nadat de All Blacks, het rugbyteam van Nieuw-Zeeland, in datzelfde jaar een tour door Zuid-Afrika had gemaakt, wilden de Afrikaanse staten dat het IOC haar uitnodiging aan Nieuw-Zeeland voor deelname aan de Spelen van Montreal zou intrekken. Het IOC ging niet in op dit verzoek en hierop boycotten 30 Afrikaanse naties de Zomerspelen van 1976. In de nasleep van deze boycot sloten de Gemenebestlanden in 1977 de Gleneagles Agreement. Deze overeenkomst moest ervoor zorgen dat de Gemenebest zich ging inzetten om elke vorm van sportcontact met Zuid-Afrika te voorkomen. Deze overeenkomst droeg weer bij aan de isolatie van ZuidAfrika. Vooral de zeer populaire sporten, rugby en cricket, hadden te lijden onder deze overeenkomst omdat deze sporten vooral door Gemenebestlanden worden beoefend. 85 De Ier Lord Michael Killanin was sinds 1972 voorzitter van het IOC. In de aanloop naar de Olympisch Spelen van 1980 in Moskou ging de voorzitter in een interview met De Telegraaf in op de problematiek rondom Zuid-Afrika. In zijn ogen hadden de zwarte Afrikaanse landen om zuiver politieke redenen de Spelen van 1976 in Montreal geboycot. De sporters werden hier de dupe van. In het voorjaar van 1980 stonden rugbywedstrijden gepland tussen Zuid-Afrika en een gecombineerde Engelse en Ierse ploeg. Lord Killanin was bang dat de zwarte Afrikaanse landen deze ontmoeting zouden aangrijpen om ook de Spelen van Moskou te boycotten. Killanin gaf te kennen dat het IOC alle sportieve contacten van landen met Zuid-Afrika in de gaten hield en waar mogelijk ook sancties probeerde door te voeren. Politieke demonstraties tijdens de Spelen waren echter strikt verboden. 86 In tegenstelling tot al de andere internationale sportbonden ging de International Rugby Board (IRB) pas midden jaren ’80 over tot een boycot van Zuid-Afrika. Engeland, Nieuw-Zeeland en Australië bleven sportcontacten onderhouden met Zuid-Afrika’s rugbyteam, de Springboks. Zo toerde de Springboks door Engeland (1969), Australië (1971) en Nieuw- Zeeland (1981). Zelfs na het Gleneagles Agreement (1977) was er dus sprake van sportcontacten tussen deze Gemenebestlanden. 87 Nadat in Zuid-Afrika steeds meer hervormingen werden doorgevoerd kwam de Association of National Olympic Communities of Africa in november 1990,op initiatief van het IOC samen in Harare. Hier werden de voorwaarden vastgesteld waaraan Zuid-Afrika moest voldoen voor een terugkeer tot de internationale sport. De apartheid moest worden afgeschaft en er moest eenheid zijn in de sportstructuur op nationaal niveau met één NOC en 85
Booth, The race game, 112-113. Anton Witkamp en Charles Taylor, ‘Lord Killinan zet zich af tegen politiek: “Wie niet naar Moskou wil, die gaat maar niet …”, De Telegraaf, 28 december 1979. 87 Booth, The race game,190-191. 86
33
één sportfederatie. Als Zuid-Afrika aan deze eisen zou voldoen kon de weg worden vrij gemaakt voor deelname van het land aan de Spelen van 1992 in Barcelona. Het IOC probeerde op deze manier de apartheid in de sport te beëindigen. 88 Het IOC verbande Zuid-Afrika voor het eerst in 1970. Op 21 juni 1988 nam het IOC de verklaring tegen apartheid in de sport aan. In maart 1991 stelde de toenmalige IOCpresident, Juan Antonio Samaranch, een team samen dat de situatie in Zuid-Afrika ging onderzoeken. Op 9 juli 1991 werd Zuid-Afrika weer tot het IOC toegelaten. Het ZuidAfrikaanse Olympische Comité voldeed echter nog niet aan alle voorwaarden van het Olympische charter. Samaranch reageerde door te stellen dat Zuid-Afrika tegen de tijd van de Olympische Spelen van 1992 wel aan alle voorwaarden zou voldoen. Maar het ZuidAfrikaanse cricketteam zwaaide nog met apartheidsvlaggen na een overwinning op Australië tijdens de cricket wereldcup van 1992. Desondanks mocht Zuid-Afrika voor het eerst sinds 1960 weer deelnemen aan de Spelen van Barcelona. 89 Na 32 jaar konden Zuid-Afrikaanse sporters zich weer laten zien op de grootste sportevenementen in de wereld. Nadat het IOC de republiek al in 1970 had verbannen deed de FIFA in 1976 hetzelfde. De IRB wachtte heel lang met het uitsluiten van Zuid-Afrika, waardoor het land niet in een volledig isolement terecht kwam. Tegen deze achtergrond moest de Nederlandse sportwereld zijn standpunt bepalen. 4.2 De eerste confrontatie met de sportboycotproblematiek De Nederlandse sportwereld kreeg eerder te maken met de boycotkwestie dan de Nederlandse politiek. In de aanloop naar de Olympische Spelen van Mexico 1968 werd het NOC voor het eerst echt geconfronteerd met de problematiek omtrent Zuid-Afrika. De NSF had niets met deze kwestie te maken omdat het ging om de Olympische Spelen. Het NOC was dus verantwoordelijk voor het Nederlandse sportbeleid in de aanloop naar dit grote evenement. In 1966 hadden 30 Afrikaanse staten de SCSA opgericht en afgesproken dat ze alle sportevenementen zouden boycotten waaraan Zuid-Afrika mocht deelnemen. Het IOC reisde in 1967 met een commissie af naar Zuid-Afrika om te onderzoeken of dat land aan de eerder gestelde eisen voldeed voor deelname aan de Spelen een jaar later. Het NOC besloot tijdens de vergadering van 26 februari 1968 het rapport van het IOC als uitgangspunt voor het beleid ten opzichte van Zuid-Afrika te nemen. 90
88
Rapport Sport op Kop. NA, NSF (2.19.138), inv. nr. 465. Booth, The race game,190-191. 90 Bestuursvergadering NOC, februari 1968, NA, NOC (2.19.124), inv. nr. 74. 89
34
NOC-voorzitter Herman Adriaan van Karnebeek gaf aan dat het IOC niet gevoelig was voor de gevoerde intimidatiepolitiek van de Afrikaanse landen. Volgens het rapport van het IOC was Zuid-Afrika met vergaande concessies gekomen die voldeden aan de voorwaarden die waren opgesteld in het Olympisch protocol. De voorzitter wilde nu weten hoe de leden van het NOC tegen deze kwestie aankeken. Bestuurslid De Wit 91 liet hierop weten dat hij er een voorstander van was om een afwachtende houding aan te nemen. Medebestuurslid Van der Ploeg sloot zich hierbij aan omdat het NOC nog te weinig feitelijke gegevens had om al een standpunt in te nemen. Bestuurslid Storm vond dat het IOC als eerste een beslissing moest nemen. De vergadering concludeerde dat er nog onvoldoende informatie was om een standpunt in te nemen. 92 Van Karnebeek gaf in de vergadering van 16 april 1968 een update over de kwestie Zuid-Afrika. De situatie veranderde volgens hem van dag tot dag. IOC-voorzitter Brundage was op dat moment in Zuid-Afrika om met de regering te praten. Omdat het NOC vond dat het nog steeds te weinig informatie over deze kwestie tot zijn beschikking had, wilde het bestuur nog steeds geen standpunt innemen. Afgesproken werd om te wachten op het besluit van het Executive Committee van het IOC. Het was belangrijk om voor die tijd geen actie te ondernemen en zo min mogelijk uitlatingen te doen in de pers. 93 De voorzitter deelde het bestuur twee maanden later mee dat de uitnodiging aan ZuidAfrika voor de Spelen was ingetrokken. Het IOC was tot dit besluit gekomen door de enorme dreiging van een boycot en het mogelijke gevaar voor aanslagen tijdens de Spelen. Het IOC had besloten om Zuid-Afrika voor twee jaar te schorsen en het besluit tijdens de vergadering, die voor 1970 in Amsterdam gepland stond, te herzien. Het NOC schaarde zich achter de beslissing van het IOC, maar betreurde het dat dit besluit ondermeer door de boycotdreiging van een groot aantal landen was tot stand gekomen. 94 In de aanloop naar de 69ste IOC vergadering werd er in de bestuursvergadering van het NOC voor het eerst weer over de situatie in Zuid-Afrika gesproken. Van Karnebeek gaf aan dat de Zuid-Afrikaanse verkiezingen die in april dat jaar gepland stonden van groot belang
91
In de notulen van de bestuursvergadering van het NOC wordt alleen de achternaam van de aanwezige bestuursleden weergegeven. Ook na het raadplegen van de volgende bronnen kon ik de voorletters niet achterhalen: - Website NOC*NSF - Website Biografisch Woordenboek van Nederland - Website het Geheugen van Nederland 92 Bestuursvergadering NOC, februari 1968, inv. nr. 74. 93 Bestuursvergadering NOC, 16 april 1968, inv. nr. 74. 94 Bestuursvergadering NOC, 12 juni 1968, inv. nr. 74.
35
konden zijn voor het sportbeleid van het land. 95 Tijdens de vergadering van 18 juni 1970 lichtte de voorzitter van het NOC de vergadering in over het IOC besluit om Zuid-Afrika te verbannen. Volgens de bestuurder was het heel goed mogelijk dat de republiek in de toekomst, na het doen van concessies, weer tot het IOC zou kunnen toetreden. 96 Het is duidelijk dat zowel het NOC als de NSF op dat moment probeerden te voorkomen een te uitgesproken standpunt tegen Zuid-Afrika in te nemen. Van Karnebeek vond het belangrijk het beleid van het IOC te steunen. Dit is niet verwonderlijk aangezien hij kort na zijn voorzitterschap van het NOC vicevoorzitter werd van het IOC. Waarschijnlijk had Van Karnebeek er dus belang bij om de beleidsmakers in Lausanne te volgen. 97 4.3 Een regeringsadvies voor de sportboycot Nadat Zuid-Afrika was verbannen door het IOC verschoof het punt ‘apartheid in de sport’ naar de achtergrond bij het NOC en de NSF. Het is opvallend dat de regering, die in 1971 al voor een resolutie tegen discriminatie in de sport stemde bij de VN, pas op 21 februari 1977 via minister Van Doorn een dringend beroep deed op de landelijke sportbonden om zich van raciale sportcontacten met Zuid-Afrika te onthouden. Den Haag probeerde de autonomie van de Nederlandse sportwereld zo lang mogelijk te waarborgen. Door het toenemende nationale en internationale protest werd uiteindelijk toch besloten om de brief van Van Doorn naar de sport te sturen. Dit zorgde voor een keerpunt omdat de Nederlandse sportwereld, na een paar jaar radiostilte tussen de sport en politiek, voor het eerst dringend werd verzocht een standpunt in te nemen inzake de problematiek rond sportcontacten met Zuid-Afrika. Het bestuur van de NSF stuurde hierop een brief naar alle sportbonden betreffende sportcontacten met omstreden regimes. De NSF had in samenspraak met het NOC een commissie in het leven geroepen om de contacten met deze regimes te onderzoeken. Deze commissie moest ervoor zorgen dat sportbonden een soort handleiding zouden krijgen om zo beter een positie te kunnen innemen wanneer een politiek getint probleem zich zou voordoen. Deze handleiding werd later gebruikt om het standpunt ten aanzien van de apartheid in Zuid-Afrika te bepalen. 98 De sportkoepels besloten om de NSF te laten optreden als gesprekspartner van politiek Den Haag. De standpunten van de Nederlandse sportwereld ten opzichte van Zuid-Afrika 95
Bestuursvergadering NOC, 3 maart 1968, inv. nr. 74. Bestuursvergadering NOC, 18 juni 1968, inv. nr. 75. 97 Jonkheer Herman Adriaan van Karnebeek (1903-1989),Website NOC*NSF; beschikbaar op: http://www.nocnsf.nl/cms/showpage.aspx?id=1097, geraadpleegd op 1 juni 2011. 98 Verhoudingen van de georganiseerde sport tot landen met een omstreden regime, 3 augustus 1978, NA, NSF (2.19.138), inv. nr. 464. 96
36
werden in samenspraak tussen het NOC en de NSF ingenomen. Het NOC was verantwoordelijk voor de besluitvorming om al dan niet deel te nemen aan de Olympische Spelen en de NSF was belast met de overige sportevenementen. Wel diende de NSF haar beslissing in samenspraak met het NOC te nemen. Dit omdat EK’s en WK’s toernooien waren waar sporters plaatsing voor de Spelen konden afdwingen. De NSF en het NOC lieten zich door het advies van de regering niet verleiden om meteen een standpunt te bepalen. Opmerkelijk is dat het Koninklijk Nederlands Gymnastiek Verbond (KNGV) in november 1977 op eigen initiatief al had besloten om een Oost-Europees voorstel te ondersteunen om Zuid-Afrika uit de internationale turnfederatie (FIG) te stoten. In 1973 was de KNGV nog van mening dat de uitsluiting van Zuid-Afrika weinig effect zou sorteren, maar de bond was van inzicht veranderd na de brief van minister Van Doorn. De KNGV was hiermee de eerste Nederlandse sportbond die zich uitsprak voor een sportboycot tegen Zuid-Afrika. De andere Nederlandse bonden verscholen zich nog achter de internationale federaties. KNGV voorzitter John Tielrooy: ‘Wij geloven dat ook de sport nu een duidelijk algemeen protest moet laten horen tegen de gebeurtenissen in Zuid-Afrika. Daarom scharen wij ons nu wel onder de protesterende en wij hopen, dat er van een groot sportprotest sprake kan zijn. Uiteindelijk is het nog steeds zo, dat sommige Zuid-Afrikaanse turnsters vanwege hun huidskleur niet tegen ons uit kunnen komen.’ 99
Intussen was duidelijk geworden dat Nederland de Olympische Spelen voor Gehandicapten van 1980 had toegewezen gekregen. In de bestuursvergadering van het NOC op 20 juni 1979 kwam de kwestie omtrent Zuid-Afrikaanse deelname aan de OSG in Arnhem aan bod. Het NOC was met sancties bedreigd door de voorzitter van het Nationaal Olympisch Comité van Congo, Jean Claude Ganga, bij een eventuele deelname van Zuid-Afrika. Het NOC vroeg zich nu af of het een standpunt moest innemen. De bestuursleden Ancion en Van Dorst waren van mening dat de OSG geen zaak was voor het NOC. Bovendien overtrad Ganga de regels van het IOC met zijn dreigementen. Vicevoorzitter Van der Krol vond dat het NOC de invloed van Ganga niet moest onderschatten. Het NOC mocht deelname aan de Spelen van Moskou niet riskeren en moest voorkomen dat de Afrikaanse landen zich tegen deelname van Nederland gingen keren. Van der Krol wilde dan ook voorkomen dat het NOC medewerking zou verlenen aan de OSG. 100
99
Auteur onbekend, ‘FIG-voorstel tegen Zuid-Afrika, KNGV wil isolering’, de Volkskrant, 15 november 1977. Bestuursvergadering NOC, juni 1979, NA, NOC (2.19.124), inv. nr. 90.
100
37
Chef de mission Leeuwenhoek vond dat het NOC zich door angst liet leiden. Ganga overtrad met zijn dreigementen de regels en bovendien was niet bewezen dat Zuid-Afrika discriminatie toepaste bij de samenstelling van het team. Er was daarom niets mis met het besluit van de stichting OSG om Zuid-Afrika tot de Paralympics in Arnhem toe te laten. Voorzitter Koos Idenburg benadrukte hierop dat het NOC de taak had om advies te geven aan zijn leden. Daarop werd besloten om op 16 juli een vervolgvergadering te houden over deze kwestie. Daarnaast liet het NOC aan Ganga weten dat het ComitĂŠ zich niet bemoeide met de organisatie van de OSG. 101 Idenburg was in zijn tijd als voorzitter al nauw betrokken geweest bij de besluitvorming om al dan niet naar de Zomerspelen van Moskou af te reizen. Door de afwezigheid van de Amerikaanse en West-Duitse atleten was de NOC-voorzitter van mening dat deelname aan de Spelen niet meer aantrekkelijk was. Als bestuur drong het NOC er ondanks de internationale druk op aan om atleten voor de Spelen in te schrijven. Opmerkelijk genoeg was Idenburg het niet eens met deze beslissing. De voorzitter had zich uitgesproken voor een boycot. Volgens hem behoorde Nederland tot een Westerse samenleving die anders was dan de samenleving waartoe de Sovjet-Unie behoorde. Sportbestuurders moesten terughoudend zijn wat betreft de politieke verhoudingen tussen Oost en West. Daarom vond hij dat het NOC het politieke advies van Den Haag, om de Spelen van Moskou te boycotten, moest volgen. Idenburg vond dus dat sportbestuurders wel degelijk rekening moesten houden met de politiek. 102 Door de eerdere ervaring met de problematiek omtrent de Moskou-Olympiade vond de voorzitter het van belang om zorgvuldig te werk te gaan. Op 16 juli gaf Idenburg aan dat het van belang was om de standpunten van de aangesloten sportbonden in deze kwestie te achterhalen. Bestuurslid Van Dorst liet de vergadering weten dat de Noorse regering deelname van Zuid-Afrika aan de Olympische Winterspelen voor Gehandicapten, die in 1980 in Noorwegen werden gehouden, had geweigerd. Deze Spelen gingen ondanks deze weigering gewoon door. Het NOC-bestuur wilde er voor zorgen dat Nederlandse atleten ook bij eventuele deelname van Zuid-Afrika aan de OSG konden deelnemen aan de Spelen in Moskou. Het NOC zou de leden kunnen verbieden om mee te werken aan de Paralympics, omdat ze anders deelname aan de Spelen in gevaar brachten. Van Dorst gaf hierop aan dat alleen Ganga met sancties had gedreigd bij eventuele deelname van Zuid-Afrika aan de Paralympics. Het NOC had hem al laten weten dat het niets met de organisatie van de OSG te 101 102
Ibidem. Openingswoord Koos Idenburg tijdens de ledenvergadering, 19 mei 1980, NA, NOC, inv. nr. 1127.
38
maken had. Bestuurslid Kerdel benadrukte dat sportbonden autonoom zijn en daarom zelf een besluit konden nemen om al dan niet mee te werken aan de Paralympics. Het bestuur sprak af om zich nog niet tot een uitspraak te laten verleiden. Eerst moest het NOC de meningen van de sportbonden inventariseren. 103 In de maanden na deze vergadering werd aandacht gegeven aan de vraag of het NOC de door de Amerikaanse president Carter geĂŻnitieerde boycot van de Spelen van Moskou moest ondersteunen. Uiteindelijke besloot het NOC om deel te nemen aan de Olympiade. Daarmee werd ingegaan tegen het advies van de regering en het parlement. De meerderheid van de sportfederaties volgden dit advies, maar zes sportfederaties vonden dat de Spelen niet meer uitdagend genoeg waren na de afzegging van meerdere grote sportlanden. Premier Van Agt reageerde fel op het besluit van de sportwereld om toch deel te nemen. Hij vond de beslissing een nederlaag voor de rechten van de mens en het internationaal recht. 104 Tijdens de vergadering van 12 december 1979 werd er weer over de problematiek rondom Zuid-Afrika gesproken. Secretaris-penningmeester Frese haalde de kwestie aan. Hij vroeg zich af of het NOC geen standpunt moest innemen omdat de OSG naderde. Het bestuur liet weten dat het al gesproken had met diverse sportbonden en dat besloten was om geen standpunt in te nemen. Het NOC hoefde vervolgens ook geen standpunt meer in te nemen omdat de stichting OSG onder druk van de Nederlandse regering uiteindelijk toch had besloten om geen Zuid-Afrikaans team toe te laten. 105 Het NOC kreeg in 1980 te maken met zowel de problematiek omtrent Zuid-Afrikaanse deelname aan de Olympische Spelen voor Gehandicapten als met het Amerikaanse initiatief om de Spelen van Moskou te boycotten. Tijdens de bestuursvergadering van 30 augustus 1980 ging het ComitĂŠ dieper in op de vraag hoe de sport moest reageren als een sportevenement een politieke lading kreeg. Het NOC vond dat er duidelijke uitgangspunten voor sport en politiek moesten komen voor de Nederlandse sportwereld en had daarom de NSF benaderd met het doel om een gezamenlijk beleid op te stellen. De NSF zou namens de Nederlandse sportwereld de discussie met de overheid aangaan. Het NOC zou de NSF hierbij ondersteunen en van advies voorzien. Het bestuur van het NOC had net als de NSF een overtuigingsrol om de aangesloten sportbonden in hun beleid mee te krijgen. De twee
103
Ibidem. Bestuursvergadering 19 mei 1980, NA, NOC, inv. nr. 1127. 105 Bestuursvergadering 12 december 1979, inv. nr. 90. 104
39
sportkoepels bepaalden in gezamenlijk overleg de positie die de NSF moest innemen tijdens de ontmoetingen met de politiek. 106 In de vergadering van het NOC op 11 januari 1982 liepen de gemoederen hoog op tussen W.J. van der Krol, die Idenburg opgevolgd was als voorzitter, en Frese. De kwestie ging over de vraag of een Zuid-Afrikaanse ploeg mocht deelnemen aan een in Nederland gehouden internationale wedstrijd als de betreffende internationale federatie Zuid-Afrika als lid erkende. Frese was het totaal oneens dat Nederlandse bonden bij acceptatie van een ZuidAfrikaanse delegatie, die ook lid was van de internationale federatie, aan de schandpaal werden genageld. Daarnaast was hij van mening dat het NOC in staat moest zijn om zelf een beslissing te nemen om een Zuid-Afrikaans team al dan niet toe te laten. Hij wilde niet gedwongen worden door het IOC om een bepaald standpunt in te nemen. Als laatste vond de secretaris-penningmeester dat het NOC niet bij voorbaat al de betreffende bond moest ontraden om sportcontacten met Zuid-Afrika aan te gaan. Het was net als in de aanloop naar de Spelen in Moskou de taak van het NOC om de aangesloten Olympische bond te helpen bij het maken van een juiste en weloverwogen beslissing. De voorzitter was bang dat een dergelijke opstelling consequenties zou hebben voor de deelname van de Nederlandse Olympische ploeg aan de komende Spelen. Hij vond het risico te groot om een ZuidAfrikaanse deelname aan een toernooi in Nederland te aanvaarden. Uiteindelijk besloot de vergadering om deze problematiek met het IOC te bespreken. 107 Tot dan toe hadden zowel het NOC als de NSF dus nog steeds geen positie ingenomen ten opzichte van Zuid-Afrika. 4.4 Verscherping van het regeringsbeleid Den Haag was geĂŻrriteerd dat er nog steeds sportcontacten tussen Nederland en Zuid-Afrika plaatsvonden. In de brief van minister De Boer van 30 augustus 1982 liet de regering haar ongenoegen blijken. Het regeringsbeleid inzake sportcontacten met Zuid-Afrika werd aangescherpt. Alle sportcontacten met Zuid-Afrika werden ontraden. Ook non-raciale contacten moesten volgens politiek Den Haag worden vermeden. Doorslaggevend voor dit besluit was de politieke betekenis van sportontmoetingen met Zuid-Afrika. Wel toonde De Boer in de brief begrip voor het feit dat Nederlandse sportbonden de reglementen van internationale sportorganisaties moesten nakomen. Hieruit bleek de hiĂŤrarchische opbouw van de sportwereld. Daarom was het relatief gemakkelijk om de sportboycot door te voeren.
106 107
Bestuursvergadering NOC, augustus 1980, inv. nr. 91. Bestuursvergadering NOC, 11 januari 1982, inv. nr. 95.
40
Zo moest de Nederlandse tennisbond bij de organisatie van internationale toernooien rekening houden met de reglementen van het Men’s International Professional Tennis Council (MIPTC). In de reglementen van het MIPTC stond vermeld dat uitsluitend toestemming werd verleend tot het organiseren van een Grand Prix-toernooi wanneer het toernooi zonder discriminatie open was voor alle spelers die zich daarvoor inschreven. Spelers werden vervolgens geaccepteerd als de plaats op de wereldranglijst hoog genoeg was om het hoofdtoernooi te bereiken. Het MIPTC was van mening dat alle tourspelers die lid waren van de Association of Tennis Professionals (ATP) mochten deelnemen aan internationale toernooien. Dit was volgens het MIPTC een belangenvereniging voor onafhankelijke tennisprofessionals uit de gehele wereld. Als spelers geen toegang zouden krijgen tot de Grand-Prix toernooien werd er gehandeld in strijd met de reglementen van het MIPTC. Het ABN-wereldtennistoernooi, het Melkhuisje en de satellietcircuits in Nederland zouden dus de toestemming om het toernooi te organiseren kunnen verliezen wanneer zij geen ZuidAfrikanen zouden toe laten. De NSF vroeg de regering dan ook om rekening te houden met dit soort gevallen in haar visumbeleid. 108 Net voordat de NSF en het NOC de brief van De Boer ontvingen kregen de sportkoepels te maken met een ander probleem. Het Koninklijk Nederlands Watersport Verbond (KNWV) organiseerde het WK-Finnjollen in de zomer van 1982. De voorzitter van het KNWV, de heer H.D. Nanninga, had aan het NOC laten weten dat de bond ook een uitnodiging aan Zuid-Afrika moest sturen. Volgens Nanninga zou dit echter weinig problemen opleveren omdat er hooguit één Zuid-Afrikaan voor het evenement in aanmerking kwam. Ook al zou de deelname van deze sporter Nederlandse deelname aan de Spelen in gevaar brengen dan nog zou het KNWV de betreffende Zuid-Afrikaan uitnodigen. Het KNWV zou dus niet solidair met het NOC zijn. NOC-voorzitter Van der Krol liet het KNWV hierop weten dat het Comité hierdoor mogelijk niet meer de belangen van het KNWV kon behartigen bij een eventueel conflict. Het was de verantwoordelijkheid van de zeilbond om te achterhalen of de Nederlandse regering een visumplicht voor deze Zuid-Afrikaan zou instellen. Het bestuur sprak met elkaar af om zich niet meer met de kwestie te bemoeien. Het is opvallend dat de sportkoepels te weinig invloed hadden op het KNWV om te zorgen dat de bond zich zou uitspreken tegen Zuid-Afrikaanse deelname. 109 Op 16 september bespraken de voorzitters van het NOC en de NSF, respectievelijk de heren Van der Krol en Bertels, over de gevolgen van de politieke beleidsverandering. Volgens 108 109
Ibidem. Bestuursvergadering NOC, 19 april 1982, inv. nr. 95.
41
de twee voorzitters was de brief die de minister had gestuurd geen aanscherping van het regeringsstandpunt maar een uitwerking van de motie die door de Tweede Kamer was aangenomen. De brief kon daarom het beste voor kennisgeving worden aangenomen door de NSF en het NOC. Wel werd besloten om dit regeringsadvies te volgen. Uit de brief van De Boer bleek dat Zuid-Afrika de internationale sport voor politieke doeleinden misbruikte. Hierdoor besloten de twee sportkoepels om vriendschappelijke sportcontacten met ZuidAfrika te ontraden bij de aangesloten bonden. De NSF zou dit besluit meedelen aan minister De Boer in het overleg dat later die maand stond gepland. 110 Tijdens de vergadering van 20 oktober 1982 werd het conceptverslag uitgedeeld van het overleg dat tussen de NSF en minister De Boer had plaatsgevonden. In het gesprek had de NSF te kennen gegeven dat de Nederlandse sportwereld achter de aanscherping van het regeringsbeleid stond. Op 4 november zou er een vertrouwelijk beraad plaatsvinden op Papendal georganiseerd door de NSF en het NOC over de manier waarop sportcontacten met Zuid-Afrika het beste konden worden voorkomen. De NSF was van plan om tijdens dit beraad haar leden te adviseren om zich niet meer kandidaat te stellen voor het organiseren van toernooien bij hun internationale federaties als Zuid-Afrikaanse sporters in de gelegenheid waren om aan deze evenementen deel te nemen, als gevolg van een Zuid-Afrikaans lidmaatschap bij de betreffende internationale organisatie. Het NOC was van mening dat de internationale verplichtingen van Olympische bonden onaangetast moesten blijven. Nederlandse sportteams moesten kunnen deelnemen aan internatonale toernooien ook wanneer een Zuid-Afrikaans team in staat was om deel te nemen. Onderlinge solidariteit onder de Nederlandse sportbonden zou van groot belang zijn om deze problematiek op een goede manier aan te pakken. 111 Bij de volgende bestuursvergadering van het NOC gaf Van der Krol aan dat de samenwerking tussen de NSF en het NOC voortreffelijk verliep. Naar de standpunten van het NOC ten opzichte van Zuid-Afrika werd goed geluisterd door de NSF, hierdoor had het NOC invloed op de besluitvorming van de NSF. Frese was van mening dat het NOC niet te uitgesproken standpunten moest innemen. Bestuurslid Van Laer liet de vergadering tijdens de rondvraag weten dat de internationale zeilfederatie (IYRU) van plan was om Zuid-Afrikaanse zeilers uit te sluiten voor de WK’s in de twee jaar voorafgaande aan de Olympische Spelen. 112
110
Bestuursvergadering NOC, 21 september 1982, inv. nr. 96. Bestuursvergadering NOC, 20 oktober 1982, inv. nr. 96. 112 Bestuursvergadering NOC, 16 november 1982, inv. nr. 97. 111
42
Uiteindelijk namen de twee sportkoepels op 12 november 1982 een standpunt in. De Nederlandse sportwereld moest duidelijkheid krijgen. Zeker ook omdat de internationale en nationale discussies toenamen. De besturen van de NSF en het NOC adviseerden hun leden om zich te onthouden van sportcontacten met Zuid-Afrika. Vriendschappelijke sportcontacten werden dus ontraden maar er werd wel rekening gehouden met de verplichtingen die voortkwamen uit een lidmaatschap van een internationale sportorganisatie. De sportkoepels gaven echter aan dat ze niet zouden overgaan tot sancties wanneer hun advies niet zou worden gevolgd door de aangesloten sportbonden. 113 Dit advies aan de sportbonden kwam tot stand door de kwestie van Zuid-Afrika te beoordelen vanuit de uitgangspunten sport en politiek die de algemene vergadering van de NSF al in mei 1982 had aangenomen. Sport maakte het mogelijk dat verschillende mensen uit alle landen van de wereld elkaar konden ontmoeten. Grote sportevenementen konden echter worden gebruikt voor politieke doeleinden. In sommige gevallen zouden daarom sportcontacten met een omstreden regime moeten worden vermeden. Het bestuur was van mening dat er in deze situatie sprake was van een uiterst geval. Gezien de nationale en internationale opvattingen over de apartheid en de maatregelen die al getroffen waren was het beter om sportcontacten met Zuid-Afrika te vermijden. 114 De NSF sprak namens de Nederlandse sportwereld haar onvrede uit over het feit dat de regering haar standpunt reeds had gevormd zonder de federatie hiervan op de hoogte te brengen. In december 1982 voerde de regering opnieuw geen overleg met de NSF over het voornemen om het visumbeleid ten opzichte van Zuid-Afrika te wijzigen. Dit tot teleurstelling van de federatie. Toch gaven de NSF en het NOC aan dat ze nog steeds met de regering wilden meewerken. De sportkoepels waren wel van mening dat in bepaalde sportdisciplines toch deelname van Zuid-Afrika mogelijk moest zijn. Vooral wanneer Zuid-Afrikaanse deelname was toegestaan door een internationale sportorganisatie waar de desbetreffende Nederlandse sportbond ook lid van was. 115 De sportkoepels waren bang dat de regering door het nieuwe visumbeleid het nietdeelnemen van Zuid-Afrikaanse sporters aan wedstrijden in Nederland zou gaan afdwingen. Onwillige sportbonden konden op deze manier worden gestraft, omdat de regering niets te maken had met de reglementen van de internationale sportorganisaties. De NSF was tegen iedere vorm van sanctie en ging uit van de eigen verantwoordelijkheid van de 113
Rapport sportcontacten met Zuid-Afrika, juni 1984, NA, NSF (2.19.138), inv. nr. 465. Brief aan de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, 21 juni 1982, NA, NSF (2.19.138), inv. nr. 465. 115 Rapport sportcontacten met Zuid-Afrika, inv. nr. 465. 114
43
sportorganisaties. Het visumbeleid ging uit van de bijzondere positie van sport en was op dat gebied daarom extra streng. Maar de federatie vroeg zich af waarom, net als bij de Spelen van Moskou, de sport als speerpunt werd gebruikt. Zuid-Afrikaanse sporters die een visum aanvroegen werden volgens de sportkoepels anders beoordeeld dan andere Zuid-Afrikanen. 116 Politiek Den Haag reageerde hierop door toe te zeggen dat een visum zou worden aangeboden wanneer een weigering zou leiden tot een zeer nadelige werking voor de Nederlandse sport. Tijdens de TT-races in Assen in 1983 namen vervolgens Zuid-Afrikaanse coureurs deel. Deze coureurs kregen een visum omdat de races volgens de reglementen van de internationale motororganisatie anders niet zouden meetellen voor het wereldkampioenschap. Zuid-Afrikaanse sporters werden dus slechts in uiterste gevallen door de regering in Nederland toegelaten. 117 In februari 1983 liet Van der Krol in zijn openingswoord aan de vergadering weten dat het contact tussen het NOC en de NSF aan de ene kant en de regering aan de andere kant over de kwestie Zuid-Afrika naar tevredenheid verliep. Toch probeerde de politiek invloed uit te oefenen op het beleid van de sportbestuurders. De voorzitter deelde mee dat staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur(WVC), Joop van der Reyden, een hogere subsidie bood aan het parachutistenteam wanneer men zich in plaats van deelname aan het WK in Zuid-Afrika zou inschrijven voor een alternatieve wedstrijd in Canada. Van der Krol vond dit voorstel volstrekt onaanvaardbaar. Het bestuur steunde de mening van de voorzitter en vond dat het aanbod van de staatssecretaris in strijd was met de opgestelde uitgangspunten sport en politiek. 118 De heer Wimersma Greidanus vroeg zich tijdens de rondvraag van de vergadering op 27 april 1988 af of het NOC niet een positief standpunt moest gaan ontwikkelen om het ZuidAfrikaans Olympisch ComitĂŠ weer lid van het IOC te laten worden. In Nederland was namelijk veel rumoer ontstaan omdat de Zuid-Afrikaanse atlete Zola Budd aanwezig was bij een in Nederland georganiseerde atletiekwedstrijd. Het bestuur besloot om zich voorlopig nog niet met deze problematiek bezig te houden. 119 Dit besluit was tekenend voor het beleid dat door het NOC werd gevoerd. Het bestuur probeerde te voorkomen om een standpunt ten opzichte van Zuid-Afrika in te nemen. Zelfs wanneer de problematiek een georganiseerde internationale sportwedstrijd in Nederland betrof, probeerde het NOC zich zo lang mogelijk afzijdig te houden. Het NOC en de NSF namen pas na de presentatie van de uitgangspunten 116
Ibidem. Ibidem. 118 Bestuursvergadering NOC, 22 februari 1982, inv. nr. 98. 119 Bestuursvergadering NOC, 27 april 1988, inv. nr. 110. 117
44
sport en politiek echt de beslissing om het beleid van politiek Den Haag te volgen. Pas nadat de politieke druk op de Nederlandse sportwereld toenam gingen de sportkoepels echt samenwerken om een beleid op te stellen ten opzichte van politiek in de sport. Het visumbeleid van de regering en het advies van de NSF en het NOC aan de aaneengesloten bonden om contact met Zuid-Afrika te vermijden resulteerden in het vrijwel volledig tot stilstand komen van de sportcontacten tussen Zuid-Afrika en Nederland. Dit veranderde begin jaren ’90 na de brief die Hedy d’Ancona, de minister van WVC, op 1 oktober 1991 aan de NSF stuurde. Volgens de regering konden sportcontacten een belangrijke rol vormen om de desegregatie van de sport in Zuid-Afrika van de grond te laten komen. Contacten met non-raciale sportorganisaties zouden de emancipatie van de zwarte bevolking kunnen bevorderen. Hierop stelde het ministerie van WVC en de NSF een commissie samen die Zuid-Afrika moest gaan bezoeken. Doel van de missie was om na te gaan welke bonden voldeden aan de criteria 120 die waren gesteld voor herstel van de betrekkingen op sportgebied. 121 De commissie baseerde haar onderzoek op grond van 22 besprekingen in Zuid-Afrika met ondermeer de regering, het ANC, parlementsleden en diverse sportorganisaties. De commissie adviseerde na haar bezoek om de boycotmaatregelen in bijna alle takken van sport op te heffen. Slechts 14 sporten voldeden niet aan de gestelde criteria. Verwacht werd dat eind 1992 alle sporten aan de gestelde eisen zouden voldoen. Daarnaast vond de commissie dat de sportcontacten met Zuid-Afrika moesten worden geïntensiveerd. In het bijzonder werden de sporten, cricket, rugby, voetbal en zeilen genoemd. Zuid-Afrika hoopte Ruud Gullit uit te nodigen bij de eerste officiële voetbalinterland die het land weer zou spelen. De Koninklijke Nederlandse Cricket Bond wilde een tour naar Zuid-Afrika maken in 1992 en een interland spelen in 1993. De rugbybond wilde in 1993 een tour naar de republiek maken. Als laatste wilden de individuele sporters weer aan belangrijke wedstrijden in Nederland kunnen deelnemen. 122
120
Criteria gesteld in de brief van de minister van WVC aan het bestuur van de NSF: 1. Er dient één overkoepelende en raciaal geïntegreerde structuur in de betreffende tak van sport te zijn; 2. Er dient door de structuur (organisatie) een beleid gevoed te worden dat door een ontwikkelingsprogramma mede gericht is op het inhalen van de achterstanden van de zwarte en anders gekleurde bevolking in de sport; 3. De Nederlandse Sport Federatie voegt de eis toe dat de betreffende tak van sport wederom aangesloten diende te zijn bij de betreffende internationale sportorganisatie; 121 Rapport Sport op Kop. Bevindingen en advisering van de factfinding commissie sport/Zuid-Afrika, 24 februari t/m 4 maart 1992, NA, NSF (2.19.138), inv. nr. 465. 122 Ibidem.
45
Na uitvoerig beraad kon de Nederlandse sportwereld zich met het regeringsstandpunt dat alle sportcontacten met Zuid-Afrika moesten worden ontraden, verenigen. Pas na de presentatie van de uitgangspunten sport en politiek in mei 1982 namen de twee sportkoepels in feite de beslissing om het beleid van politiek Den Haag te volgen. Wel vonden de NSF en het NOC dat internationale verplichtingen moesten worden nagekomen. Het visumbeleid kon deelname van Zuid-Afrikanen aan sportevenementen in Nederland voorkomen. De sport was hier dan ook tegen omdat de regering eerder nog haar respect had uitgesproken voor de internationale verplichtingen die golden voor de sportbonden. Daarnaast werd de sport in dit visumbeleid anders behandeld dan bijvoorbeeld de cultuur en wetenschap. Ook tegen deze willekeur werd bezwaar gemaakt. Na het bezoek van een onderzoekscommissie aan ZuidAfrika eind februari 1992 besloten de sportkoepels om de sportcontacten met de republiek weer te intensiveren. Het NOC erkende de NSF als spreekbuis van de georganiseerde Nederlandse sport. Nadat de politieke druk op de Nederlands sportwereld toenam gingen de sportkoepels steeds nauwer samenwerken om een beleid op te stellen ten opzichte van politiek in de sport. Het ComitĂŠ had grote inspraak op de besluitvorming van de NSF omtrent Zuid-Afrika. Dit blijkt ondermeer door de vele ontmoetingen die tussen de voorzitters van de beide organisaties plaatsvonden om tot een goede oplossing in deze kwestie te komen. Het NOC ondersteunde de NSF in bijna alle gevallen, slechts wanneer de doeleinden van de Olympische Beweging in geding kwamen was dit niet het geval.
46
5. Het sportboycotwapen beoordeeld In 1994 kwam de apartheid na 46 jaar tot een eind. Er zijn veel verschillende factoren aan te wijzen waardoor het apartheidsregime niet langer houdbaar was. De sportisolering van ZuidAfrika was een van de methodes om het land te bewegen een einde te maken aan zijn apartheidspolitiek. Naast de sportboycot werden er ook een reeks andere maatregelen genomen, zoals: een economische boycot, een wapenembargo, een culturele boycot, een grondstoffen boycot, een wetenschappelijke boycot en een olieboycot. In dit hoofdstuk houd ik mij bezig met de vraag of de sportboycot een succesvol diplomatiek wapen was om het apartheidsregime onder druk te zetten en zo te dwingen veranderingen door te voeren. 5.1 Effect van de sportmaatregelen op het apartheidsregime Ten tijde van de apartheid ging een aantal invloedrijke internationale organisaties over tot sancties tegen Zuid-Afrika. De belangrijkste waren het IOC, de VN en in mindere mate het Gemenebest. Deze maatregelen leidden tot reacties van de Zuid-Afrikaanse regering. Het is interessant om zo de invloed van de sportboycot op het apartheidsbewind te achterhalen. Het blanke bewind reageerde namelijk op de doorgevoerde sancties. Deze reacties zijn onder te verdelen in doorgevoerde maatregelen, maar ook naar het feit of rassenwetten werden versoepeld. Aan de hand van deze informatie kan worden weergegeven in hoeverre Pretoria van haar beleid afweek. De Zuid-Afrikaanse overheid liet zich in juni 1956 voor het eerst expliciet uit over apartheid in de sport. Aanleiding was het conflict dat was ontstaan tussen de International Table Tennis Federation (ITTF) en het witte South African Table Tennis Union (SATTU) omdat de ITTF de niet-raciale South African Table Tennis Board (SATTB) in 1947 had erkend als officiële aangesloten bond. In 1950 beboette de ITTF een Britse tafeltennisser die Zuid-Afrika op uitnodiging van SATTU had bezocht. Vervolgens verbande de internationale tafeltennis federatie Zuid-Afrika in 1956. 123 Dit dispuut, dat zich afspeelde in een relatief kleine sport, zorgde ervoor dat de Minister van Binnenlandse Zaken, Theophilus Ebenhaezer Donges, in 1956 zeven punten opstelde met betrekking tot apartheid in de sport: 1. Zwarten en blanken moesten hun sportactiviteiten apart gaan organiseren. 2. Het was verboden om op interraciaal niveau in competitieverband te sporten. 3. Gemengde teams mochten niet aan sportevenementen in het buitenland deelnemen. 123
Marc Keech en Barrie Houlihan, ‘Sport and the end of apartheid’, The Round Table (1999) 112.
47
4. Zwarte sporters uit het buitenland mochten alleen tegen zwarte Zuid-Afrikaanse sporters wedstrijden spelen. 5. Wanneer een buitenlands team tegen een blank Zuid-Afrikaans team wilde spelen kon het slechts blanke sporters selecteren. 6. Als een zwarte Zuid-Afrikaanse sportbond internationale erkenning wilde afdwingen kon dit alleen via de bestaande nationale bond (blank). 7. De regering had de mogelijkheid om visa te weigeren aan zwarte sporters die het imago van Zuid-Afrika in het buitenland in diskrediet wilden brengen. Doordat de regering zich nu zo expliciet had uitgesproken over apartheid in de sport was het bijna onmogelijk voor internationale organisaties om de situatie in Zuid-Afrika nog langer te negeren. 124 In het cricket kreeg het blanke bewind vervolgens te maken met een opmerkelijk geval. De Zuid-Afrikaanse cricketer Basil d’Oliveira speelde in 1957 namens het zwarte nationale team wedstrijden tegen Rhodesië. Hij werd vervolgens niet geselecteerd voor het witte nationale team dat in 1960 een tour zou maken naar Engeland. Hierop besloot d’Oliveira om Zuid-Afrika te verlaten en zich aan te melden bij een professionele Engelse cricket club. Hij speelde zo goed dat hij werd geselecteerd voor een serie wedstrijden die het Engelse team in 1968 in en tegen Zuid-Afrika ging spelen. De Zuid-Afrikaanse premier Voster had net een nieuwe sportpolitiek doorgevoerd die witte Gemenebestlanden in staat stelde om ook met zwarte spelers naar Zuid-Afrika af te reizen. Dus niets leek d’Oliveira in de weg te staan om wedstrijden te gaan spelen tegen zijn moederland. 125 Voster wilde echter voorkomen dat een zwarte Zuid-Afrikaan namens Engeland zou deelnemen aan de cricketinterlands. D’Oliveira kreeg de aanbieding van Voster om tegen een goed salaris coach te worden van zwarte Afrikaanse cricketers als hij zich zou terugtrekken. Maar d’Oliveira weigerde dit aanbod en besloot om voor het Engelse team uit te komen. De Zuid-Afrikaanse premier kon zich hier niet bij neerleggen en weigerde hem toegang te verlenen tot zijn land. De Engelse premier Harold Wilson besloot hierop om de crickettour naar Zuid-Afrika te annuleren. ‘Once the South Africans had said that they were not taking a player we wanted to send, I would have rather thought that put them beyond the pale of civilized cricket.’ 126 De International Cricket Conference (ICC) besloot in 1970, naar 124
Richard E. Lapchick, ‘Sport and Apartheid politics’, Annals of the American Academy of Political and Social Science (1979) 158. 125 Booth, The race game, 94. 126 Douglas Booth, ‘Hitting Apartheid for Six? The Politics of the South African Sports Boycott’, Journal of Contemporary History (2003) 480.
48
aanleiding van de beslissing van de Zuid-Afrikaanse regering om D’Oliveira niet toe te laten, dat landen niet langer crickettours naar Zuid-Afrika mochten maken. In 1958 kwam de reactie van anti-apartheidsstrijders op de wet van Donges en werd de South African Sports Association (SASA) gevormd. Deze bond had als doel om niet-raciale sport te promoten als alternatief voor de raciale sport. Vier jaar later werd de South African Non-Racial Olympic Committee opgericht met als doel om erkend te worden als officieel Olympisch Comité bij het IOC. Daarnaast wilde SANROC ervoor zorgen dat alle witte ZuidAfrikanen niet meer aan internationale sportevenementen konden deelnemen. Ook het IOC raakte bij de kwestie betrokken en in 1963 vond in Baden-Baden een ontmoeting plaats tussen een afvaardiging van het IOC en de Zuid-Afrikaanse overheid en sportofficials. De regering en de sportbestuurders beloofden in deze ontmoeting dat niet-blanken een rol zouden gaan spelen in de diverse sportbesturen, financiële hulp zouden krijgen en toestemming om mee te doen aan internationale wedstrijden. Toen Zuid-Afrika in 1964 toch werd uitgesloten voor de Spelen in Tokio nam het regime meteen maatregelen. SANROC werd verboden en de leiders werden opgepakt, onder huisarrest gesteld of verbannen. 127 Op het moment dat het Zuid-Afrika in 1964 voor het eerst werd verboden om aan de Olympische Spelen mee te doen was er zeker nog geen sprake van een totale sportisolatie. Vooral in de niet Olympische sporten zoals tennis, golf, rugby en cricket bleven er contacten met andere landen bestaan. Door de Olympische isolatie probeerde de verschillende ZuidAfrikaanse sportbonden compromissen te sluiten met de internationale federaties. Het apartheidsregime was slechts bereid om enkele concessies te doen aan het IOC, maar stapte nauwelijks af van de wetten op het gebied van apartheid en sport. 128 Olympische isolatie had dus nauwelijks directe invloed op het apartheidsregime. De uitsluiting was wel van symbolische belang doordat Zuid-Afrika veel waarde hechtte aan internationale erkenning, zeker ook op het gebied van sport. Na een speech van premier Verwoerd in Loskop Dam in 1965 werd duidelijk dat de apartheidspolitiek ook in de sport zou blijven gehandhaafd. De leider was tegen komst van Maori’s tijdens de geplande tour van het Nieuw-Zeelandse rugbyteam die voor datzelfde jaar in Zuid-Afrika op het programma stond. Niet-witte internationale atleten zouden onder zijn bewind nooit sportcontacten hebben met witte Zuid-Afrikaanse sporters. De nieuwe premier Voster begreep dat de houding van zijn voorganger snel zou leiden tot een complete sportisolatie. Op 11 april 1967 overtuigde hij het parlement om een gematigder koers te varen 127 128
Rob Nixon, ‘Apartheid on the run: The South African sports boycott’, Transition (1992) 77. Keech en Houlihan, ‘Sport and the end of apartheid’, 114.
49
en enkele concessies te doen aan de internationale sportwereld. Het lukte Voster in eerste instantie om het IOC te overtuigen Zuid-Afrika weer toe te laten tot de Spelen in Mexico 1968. 129 Intussen had SANROC zich in Londen gevestigd. De organisatie was een drijvende kracht geworden in de internationale campagne om de Zuid-Afrikaanse sport te isoleren. Het lukte SANROC ook om steun te krijgen van andere organisaties. De Supreme Council for Sport in Africa gaf in 1966 aan dat het alle sportevenementen zou boycotten waaraan ZuidAfrika mocht deelnemen. De macht van SANROC werd duidelijk toen de republiek, ondanks eerdere toezegging van het IOC, alsnog niet kon deelnemen aan de Spelen van Mexico. SANROC was een sterke lobby gestart die ertoe had geleid dat een groot aantal landen dreigde met een boycot van de Spelen. 130 Zuid-Afrika raakte verder in de problemen toen bleek dat de aanpassingen van Voster om te voldoen aan de eisen van het IOC niet zonder gevolgen bleven. Het besluit van de premier om Nieuw-Zeeland in 1967 toe te staan met een multiraciaal samengesteld rugbyteam tegen Zuid-Afrika te spelen was een van de aanleidingen voor de breuk binnen de NP. Doordat Voster bij internationale wedstrijden nu wel gemengde ontmoetingen toestond stapte de Minister van Gezondheid Albert Hertzog uit het kabinet. Op 25 oktober 1969 was de afsplitsing onder leiding van Hertzog in de Herstigte Nationale Partij (HNP) een feit. De HNP haalde bij de volgende verkiezingen in april 1970 slechts drie procent van de stemmen dus de schade was niet al te groot voor de NP. Wel had de koerswijziging in het sportbeleid gezorgd voor opschudding en een breuk binnen de partij. 131 Voster was ondanks zijn gematigder politiek ten aanzien van internationale sporters zeker niet van plan om gemengde sport tussen Zuid-Afrikaanse burgers toe te staan. De ZuidAfrikaanse leider zei tegen het parlement dat hij op dit punt geen enkele concessie wenste te doen. De premier was dus van mening dat bij internationale wedstrijden Zuid-Afrikanen wel tegen gekleurden of zwarten mochten uitkomen. Op Zuid-Afrikaans grondgebied zouden onder zijn regime echter nooit gemengde wedstrijden plaatsvinden tussen Zuid-Afrikaanse burgers. Toch werd deze koerswijziging in de internationale sportwereld als een grote stap gezien. In de praktijk was er nauwelijks sprake van hervormingen. De Zuid-Afrikaanse
129
Lapchick, The politics of race and international sport, 201-202. Bruce Kidd, ‘The campaign against sport in South Africa’, International Journal (1988) 652-654. 131 Pfeiffer, Sport und Politik, 94-95. 130
50
overheid probeerde door het doen van zo min mogelijk concessies weer te worden toegelaten tot internationale wedstrijden. 132 Het IOC vond de doorgevoerde hervormingen niet voldoende en verbande Zuid-Afrika in mei 1970. De Zuid-Afrikaanse bewindslieden stonden nu voor een dilemma. Slechts door het doen van concessies kon men de isolering tegen gaan. Deze toenaderingen mochten echter niet ingaan tegen de bestaande rassenwetten. Toch kondigde Voster een jaar na de verbanning een nieuwe ‘multinationale’ sportpolitiek aan. Bij grote internationale sportwedstrijden mochten witte, zwarte, gekleurde en Aziatische Zuid-Afrikanen tegen elkaar strijden. Gemengde sport op nationaal niveau bleef wederom verboden. Sportminister Pieter Koornhof benadrukte de noodzaak om een sportisolement tegen te gaan: ‘The National Party Government will not allow and do not want to allow ourselves to be isolated from the international world in the field of sport, as our enemies trying to do.’ 133 In de jaren die volgden bleef Zuid-Afrika uitgesloten door het IOC. Wel bleef het sportcontacten onderhouden in de voor het land belangrijke sportdisciplines als: rugby, cricket en in mindere mate tennis en golf. Ook deze contacten kwamen na de boycot van de Afrikaanse landen van de Spelen in 1976 onder druk te staan. Voor de eerste keer werd het in theorie mogelijk om gemende sport op nationaal niveau te beoefenen. Er mocht echter alleen gemengd worden gesport op clubs die door de overheid waren erkend . Op deze manier probeerde de regering de wereld ervan te overtuigen dat er in Zuid-Afrika wel degelijk gemengde sport plaatsvond en dat er daarom geen enkele reden was de verschillende sportboycots te handhaven. Er werd alles aan gedaan om wedstrijden met daarin zowel zwarte als witte sporters aan de wereld te tonen. Buiten het veld werden de sporters echter nog steeds van elkaar gescheiden. 134 De regering moest door de sportboycot weliswaar haar sportbeleid aanpassen, maar het apartheidsregime was slechts bereid om enkele concessies te doen. Nauwelijks werd er van de wetten op het gebied van apartheid in de sport afgestapt. De isolatie had dus bijna geen directe invloed op het apartheidsregime. De uitsluiting was wel van symbolisch belang doordat Zuid-Afrika veel waarde hechtte aan internationale erkenning, zeker ook op het gebied van sport. Toch lukte het Zuid-Afrika om contacten te onderhouden met andere
132
Ibidem. Ibidem, 137. 134 Kidd, ‘The campaign against sport in South Africa’, 658-659. 133
51
landen. In 1985 werd Zuid-Afrika bijvoorbeeld nog door 2807 sporters bezocht en reisden er 1691 Zuid-Afrikaanse sporters naar andere landen om deel te nemen aan wedstrijden. 135 In de VN kwam het in eerste instantie niet tot economische sancties tegen Zuid-Afrika. Wel werd er een wapenembargo en een culturele/sport boycot doorgevoerd. Deze maatregelen brachten de Zuid-Afrikaanse economie echter nooit serieus in gevaar. Daarnaast werd het wapenembargo verschillend geïnterpreteerd en soms zelfs genegeerd. In het beginsel lukte het de VN dus alleen om echt maatregelen door te voeren op het gebied van sport en cultuur. De VN-resoluties waren erop gericht om alle sportcontacten met Zuid-Afrika te verbieden. De Internatonale Verklaring tegen apartheid in de sport ging uit van de stelling dat geïntegreerde non-raciale sport in Zuid-Afrika niet kon bestaan onder het apartheidsstelsel. Het lukte de VN echter niet om al de aaneengesloten lidstaten zo ver te krijgen deze Verklaring te ondertekenen. Hierdoor is het niet gelukt om Zuid-Afrika volledig te isoleren. Wel kreeg het boycotinitiatief vorm in de VN. 136 Ook door de Gemenebestlanden werd Zuid-Afrika onder druk gezet. Het Gemenebest kon niet overgaan op andere sancties, zoals een handel en een wapenembargo omdat Groot Brittannië dit tegenhield. Daarom moest het alternatieven zoeken om het apartheidsregime aan te tasten. De Commonwealth Statement on Apartheid in Sport (the Gleneagles Agreement) moest ervoor zorgen dat de Gemenebestlanden er alles aan zouden doen om sportcontacten met Zuid-Afrika te voorkomen. Het regime in Pretoria heeft echter nooit veel last gehad van deze afspraak omdat de eenheid en continuïteit van het Gemenebest in deze periode in gevaar was. Zo trok Nieuw-Zeeland zich niets aan van dit verdrag en bleef het sportcontacten onderhouden met Zuid-Afrika. 137 In 1976 hadden 30 Afrikaanse landen nog de Spelen in Montreal geboycot omdat het Nieuw-Zeelandse rugbyteam in datzelfde jaar wedstrijden in Zuid-Afrika had gespeeld. Dit weerhield de Nieuw-Zeelandse regering er in 1981 niet van om een Zuid-Afrikaanse rugbytour in haar land toe te staan. Ondanks grootschalige demonstraties, grote druk van de Gemenebestlanden om de tour af te blazen en een dreigement van de Afrikaanse landen om de aankomende Gemenebest Spelen in Brisbane te boycotten werden de wedstrijden toch gespeeld. Hoewel het verdrag niet erg strikt werd nageleefd bevestigde het wel de groeiende steun voor de anti-apartheidsbewegingen. 138
135
Keech en Houlihan, 114. Lapchick, The politics of race and international sport, 185-187. 137 Kidd, ‘The campaign against sport in South Africa’, 656. 138 Ibidem. 136
52
De eerste stap om de beëindiging van de boycot te bewerkstelligen werd in 1988 genomen door de South African Rugby Union. In oktober dat jaar was er een ontmoeting tussen de bond met de niet-raciale South African Rugby Union en het ANC met als doel om één multiraciale rugbybond te vormen. In juli 1991 erkende het IOC het Nationaal Olympisch Comité van Zuid-Afrika en in 1992 nam het land met een multiraciaal team deel aan de Spelen van Barcelona. 139 Sportsancties waren de eerste maatregelen tegen het blanke apartheidsbewind in ZuidAfrika. Pas vanaf midden jaren’80 werden er ook economische sancties doorgevoerd. Het is moeilijk aan te tonen dat deze sancties een logisch gevolg waren van de eerder genomen sportmaatregelen. Waarschijnlijk waren deze sancties vooral een logisch gevolg van de binnenlandse ontwikkelingen in het land. Zo waren er op dat moment ernstige rellen in de townships, weigerden kinderen naar school te gaan, acties van Congress of South African Trade Unions (COSATU) 140 en beelden van de apartheidspolitie die insloeg op ongewapende zwarten. 141 De doorgevoerde sportmaatregelen brachten dus wel degelijk reacties teweeg bij het apartheidsregime. De sportwet van 1956 was erop gericht om een duidelijk sportbeleid op te stellen. Pretoria probeerde vervolgens niet in een sportisolement te raken door de voorwaarden voor internationale sporters om in Zuid-Afrika actief te zijn te versoepelen. Alleen tijdens internationale wedstrijden mocht van de bestaande rassenwetten worden afgeweken. Zuid-Afrika slaagde er geruime tijd in om contacten te onderhouden in de populaire sporten rugby en cricket. Nadat het land verbannen was door het IOC en de FIFA betekende het heel veel voor Zuid-Afrika dat het toch nog in een paar sporten internationaal actief was. Het is opmerkelijk dat Pretoria een aantal beslissingen nam die het zeker niet gemakkelijker maakten om de apartheid in de sport te handhaven. Door de uitgesproken wet van Donges was het haast onmogelijk om nog te ontkennen dat er sprake was van discriminatie in de Zuid-Afrikaanse sport. Nadat het blanke bewind besloot SANROC te verbannen verloor het de controle over deze organisatie. Vanuit Londen groeide SANROC uit tot de aanjager van de sportboycot. De maatregelen die op het gebied van sport werden genomen hadden zeker invloed op het apartheidsregime. De Zuid-Afrikaanse regering deed 139
Keech en Houlihan, 161. COSATU werd in 1985 opgericht en is de grootste vakbond van Zuid-Afrika. COSATU zette stakingen op tegen het apartheidregime en zocht support in fabrieken en steden tegen het regime in Pretoria. Website COSATU, beschikbaar op: www.cosatu.org.za, geraadpleegd op 21 juni 2011. 141 Keech en Houlihan, 116. 140
53
enkele concessies maar probeerde zo min mogelijk van de door haar gestelde rassenwetten af te wijken. 5.2 Relevantie van de doorgevoerde sportsancties Terugkijkend op de anti-apartheidsstrijd komt de vraag naar voren of de doorgevoerde sancties tegen Zuid-Afrika een beslissende rol hebben gespeeld in het ten val brengen van het apartheidsregime. Verschillende werken gaan in op het nut van de sancties die tegen de republiek genomen zijn. Gelukkig bestaan er ook werken die specifiek ingaan op het effect van de sportboycot op Zuid-Afrika. De historicus David R. Black geeft in het boek How sanctions work 142 aan waarom de sportboycot van Zuid-Afrika in zijn ogen zo succesvol was. Volgens Black droeg de sportboycot op drie verschillende manieren bij aan de ontmanteling van het apartheidsregime. De boycot strafte de witte Zuid-Afrikanen voor de racistische politieke en sociale praktijken. De legitimiteit van de bewindvoerders werd aangetast doordat Zuid-Afrika werd uitgesloten van bijna alle belangrijke sportevenementen. Als laatste zag hij de sportmaatregelen als een precedent voor maatregelen die later genomen werden tegen het apartheidsregime. Volgens Black werden voornamelijk de blanken gestraft door de sportboycot en daarom was het een hele effectieve sanctie. De NP moest daarom wel haar best doen om internationale sportcontacten te waarborgen omdat de partij anders te maken zou krijgen met een ontevreden blanke bevolking. Daarnaast was de sanctie op een gemakkelijke manier door te voeren omdat de sportwereld op een hiërarchische manier was opgebouwd. De sportboycot zorgde dus voor een bijna optimale isolering zonder dat het geld kostte. 143 Doordat het apartheidsregime de isolering tegen wilde gaan, ondermijnde zij automatisch de ideologische basis van het blanke bewind. Ook al deed Pretoria weinig concessies, toch nam het land ten overstaan van de wereld afstand van de racistische sportpraktijken om weer te kunnen deelnemen. Door de raciale verzoening op het gebied van sport werd het moeilijker om de apartheid op sociaal, economisch en politiek terrein te verantwoorden. Daarnaast zorgde de enkele concessie die het regime deed ervoor dat er een grotere achterban ontstond onder de blanke bevolking die de veranderingen in de sportpolitiek ondersteunde. 144
142
Black, ‘ “Not Cricket”: The effects and effectiveness of the Sport Boycott’, 219-222. Ibidem. 144 Ibidem, 222-224. 143
54
Black zag de sportboycot als precedent voor andere soorten sancties die later tegen Zuid-Afrika werden genomen. De Olympische boycot maakte de wereld duidelijk dat het daadwerkelijk mogelijk was om maatregelen tegen Zuid-Afrika door te voeren. Dit had vooral een symbolische waarde: als Zuid-Afrika normen overtrad op het gebied van sport en daarvoor al werd bestraft, moest het land zeker ook economische en politieke straffen worden opgelegd. De sportboycot zorgde voor protesten wanneer er toch contacten tussen ZuidAfrikanen en andere landen plaatsvonden. Deze protesten leidden uiteindelijk tot toenemende internationale druk en strengere sancties tegen Zuid-Afrika. Black stelt dat de sportmaatregelen leidden tot bindende veranderingen en een direct signaal aan de witte ZuidAfrikanen dat de apartheid op een positieve manier kon worden beëindigd. 145 Volgens Neta Crawford en Audie Klotz was de sportboycot van Zuid-Afrika het perfecte voorbeeld van geslaagde internationale isolering. Pretoria was al snel onder de indruk van de invloed die de sportboycot uitoefende. Daarop besloot de regering om aanpassingen toe te staan, te denken valt hierbij aan de toelating van het raciaal gemengde rugbyteam van Nieuw-Zeeland. De Olympische boycot tijdens de Spelen van 1964 had aangetoond dat ZuidAfrika’s rassenpolitiek zoveel inbreuk maakte op de mensenrechten dat internationale sancties waren geoorloofd. De sportboycot werd gezien als een gemakkelijk te nemen maatregel met een niet-economisch en apolitiek karakter. 146 Marc Keech en Barrie Houlihan benadrukken in hun artikel dat de sportboycot vooral een heel belangrijk symbolische functie had in de anti-apartheidsstrijd. De genomen maatregelen kregen veel aandacht in de internationale media en droegen daarom bij aan de algehele apartheidsstrijd. De sportmaatregelen waren een eerste stap naar vervolgmaatregelen. Het is echter moeilijk aan te tonen dat doorgevoerde sportsancties een directe invloed hebben gehad op de later genomen handels - en financiële maatregelen. Zij zijn het dus niet eens met Black die stelt dat de sportboycot wel degelijk een directe invloed had op de in het vervolg genomen maatregelen. Volgens Keech en Houlihan zorgde de sportboycot er vooral voor dat de schending van de mensenrechten in Zuid-Afrika in het nieuws kwam. Toen de roep om andere maatregelen vervolgens toe nam kon de internationale gemeenschap dit op een gegeven moment niet meer negeren omdat men al bekend was met de misstanden. 147 Rodney Davenport is van mening dat de sportmaatregelen maar een marginale invloed hebben gehad op Pretoria. De boycot heeft volgens hem nooit het gewenste effect gehad,
145
Ibidem, 224-226. Crawford en Klotz, How Sanctions Work, 266-271. 147 Keech en Houlihan, 118-120. 146
55
namelijk het aantasten van de rassenwetten in Zuid-Afrika. Daarnaast bleef het blanke bewind sportcontacten onderhouden met andere landen. Dit werd tijdens de apartheid weliswaar steeds moeilijker, maar ondermeer door het betalen van grote sommen geld aan andere landen wist Zuid-Afrika te voorkomen dat het volledig ge誰soleerd raakte. Volgens Davenport had de sportboycot daarom maar een marginale invloed op het apartheidsbewind. 148 William Beinart staat lijnrecht tegenover Davenport. De historicus vindt juist dat de sportsancties zeer effectief en succesvol waren. Tijdens de postkoloniale jaren werd segregatie in de sport echt een internationaal discussiepunt. De sportboycot zorgde ervoor dat apartheid in het nieuws kwam en dat er veel over de problematiek gesproken werd. Sport was zeer belangrijk voor de witte Zuid-Afrikanen en hoorde echt bij hun identiteit. Daarom probeerden ze de dreigende isolatie tegen te gaan. Hierdoor droeg de sportboycot volgens Beinart wel degelijk bij aan de hervormingen die onder druk door het apartheidsbewind werden doorgevoerd. 149 Opvallend is dat Prof. Wim Couwenberg weinig waarde toedicht aan de verschillende maatregelen tegen Pretoria, maar de sportboycot wel positief beoordeelt. Volgens Couwenberg valt het te betwijfelen of de Afrikaner politici zich door extreme dwangmaatregelen lieten intimideren. De interne ontwikkelingen hebben volgens hem een veel grotere invloed gehad op het einde van het apartheidsbewind dan de doorgevoerde sancties. Met name de demografische ontwikkeling, de toenemende maatschappelijke weerbaarheid, de mentaliteitsverandering in de blanke middenklasse en de legitimiteitscrises van het blanke bewind waren volgens hem de oorzaak van de ineenstorting van het regime. 150 In de regeringsnota De Rechten van de Mens in het buitenlandse beleid van 1979 waren drie criteria opgenomen waaraan het sanctiebeleid moest voldoen. Sancties moesten effectief, objectief en proportioneel zijn. Volgens Couwenberg hadden de economische sancties een averechts effect omdat de inkomenspositie van de zwarten verslechterde. Het gekozen pressiemiddel bracht hierdoor onevenredige schade toe aan de burgerbevolking. De culturele boycot zorgde voor een verzwakking van de betrekkingen tussen Nederland en ZuidAfrika waardoor er een lacune is ontstaan in de kennis van de Nederlandse taal en cultuur in de republiek die niet meer ongedaan te maken viel. Couwenberg zag de sportboycot als een doeltreffend pressiemiddel om niet-raciale sportbeoefening te ondersteunen zonder dat de
148
T. R. H. Davenport, South Africa: A modern history. (London 2000) 669-673. Beinart, Twentieth-Century South Africa, 214-215. 150 Couwenberg, Apartheid, Anti-apartheid, Post-apartheid, 34-36. 149
56
zwarte bevolking daar schade van ondervond. Wel werden sportboycots in de praktijk te opportunistisch toegepast waardoor ze aan geloofwaardigheid verloren. 151 In het boek De boycot beoordeeld van Robert Jan Bakker 152 stond ĂŠĂŠn vraag centraal: Waren de internationale dwangmaatregelen tegen Zuid-Afrika ethisch te rechtvaardigen? Bakker beoordeelt de sportboycot dus vanuit een heel ander perspectief. Hij is van mening dat de genomen maatregelen ervoor zorgden dat het apartheidsregime niet langer sportontmoetingen kon uitleggen als steun aan het regime. Hierdoor werd de trots van het bewind gekrenkt. Pretoria moest met maatregelen komen om de isolering tegen te gaan. Sport werd vooral door amateurs beoefend en de maatregelen hadden daarom slechts morele gevolgen. In het sportgekke Zuid-Afrika had de boycot een grote impact op de toeschouwers en de blanke talentvolle sportlieden. Black, Crawford en Klotz en Beinart beoordelen de sportboycot over het algemeen positief. Bakker en Keech en Houlihan benadrukken vooral de symbolische waarde van de boycot. Couwenberg staat negatief tegenover alle andere sancties die tegen Zuid-Afrika zijn genomen maar laat zich wel positief uit over de sportboycot. Interessant is dat in zijn ogen boycots in de praktijk te opportunistisch worden doorgevoerd. Davenport is van mening dat de maatregelen niet het gewenste effect hebben opgeleverd en dat de boycot daarom negatief moet worden beoordeeld. Opmerkelijk is dat de sportboycot in bijna alle werken positief wordt beoordeeld. Het grote twistpunt is de vraag of de sportboycot een directe invloed heeft gehad op de later genomen overige sancties. De academici zijn het er wel over eens dat de sportmaatregelen een grote symbolische waarde hadden.
151
Ibidem, 37-38. Robert Jan Bakker, De boycot beoordeeld. Een ethische studie over de internationale wangmaatregelen tegen Zuid-Afrika. (Zoetermeer 2007)
152
57
Conclusie Internationale sport werd tijdens diverse sportevenementen gebruikt voor politieke doeleinden. De rassenwetten in Zuid-Afrika waren de aanleiding voor de Nederlandse politiek om een sportboycot van Zuid-Afrika te ondersteunen. De politiek wilde op deze manier haar afkeur van het blanke bewind in Pretoria duidelijk maken. Voor de sportwereld is het heel moeilijk om dergelijke politisering van sportevenementen tegen te gaan. Het duurde lang voordat de Nederlandse regering overging tot sancties tegen het apartheidsbewind. Tot aan eind jaren ’50 hadden de twee landen nauw contact en steunden ze elkaar in diverse VN-resoluties. Het bloedbad in Sharpeville betekende een keerpunt. De eerste motie tegen Zuid-Afrika werd door de Kamer aangenomen. Nederland liet zich naar mate de jaren vorderden steeds kritischer uit over de apartheidsregering, maar geloofde nog wel in het opzetten van een dialoog om de situatie in Zuid-Afrika te veranderen. Nadat de apartheidspolitie in 1976 op een gewelddadige manier ingreep tegen protesten in Soweto werd het voor Den Haag duidelijk dat alleen het nemen van maatregelen ervoor kon zorgen dat Pretoria zou kiezen voor een nieuwe politieke koers. Internationaal volgde de Nederlandse politiek in de meeste gevallen de door de VN opgestelde resoluties. In november 1971 stemde Nederland voor een resolutie die nondiscriminatie in de sport moest waarborgen. Staatssecretaris Vonhoff lichtte de NSF en het NOC in over het stemgedrag in New York, maar bracht nog geen politiek advies uit aan de Nederlandse sportwereld. Het NOC kreeg te maken met de problematiek omtrent de Spelen van Mexico, maar doordat het IOC Zuid-Afrika uitsloot hoefde het NOC geen standpunt in te nemen. Gedurende de eerste jaren waarin het boycotvraagstuk speelde bepaalden de Nederlandse politiek en de sport geheel afzonderlijk hun positie ten opzichte van apartheid in de sport. Nadat het IOC in 1970 had besloten om Zuid-Afrika te verbannen werd de discussie over de apartheidsproblematiek door de sportkoepels naar de achtergrond geschoven. Politiek Den Haag maakte de VN intussen duidelijk dat het de apartheid in de sport afkeurde, maar ook dat sport een non-gouvernementele activiteit was waar de overheid zich niet mee diende te bemoeien. Toch deed minister Van Doorn in 1977 namens de politiek een dringende oproep aan de Nederlandse sportwereld om zich te onthouden van sportcontacten met teams die op raciale basis waren geselecteerd. Het is opvallend dat de politiek toen pas een dringend beroep deed op de sport. De politiek probeerde de autonomie van de Nederlandse sportwereld zo lang mogelijk te respecteren, maar door de toenemende internationale druk voelde ze zich nu toch
58
genoodzaakt om dit advies kenbaar te maken. Het duurde opmerkelijk lang voordat de NSF en het NOC daadwerkelijk een standpunt innamen. De opmerking in de brief van de minister dat sportbonden vrij waren om het verzoek van de regering al dan niet te volgen zorgde er waarschijnlijk voor dat de sportwereld de tijd nam om een standpunt in te nemen. Het is ook interessant dat het NOC en de NSF op dat moment nog nauwelijks contact over deze zaak hadden. Door de kwestie van mogelijke Zuid-Afrikaanse deelname aan de Paralympics op Papendal vergrootte de Kamer de druk op het kabinet. Hierop trok de regering de eerder gedane toezegging voor materiĂŤle steun aan de Paralympics in. Door deze beslissing werd de autonomie van de sportwereld aangetast. Het is opvallend dat er geen groot conflict tussen de sport en politiek ontstond. Dit kwam omdat de stichting OSG onder druk van de politiek de uitnodiging aan Zuid-Afrika had ingetrokken. Ook zette de South African Sports for Paraplegics and other Physically Disabled de zeer opmerkelijke stap om in beroep te gaan tegen de beslissing van de regering. Vanwege de hangende rechtszaak was het niet meer nodig voor de Nederlandse sportkoepels om een serieus protest aan te tekenen. Daarnaast liet de International Sports Organisation for Disabled tijdens deze rechtszaak weten dat de Paralympics definitief in Arnhem zouden worden gehouden. De Nederlandse sport en politiek konden daarom het dreigende conflict omzeilen. De sportkoepels besloten na de problemen rond Zuid-Afrikaanse deelname aan de OSG en de boycotkwestie van Moskou dat zij snel ĂŠn gezamenlijk uitgangspunten ten opzichte van sport en politiek moesten formuleren. De NSF en het NOC zochten nu pas toenadering om samen te werken doordat beide organisaties te maken kregen met politiek getinte problemen. De sportkoepels werkten nu pasvoor het eerst nauw samen. Het lijkt daarom heel aannemelijk dat deze toenadering de eerste stap is geweest voor de latere fusie van beide organisaties in 1993. De politieke druk nam vervolgens toe na de brief van minister De Boer aan de Nederlandse sportwereld. Het is opvallend hoe luchtig de voorzitters Van der Krol (NOC) en Bertels (NSF) hierop reageerden. Doordat de uitgangspunten sport en politiek in mei 1982 reeds waren gepresenteerd hadden de bewindvoerders een houvast om hun besluit op te baseren. Het is interessant dat de sport voor het eerst gebruik maakte van de opgestelde uitgangspunten. Uit de brief werd ondermeer duidelijk dat Zuid-Afrika de internationale sport voor politieke doeleinden misbruikte. Uit de uitgangspunten bleek vervolgens dat het was geoorloofd om het regeringsadvies te volgen. De sportwereld deed dus voorkomen dat haar beslissing niet onder politieke druk was genomen. Het is opmerkelijk dat de NSF namens de sportwereld vervolgens wel haar onvrede uitsprak richting Den Haag over het feit dat de regering niet eerst overleg had gepleegd met de sportkoepels voordat het regeringsstandpunt 59
was vastgesteld. Waarschijnlijk was het ook gemakkelijker voor de sportwereld om het regeringsadvies te volgen omdat toonaangevende internationale sportorganisaties ook al hadden besloten een sportboycot door te voeren. Het volgende conflict tussen de politiek en de sport ontstond doordat de regering een zeer restrictief visumbeleid voor Zuid-Afrikanen ging voeren. Hierdoor kon Den Haag nietdeelname van Zuid-Afrikaanse sporters aan internationale wedstrijden in Nederland afdwingen. Ook zou de politiek financiĂŤle sancties kunnen opleggen aan sportorganisaties die niet bereid waren om Zuid-Afrika totaal te isoleren. De NSF en het NOC protesteerden tegen deze maatregelen. De sport was bang om haar beslissingbevoegdheid kwijt te raken doordat Den Haag het visumbeleid als dwangmiddel hanteerde. Het is merkwaardig dat de regering, die eerder nog begrip had getoond voor de Nederlandse verplichtingen bij internationale sportbonden, nu toch overging tot een restrictief visumbeleid. Het is te verklaren dat het kabinet juist ten opzichte van sporters een zeer restrictief beleid voerde omdat Den Haag meerdere malen had benadrukt dat sport van grote waarde was voor Zuid-Afrika. Het protest van de sport resulteerde wel in een lichte versoepeling van het beleid. Slechts bij een zeer nadelige werking of onaanvaardbare schade voor de Nederlandse sport zou een visum worden verleend. Opvallend is dat de politiek dus wel degelijk naar de sport luisterde. Hieruit blijkt dat sport en politiek niet te scheiden zijn, maar allebei een eigen verantwoordelijkheid hebben. Hoewel de politiek altijd haar respect voor de autonomie van de sport uitsprak werd deze in sommige gevallen toch geschonden. Door de doorgevoerde sportsancties dreigde Zuid-Afrika in een sportisolement terecht te komen. Pretoria wilde dit voorkomen en versoepelde de voorwaarden voor internationale sporters om in Zuid-Afrika actief te zijn. Het land kwam dus zeker tegemoet aan de internationale eisen, maar probeerde zo min mogelijk van de rassenwetten af te wijken. De gedane concessies konden niet voorkomen dat het land door ondermeer het IOC en de FIFA werd verbannen. Dit was een grote klap voor het sportgekke land. Het blanke bewind slaagde er wel in om gedurende lange tijd nog internationaal actief te zijn in de voor Zuid-Afrika belangrijke sporten, rugby en cricket. Uit mijn onderzoek blijkt dat de sportboycot op internationaal niveau relatief gemakkelijk was door te voeren dankzij de hiĂŤrarchische opbouw van de sportwereld. Nu is het interessant dat de situatie in Nederland anders was. Zo had de KNGV in november 1977 op eigen initiatief al besloten om een Oost-Europees voorstel te ondersteunen om Zuid-Afrika uit de internationale turnfederatie (FIG) te stoten. Hieruit blijkt dat de sportkoepels geen volledige controle hadden op de bij haar aaneengesloten organisaties. In het artikel van Black 60
komt naar voren dat de boycot succesvol was dankzij de hiërarchie in de sportwereld. Waarschijnlijk heeft Black gekeken naar de opbouw van de internationale sportorganisatie. De sportmaatregelen waren zeker van symbolische waarde. Zo genereerde de sportboycotkwestie veel aandacht in de media. Maar het is niet aan te tonen dat landen hierdoor overgingen tot verdere sancties. Hoewel Black de sportmaatregelen als een eerste stap naar vervolgmaatregelen ziet, hebben naar mijn mening vooral de binnenlandse ontwikkelingen in Zuid-Afrika van midden jaren’80 gezorgd voor het toenemen van sancties. De sport was de eerste discipline waarin maatregelen tegen Zuid-Afrika werden doorgevoerd en de stelling van Crawford en Klotz dat de sportboycot aantrekkelijk was omdat het een nieteconomisch en apolitiek karakter heeft gaat daarom in dit geval ook op. De bewering van Couwenberg dat sportboycots vaak te opportunistisch worden doorgevoerd lijkt mij reëel. Het is alleen jammer dat Couwenberg geen voorbeelden geeft om zijn standpunt te verduidelijken omdat opportunisme een erg breed begrip is. In deze kwestie gingen zowel de politiek als de sport uit van hun eigen belang. Zo had Van Karnebeek er belang bij om het beleid van het IOC te volgen. De sportkoepels probeerden zo lang mogelijk een neutrale positie in te nemen om zo niemand voor de voeten te lopen. De politiek wilde geen gezichtsverlies leiden op nationaal en internationaal niveau en hield rekening met deze factoren bij haar besluitvorming. De sportboycot heeft niet direct geleid tot verdere sancties maar indirecte invloed was wel merkbaar. De Nederlandse sportwereld nam na vele jaren van beraadslaging uiteindelijk het besluit om een advies te geven voor een sportboycot van Zuid-Afrika. De sportkoepels probeerden zich zo lang mogelijk te verschuilen achter hun autonome positie. Hiermee wilden het NOC en de NSF voorkomen dat ze een standpunt moesten innemen. Door de toenemende politieke druk konden de sportkoepels er niet aan ontkomen zich expliciet tegen sportcontacten met Zuid-Afrika uit te spreken. Hieruit blijkt eens te meer dat het moeilijk is voor de sport om te blijven gevrijwaard van politieke invloeden. De sport was echter ook een zeer krachtig middel in de strijd tegen apartheid. De kracht van sport wordt duidelijk door de woorden van Nelson Mandela: ‘Sport has the power to change the world. It has the power to inspire. It has the power to unite the people in a way that little else does. Sport can awaken hope where there was previously only despair. Sports speaks to people in a language they can understand.’ 153
153
Website Sport and Development, besckibaar op: http://www.sportanddev.org/en/?2863/The-Power-of-Sport-Should-sport-and-diplomacy-mix, geraadpleegd op 12 juli 2011.
61
Literatuur en bronnen Primair gedrukte bronnen Nationaal Archief Den Haag Archief van het Nederlands Olympisch Comité (NOC), 1912-1993 (2.19.124) Inv. nr.
69, Bestuursvergadering NOC, 1956-1959 74, Bestuursvergadering NOC, 1967-1970 75, Bestuursvergadering NOC, 1970-1971 76, Bestuursvergadering NOC, 1971-1972 78, Bestuursvergadering NOC, 1972-1973 80, Bestuursvergadering NOC, 1973-1974 81, Bestuursvergadering NOC, 1974-1976 86, Bestuursvergadering NOC, 1977 89, Bestuursvergadering NOC, 1978-1979 90, Bestuursvergadering NOC, 1979-1980 91, Bestuursvergadering NOC, 1980 95, Bestuursvergadering NOC, 1981-1982 96, Bestuursvergadering NOC, 1982 97, Bestuursvergadering NOC, 1982 98, Bestuursvergadering NOC, 1982-1983 110, Bestuursvergadering NOC, 1988 1127, Olympische Spelen 1980 Moskou
Archief van de Nederlandse Sport Federatie (NSF), 1959-1993 (2.19.138) Inv. nr.
464, Boycot 465, Boycot Zuid-Afrika
Secundaire literatuur en bronnen Literatuur Archer, Robbert en Antoine Bouillon, The South African game. Sport and racism. (London 1982) Black, David R., ‘ “Not Cricket”: The effects and effectiveness of the Sport Boycott’, in: How Sanctions Work. Lessons from South Africa. (New York 1999) 62
Booth, Douglas, The race game. Sport and Politics in South Africa. (London 1988 ) Bakker, Robert Jan, De boycot beoordeeld. Een ethische studie over de internationale dwangmaatregelen tegen Zuid-Afrika. (Zoetermeer 2007) Beinart, William, Twentieth-Century South Africa. (Oxford 1994) Buskes, Johannes Jacobus, Zuid-Afrika’s apartheidsbeleid: onaanvaardbaar. (Den Haag 1955) Couwenberg, S.W., Apartheid, Anti-apartheid, Post-apartheid. Terugblik en evaluatie. (Budel 2008) Crawford, Neta C. en Audie Klotz, How Sanctions Work. Lessons from South Africa. (New York 1999) Davenport, T. R. H., South Africa: A modern history. (London 2000) De Boer, Stefan, Van Sharpeville tot Soweto. Nederlands regeringsbeleid ten aanzien van apartheid, 1960-1977. (Den Haag 1999) De Graaff, Bob, Duco Hellema en Bert van der Zwan, De Nederlandse buitenlandse politiek in de twintigste eeuw. (Amsterdam 2003) Edelenbos, Carla, In goed vertrouwen. Defence and Aid Fund Nederland 1965–1991. (Amsterdam 1991) Espy, Richard, The politics of the Olympic Games (Los Angeles 1979) Guelke, Adrian, “The politicization of South African Sport”, in: The Politics of Sport (Manchester 1986) Guttmann, Allen, The Games must go on: Avery Brundage and the Olympic Movement Hellema, Duco, Buitenlandse politiek van Nederland. De Nederlandse rol in de wereldpolitiek. (Apeldoorn 2006) Hellema, Duco, Neutraliteit en Vrijhandel. De geschiedenis van de Nederlandse buitenlandse betrekkingen. (Utrecht 2001) Hill, Christopher, Olympic Politics. Athens to Atlanta. (Manchester 1996) Lakerveld, Carry, Nederland tegen Apartheid. (Amsterdam 1994) Lapchick, Richard E., The politics of race and international sport. The case of South Africa. (Westport 1975) Mandell, Richard D., The Nazi Olympics. (London 1971)
63
Nauright, John, Long run to freedom. Sport, cultures and identities in South Africa. (West Virginia 2010) Nauright, John en David R. Black, Rugby and the South African nation. (Manchester 1998) Opperman, R. and L. Laubscher, Africa’s first Olympians: the story of the Olympic Movement in South Africa 1907-1987 (Johannesburg 1987) Pfeiffer, Rolf, Sport und Politik. Die Boykottdiskussionen um die Olympischen Spiele von Mexico City bis Los Angeles 1984. (Frankfurt am Main 1987) Ramsamy, Sam, Apartheid the real hurdle. Sport in South Africa & the International Boycott. (London 1982) Rozenburg, Rob, De bloedband Den Haag-Pretoria. Het Nederlandse Zuid-Afrikabeleid sinds 1945. (Amsterdam 1986) Senn, Alfred Erich, Power, Politics and the Olympic Games. A history of the power brokers, events and controversies that shaped the Games. (Illinois 1999) Stichting Anti-Apartheidsbeweging Nederland, Anti Apartheidsbeweging Nederland. (Amsterdam 1988) Van den Bos, Bob, Olé we are the champions. Sport en internationale betrekkingen. (Den Haag 1988) Artikelen uit tijdschriften, academische vakbladen en kranten Bos, Rolf, ‘Sportboycot vanwege Darfur?’ de Volkskrant, 12 april 2007. Booth, Douglas, ‘Hitting Apartheid for Six? The Politics of the South African Sports Boycott’, Journal of Contemporary History (2003). Keech, Marc en Barrie Houlihan, ‘Sport and the end of apartheid’, The Round Table (1999). Kidd, Bruce, ‘The campaign against sport in South Africa’, International Journal (1988) Lapchick, Richard E., ‘Sport and Apartheid politics’, Annals of the American Academy of Political and Social Science (1979) Nixon, Rob, ‘Apartheid on the run: The South African sports boycott’, Transition (1992) Witkamp, Anton en Charles Taylor, ‘Lord Killinan zet zich af tegen politiek: “Wie niet naar Moskou wil, die gaat maar niet …”, De Telegraaf, 28 december 1979. Auteur onbekend, ‘FIG-voorstel tegen Zuid-Afrika, KNGV wil isolering’, de Volkskrant, 15 november 1977. Auteur onbekend, ‘The Olympics: Boycotting South Africa’, Time, 8 maart 1968.
64
Internetbronnen ‘Apartheid in sports’, Website United Nations (UN); beschikbaar op: http://daccess-ddsny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/327/91/IMG/NR032791.pdf?OpenElement. Archief Stichting Comite Zuid-Afrika, Website IISG; beschikbaar op: http://www.iisg.nl/archives/en/files/s/11084649.php. Congress of South African Trade Unions (COSATU), Website COSATU; beschikbaar op: www.cosatu.org.za. Handelingen der Staten-Generaal, Website Staten-Generaal; beschikbaar op: www.statengeneraaldigitaal.nl Hans Andries de Boer (1937), Website Parlement & Politiek; beschikbaar op: http://www.parlement.com Henry Willem van Doorn (1915-1992), Website Parlement & Politiek; beschikbaar op: http://www.parlement.com. ‘International Declaration against Apartheid in Sports’, Website UN; beschikbaar op:
http://daccess-ddsny.un.org/doc/RESOLUTION/GEN/NR0/313/40/IMG/NR031340.pdf?OpenElement. Internationaal Olympisch Comité, Olympic Charter (Lausanne 2007), Website IOC; beschikbaar op: http://multimedia.olympic.org/pdf/en_report_122.pdf. Jonkheer Herman Adriaan van Karnebeek (1903-1989), Website NOC*NSF; beschikbaar op: http://www.nocnsf.nl/cms/showpage.aspx?id=1097. Kabinet –Van Agt I (1977-1981), Website Parlement & Politiek; beschikbaar op: http://www.parlement.com. South West African People’s Organisation of Namibia (SWAPO) , Website SWAPO; beschikbaar op: http://www.swapoparty.org/history.html The Freedom Charter, Website African National Congress (ANC); beschikbaar op: http://www.anc.org.za/show.php?include=docs/misc/1955/charter.html. Thomas Rogers, ‘U.N. reports contacts with South Africa’, Website New York Times; beschikbaar op: http://www.nytimes.com/1988/04/15/sports/un-reports-contacts-with-south-africa.html. Webdossier ‘Nederland tegen apartheid’, Website NIZA; beschikbaar op: http://archive.niza.nl/detail_page.phtml?&publish=&lang=&text00=&text01=&text14=&text 10=50erjaren1&nav=n2i&username=guest@niza.nl&password=9999&groups=NIZA.
65
Website Sport and Development, beschikbaar op: http://www.sportanddev.org/en/?2863/The-Power-of-Sport-Should-sport-and-diplomacy-mix
66