Worstelen in de schaduw
Sport- en festivalcultuur in Ptolemai誰sch Egypte Trevor Scarse S1464973 Master Scriptie 27 augustus 2011 Begeleider: Edward van der Vliet
Inhoudsopgave Inleiding
3
Hoofdstuk 1. Egyptenaren en Grieken: historiografisch overzicht Het gymnasium Festival Hoofdstuk 2. Begrippen en bronnen Theorie en begrippen Bronnen voor Ptolemai誰sch Egypte Hoofdstuk 3. Grieken en Egyptenaren onder de Ptolemai谷n
5 16 21 25 25 29 31
Hoofdstuk 4. Het gymnasium in Egypte: de bronnen Gymnasia en palaistrai 3e eeuw BCE 2e eeuw BCE 1e eeuw BCE Epheben en Neaniskoi Hoofdstuk 5. Het gymnasium in Ptolemai誰sch Egypte Gymnasium als training- en onderwijsplaats Gymnasium als instituut De sociale dimensie van het gymnasium
40 40 40 46 56 61 69 70 72 73
Hoofdstuk 6. Het Festival in Egypte De bronnen voor Egyptische wedstrijdfestivals Festival en identiteit
78 78 91
Hoofdstuk 7. Heimatsvermerke en sport in Egypte
95
Conclusie
100
Literatuurlijst Literaire bronnen Afkortingen bronnen
103 108 108
Voorpagina: detail Nijl moza誰ek uit Palestrina, ca. 100 BCE.
2
Inleiding No longer does thy mother, Philoxenos, welcome thee, Throwing her arms around thy lovely neck in a long embrace, No longer dost thou walk with the youth through our famed city Happy from the shady exercise ground of the gymnasium. No, your father brought hither your pale bones When Kaunos had consumed thy flesh with greedy flame. - Bernand, Inscr.Métr. 62 (vert. Fraser, Ptolemaic Alexandria, I 613)
In de Oudheid bestond er eigenlijk alleen een gedeelde Griekse identiteit tijdens de verschillende festivals waar sport- en muziekwedstrijden werden gehouden. Alleen de door de goden gesanctioneerde festivals en de Panhelleense tempelcomplexen boden een vreedzame plaats aan de talrijke rivaliserende steden, verbonden en koningen.1 Na de veroveringen van Alexander werd deze festivalcultuur meegenomen door de talloze immigranten afkomstig uit Griekenland, Macedonië en Klein-Azië. In de hellenistische periode en later werden verscheidene festivals opgezet naar het voorbeeld van de Panhelleense spelen en overal doken gymnasia op. Dergelijke spelen en het gymnasiale leven worden aangeduid als een van de belangrijkste manieren van Grieken om in contact te blijven met de eigen cultuur, vaderland en geschiedenis.2 Deze spelen waren echter grote publieke aangelegenheden en ook van steden zonder Griekse wortels is bekend dat dergelijke evenementen daar werden gehouden. Dit heeft gezorgd voor een langdurig en nog altijd actueel debat in hoeverre er integratie en segregatie plaatsvindt tussen de Grieken en de inheemse bevolking.3 In het begin was het de bedoeling dat ik in deze scriptie een vervolg ging schrijven op mijn bachelorscriptie. Daarin bekeek ik in hoeverre een Griekse identiteit tot uiting kwam tijdens de Panhelleense spelen, specifiek de Olympische en Pythische spelen. De omstandigheden waar de immigranten in de hellenistische periode terecht kwamen, zorgden voor nieuwe ontwikkelingen en inzichten over de betekenis van het Griek of Macedoniër zijn. Afstoting en 1
Lysias 33, Olympiakos; Isokratos 4, Panegyrikos; Jonathan M. Hall, Hellenicity. Between ethnicity and culture (Chicago 2002) 170-1. 2 Sofie Remijsen, ‘Challenged by Egyptians. Greek Sports in the Third Century BC’, The international journal of the history of sport 26 (2009) 246-71; Frank W. Walbank, ‘Two Hellenistic processions. A matter of selfdefenition’, in: Ibidem (ed.), Polybius, Rome and the Hellenistic world. Essays and reflections (Cambridge 2002) 79-90 = Scripta classica israelica 15 (1996) 119-30; Gertrude Dietze, ‘Temples and soldiers in southern Ptolemaic Egypt. Some epigraphic evidence’, in: Leon Mooren (ed.), Politics, administration and society in the Hellenistic and Roman world. Proceedings of the international colloquium, Bertinoro 19-34 July 1997 (Leuven 2000) 77-89, aldaar 89. 3 Eric G. Turner, ‘Ptolemaic Egypt’, in: F. W. Walbank, A. E. Astin, M. W. Frederiksen en R. M. Ogilvie (ed.), The Cambridge Ancient History VII deel 1 The Hellenistic World, Cambridge Histories Online (2e herz. ed.; Cambridge 1984) 118-74, aldaar 173; Christine Fischer-Bovet, Army and society in Ptolemaic Egypt (Stanford 2008) 284-5.
3
integratie waren twee reacties hierop. De vraag was in hoeverre de festival- en sportcultuur een rol speelde in de demarcatie van grenzen tussen de immigranten en de inheemse volkeren. Dit vraagstuk was echter te groot om met enige diepte in een masterscriptie te behandelen. Ik heb daarom het onderzoek beperkt tot Egypte, een land waar het bronnenmateriaal rijker was dan de meeste nieuwe veroverde gebieden op Klein-Azië na. De scriptie is opgebouwd uit vier delen. Het eerste deel is gewijd aan het historiografisch debat over de relatie tussen Grieken en Egyptenaren en de gebruikte begrippen en theorie. Het deel wordt afgesloten met een eigen beschouwing over Ptolemaiïsch Egypte. In het tweede deel wordt het gymnasiale leven in Egypte geanalyseerd. Eerst geef ik een overzicht van de verschillende bronnen waarin het gymnasium en de palaistra voorkomt. Dit bronnenmateriaal verwerk ik daarna om een antwoord te vinden op de vraag in hoeverre etniciteit een rol speelt in het gymnasiale leven. Het derde deel is gewijd aan de verschillende festivals die Ptolemaiïsch Egypte rijk was. Ook hier geef ik eerst een overzicht van het bronnenmateriaal om daarna enige conclusies te trekken. Als laatste behandel ik de verschillende regionale benamingen die in het bronnenmateriaal over het gymnasium en de festivals naar voren komen. Hiermee probeer ik een antwoord te vinden hoe men zichzelf etnisch presenteerde in de sport- en festivalcultuur. Dit is daarmee ook een opmaat voor de algemene conclusie.
4
Hoofdstuk 1. Egyptenaren en Grieken: historiografisch overzicht In Egypt they have everything that exists or is made anywhere in the wide world: wealth, sports, power, excellent climate, fame, sights, philosophers, gold, young men, a shrine of the sibling gods, an enlightened king, the Museum, wine – in short, every good thing he might desire. - Herodas Mime I r. 26-31 (vert. Lewis, Greeks in Ptolemaic Egypt, 10).
Eind jaren zeventig van de vorige eeuw werd de nieuwe impuls, gegeven door Barth, in de theorievorming over etniciteit aangegrepen voor de studie van de maatschappelijke relaties tussen Grieken en Egyptenaren in het Ptolemaiïsche Egypte. Voor Bingen was hellenistisch Egypte een periode waarin twee verschillende complexiteiten samenkwamen in één territorium. Deze co-existentie werd verder gedefinieerd door een ongelijke relatie tussen een dominante minderheid en een autochtone meerderheid die daardoor minder controle hadden over hun eigen toekomst.1 Voor de inhoud van deze relatie moet men niet alleen kijken naar de sferen van osmose, maar ook naar de wederkerige scheidingen die door de actoren zelf aangebracht worden. De Ptolemaiïsche koningen namen in de nieuwe machtsverhouding een ambigue positie in. Aan de ene kant presenteerden ze zich als traditionele Macedonische en Griekse vorsten, en aan de andere kant vervulden en promootten zij actief de rol van farao. Aan de top van deze machtsstructuur bestond samenwerking tussen de Griekse en Egyptische elites. Tegelijkertijd waren de Grieken buiten het hof buitenstaanders en onderdrukkers, met als gevolg dat ressentimenten ten opzichte van hen werden opgebouwd. De vele opstoten en opstanden uit de derde en tweede eeuw kunnen echter niet zonder meer verbonden worden met een nationale weerstand tegenover de Grieken. Economische misstanden en exploitatie door de elite stonden veelal aan de basis hiervan. De beide groepen waren niet homogeen: de sociale verschillen binnen de groepen zorgden ervoor dat zij niet met één mond spraken. Aan de andere kant waren er op cultureel gebied maar beperkte zones van osmose. Er bestond geen grote culturele transfer tussen beide groepen, maar wel een wederkerige evolutie. 2 In tegenstelling tot het negentiende-eeuwse kolonialisme bestond er geen traditie van culturele ‘bekering’. Beide culturen werden gezien 1
Jean Bingen, ‘Greco-Roman Egypt and the question of cultural interaction’, in: Bagnall (ed.), Hellenistic Egypt. Monarchy, society, economy, culture (Edinburgh 2007) 240-55, aldaar 242-3. = ‘L’Égypte Gréco-romaine et la problématique des interaction culturelles’, Proceedings of the XVI international congress of papyrology (Chicago 1981) 3-18. 2 Bingen, ‘Greco-Roman Egypt and the question of cultural interaction’, 246.
als fundamenteel gesloten voor de andere. Culturele interactie was een willekeurig gevolg van de dagelijkse praktijk. De traditionele Egyptische maatschappij werd in de Ptolemaiïsche periode echter ook ondermijnd. Het tweede niveau van culturele structuren, instituties zoals de Egyptische priesterklasse, werd ondergraven door nieuwe ontwikkelingen. De fiscalisering van de economie zorgde in de derde eeuw voor grote aanpassingen van de Egyptische boeren.3 Dit zorgde namelijk voor een botsing tussen de oude economische structuren en de nieuwe geografische belastinggrenzen. Het werven van genoeg muntgeld om de belastingen te kunnen betalen was een belangrijke bron voor afhankelijkheid van ‘Griekse’ geldschieters.4 Hoewel er geen raciale politiek uitgeoefend werd door de Ptolemaiën, zorgden taal en de geldeconomie voor een ongelijke structuur in de eerste twee eeuwen. Dit zorgde in de tweede eeuw voor de ontwikkeling van de Egyptische agrarische maatschappij tot die van een landadellijke sociale structuur. De Griekse identiteit in hellenistisch Egypte werd in de beginperiode gekenmerkt door een diversiteit aan thuissteden en –landen. Deze diversiteit werd grotendeels gecondenseerd tot een Griekse identiteit met behulp van de dialectiek van het panhellenisme uit de klassieke periode. De privileges van deze Griekse minderheid werden gelegitimeerd door en met de Griekse cultuur. Qua religie deden de Grieken grotendeels mee met de locale, Egyptische omgeving. Syncretisme en polytheïsme zorgden ervoor dat locale goden getransformeerd konden worden naar de eigen Griekse godenwereld. De geslotenheid van de twee groepen in Ptolemaiïsch Egypte wordt ook beaamd door Turner. Onder Ptolemaios I werd er een evenwicht opgebouwd tussen de oude, Egyptische elite en de nieuwe bureaucratie en immigranten. Dit evenwicht wordt echter onder Ptolemaios II in het voordeel van de Grieken en Macedoniërs beslecht. Vooroordelen over Egyptenaren zijn in deze periode prominent aanwezig, onder andere in de hofliteratuur.5 De discriminatoire opmerkingen zijn echter niet altijd te kwalificeren, omdat vaak een identificatie van de protagonisten mist.6 De twee grootste arena’s van frictie tussen de Grieken en Egyptenaren waren de inkwartiering van soldaten bij mensen thuis en de noodzaak om belastingen en andere transacties in muntgeld te betalen.
3
Jean Bingen, ‘Greek economy and Egyptian society in the third century’, in: Bagnall, Hellenistic Egypt, 21528, aldaar 223-4. = ‘Economie grecques et société égyptienne au IIIe siècle’, in: H. Mähler en V.M. Strocka (ed.), Das ptolemäischen Ägypten (Mainz am Rhein 1978) 211-9. 4 Bingen, ‘Greek economy and Egyptian society’, 228. 5 Turner, ‘Ptolemaic Egypt’, 155. 6 Ibidem, 156.
6
De fusie of integratie van de twee groepen was dan ook geen doel of gevolg volgens Turner.7 De Grieken probeerden hun eigen identiteit te behouden.8 Het gymnasium speelde hierin een rol als intellectueel en Grieks cultureel centrum. Toen Egyptenaren ook kleroi toegewezen kregen, noemden de Grieken zich voortaan katoikoi om de distantie te bewaren. Bij gemengde huwelijken kreeg de gehele familie Griekse namen naast hun Egyptische. Ook bij de Egyptische priesters leefde een elitarisme ten opzichte van de Griekse bevolking. 9 Een voorbeeld hiervan was het Orakel van de Pottenbakker uit de tweede eeuw BCE. Hierin werd het einde van de Griekse overheersing en dat van Alexandria voorspeld. Het samenleven zorgde daarentegen wel degelijk voor enige inter-penetratie.10 De Griekse literatuur is niet totaal gespeend van Egyptische invloeden. Meer dagelijkse afbeeldingen in terracotta en op aardewerk lieten volop Egyptische scènes zien. Vanaf de tweede helft van de tweede eeuw worden Griekse inscripties ook vaak op steles in Egyptische stijl opgezet. Om dit te illustreren noemt Turner drie effecten van de samenkomst van de Egyptische en Griekse culturen. Op de eerste plaats worden alle verschillende groepen Grieken, Macedoniërs en Thraciërs onder dezelfde noemer van ‘Hellenen’ gebracht. Ten tweede wordt de Egyptische, overzichtelijker kalender de standaard. En ten derde wordt het Griekse alfabet na de tweede eeuw overgenomen voor de Egyptische taal. In haar boek over Memphis gaat Thompson verder in op de rol van minderheden en etniciteit in de Egyptische maatschappij, gefocust rondom het materiaal afkomstig uit Memphis. 11 Memphis was een van de oudste centra van Egypte en was meerdere malen de hoofdstad van het land. In het begin zetelde de Ptolemaiïsche regering dan ook hier, voordat die verhuisde naar Alexandrië. Deze lange geschiedenis heeft er voor gezorgd dat door de eeuwen heen velen uit binnen- en buitenland naar deze stad toetrokken. Memphis is daarmee een goed voorbeeld van een gemengde samenleving, en kan fungeren als microkosmos van de grotere ontwikkelingen in Egypte. De relatie tussen Grieken en Egyptenaren wordt door Thompson uitgediept in een casestudie over het Sarapeion. Dit was een tempelcomplex gewijd aan Sarapis met verschillende tempels en andere culten binnen het terrein. Uit dit tempelcomplex hebben wij een uitgebreid archief over van de twee zonen van Glaukias, Ptolemaios en Apollonios, en hun omgeving in de jaren 160 en 150 BCE. Ptolemaios was een enkatuchos, vrijwillige kluizenaar op het tempelcomplex. Hij was 7
Turner, ‘Ptolemaic Egypt’, 167. Ibidem, 173. 9 Ibidem, 173. 10 Ibidem, 172-4. 11 Dorothy J. Thompson, Memphis under the Ptolemies (Princeton 1988). 8
7
verbonden aan de cultus van Astartes, een kleine, oorspronkelijk Semitische cultus binnen het grotere complex ter ere van Sarapis. Zijn huisgenoot was Harmais, waarschijnlijk een Egyptenaar, en Ptolemaios neemt ook de zorg op zich voor de tweeling Taous en Thaues, tweelingdochters van een gestorven vriend van Ptolemaios. Ptolemaios leunde verder op de steun van zijn jongere broer, Apollonios. Ptolemaios zorgde voor zijn onderhoud door het verkopen van een simpele maaltijd voor het tempelpersoneel en verkocht soms ook stoffen en kledij door zijn connecties in de Fayoum. Deze economische activiteiten wekten echter ook ergernis op bij sommigen die ook werkten op het tempelcomplex.12 Meerdere malen werd Ptolemaios aangevallen door een groep boze Egyptenaren. Harmais kreeg echter vaak het zwaarst te verduren bij deze aanvallen. Een ander incident vond plaats in de aanloop naar een bezoek van de koning aan Memphis. Hun woning werd door politiebeambten doorzocht voor wapens. Hierbij stelen deze beambten echter ook hun eigendommen, onder andere het spaarpotje van Harmais. Het archief uit het Sarapeion laat in het klein de leefwereld zien van hellenistisch Egypte en de daarbij horende spanningen. In het dagelijkse leven konden de beide groepen niet om elkaar heen. Ruzies uit de dagelijkse sfeer konden echter ‘opgewaardeerd’ worden tot een etnisch conflict. Naar aanleiding van de aanvallen op Ptolemaios door een groep met onder andere een bakker, klerenverkoper en graanhandelaar, schreef hij aan de strategos dat hij aangevallen is, omdat hij ‘een Griek is’.13 Een ruzie voortkomend uit economische geschillen, wordt zo onderdeel van de etnische verschillen tussen Grieken en Egyptenaren.14 Dit zorgde voor een gelaagde mentaliteit: op het mentale niveau werd er een scheiding gemaakt tussen een Griekse en Egyptische sfeer, terwijl men in de praktijk gewone sociale en economische contacten had. Een groot deel van de samenleving behoorde uiteindelijk tot beide sferen. De vrienden en medewerkers van de zonen van Glaukias kwamen uit verschillende lagen van de bevolking en uit beide etniciteiten. Binnen deze samenleving vormden de Grieken echter de dominante groep. Griekse taal en cultuur werkten statusverhogend. De Egyptische cultuur en religie bleven echter sterk aanwezig. Deze omstandigheden zorgden echter ook voor animositeit tussen de beide groepen. In de jaren 160 konden deze spanningen bovendrijven door de instabiliteit en instorting van het Ptolemaiïsche gezag, resultante van de twee invallen door Antiochos IV en de jonge leeftijd van de
12
Thompson, Memphis under the Ptolemies, 229-30; 250. UPZ 7 en 8. 14 Thompson, Memphis under the Ptolemies, 229-30. 13
8
Ptolemaiïsche koningen. Binnen deze omstandigheden ondervond Ptolemaios de negatieve kanten van het lidmaatschap van een politieke minderheidsgroep. Goudriaan gaat in zijn boek verder in op de relatie tussen de Grieken en Egyptenaren aan de hand van de theorie van Barth.15 Goudriaan gaat in op de overgeleverde bronnen waar mensen elkaar expliciet omschrijven als Grieks of Egyptisch. Vanuit deze bronnen onderzoekt Goudriaan de manier waarop de etnische groepen over elkaar praten. Hieruit wil hij laten zien hoe in hellenistisch Egypte de groepen Grieken en Egyptenaren geconstrueerd werden in het sociale verkeer. Hiermee hoopt hij antwoord te krijgen op de vragen in welke omstandigheden etnische categorieën gebruikt worden, welke criteria hiervoor waren, of er mobiliteit over de grenzen heen was, en of er ook een politiek beleid hiervoor was. In Egypte bestonden er verplichte, juridische identificaties, zogenaamde Heimatsvermerke. Dezen waren echter bedoeld om de economische en juridische plaats van personen te regelen.
16
De lagere klassen waren regionaal gebonden in verband met verplichte
werkdiensten en werden geïdentificeerd door hun woonplaats. Meer mobiele personen of immigranten werden of geïdentificeerd door hun originele woonplaats of regio of door hun legerdivisie als zij soldaten waren. Van de grote variëteit aan Heimatsvermerke in de 3e eeuw bleef in de tweede eeuw weinig over in de Griekse bronnen.17 In de demotische bronnen blijft de variëteit echter behouden. Dit wijst er volgens Goudriaan op dat de Griekse, juridische identificaties in de loop der tijd geen etnische grenzen meer aangeven, zodat deze weinig meer vertellen over de etniciteit van de bedoelde. In de demotische bronnen blijven de identificaties echter gebruikt worden als grenzen tussen de Egyptenaren en buitenstaanders.18 In het ambtelijke verkeer wordt er echter weinig gebruik gemaakt van etnische classificatie. De norm in de ambtenarij was de classificatie via beroepsgroepen en sociale groepen. Dit werd soms ad hoc doorbroken door etnische classificatie, maar dit was het gevolg van persoonlijke motivatie voor overzichtelijkheid. 19 Ook in het leger was er geen bewuste etnische scheiding tussen Grieken en Egyptenaren, hoewel er een sterker verband is tussen het leger en de Griekse bevolking. De machimoi, traditioneel gezien als de Egyptische troepen, kwamen voornamelijk uit de lagere klassen.20 Het aandeel van Egyptenaren in deze klasse was (noodzakelijkerwijze) groter dan de Griekse minderheid. Dit betekent echter dat er geen causaal verband is tussen beide groepen, maar dat dit een gevolg was van de 15
Koen Goudriaan, Ethnicity in Ptolemaic Egypt (Amsterdam 1988). Ibidem, 15. 17 Ibidem, 19. 18 Ibidem, 20. 19 Ibidem, 106. 20 Ibidem, 123. 16
9
sociaaleconomische opbouw van de Egyptische bevolking. Er was dus geen sprake van een Ptolemaiïsch etnisch beleid. In het sociale verkeer werden er echter wel grenzen getrokken tussen Grieken en Egyptenaren. Verschillende malen worden groepen en individuen weggezet, omdat ze Egyptenaren zijn. Van de andere kant worden de Griekse soldaten in de stadsgemeenschap van Pathyris in Boven-Egypte altijd als zodanig aangeduid in de demotische bronnen. Daarnaast werden conflicten, groot en klein, soms in etnische termen voorgesteld. Voorbeelden hiervan zijn de verschillende ruzies van Ptolemaios te Memphis en ook verschillende opstanden kregen in de loop van de tweede eeuw een dergelijke betekenis mee. Deze simplificaties werden echter niet altijd en overal in gelijke mate gebruikt.21 Een gevolg hiervan was dat de oorspronkelijke interne verdeeldheid van Grieken, Macedoniërs en Thraciërs, grotendeels wegviel. 22 De verschillen tussen deze laatste groepen waren minder groot dan de gezamenlijke overeenkomsten in tegenstelling tot de Egyptische bevolking. Zij werden ook als grotendeels dezelfde groep gezien door diezelfde Egyptenaren. Etnische grenzen waren echter niet alleen bepalend voor de sociale werkelijkheid. Er zijn enkele personen bekend die beschikten over dubbele namen. Menches een dorpsklerk heeft ook de Griekse naam Asklepiades en de familie van de echtgenote van Dryton, een legerofficier gestationeerd in Pathyris, draagt al sinds het begin van de tweede eeuw dubbele namen. Daarnaast richtten ‘normale’ machtsverschillen hun pijlen niet alleen op een onmachtige Egyptische bevolking. In een rechtszaak intimideert een Griekse notabele bijvoorbeeld de getuigen, Egyptenaren en een Griek. Ook binnen de etnische groep vindt dus intimidatie plaats. Welke criteria voor de identificatie tussen de etnische groepen gebruikt worden is echter niet duidelijk. Dit komt vooral doordat de aannames voor deze identificatie door de gebruikers als gegeven worden beschouwd. Alleen de taal wordt soms genoemd, hoewel tweetaligheid de norm was.23 Een dergelijk nuancerend beeld van de relatie tussen Grieken en Egyptenaren leidt echter volgens McCoskey af van de structurele spanningen in de Ptolemaiïsche samenleving.24 De ambtenarij ontving geen salaris, waardoor er ruimte gecreëerd werd voor exploitatie en corruptie.25 De Ptolemaiën plaatsten zich buiten deze praktijk door er in sommige gevallen tegenop te treden. Zo bleven zij buiten schot en leken onschuldig. Tegelijkertijd was het 21
Goudriaan, Ethnicity in Ptolemaic Egypt, 108, 114-5. Ibidem, 12. 23 Ibidem, 117. 24 Denise Eileen McCoskey, ‘Race before “whiteness”. Studying identity in Ptolemaic Egypt’, Critical sociology28 (2008) 13-39. 25 Ibidem, 19. 22
10
gehele politieke systeem op bovenstaande praktijken gebaseerd, zodat er alleen aan symptoombestrijding gedaan werd. In Ptolemaiïsch Egypte werd daarnaast de Griekse taal en cultuur op de voorgrond gesteld. De greep over de Griekse cultuur via de Bibliotheek van Alexandria was bijvoorbeeld expliciet een van de claims tot macht door de Ptolemaiën.26 Ten tweede waren er in de derde eeuw BCE enkele belastingkortingen en ontheffingen voor Hellenen, Perzen en proponenten van de Griekse cultuur. Ten derde was men binnen de koninklijke bureaucratie afhankelijk van kennis van de Griekse taal om een functie hierin te krijgen.27 Ook in individuele gevallen werd nadruk gelegd op de Griekse literaire cultuur als uiting van de Griekse identiteit.28 Een voorbeeld hiervan zijn de literaire fragmenten die Apollonios en Ptolemaios in het Sarapeion overschreven. Hierdoor werd de Egyptische cultuur buitengesloten en gemarginaliseerd. In de discussie over de rol van etniciteit in Ptolemaiïsch Egypte wordt volgens McCoskey teveel nadruk gelegd op zelfidentificatie en assimilatie.29 Toelating van Egyptenaren tot de koninklijke bureaucratie werd mogelijk gemaakt door enkele institutionele instrumenten, zoals de bevordering van het Griekse onderwijs. Deze kunnen echter ook opgevat worden als discriminatoir en geven blijk dat er druk uitgeoefend werd om te assimileren.30 De groep die profijt heeft van deze maatregelen, bleef klein. Dit wijst erop dat toegang tot de bevoorrechte (belasting)categorie beperkt werd.31 McCoskey geeft verder kritiek op de theoretische aanpak van etniciteit in Ptolemaiïsch Egypte.32 Ten eerste wordt er bij vele personen met een Griekse en Egyptische naam nog altijd gezocht naar de primaire, ‘ware’ identiteit. Dubbele identiteiten leidden echter in de praktijk tot identificatie met de ruimte tussen beide identiteiten. Ten tweede werd in de ideologische representatie van Egyptenaren en Grieken wel een essentieel verschil opgevoerd. De categorieën Grieken en Egyptenaren werden gedefinieerd binnen de context van koloniale spanningen en scheve machtsverhoudingen. Het verschil tussen Egyptenaren en Grieken was binnen deze context van een significant andere orde dan bijvoorbeeld het verschil tussen Macedoniërs en Atheners.33 26
McCoskey, ‘Race before “whiteness”’, 20. Ibidem, 19. 28 Ibidem, 21-2. 29 Ibidem, 23. 30 Ibidem, 27. 31 Ibidem, 27-8. 32 Ibidem, 29-30. 33 Ibidem, 33. Dit verschil probeert McCoskey duidelijk te maken door middel van de herintroductie van het begrip ras in de theorie etniciteit. Met ras bedoelt ze de organisatieprincipes van identiteit, waarmee de betekenis en representaties gestructureerd worden. Ras is in deze opvatting niet meer strikt verbonden met huidskleur of andere fysiologische kenmerken. Ibidem, 31. 27
11
Manning probeert een frisse blik te werpen op Ptolemaiïsch Egypte. Hij bekijkt het vanuit de theorie van de premoderne staat en zet zich af tegen (post)koloniale visies, zoals die van Turner en McCoskey, in zijn boek over de Ptolemaiïsche staat. 34 Hij sluit zich hiermee grotendeels aan bij de opvattingen van Thompson en Goudriaan. Een staat is volgens Manning een territoriaal begrensde eenheid die genoeg geweldsmiddelen verzamelt om de eigen positie van ultieme arbiter te behouden.35 De staat propageert binnen een afgebakend territorium het machtsmonopolie te hebben. De Ptolemaiïsche bestuurlijke strategieën hadden als doelstelling om inkomsten te genereren en het door de Ptolemaiën toegeëigende territorium te verdedigen.36 Deze mislukken echter door zwakte in controle over haar territorium door communicatie en transportproblemen, door een gebrek aan contant geld en administratieve mankracht. Deze problemen zorgen ervoor dat in de Oudheid alleen extensieve macht haalbaar is in tegenstelling tot de moderne staat.37 Alleen mobilisatie en een (brute) belastingheffing liggen binnen het bereik van de Antieke staat. De Antieke staat is daarmee het schoolvoorbeeld van de staat als criminele organisatie. 38 Exploitatie van de lagere klassen en de drang tot monopolisering waren de norm.39 Voor het behouden van hun koninkrijk moesten de Ptolemaiën samenwerken met de tempels en het leger.40 De regionale en locale elite bemiddelden tussen de koning en bevolking.41 De koning moest het hoofd bieden aan deze andere politieke actoren om de eigen positie te behouden. Dit werd geprobeerd door ze met elkaar te laten concurreren, onder andere door prestigeverlening via persoonlijke relaties en hoftitels.42 Sociale spanningen waren reëel, maar ook onderdeel van de ‘verdeel en heers’ strategie.43 Om deze relatie te legitimeren werd het geheel mythologisch onderbouwd. Door de uitvoering van cultusrituelen werden de koningen verder in de maatschappij ingebed.44 De rol van farao werd in de loop van de periode steeds Het verschil tussen ras en etniciteit, theoretisch en praktisch, blijft echter te klein om een onderscheid tussen beide te legitimeren. Machtsrelaties zijn altijd aanwezig tussen etnische groepen. Rassen zijn de uitkomst van uitwassen in dergelijke relaties en geven daardoor meer blijk van een overtreffende trap van de etnische en machtsprocessen dan een aparte categorie. Vgl. Jenkins, Rethinking ethnicity, hoofdstuk 6. 34 J.G. Manning, The last pharaoh’s. Egypt under the Ptolemies. 305-30 BCE (Princeton 2010). 35 Ibidem, 56. 36 Ibidem, 56-7. 37 Ibidem, 58. 38 De vergelijking tussen de staat en georganiseerde misdaad is uitgewerkt door Charles Tilly, ‘War Making and State Making as Organized Crime’, in: Peter Evans, Dietrich Rueschemeyer, and Theda Skocpol (ed.), Bringing the State Back (Cambridge, 1985). De vergelijking tussen de hellenistische koningen en roversbendes werd al in de Oudheid gelegd. Vgl. Augustinus, De civitate dei 4.4 en de eerste drie boeken van de Maccabeeën. 39 Manning, The last pharaoh’s, 49. 40 Ibidem, 32. 41 Ibidem, 34. 42 Ibidem, 61-2. 43 Ibidem, 115. 44 Ibidem, 35.
12
belangrijker voor de Ptolemaiën. Dit was het gevolg van het verlies van de gebieden buiten Egypte.45 Het bureaucratische gedrag is maar losjes geïntegreerd in de locale en huishoudelijke economie. 46 De staat kan zich hierin maar sporadisch actief mengen. De Egyptische economie werd dan ook niet planmatig geleid. De Ptolemaiën reageerden ad hoc met plannen en decreten om de problemen op te lossen, maar slaagden hier maar deels in.
47
De
organisatiekracht van de staat was te beperkt.48 In de relatie tussen Grieken en Egyptenaren is er echter weinig bewijs voor racisme.49 De beide groepen beschikten echter wel over vooroordelen jegens elkaar en beschouwden de eigen groep als superieur. De Ptolemaiën probeerden spanningen zoveel mogelijk te neutraliseren. Het bewaren van orde en rust was noodzakelijk om de eigen politieke doelstellingen te halen. Landtoe-eigening door Grieken werd bijvoorbeeld zo veel mogelijk geprobeerd tegen te houden. 50 De gedeeltelijk nieuwe fiscale structuur van de Ptolemaiën leidde tot conflicten tussen Grieken en Egyptenaren, maar ook bij de Grieken en Egyptenaren onderling. 51 Het belastingsysteem van verpachting is beter gedocumenteerd dan andere praktijken. Belastingheffing is echter een permanent onderdeel van de staat en was nooit een populaire bezigheid. 52 De verpachting van de belastingcollectie werd daarnaast in het Egyptisch en het Grieks bekend gemaakt: het systeem was dus toegankelijk voor Grieken en Egyptenaren.53 Het belastingstelsel werd daarnaast ook gebruikt om de loyaliteit aan de staat te bevorderen.54 Dit werd onder andere gedaan door de al genoemde vrijstelling voor Hellenen van de obolenbelasting en die voor beoefenaars van Griekse cultuur van zoutbelasting in de derde eeuw. Deze vrijstellingen waren echter niet bedoeld om Grieken en de Griekse cultuur voor te trekken. Het was onder andere bedoeld voor de rekrutering voor de koninklijke bureaucratie en onderdeel van de culturele politiek naar de Griekse wereld toe. Ook de priesterklasse kreeg het voor elkaar om belastingvoordelen te verkrijgen. Onder Ptolemaios
45
Manning, The last pharaoh’s, 93. Ibidem, 35. Hiermee doelt hij op het ouderwetse concept van ras en racisme op basis van fysiologische kenmerken in tegenstelling tot McCoskey. 47 Ibidem, 46. 48 Ibidem, 140. 49 Ibidem, 49. 50 Ibidem, 52. 51 Ibidem, 31. 52 Ibidem, 53. 53 Ibidem, 156. 54 Ibidem, 142-3. 46
13
III kregen ook de priesters vrijstellingen, onder andere voor de offerdieren die nodig waren voor cultusactiviteiten. De Egyptische elite en instituties werden niet vervangen, maar geïntegreerd in het nieuwe politieke systeem.55 Synodes van priesters werden jaarlijks georganiseerd door de Ptolemaiën. Deze samenkomsten waren gebaseerd op de Griekse praktijk, hoewel ze geënt werden op eerdere, sporadische Egyptische vergaderingen. 56 De synodes werden gebruikt door de Ptolemaiën voor overleg met de belangrijke Egyptische priesterelite en voor verspreiding van besluiten. De synodes leidden verder tot het versterken van een zelfidentiteit van de priesterklasse ten opzichte van de vorsten, welke soms in etnische termen werden geuit.57 Tegelijkertijd vond er ook accommodatie en incorporatie plaats van Griekse invloeden in de eigen culturele tradities. Voor de volledigheid is het ook handig om de stand van zaken te weten in het algemene debat over de Griekse identiteit in de hellenistische periode. In zijn boek over Griekse identiteit en etniciteit in de Archaïsche en klassieke periode, Hellenicity, gaat Jonathan Hall kort in op de ontwikkeling van de Griekse identiteit in de hellenistische periode. 58 Hall maakt een onderscheid tussen culturele identiteit en etniciteit, waarbij etniciteit een onderverdeling van culturele identiteit is.59 Hij ziet in de Helleense identiteit een overgang van een poging die te definiëren op etnische basis in de zesde en vijfde eeuw BCE naar een culturele identiteit na de vijfde eeuw. Met name de ontwikkeling van een genealogische afstamming van Hellenos voor de verschillende Griekse etnische groepen, zoals de Doriërs en Ioniërs, is het begin en eindpunt van de ‘etnische’ Panhelleense identiteit in de Archaïsche periode. Door de grote verscheidenheid aan politieke en geografische omstandigheden was er echter een te groot canvas om louter op criteria van afkomst een Helleense identiteit te bouwen. 60 Door het verlaten van het afkomstcriterium kon ieder die een Griekse culturele opvoeding en leefstijl had, zich Helleens noemen, zoals de joden in Alexandrië. 61 Syngeneia, gedeelde afkomst, was enkel een basisvoorwaarde voor diplomatieke betrekkingen en werd vrij makkelijk gedeeld met
55
Manning, The last pharaoh’s, 50, 53. Ibidem, 98-9. 57 Ibidem, 98. 58 Hall, Hellenicity. 59 Ibidem, 17. 60 Ibidem, 8, 228. 61 Ibidem, 222-3, 225, 226. 56
14
Romeinen en Joden. 62 Alleen identiteiten beneden de overkoepelende Helleense identiteit, zoals Doriërs en Ioniërs, werden noch wel bepaald door afkomst. Andrew Wallace-Hadrill gaat in zijn boek Rome’s cultural revolution uitvoerig in op de literatuur over romanisering en hellenisering. 63 Acculturatie binnen het Romeinse Rijk is een dialectisch proces van het aannemen van culturele waarden en goederen door de veroveraar van de veroverden en omgekeerd.64 Wallace-Hadrill wijst er op dat er in de koloniale situatie in de Oudheid geen sprake is van simpele fusie, hybridisatie of creolisering, maar van pluriformiteit.65 Er bestaat wel interactie tussen beide culturen, maar ze blijven zichzelf van elkaar onderscheiden. De codewisseling van de ene naar de andere (culturele) taal is bedoeld als improvisatie. Cultuur wordt gebruikt om een groep te identificeren, maar ook om de machtsstructuur binnen de groep te duiden.66 Het overnemen van cultuurelementen door elite en bevolking kan dus alleen gebeuren als er een vertaalslag plaatsvindt van het element binnen de nieuwe context.67 Dit kan niet succesvol zijn zonder de participatie van de rest van de bevolking om betekenis te hebben.68 In de hellenistische periode is er volgens Wallace-Hadrill sprake van transformatie van de Griekse identiteit in het Oosten, niet van fusie.69 Hellenismos, het correct gebruik van het Grieks, is een manier om de taal te behouden ten opzichte van oosterse invloeden.70 Afkomst verdwijnt als marker voor de Griekse identiteit, terwijl de taal en paideia (culturele opvoeding) de belangrijkste punten worden.71 Zo wordt het, net als bij Hall, een wereldcultuur die met veel enthousiasme kan worden overgenomen door anderen, zoals joden en Galliërs. In een artikel over het discours over Griekse identiteit van de klassieke en de Romeinse periode laat Suzanne Saïd echter zien dat de rol van afkomst niet uitgespeeld raakt in de concepties van de Griekse identiteit door retorici.72 Het waren eigenlijk alleen niet-Grieken die de Helleense paideia eigen gemaakt hadden, die opleiding op hetzelfde niveau plaatste als afkomst (zoals Favorinus = Dio Oratie 37.27). Maar net als in de moderne tijd moet deze
62
Hall, Hellenicity, 224. Andrew Wallace-Hadrill, Rome’s cultural revolution (Cambridge 2008). 64 Ibidem, 10. 65 Ibidem, 13. 66 Ibidem, 36. 67 Ibidem, 10. 68 Ibidem, 12. 69 Ibidem, 22. 70 Ibidem, 23. 71 Ibidem, 57-58. 72 Suzanne Saïd, ‘The discourse of identity’, in: Irad Malkin, Ancient perceptions of ethnicity (Cambridge 2001) 275-299, aldaar 292; Apollonius, Ep 71. 63
15
afkomst niet verloochend worden door te leven en te kleden op de ‘juiste’, archaïsche manier. De gewone Griekse bevolking stelde de retorici dan ook steevast teleur.73 In tegenstelling tot wat Hall beweert gebruikt Dionysios van Halikarnassos wel degelijk afkomst in zijn definiëring van Griekse en Romeinse identiteit.74 Dionysios maakt zich hard om de Romeinen te zien als afstammend van Grieken en dat zij door de eeuwen heen de eigen identiteit behouden hebben, zelfs onder de continue toevoeging van barbaren in hun ranken in tegenstelling tot vele Grieken in den verre barbarij.75 Het was dan ook lastig om aan het lijstje te voldoen van de ideale Griek, temeer omdat het concept van paideia en het Attische dialect steeds meer prominenter werden in het begrip van de Griekse identiteit.76 En deze elitaire opvoeding was natuurlijk buiten het bereik van de meeste Grieken. De scheidslijn tussen hellenisme als ideaal mensbeeld en als etnische identiteit werd dan ook voortdurend overschreden, een ‘fout’ die ook moderne historici menigmaal in verwarring achterlaat.77 Ook voor de ‘gewone’ Griek bleef afkomst van belang in de identiteitsconstructie.
Het gymnasium Het gymnasium wordt gezien als een van de meest prominente kenmerken van de Grieken.78 In de historiografie gaat men echter vaak niet dieper in op de rol en plaats van het gymnasium in de hellenistische wereld. Het gymnasium wordt in de bovenstaande literatuur bijvoorbeeld vaak alleen maar genoemd als uiting van een gesloten Griekse groepscultuur. Daarnaast spitst het onderzoek zich voornamelijk toe op het gymnasium in de steden van Griekenland, Macedonië en Klein-Azië. Het gymnasium in de rest van het Midden-Oosten en in Egypte krijgen minder aandacht. Voor het Seleucidische rijk is dit het gevolg van het weinig beschikbare materiaal. Voor Ptolemaiïsch Egypte is er meer bronmateriaal voorradig, maar de
E.L. Bowie ‘Hellenes and Hellenism in writers of the early Second Sophistic’, in S. Saïd ed. Ἑλληνισμός. Quelques jalons pour une histoire de l'identité grec (Leiden, 1991), 183-204, 203. Vgl. bijvoorbeeld Dio Chrysostom Oratie 32. 74 Hall, Hellenicity, 224 verwijzend naar Dionysios van Halikarnassos 1.89.4. 75 Dionysios van Halikarnassos 1.89.1-4. 76 Saïd, ‘The discourse of identity’, 291-2. De grotere nadruk op paideia is volgens Saïd misschien ook reactie op het begrip humanitas dat centraal is in de veel vloeiender Romeinse identiteit. 77 Tim Whitmarch, ‘”Greece is the world.” Exile and identity in the Second Sophistic’, in: Simon Goldhill (ed.), Being Greek under Rome. Cultural identity, the second sophistic and the development of empire (Cambridge 2001) 269-305, aldaar 272-3. 78 Een voorbeeld is de opmerking in Willy Clarysse en Dorothy J. Thompson, Counting the people in Hellenistic Egypt II Historical studies (Cambridge 2006) 133: “The existence of gymnasia in the larger Fayum villages as well as in the capital is a measure of the Greekness of the Arsinoite nome and a feature too of the Ptolemaic period (only).” 73
16
sociale ontwikkeling van Egypte wordt vaak beschouwd als significant anders dan de rest van de hellenistische wereld. Philippe Gauthier laat Egypte ook buiten zijn beschouwing van het gymnasium in de hellenistische periode.79 Zijn artikel geeft echter een goed beeld van de ontwikkelingen in Griekenland en Klein-Azië. Deze ontwikkeling was echter niet uniform, er was veel locale en temporele variatie.80 Gauthier begint met de opmerking dat de rol van het gymnasium in de Archaïsche en klassieke samenleving maar beperkt was. Pas in de hellenistische periode ontwikkelde het gymnasium zich tot het alom tegenwoordige instituut dat wij kennen uit de Romeinse periode. Het gymnasium kreeg in deze periode ook voor het eerst een centrale plaats in de stad. Daarvoor waren ze voornamelijk gelegen buiten de stad.
81
Aristoteles noemt de
gymnasiarchie, financier van het gymnasium, meestal voor een jaar, dan ook een niet noodzakelijk ambt voor een stad. 82 Alleen de grotere steden veroorloven zich deze luxe volgens Aristoteles om het welzijn van de inwoners te bevorderen. Het gymnasium was de plek voor atletische en militaire oefeningen.83 De relatie tussen het gymnasium en het leger is echter te ingewikkeld om in deze scriptie uitvoerig op in te kunnen gaan. Hier kwam vanaf de tweede eeuw geleidelijk aan ook een meer culturele functie bij, maar alleen in de grootste steden had het gymnasium ook een zekere hogeschool functie. Het (middelbare) onderwijs werd gewoonlijk gegeven buiten de sportzalen van het gymnasium. Het gymnasium was bedoeld voor de epheben (18-19) en neoi (20-30). In rijkere steden kregen de paides (12-18) training in een aparte palaistra. Als dat niet zo was, waren er bepaalde tijden waarop de kinderen en hun trainers toegelaten werden.84 Ook tijdens festivals mochten kinderen soms naar binnen om hier aan mee te doen. Het ambt van gymnasiarch was een innovatie begonnen in de vierde eeuw BCE.85 Wanneer en waar de gymnasiarchie ingevoerd werd als ambt gekozen door de stad, verschilt per stad en regio. Het gymnasium van Beroia voerde bijvoorbeeld in 180 BCE de door de polis gekozen gymnasiarchie in, andere steden waren eerder of later. Daarvoor werd de gymnasiarch 79
Philippe Gauthier, ‘Notes on the role of the gymnasion in the Hellenistic city’, in: Jason König (ed.), Greek athletics (Edinburgh 2010) 87-101, aldaar 92. Vert. door Margarita Lianou = ‘Notes sur le rôle du gymnase dans les cites hellénistiques’, in: M. Wörlle en P. Zanker (ed.), Stadtbild und Bürgerbild im Hellenismus (München 1995) 1-11. 80 Ibidem, 100. 81 Ibidem, 88. 82 Aristoteles, Politeia 6.8. 83 Gauthier, ‘Notes on the role of the gymnasion’, 92-4. 84 Het tweede is bijvoorbeeld van toepassing op het gymnasium van Berioa: Bagnall en Derow (ed.), The Hellenistic period. Historical sources in translation (Malden, Oxford en Carlton 2004, nr. 78. 85 Gauthier, ‘Notes on the role of the gymnasion’, 96-8.
17
gekozen door de leden van het gymnasium. Aanleiding voor deze institutionalisering van het gymnasium door de polis varieert. Het kan gaan om financiële ongerijmdheden die opgelost moeten worden, de (her)bouw of herstel van het gymnasium door de stad, of als gevolg van de (re)organisatie van festivals.86 Het gymnasium stond in principe open voor iedere burger met genoeg middelen en vrije tijd.87 Dit zorgt ervoor dat voornamelijk de locale notabelen het gymnasium bevolken en de toegang tot het gymnasium beheerden. In Beroia werden personen niet toegelaten op basis van vrijheid, levensstijl en idealen. De bevoorrechte positie van de leden van het gymnasium zorgde er ook voor dat het gymnasium de trainingsgrond werd voor de stedelijke bestuurlijke klasse.88 Binnen de meestal oligarchisch geleide steden werd het gymnasium daarmee ook een plek voor netwerken, een tweede ‘agora’, en het uiten van het eigen ideale burgerbeeld. Het gymnasium ontwikkelde zich daarmee ook tot een bastion van het ‘hellenisme’.89 In de bundel Das hellenistischen Gymnasion gaan drie artikelen over de rol van het gymnasium in de nieuwe veroverde gebieden in Azië en Afrika.90 In het eerste artikel gaat Kirsten Groß-Albenhausen in op de rol van het gymnasium in de hellenisering van het Oosten.91 In de derde eeuw BCE ligt de nadruk van de verspreiding van gymnasia op KleinAzië.92 Vanaf de tweede eeuw neemt de verspreiding ook in het Oosten toe, onder andere in Jeruzalem, Arabië en Syrië. De Griekse cultuur werd telkens weer benadrukt in de participatie aan het gymnasium. De deelnemers dragen bijna zonder uitzondering Griekse namen, hoewel de naam van hun vader soms niet-Grieks was.93 Deelname aan het gymnasium is daarmee een teken van het eigen hellenisme. Het gymnasium was daarmee geen instrument voor hellenisering, maar alleen een uiting hiervan. Het gymnasium werd dan ook te eclectisch gebruikt: het werd gebruikt voor sport, banketten, cultus en andere (seculiere) feesten.94 Als voorbeeld gaat Groß-Albenhausen in op de gymnasiumparticipatie door de Joden in de hellenistische periode. Ten eerste werd in de eerste helft van de tweede eeuw in Jeruzalem een gymnasium opgezet. Dit gymnasium werd opgezet ten gevolge van de stadsrechtverlening aan Jeruzalem door Antiochos IV Epiphanes. Het gymnasium werd dus door de Joodse elite
86
Gauthier, ‘Notes on the role of the gymnasion’, 98. Ibidem, 98-9. 88 Ibidem, 101. 89 Ibidem, 100. 90 Daniel Kah en Peter Scholz (ed.), Das hellenistischen Gymnasion (Berlijn 2004). 91 Kirsten Groß-Albenhausen, ‘Funktion und Bedeutung der Gymnasien für die Hellenisierung des Ostens’, in Kah en Sholz, Gymnasion, 312-22. 92 Ibidem‚ 314. 93 SEG 7.13 r13; I. Tyana 1.29; Groß-Albenhausen, ‘Funktion und Bedeutung’, 315, 319. 94 Ibidem, 321. 87
18
gezien als een onmisbaar onderdeel van de inrichting van Jeruzalem als polis. De bevolkingsgroep die sportte in het gymnasium, was de elite, niet de gewone boerenbevolking.95 Ten tweede deden ook elders Joden mee in het gymnasium. De aparte geloofstraditie van de Joden zorgde echter voor enige afzondering en conflicten.96 Joden gebruikten bijvoorbeeld andere olie dan de rest van de gymnasiumleden. Hiervoor kregen zij in sommige steden een aparte rekening voor de aankoop van olie. Verder waren Joden te herkennen door besnijdenis. In de literatuur vindt men opmerkingen voor het verbergen hiervan. Ook waren er conflicten over de culten die in het gymnasium plaatsvonden. In Jeruzalem werd het gymnasium bijvoorbeeld door sommigen gezien als ondermijning van het Joods geloof. Groß-Albenhausen legt daarnaast ook nadruk op de elitaire context van het gymnasium. Hellenisering vond voornamelijk plaats door mensen die zich wilden opwerken in de koninklijke hiërarchie.97 De elite gebruikte het gymnasium om zich af te zonderen van het gewone volk. Het gymnasium speelt volgens Groß-Albenhausen geen grote rol in de hellenisering van het Oosten. 98 De hellenisering werkte door via andere kanalen dan het gymnasium. De hellenisering werd bijvoorbeeld ook in Judea niet onderbroken door het sluiten van het gymnasium en de opstand in het midden van de tweede eeuw. Bringmann gaat in zijn artikel verder in op de rol van het gymnasium voor de Griekse Bildung, de intellectuele en culturele vorming, in het Midden-Oosten.99 Bringmann ziet het gymnasium ten eerste als plaats voor de morele en premilitaire opvoeding. Ten tweede was het een plek waar nieuwelingen werden ingevoerd in de mores van de elite door deelname aan culten en feesten. Ten derde was het een trainingsplaats en centrum voor verenigingen. Het gymnasium bevorderde echter bovenal de sociale differentiatie tussen arm en rijk.100 Bringmann maakt onderscheid tussen culturele zelfhellenisering door privéleraren en scholen, en de politieke hellenisering via het gymnasium. De Griekse cultuur en opleiding werd op eigen initiatief ondernomen met de hulp van rondreizende leraren en filosofen.101 Een Griekse opleiding was kenmerkend voor alle elites in de hellenistische periode. Dit leidde ook
95
Groß-Albenhausen, ‘Funktion und Bedeutung’, 318. Ibidem, 318-9. 97 Ibidem, 320. 98 Ibidem, 321-2. 99 Klaus Bringmann, ‘Gymnasion und griechischer Bildung im Nahen Osten’, in: Kah en Scholz, Gymnasion, 323-33. 100 Ibidem, 328. 101 Ibidem, 325. 96
19
tot een kosmopolitische traditie in de Griekse filosofie: er was een onderscheid tussen deugdzame mensen en slechteriken in plaats van Grieken en barbaren.102 Het gymnasium was een product van politieke hellenisering. Het werd gezien als onderdeel van de polis. Vanaf de tweede eeuw BCE ziet men ook politisering, de vereniging in een polis, van de Oosterse elite en (gemengde) militaire kolonies.103 Dit werd meestal gedaan op initiatief van de gemeenschap zelf. Jeruzalem krijgt bijvoorbeeld toestemming van Antiochos IV voor een polis-status in ruil voor geld. Een ander voorbeeld is de militaire kolonie Tyriaion in het westen van Klein-Azië. Zij vroeg de polis-status aan bij koning Eumenes II als beloning voor hun diensten na de vrede van Apamea. Een gymnasium is in deze overeenkomst een standaardonderdeel van de polis. Een van de gezanten naar de koning draagt de naam Brennos, een Keltische naam, een teken van een gemêleerd opbouw van dit garnizoen. Ook in reeds bestaande poleis, zoals Alexandria en Antiocheia in Syrië, stond het burgerschap, en daarmee de deelname aan het gymnasium, open voor niet-Grieken. Zij bleven echter in de minderheid. Een grotere penetratie van niet-Grieken is volgens hem te zien in de deelname aan de verschillende sportfestivals van de hellenistische periode.104 Het derde artikel, van Wolfgang Habermann, geeft een overzicht van het gymnasium in Egypte.105 In de derde eeuw zijn er gymnasia bekend in de Delta en de Fayoum, vanaf de tweede eeuw ziet men ook gymnasia in Boven-Egypte. Gymnasia werden opgezet door de hogere klasse, maar vooral door legerofficieren.106 De stichting van gymnasia was een privéinitiatief, maar werd door de koninklijke bureaucratie gesanctioneerd. Een van de meest belangrijke functies van gymnasia voor de staat, was dat gymnasia dienst deden als plaatsen voor de koninklijke cultus. De drang voor locale elites om zich te profileren, werd zo onderdeel van de legitimering en loyaliteitsstrategie voor de Ptolemaiën. Hoewel gymnasia daarmee staatsrechtelijk gelegitimeerde verenigingen waren, betekende dit nog niet dat de leden van het gymnasium een endogame elite waren zoals in de Romeinse periode het geval zou zijn. 107 De besluiten genomen door de gymnasiumleden bleven beperkt tot de vereniging zelf, zoals eren en privileges voor weldoeners en de eigen functionarissen. Er zijn echter wel aanwijzingen dat gymnasiarchen een plek kregen in het justitiële systeem.108 102
Bringmann, ‘Gymnasion und griechischer Bildung’, 326-7 Ibidem, 323. 104 Ibidem, 327. 105 Wolfgang Habermann, ‘Gymnasien im ptolemäischen Ägypten’, in: Kah en Sholz, Gymnasion, 335-48. 106 Ibidem, 339, 341. 107 Ibidem, 340. 108 Ibidem, 344. 103
20
Ondanks het feit dat Egypte weinig poleis had, ging Egypte wel mee in de ontwikkeling van het gymnasium als vast onderdeel van de polis. Toen in de tweede eeuw een polis gesticht werd in de Fayoum, Euergetis, was een gymnasium vanaf het begin onderdeel van de stadsinrichting. Het burgerschap en deelname aan het stadsgymnasium was ook hier onlosmakelijk met elkaar verbonden.109 In Egypte als geheel was er echter maar een beperkt aantal poleis. Dit weerhield de Grieken en anderen er niet van om ook gymnasia te stichten in de dorpen en de provinciesteden die geen polis waren.110 Over de dagelijkse praktijk in de Egyptische gymnasia is echter weinig bekend. Neoi werden in Egypte ogenschijnlijk neaniskoi genoemd.111 Neaniskoi is echter ook de benaming voor legeronderdelen. De relatie tussen beide termen is echter onduidelijk: zijn het dezelfde groepen of is er hoogstens sprake van overlap? Verder bleven de activiteiten in gymnasia in Egypte beperkt tot fysieke inspanning. De culturele opvoeding bleef waarschijnlijk alleen zijdelings een verbinding houden met het gymnasium.112
Festival Het festival had net als in de klassieke periode een belangrijke positie in de samenlevingen van de hellenistische periode. In beide perioden werden de festivals grotendeels op dezelfde manier gevierd. Chaniotis ziet echter wel een verschuiving in nadruk.113 De hellenistische festivals hadden een duidelijker politiek karakter. Politieke gebeurtenissen en ondernemingen zijn vaker aanleiding voor de grotere feesten en de aanbeden goden geven blijk van zorg om de politieke en sociale spanningen van alledag.114 In de epigrafie ziet men deze verschuiving ook: in de decreten wordt, naast de financiering, het meest uitgebreid ingegaan op de vorm en organisatie van de processies. 115 Processies kregen een strakkere indeling en organisatie dan in eerdere perioden. Met de processie wilde men de ideale gemeenschap presenteren aan zichzelf en de buitenwereld en de eigen rijkdom en invloed etaleren.116 Dit geeft blijk van een grotere zorg om de reële bedreigingen, fysiek en
109
Habermann, ‘Gymnasien im ptolemäischen Ägypten’, 340, 343. Ibidem, 336. 111 Ibidem, 342. 112 Ibidem, 346-7. 113 Angelos Chaniotis, ‘Sich selbst feiern? Städtische feste des Hellenismus im Spannungsfeld von Religion und Politik’, in: Michael Wörlle en Paul Zanker (ed.), Stadtbild und Bürgerbild im Hellenismus. Kolloquium, München, 24. bis 26. Juni 1993 Vestigia 47 (München 1995) 147-72. 114 Ibidem, 152-3. 115 Ibidem, 154-5. 116 Ibidem, 157-8. 110
21
institutioneel, het hoofd te bieden.117 In de processie wordt de ideale sociale orde bevestigd en bevorderd. Deze festivalmentaliteit van de hellenistische poleis contrasteert Chaniotis met de festivals opgezet door de hellenistische koningen. In deze festivals en processies wordt de aandacht gevestigd op de macht en rijkdom van de koning. De burgerbevolking neemt maar voor een deel mee aan deze processies. De belangrijkste rol van de burger was die van toeschouwer.118 Hoewel ik de kwalificatie van een praktijkverschuiving in de hellenistische poleis niet kan valideren, lijkt me het verschil tussen de autonome, feestvierende burgerbevolking en de koninklijke festivals een juiste opmerking. De samenleving van Egypte was in dat opzicht veel meer gefragmenteerd dan de politiek rond steden georganiseerde samenlevingen van Griekenland en Klein-Azië. De Ptolemaiën vormden het ideologische politieke centrum en de verbinding tussen de verschillende sociale groepen en verenigingen in Egypte. Het festivalwezen in Ptolemaiïsch Egypte is verder echter niet uitgebreid besproken. Een onderwerp waar wel vele publicaties aan gewijd zijn, zijn de Ptolemaia en de door Kallixeinos beschreven grote processie tijdens de regeerperiode van Ptolemaios II Philadelphos. Deze publicaties spitsen zich vaak voornamelijk toe op het vraag of de processie van Kallixeinos onderdeel was van een editie van de Ptolemaia en wanneer de processie en de eerste Ptolemaia gehouden werden. Een bespreking hiervan zal ik reserveren voor later. Ik zal hier alleen stilstaan bij een artikel van Sofie Remijsen waarin wel een overzicht gegeven wordt van sport en festival in Egypte.119 De sportinfrastructuur van Egypte werd volgens Remijsen actief opgezet en bevorderd door de Ptolemaiën. Overwinningen op Panhelleense spelen en het trekken van sporters en publiek door eigen spelen waren voor de Ptolemaiën manieren om een imago van macht te verspreiden in het Mediterrane gebied. 120 Een van de focussen van dit beleid was de Olympische spelen. Het meest prestigieuze onderdeel was het wagenrennen. De koninklijke familie behaalde in de derde eeuw 30-50% van de overwinningen. 121 Ook in andere onderdelen en spelen behaalden de Ptolemaiïsche dynastie en hovelingen goede resultaten.122 Deze prestaties werden daarna verspreid via de literatuur van Alexandria als propaganda.123
117
Chaniotis, ‘Sich selbst feiern?’, 160-2. Ibidem, 161. 119 Remijsen, ‘Challenged by Egyptians’. 120 Ibidem, 247. 121 Ibidem, 250-2. 122 Ibidem, 253-5. 123 Ibidem, 260-2. 118
22
Om dit voor elkaar te krijgen werden verschillende maatregelen genomen en sportvoorzieningen gebouwd. In en rond Alexandria werden stadia en hippodromen gebouwd en in geheel Egypte werd de bouw van gymnasia en palaistra gestimuleerd.124 Atleten en trainers kregen daarnaast ontheffing van de zoutbelasting in Egypte en trainers in Kyrene waren vrijgesteld van de normale burgerplichten.125 Soms werden atleten ook getraind om topevenementen te winnen, zoals Aristonikos door Ptolemaios IV Philopator.126 Succesvolle atleten werden ook gestimuleerd om zich in Egypte te vestigen. Niet alleen de Ptolemaiën investeerden in sporters, maar ook privéburgers. Om mee te doen aan de Olympische en andere spelen moest men echter wel over de verplichte Griekse (of Macedonische) wortels beschikken.127 Het burgerschap van een polis was een criterium om hier aan te voldoen. Egypte had echter maar drie poleis (Alexandria, Naukratis en Ptolemaïs), zodat de atleten een oplossing hiervoor moesten vinden. De eerste mogelijkheid was om mee te doen aan de spelen onder de vlag van de polis van herkomst.128 Door deze strategie kan het zijn dat er meer atleten kwamen uit Egypte dan nu nog kenbaar is. Deze maatregel was echter niet vol te houden voor volgende generaties. De tweede mogelijkheid was om zich als een Alexandrische burger in te schrijven.129 Deze strategie werd het belangrijkste voor atleten uit Egypte na de derde eeuw. In Egypte werden daarnaast ook verschillende sportfestivals opgezet. Er zijn twee soorten agones, kransspelen en thematische spelen.130 De prijzen bij kransspelen waren symbolisch, bij thuiskomst kregen de winnaars echter vele privileges. Bij thematische spelen won men daarentegen geldprijzen. Deze spelen stonden in lager aanzien en hadden vaak alleen locale deelnemers. De grens tussen deze twee categorieën werd echter niet streng gehandhaafd, vele spelen hadden zowel kransen als geldprijzen voor de winnaars. 131 De ‘Grote Vier’, de periodos, vormden hierop een uitzondering, niet andersom. Volgens Remijsen hadden de dorpen en steden in Egypte buiten de drie poleis geen spelen tot 200 CE. 132 Alleen poleis beschikten over de middelen om regelmatig spelen te organiseren. Buiten de (dynastieke) festivals opgezet in Alexandria, Naukratis en Ptolemaïs,
124
Remijsen, ‘Challenged by Egyptians’, 256-7. Ibidem, 257. 126 Ibidem, 257. 127 Ibidem, 247-8. 128 Ibidem, 248. 129 Ibidem, 249. 130 Ibidem, 258. 131 Vgl. H.W. Pleket, ‘Games, prizes, athletes and ideology. Some aspects of the history of sport in the GrecoRoman world’, in König, Greek Athletics, 145-74, aldaar 150-1. 132 Remijsen, ‘Challenged by Egyptians’, 259-60. 125
23
zijn er volgens haar geen zekere bewijzen voor wedstrijdfestivals. Men moet dan ook een onderscheid maken tussen jaarlijkse religieuze festivals en agones die twee- en vierjaarlijks in poleis gehouden werden. Bij deze stelling zijn er echter wel kanttekeningen te maken. Zo werden er in 267 BCE Basileia gehouden, waarschijnlijk in Midden-Egypte (Memphis of ergens anders). 133 Daarnaast werd in het dorp Psinachis in de Arsinoitische nome een wedstrijd, agon, gehouden door de cavaleristen als onderdeel van de Hermaia. 134 Volgens mij is een directe relatie tussen wedstrijdfestival en polis dan ook niet houdbaar. De festivals buiten de grote steden waren natuurlijk wel beperkt in hun grootte en reikwijdte. Zij waren voornamelijk gericht op de eigen locale gemeenschap en hadden geen Panhelleense aspiraties.
133
SEG 27.1114. Vgl. Ludwig Koenen, Eine agonistische Inschrift aus Ägypten und frühptolemäische Königsfeste Beiträge zur Klassischen Philologie 56 (Meisenheim am Glan 1977). 134 P. Genova 3.107.
24
Hoofdstuk 2. Begrippen en bronnen Want ik heb Fries bloed, mijn overgrootopa komt uit Friesland. Van den Berg heet ‘ie, dus ik denk dat Friese gevoel roep ik op en dan ga ik er voor, maar het heeft mij in de steek gelaten. - Jeremy Sno over zijn polsstokverspringkwaliteiten135
In dit hoofdstuk zal ik ten eerste ingaan op de theoretische begrippen gebruikt in de discussie over de relatie tussen de Griekse en Macedonische immigranten en de verschillende veroverde bevolkingen van het Midden-Oosten. De belangrijkste hiervan zijn de drie begrippen hellenisering, acculturatie en etniciteit. Ten tweede geef ik een korte inleiding op de soort bronnen die ik in de scriptie zal gebruiken.
Theorie en begrippen Hellenisering is een verzamelbegrip voor het omschrijven van cultuuroverdrachten die op verschillende niveaus plaatsvonden in de hellenistische periode.136 Specifiek wordt hiermee bedoeld de overname door de inheemse volkeren van geestelijke en materiële elementen die voortkwamen uit het Griekse, klassieke cultuurgebied. Tot de jaren zestig van de vorige eeuw werd deze Griekse cultuur als één geheel gezien dat verspreid werd over het Oosten. De Griekse cultuur was echter altijd al syncretisch: al vanaf de Archaïsche periode, en ook al eerder, had het Oosten grote invloed op de cultuur in Griekenland en Ionië.137 De veroveringen van Alexander de Grote vormen geen cesuur in de wederzijds cultuurcontacten tussen Griekenland en het Oosten.138 Al in de zesde eeuw waren Ionische beeldhouwers betrokken bij de verfraaiing van de paleizen van de Perzische koningen.139 Deze trend werd alleen maar versterkt in de hellenistische periode. Dit leidt er toe dat niet objectief en direct vast te stellen is of een artefact als Grieks aangemerkt kan worden. Wat Grieks is, verandert continu en verschilt per persoon en per
Tijdens aflevering van Red Bull Fierste Ljepper, http://www.rtl.nl/components/sport/redbullfiersteljepper/ miMedia/234097/234098.s4m.34936886.Red_Bull_Fierste_Ljepper_s1_a1.xml (24 juli 2010). 136 Christoph Michels, Kulturtransfer und monarchischer ‚Philhellenismus’. Bithynien, Pontos und Kappadokien in hellenistischer Zeit (Göttingen 2009) 19. 137 Ibidem, 20-1. 138 Amélie Kuhrt en Susan M. Sherwin-White, From Samarkand to Sardis. A new approach to the Seleucid empire (Londen 1993) 141. 139 Malcolm Collidge, ‘Greek and non-Greek interaction in the art and architecture of the Hellenistic East’, in: Amélie Kuhrt en Susan M. Sherwin-White (ed.), Hellenism in the East (Londen 1987) 134-62, aldaar 136. 135
25
situatie.140 In deze context zijn er dan ook geen één op één relatie tussen culturele artefacten en de identiteit van de gebruikers. Aardewerk uit Rhodos of Attica gevonden in de Arabische golf geven primair blijk van handelscontacten.141 Men kan weinig zeggen hierover zonder de motivatie en betekenisgeving te kennen van de gebruikers van deze artefacten.142 Een ander probleem van het begrip hellenisering is de vooronderstelde dominantie van de Griekse cultuur in de cultuurcontacten. Om dit tegemoet te komen werd in de jaren negentig van de vorige eeuw het begrip acculturatie expliciet gebruikt als alternatief voor etniciteit.143 Acculturatie is het proces van culturele veranderingen in groepen als gevolg van continue eerstehands contact tussen groepen. Hierbij wordt geprobeerd een a priori hiërarchie van de deelnemende culturen te vermijden. De problemen van het begrip acculturatie komen echter overeen met die voor hellenisering. Men heeft snel een te monolithisch beeld van de deelnemende culturen.144 Er is daarnaast op voorhand en in het bewijsmateriaal uit de Oudheid geen strikte scheiding te leggen tussen het eerstehands contact en de daarop volgende veranderingen. Ook bij acculturatie moet men kijken naar de motivatie van de ontvangers voor de overname van bepaalde cultuurelementen. 145 Generalisaties gebaseerd op individuele meningen en uitingen blijven problematisch. Zoals gezegd zorgden cultuurcontacten voor een continue herdefiniëring van de eigen groepscultuur over en weer.146 De beperkingen van bovenstaande begrippen zijn erkend als gevolg van de ontwikkeling van het begrip en theorie van etniciteit. De eerste expliciete sociologische verhandeling over etnische groepen is een hoofdstuk in Wirtschaft und Gesellschaft van Max Weber. Weber definieerde een etnische groep als een collectiviteit gebaseerd op het geloof in een gedeelde afkomst. Dit geloof in een gedeelde afkomst is een gevolg van collectieve sociale en politieke actie.147 Dit uitgangspunt werd ook gedeeld door de Deense antropoloog Fredrik Barth in zijn invloedrijke inleiding voor Ethnic Groups and Boundaries. Etniciteit is volgens hem een sociale organisatie die gebaseerd is op de indeling van mensen in groepen door anderen of de
140
Gregor Weber, ‘Kulturbegegnungen in Alexandreia und im ptolemäischen Ägypten. Begriffe, Probleme, Perspektiven’, in: ibidem (ed.), Alexandreia und das ptolemäische Ägypten. Kulturbegegnungen in hellenistischer Zeit (Berlijn 2010) 9-29, aldaar 10. 141 Jean-Francois Salles, ‘The Arab-Persian Gulf under the Seleucids’, in: Hellenism in the East, 75-109, aldaar 86. 142 Michels, Kulturtransfer und monarchischer Philhellenismus, 25. 143 Ibidem, 24. 144 Ibidem, 24-5. 145 Ibidem, 26. 146 Weber, ‘Kulturbegegnungen in Alexandreia’, 11. 147 Richard Jenkins, Rethinking ethnicity (2e herz. dr.; Londen e.v. 2008) 10; Siniša Malešević, The sociology of ethnicity (Londen 2004) 25.
26
actoren zelf. Een categorische indeling is etnisch wanneer het een persoon classificeert in zijn meest primaire identiteit.148 Aangenomen wordt dat dit gedetermineerd wordt door afkomst en achtergrond. Barth verzette zich hiermee tegen de tot dan toe heersende aanname dat etnische groepen onderscheiden kunnen worden door te wijzen naar een gemeenschappelijke cultuur.149 Een gezamenlijke cultuur is juist het resultaat van gestelde grenzen. In de constructie van de groepsgrenzen worden culturele verschillen gebruikt. De selectie van gebruikte verschillen wordt gedaan op basis van sociale relevantie voor de actoren binnen en buiten de groep.150 Het behouden van de grens tussen insiders en buitenstaanders bepaalt de continuïteit, niet de veranderlijke culturele inhoud van de grenzen.151 Als de grenzen hun relevantie verliezen, verdwijnen de groepen. Dergelijke etnische constructies kunnen overlappen met andere dimensies, zoals klasse, juridische categorieën en religie, maar zijn hier niet tot te reduceren. 152 Etniciteit is daarmee vaak onderhevig aan transcategoriale overbodigheid: gestelde grenzen kunnen zichzelf tegenspreken zonder dat ze hun relevantie verliezen. De moeilijkheden bij hellenisering en acculturatie zijn echter ook van toepassing op etniciteit. Meerdere identiteiten zijn en de motieven en opvattingen verschillen per individu, niveau en sociale groepen.153 Dubbele identiteiten leidden daarnaast ook nog tot identificatie met de ruimte tussen de constructies.154 De analyse van de toepassing van de labels Grieken en Egyptenaren door Goudriaan is een goed begin, maar voor een volledig beeld moet men ook kijken naar onderverdelingen binnen de groepen zelf. Deze praktische problemen zorgden in het laatste decennium dat er steeds meer kritiek kwam op de functie van etniciteit in het sociologische en historische onderzoek. 155 Was etnische identiteit eerder nog een ondergeschoven kind, krijgt het nu volgens sommigen teveel nadruk in de huidige benadering van samenlevingen.156 Dit leidt ertoe dat Gregor Weber het gebruik van etniciteit zelfs ten strengste ontraadt. 157 Deze kritiek betekent echter geen fundamentele verandering in de theoretische achtergrond van etniciteit, maar alleen (in 148
Fredrik Barth, ‘Introduction’, in: idem (ed.), Ethnic groups and boundaries. The social organisation of culture difference (Bergen 1969) 1-16, aldaar 13. 149 Ibidem, 10-11. 150 Ibidem, 15. 151 Ibidem, 14. 152 Goudriaan, Ethnicity in Ptolemaic Egypt, 10. 153 Weber, ‘Kulturbegegnungen in Alexandreia’, 23. 154 McCoskey, ‘Race before “whiteness”’, 29-30. 155 Bijvoorbeeld Bob Carter en Steve Fenton, ‘Not thinking ethnicity. A critique of the ethnicity paradigm in an over-ethnicised sociology’, Journal for the theory of social behaviour 40 (2009) 1-18; Jenkins, Rethinking ethnicity; Michels, Kulturtransfer und monarchischer Philhellenismus. 156 Ibidem, 1. 157 Weber, ‘Kulturbegegnungen in Alexandreia’, 23.
27
herhaling vallende) verscherpingen van aandachtspunten. Een voorbeeld hiervan is de waarschuwing van Carter en Fenton dat etnische groepen voortkomen uit politieke actie, niet andersom. 158 Deze stelling werd al geponeerd door Max Weber in 1922 zoals Carter en Fenton zelf al toegeven. Met één wijziging van het concept etniciteit die vaak voorkomt, ben ik het echter niet eens, namelijk om het geloof in een gezamenlijke afkomst niet meer als criterium te nemen voor etnische groepen.159 Dit heeft tot gevolg dat etnische groepen moeilijk te onderscheiden zijn van andere sociale groepen, zoals de locale voetbalclub of metalheads. Men moet goed opletten en flexibel zijn in de analyse van etnische constructies. De oplossing van de problemen met de bovenstaande begrippen ligt in ieder geval niet door ze te vervangen met weer een nieuw begrip, zoals Weber doet met zijn ‘cultuurcontacten’.160 Jonathan M. Hall geeft in zijn twee studies naar etnische identiteit in de Archaïsche en klassieke periode een goede samenvatting van de verschillende theoretische ontwikkelingen van het begrip etniciteit.161 Etnische groepen zijn: i.
zelfbeschrijvende en –benoemende sociale collectieven geplaatst tegenover andere dergelijke groepen.
ii.
De groepen worden geïdentificeerd op basis van indicia (biologische kenmerken, taal, religie of culturele eigenaardigheden), maar deze definiëren hen niet.
iii.
Criteria,
de
definiërende
kenmerken,
bestaan
uit
het
onderschrijven
van
ontstaansmythes, een territorium en een gemeenschappelijke geschiedenis. iv.
De groepsgrenzen zijn dynamisch en zijn constant onderhevig aan acculturatie en assimilatie.
v.
De etnische identiteit is vooral een punt van identificatie wanneer de groep bedreigd worden.
vi.
De identiteit ontstaat in de context van migratie, verovering of de winning van bestaansmiddelen ten koste van anderen.
Dit overzicht van de meest gebruikte begrippen geeft aan dat men voorzichtig moet zijn in de benadering van de relaties tussen Grieken, Macedoniërs, Egyptenaren en alle anderen. Het 158
Carter en Fenton, ‘Not thinking ethnicity’, 15. Hall, Hellenicity, 11. Thomas Hylland Eriksen, Ethnicity and nationalism. Anthropological perspectives (2e herz. dr.; Londen 2002) 34. 160 Weber, ‘Kulturbegegnungen in Alexandreia’, 11. 161 Hall, Hellenicity, 9-10. 159
28
onderwerp van deze scriptie is zoals gezegd de rol van etniciteit in het gymnasium en op de sportfestivals in Egypte. Om hier antwoord op te krijgen is het nodig de vragen te stellen wie aan deze sportinstituties mee; welke verenigingen hadden een plaats in deze instituties; wat zijn de identificaties die men gebruikten; welke culturele en religieuze tradities werden aangesproken? De bedoeling van dit onderzoek is dus: a) analyseren welke mensen en groepen deden mee aan het gymnasiale leven en het sportfestival. b) kijken in hoeverre etnische labels op deze activiteiten en deelnemers worden geplakt. c) zien of er hierin ook verschillen zijn tussen het gymnasium en de festivals.
Bronnen voor Ptolemaiïsch Egypte De bronnen die ik voor deze scriptie gebruikt heb, bestaan uit de papyri gevonden in de woestijn, vaak als omhulsel van mummies, en allerlei inscripties gebeiteld in steen en ander hard materiaal. Literaire teksten laat ik grotendeels buiten beschouwing. Alleen de fragmenten van Kallixeinos, bewaard gebleven in het encyclopedische werk van Athenaios, zullen gebruikt worden. Op papyri, het papier van de Oudheid, zijn voornamelijk alledaagse persoonlijke, economische en ambtelijke bezigheden bewaart gebleven. Grote veelheden aan papyri zijn alleen gevonden voor de periodes 259-215 BCE en de tweede helft van de tweede eeuw BCE.162 Ook de geografische reikwijdte is voornamelijk beperkt tot de regio van de Fayoum. Andere delen van Egypte hebben alleen zo nu en dan vondsten opgeleverd, terwijl voor de Delta en Alexandria, het meest bevolkte deel van Egypte, bijna niets overgeleverd is. De Fayoum was daarnaast ook een vrij uitzonderlijke regio, doordat hier een veel groter percentage Grieken woonden dan in de rest van het Egyptische platteland.163 Generalisaties op basis van dit materiaal zijn hierdoor maar van beperkte toepassing voor Egypte buiten de Fayoum. Een tweede probleem van papyri is dat het uitpluizen, conserveren, transcriberen en publiceren van de teksten zeer moeizaam werk is. Het overgrote deel van de papyri, van onleesbare fragmenten tot grote stukken tekst, is ook nog niet gepubliceerd. 164 Illustratief 162
Turner, ‘Ptolemaic Egypt’, 118. Clarysse en Thompson, Counting the people, 139-40 gaan uit van circa 30% Grieken in de derde eeuw BCE op de totale bevolking van de Arsinoe nome, de Ptolemaiïsche naam voor de Fayoum provincie. Het percentage Grieken in geheel Egypte wordt normaliter op zo’n tien procent gehouden. 164 Turner, ‘Ptolemaic Egypt’, 119. 163
29
hiervoor is het internetproject dat recentelijk opgezet is door Oxford University. Iedereen kan meehelpen om de verschillende papyrifragmenten te helpen transcriberen die gevonden zijn aan het eind van de negentiende eeuw in Oxyrhynchus.165 Tot nu toe is van deze verzameling ongeveer twee procent uitgezocht.166 De geografische verspreiding van inscripties is in tegenstelling tot de papyri evenwichtiger. Dit komt doordat papyrus bijna alleen in woestijnen onder het zand overleeft, terwijl steen ook in natter terrein bewaard blijft. Het steen dat in Egypte gebruikt werd, is echter doorgaans minder solide dan het steen gebruikt in Griekenland en Klein-Azië. Het epigrafisch materiaal is dan ook (relatief) minder talrijk voor Egypte. Wederom is het materiaal voor de hoofdstad Alexandria beperkt. Dit komt doordat het antieke Alexandria voor een deel onderwater ligt en Alexandrië nu nog altijd een drukbevolkte stad is. Inscripties beperken zich door het duurdere materiaal voornamelijk tot officiële besluiten en decreten, maar ook als herinnering aan wijdingen aan de goden. Inscripties hebben daarmee een publieke functie. Dit betekent echter ook dat de opgeschreven teksten sociaal verantwoordelijk zijn en dus een (nog) veel meer geconstrueerd karakter hebben. Spanningen en problemen blijven in de epigrafie grotendeels buiten zicht. Daarbij bezitten inscripties een veel groter neiging tot zelfidentificatie van de groep of de opdrachtgever. Dit blijft in de papyri meer buiten zicht, omdat hier persoonlijke of sociale kennis vaak als gegeven worden beschouwd. Beide bronnen hebben echter hun beperkingen die niet helemaal opgevangen worden door de andere. Inzichten en meningen gehaald uit de bronnen kunnen dan ook verschillen per individu, regio en periode. Hier moet te allen tijde rekening mee gehouden worden.
165
http://ancientlives.org (18 augustus 2011). Anna Edwards, ‘The hardest word-search of them all: Oxford University appeals for help in transcribing 200,000 ancient Greek letters’, Daily Mail Online - http://www.dailymail.co.uk/news/article-2018848/OxfordUniversity-appeals-help-transcribing-200-000-ancient-Greek-letters.html (18 augustus 2011). 166
30
Hoofdstuk 3. Grieken en Egyptenaren onder de Ptolemaiën Another mark of a tyrant is that he likes foreigners better than citizens, and lives with them and invites them to his table; for the one are enemies, but the others enter into no rivalry with him. - Aristoteles, Politeia 5.11.14
Na de overname van Egypte moest de nieuwe Ptolemaiïsche dynastie zich legitimeren en tegelijkertijd een eigen staatsapparaat opbouwen. Vanaf het begin stuurde Ptolemaios I Soter, in navolging van Alexander, aan op een tweeledig bestuur. Aan de ene kant paste hij zich in de traditionele politieke structuur van Egypte in en volgde hij qua beleid het voorbeeld van de laatste twee Egyptische farao’s uit de vierde eeuw BCE, Nektanebo I en II. Aan de andere kant presenteerde hij zich als een traditionele Macedonische koning (basileus) aan de Griekse en Macedonische troepen en immigranten in navolging van Philippos II. Deze ‘dubbele’, meertalige bureaucratie was opgezet naar het voorbeeld van het voorgaande Achaemenidische systeem, dat ook in het Seleucidische rijk overgenomen werd door de nieuwe Macedonische en Griekse elite.167 Met name in het begin leunden de Ptolemaiën nog op de bestaande administratiestructuren, beide groepen hadden elkaar nodig.168 De Grieken hadden de Egyptenaren nodig als personeel en om hen wegwijs te maken in het economisch management van de irrigatie agricultuur. De Egyptische elite probeerde de eigen macht te behouden en accepteerde de Ptolemaiën als de nieuwe farao. De tempels kregen een belangrijke rol toegedicht omdat zij een van de belangrijkste economische kernen waren van de bestaande elite. Deze continuïteit in bestuur zorgde ervoor dat in de eerste vijftig jaar het demotisch de taal van de bureaucratie bleef.169 Gaandeweg begonnen de Ptolemaiën hun eigen, Griekstalige administratie op te bouwen waarin de immigranten uit Griekenland, Macedonië en elders hun plaats kregen. Vanaf het tweede kwartaal van de derde eeuw BCE begint het Grieks dan ook de overhand te krijgen in de bureaucratische output.170 Deze ontwikkeling was echter minder snel en/of sterk hoe verder men naar het zuiden trok. 171 Dit betekende geen algemene vergrieksing van het politieke systeem, daarvoor was het staatsapparaat te afhankelijk van de locale elites. In de gehele 167
Vgl. Susan Sherwin-White, 'Seleucid Babylonia. A case-study for the installation and development of Greek rule', in: Sherwin-White en Kuhrt, Hellenism in the East, 1-31, aldaar 4-6. 168 Dorothy J. Thompson, ‘Language and literacy in early hellenistic Egypt’, in: Per Bilde e.a. (ed.), Ethnicity in Hellenistic Egypt (Aarhus 1992) 39-52, aldaar 43-4. 169 Ibidem, 46. 170 Ibidem, 46. 171 Ibidem, 47.
31
Ptolemaiïsche periode bleef men decreten uitvaardigen in het demotisch en/of in hiëroglyfen.172 De Griekse vertaling werd soms zelfs weggelaten, met name vanaf de tweede eeuw BCE. De Ptolemaiïsche dynastie gebruikte beide cultuurtradities in hun representaties binnen en buiten Egypte. De (koninklijke) culten van Isis(-Arsinoe) en Sarapis waren een exportproduct waarmee de Ptolemaiën zich lieten voorstellen als erfgenamen van een cultuur die al millennia meetelde in de wereldgeschiedenis. Ook Alexandria zelf liet dit dubbele gezicht duidelijk zien aan eenieder die de tocht maakte naar deze antieke metropolis. Tijdens onderwater opgravingen van het havengebied zijn bijvoorbeeld twee kolossale beelden gevonden die Ptolemaios II en Arsinoe afbeelden als respectievelijk farao en Isis. 173 De Mendes stèle kan wedijveren met elke Griekse inscriptie van de Ptolemaiën in het naleven van de locale tradities en koninklijke representatie. Het Ptolemaiïsche rijk was een premoderne staat waarin de koning, de priesterklasse en het leger de eigen bevoorrechte positie zoveel mogelijk bevochten. 174 De koning, onderbouwd door de mythologische ideologie van het koningschap, garandeert voor zover mogelijk een stabiele sociale orde in ruil voor afroming van de surplusproductie via belasting. De regionale en locale elite bemiddelden tussen de koning en bevolking, en de tempels en cultusrituelen bedden de koning verder in de sociale netwerken in.175 Het bureaucratische gedrag is maar losjes geïntegreerd in de locale en huishoudelijke economie, de staat kan zich hierin maar sporadisch actief mengen. 176 De gedeeltelijk nieuwe fiscale structuur van de Ptolemaiën leidde tot conflicten tussen Grieken en Egyptenaren, maar ook bij de Grieken en Egyptenaren onderling.
177
Steun van de inheemse elite zoals de politieke families die de
hogepriesterschappen van Ptah te Memphis en Letopolis bekleedden, was noodzakelijk om toegang te krijgen tot de bestaande hiërarchie.178
172
Joachim Friedrich Quack, ‘Innovations in ancient garb? Hieroglyphic texts from the time of Ptolemy Philadelphus’, in: Paul McKechnie en Philippe Guillaume (ed.), Ptolemy II Philadelphus and his world (Leiden 2008) 275-89, aldaar 275. 173 Stefan Pfeiffer, ‘The god Serapis, his cult and the beginnings of the ruler cult in Ptolemaic Egypt’, in: McKechnie en Guillaume, Ptolemy II Philadelphus and his world, 387-408, aldaar 387. 174 Manning, The last pharaoh’s, 32. 175 Ibidem, 34-5. 176 Ibidem, 35. 177 Ibidem, 31. De verpachting van de belastingcollectie werden daarnaast in het Egyptische en het Grieks bekend gemaakt: het systeem was dus toegankelijk voor Grieken en Egyptenaren. En deze functionarissen waren begrijpelijk niet de meest populaire individuen. Ibidem, 156. 178 Voor meer informatie over deze families, vgl. Chris Bennett, http://www.tyndalehouse.com/egypt/ptolemies/ affiliates/aff_ptolemies.htm – High Priests of Ptah at Memphis en High Priests of Letopolis (24 Jan. 2011).
32
Bestaande juridische en economische structuren werden intact gehouden en waar nodig en mogelijk aangepast aan de wensen van dat moment.179 De Grieken en Egyptenaren kregen daarmee parallelle maatschappelijke structuren die gaandeweg steeds meer met elkaar vervlochten raakten. Dit leidde wel tot een scheiding tussen ‘Griekse’ en ‘Egyptische’ banen: het management was in handen van de Grieken, terwijl de secretariële en landbouwkundige functies bekleed werden door Egyptenaren.180 Deze parallelle structuren betekenden echter niet dat Egyptenaren en Grieken elkaar continu misliepen. Zo was Rhodon, zoon van Lysimachos, getuige voor een Egyptisch contract en hij beheerste dus waarschijnlijk het Egyptisch.181 In het politieke systeem van Ptolemaiïsch Egypte speelde een onderscheid op basis van etniciteit of racisme geen grote rol.182 In het midden van de derde eeuw waren bijvoorbeeld ‘Hellenen’ en ‘Perzen’ nog ontheven van de obolenbelasting, hoewel deze voor 229 BCE in de zoutbelasting werd opgenomen.183 In de eerste belastingcategorie werden echter ook nietGrieken opgenomen als zij onderdeel waren van de koninklijke bureaucratie, in het leger of de politie zaten. 184 De in theoretisch opzicht etnische belastingcategorie had daarmee al snel vooral het nut voor het bureaucratische apparaat als criterium. In de rest van de Ptolemaiïsche periode zijn er geen bewijzen gevonden voor belastingen die op etnische classificatie rustten. De normale classificatie op sociale en beroepsgroepen werd echter soms wel onderbroken in het officiële, bestuurlijke verkeer door etnische classificatie, maar dit had geen institutionele gronden.185 In het verlengde hiervan werd het Griekse onderwijs vanaf het midden van de derde eeuw ondersteund door onder andere leraren en gymleraren in het geheel te ontheffen van de zoutbelasting.186 Deze bevoorrechting van het Griekse onderwijs had als doel om personeel op te leiden voor de koninklijke bureaucratie, omdat de grootschalige immigratie van Grieks sprekenden naar Egypte toen al voorbij was.187 De conclusie van deze ontwikkeling was dat de instandhouding van de koninklijke macht voorop stond in het Ptolemaiïsche bestuur en dat etniciteit hiervoor van ondergeschikt belang was. 179
Vgl. M.M. Austin, The Hellenistic world from Alexander to the Roman conquest. A selection of ancient sources in translation (2e herz. ed.: Cambridge e.v. 2006) nr. 290 r. 207-20, blz. 506. 180 Bingen, ‘Greek economy and Egyptian society’, 225 n.15. 181 Manning, The last pharaoh’s, 113. 182 Goudriaan, Ethnicity in Ptolemaic Egypt, 119. 183 Clarysse en Thompson, Counting the people, 57. 184 Dorothy J. Thompson, ‘Hellenistic Hellenes. The case of Ptolemaic Egypt’, in: Irad Malkin (ed.), Ancient perceptions of Greek ethnicity (Oxford 2001) 310-22, aldaar 310-1. 185 Goudriaan, Ethnicity in Ptolemaic Egypt, 106. 186 Clarysse en Thompson, Counting the people, 52-3. 187 Thompson, ‘Language and literacy’, 48.
33
Dat betekende nog niet dat op het sociale vlak deze instituten gevrijwaard waren van etnische discriminatie. 188 De bovenstaande belastinguitzonderingen hadden voornamelijk symbolische waarde. Het waren de immigrantengroepen die belastingkortingen kregen, niet de Egyptenaren. Dat sommige Egyptenaren toch tot deze belastingcategorieën doordrongen, verzwakt deze boodschap niet.189 In de praktijk van alledag moesten de verschillende groepen naast elkaar leven.190 De relatie tussen de complexe traditiegroepen van Egyptenaren en Grieken werd verder gedefinieerd door ongelijkheid tussen de dominante, ‘buitenlandse’ minderheid en de ‘autochtone’ meerderheid die nu minder controle had over de toekomst van hun gemeenschap. 191 De langdurige co-existentie leidde niet tot een volledige integratie van beide groepen of hadden dat tot doel: beide groepen bleven fundamenteel ‘gesloten’ in de ogen van de participanten.192 De beperkte zones van osmose hadden geen grote culturele transfer tot gevolg, maar wel een wederzijdse evolutie. De vraag is welke zones tot de meeste interacties leidden en welke plaats etniciteit hierin had. Het leger bleef in de derde eeuw gescheiden qua opbouw: tot 217 BCE werden Egyptenaren niet actief gerekruteerd in de falanxen van het Ptolemaiïsche leger. In de Chremonideïsche oorlog beschikte de Ptolemaiïsche generaal Patroklos in 267 over een vloot bemand door Egyptische troepen.193 Patroklos trad het leger van Antigonos niet tegemoet omdat volgens hem zijn Egyptische troepen niet bestand waren tegen de Grieken en Macedoniërs. Dit wijst waarschijnlijk op het feit dat zij niet getraind waren tot falanxstrijders. In 218 werden er echter actief Egyptenaren gerekruteerd en getraind tot falanxstrijders door de onmisbare dreiging van Antiochos III.194 Deze scheiding duidt niet a priori op discriminatie van Egyptische troepen, maar was het gevolg van de militaire praktijk van de Oudheid. Koningen rekruteerden over het algemeen onder de bevolking die zich actief aanbood als soldaten. Er was geen nationaal leger dat stelselmatig nieuwe rekruten trainde op een gestandaardiseerde manier. De opbouw van het leger was grotendeels afhankelijk van het aanbod, en de militaire training en uitrusting was bepaald door de regionale tradities en persoonlijke opvoeding. 188
McCoskey, ‘Race before “whiteness”’, aldaar 26. Clarysse en Thompson, Counting the people, 155. 190 Thompson, Memphis under the Ptolemies, 262-5. 191 Jean Bingen, ‘Greco-Roman Egypt and the question of cultural interaction’, 242-3. 192 Ibidem, 246. Turner. ‘Ptolemaic Egypt’, 167. 193 Diodorus Siculus 19.80.4; Pausanias 3.6.5. 194 Polybios 5.65; 79.2. 189
34
Het leger van Egypte bestond sinds de zevende eeuw BCE voornamelijk uit buitenlanders, zogenaamde machimoi, die een stuk grond kregen in ruil voor militaire dienst.195 Dit systeem werd door de Macedonische heersers in aangepaste vorm overgenomen voor het aantrekken van immigranten uit Griekenland en Macedonië.196 In de Ptolemaiïsche periode werden de mensen aangeduid als machimoi voornamelijk (traditioneel) gebruikt als politie, ordetroepen en tempelbewakers.197 Ptolemaios II Philadelphos had net als zijn faraonische voorgangers een lijfwacht gekozen uit de zonen van de machimoi, naast een lijfwacht met Grieken Macedoniërs. 198 In een papyrus wordt een eenheid van machimoi genoemd onder leiding van ene Bithelmeinos.199 Dit wijst op een militaire organisatie, maar de naam Bithelmeinos is noch Grieks noch Egyptisch.200 Dit wijst er aan de ene kant misschien op dat de machimoi een aparte categorie bleef binnen de Egyptische samenleving. Aan de andere kant kan het zijn dat de Ptolemaiën de Egyptische machimoi niet vertrouwden en er een loyale(?), maar wel nietGriekse immigrant op zetten. De machimoi kunnen echter niet zonder meer aangeduid worden als representanten van de inheemse, ‘Egyptische’ bevolking. De machimoi werden misschien vooral gerekruteerd uit de lagere sociale klasse, waarin de Grieken inderdaad de minderheid vormden.201 Na verloop van tijd komen er ook steeds meer mensen met een meervoudige (officiële) identiteit. Met name in de tweede eeuw komt er een groter aantal bewijzen hiervoor naar boven drijven. Aan het eind van de tweede eeuw BCE is er een familie die de dorpsklerken en burgemeesters (epistates) levert, respectievelijk typische Egyptische en Griekse posities.202 Naar gelang de functie gebruikten ze hun Egyptische of Griekse naam. Een van de redenen hiervoor is het voorkomen van gemengde huwelijken, waardoor de kinderen bij voorbaat over een grotere keuze beschikken voor zelfidentificatie. Uit 226 BCE hebben wij bijvoorbeeld een demotische declaratie van goederen over van een pas getrouwd stel, de Wynn (= Griek) Melas, zoon van Apollonios en Rwrw, en Senobastis, dochter van Ptolemaios en Senminis.203 De familie van de officier Dryton in Pathyris kende een lange
Jan Krzysztof Winnicki, ‘Die Ägypter und das Ptolemäerheer’, Aegyptus 65 (1985) 41-55, aldaar 42. Ibidem, 50. 197 Ibidem, 49-50. 198 De Mendes stèle: K. Sethe, Hieroglyphische Urkunden der griechisch-römischen Zeit II (Leipzig 1904) 37 e.v.; http://www.reshafim.org.il/ad/egypt/texts/great_mendes_stèle.htm (2 maart 2011). 199 P. Yale 1.33. 200 Winnicki, ‘Die Ägypter und das Ptolemäerheer’, 49. 201 Goudriaan, Ethnicity in Ptolemaic Egypt, 123. 202 Clarysse, ‘Greeks and Egyptians’, 58-60. 203 Goudriaan, Ethnicity in Ptolemaic Egypt, DOC 211. Komt uit de regio van Thebe. 195 196
35
geschiedenis van dubbele namen, Grieks en Egyptisch, in ieder geval vanaf het begin van de tweede eeuw BCE.204 Ondanks deze dubbele namen worden ze echter consequent aangeduid als Wynn, ook al konden de zonen van Dryton misschien beter demotisch schrijven dan Grieks.205 Het aantal gemengde huwelijken lijkt in de periode als geheel toe te nemen. De meesten die bekend zijn, komen uit de tweede eeuw BCE. Gemengde huwelijken zijn echter in de minderheid (minder dan een procent), ook al komen de beschikbare gegevens met name uit de Fayoum waar veel Griekse immigranten gevestigd werden met kleroi (stukken land).206 Door ambitie en gemengde familiebanden kunnen individuen heen en weer lopen over de grens van deze etniciteiten.207 Met name in de tweede eeuw is er dus een beweging naar een grotere integratie van Grieken en Egyptenaren. In deze periode was het momentum van de Griekse en Macedonische diaspora al voorbij en Rome deelde de lakens uit in de internationale politiek. In de Ptolemaiïsche periode als geheel blijven echter discriminatie en ressentimenten voorkomen. De invoering van Griekse monetaire praktijken in de Egyptische landbouw stuitte bijvoorbeeld op onbegrip bij de Egyptische boeren die het in de praktijk moesten brengen.208 Verder discrimineerden Grieken tegenover een ‘barbaar’ die geen goed Grieks kon spreken.209 Griekse klerouchoi kregen daarnaast meer grond van de koning dan Egyptische machimoi.210 Ook Egyptenaren konden zich gewelddadig uiten tegenover Grieken. Hierboven zijn wij Ptolemaios, de enkatuchos in het Sarapeion te Memphis, tegengekomen. Hij en Harmais werden enkele malen aangevallen.211 Ptolemaios gaf als reden voor de aanvallen dat hij een Griek was. Ptolemaios was na 12 jaar kluizenaarschap goed ingevoerd in de maatschappij van het Sarapeion als verkoper van een warme maaltijd aan het personeel.212 Dat hij zeven mensen
204
Onder andere behandeld in Goudriaan, Ethnicity in Ptolemaic Egypt; Naphtali Lewis, Greeks in Ptolemaic Egypt. Case studies in the social history of the hellenistic World (Oxford 1986). Er is nu ook een boek gewijd aan het dorp Pathyris van Katelijn Vandorpe: Reconstructing Pathyris' archives. A multicultural community in Hellenistic Egypt (Brussel 2010). 205 Winnicki, ‘Die Ägypter und das Ptolemäerheer’, 53. Vgl. W. Clarysse, ‘Greeks and Egyptians in the Ptolemaic army and administration’, Aegyptus, 65 (1985) 57-66. 206 Clarysse en Thompson, Counting the people, 327-8. 207 Vergelijk bijvoorbeeld het Orakel van de Pottenbakker (Stanley M. Burstein, The Hellenistic age from the Battle of Ipsos to the death of Kleopatra VII (Cambridge 1985) nr. 106, p136-7) met de karakterisering van Egyptenaren in de hellenistische literatuur en elders, Theocritus 15.47-50; Pausanias 3.6.5; P. Yale 1.46. 208 Jean Bingen, ‘Egyptians and Greeks according to PSI V 502’, in: Bagnall, Hellenistic Egypt, 229-39 = ‘Grecs et Égyptiens d’après PSI 502’, Proceedings of the twelfth international congress of papyrology (Toronto 1970) 35-40. 209 P. Col. 66 = Austin,nr. 307 (ca. 256-5 BCE). 210 Jean Bingen, ‘Kerkeosiris and its Greeks in the second century’, , in: Bagnall, Hellenistic Egypt, 122-31, aldaar 124. = Ibidem, ‘Kerkéosiris et ses Grecs au IIe siècle avant notre ère’, Actes du XVe congrès international de papyrologie IV (Brussel 1979) 87-94. 211 Austin, nr. 320 (160/1 BCE). 212 Zie met name het hoofdstuk over het Sarapeion in Thompson, Memphis under the Ptolemies.
36
uit de groep aanvallers bij naam kende, geeft wel aan dat hij geen vreemde was. Misschien waren de commerciële activiteiten van Ptolemaios, waaronder ook de verkoop van textiel uit de Fayoum, de bron van ergernis voor de aanvallers gecombineerd met de onrustige politieke situatie. 213 Een opvallend geval is een priester die opschept tegen collega (hoge)priesters dat hij een stel ‘Hellenen’ dat heilige land nagelaten gekregen hadden, weggewerkt had door de locale klerken (grammateis) om te kopen.214 Verwarrend is de naam van de priester, Epiodoros, en het feit dat hij het in het Grieks opschrijft. Is dit discriminatie van een gehelleniseerde Egyptische priester, een Griek of een Macedoniër? Of gewoon een priester die de bevoorrechte positie van zijn tempel bevecht? 215 In ieder geval laat deze casus zien dat etnische spanningen niet simpelweg aangenomen kunnen worden als oorzaak voor incidenten. Alleen uit de context kunnen dergelijke conclusies gemaakt worden, maar die missen meestal in de bronnen. Ook de verschillende opstanden in de Ptolemaiïsche periode, zoals de afscheiding van Boven-Egypte tussen 205 en 180 BCE, kunnen niet alleen verklaard worden als uiting van nationale gevoelens van de Egyptenaren. Drie kanttekeningen zijn te maken over de vermeende nationalistische achtergrond van de opstand van 205-180 BCE. a) Egypte was geen eenvormig land. Boven-Egypte had vanaf het begin van het eerste millennium een verschillend politiek systeem dan de rest van Egypte met een grotere machtspositie voor de tempels. Verder was niet iedereen even fanatiek, sommigen bleven gewoon trouw aan de Ptolemaiïsche dynastie. b) Een premoderne koning had altijd last van concurrenten. De opstand van 205 vond plaats ten tijde van een regentschap: Ptolemaios V Epiphanes was nog te jong om de troon te bestijgen. Concurrenten grijpen dergelijke machtsverslappingen aan om hun slag te slaan. c) Opstanden waren een normaal fenomeen in de Oudheid, ook in de klassieke polis die nominaal een egalitaire inslag hebben. Arme of onderdrukte Grieken en Egyptenaren uitten hun onvrede via rellen en opstanden. Ptolemaios III Euergetes kon een grootschalige opstand in 245 BCE wegens hongersnood redelijk gemakkelijk bedwingen met graanimporten en propagandamaatregelen. 216 Goudriaan wijst er verder op dat er geen contemporaine bronnen zijn waarin de link tussen etniciteit en de opstanden expliciet gemaakt
213
Thompson, Memphis under the Ptolemies, 230. P. Amh. 2 40. 215 Thompson, ‘Hellenistic Hellenes’, 312. 216 Vgl. W. Clarysse, The great revolt of the Egyptians (205–186 BC) Lezing gehouden op het Centre for the Tebtunis Papyri, University of California te Berkeley, op 16 maart 2004 http://tebtunis.berkeley.edu/lecture/revolt.html (24 maart 2011). 214
37
wordt. In de latere opstand van de jaren na de invallen van Antiochos IV in 169/8 BCE zijn hiervoor wel aanwijzingen te vinden.217 Wat opvallend is in de documentatie waarin mensen als Grieken en Egyptenaren genoemd worden, is dat dit voornamelijk gebeurt in demotische documenten. 218 Gegeven dat demotische documenten significant minder in aantal zijn (en minder goed bestudeerd) dan Griekse papyri, geeft dit volgens Goudriaan aan dat vooral de Egyptenaren zich afzetten tegenover de allochtone Grieken. In de Egyptische religieuze en magische literatuur uit de hellenistische periode ziet men bijvoorbeeld een verontruste reactie op de Griekse overheersing en de daaruit volgende sociale veranderingen.219 In de Ptolemaiïsche periode is namelijk een nieuwe trend te ontwaren in deze literatuur: er was een vermeerdering van apocalyptische voorstellingen over de stand van de huidige (Egyptische) maatschappij. In een dergelijke situatie is het dan ook niet een grote stap om problemen en onlusten in etnische termen te gieten en ze zo te simplificeren. De categorie ‘Griek’ werd hierbij een gezamenlijke noemer voor het hele brede scala aan immigranten uit steden van Syracuse tot en met Thracië.220 De Grieken ondergingen hierdoor aan de ene kant een vernauwing van de klassieke diversiteit. Aan de andere kant worden groepen die in de klassieke periode nog buiten de Griekse grenzen geplaatst werden, zoals de Macedoniërs en de Thraciërs, toegevoegd aan de Griekse bevolking. De multipolaire wereld van het klassieke Griekenland had tot de hellenistische periode altijd verhinderd dat het panhellenisme wortel kreeg in de dagelijkse werkelijkheid. De grote verscheidenheid aan gebieden en steden die men gebruikt als historische identiteit, nemen in de loop van de derde eeuw af.221 Net als nu blijven de eerste generaties hangen in de oude etnische groepen uit het thuisland, terwijl vanaf de tweede generaties de etniciteit zich begint af te spelen binnen de sociale en politieke omgeving van het nieuwe thuisland.222 Afkomst bleef een rol spelen in de constructie van de verschillende grenzen getrokken tussen Grieken en Egyptenaren. Het argument dat dit tijdens de hellenistische periode uit de identiteitsconstructie verdween, is niet houdbaar. Het argument is voornamelijk gebaseerd op de vooronderstelling dat afkomst in de Romeinse periode verdwenen was uit de constructie 217
Goudriaan, Ethnicity in Ptolemaic Egypt, 114. Ibidem, 91. 219 Jørgen Pedemann Sørensen, ‘Native reactions to foreign rule and culture in religious literature’, in: Bilde, Ethnicity in Hellenistic Egypt, 180. 220 Koen Goudriaan, ‘Ethnical strategies in Graeco-Roman Egypt’, in Bild e.a., Ethnicity in Hellenistic Egypt, 74-99, aldaar 79. 221 Thompson, ‘Hellenistic Hellenes’, 304. 222 Eugene Roosens, ‘The primeordial nature of origins in immigrant ethnicity’, in: Hans Vermeulen en Cora Govers (ed.), The anthropology of ethnicity. Beyond “Ethnic groups and boundaries”, 81-106, aldaar 88-9, 97. 218
38
van Grieken en niet-Grieken. Dit is echter onderuitgehaald door de analyse van Saïd. Alleen zij die niet beschikten over Griekse wortels, maar wel ingevoerd waren in de Griekse cultuur, plaatsen de cultuur en opleiding op hetzelfde niveau als afkomst.223 Ook in Ptolemaiïsch Egypte zijn aanwijzingen te vinden voor afkomst als onderdeel van de definitie van de groepen. Het gebruik van ms n Kmy (geboren in Egypte) in demotische teksten om Grieken, Meden of Nubiërs van de tweede of latere generaties aan te duiden, laat dit duidelijk zien. Een duidelijke parallel hiervoor in Griekse teksten is er niet. De term tes epigones geeft ook een genealogisch verband aan, hoewel het juridisch gebruik van deze term ervoor zorgde dat deze vanaf de tweede eeuw weinig betekenis had voor het uiten van etniciteit. Ook het burgerschap heeft het biologische principe als uitgangspunt. Het burgerschap was echter een politiek en juridisch fenomeen, zodat een etnische scheiding niet alleen hierdoor aangebracht kon worden. Dat genealogische definities gebruikt werden in andere verbanden, geeft echter wel aan dat een biologische definitie van etniciteit in de praktijk van alledag niet onwaarschijnlijk is.
223
Saïd, ‘The discourse of identity’, 292.
39
Hoofdstuk 4. Het gymnasium in Egypte: de bronnen The statues in the gymnasium are the work of Egyptian artists. They represent Hermes, Heracles and Theseus, who are honoured in the gymnasium and wrestling-ground according to a practice universal among Greeks, and now common among barbarians... - Pausanias 4.32.1
In dit hoofdstuk zal ik het verschillende bronmateriaal toelichten waarin het gymnasium en de palaistra in voorkomen. Dit zal de opmaat vormen voor een analyse hiervan in het volgende hoofdstuk. Het volume aan materiaal zorgt er anders voor dat de lijn van het betoog zou wegvallen. Daarnaast zal ik in hoofdstuk 7 ook weer terugkomen op materiaal besproken in dit bronnenoverzicht. Het materiaal is chronologisch en geografisch verdeeld. Voor de derde eeuw zal ik van het noorden naar het zuiden gaan, in de tweede eeuw van het zuiden naar het noorden, om voor de eerste eeuw weer naar het zuiden af te zakken. Na dit overzicht van teksten voor gymnasia ga ik in op de bronnen die er zijn voor de inhoudelijke kant van het gymnasiale leven. Daarvoor bekijk ik het materiaal waarin epheben en neaniskoi genoemd worden.
Gymnasia en palaistrai 3e eeuw BCE In Naukratis waren er een gymnasium en een palaistra. In een inscriptie uit Naukratis wordt Ptolemaios Phil(opator?) geĂŤerd door Apollo(doros?) de gymnasiarch.1 De relatie tussen de koning en het gymnasium is een vast onderdeel van het materiaal. Hiermee wilde de koning zichtbaar zijn voor zijn onderdanen en zijn eigen macht en positie legitimeren. Hier zal ik later op terug komen. In een andere inscriptie vertellen Kleainetos en Maiandros dat zij een palaistra opgezet hebben gewijd aan Apollo.2 Voor Alexandria hebben wij enkele bronnen voor het gymnasiale leven tot onze beschikking. De eerste hiervan is een grafschrift opgezet door de ouders van Philoxenos die gestorven was op Kaunos in Karia.3 In het epigram wordt als illustratie voor het geleide leven van Philoxenos genoemd dat hij met de andere aitheoi altijd naar het gymnasium van Alexandria ging om te oefenen. Met aitheoi wordt waarschijnlijk eitheoi bedoeld, wat 1
Delta I 750,14. Delta I 755,20. 3 Bernand, Inscr. MĂŠtr. 62. 2
40
ongetrouwde jongere betekent. Samen met het feit dat hij zich zonder ouderlijk toezicht zich op Kaunos bevond, wijst dit er op dat hij waarschijnlijk niet meer een ephebe was.4 Misschien was Philoxenos naar Kaunos gestuurd als soldaat.5 Alexandria had verschillende gymnasia, maar misschien ging Philoxenos naar het grootste gymnasium. De poëtische omschrijving van zijn gymnasiale activiteiten, “de grond in de schaduw van het gymnasium”, wijst hier misschien op. Een karakteristiek van dit gymnasium was de zuilengang langer dan een stadium, zoals beschreven door Strabo.6 Dit werd gebruikt als trainingsplek in de winter, maar fungeerde ook als onderwijsplaats. 7 De vrienden van Philoxenos zouden dan zijn medeatleten of zijn klasgenoten kunnen zijn. Twee brieven uit het archief van Zenon geven informatie over het reilen en zeilen van een kleine palaistra in Alexandria. In de eerste brief schrijft Hierokles aan Zenon over de voortgang van de opleiding van Pyrrhos.8 Zenon had in een niet bewaarde brief aan Hierokles verteld dat hij de verdere atletiektraining van Pyrrhos alleen nog maar bekostigen zou, als de jongen succes had in wedstrijden. Zenon voegde hier aan toe dat de gewone studies van Pyrrhos niet mochten lijden onder het trainingsregime. Hierokles verzekert Zenon dat de jongen, hoewel hij nog niet gewonnen heeft, goede perspectieven heeft. Ptolemaios, de epistas (= trainer/hoofd), heeft hier alle vertrouwen in en wijt het tot dan toe uitblijven van succes aan de late start van de training ten opzichte van de andere jongens. Ptolemaios traint Pyrrhos daarnaast gratis, omdat hij Zenon bedanken wil voor een eerder gegeven gift. Zenon had dit namelijk gedaan zonder dat hij Ptolemaios kende. Het is opvallend dat Pyrrhos in dit document een paidarion wordt genoemd, wat zowel een klein kind of een slaaf kan betekenen. Rosztovtzeff wijst erop dat een musicus, Herakleotes, zichzelf in een brief aan Zenon expliciet eleutheros (vrij) noemt in verband met deelname aan een wedstrijd. 9 Scholl wijst er daarnaast op dat een paidarion Pyrrhos in dienst van een Artemidoros geld kreeg voor de Arsinoeia.10 In deze rekening is de betekenis van paidarion in de zin van slaaf niet te betwijfelen. Het is dus mogelijk dat ook slaven werden getraind om mee te doen aan wedstrijden.
4
Bernard Legras, Néotês. Recherches sur les jeunes grecs dans l’Égypte ptolémaïque et romaine (Genève 1999) 67. 5 P.M. Fraser, Ptolemaic Alexandria I Text (Oxford 1972) 613. 6 Strabo 17.1.10. 7 Legras, Néotês, 68. 8 P. Lond. 7.1941 (mei 257 BCE). 9 Rosztovtzeff, A large estate in Ptolemaic Egypt, 173. 10 P. Cair. Zen. 3 59398. Reinhold Scholl, Corpus der ptolemäischen Sklaverei Forschungen zur antiken Beiheft 1 (Stuttgart 1990) 679-80.
41
Clarysse en Vandorpe wijzen deze suggestie echter van de hand, omdat het elitaire karakter van een gymnasiale opleiding toegang voor slaven uit zou sluiten.11 Pyrrhos en anderen zijn volgens hen de kinderen van in dienst gestorven soldaten, zodat de staat voor hun opleiding zorgde. Hiervoor verwijzen ze naar een brief van ene Kleon, die een bijdrage vraagt aan Zenon en hem ‘vader’ noemt.12 Zenon zou dan als secretaris van Apollonios, de minister van financiën, verantwoordelijk zijn voor de uitvoer van deze maatregel. In de tweede brief komt het duo Hierokles en Ptolemaios wederom voor.13 In deze brief schrijft Hierokles aan een arts Artemidoros, woonachtig in Philadelphia, met de vraag of hij een schenking wil geven aan Ptolemaios. Ptolemaios is in moeilijkheden gekomen door een schandaal, waardoor Metrodoros, een prominente en ogenschijnlijk rijke slaaf aan het hof, zijn financiële steun aan hem terugtrok. De details over dit schandaal zijn echter niet bekend door lacunes in de tekst, en waarschijnlijk ook doordat Hierokles het schandaal al in een eerdere brief verteld had. Door het terugtrekken van de steun door Metrodoros zijn er problemen ontstaan voor de opening van een palaistra in de buurt van het huis waar Hierokles woont. De primair verantwoordelijken, Apollonios en Amyntas, zijn niet bereikbaar, zodat Hierokles in het middelpunt van de controverse zit. Hij wil deze verantwoordelijkheid niet overnemen, omdat de koning hierop neer zou kijken, omdat hij philoneos is. Als oplossing voert hij op dat Artemidoros, en waarschijnlijk ook andere geldschieters, Ptolemaios financieel ondersteunt als het nieuwe hoofd van de palaistra. Deze brief laat zien dat het opzetten en besturen van een palaistra moeilijkheden met zich mee brengt. Ten eerste is men afhankelijk van de inzet en de financiële toezeggingen van privépersonen.14 Ten tweede wijst de verwijzing naar de koning erop dat men toestemming nodig heeft van de koninklijke bureaucratie voor het openen van, in dit geval, een palaistra. Ook de reputatie van de leidinggevenden is van belang: de opening van de palaistra wordt in gevaar
gebracht
door het
schandaal rondom Ptolemaios,
en Hierokles wil de
verantwoordelijkheid niet op zich nemen vanwege zijn naam als philoneios. Dit woord heeft waarschijnlijk een negatieve lading:15 Lucianus schrijft in Amores 24 dat philoneoi, liefhebbers van de jeugd, slechte passies prijzen en jeugdige schoonheid onterecht als deugd van de ziel zien. Dit schrijft hij in de context van de superieure (seksuele) 11
Willy Clarysse en Kathelijn Vandorpe, Zenon, un homme d’affaires Grec à l’ombre des pyramides (Leuven 1995) 61-2. 12 PSI 5.528. 13 P. Zen. Pestm. 51 (december 257 BCE). 14 Claude Orrieux, Les papyres de Zenon. L’horizon d’un grec en Egypte au IIIe siècle avant J.C. (Parijs 1983) 68. 15 Legras, Néotês, 25 n 39.
42
pleziertjes van de vrouw boven die van jongens. Misschien staat hij bekend als handtastelijk tegenover de kinderen onder zijn toezicht. De status philoneios is voor Hierokles echter niet bezwaarlijk voor zijn taak als opvoeder. Aan het eind van de brief vraagt hij Artemidoros volgens opdracht de nieuwe leerlingen naar hem toe te sturen voor hun opleiding. Het archief van Zenon geeft ook de eerste bewijzen voor gymnasia in de Fayoum. In een fragmentarische brief wordt gezegd dat iemand zich moet haasten om nog de beste paarden te vinden en dat vijf stedelingen (ἀστεῖοι) trainen in het gymnasium.16 Het is niet duidelijk in welk verband deze zaken te plaatsen zijn. De paarden kunnen zowel voor racen of voor ander gebruik bedoeld zijn. De redacteuren van deze brief suggereren dat de vijf stedelingen veel belovende jongens zijn die toestemming krijgen om in het gymnasium te trainen. Dit kan echter niet zonder meer uit de resterende tekst worden gehaald. In een andere papyrus stuurt Pyron, de secretaris van Zenon, een brief door van een jongen die naar een palaistra gaat.17 In de brief bedelt de jongen, paidion, om geld voor kleren en eten. Hij is zo arm dat hij geen olie kan betalen en dat hij uitgelachen wordt door een stel dobbelaars, omdat hij er naakt naartoe moet. De brief eindigt met de vraag of Zenon deze boodschap ook door wil geven aan Jason, een nauwe medewerker van Zenon.18 Ook hier kan het gaan om een slaaf of een vrije jongeling. Legras gaat er vanuit dat het hier om een andere zoon van een gestorven soldaat gaat, net zoals bij Pyrrhos.19 Dat de jongen geen slaaf is, wordt misschien benadrukt door het gebruik van de hapax apopaidarioun voor ‘uitlachen’. Dit betekent letterlijk ‘van iemand een paidarion maken’. In deze negatieve betekenis zal het waarschijnlijk slaaf betekenen, in plaats van jongen. De laatste relevante brief uit het archief van Zenon komt van Nestos, een andere prominente klerouchos in Philadelphia.20 Nestos schrijft dat de hippeis (cavaleristen) van Philadelphia bij hem langs zijn geweest aangaande de oud-voorzitter van het gymnasium, Demeas. Demeas had bij Nestos, Kleitorios en het hoofd van de nome (nomarch) Aristarchos geld geleend voor het gymnasium, al met al 46 drachme. Dit geld is echter niet bij het gymnasium terecht gekomen, zodat de hippeis het verschuldigde bedrag alsnog willen ophalen. Nestos verwijst
16
P. Cair. Zen. 4 59586. PSI 4 418. 18 Orrieux, Les papyres de Zenon, 134. 19 Legras, Néotês, 29. 20 PSI 4 391 A (242 – 241 BCE). Klerouchoi zijn reservisten die op het platteland werden gekwartierd. De klerouchos ontvangt van de staat een stuk land, een kleros, voor zijn onderhoud. De klerouchoi konden overal en altijd opgeroepen worden voor actieve dienst. Meestal bleef dit beroep binnen de familie, en de kleros werd vaak van vader op zoon doorgegeven. 17
43
ze door naar de huidige voorzitters, Agelaos en Philios. Het is niet helemaal duidelijk of deze ongerijmdheden voortkomen uit persoonlijke schulden van Demeas of omdat hij in de tussentijd gestorven was.21 Rondom dezelfde tijd als de brief van Nestos schrijft Herakleotes een brief aan de testamenthouders van Demeas, Nestos en Zenon.22 De persoon Demeas laat misschien ook zien dat er meer gedaan werd dan alleen trainen in het gymnasium.23 Demeas was namelijk de kithara leraar van Herakleotes, aan wie hij zijn instrument in het testament nagelaten heeft.24 Dit instrument was echter in handen gekomen van Hieron. Herakleotes vroeg daarom Nestos en Zenon of hij het instrument alsnog kon krijgen of anders geld kreeg voor een nieuwe. Verder hebben wij een brief van Zenon waarin hij de boeken terugvraagt die Demeas wilde kopiëren.25 Habermann oppert de mogelijkheid dat deze kopieën bedoeld waren voor een bibliotheek bij het gymnasium. 26 Habermann verwerpt deze mogelijkheid echter direct. Volgens hem is het waarschijnlijker dat Demeas gewoon een cultureel geïnteresseerd persoon was, buiten zijn functie als hoofd van een gymnasium om. Twee decennia later hebben wij een verzoek overgeleverd gekregen, waarin de Macedoniër Aristomachos de strategos Diophanes verzoekt om Dallos te vervolgen. Aristomachos is de manager van de boedel in Samareia van ene Polykleitos. Polykleitos had bezit in Alexandria en Samareia geërfd van Apollodoros, een oud-commandant oorspronkelijk uit Nagidos aan de zuidkust van Klein-Azië. Apollodoros heeft in Samareia een gymnasium gebouwd, gewijd aan de toenmalige koning. Aristomachos heeft met toestemming van de vorige strategos, Aphthonetos, het gymnasium gerenoveerd: de woonruimte erboven is afgebroken, hij heeft steunberen aangebracht en de poort met de inscriptie is weer hersteld. Maar na al deze inspanningen heeft Dallos zich met zijn vrouw in het gymnasium gevestigd, en Aristomachos wil hen laten verhuizen. Het gymnasium is waarschijnlijk rond het midden van de 3e eeuw gebouwd.27 Het feit dat het gymnasium van Apollodoros erboven woonruimte had, laat zien dat de gymnasia in de Fayoum waarschijnlijk niet al te groot waren. 28 Met dit voorbeeld zien wij ook de wisselwerking tussen privépersonen en de staat, wat betreft het gymnasiale leven en de koninklijke cultus. Gymnasia waren van een zodanig belang dat de staat er controle over 21
Habermann, ‘Gymnasien im ptolemäischen Ägypten’, 346-7 n.34-5. P. Lond.7.2017 (242-1 BCE); Orrieux, Les papyres de Zenon, 135-6. 23 Habermann, ‘Gymnasien im ptolemäischen Ägypten’, 346-7. 24 P. Lond. 7.2017. 25 P. Cair. Zen. 5 59588. 26 Habermann, ‘Gymnasien im ptolemäischen Ägypten’, 347. 27 Ibidem, 339. 28 Ibidem, 339. 22
44
wilde uitoefenen. Toestemming voor het bouwen van een gymnasium werd verleend in ruil voor eerbewijzen aan de koning. Dit kreeg waarschijnlijk de vorm van jaarlijkse cultusactiviteiten ter ere van de vergoddelijkte koningen.29 Het gymnasium was daarmee niet alleen een uiting van status en culturele achtergrond, maar ook van een (opgelegde) loyaliteitsverklaring aan de koning.
30
Deze relatie werd verder gelegitimeerd en
geïnstitutionaliseerd door religieuze riten. Via dit staatsrechtelijke kader probeerde de koning zijn positie boven de elite in stand houden, al was het grotendeels symbolisch.31 Een andere klacht aan Diophanes over een gymnasium is echter te fragmentarisch om grote conclusies te trekken.32 De inzender van de klacht, Peukestes, wil waarschijnlijk twee anderen uit het gymnasium hebben dat hij gebouwd of afbetaald heeft. Wellicht wonen deze twee ook boven het gymnasium, net zoals dat het geval was bij Apollodoros. Als laatste hebben wij een kwitantie over van ene Hermias. 33 Hermias heeft houten bouwmateriaal aangekocht voor een palaistra te Philadelphia. Misschien is het voor de renovatie van een al bestaand gebouw, of een nieuwe palaistra. Er zijn als laatste nog twee inscripties waarvan de vindplaats en de datum beide onbekend zijn. In de eerste inscriptie wordt Karaduses, zoon van Philotheros, bedankt door zijn medesoldaten uit de Bithynische divisie.34 De opstellers van de inscriptie waren protoi philoi en chiliarchoi van de piekeniers. Chiliarchoi waren aanvoerders van een compagnie van duizend man of garnizoenscommandant. De inscriptie kan uit de derde of tweede eeuw komen. De naam van Karaduses wijst er waarschijnlijk op dat hij, net als de meesten van deze compagnie, uit Bithynië kwam of daar wortels had. De tweede inscriptie zonder bekende herkomst komt uit het Louvre.35 De korte inscriptie is door de gymnasiarch Dorotheos gewijd aan Hermes en Herakles ter ere van Artemon, zoon van Apollophanes. Artemon had het worstelen voor de baardlozen gewonnen tijdens de Basileia. Dorotheos wil met deze inscriptie zijn resultaten als gymnasiarch laten zien. Met de hulp van Hermes en Herakles heeft hij een winnaar opgeleid.
29
Vgl. Boïdas en Paris hieronder. Vgl. Remijsen, ‘Challenged by Egyptians’, 257. 31 Habermann, ‘Gymnasien im ptolemäischen Ägypten’, 339. 32 SB 18.13837. 33 BGU 7.1546. 34 SEG 8.357. 35 Bernand, Mus. du Louvre 12. 30
45
2e eeuw BCE Pas in de tweede eeuw hebben wij enkele bronnen voor gymnasia overgeleverd gekregen uit Boven-Egypte. De vroegst dateerbare bronnen zijn een drietal ostraka waarop verschillende banktransacties in Thebe gedaan worden voor olie voor het gymnasium.36 Van mei tot en met september vragen ze steeds grotere bedragen op uit de rekening van Apollonios, zoon van Leonides, (twee keer) en Ammonios (een keer). In de tweede helft van de tweede eeuw wordt het aantal bronnen ietwat groter voor BovenEgypte. In het archief van Dryton is een korte verwijzing naar het gymnasium van Thebe.37 Dryton was een Griekse soldaat die vanaf het midden van de tweede eeuw gekwartierd werd in Pathyris, 40 kilometer onder Thebe. Hier hertrouwde hij en kreeg kinderen met een veel jongere vrouw die haar wortels had in Kyrene en Egypte.38 Het gymnasium van Thebe wordt genoemd in een deel van zijn boekhouding, maar door de fragmentarische staat van de papyrus is de context niet te lezen. Uit Thebe hebben wij verder een juridisch verslag van een rechtszaak door Hermias tegen enkele Egyptische choachytai (zij verzorgden de riten en rustplaatsen van de doden). 39 Hermias claimt dat drie choachytai en hun broers illegaal een huis op grondbezit van zijn familie bewonen. De choachytai hebben het huis echter al veertig jaar geleden van een ander gekocht, zodat de claim niet toegekend wordt. Hermias heeft al enkele rechtszaken aangespannen bij de chrematistai (Griekse rechtbank in Egypte), en als laatste mogelijkheid kaart hij de zaak aan bij de epistates van de Thebaanse nome en toezichthouder van de rijksmiddelen, Herakleides. Deze papyrus laat een goed werkend juridisch systeem zien (in de stad Thebe) in tijden die gewoonlijk als vrij roerig te boek staan.40 Deze zaak werd afgehandeld in de aanwezigheid van twee aartslijfwachten (hoge hoftitel), waaronder de gymnasiarch, twee philoi, een diadochos, iemand van de hegemonen, iemand van de katoikoi, en nog een groot aantal anderen. Ze zijn gegroepeerd naar rang en stand. Hier ziet men dat de gymnasiarch een hoge status verworven heeft in het bestuur van Thebe, dat geen polis was. De gymnasiarch was onderdeel van de officiĂŤle vertegenwoordiging van de staat geworden, niet alleen hoofd van een enigszins onafhankelijke vereniging. Het gymnasium was hiermee onderdeel geworden van de machtsuitoefening van de staat, iets wat ook nadelig kon werken.
36
O. Theb. 3-5 (171 BCE). P. Dryton 39 (ca. 137 BCE). 38 Vgl. Lewis, Greeks in Ptolemaic Egypt, hoofdstuk 6. 39 P. Tor. Choach. 12 (Thebe, 117 BCE) = Bagnall en Derow, nr. 132. 40 Bagnall en Derow, The Hellenistic period, 218. 37
46
In een lange, maar fragmentarische ere-inscriptie uit Kom Ombo, gelegen tussen Aswan en Edfu, is het proces van een koninklijke erkenning te volgen van een besluit door de neaniskoi van het gymnasium.41 De helft van de overgeleverde tekst wordt in beslag genomen door twee brieven van de koningen. Hierin geven zij de opdracht aan Boethos, de epistrategos van de Thebaïde, om de aanvraag van het gymnasium te honoreren. Het eigenlijk besluit is echter niet te lezen. Wat er wel staat is dat het besluit opgesteld is op een stèle (waarschijnlijk) naast het standbeeld van de stichter van het gymnasium. De naam van deze man is echter weggevallen, maar hij draagt de hoftitel protos philos. Volgens Habermann is deze hoftitel op dat moment verouderd, en is er een kans dat het gymnasium al in de derde eeuw gebouwd is.42 Deze titel komt echter alleen in de tweede en eerste eeuw voor.43 Kom Ombo was onder Ptolemaios VI de hoofdstad geworden van de nieuwe nome Ombites als vervanging van de oude nome Elephantines Ombitou na de herovering van het afgescheiden Boven-Egypte.44 Het leger kreeg hierna in Boven-Egypte een grote rol in het bestuur van deze regio. Vele legerofficieren waren ook priesters en andersom. 45 Dietze verwijst in deze context naar de individuen gevonden door Clarysse die zich zowel als Egyptische priesters en als Griekse legerofficieren presenteerden.46 Misschien fungeerden de tempels in Kom Ombo, Debod en Philae ook als legerkwartier. Er zijn in deze regio verder geen enkele forten gevonden, de tempels hadden defensieve muren en waren locaties waar (hevige) gevechten plaatsgevonden hadden.47 De tempels en het leger waren daarmee de verbinding tussen koning en het volk. Door de koninklijke cultus en de benoeming van (legerofficiers als) priesters konden de koningen zo controle uitoefenen op hun koninkrijk en de machtscentra van de tempels.48 Deze strategie van grotere verbintenis met de koning werd versterkt door het aanstellen van Egyptenaren in hogere posities in het leger door Ptolemaios VIII Euergetes. Deze verstrengeling had echter alleen politieke betekenis volgens Dietze. Het gymnasium was echter voorbehouden aan de uiting door de leden van een Griekse cultuur, terwijl de tempel de Egyptische cultuur vertegenwoordigde.49 Deze laatste stelling werkt Dietze echter niet verder uit.
41
I. Prose 21 (Ombos, 135 BCE). Habermann, ‘Gymnasien im ptolemaische Agypten’, 338. 43 Leon Mooren, The Aulic titulature in Ptolemaic Egypt. Introduction and prosopography Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België 78 (Brussel 1975) 2. 44 Dietze, ‘Temples and soldiers’, 79. 45 Ibidem, 83-4. 46 Ibidem, 83-4. 47 Ibidem, 82. 48 Ibidem 85. 49 Ibidem 89. 42
47
Opvallend aan de inscriptie is dat in de begeleidende brieven van de koningen de namen van Euergetes en Kleopatra III verwijderd zijn, en die van Kleopatra II niet. In de dynastieke strijd van 132 tot en met 124 BCE had het gymnasium dus ogenschijnlijk de kant van Kleopatra II gekozen, net als elders in Egypte. Deze stellingname was zo wijdverspreid dat Ptolemaios VIII in 125 BCE een decreet uitvaardigde, waarin land van gymnasia in heel Egypte in de uitverkoop gedaan werd.50 De stellingname van het gymnasium te Kom Ombo en dit decreet van Ptolemaios VIII verbindt Dietze met een andere inscriptie van enkele gestationeerde soldaten uit Kom Ombo gedateerd in deze periode. Hierin eren zij Euergetes en Kleopatra III ten behoeve van Menandros, zoon van Mikros, en onder andere hipparch. 51 Hij bekleedt onder andere een (verloren) ambt in verband met staatsland. Dit kan volgens Dietze betekenen dat de soldaten staatsland gekregen hebben, geconfisqueerd van het gymnasium. 52 De moeilijke relatie met Euergetes werd ogenschijnlijk niet gedeeld door de daar gestationeerde soldaten. Het kan echter ook zo zijn dat troepen sympathiek aan Kleopatra II ondertussen vervangen waren door Euergetes, en dat het gymnasium daardoor ook nieuwe leden kende. Deze relaties tussen het leger en het gymnasium in Kom Ombo laat zien dat zij (misschien) niet automatisch in elkaar overgaan.53 Tempel, leger en gymnasium waren aparte, soms elkaar overlappende cirkels. De identiteit van de neaniskoi bemoeilijkt echter de stelling van een al te grote kloof tussen het leger en gymnasium. Ik zal hier later verder op ingaan. De verbinding tussen leger en gymnasium komt ook voor in een ongedateerd grafschrift uit Koptos. 54 Hierin wordt de hegemon Ptolemaios vaarwel toegezwaaid door zijn zoon Menoodoros. In het epigram wordt Ptolemaios omschreven als de vijand tegemoet tredend met de Macedonische soldaten. Het is dus waarschijnlijk dat hij in de Macedonische divisie was ingedeeld. Dit betekende echter niet dat hij ook een ‘echte’ Macedoniër was, omdat tijdens de derde eeuw afkomst al grotendeels verdwenen was in de selectie van troepen. Naast zijn militaire carrière was Ptolemaios ook gymnasiarch van het locale gymnasium. 55 De mythische achtergrond van het epigram is Grieks: Ares en Hades worden genoemd. In een inscriptie is er een wisselwerking tussen een boule en een gymnasium buiten de stad. 56 Het gymnasium had besloten om bronzen standbeelden op te zetten voor de
50
P. Tebt. 3.700. Zie hieronder. I. Th. Sy. 190 (142-124 BCE). 52 Dietze, ‘Temples and soldiers’ 87-8. Bernard vult in deze lacune echter het ambt van oikonomos in. André Bernand, De Thèbes à Syène (Parijs 1989) 190. 53 Dietze, ‘Temples and soldiers’ 88-9. 54 Bernand, Inscr. Métr. 14 55 In r. 10 wordt hij γυµμνασιάάρχος ἐν αἷ genoemd: “gymnasiarch in haar (= deze plek?)”. 56 I. Prose 27 (104 BCE). 51
48
gymnasiarchen, onder andere de huidige Sarapion, en voor de koning. Hier was echter geen geld voor. De boule mengt zich hierop in de zaak en adviseert om vijftien man toe te laten tot het gymnasium en als burger in te schrijven. Het geld dat hiermee binnenkomt, moet gebruikt worden om alsnog een standbeeld te maken voor de koning en Sarapion. Verder mag Sarapion tien van de vijftien man uitkiezen. Het is niet duidelijk wat de boulè precies inhoudt en daarmee samenhangend de herkomst van het decreet. Aan de ene kant kan het de raad zijn van een polis (in de zin van ‘boulè en demos’), zodat Ptolemaïs de meest waarschijnlijke herkomst is.57 Aan de andere kant kan het een raad zijn van een andersoortige politeuma. Zowel burgers van een stad of een andere bevolkingsgroep, zoals soldaten en de Edomieten te Memphis, konden een politeuma genoemd worden.58 De enige inscriptie die het bestaan van een raad voor een politeuma zou ondersteunen, komt uit Sebennytos. 59 In deze inscriptie wordt er misschien een hoofd van de raadsleden (archibouleutes) genoemd zonder dat daar een polis gesticht is. Dit feit zorgt er voor dat Fraser vraagtekens zet bij een herkomst uit Ptolemaïs.60 De originele lezing van de inscriptie wordt echter betwijfeld door Van ’t Dack. Volgens hem staat er niet archibouleutes, omdat deze term verder onbekend is.61 Volgens Van ’t Dack staat er daarentegen archibasilistes, hoofd van een vereniging royalisten. Als men deze correctie overneemt, dan is het bestaan van een boule buiten de context van een polis in I. Prose 27 niet al te groot. Dat het gymnasium toch wel nauw verbonden werd met de polis, komt naar voren in een nog ongepubliceerde papyrus uit Euergetis.62 Kort na de oprichting van de polis Euergetis in 133 BCE te Fayoum door Boethos vraagt Apollodoros, zoon van Apollodoros, het burgerschap tegelijkertijd met het lidmaatschap voor het gymnasium aan. Een polis kan dus niet los gezien worden van een gymnasium, hoewel waarschijnlijk maar een minderheid van de burgers gebruik maakt van het gymnasium. In deze tekst en in de inscriptie hierboven wordt hetzelfde
57
Habermann, ‘Gymnasien im ptolemaischen Agypten’, 343. “Vocabulary. Πολίτευμα. (SEG 44-1775).” Supplementum epigraphicum graecum. Current editors: A. Chaniotis; T. Corsten; R.S. Stroud; R.A. Tybout. Brill, 2011. Brill Online. University of Groningen. 27 July 2011 http://brillonline.nl/subscriber/entry?entry=seg_a44-1775; Thompson, Memphis under the Ptolemies, 1012. 59 SB 1106. Zie over deze inscriptie ook hieronder. 60 Fraser, Ptolemaic Alexandria II Notes, 160. Een tweede, kleiner punt voor Fraser is het feit dat in r.8 en 14 gesproken wordt over mannen ἀξίίους τοῦ τόόπου in plaats van de demos of polis. Hier kan tegenin gebracht worden dat het gymnasium ἐκτὸς genoemd wordt. Het gymnasium staat buiten de normale jurisdictie van de raad en het zijn uitzonderlijke omstandigheden. 61 Edmond van ’t Dack, ‘Notice au subjet de SB I 1106’, Atti del XVII congresso internazionale di papirologia (Napels 1984) 1325-33, aldaar 1130-33. 62 Habermann 340. 58
49
woord gebruikt voor het aanvragen van burgerschap, politographein. Dit versterkt toch wel het argument dat het hierboven inderdaad gaat om Ptolemaïs. In een inscriptie opgezet door een vereniging van basilisteis op Satis Eiland, in de buurt van Syene, is mogelijk ook een kosmetes te herkennen.63 Papias, zoon van Ammonios, is prostates van de vereniging, maar volgens Bernard is dit over het woord kosmetes heen geschreven.64 Een kosmetes kwam in Egypte vrij weinig voor en was waarschijnlijk verantwoordelijk voor de training van de jeugd. 65 Dit in tegenstelling tot Athene en elders in de hellenistische wereld, waar de kosmetes een belangrijker figuur was. De inscriptie is een wijding aan het koningspaar en verschillende goden aangeduid met zowel de Egyptische als de Griekse naam. De initiatiefnemer van de wijding is waarschijnlijk de strategos Heroïdes, zoon van Demophon en uit de deme Berenike. Deze Heroïdes komt ook voor in erebesluit een paar jaar eerder.66 In die inscriptie was hij nog de commandant van de infanterie en van het garnizoen te Syene. Dit erebesluit deed hij samen met de andere priesters van de locale goden, terwijl hij in de inscriptie hierboven lid was van de royalisten. De basilisteis verenigden hiermee dus leden van het gymnasium, militairen en priesters.67 Voor de Fayoum hebben wij alleen vanaf het midden van de tweede eeuw dateerbare inscripties en papyri beschikbaar. In 150/49 BCE is er een inscriptie van de Thraciër Leonides uit het regiment van Heksakon, zoon van Ptolemaios, en bezitter van tachtig arourai.68 In zijn functie als gymnasiarch repareerde hij de deuropening, de twee deuren en het poortgebouw. Deze weldoeningen wijde hij aan het koningspaar en hun kinderen. Deze inscriptie is een van de vele voorbeelden van het euergetisme in Egypte dat wij tot nu toe al gezien hebben. De donaties beperken zich in de Fayoum, en de rest van Egypte, tot de tempels en het gymnasium. Dit kwam volgens Van Minnen doordat het ‘normale’ euergetisme van de hellenistische periode zich in de context van de polis afspeelde.69 Ptolemaïs gaat wel mee in de ontwikkeling van het hellenistische euergetisme, maar de provinciesteden en dorpen misten volgens hem de hiervoor nodige infrastructuur.
63
I. Th. Sy. 303 r.16 (143/2 BCE). Bernand, De Thèbes à Syène, 272. 65 Brady, ‘Gymnasium in Ptolemaic Egypt’ in: Rodney Potter Robinson (ed.), The University of Missouri studies. A quarterly of research XI Philogical studies in honour of Walter Miller (Missouri 1936) 9-20, aldaar 11; Legras, Néotês., 139 n. 35. 66 I. Th. Sy. 302 (152-145 BCE). 67 Fischer-Bovet, Army and society, 284-5. 68 I. Fayoum 2.103; 104. 69 Peter van Minnen, ‘Euergetism in Graeco-Roman Egypt’, in: Mooren, Politics, administration and society, 437-69, aldaar 445. 64
50
Dat wil echter nog niet zeggen dat de steden geen vergelijkbare activiteiten kende als de ‘echte’ poleis. Ook in de Fayoum komen wij dikwijls traditionele liturgieën tegen, zoals de lampadarchie. In deze functie moest men de kosten dekken voor een fakkelrace en de olie tijdens een festival. Deze werd bijvoorbeeld gehouden bij de Hermaia in het gymnasium te Beroia, maar hij was ook onderdeel van de Basileia. 70 De ‘gemeenschap’ die hiervan meegenoot, was echter van een andere soort dan in de poleis. Meestal waren ze gericht op particuliere verenigingen, zoals politeuma, leden van gymnasia of een vereniging van georgoi (zie hiervoor de inscriptie ter ere van Paris hieronder). Uit Philadelphia hebben wij het voorbeeld van Hermon. 71 Hermon had toegezegd om lampadarch te worden, maar kon het uiteindelijk niet betalen. Om er onderuit te komen, schreef hij een brief naar de dorpsklerk, Peteharpokrates. Om het opzeggen van de liturgie te ondersteunen, is hij bereid zijn boeken voor te leggen aan de gymnasiarch en de neaniskoi van het gymnasium. Een dergelijke procedure bij het afzeggen van de lampadarchie is ook een van de spelregels van het gymnasium te Beroia.72 Het verschil is dat Hermon zijn liturgie alsnog wil afzeggen via het dorpsbestuur, wat een zekere mogelijkheid tot ingrijpen van de staat impliceert. Dit verschil is echter beter te verklaren doordat Hermon de taak een lange tijd geleden op zich had genomen. In Beroia moest men zich binnen vijf dagen afmelden, anders moesten ze alsnog de fakkelrace financieren en kregen daarbovenop een boete. Tijdens dynastieke ruzies konden gymnasia soms ook kant kiezen voor een van de partijen. In de dynastieke ruzie van 132/1 tot 124 BCE keerden vele verenigingen zich bijvoorbeeld tegen Ptolemaios VIII Euergetes II. Toen Euergetes II genoeg controle had over Egypte vaardigde hij als vergelding in 124 BCE een decreet uit waarin het landbezit van verschillende verenigingen rondom Alexandria en in de Fayoum in de verkoop gedaan werd.73 De linkerhelft van het desbetreffende deel van de papyrus ontbreekt echter, zodat de inhoud van het decreet niet duidelijk is. De “gymnasia te Alexandria, en [lacune], en politeumata, en synodes” moesten binnen vijf dagen hun landbezit declareren; in de Arsinoe nome binnen dertig dagen. Een verdere maatregel trof de gymnasiarchen, belastingambtenaren en oikonomoi.74 Het gymnasium kreeg ook, in ieder geval in de Fayoum, een plek in de juridische structuur van Ptolemaiïsch Egypte. In een ongedateerde brief uit de tweede eeuw beklaagt(?) iemand 70
Berioa: Bagnall en Derow, nr. 78 = SEG 27.261 r. 59; 71-87. Basileia: SEG 27.1114; zie ook hieronder. BGU 6.1256. 72 SEG 27.261 r. 75-81. 73 P. Tebt. 3.700. 74 Scholl, Corpus der ptolemäischen Sklaverei, 68-70, nr. 11. 71
51
zich over een onsuccesvolle rechtszaak.75 De gymnasiarch van het dorp en enkele katoikoi worden genoemd in verband met de jurering, maar het is mij niet duidelijk of zij onderwerp of jury zijn. Habermann gaat er vanuit dat de gymnasiarch een plek kreeg in het juridische systeem boven de dorps- en priestercolleges.76 Dit zou de vooronderstelling van Van Minnen ondersteunen dat het gymnasium een steeds prominentere rol krijgt in de relatie tussen staat en volk.77 Van een institutionalisering van de gymnasiumklasse zoals tijdens de Romeinse periode is echter nog geen sprake in de hellenistische periode.78 Een laatste inscriptie uit de Fayoum komt mogelijk ook uit de tweede eeuw, maar kan ook in de eerste geplaatst worden.79 In deze inscriptie wordt de epistates Herakleitos geëerd door een synode van protoi philoi, chiliarchoi, en de peri tous basileas machairophoroi. De laatste groep was de militaire politie van Egypte. De functies van Herakleitos zijn grotendeels weggevallen, maar hij was onder andere priester en kosmetes. Hij wordt hartgrondig bedankt in het jaar drie. In de Delta hebben wij ook enkele inscripties aangaande het gymnasiale leven overgeleverd uit de tweede eeuw. In Thmouis, aan de oostkant van de Delta, wordt bijvoorbeeld de Macedoniër Philoxenos geëerd door de leden van het gymnasium wegens zijn liefdadigheid jegens hen.80 Hij was gymnasiarch in het jaar 17. Wanneer deze inscriptie te dateren is, is echter niet na te gaan. Philoxenos heeft verder de hoftitel protos philos. Een andere inscriptie uit Thmouis komt misschien ook uit de tweede eeuw, maar kan ook later zijn. 81 In deze inscriptie eert de Macedoniër Leonides zijn gelijknamige vader. Leonides de oudere was gymnasiarch in het jaar 30 van een ongenoemde koning. Thmouis was al voor Herodotos de hoofdstad geworden van de Mendesische nome.82 Vader en zoon dragen de hoftitel philos protos. In Alexandria bekostigde Dioteles, zoon van Menestratos, de fundering (of, minder waarschijnlijk, de banken) van het gymnasium ter ere van Hermes en Herakles, terwijl hij agonothetes was.83 Van welk festival hij de agonothetes was, wordt niet genoemd. Ook hier is
75
SB 6.8964. Habermann, ‘Gymnasien im ptolemäischen Ägypten’, 343. 77 Van Minnen, ‘Euergetism in Graeco-Roman Egypt’, 446-7. 78 Ibidem, 447 n38. 79 I. Fayoum 1.17. 80 SEG 8.504. 81 SEG 2.864. Datering tweede eeuw (141/0 BCE): Fraser, Ptolemaic Egypt II 186 n69. Mooren, Aulic titulature, nr. 0339 en 00185 gaat voor de eerste eeuw (88/7 BCE). 82 Hdt. 2.166. 83 SEG 20.498. 76
52
de connectie met de dynastie sterk vertegenwoordigd, doordat hij dit deed ten behoeve van Philometor en Kleopatra II en hun kinderen. Ook zijn er twee inscripties waarin gebouwen opgezet worden door soldaten, een Ptolemaion en een Kleopatreion. Het Ptolemaion werd in het midden van de tweede eeuw opgezet door Areios. Hij draagt de hoftitel ‘hoofdlijfwacht’ en is strategos van Pharbaithos, in de buurt van Tanis.84 Het Kleopatreion werd aan het eind van de tweede of begin eerste eeuw BCE opgezet door de soldaten te Schedia (het huidige Giza) onder leiding van de hegemon en chiliarch Sosipatros.85 Beide zijn opgezet ten behoeve van de regerende koningen. Brady denkt dat dit gymnasia zijn, omdat Areios tegelijkertijd een troon wijdde aan Hermes en Herakles. 86 Hermes en Herakles zijn bij uitstek de patroongoden van het gymnasium, zodat deze wijding aan hen een gymnasiale invulling van het Ptolemaion impliceert. Uit Sebennytos komt verder een al genoemde, niet dateerbare inscriptie waarin de leden van het gymnasium van Herakles, de officieren, de epi taxeon en de sunpoliteuomenoi iemand eerden.87 De naam van deze weldoener is niet bekend, maar hij was onder andere hoofd van de plaatselijke basilisteis, priester van de koninklijke cultus en de stichter van een topos. Waarschijnlijk wordt hiermee bedoeld dat hij de grond voor het gymnasium gekocht heeft, en misschien ook het gebouw zelf bekostigd heeft. Het meest opvallende aan deze inscriptie is echter dat de leden van het gymnasium zich identificeren als Macedoniërs Wie de epi taxeon waren is niet bekend. Misschien was het een reservecompagnie, maar iets anders kan ook.88 Volgens mij is het meer een algemene term voor het plaatselijke garnizoen, dan een legeronderdeel zoals infanterie of cavalerie. Van ’t Dack gaat er vanuit dat de sunpoliteuomenoi de leden van het garnizoen waren te Sebennytos.89 Dit zou echter betekenen dat het leger twee keer na elkaar genoemd wordt. Ik denk dat de sunpoliteuomenoi eerder de civiele tegenhanger zijn van de Macedonische politeuma te Sebennytos in parallel met het decreet ter ere van Dorion door de politeuma en polis van de Edomieten.90 Dit zou betekenen dat het hier gaat om een etnische organisatie van Macedoniërs bestaande uit een militaire en civiele tak. Het gymnasium was dan (een van) de ontmoetingsplek(ken) voor deze etnische
84
Bernand, Mus. du Louvre 13. OGIS 738. 86 Brady, ‘Gymnasium in Ptolemaic Egypt’, 16. 87 SB 1.1106. Ik ga hier uit van de reconstructie door Van ’t Dack, ‘Notice au subjet de SB I 1106’. 88 Sandra Scheuble, ‘Eine Weihung an Herakles zu Ehren Ptolemaios VI. Philometor’, Archiv für Papyrusforschung 51 (2005) 30-9, aldaar 33-5. 89 Van ’t Dack, ‘Notice au subjet de SB I 1106’, 1328-9. 90 OGIS 737; Dorothy J. Thompson Crawford, ‘The Idumaeans of Memphis and the Ptolemaic politeumata’, Atti del XVII congresso internazionale, 1069-75, aldaar 1070-5. Vgl. SEG 2 871 = SB 3.6664 (163-145 BCE) 85
53
groep. Als we daarnaast uitgaan van een late datering voor deze inscriptie, dan zou dat wijzen op een lange traditie en continuïteit van originele Macedonische immigranten.91 Een inscriptie gekocht op de markt van Luxor komt volgens mij uit de tweede eeuw (zie hieronder), maar de herkomst is pure speculatie.92 In deze inscriptie eert het gymnasium de gymnasiarch en kosmetes Boïdas, zoon van Demetrios en een Pers. Boïdas heeft zich met veel gevoel voor de zaak ingezet voor de vereniging, met name zijn inzet voor een correcte boekhouding wordt gewaardeerd. Vandaar zullen ze hem elk jaar eren op de verjaardag van de koning op 28 Hyperberaitos, een portretschilderij van hem ophangen, het decreet op een stèle publiceren, en krijgen hij en zijn kinderen de olie vergoed door de vereniging. Op basis van de schrijfstijl kende Henne de inscriptie toe tot de derde of tweede eeuw.93 Dat Boïdas geëerd werd op de verjaardag van de koning leidde Henne ertoe om de inscriptie toe te kennen tot de regeerperiode van Ptolemaios IV, omdat voor Ptolemaios II, Ptolemaios III en Ptolemaios V de geboortedata al bekend waren.94 Fraser noteerde echter eerst dat de inscriptie waarschijnlijker later te plaatsen is dan eerder, misschien zelfs in de eerste eeuw.95 Later plaatste hij de inscriptie toch in de tweede eeuw.96 Bennett vindt dat Ptolemaios VI een betere kandidaat is dan Ptolemaios IV, omdat de verjaardag van de eerste hoogstwaarschijnlijk in Hyperberaitos plaatsvond, terwijl dat voor de laatste minder zeker is. 97 Bennett laat de mogelijkheid echter open dat het een van de latere Ptolemaiën is door de eerste opmerking van Fraser. Van de Ptolemaiïsche heersers na Ptolemaios V weten wij alleen van de beroemde Kleopatra VII de datum van de verjaardag. Het opvallende aan deze inscriptie is dat Boïdas aangeduid wordt als een Pers. Dit kan echter slaan op etniciteit of op een staatsrechtelijke identificatie, meestal aangeduid met een regionaam + tes epigones. Er is echter weinig zeker over de betekenis van de term tes epigones (“van afkomst”). In de derde eeuw BCE werden zonen van klerouchoi als tes epigones benoemd, zolang hun vader nog leefde. Bij het overlijden van hun vader erfden zij
91
Late datering: Van ’t Dack, ‘Notice au subjet de SB I 1106’, 1333. I. Prose 15. 93 Henri Henne, ‘Inscriptions grecques (§ I)’, Bulletin de l’institut français d’archéologie orientale 22 (1923) 191-202, aldaar 191-2. 94 Ibidem, 192-3. 95 P. M. Fraser, ‘Graeco-Roman Egypt Greek Inscriptions (1960)’, The Journal of Egyptian Archaeology 47 (1961) 139-149, aldaar 145. 96 Fraser, Ptolemaic Alexandria II 383 n. 345. 97 Chris Bennet – Ptolemy VI n. 3.01 - http://www.tyndalehouse.com/egypt/ptolemies/ptolemy_vi_fr.htm noot 3.01 (26 july 2010). 92
54
zijn militaire status als klerouchos. 98 In deze periode is de diversiteit aan regionamen waaraan tes epigones geplakt wordt, nog groot.99 Dit werd in de tweede eeuw veel minder, zodat de etnische lading waarschijnlijk in deze eeuw verdween uit de officiële administratie. Vanaf de tweede helft van de tweede eeuw werden Egyptenaren in Boven-Egypte tot Perzen gebombardeerd na rekrutering in het leger.100 Wanneer de calamiteiten voorbij zijn, krijgen ze de identificatie tes epigones erbij. Dit wordt overgeërfd. In dit geval geeft de officiële identificatie als Perzen geen inkijk op de etniciteit van de persoon. Gezien het feit dat Boïdas waarschijnlijk in de eerste helft van de tweede eeuw leefde, zat hij dus middenin deze ontwikkeling. De Perzische identiteit van Boïdas kan echter niet zomaar weggeschoven worden. Boïdas vervulde geen militaire functie (wat meestal wel verteld werd) en hij wordt alleen Pers genoemd, zonder tes epigones. De Griekse naam van hem en zijn vader is verder a priori geen tegenargument. In het provinciestadje Marisa in Zuid-Palestina nam of kreeg de jongere generatie allemaal een Griekse naam. 101 Dit terwijl de directe aanwezigheid van Griekse kolonisten beperkt was. De Griekse cultuur werd vrij snel overgenomen door de autochtonen uit Marisa. Verder weten wij dat in Memphis een Phoenicische identiteit gedurende de Ptolemaiïsche periode in stand werd gehouden.102 Dat Boïdas überhaupt een regionale aanduiding krijgt, betekent dat hij buiten de normale groep van het gymnasium geplaatst wordt. Het is vrij ongewoon dat een gymnasiarch regionaal geïdentificeerd wordt. Wij hebben verder enkele Macedoniërs (wat ook niet direct op etniciteit duidt), een immigrant uit Nagidos, en één Thraciër. Boïdas wordt in het besluit dus op een of andere manier als anders dan de rest neergezet.103 Hiervoor kunnen drie verklaringen worden gegeven. Ten eerste kan het zijn dat Boïdas buiten de eigen vereniging geworven is. De nadruk op zijn financiële kwaliteiten kan hiervoor pleiten. Boïdas is echter ook nog kosmetes en gymnasiarch. Dit vereist ervaring en expertise in de atletische opvoeding dat plaatsvond in een gymnasium Ten tweede kan het wijzen op een economische kloof tussen de leden en Boïdas. Wij kennen echter twee andere mannen die financiële problemen hadden, Ptolemaios en Demeas. Beide worden daarvoor niet buiten de Griekse orde geplaatst. Daarnaast waren de leden van 98
Katelijn Vandorpe, ‘Persian soldiers and Persians of the Epigone. Social mobility of soldiers-herdsmen in Upper Egypt’, Archiv für Papyrusforschung 54 (2008) 87-108, aldaar 90. 99 Fraser, Ptolemaic Alexandria I, 58; Thompson, ‘Hellenistic Hellenes’, 304. 100 Vandorpe, ‘Persian soldiers and Persians of the Epigone’, 103-4. 101 Amos Kloner, ‘Maresha in the reign of Ptolemy II Philadelphos’, in: McKechnie en Guillaume, Ptolemy II Philadelphus and his world, 171-81, aldaar 176. 102 Thompson, Memphis under the Ptolemies, 88-93. 103 Zie ook hoofdstuk 7.
55
gymnasia niet zonder meer even rijk. Gymnasia werden grotendeels gedragen door (militaire) verenigingen, zoals de katoiken. Enige diversificatie binnen deze groep ligt voor de hand. Ten derde kan deze spanning het product zijn van etnisch verschillen. Boïdas kan toch een trotse representant van de Perzische minderheid, net als de Thraciërs hun eigen identiteit in stand probeerden te houden. Anderzijds kan hij een Egyptenaar zijn die zich omhoog gewerkt heeft, en zo de enigszins geprivilegieerde status van Pers c.q. niet-Griek verkregen heeft. Een andere herkomstloze inscriptie komt ook uit de tweede eeuw.104 De helft hiervan is echter verdwenen, zodat het niet duidelijk is waarover het gaat. De eerste interpretaties kozen voor de optie dat het een ere-inscriptie was. Bingen houdt het echter op een besluit waarin de functie van de gymnasiarchie gereguleerd wordt.105 In de regels 19-24 staat namelijk te lezen dat zij die te jong zijn een boete moeten betalen. Volgens Bingen slaat dit op de gymnasiarchie. Een andere inscriptie werd opgezet in 152/1 BCE door een gymnasiarch ter ere van Ptolemaios VI Philometer en Kleopatra II.106 De naam van de gymnasiarch en zijn hoftitel zijn afgebroken, maar de naam van zijn vader, Philostratos, en zijn ethnikon, Macedoniër, zijn wel te lezen. De gymnasiarch was commandant van de exo taxeon. De inscriptie was waarschijnlijk geschreven op de basis van een standbeeld van het koningspaar. 107 De gymnasiarch was waarschijnlijk een zeer vermogend man, omdat hij de functie drie jaar achter elkaar bekleedde en daarna ook nog geld had voor standbeelden.
1e eeuw BCE Een inscriptie uit Alexandria uit de late periode werd door de stad opgesteld ter ere van ene Lykarion, zoon van Noumenios.108 Deze Lykarion heeft een succesvolle carrière achter de rug in het ambtelijk apparaat van de stad. Hij is onder andere exegetes (waarschijnlijk een ambt voor spirituele zaken), dioiketes (hoofd financiën), erehoofd van de gerousia (senaat), het ambt ‘van de stad’ en gymnasiarch. 109 Deze toch wel indrukwekkende carrière zal waarschijnlijk betekenen dat hij gymnasiarch was van het gymnasium van Alexandria. Dit
104
SEG 34.1532. Een mogelijkheid is Alexandria. E. Breccia, Iscrizioni greche e latine (Cairo 1911) 93-94 no. 162. 105 Geciteerd in ‘Alexandria ?. Document of unknown character, 2nd cent. B.C. (SEG 34-1532).’ Supplementum Epigraphicum Graecum. A. Chaniotis, T. Corsten, R.S. Stroud, R.A. Tybout (ed.). Brill, 2011. Brill Online. University of Groningen. 02 August 2011 <http://brillonline.nl/subscriber/entry?entry=seg_a34-1532>. 106 Scheuble, ‘Eine Weihung an Herakles’, 30-9. 107 Ibidem, 31. 108 SB 1.2100, misschien ook 2e eeuws. 109 Voor de gerousia, vgl. Getzel. M. Cohen, The Hellenistic settlements in Syria, the Red Sea Basin and North Africa (Berkeley, Londen en Los Angeles 2006) 272.
56
decreet is waarschijnlijk op voorspraak van de broer van Lykarion, Ptolemaios, aangenomen, omdat deze expliciet genoemd wordt. Het meest uitgebreide decreet uit Egypte aangaande het opzetten van een gymnasium, komt uit Psenamosis, een stadje niet ver van Alexandria. In deze inscriptie wordt Paris uitgebreid geëerd door de locale vereniging van georgoi (boeren) met twee verschillende besluiten.110 De vereniging wilde een gymnasium opzetten met een bijgebouwtje waar zij konden offeren ten behoeve van het koninklijk huis. Paris werd gevraagd of hij hiervoor een kaal stuk land wilde verkopen. Paris was al langer bekend bij de vereniging en de leden en wellicht ook lid.111 Paris gaf het land echter als gift. In het jaar 15 wordt daarom besloten dat hij twee iconen (standbeeld of portret) krijgt, in het gymnasium en in het tempeltje. Deze iconen zullen gekranst worden op naar hem vernoemde offerdagen waarop ook geofferd zal worden aan de koningen. Paris krijgt een ereplaats bij het banket voor het leven en een jaarlijkse feestdag ter ere van hem. Bij de ingang komt er een inscriptie: “Paris, syngenes, die deze plaats (topos) heeft opgezet voor de synode van georgoi”. Als hij nog verdere donaties zou geven, dan krijgt hij een extra feestdag in zijn naam en mag hij drie mannen noemen die ook geëerd zullen worden. Het besluit werd ondertekend door de 29 leden. In het tweede besluit uit het jaar 20 wordt eerst gezegd dat twee jaar daarvoor de extra clausules ook in effect getreden zijn. Daarna gaat het besluit verder door te zeggen dat Paris nog een donatie gegeven heeft van duizend drachme om de twee eredagen te bekostigen en om een derde dag in te stellen. Een van de feestdagen zal gehouden worden in Alexandria in de maand Thoth. De andere twee dagen zullen in Psenamosis gehouden worden, in Phamouthi na de dag ter ere van Apollon en in de maand Mesore tijdens de oogst. De kosten hiervoor zullen gedekt worden door de 200 drachme rente op de gedoneerde duizend drachme. Paris wordt nu ook benoemd als priester voor het leven met daarbij horende privileges: twee porties tijdens de banketten die opgestuurd zouden worden als hij er niet bij zou kunnen zijn. Verder zal hijzelf ook gekroond worden en na zijn dood in de verre toekomst zal de vereniging bij zijn tombe offeren tijdens het dodenfestival. De datum van dit besluit is niet zeker, maar wordt meestal in de eerste eeuw geplaatst.112 De identiteit van de georgoi is niet te achterhalen, omdat er geen individuele leden genoemd worden in de besluiten. Dergelijke verenigingen zijn bekend vanaf de tweede eeuw BCE en 110
Delta I 446 = SEG 8.529; SB 4.7457; Prose 40. Van Minnen, ‘Euergetism in Graeco-Roman Egypt’, 448. 112 André Bernand, Le Delta égyptien d'après les textes grecs I (Cairo 1970) 449-51, Van Minnen, ‘Euergetism in Graeco-Roman Egypt’, 448. 111
57
ook in de Romeinse tijd. Waarschijnlijk waren deze verenigingen voornamelijk bedoeld voor het organiseren van gemeenschappelijke activiteiten en geen onderdeel van het economische leven. 113 Het idee om een gymnasium te bouwen, is waarschijnlijk ingegeven om zich te onderscheiden van de rest van Psenamosis: als elite, maar wellicht ook als Grieken. Een interessante vergelijking is wellicht de hellenoi georgoi die genoemd worden in een belastingoverzicht uit Kerkeosiris aan het einde van de tweede eeuw.114 Bijna alle bedoelde boeren dragen Egyptische namen, zodat externe uitingen hun identiteit hebben moeten laten zien anders dan hun namen. Misschien was dit grotendeels ook het geval voor de leden van de synode van Psenamosis. Het opzetten van een gymnasium is misschien de perfecte manier om een Griekse identiteit alsnog uit te drukken. Beide redenen, etnisch en elitarisme, kunnen hier van toepassing zijn. Een inscriptie in de Fayoum werd opgesteld door de gymnasiarch en kosmetes Artemidoros.115 Ook hij voerde een hoftitel, syngenes, en de inscriptie werd opgezet in naam van Ptolemaios IX Alexander de grote god Philometor, Philadelphos en Soter. Verder zijn er twee ambtsstukken over een of twee strategoi van de Herakleopolitische nome waarin enkele activiteiten van hen zijn vastgelegd. Het eerste stuk, waarvan het begin mist, is een kopie van de verantwoording van de strategos aan de dioiketes.116 De strategos offert in naam van de koninklijke familie om vervolgens naar het gymnasium van de katoiken te gaan om daar ook te offeren en met de leden te praten. De katoiken hebben de klacht dat de voorgaande strategos hun levensonderhoud geroofd heeft en vragen de nieuwe strategos om bijstand voor de toekomst. Hengstl denkt dat het misschien gaat over onvruchtbare kleroi die na cultivatie weer ingenomen worden door de staat.117 De strategos was aanvankelijk de militaire hoofdambtenaar van een nome, maar kreeg in de tweede eeuw steeds meer een civiele invulling. De epistrategos nam grotendeels de militaire taken over.118 Dit ambtsbericht is een van de vele voorbeelden van machtsmisbruik en ongeregeldheden in de activiteiten van de koninklijke bureaucratie. In een ander ambtstuk uit dezelfde regio en periode wordt ook al
113
Bernand, Le Delta égyptien, 451-4. P. Tebt. 1107 r.279 e.v. Ἑλλήήνων γεωργ̣[ῶν]. Goudriaan, Ethnicity in Ptolemaic Egypt, 86. 115 I. Fayoum 1.8. 116 BGU 8.1767; Joachim Hengstl (ed.), met medewerking van Günther Häge en H. Kühnert, Griechische Papyri aus Ägypten als Zeugnisse des öffentlichen und privaten Lebens (Darmstadt 1978) 56. 117 Ibidem, 56-7. 118 Werner Huß, Ägypten in hellenistischer Zeit. 332-30 v. Chr. (München 2001) 525. 114
58
gemeld dat een groep voor de poorten van de strategos aan het demonstreren waren tegen een ambtenaar, Hermaïskos, en zijn staf.119 In de tweede papyrus wordt verteld over de ontvangst van de nieuwe strategos door een dorpsgemeenschap wanneer hij aanmeert.120 Het dorp presenteert zich in optocht aan hem: de prophetes en de andere priesters, de infanterie en cavalerie, zij “van het huis”, de hele massa van de katoikia, de ingezetene buitenlanders en de laos (de rest van de bevolking). Zij “van het huis” is verbonden met de laat Ptolemaiïsche ontwikkeling van een patronagesysteem (skepe).121 “De hele massa van de katoikia” moet waarschijnlijk gezien worden als de familie van de eerder in de optocht marcherende soldaten.122 Na de optocht verzamelen ze zich in het heiligdom van Herakles om te offeren, waarna ze in het Arsinoeion horen over nieuwe maatregelen. De katoiken beschikten daarnaast over een gymnasium, waarnaar de strategos zich begaf voor een persoonlijker gesprek.123 De volgorde van de optocht werd waarschijnlijk bepaald door verschil in status: de clerus en het leger vooraan, het gewone volk achteraan. Etniciteit speelt ogenschijnlijk geen rol in de officiële indeling van de dorpsgemeenschap in de processie.124 Dit staat in schril contrast met de verdeling van Panopolis in ethne in de Romeinse periode.125 Als wij wat meer zouden weten over de opmaak van de verschillende groepen in de processie, dan zou etniciteit misschien toch een rol blijken te spelen. Een identificatie van de groepen in de Egyptische samenleving blijft op het moment echter grotendeels een gok.126 In een andere papyrus uit de Herakleopolitische nome klaagt een weduwe dat de familie van haar gestorven man haar liet opdraaien voor de begrafeniskosten en onterecht het bezit van hem in beslag genomen heeft.127 Dit terwijl het toekomt aan zijn overgebleven zoon. Omdat ze uit priesterlijke families komen, had ze een besluit van het priestercollege en de gymnasiarch Apion afgedwongen. Dit werd echter niet in haar voordeel beslecht, zodat ze nu de strategos om hulp vraagt. Het bezit was waarschijnlijk echter niet al te groot, omdat de vrouw nogal armoedig was.128
119
BGU 8.1762 (ca. 58 BCE) = Bagnall en Derow,nr. 60. BGU 8.1768. 121 Goudriaan, Ethnicity in Ptolemaic Egypt, 105. 122 Ibidem, 105. 123 Ibidem, 123. 124 Ibidem, 105. 125 Bernand, Inscr. Métr. 114. Contra Van Minnen, ‘Euergetism in Greco-Roman Egypt’, 452. 126 Vgl. Clarysse en Thompson, Counting the people. Zij richtten zich voornamelijk op de Fayoum in de derde eeuw. 127 BGU 8.1849. 128 H. F. Jolowicz, ‘The wicked guardian’, The journal of Roman studies 37 (1947) 82-90, aldaar 84. 120
59
In de laatste papyrus uit de buurt van Herakleopolis gaat het over de terugvordering van een kleros door de idios logos. 129 In dit verband wordt ook de gymnasiarch van de metropool Herakleopolis genoemd uit het jaar 12, zonder naam. Hipponikos verloor de kleros die eerder toebehoorde aan zijn vader. De gymnasiarch kreeg hierop samen met anderen de kleros in handen. De kleros werd echter weer geconfisqueerd door de idios logos en doorverkocht. De kopers raakten echter verwikkeld in een onderling geschil, en één van hen ging in beroep bij de dioiketes en idios logos.130 Een eind verderop in Aphroditopolis, tussen Memphis en Herakleopolis, werd Herodes, zoon van Demetrios, geëerd door de leden van het gymnasium ten behoeve van koningin Berenike IV Epiphanes.131 Herodes was “hipparch van de mannen van de katoikoi hippeis” en had zich, net als zijn vader, vrijwillig gemeld als gymnasiarch. Hij betaalde de olie uit eigen zak, spoorde de mannen tot iets aan (mist door een gat in de tekst), en herstelde verschillende onderdelen van het gebouw. Daarnaast nam hij (een deel van) de kosten van de Nikephoria op zich en organiseerde op de tweede dag een maal voor de strategos, bezoekende Alexandriërs, en de soldaten in het gymnasium. Voor Boven-Egypte hebben we alleen twee bronnen, waarin het gymnasiale leven genoemd wordt. In een ere-inscriptie uit Ptolemaïs presenteert Kallimachos zich aan de voorbijgangers.132 Hij is syngenes, strategos en epistrategos van de Thebaïde en de zeekust van de Rode en Indische zee, hoofd van de prytanie en gymnasiarch. De inscriptie is gedateerd in jaar 3, misschien 78 BCE.133 De kleinzoon van Kallimachos, ook Kallimachos genaamd en tevens gymnasiarch, wordt in Thebe omstreeks 40 BCE geëerd voor het uitdelen van graan na een hongersnood.134 In een zeer lange bedankbrief wordt hij door de priesters, de ouderlingen en alle anderen bedankt voor al zijn inspanningen voor de stad: de wederopbouw van de stad en omgeving, zijn rechtvaardigheid, krachtige optreden, liefdadigheid, etc. Thebe werd in 86/5 BCE heroverd door Ptolemaios Soter II na een lange belegering.135 Bovenal wordt hij bedankt voor zijn inspanningen voor het houden van de traditionele riten en festivals voor de goden. 129
BGU 8 1772. Paul R. Swarney, The Ptolemaic and Roman Idios Logos. American studies in papyrology 8 (Toronto 1970) 18-20. 131 I. Prose 41 (57 BCE). 132 SB 1.2264. 133 Rudolf Hutmacher, Das Ehrendekret für den Strategen Kallimachos Beiträge zur Klassischen Philologie 17 (Meisenheim am Glan 1965) 8. 134 OGIS 194. 135 Huß, ‘Ägypten in hellenistischer Zeit’, 666-7. 130
60
Kallimachos krijgt voor zijn moeite drie standbeelden op zijn geboorte- of sterfdag op de meest opvallende plaatsen van het heiligdom van Amon-Ra-Sonther: een van hardsteen van de priesters en twee van de stad, een bronzen en een van hardsteen. En op elk jaar op dezelfde dag, vernoemd naar hem, wordt geofferd aan de machtige goden (Kleopatra en Ptolemaios XV?), wordt Kallimachos of de beelden bekranst en dank gezegd op de traditionele wijze. Dit besluit werd daarnaast in het Grieks en het demotisch (“de taal van de inwoners van de chora”) gepubliceerd op de voet van het heiligdom. Door hier de inscriptie te plaatsen zou Kallimachos als gelijke van de god Amon-Ra-Sonther gezien worden en voor eeuwig herinnerd worden door het volk. Hoewel Kallimachos alleen de strategos van Thebaanse nome is, krijgt hij eren toebehorend aan koningen. 136 Zijn noodhulp is volgens Van Minnen waarschijnlijk verkregen door de jaarlijkse tarwebelasting uit te delen, iets dat normaal alleen op last van de koningen gedaan mocht worden.137 Kleopatra VII en Ptolemaios XV worden dan ook alleen genoemd in de datering, voor de rest wordt over hen niet gerept. In deze periode, tussen de moord op Caesar en de komst van Marcus Antonius in, werd de Ptolemaiïsche staat overeind gehouden door dergelijke machtige figuren. In de praktijk werd Boven-Egypte grotendeels geregeerd door de familie van Kallimachos, Kallimachos de epistrategos en zijn zoon Kronios.138
Epheben en Neaniskoi De leden van het gymnasium werden verdeeld over twee groepen: de epheben (18-19) en neoi (20-30). In Egypte komen wij echter neaniskoi tegen in plaats van neoi. Terwijl de ephebeia een standaard onderdeel geworden was voor de elite in de Griekse steden van de hellenistische wereld, is deze institutie in Egypte pas te volgen vanaf het midden van de tweede eeuw. Alleen uit de Fayoum zijn er bronnen voor epheben, terwijl het materiaal grotendeels stil is over de situatie in de drie poleis van Egypte, Alexandria, Naukratis en Ptolemaïs. In Alexandria werd vanaf 267 BCE of al eerder jaarlijks een festival gehouden met een processie voor de cultus van Arsinoe II, de gestorven echtgenote en zuster van Ptolemaios II Philadelphos. Dit festival werd de Arsinoeia genoemd en werd ook elders in het land
136
J.A.S. Evans, ‘Das Ehrendekret für den Strategen Kallimachos by Rudolf Hutmacher (review)’, Phoenix 22 (1968) 182-183, aldaar 183. 137 Van Minnen, ‘Euergetism in Graeco-Roman Egypt’, 445. 138 Huß, ‘Ägypten in hellenistischer Zeit’, 752.
61
gehouden. 139 In de optocht liep de kanephoros, de hoofdpriesteres van de cultus, voorop met daarna de prytanen, priesters, magistraten, epheben en de scepterdragers.140 Een andere inscriptie komt mogelijk ook uit Alexandria en heeft misschien ook betrekking tot de ephebeia.141 Hierin worden verschillende mellakes genoemd uit het jaar 37. Wat deze term betekent is niet duidelijk, maar in de eerste eeuw CE worden mellakes genoemd in een lijst van epheben. 142 Interessant aan deze lijst van mellakes is dat de vader van een van de jongens een Edomitische naam draagt, Kosanelos. De god Kos, gelijkgesteld aan Apollo, had in Memphis een tempel en in een inscriptie van de Edomitische gemeenschap komen ook verschillende namen voor met Kos erin.143 In een inscriptie te Karnak van voormalige epheben kan mogelijkerwijs ook een Edomitische naam bevatten, Masul-. 144 Dit kan Masullos zijn, de Edomitische naam, maar het kan misschien ook een demenaam zijn uit Ptolemaïs, Masulleos.145 De naam Masullos komt ook voor in de inscriptie hierboven van de Edomitische gemeenschap.146 Dit zou betekenen dat immigranten uit Edom ook opgenomen werden in het gymnasiale leven. Een andere mogelijke verwijzing naar de ephebeia in één van de poleis is een korte inscriptie van of voor de zoon van Artemidoros.147 De inscriptie is gewijd aan Hermes en Herakles, de patroongoden van het gymnasium, en noemt iets (-as) “van de mede-epheben”. Dit is aangevuld tot tamias, de beheerder.148 Dit zou duiden op een organisatie van epheben met zijn eigen functionarissen en mogelijk gesponsorde activiteiten. De inscriptie is gedateerd in de eerste helft of het midden van de tweede eeuw. Na 150 BCE werden er drie nieuwe poleis gesticht door Boethos, de generaal die de zuidgrens van het koninkrijk onder Ptolemaios VI oprekte naar de tweede cataract.149 Ter verdediging van de nieuwe grens werden twee poleis gesticht, Philometris en Kleopatris. In 133 BCE werd hier nog Euergetis in de Fayoum aan toegevoegd. Deze nieuwe poleis zullen waarschijnlijk te nieuw zijn om de plaats van herkomst te zijn van de epheben. Ptolemaïs is de meest waarschijnlijke kandidaat, omdat dat niet al te ver van Karnak aflag. 139
Françoise Perpillou-Thomas, Fêtes d'Égypte ptolémaïque et romaine d'après la documentation papyrologique grecque Studia hellenistica 31(Leuven 1993) 155-8. 140 P. Oxy. 27.2465 = Burstein, nr. 93. 141 Bernand, Mus. du Louvre 17 (133/2 BCE?). 142 P. Oxy. 49.3463. Fraser, Ptolemaic Alexandria II 166; Legras, Néotês, 134-5. 143 BGU 1216; SB 1.681 (=Breccia, Alexandria Mus. 143; Milne 35,9283). Thompson Crawford, ‘The Idumaeans of Memphis’, 1070, 1072. 144 SEG 20.671 (118/106 BCE). Dat het gaat om oud-epheben is een reconstructie. 145 Legras, Néotês, 138-9. 146 SB 1.681 r. II 15. 147 Milne, Cairo Mus. 43,9301. 148 Brady, ‘The gymnasium in Ptolemaic Egypt’, 12. 149 Huß, ‘Ägypten in hellenistischer Zeit’, 581.
62
Een andere inscriptie uit de tweede of de eerste eeuw werd opgezet door Ammonios, zoon van Demetrios.150 Ammonios was ephebe in het jaar 25 van een onbekende koning. Volgens Brady komt deze inscriptie waarschijnlijk uit Theadelphia. 151 Ammonios identificeert zich verder als Apollonieus. Het kan hier gaan om de naam van een deme, misschien te Alexandria. 152 La’da houdt echter de mogelijkheid open dat hij uit Apollonia op Kreta komt.153 Een drietal inscripties zijn opgezet door haireseis. Brady houdt het erop dat dit de onderverdeling is van de groepen uit een jaar.154 Deze groepen bleven na de ephebeia een organisatiestructuur houden die zelfs meer dan tien jaar later de groep bij elkaar hield. De epheben werden onder een leider gegroepeerd en met elkaar getraind. De eerste inscriptie werd in het jaar 16 van Ptolemaios X Alexander (=98 BCE) opgezet door de hairesis van Ammonios.155 Zij wijdden een plekje aan de krokodillengod Souchos. Deze plek wordt afgemeten aan de hand van de noorden- en zuidenwind. De plek werd geplaatst naast een psygmos, misschien een plek waar ze vogels of graan lieten uitdrogen.156 Bovenaan de stele is de zon afgebeeld met twee cobra’s, symbool van goden en koningen, aan weerszijden. Hieronder, boven de inscriptie, is een afbeelding te zien van Souchos als krokodil met de pshent, de dubbele kroon van de farao. De lange tijd tussen het ephebejaar en de wijding van deze plek, 14 jaar, laat wel zien dat deze organisatie van langdurige aard was. De tweede inscriptie is drie jaar later (95 BCE) opgezet door de hairesis van Asklepiados, zoon van Asklepiados.157 De wijding werd gedaan onder leiding van Ptolemaios, zoon van Ptolemaios, die voorzitter en secretaris was. Deze topos werd geplaatst tegen de dromos aan. 158 Dit woord wordt vaak gebruikt voor een renbaan, maar in Egypte werd het ook gebruikt voor de oprijlaan van tempels.159 De stele is versierd met een gevleugelde zon met ook weer aan beide kanten een cobra. Hieronder is de koning afgebeeld die offert aan de krokodil Souchos. Souchos zit op een altaar met ook weer een pshent op zijn hoofd. Tussen hen in staat een tafel met wijgeschenken. De scene wordt aan de linker- en rechterzijde
150
I. Fayoum 1.21 (2e-1e eeuw BCE). Brady, ‘The gymnasium in Ptolemaic Egypt’, 11 n19. 152 Ibidem, 11 n19. 153 Csaba A. La’da, Prosopographia Ptolemaica X Foreign ethnics in Hellenistic Egypt (Leuven, Parijs en Dudley 2002) 20. 154 Brady, ‘The gymnasium in Ptolemaic Egypt’, 12-3. 155 I. Fayoum 3.200. 156 Étienne Bernand, Recueil des inscriptions grecques du Fayoum III La "Méris" de Polémôn (Cairo 1981) 1256. 157 I. Fayoum 3.201. 158 De afmetingen van de topos wordt in de scriptie genoemd: circa 6½ bij 10½ m. 159 Bernand, Recueil des inscriptions grecques du Fayoum III, 128. Vgl. Strabo 17.1.28. 151
63
gekaderd door zuilen in de vorm van een papyrusplant. Wellicht werden de stenen waarop deze twee inscripties geplaatst zijn, als prefabricaten gekocht bij de tempel.160 Ook hier is er weer een groot tijdsverschil tussen het ephebejaar (jaar 7) en de wijding (jaar 19). De organisatie van de hairesis wordt in deze inscriptie ook verder toegelicht: ze hadden een voorzitter en een secretaris. Het feit dat deze functies door dezelfde persoon wordt uitgeoefend, betekent waarschijnlijk dat het niet een al te grote vereniging was. In de derde inscriptie wordt Souchos omgeruild met Seknebtynes, “Souchos heer van Tebtynis”.161 Het gaat dus om een cultus ter ere van Souchos met zijn oorsprong in Tebtynis. Dit betekent echter niet dat de inscriptie ook uit Tebtynis komt, omdat ook daarbuiten de cultus bekend is. Deze stele is echter onversierd en draagt alleen de tekst van de inscriptie. Deze keer is de hairesis van Paraibatos uit het jaar 10 aan de beurt. De wijding wordt in het jaar 21 (94 BCE) gedaan onder leiding van de epimeletes Isidoros, zoon van Ptolemaios. De epimeletes is doorgaans een financieel ambt, dus misschien gaat het hier om de penningmeester van het corps. De naam Paraibatos is volgens Brady niet-Grieks, zodat Paraibatos misschien Egyptische wortels had.162 De naam komt echter vaker voor, met name in Kyrene, zodat de conclusie van Brady te snel is.163 Het doel van de topoi is verder niet bekend, maar konden voor elk doeleind gebruikt worden. Paris gaf een topos aan de vereniging van georgoi om er een gymnasium en klein gebedshuis op te bouwen, maar andere gebruiken zijn ook overgeleverd. De topoi uit deze inscriptie werden misschien gebruikt als ontmoetingsplek of oefenplaats.164 Waarschijnlijk werd er geen volledig gebouw geplaatst, maar was het gewoon een open of overdekte plaats. De topoi werden misschien gekocht van de locale Souchos tempel, gezien de aanwezigheid van een spygmos en een dromos.165 In Egypte was het meeste land al bezet, zodat een stuk land in bezit van de tempels het makkelijkste was om te kopen of te huren. De laatste interessante inscripties zijn opgezet door Tryphon in naam van Kastor, onder andere de man die ging over de idios logos. 166 Deze wijdingen werden gedaan aan de machtige Isis, één in naam van Kastor en één in naam van zijn familie, vrienden en medeepheben. Deze inscripties dateren uit het jaar 25, waarschijnlijk in de regeerperiode van
160
Brady, ‘The gymnasium in Ptolemaic Egypt’, 20. Bernand, Recueil des inscriptions grecques du Fayoum III, 130. 162 Brady, ‘The gymnasium in Ptolemaic Egypt’, 17. 163 Bernand, Recueil des inscriptions grecques du Fayoum III, 130. 164 Brady, ‘The gymnasium in Ptolemaic Egypt’, 15. 165 Ibidem, 15, 20. 166 I. Philae 1.32; 33 = OGIS 188; 189. 161
64
Ptolemaios X Alexander. 167 Tryphon noemt zichzelf een mede-ephebe van Kastor. Deze connectie is wellicht een van de redenen voor de aanstelling van Tryphon. Voor de neaniskoi hebben wij gedurende de gehele Ptolemaiïsche periode bronnen. In de derde eeuw komen wij deze groep echter alleen tegen in de algemene betekenis van het woord (jongelui), in het gymnasium en als legeronderdeel. In het Zenon-archief komen wij bijvoorbeeld enkele jongeren tegen die Zenon om werk vragen.168 Philoxenos schrijft aan de opzichter van het Fayoum irrigatieproject Kleon dat de arbeiders van de steengroeve hun werk hebben neergelegd, omdat zij geen salaris meer hebben ontvangen. 169 Philoxenos wordt bijgestaan door neaniskoi, maar de betekenis hiervan in deze context is lastig. In een fragment van een brief vragen enkele arbeiders op een wijngaard om versterking of extra mensen om op wacht te staan.170 Zij hebben dit al gevraagd aan een politiebeambte, maar die vond dat het niet slim was om “Egyptische jongens” te sturen. Ze zouden waarschijnlijk weigeren om op wacht te staan. Neaniskoi waren ook bezitters van kleroi voor meerdere jaren. 171 Zij hadden dus een militaire functie. In een brief aan Zenon vraagt Phanias of hij bij hem mag logeren. Phanias moet namelijk de neaniskoi die in de Arsinoe nome een kleros toegewezen hebben gekregen, tellen en de eed laten afleggen.172 In een bevel van Apollonios aan Zenon moet de laatste haast maken met de woningen voor de neaniskoi.173 In een ambtelijke brief uit 251 BCE geeft Phanias de orders door aan Antipatros dat er goed toezicht gehouden moet worden op de afmetingen van en verbouwing op de kleroi van de hippeis.174 De tweede opdracht is dat de neaniskoi na de oogst correct uitgerust moet worden om “naar de koning toe te gaan”. Misschien wordt hiermee bedoeld dat ze in de processie van de Ptolemaia of een ander festival moeten meelopen.175 De neaniskoi konden ook fungeren als vertegenwoordiging van een stadsgemeenschap. In de ruzie tussen Hermonthis en Pathyris vanaf 130 BCE komen de neaniskoi twee keer voor. In de dynastieke ruzie tussen Kleopatra II en Ptolemaios VIII koos Hermonthis in 130 voor de
167
Swarney, The Ptolemaic and Roman Idios Logos, 21-3. P. Cair. Zen. 2 59192 (255); P. Lond. 7.2026 (mid 3e eew BCE). 169 P. Petr. 2.4 (8) (257-255 BCE). 170 P. Cair. Zen. 4 59610 (mid 3e eeuw). 171 Habermann, ‘Gymnasien im ptolemäischen Ägypten’, 342. 172 P. Cair. Zen. 2 59254 (252 BCE). 173 P. Cair. Zen. 2 59153 (ca. 256 BCE) 174 P. Freib. 1.7 175 Legras, Néotês, 198. 168
65
zijde van Kleopatra en Pathyris voor de kant van Ptolemaios.176 De opstand in Hermonthis werd waarschijnlijk snel neergeslagen, maar na die tijd bleven er conflicten broeien. In 123 BCE leidde dit zelfs tot een kleine veldslag tussen beide steden nadat enkele lieden de waterwerken van Pathyris hadden opengezet.177 Pathyris won en Hermonthis stuurde negen man voor de vredesonderhandelingen. Na deze onderhandelingen keerde de delegatie terug, versterkt door negen neaniskoi en Apollonios, ook wel Phabi genoemd, uit Pathyris. In Hermonthis werd de vrede beklonken en zout verdeeld op een tafel. Dat neaniskoi gestuurd werden, geeft aan dat zij konden fungeren als de vertegenwoordigers van de gemeenschap. Tegelijkertijd krijgen ze een belangrijke les door het meedoen aan dit ritueel.178 Ondanks het militaire karakter van het geheel, hoeven de gestuurde neaniskoi geen onderdeel te zijn van de plaatselijke troepen. Een bredere selectie is mogelijk om de gehele gemeenschap te vertegenwoordigen. Het feit dat Apollonios een dubbele naam heeft, een Griekse en een Egyptische, wijst er verder op dat men niet te snel moet zijn met conclusies over de etniciteit van deze delegatie. Apollonios voelde zichzelf waarschijnlijk zowel Egyptisch en Grieks. Per situatie legde hij waarschijnlijk nadruk op de ene of de andere identiteit. Hoe groot het percentage mensen met een ‘dubbele’ identiteit is, is niet te zeggen. Naast reserveleger waren de neaniskoi echter ook in actieve dienst. In een andere brief wordt de animositeit tussen Hermonthis en Pathyris ook aangehaald.179 Ook hier is er weer sprake van een schermutseling tussen beide partijen. Het woord dat in de brief gebruikt is voor de schermutseling, was agonas. Dit betekent waarschijnlijk niet sportwedstrijden, zoals Legras denkt.180 De mensen uit Hermonthis worden in de brief goddeloos genoemd en de agonas zijn gericht tegen hen (zij zijn het lijdend voorwerp van de zin). Het lijkt er dus meer op dat agonas hier in de zin van strijd of aanklacht gebruikt is.181 Het interessante voor ons is het feit dat de brief geschreven is door Portis, hegemon van de rekruten, en de neaniskoi uit het legercorps (semeion). Het gaat hier duidelijk om reservetroepen die in tijden van nood opgeroepen kunnen worden. De brief is verder
176
Huß, ‘Ägypten in hellenistischer Zeit’, 616. W.Chr. 11. Vgl. Anne-Emmanuelle Veïsse, Les ‘révoltes Égyptiennes’. Recherches sur les troubles intérieurs en Égypte du règne de Ptolémée III á la conquête romaine Studia Hellenistica 41 (Leuven, Parijs en Dudley 2004) 60-1. 178 Legras, Néotês, 204. 179 SB 20 14728 (103/4 BCE) = C.Jud.Syr.Eg. 1. 180 Legras, Néotês, 204-6. Dit diskwalificeert het document jammer genoeg als bewijs voor Egyptische deelname aan sportwedstrijden. 181 Willy Clarysse en Jan Krzysztof Winnicki, ‘Documentary papyri’, in: Van’t Dack e.a. (ed.), The JudeanSyrian-Egyptian conflict of 103-1 BC. A multilingual dossier concerning a “war of sceptres” Collectanea hellenistica 1 (Brussel 1989) 37-81, aldaar 42-5. 177
66
geschreven aan troepen die vochten in Palestina. De connecties tussen de reservetroepen onder Portis en de vechtende soldaten in Palestina waren dus persoonlijk. De activiteiten van de neaniskoi in het gymnasium zijn echter pas bekend vanaf de tweede helft van de tweede eeuw. De eerste dateerbare keer dat neaniskoi met het gymnasium verbonden wordt is in het verzoek van Hermon over het ontbinden van zijn lampadarchie.182 Zoals hierboven al gezegd is, was Hermon bereid om zijn boeken voor te leggen aan de gymnasiarch en de neaniskoi van het locale gymnasium. De neaniskoi fungeren in deze brief zoals de neoi in het gymnasium van Beroia. De neoi te Beroia waren de normale leden van het gymnasium (tussen de twintig en dertig), terwijl de gymnasiarch gekozen werd onder de geschikte personen tussen de dertig en zestig (nu door de stad in plaats van de leden).183 Als deze vergelijking juist is, zouden de neaniskoi in Egypte de normale leden vormen van het gymnasium. Dit document is voor Brady in ieder geval bevestiging dat de neaniskoi voormalige epheben waren en enige controle hadden over de festivals in de stad.184 Het festival waar het over gaat, wordt echter niet genoemd. Waarschijnlijk was het de locale Hermaia, waar het gymnasium wellicht sowieso een grote rol in speelde. De Hermaia waren in de hellenistische wereld bijna onafscheidelijk van gymnasia die vaak aan Hermes gewijd waren, zo ook in Beroia. De neaniskoi komen wij ook tegen in de inscriptie uit Kom Ombo.185 Zij worden in deze inscriptie in verband gebracht met het opschrijven van het besluit en het opstellen van de brief van de koningen naast het standbeeld van de stichter. Twee gezanten, Alkimachos en Themistokles, worden door hen “van het gymnasium” naar de koningen gestuurd. Door gaten in de inscriptie kunnen wij echter niet zeker stellen dat het besluit inderdaad genomen werd door de neaniskoi. Als men de structuur van de zin vergelijkt met de andere inscripties, lijkt dit echter waarschijnlijk. 186 Als het besluit inderdaad genomen is door de neaniskoi dan worden ze in de brief gelijkgesteld met het gehele ledenbestand. Dit zou de hypothese ondersteunen dat de neaniskoi de Egyptische evenknie is van de neoi. De neaniskoi hadden dus in sommige gevallen een civiele rol, waren soms onderdeel van het leger en hadden op andere tijden een rol in het gymnasium. De relatie tussen al deze aspecten is echter lastig te leggen.187 De civiele functie van de neaniskoi kan zowel verklaard worden 182
BGU 6.1256 (147/136 BCE?). SEG 27.261 r. 22-4. 184 Brady, ‘The gymnasium in Ptolemaic Egypt’, 13-4. 185 I. Prose 21. 186 Vgl. I. Prose 21 r. 6: [— —δεδόόχθαι? — — τ]οῖς νεανίίσκοις met I. Prose 15 r. 2-3: ἔδοξεν τοῖς ἐκ τοῦ γυµμνασίίου. 187 Habermann, ‘Gymnasien im ptolemäischen Ägypten’, 342. 183
67
door hun militaire rol als door het belang van hen voor de gemeenschap als geheel. Waarschijnlijk waren ook niet alle neaniskoi lid van het gymnasium. 188 De algemene betekenis van neaniskoi, jongelui, moet in dit verband dan ook herhaald worden. Volgens mij zijn er niet directe verbanden tussen de verschillende groepen, hoogstens overlap. Niet alle jongemannen gingen naar het gymnasium, hoewel de meeste wel gerekruteerd werden voor leger- en politiediensten. In dit verband is het ook lastig te zeggen wanneer neaniskoi welke rol innemen. De laatste inscriptie met neaniskoi komt uit de Fayoum. 189 Een vereniging van neaniskoi rond een Osireion
eren
hun
voormalige
hoofdpriester,
Phanios,
en
hun
(huidige)
hoofd
Petesoronophros. Wellicht was dit een gymnasium, in de trant van het Kleopatreion en Ptolemaion, maar dat is niet meer te achterhalen. 190 De verscheidene voorbeelden van gymnasia voor katoiken geven wel aan dat dit niet ondenkbaar is. Het opvallende aan deze inscriptie is de erkenning van de Egyptische omgeving in de vereniging. Het heiligdom/gymnasium was gewijd aan Osiris en het hoofd van de vereniging draagt een Egyptische naam. Als de namen van de voormalige priester en het hoofd verschillende etnische identiteiten aangeven, dan zou dit een (meestal verzwegen) geval zijn van goede relaties tussen de Grieken en Egyptenaren op het niveau van Ptolemaios en Hermias te Memphis.191 Men moet zich echter onthouden van te snelle conclusies op basis van naam alleen. 192 Het is, zoals al eerder gezegd is, niet ongehoord voor Grieken en Egyptenaren om een tweede, respectievelijk Egyptische of Griekse naam te hebben, zoals Apollonios/Phabi hierboven. In ieder geval geeft het blijk van tolerantie tussen de culturen, net als de wijdingen van de haireseis aan Souchos/Seknebtynis en die van Tryphon aan Isis.
188
Brady, ‘The gymnasium in Ptolemaic Egypt’, 14. I. Fayoum 2.119 (2e of 1e eeuw BCE). 190 Brady, ‘The gymnasium in Ptolemaic Egypt’, 14. 191 Ibidem, 14; 20. 192 Habermann, ‘Gymnasien im ptolemäischen Ägypten’, 342. 189
68
Hoofdstuk 5. Het gymnasium in Ptolemaiïsch Egypte Since all the other magistrates are exercised in accordance with a law, […] it is therefore appropriate that the same should be done amongst us […] for when this is done, the young men will feel a greater sense of shame and be more obedient to their leader, and their revenues will not be wasted away.. - SEG 27.261 r. 5-16 (vert. Bagnall en Derow, nr. 78).
Het gymnasium bleef in de hellenistische periode voornamelijk gericht op de fysieke opleiding en training van adolescenten en twintigers. Het gymnasium was een plaats voor de socialisering van de nieuwkomers in de burgergemeenschap via deelname aan culten en (offer)feesten. Alleen in de grootste steden vervulde het gymnasium een (kleine) rol in het onderwijs en de culturele opvoeding. Hoewel in de poleis het lidmaatschap in principe open stond voor elke burger, was het voornamelijk de elite die meedeed aan het gymnasiale leven. 193 In deze periode werd het belang van de aristocratie in het bestuur van de polis ook groter. Er was minder ruimte voor meer democratische constituties dan in eerdere periodes. Deze verenging van de politiek kreeg zijn uiting door de centralisering van het gymnasium in de polis. Terwijl in eerdere periodes het gymnasium nog redelijk in de marge zat, werd dit instituut in de hellenistische periode het centrum van de polis, de “tweede agora”.194 Het gymnasium legde de nadruk op de Griekse tradities en was de uitdrukking van de morele waarden van een Helleense bovenklasse. Het gymnasium speelde echter geen rol in de hellenisering van buitenstaanders. 195 De opleiding hiervoor vond buiten het gymnasium plaats.196 Deelname aan het gymnasiale leven was vooral een uiting van status en rang in de stedelijke of koninklijke administratie en samenleving.197 In dit hoofdstuk kijk ik in hoeverre het gymnasiale leven met het hierboven geschetste verhaal overeenkomt. Hierbij zal ik mij bezig houden met drie zaken: a) het gymnasium als plaats voor oefening en opleiding, b) het gymnasium als instituut, en c) de sociale dimensie van het gymnasium. Met dat laatste onderwerp zal ik kijken naar wie toegang had tot het gymnasium en de rol die het gymnasium speelde in de relatie tussen de Grieken en Egyptenaren. 193
Gauthier, ‘Notes on the role of the gymnasion’, 98-9; Groß-Albenhausen, ‘Funktion und Bedeutung’, 318, 320; Bringmann, ‘Gymnasion und griechischer Bildung’, 328. 194 Gauthier, ‘Notes on the role of the gymnasion’, 100-1. 195 Groß-Albenhausen, ‘Funktion und Bedeutung’, 321-2. 196 Bringmann, ‘Gymnasion und griechischer Bildung’, 325. 197 Groß-Albenhausen, ‘Funktion und Bedeutung’, 320.
69
Gymnasium als training- en onderwijsplaats Het gymnasium en de palaistra waren in Egypte geen plek voor het geven van onderwijs.198 De opleiding van Pyrrhos is bijvoorbeeld verdeeld over twee takken: a) het letteren onderwijs en b) de sportopleiding onder Ptolemaios. Deze twee kanten aan de opleiding van Pyrrhos worden door Zenon als onafhankelijk van elkaar gezien. De sportopleiding van Pyrrhos kwam bovenop het gewone onderwijs in de letteren. Alleen zolang de eerste het tweede niet belemmerde, kon de fysieke training doorgang vinden. Dit geeft ook aan dat een sportieve carrière van ondergeschikt belang was voor Zenon. Alleen als de sportopleiding zichzelf terugverdiende, in geld of in kudos, was zij de moeite waard. Ook in de figuur van Demeas, de oud-voorzitter van het gymnasium in Philadelphia, zijn er geen aanwijzingen voor een intrinsiek verbond tussen sport- en cultuuronderwijs. Naast zijn functie als voorzitter gaf hij ook les in de kithara, onder andere aan Herakleotes, en leende hij boeken van Zenon om over te schrijven. Deze nevenactiviteiten hoeven echter niet te betekenen dat het gymnasium hier een rol in speelde. Ten eerste waren bibliotheken bij de gymnasia een late ontwikkeling die alleen nuttig was als het gymnasium een traditie had in het onderwijs. Dit was echter nog niet het geval. Ten tweede is het spelen van de kithara een onwaarschijnlijk criterium voor de keuze voor een gymnasiarch, die waarschijnlijk maar een jaar in functie was. Verder noemt Hierokles in zijn aanvraag bij Zenon alleen beddengoed, potten en pannen en een schort als nodig voor de paidarioi onder zijn hoede. 199 Deze eenvoudige spullen geven geen aanwijzingen voor muziek als standaardonderdeel van hun opleiding. Ook de jongen die Pyron naar Zenon doorverwees, spreekt alleen maar van geld voor kleren en olie.200 Dat muziek en sport misschien soms wel samengaan is het feit dat Kleon meedoet aan de Hermaia en de Museia.201 Maar net als in de opleiding van Pyrrhos is cultuur en sport van elkaar gescheiden. Uit het verdere bronmateriaal is verder geen ondersteuning te vinden voor een al te grote verstrengeling van beide sferen, buiten de al aangehaalde. De opmerking in Athenaios dat Euergetes II de wereld vulde met grammatici, filosofen, paidotribai, etc. na de onderdrukking van de Alexandriërs en de moord op de epheben in 145 BCE geeft aan dat Alexandria tot die tijd een veelzijdig cultureel aanbod had. 202 Of dit allemaal met het gymnasium te maken heeft, is echter niet op voorhand te zeggen. Het gymnasium was 198
Cribiore, Gymnastics of the mind (Princeton 2001) 35. P. Lond. 7.1941. 200 PSI 4 418. 201 PSI 5.528. 202 Athenaios, Deipnosophistai 184c. Legras, Néotês, 141. 199
70
waarschijnlijk een handige locatie voor andere semipublieke activiteiten. Er werden soms ook diners gehouden.203 De toegang van kinderen tot het gymnasium, was in de poleis van Griekenland en KleinAzië gewoonlijk beperkt.204 In Beroia waren er bepaalde tijden en festivals dat kinderen en hun trainers toegelaten werden. 205 Of dit ook het geval was in Egypte is niet helemaal duidelijk. De toestemming voor vijf asteioi om in een gymnasium in de Fayoum te trainen, kan hierop wijzen. Als dit inderdaad vijf veelbelovende jongens waren, dan is het waarschijnlijk dat zij normaliter geen toegang hadden tot het gymnasium. Deze identificatie is echter niet zeker met de kennis van nu. Ook de palaistra waar Ptolemaios Pyrrhos trainde, kan mogelijk een palaistra zijn waar alleen kinderen werden getraind. Deze palaistra stond in Alexandria en daar waren vele gymnasia en andere sportfaciliteiten. De verwijzing naar andere trainers in de brief, kan echter ook betekenen dat alleen Ptolemaios zich bezighield met de opleiding van de paidarioi, terwijl de anderen de overige leeftijdsklassen (of de nietslaven) trainden. Over de ephebeia in Egypte weten wij verder weinig. Voor Alexandria weten wij alleen dat de epheben meeliepen in de optocht van de Arsinoeia.206 In de Fayoum waren de epheben verdeeld in haireseis. Waarschijnlijk waren dit onderverdelingen van het ephebe-jaar. Deze haireseis kwamen meer dan een decennium na afloop van hun ephebeia nog samen. Dit geeft een sterke verbintenis aan, maar zegt verder weinig over de inhoud van de ephebeia. De duur van de ephebeia was misschien een jaar. De haireseis noemen zich namelijk “de epheben uit het jaar x”, maar dit kan ook slaan op het beginjaar van de ephebeia.207 Net als bij de epheben zijn wij ook over de neoi slecht geïnformeerd. In Egypte werden zij neaniskoi genoemd, zoals de aanvraag van Hermon over de fakkelrace en de inscriptie uit Kom Ombo duidelijk maken.208 Tot het einde van de tweede eeuw BCE komen wij hen niet tegen in samenhang met het gymnasium. Misschien was Artemon uit de derde eeuw ook al neaniskos. Hij won het worstelen voor baardlozen tijdens de Basileia.209 Dit kan echter ook betekenen dat hij nog (niet) ephebe was. Dit geldt ook voor het grafschrift voor Philoxenos die in Kaunos stierf.210 Philoxenos wordt namelijk “niet getrouwd” genoemd.
203
Vgl. I. Prose 41 r. 32-7. Gauthier, ‘Notes on the role of the Gymnasion’, 94-5. 205 Het tweede is van toepassing op het gymnasium van Berioa: Bagnall en Derow, nr. 78. 206 P. Oxy. 27.2465 = Burstein, nr. 93. 207 Legras, Néotês, 142. 208 BGU 6.1256; I. Prose 21. 209 Bernand, Mus. du Louvre 12. 210 Bernand, Inscr. Métr. 62. 204
71
Over de relatie tussen de verschillende neaniskoi, militair, gymnasiaal of neutraal, is verder weinig te zeggen. Men kan in ieder geval er niet op voorhand vanuit gaan dat ze altijd met elkaar samenvallen. 211 Hiervoor is op het moment nog geen sluitend bewijs, omdat de neaniskoi nooit tegelijkertijd in twee van deze rollen voorkomen. Volgens mij is de stelling van Dietze dan ook gerechtvaardigd, dat het leger en het gymnasium onafhankelijke cirkels zijn die elkaar maar deels overlappen.212
Gymnasium als instituut In Egypte werden overal gymnasia opgezet door mensen uit het leger of de burgerlijke elite.213 Hierbij werd niet moeilijk gedaan over de aan- of afwezigheid van een polis voor het bestuurlijke raamwerk. De positie van het gymnasium als noodzakelijk civiel instituut bestond nog niet.214 Deze gymnasia waren onafhankelijke verenigingen bestuurd door de leden van de vereniging zelf of de stichter/eigenaar van het gymnasium. De eerbewijzen voor Paris werden bijvoorbeeld ondertekend door de vereniging van georgoi, de originele groep die het plan vatten om een gymnasium te bouwen en ook de (enige?) leden van het gymnasium. Financiële ongerijmdheden zoals in het gymnasium te Philadelphia na het overlijden van de voorzitter Demeas moesten door de leden zelf opgelost worden. De gedupeerden die hiervoor in actie kwamen, waren in dit geval de plaatselijke hippeis. Of zij de enige leden van het gymnasium waren, is echter niet te zeggen. Het gymnasium in Egypte werd echter wel opgenomen in de koninklijke politieke structuur.215 De staat eiste namelijk een plaats voor de koninklijke cultus in het gymnasium. Hiermee verzekerden de Ptolemaiën zich van een plek binnen het raamwerk van de socialiseringsfunctie van het gymnasium. In de tweede eeuw kreeg het gymnasium daarnaast een plaats in het justitiële systeem.216 Deze stappen zorgden er echter nog niet voor dat de leden van het gymnasium een endogame, elitaire groep werden zoals dat zich in de Romeinse periode ontwikkelde.217 Dit was een zelfstandige ontwikkeling in de eerste eeuw CE, hoewel het voortbouwde op trends uit de late Ptolemaiïsche periode.218
211
Vgl. Legras, Néotês, 217. Dietze, ‘Temples and soldiers’ 88-9. 213 Habermann, ‘Gymnasien im ptolemäischen Ägypten’, 339, 341. 214 Gauthier, ‘Notes on the role of the gymnasion’, 100-1. 215 Habermann, ‘Gymnasien im ptolemäischen Ägypten’, 340. 216 Ibidem, 344. 217 Ibidem, 339. 218 Van Minnen, ‘Euergetism in Graeco-Roman Egypt’, 447 n.38. 212
72
Egypte was echter niet onbekend met de ontwikkeling van het gymnasium als civiel instituut in de rest van de hellenistische wereld. Het Ptolemaiïsche rijk bevatte natuurlijk meer dan Egypte alleen, en de verschillende huurlingen uit andere delen brachten deze kennis mee. Toen in 133 BCE de polis Euergetis in de Fayoum gesticht werd, was lidmaatschap van het gymnasium een logische aanvulling op de inschrijving van burgers. Hiervoor pleiten de ongepubliceerde papyri waarin iemand het burgerschap aanvraagt samen met het recht om in het gymnasium te trainen.219 De boule die zich mengde in de plaatsing van standbeelden door een gymnasium, is naar mijn mening dan ook de raad van de stad Ptolemaïs. 220 In beide gevallen wordt voor het inschrijven van burgers hetzelfde woord gebruikt, politographein. Deze identificatie met Ptolemaïs is daarnaast vrijwel zeker als men het gebruik van de term archibouleutes verwerpt. Deze identificatie geeft dan ook een zekere nonchalance tegenover het verlenen van burgerschap. De oplossing van de raad voor het financieringsprobleem van de standbeelden is om 15 nieuwe leden aan te trekken voor het gymnasium en hen het burgerschap te geven. Dit was het resultaat van de geringe politieke betekenis van het burgerschap in Egypte. Inbreuk op de autonomie door de koning was aan de orde van de dag. 221 Ondanks dit was het burgerschap nog altijd van een behoorlijke juridische betekenis.222
De sociale dimensie van het gymnasium Over de toelatingsprocedure van het gymnasium in Egypte weten wij vrij weinig. Het gymnasium stond in principe open voor alle burgers, hoewel het voornamelijk de stadselite was die veelvuldig in het gymnasium te vinden was. Toegang tot het gymnasium was echter niet beperkt tot burgers, ook xenoi uit andere steden waren er te vinden. In Beroia waren de uitsluitingcriteria gebaseerd op de vrije status, de levensstijl en idealen van de betreffende personen.223 Dat het ledenbestand van de gymnasia te Alexandria niet een op een overeenkomt met de burgers van Alexandria, valt op te maken uit de burgerschapsclausule onder Claudius uit 44 CE. Claudius stelde dat hij de oudere toelatingseis tot het burgerschap wilde bewaren,
219
Habermann, ‘Gymnasien im Ptolemäisch Ägypten’, 340. I. Prose 27. 221 Gerhard Plaumann, Ptolemaïs in Oberägypten. Ein Beitrag zur Geschichte des Hellenismus in Ägypten (Leipzig 1910) 30-5. 222 Aryeh Kasher, ‘The civic status of the Jews in Ptolemaic Egypt’, in: Bilde e.a., Ethnicity in Hellenistic Egypt, 100-21, aldaar 108-11. 223 Gauthier, ‘Notes on the role of the Gymnasion’, 98-9. 220
73
namelijk dat eenieder die ephebe was geweest het burgerschap kreeg.224 Volgens Fraser was deze maatregel onder Augustus ingesteld om het aantal burgers weer op te schroeven na vele tegenstand en hongersnoden.225 Dit decreet verbiedt de Joden daarnaast om nog deel te nemen aan de gymnasiale en kosmetische spelen (georganiseerd door de kosmetes). 226 Dit was het resultaat van hevige etnische rellen in Alexandria gericht tegen Joden, waarbij het aan beide zijden hard tegen hard ging. Claudius legt met dit decreet een strikte scheiding tussen de vrije Grieken en andere bevolkingsgroepen die niet meer deel mochten nemen aan de ephebeia of het burgerschap konden verkrijgen. Dit impliceert dat in eerdere tijden de toegang tot het gymnasium en de ephebeia ook openstond voor meer stedelingen dan alleen de Griekse bevolking. Ik zal hier verder niet ingaan op de rol die de gymnasiarch speelde in Alexandria als vertegenwoordiger van de burgerij als gevolg van de afschaffing van de boule later in de Ptolemaiïsche periode. Wanneer de boule afgeschaft werd is niet bekend, en een bespreking van dit probleem en de gevolgen daarvan verdient een eigen scriptie.227 Dit betekent nog niet dat de Griekse cultuur niet de overhand had in het gymnasium. Claudius was niet op zoek naar een grote breuk met het verleden. Hier wijst zijn vasthouden aan de al geldende regel over het burgerschap wel op. De nu verboden Joodse deelnemers aan de gymnasiale en kosmetische spelen waren dus waarschijnlijk voldoende geïntegreerd in ‘de’ Helleense cultuur. Het geeft wel aan dat zij tot die tijd deel konden nemen aan het gymnasiale leven. Dit neemt niet weg dat het gymnasium waarschijnlijk niet vrij was van de etnische vooroordelen jegens de Joden en de daarmee gaande etnische spanningen. Dit decreet laat echter voornamelijk de praktijk zien onder de late Ptolemaiën en de eerste Romeinse keizers. Het burgerschap van Alexandria in de beginperiode werd waarschijnlijk geregeld in lijn met de constitutie van Kyrene onder Ptolemaios I Soter. Het burgerschap van Kyrene was beperkt tot de kinderen van een Kyreense vader en Kyreense of Lybische moeder, de kinderen van de kolonisten uit de steden achter Thinis en enkele groepen aangewezen door Soter.228 De initiële selectie van burgers voor Alexandria kon niet gekozen worden uit een al bestaande gemeenschap, maar het principe van afkomst voor burgerschap zal waarschijnlijk wel gehandhaafd zijn.229 Het burgerschap van Alexandria (en waarschijnlijk ook Ptolemaïs en Naukratis) werd dus overgedragen van vader op kinderen. De toegang van Egyptenaren en 224
P. Lond. 6.1912 r. 52-9. Fraser, Ptolemaic Alexandria I, 77. 226 P. Lond. 6.1912 r. 92-3 227 Voor de afschaffing van de boule, vgl: Cohen, The Hellenistic settlements, 368-72. 228 SEG 9.1 r. 1-7 229 Fraser, Ptolemaic Alexandria I, 77-8. 225
74
anderen was dus in principe beperkt tot de kinderen van gemengde huwelijken. Het burgerschap werd echter sporadisch ook gegeven aan andere groepen. Het aantal burgers werd zo meerdere keren op peil gebracht in Athene. Voor Egypte hebben wij hier echter geen bronnen. De groep burgers bleef in de Ptolemaiïsche periode een Griekse identiteit behouden. In een passage uit Polybios, samengevat door Strabo, wordt de bevolking van Alexandria rond 145 BCE in drie groepen verdeeld: de Alexandriërs (de burgers), de Egyptenaren en de huurlingen.230 De Alexandriërs wordt nog wel een initiële Griekse afkomst toegedicht en zij herinnerden zich de Griekse normen en waarden nog, maar waren grotendeels van gemengde herkomst. Dit beladen beeld is geen eerlijke weergave van de werkelijke relatie tussen de verschillende groepen, maar het geeft wel aan dat de Alexandriërs zichzelf nog als Grieken beschouwden. Deze identiteit werd volgens Polybios echter ondergraven door te grote tolerantie voor de Egyptische cultuur. Hoewel er nog altijd grenzen waren tussen de groepen, had in de tussentijd een duidelijke cultuuroverdracht plaatsgevonden. Het percentage van gemengde huwelijken zal echter waarschijnlijk niet al te hoog liggen. De bewijzen hiervoor blijven beperkt.231 Welk effect dit had op de identiteit van het ledenbestand is echter niet na te gaan. Waarschijnlijk bepaalde de (juridische) identiteit van de vader de toegang tot het burgerschap, zodat een Griekse afkomst bevoordeeld werd. De sociale betekenis hiervan is echter lastig te peilen. In de bronnen voor de palaistrai van Ptolemaios en Hierokles wordt over het burgerschap gezwegen. Deze palaistrai stonden in ieder geval open voor personen uit de chora die waarschijnlijk geen aanspraak hadden op het burgerschap van Alexandria. De loskoppeling van burgerschap en lidmaatschap aan een palaistra wordt nog versterkt, als het inderdaad slaven zijn die naar Alexandria gestuurd worden door Zenon en de zijnen. Deze palaistrai werkten dus waarschijnlijk buiten het ephebeia systeem om. Dat was waarschijnlijk voorbehouden aan het meest belangrijke gymnasium van Alexandria. Voor de gymnasia buiten de Egyptische poleis hebben wij echter weinig aan de bovenstaande bespreking van het burgerschap. De gymnasia in de chora waren onafhankelijke verenigingen waar de leden waarschijnlijk de toelating van nieuwe mensen controleerden. De verschillende gymnasia “van de katoikoi” en de stichtingen van gymnasia door legerofficiers duiden er waarschijnlijk op dat legereenheden soms de basis van het ledenbestand vormden. 230 231
Strabo 17.1.12 c797 = Polybios 34.14.1-8. Clarysse en Thompson, Counting the people, 327-8.
75
Vanaf de tweede eeuw werd de aanwezigheid van Egyptenaren in de legerranken steeds groter. De bijna uitsluitend Egyptische namen in de correspondentie voor neaniskoi, Portis, Pates en Pachrates, aan het einde van de tweede eeuw staat aan het einde van deze ontwikkeling.232 In hoeverre deze participatie van Egyptenaren (en anderen) in het leger en andere verenigingen, zoals de (philo)basilisteis, leidde tot integratie in het gymnasium is echter niet te zeggen. De vereniging van neaniskoi rond het Osireion zou hiervoor een bewijs zijn, als wij tenminste wisten of het Osireion inderdaad een gymnasium was.233 Een sterkere aanwijzing voor de participatie van niet-Grieken in het gymnasium is het geval Boïdas. Zijn identificatie als Pers in het decreet ter ere van hem wijst waarschijnlijk op een etnisch verschil tussen de leden van het gymnasium en hem. Dit zou dan in lijn zijn met de overige identificaties van Macedoniër, Thraciër en andere regionale herkomstaanduidingen. Dit is echter een te kleine groep om statistische conclusies uit te kunnen trekken. De goden die doorgaans vereerd werden in het gymnasium waren Hermes en Herakles. Deze twee waren vanaf het begin in Griekenland de traditionele patroongoden van het gymnasium. Deze Griekse godenwereld wordt doorbroken door de topoi in de Fayoum gewijd aan de god Souchos. De keuze voor deze god is misschien eerder ingegeven om praktische redenen: Sobek is een van de belangrijkste goden in de Fayoum en heeft verder geen directe connectie met een van de goden die typisch met het gymnasium verbonden werden.234 De keuze voor deze god geeft in ieder geval blijk van tolerantie voor en erkenning van de Egyptische omgeving in de Griekse traditie van de ephebeia. Dit zijn echter de uitzonderingen op de regel. In de bronnen die wij overgeleverd gekregen hebben, blijven de Griekse tradities en achtergrond de overhand houden. De namen zijn bijna allemaal Grieks en de goden zijn gewoonweg Grieks. Daarnaast geven de identificaties van Macedoniërs, Pers en Thraciër aan dat de norm Grieks was. Deze afwijkingen zetten zich niet af tegenover Egyptische leden, maar onderscheiden zich binnen een niet-Egyptische (lees: Griekse) context. In de derde eeuw was de integratie van Egyptenaren en Grieken nog klein, zodat invloeden uit de Egyptische sfeer zich niet laten gelden in het gymnasium. Pas in de tweede eeuw zien wij in het gymnasium de paar, hierboven aangeduide niet-Griekse kenmerken hun intrede doen in het gymnasiale leven. Deze blijven echter beperkt, zodat het meer wijst op een
232
C.Jud.Syr.Eg. 1. I. Fayoum 2.119 (2e of 1e eeuw BCE). 234 Vgl. Wolfgang Helck und Eberhard Otto (ed.), Lexikon der Ägyptologie V Pyramidenbau – Steingefäße (Wiesbaden 1972-1992) 1013-5, s.v. ‘Sobek’. 233
76
onvermijdelijke erkenning van de Egyptische omgeving dan echt een teken van grote integratie. Het enige overkoepelende sentiment dat in de meeste verenigingen gepropageerd werd, was de trouw aan de koning. Dit werd in de tweede eeuw geïnstitutionaliseerd door de oprichtingen van allerlei royalistische verenigingen in het leger en daarbuiten. De turbulente politieke situatie in Egypte en daarbuiten maakte deze bewegingen echter nodig voor de Ptolemaiïsche farao om zijn aanwezigheid te laten zien. Dit was daarmee onderdeel van het politieke contract tussen de Ptolemaiïsche koning en de locale elite. Dit leidde echter wel tot enige integratie in het leger en de elite. De koningsgezinde verenigingen versterkten voornamelijk de sociale grenzen tussen elite en leger aan de ene kant, en de rest van de Egyptische bevolking aan de andere kant. De nadruk op etnische verschillen binnen het leger en de elite werd daarmee waarschijnlijk minder, omdat mensen met Egyptische en Griekse namen samenkwamen in deze verenigingen. De tolerantie voor beide identiteiten binnen dezelfde groep werd hierdoor versterkt. Deze consolidatie binnen aristocratische en militaire cirkels zou gelijke participatie in het gymnasium hebben kunnen bevorderen. De representatie in en van het gymnasium bleef echter voornamelijk binnen de Griekse tradities. Er bleef dus op het ideële vlak nog altijd een scheiding gemaakt worden tussen een Egyptische en Griekse sfeer.235 Welke invloed dit had op de dagelijkse praktijk en in hoeverre dit nog representatief was voor het identiteitsgevoel van de leden, blijft echter grotendeels ongewis. Beide kanten konden in de persoon verenigd worden. 236 Het aanwijzen van Egyptenaren of niet-Grieken binnen het gymnasiale leven zegt op zichzelf dan ook erg weinig, omdat de sociale processen die tot dergelijke identificaties leiden onbekend is.
235 236
Vgl. Thompson, Memphis under the Ptolemies, 263-4. McCoskey, ‘Race before “whiteness”’, 29-30.
77
Hoofdstuk 6. Het Festival in Egypte The right measure will be attained if students of music stop short of the arts which are practised in professional contests, and do not seek to acquire those fantastic marvels of execution which are now the fashion in such contests, and from these have passed into education. - Aristoteles, Politeia 8.6.7
In dit hoofdstuk zal ik kijken naar de verschillende, ons bekende festivals met sport- en muziekwedstrijden. Ik zal beginnen met een bespreking van het bronmateriaal met betrekking tot dergelijke festivals. In het vervolg kijk ik in hoeverre etniciteit een rol speelde binnen deze festivals.
De bronnen voor Egyptische wedstrijdfestivals Het bronmateriaal voor festivals met wedstrijden is grotendeels beperkt tot de 3e eeuw. Voor deze periode hebben wij echter een redelijke hoeveelheid bronnen en een grote verscheidenheid aan festivals. Deze festivals werden opgezet door de koningen, steden, dorpen en gymnasia. De festivals werden georganiseerd met geld van de locale elite of door de polis. In tegenstelling tot de festivals in de rest van de hellenistische wereld, werden de festivals in Egypte op de Hermaia na genoemd naar de koninklijke familie. De festivals zijn dan ook geen uiting van een (gedeeltelijk) autonome burgergemeenschap, maar waren een product van de specifieke Egyptische omstandigheden.1 De festivals stonden waarschijnlijk dan ook onder begeleiding van de koninklijke bureaucratie. Net als bij de gymnasia was de publieke erkenning van loyaliteit aan de dynastie van groot belang. In Ptolemaïs hebben wij een voorbeeld van de machtsrelatie van de koning over de inwoners van Egypte.2 Ptolemaïs ontving enkele ambassadeurs van de koning. Een van hen, Antiphilos, zoon van Agathanor, organiseerde spelen, waarschijnlijk in opdracht van de koning. Als dank hiervoor werd Antiphilos gekroond met een krans van klimop in het theater op de vijfentwintigste dag van de koning, kreeg hij het burgerschap van Ptolemaïs, kregen hij en zijn kinderen een zetel voor het leven in de prytanie en een plaats vooraan bij de spelen.3
1
Chaniotis, ‘Sich selbst feiern?’, 161. OGIS 1.49 = I. Prose 7. 3 De “vijfentwintigste dag van de koning” is een maandelijkse feestdag ter ere van de koning, betuigd tijdens de regeerperiodes van Euergetes en de Pergameense koning Eumenes II. Plaumann, Ptolemaïs, 26 n.3; Koenen, Ein agonistische Inschrift, 61. OGIS 656 r. 24; I. Teos 25. 2
78
Dit betekende echter niet dat de polis Ptolemaïs geen autonomie had. De polis behield op sociaal en religieus gebied een belangrijke rol in het dagelijkse leven. De politieke bewegingsvrijheid werd echter beperkt door de koning. Die invloed werd explicieter gebracht in Egypte dan in de poleis elders in de hellenistische wereld. In een andere inscriptie eren de boule en de demos op voorspraak van de agonothetes Poseidonios, zoon van Dioskouridos, de tragediespeler Athenaios. 4 Athenaios bezochte Ptolemaïs om mee te doen aan de wedstrijden daar. Waarschijnlijk was hij een populaire acteur in Egypte of was hij opgegroeid in Ptolemaïs. Welke eerbewijzen zij hem toekenden is echter niet overgeleverd. De controle van de staat was ook beperkt in zijn reikwijdte. In plaats van de moderne bureaucratische almacht was de premoderne Ptolemaiïsche staat afhankelijk van medewerking van de locale elite en hun initiatieven. Notabelen speelden nog altijd een rol van belang in de locale gemeenschap. Locale, kleine festivals werden gehouden en betaald door de locale elite. De al eerder genoemde Hermon, lampadarch met tegenzin, is hier een goed voorbeeld van.5 Voor welk festival hij de fakkelrace moest betalen is echter niet overgeleverd. Meedoen aan de spelen bracht net als in de klassieke periode voordelen met zich mee. In een verzameling van wetsteksten, vindplaats onbekend, wordt in een notitie gezegd dat (gym)leraren, de Artiesten (technitai is een reconstructie) van Dionysos, de winnaars van een onbekend festival, de Basileia en de Ptolemaia en hun familie ontheven zijn van de zoutbelasting. 6 Er is discussie over welke spelen bedoeld worden naast de Basileia en de Ptolemaia. Sommigen zeggen dat de spelen ‘in Alexandria’ bedoeld worden.7 Anderen maken een scheiding tussen de Ptolemaia en de penteterische spelen en houden het erop dat in de lacune de penteterische spelen ingevuld moet worden.8 Egypte zorgde voor voldoende festiviteiten om een carrière te beginnen in het festivalcircuit. Herakleotes was een student bij Demeas, het (voormalig) hoofd van het gymnasium in Philadelphia en wilde graag meedoen aan muziekwedstrijden.9 In het testament van Demeas stond dat Herakleotes de kithara van Demeas zou erven en een maandelijkse toeslag zou krijgen. De kithara was echter in de tussentijd in handen gekomen van Hieron en Herakleotes had nog geen huishoudgeld gekregen. In drie brieven vraagt hij Zenon en Nestos, de hoeders 4
SB 4.7286. BGU 6.1256 (147.136 BCE?). 6 P. Hal. 1 r. 260-5. 7 Dorothy J. Thompson, ‘Philadelphus’ procession. Dynastic power in a Mediterranean context’, in: Mooren, Politics, administration and society, 365-88, aldaar 373 n12; Clarysse en Thompson, Counting the people, 52; Habermann, ‘Gymnasien im ptolemäischen Ägypten’, 344. 8 Remijsen, ‘Challenged by Egyptians’, 257 n48. 9 P. Lond. 7.2017. 5
79
van het testament, herhaaldelijk om de bijstand en de kithara of een andere kithara van hetzelfde niveau. Het geld en de kithara had hij nodig om te kunnen oefenen en een nieuwe leraar te betalen. Er was dus enige financiële inleg nodig om mee te kunnen doen aan wedstrijden. Alleen winnen zal deze investering terug kunnen verdienen. Waarschijnlijk had Herakleotes ook de grotere festivals in zijn hoofd. Aan het eind van de laatste brief noemt hij de wedstrijden waar hij aan mee wil doen, “die opgezet zijn door de koningen”. Het gaat hier waarschijnlijk om de Ptolemaia en/of de verschillende locale varianten van de Basileia. Zoals gezegd noemt Herakleotes in een van de brieven zichzelf eleutheros, vrij. Dit is echter waarschijnlijk literaire overdrijving, omdat hij dit in de laatste brief zegt. De eerdere pogingen om de bijstand voor elkaar te krijgen, waren tot dan toe mislukt of (volgens Herakleotes) onder de maat. Van andere professionele artiesten is er een contract overgeleverd.10 Sosos, zoon van Sosos, verhuurde zich als fluitspeler aan Olympias, een danseres gespecialiseerd in de Attische dans. Hij kreeg twaalf maanden lang 45 koperen drachme zolang hij geen enkele wedstrijd miste. Verder mocht hij niet meedoen aan wedstrijden zonder kennisgeving aan Olympias. Sosos kreeg een goed salaris, maar Olympias zal waarschijnlijk de winst houden bij succes van de onderneming. Olympias eiste verder ook een streng regime en grote focus van de fluitspeler. Dit wijst op een grote toewijding, zodat de beoogde wedstrijden voor deelname waarschijnlijk hoog in rang waren.11 Dit contract laat ook de verscheidenheid zien van de Ptolemaiïsche samenleving. De fluitspeler Sosos zijn (groot)vader was afkomstig uit Syrakuse. Sosos zelf telt als een tes epigones. Olympias wordt verder bijgestaan door een kyrios, Zopyros. In het Griekse recht was het noodzakelijk voor vrouwen om een dergelijke voogd aan te stellen. Het Egyptische recht kende deze plicht echter niet, zodat Griekse vrouwen later ook van het Egyptische recht gebruik gingen maken om zelfstandiger te worden. De voogd van Olympias, Zopyros, was een Galaat tes epigones. Deze ‘barbaren’ hadden zich na de inval in Noord-Griekenland en Turkije in 279 BCE verspreid over het mediterrane gebied. Zopyros is ook de eerste Galaat die gedocumenteerd is voor Egypte.12 Een van de grote innovaties van het festivalcircuit was de vorming van verenigingen van Artiesten van Dionysos in de eerste helft van de derde eeuw. In Griekenland ontstonden rond 10
CPR 18.1 (231 BCE) Bagnall en Derow, The hellenistic period, 244-5. 12 Ibidem, 245. 11
80
280 BCE de verenigingen in Athene en Isthmia. Niet lang daarna werd in Egypte ook een vereniging opgericht. 13 Dit waren verenigingen voor muzikanten, acteurs en dichters. De verenigingen zetten zich in voor het welzijn van de eigen leden, maar hielpen ook vaak met de organisatie van spelen. Zij vormden als het ware een vakbond en impresariaat ineen. De vereniging werd in Egypte de Artiesten van Dionysos en de Theoi Adelphoi genoemd. De verbinding tussen het koningshuis en de Artiesten wordt door deze naam duidelijk.14 Uit Ptolemaïs hebben wij twee inscripties over de locale tak van deze vereniging. In de eerste inscriptie wordt de prytanis voor het leven Dionysos, zoon van Mousaios, geëerd met een krans van klimop.15 Dit besluit werd volgens de voorvaderlijke tradities gedaan door de stad Ptolemaïs en de Artiesten wegens de liefde van Dionysos. Het besluit zal in het heiligdom van Dionysos opgesteld worden. De kroning zou publiekelijk uitgereikt worden tijdens de Dionysia. Over deze Dionysia weten wij weinig. In de Alexandrische deme Eleusis waren er jaarlijkse Dionysia met atletieken muziekwedstrijden.16 In Naukratis werd tijdens de Dionysia een sober diner gegeven in het prytaneion.17 Of dit ook het geval was voor Ptolemaïs is niet te zeggen. In een andere inscriptie wordt de hipparch en prytanis voor het leven Lysimachos, zoon van Ptolemaios en uit de deme Sostrates geëerd. De redenen hiervoor zijn de inspanningen van hem voor de koninklijke familie en zijn eerbied aan Dionysos en de andere goden. Lysimachos was een gulle donateur en stond op vriendschappelijke voet met de vereniging als geheel en individuele leden. Hij zal eveneens tijdens de Dionysia gekroond worden met een krans van klimop wegens zijn deugd en vroomheid tegenover de koninklijke familie, Dionysos en de andere goden, en zijn welwillendheid tegenover de koning en de Artiesten. Het besluit werd opgesteld in het heiligdom van Dionysos en Lysimachos kreeg een geschilderd portret in het prytaneion. Het besluit werd ondertekend door de vereniging. Deze lijst begint met de ambtenaar die ging over het jaarlijkse en tweejaarlijks festival, Zopyros, en zijn broers. Waarschijnlijk werd om de twee jaar het jaarlijkse feest extra groot aangepakt.18 De lijst bestaat verder uit dichters
13
Sophia Aneziri, Die Vereine der dionysischen Techniten im Kontext der hellenistischen Gesellschaft. Untersuchungen zur Geschichte, Organisation und Wirkung der hellenistischen Technitenvereine. Historia Einzelschriften 163 (Stuttgart 2003) 110-28. 14 Buiten de poleis waren waarschijnlijk ook verenigingen of in ieder geval concentraties van podiumkunstenaars. In Krokodilopolis in de Fayoum was bijvoorbeeld een theater. Carysse en Thompson, Counting the people, 136-8. 15 OGIS 50. 16 Remijsen, ‘Challenged by Egyptians’, 259. 17 Athenaios, Deipnosophistai, 149d-f. 18 Plaumann, Ptolemais, 63.
81
van komedies, tragedies en epi, een kitharaspeler en een -zanger, dansers, tragedie- en komediespelers, de koorleider, een fluit- en een trompetspeler, de stagemanager, proxenoi en donateurs (vrienden van de Artiesten). De lijst komt uit op 36 leesbare namen, maar volgens Aneziri was er plaats voor ongeveer vijftig namen op de steen.19 De leden worden verder niet geïdentificeerd, behalve bij dubbele namen. Twee van de drie namen waarbij ook de vader genoemd wordt, komen verder niet voor in de lijst zoals wij die nu hebben. De naamgenoten van hen zullen waarschijnlijk in de ontbrekende delen genoemd zijn. Een festival dat in de gehele hellenistische wereld werd gehouden was de Hermaia. Doordat Hermes een van de patroongoden van het gymnasium was, werd dit festival vaak georganiseerd door gymnasia.20 Onderdelen van de Hermaia in Beroia waren goede conditie, discipline, toewijding en een fakkelrace. In andere steden werden daarnaast militaire wedstrijden of atletiekwedstrijden gehouden.21 Voor Egypte weten wij alleen dat tijdens de Hermaia in Psinachis wedstrijden gehouden werden door de cavaleristen. Deze wedstrijd, waarschijnlijk (onder andere) paardenrennen, stond ook open voor mensen buiten het dorp. Wij hebben een klacht van Nikias overgeleverd gekregen waarin hij zich bij de koninklijke bureaucratie beklaagt over een gestolen mantel tijdens de wedstrijd. Wellicht heeft hij de mantel gewonnen, want hij confronteert de wedstrijdorganisatie hiermee.22 Zij kunnen hem echter niet verder helpen. Doordat de randen van de brief afgebroken zijn, blijft deze brief mysterieus. Uit het archief van Zenon hebben wij verder nog twee papyri waarin de Hermaia voorkomen. De eerste is een fragmentarische brief over de levering van honing voor de Hermaia.23 Deze brief is geschreven op dezelfde papyrus met de brief van Nestos aangaande de hippeis en het gymnasium te Philadelphia. Waarschijnlijk is de brief over de Hermaia ook geschreven door Nestos, want Zenon wordt in de derde persoon genoemd. De in de brief genoemde honing zou erop kunnen wijzen dat het festival ter ere van Hermes gecombineerd werd met het festival van Thoth, vaak geïdentificeerd met Hermes.24 In het festival van Thoth was honing ook een van de hoofdelementen. Honing werd echter vaker gebruikt tijdens
19
Aneziri, Die Vereine der dionysischen Techniten, 204-6. Volgens Aneziri was dit niet een lijst van alle leden van de technitai, maar alleen de aanwezigen bij deze vergadering in Ptolemaïs. 20 Vgl. Berioa: Bagnall en Derow, nr. 78 = SEG 27.261. 21 Gauthier, ‘Notes on the role of the gymnasion’, 92. 22 Dit is misschien ook de reden waarom Zenodoros en Dionysos Zenon om mantels vragen. 23 PSI 4 391 B (242 – 241 BCE). 24 Vgl. Plutarchus, De Isis 68 = Moralia 378b.
82
religieuze festivals vanwege de grote waarde ervan. De combinatie van de Hermaia met het festival van Thoth is daarmee volgens Perpillou-Thomas niet heel waarschijnlijk.25 De tweede brief is aan Zenon gestuurd door Kleon.26 Kleon vraagt of Zenon de toelage voor hem en zijn moeder op wil sturen, onder andere voor olie, wijn en de contributie voor het festival van Hermes en van de Muzen. Ze hebben daarnaast de laatste paar dagen water gekocht, en Kleon vraagt of Zenon dat ook wil vergoeden. Hij sluit af met de mededeling dat hij Demetrios en Hippokrates naar Zenon heeft doorverwezen aangaande hun vraag over de fruitbomen. Kleon en zijn moeder zijn misschien slaven of Kleon is de zoon van een gestorven soldaat. 27 De Hermaia en de Museia werden kennelijk (deels) bekostigde via contributies van de deelnemers. Misschien waren zij onderdeel van de opleiding van Kleon.28 Een ander festival was de Basileia. Hierover hebben wij een drietal inscripties tot onze beschikking. De eerste komt uit 267 BCE en is de meest uitgebreide. De link met de koning is bij dit festival erg sterk. De inscriptie is een lijst met de winnaars van een editie gepresideerd door Herakleitos, zoon van Leptinos en een Alexandriër. Hij was de agonothetes en was de eerste die bronzen prijzen uitreikte. Het festival was opgezet door Amadokos als viering van de verjaardag van de koning. Het festival bevatte een fakkelrace, korte en langeafstandsraces (stadion, dolichos en een race in wapenrusting), boksen, pankration en paardenrennen. Naast de Olympische onderdelen voor trompet en voordracht, was er ook een wedstrijd voor de aulos. De onderdelen boksen, pankration en stadion hadden de leeftijdscategorieën jongens (paides), Ptolemaiïsche klasse (ptolemaïkos), baardlozen en mannen. De dolichos had alleen paides en mannen. De ptolemaïkos was speciaal voor de Ptolemaia geïntroduceerd. De Isthmische en andere spelen hadden echter al eerder dergelijke tussenklassen bedacht.29 De grenzen voor deze leeftijdscategorieën zijn echter niet bekend. Koenen houdt het op jongens tot 14 jaar, ptolemaïkos tot 17 jaar, en baardlozen tot 20 jaar.30 De deelnemers aan de Basileia geven verschillende plaatsen van herkomst op van zichzelf: ze komen uit Macedonië, Thracië (waaronder 2 of 3 zonen van Amadokos), Thessalië, Halikarnassos, Tarentum, Naukratis en Boiotië. Dit waren echter allemaal immigranten die 25
Perpillou-Thomas, Fêtes d'Égypte ptolémaïque et romaine, 92-3. PSI 5.528 (midden 3e eeuw). 27 Clarysse en Vandorpe, Zenon, un homme d’affaires Grec, 61-2; Scholl, Corpus der ptolemäischen Sklaverei, 679-80. 28 Clarysse en Vandorpe, Zenon, un homme d’affaires Grec, 62. 29 Koenen, Eine agonistische Inschrift, 15-6. 30 Ibidem, 17. 26
83
zich gevestigd hadden in Egypte, op die uit Naukratis na.31 Het festival was ook een soort van familiereünie: drie zonen van de organisator Amadokos wonnen races en volgens Koenen was Herakleitos mogelijk ook familie.32 De herkomst van deze inscriptie is echter ongewis. De vinder van de inscriptie, een Egyptische boer, heeft de Fayoum aangewezen als vindplaats, maar dit is niet te verifiëren. Fraser ging er vanuit dat de inscriptie uit de Herakleopolitische nome kwam.33 Koenen oppert echter dat Memphis, de originele plek voor de Basileia opgezet door Alexander de Grote, ook een mogelijkheid is. Volgens Koenen vindt het festival in ieder geval niet plaats in Alexandria.34 Ten eerste is er uit Tebetnoi, in de buurt van Herakleopolis, uit de eerste eeuw een Boiotiër bekend wiens vader dezelfde naam heeft als de Boiotische winnaar van de Basileia, Mnesimachos. Ten tweede noemt Herakleitos zich alleen Alexandriër, zonder de deme te specificeren. Remijsen is echter kritisch over de opvatting dat Griekse sportfestivals buiten de polis om georganiseerd worden. Zij oppert dat het misschien gaat om een festival gegeven tijdens een koninklijke reis door Egypte, in plaats van een vast, locaal festival.35 De agones gehouden in het dorpje Psinachis bewijzen echter dat een polis niet noodzakelijk was. Er werden ook Basileia georganiseerd in Alexandria. In een inscriptie uit Athene somt een atleet of musicus, Nikokles, zoon van Aristokles, zijn overwinningen op.36 Hij won onder andere tijdens de Pythische en Isthmische spelen, de Panathenaia en meerdere Basileia, waaronder die van Alexandria. In welke onderdelen hij gewonnen heeft, wordt echter niet genoemd. De laatste inscriptie voor de Basileia is al eerder besproken. 37 Artemon had de Basileia gewonnen in de klasse van de baardlozen en werd door de gymnasiarch Dorotheos geëerd. Net als Pyrrhos heeft Artemon waarschijnlijk zijn atletische training gehad in zijn locale gymnasium. Voor Pyrrhos was het winnen van wedstrijden een van de voorwaarden voor de bekostiging van zijn atletiekopleiding door Zenon. Misschien heeft Dorotheos eenzelfde inspanning gedaan om een winnaar te trainen. Anderzijds kan hij ook strijken met de eer van zijn voorganger of was hij (verre) familie van de atleet.
31
Jean Bingen, ‘The Thracians in Ptolemaic Egypt’, in: Bagnall, Hellenistic Egypt, 83-93, aldaar 88-9 = ibidem, ‘Les Thraces en Egypte ptolémaïque’, in: Pulpudeva. Semaines Philippopolitaines de l’histoire et de la culture thrace 4 (Sofia 1983) 72-9. 32 Koenen, Eine agonistische Inschrift, 19-21. 33 Ibidem, 3. 34 Ibidem, 27-32. 35 Remijsen, ‘Challenged by Egyptians’, 258. 36 IG II 3779 r.19-20. 37 Bernand, Mus. du Louvre 12.
84
Een ander dynastiek festival was de Theadelpheia. 38 Dit festival was verbonden met de koninklijke cultus van Ptolemaios II Philadelphos en Arsinoe II, de Theoi Adelphoi.39 Uit het midden van de tweede eeuw is er een overwinningsinscriptie uit Olympia waarop een aantal overwinningen staan vermeld. 40 De opdrachtgever van de inscriptie vermeldt onder andere een overwinning voor het tweespan in de Theadelpheia. Agones waren dus onderdeel van het festival in de tweede eeuw. In een decreet uit Xanthos, Klein-Azië, bedankt Ptolemaios III Euergetes de stad en haar theoroi voor de verschillende ereblijken van hen aan het koningspaar. 41 De theoroi waren aanwezig bij zowel de Ptolemaia als de Theadelpheia. Dit betekent waarschijnlijk dat deze festivals na elkaar gehouden werden.42 Tijdens het festival werden ook offers gebracht. Hiervoor waren allerlei dieren nodig. In een brief worden zwijnen genoemd voor de offers tijdens de Theadelpheia.43 In 253 BCE stuurt Zenon verschillende dieren naar Alexandria voor het festival van de Theoi Adelphoi.44 Deze laatste brief werd naar Zenon gestuurd in Audnaios (februari/maart) aangaande de tol voor het transport van de dieren. Het festival werd dus waarschijnlijk in februari gehouden. In deze brieven is er een verschil in naam voor het festival. Dit verschil is misschien het gevolg van een verdeling tussen jaarlijkse offerfeesten en een vierjaarlijks festival dat groter aangepakt werd, net als bij de Panathenaea het geval was. Als de Theadelpheia en Ptolemaia na elkaar gevierd werden, net als tien jaar later onder Euergetes, dan zou de datum van 253 BCE namelijk niet in het rijtje passen van gehouden Ptolemaia.45 Het belangrijkste festival was echter de Ptolemaia. Philadelphos hield de eerste Ptolemaia in 282/1 BCE of 278-7 BCE ter ere van zijn vader, stichter van het koninkrijk.46 De Ptolemaia werden isolympisch genoemd, wat misschien betekende dat de Ptolemaia in hetzelfde jaar als
38
In P. Hal. 1 r. 262 kan volgens mij ook de Theadelpheia hersteld worden: τοὺς νενικηκόό[τ]ας τ[ὸν θεῶν Ἀδελφῶν] ἀγῶνα. Dit zou betekenen dat het festival al in 259 BCE agones hadden. 39 Perpillou-Thomas, Fêtes d'Égypte ptolémaïque et romaine, 154-5. 40 IvO 188. 41 SEG 36 1218 (243-2 BCE). Theoroi waren aan de ene kant de delegaties die de datum of stichting van (Panhelleense) festivals aankondigden. Aan de andere kant werden de delegaties die de festivals bezochten ook theoroi genoemd. 42 Perpillou-Thomas Fêtes d'Égypte ptolémaïque et romaine, 155; Remijsen, ‘Challenged by Egyptians’, 159. 43 PSI 4 431 (midden 3e eeuw). 44 P. Cair. Zen. 5 59820. 45 Thompson, ‘Philadelphus’ procession’, 387 n.90. 46 Voor de discussie over de datum van de eerste Ptolemaia, vgl.: Chris Bennett, http://www.tyndalehouse.com/ egypt/index.htm - ‘Berenice I’ n15 (10 november 2010); T. Leslie Shear, Jr., ‘Kallias of Sphettos and the Revolt of Athens in 286 B. C.’, Hesperia Supplements 17 (1978) 35-9; R.A. Hazzard, Imagination of a monarchy. Studies in Ptolemaic Propaganda (Toronto 2000) 53-4, met name 53n30.
85
de Olympische spelen werden gehouden of dat vergelijkbare prijzen, bestaande uit (gouden) overwinningskronen, of prijsklassen gehanteerd werden. Voor de Ptolemaia werd zoals gezegd ook een aparte leeftijdscategorie geïntroduceerd, de ptolemaïkos. Atleten die een overwinning behaalden tijdens Panhelleense Spelen, kregen verschillende belastingvoordelen en huldigingen van hun thuisstad. Steden en bonden die besloten theoroi naar de Ptolemaia te sturen, accepteerden deze regeling ook voor overwinnaars van de Ptolemaia. Voor de Ptolemaia hebben wij een paar van deze overeenkomsten over. De meest volledige is een inscriptie uit Amorgos, gevonden op het eiland Nikouria, waarin het besluit vastgelegd is van de Bond van de Eilanden (de Cycladen) om de Ptolemaia te accepteren. 47 De ledenvergadering van de Bond werd gehouden op aandringen van de nesiarch (hoofd van de eilandenbond) Bakchon en de koning van Sidon, Philokles. Philokles bekleedde vergaande militaire, maritieme en bestuurlijke functies in de Ptolemaiïsche hiërarchie.48 De vergadering werd gehouden op Samos dat sinds de slag om Kouropedion in 281 BCE in de invloedssfeer van Ptolemaios II was gekomen. 49 Hoewel het besluit benadrukt dat de Ptolemaiën de autonomie garanderen van de Griekse steden en de Bond (r. 10-20), is het duidelijk dat de welwillendheid grotendeels afgedwongen is. In tegenstelling tot Athene en de Amphictionie zal de Bond elke editie van de Ptolemaia een dure, gouden kroon ter waarde van duizend staters brengen ter ere van de koning.50 Deze kosten werden gedragen door de aangesloten steden, maar individuele burgers konden ook voorstellen dat zij de kosten zouden dragen voor de theoria zoals Kallias deed voor Athene.51 Dergelijke kransen waren niet alleen bedoeld als eerbetoon van ondergeschikten aan hun koning, maar waren waarschijnlijk ook een manier om uit de kosten te komen.52 Dergelijke diplomatie van ideologische gelijkheid bij onderworpen steden is algemeen beleid bij alle koningen, van Philippos II tot en met Kleopatra VII, hoewel voor iedereen duidelijk is wie de lakens uitdeelt. Buiten de directe machtssfeer is men echter voorzichtiger en laat men opgelegde plichten achterwege, zoals hierboven bij de Amphiktionie en Athene te zien is. Een dergelijke ideologische behandeling is zoals gezegd niet alleen voorbehouden aan 47
IG XII,7 506; SIG3 390. Bakchon: Hazzard, Imagination of a monarchy, 168-75. Philokles: Ibidem; Hauben, H., ‘A Phoenican King in the service of the Ptolemies. Philocles of Sidon revisited’, Ancient Society 34 (2004) 27-44. 49 Hazzard, Imagination of a monarchy, 53; Bennett, ‘Berenice I’, n15; Shear, ‘Kallias of Sphettos’, 37. 50 Delphische Amphictionie: CID 4.41 (270-65 BCE) = FD 3.4.357; SEG 13.351; SEG 18.241; J. Bousquet, BCH 82 (1958) 77-82). Athene: SEG 28.60 r. 55-64. Bond van de Eilanden: SIG3 390 r. 42-6. Ook onder Ptolemaios III Euergetes werden kronen verplicht gesteld voor Samos: SEG 1.366 = Bagnall en Derow, nr. 76. 51 Shear, ‘Kallias of Sphettos’, r. 61-2. Het budget van 50 mina dat Athene voor de theoria vrijmaakte is echter van een veel kleinere orde, dan voor de Bond van de Eilanden. 52 Athenaios, Deipnosophistai 203B. Athenaios noemt dat nomarchen kransen innen bij privépersonen en dat daarmee men de kosten meer dan genoeg kon dekken. 48
86
de Griekse burgers. In het Seleucidische Rijk bleven de oude steden beschikken over het eigen ‘autonome’, politieke systeem, en ook in het Ptolemaiïsche rijk werden de steden in Zuid-Syrië en elders welwillend tegemoet getreden. De nadruk op de Griekse identiteit van de door de Ptolemaiën bevoordeelde steden in het decreet van de Bond van de Eilanden hoeft niet te betekenen dat men uitsluitend Grieken uitnodigde voor het festival. De datum van het decreet is onderdeel van een langdurig debat wanneer de eerste Ptolemaia gehouden werd. Traditioneel werd het decreet gedateerd rondom 280 BCE.53 Hazzard pleit echter voor een datum ca. 263 BCE. 54 Men is alleen maar tot overeenstemming gekomen dat het decreet na de Ptolemaiïsche overname van Samos in 281 BCE aangenomen is. Of het decreet niet de eerste Ptolemaia beschrijft, blijft een (minder waarschijnlijke) mogelijkheid. Het debat over de datum van de eerste Ptolemaia centreert zich voornamelijk rondom het decreet ter ere van Kallias in Athene.55 Deze ging naar de eerste Ptolemaia ten tijde van de eerste of derde Panathenaea na de onafhankelijkheid van Athene. Of de ‘eerste’ of de ‘derde’ keer bedoeld wordt, is niet duidelijk omdat hier een lacune in de tekst zit.56 Waarschijnlijk was het de derde keer, omdat de opstand tegen Demetrios eindigde in 287 BCE. Tijdens het verblijf in Alexandria voor de Ptolemaia kreeg Kallias het ook voor elkaar dat Philadelphos touwen doneerde voor de peplos rondgedragen tijdens de processie van de Panathenaea. 57 In het decreet werd gezegd dat de Panathenaea niet lang na de Ptolemaia gehouden werden. De Panathenaea werden in juli/augustus gehouden, zodat het mogelijk is om de Ptolemaia in de eerste helft van het jaar te plaatsen. Deze datum zou overeenkomen met die van een grote processie beschreven door Kallixeinos (zie hieronder). In een brief aan Zenon, gedateerd op + 30 september 251 BCE, herinnert Zenodoros hem eraan dat Dionysios, de broer van Zenodoros, gewonnen heeft in de Ptolemaia te Hiera Nesos. 58 In een eerdere brief heeft hij hierover verteld, waarna Zenon hen een mantel toestuurde. In deze brief vraagt hij Zenon om een tweede mantel op te sturen, opdat Dionysios hem heeft tijdens de Arsinoeia. Thompson, en vele anderen, gaat er vanuit dat het hier gaat om een locale variant van de Ptolemaia in het dorp Hiera Nesos in de Fayoum.59 Thompson denkt dat het hier gaat om voorrondes waarin Egyptische kandidaten geselecteerd werden om 53
Shear, ‘Kallias of Sphettos’, 37; Thompson, ‘Philadelphus’ procession.’, 385. Imagination of a monarchy, H3. Zie ook Bennett, ‘Berenice I’ voor kritiek op deze redenering. 55 SEG 28.60. 56 Opvulling lacune met πρῶτον (eerste): Shear, ‘Kallias of Sphettos’, 35-8. Voor τρίτον (derde): Boris Dreyer, ‘Der Beginn der Freiheitsphase Athens 287 V. Chr. und das Datum der Panathenäen und Ptolemaia im Kalliasdekret’, Zeitschrift für Papyriologie und Epigraphik 111 (1996) 45-67, aldaar 53-6. 57 Voor uitleg van het gebruik van de touwen, zie Shear, ‘Kallias of Sphettos’, 39-44. 58 PSI 4.364 (251/250BCE). 59 Thompson, ‘Philadelphus’ procession’, 386. 54
87
mee te doen aan de grote Ptolemaia in Alexandria. Remijsen wijst er echter op dat Hiera Nesos ook een buitenwijk van Alexandria was, en dat daar waarschijnlijk een hippodroom gebouwd was.60 Volgens Remijsen heeft Dionysios gewonnen in de echte Ptolemaia. De identificatie van Hiera Nesos met de buitenwijk van Alexandria wordt ondersteund door een brief van Ptolemaios III Euergetes aan Kos.61 Hierin erkent Euergetes de tempel ter ere van Asklepios als onschendbaar, asylia. In ruil hiervoor nodigt hij hen uit voor de spelen gehouden in Hiera Nesos. Het is zeer onwaarschijnlijk dat Euergetes spelen bedoelde in een klein dorp midden in Egypte. Voor deelnemers aan de Ptolemaia buiten Egypte hebben wij twee inscripties. De eerste komt uit Ephesos en bevat drie namen die meededen aan de kinderklasse.62 Twee van de drie hebben gewonnen tijdens de Ptolemaia bij het hardlopen (stadion en dolichos), en de andere heeft het boksen gewonnen bij de Eumeneia. Ook buiten Alexandria werden Ptolemaia gehouden, dus het is niet zeker of de Alexandrische spelen bedoeld worden. Het gebrek aan specificatie geeft echter meestal aan dat het gaat om de meest belangrijke spelen met die naam. De tweede inscriptie komt uit Tegea. 63 Deze was opgezet door een succesvolle tragedieacteur die tijdens de Ptolemaia het boksen won. Volgens Remijsen is dit een teken dat de Ptolemaia uiteindelijk de grootse hoop van Philadelphos niet waarmaakte.64 In verschillende bronnen wordt er gesproken van de penteterische (vijfjarige) spelen. 65 Dankzij de encyclopedische werken van Athenaios beschikken wij bijvoorbeeld over een beschrijving van een processie tijdens de regeerperiode van Ptolemaios II. 66 Hij citeert hiervoor de tweede-eeuwse historicus Kallixeinos die zijn beschrijving baseerde op het archief van de penteterische spelen. De processie was een groot extravagant schouwspel dat misschien gehouden werd op verschillende dagen.67 Er is discussie gaande of dit een zelfstandig festival is of dat dit gelijkgesteld kan worden aan de Ptolemaia. De meeste auteurs gaan er vanuit dat de penteterische spelen altijd gelijkgesteld kunnen worden aan de Ptolemaia. 68 Een argument gegeven tegen de identificatie 60
Remijsen , ‘Challenged by Egyptians’, 257. Buitenwijk Alexandria: PSI 5.543 r. 48-60. Hippodroom: Strabo 17.1.10. 61 SEG 53.855 (242 BCE). 62 Ephesos 544 (datum onbekend). 63 IG V,2 118 (datum onbekend). 64 Remijsen, ‘Challenged by Egyptians’, 259. 65 Grieken telden inclusief, penteterische festivals, zoals de Olympische en Pythische spelen en haar vele navolgingen, werden dus om de vier jaar gehouden. 66 Athenaios, Deipnosophistai V 197d-203b. 67 E.E. Rice, The grand procession of Ptolemy Philadelphus (Oxford 1983) 36. 68 Hazzard, Imagination of a monarchy, 60-1; Bennet, ‘Berenice I’, n15; Thompson, ‘Philadelphus’ procession’.
88
van de processie als onderdeel van een editie van de Ptolemaia is dat er te weinig aandacht was voor Ptolemaios I Soter.69 Dit argument is echter weinig steekhoudend. Philadelphos heeft bijvoorbeeld maar één beeld in de processie, terwijl Soter wel drie keer langskomt. Bovendien is de overgeleverde beschrijving onvolledig. Athenaios citeert alleen het deel van de processie ter ere van Dionysos, terwijl er ook processies waren ter ere van ‘de koningen’, Zeus, een “groot aantal andere goden”, en Alexander de Grote.70 Wij beschikken dus maar over een klein deel van het geheel, zodat afwezige elementen misschien in andere delen van de processie getoond werden. Een beter argument is het feit dat de Middellandse Zee van november tot april grotendeels op slot zat wegens winterstormen.71 Een groot Panhelleens festival in februari levert daardoor logistieke problemen op. Om een antwoord op deze vraag te krijgen, zal ik hier ingaan op de bronnen waarin de penteterische spelen genoemd worden. De eerste bron is een brief van Boubalos aan Zenon.72 Phanias, de reeds genoemde secretaris van de cavaleristen, had het bevel gegeven om in Meia de nodige voorzieningen te treffen voor de compagnie die naar de penteterische spelen ging. Boubalos schrijft Zenon dat iemand bereid is gevonden om het vlees te verzorgen, en dat de olie en inkwartiering geregeld is. Waarschijnlijk is dit de eerder genoemde groep neaniskoi die na de oogst naar Alexandria moest. 73 Het is onwaarschijnlijk dat deze compagnie er vervolgens vijf maanden over zou doen om naar Alexandria te komen.74 De spelen waar deze compagnie naartoe ging, werden waarschijnlijk om dezelfde tijd gehouden als de Ptolemaia van Dionysos in Hiera Nesos.75 In een andere brief vraagt Pyron of hij geld mag lenen om papaverzaad te kopen en of hij een stuk land mag krijgen om zelf op te verbouwen.76 Een ondersteunend argument hiervoor is dat Pyron op een eervolle manier samen met Zenon de Nijl af wil varen naar de penteterische spelen. Deze zullen waarschijnlijk gehouden worden in Alexandria.77 Jammer genoeg is de precieze datum niet overgeleverd.
69
Rice, The grand procession, 185; Fraser, Ptolemaic Alexandria I 231-2, II 381 n. 335. Athenaios, Deipnosophistai V 202a. 71 Remijsen, ‘Challenged by Egyptians’, 259. 72 P. Ryl. 4.562 (16 August 251 BCE). 73 P. Freib. 1.7a. Legras, Néotês, 198. 74 Remijsen, ‘Challenged by Egyptians’, 259 n.58; Thompson, ‘Philadelphus’ procession’, 386. 75 Chris Bennett, http://www.tyndalehouse.com/egypt/ptolemies/genealogy.htm - Ptolemy I n. 6.1 (13 augustus 2011); C. C. Edgar, ‘A Note on the Ptolemaieia’, in: Pierre Jouguet (ed.), Mélanges Maspero II Orient grec, romain et byzantin (Cairo, 1934-1937) 53-6. 76 P. Mich. 1.46 (251 BCE). 77 Thompson, ‘Philadelphus’ procession’, 386 n88. 70
89
Een ander document komt uit het midden van de derde eeuw. 78 Hierin bericht de kalverenboer Inaroytos over de koninklijke kalveren die naar de penteterische spelen gestuurd zijn. De overgebleven koeien zijn oud en niet bruikbaar. Inaroytos vraagt Artemidoros en anderen om goede koeien te sturen naar Kanopos en de Karische wijk in Memphis voor de offers aan Hathur. Ook hier wordt geen datum genoemd. Op dezelfde papyrus staat echter ook een brief van Artemidoros de kalverenboer aan Zenon uit april 257 BCE. Het kan zijn dat beide brieven in ongeveer dezelfde periode gestuurd zijn, waardoor het mogelijk is dat de bedoelde penteterische spelen net geweest zijn, waarschijnlijk omstreeks februari. De penteterische spelen vallen dan echter buiten de reeks jaren waarin de Ptolemaia volgens Thompson waarschijnlijk gehouden werden.79 In een ambtelijke brief uit begin februari 226 BCE krijgt de politie in de Herakleopolitische nome de opdracht om de export van kalveren te verbieden.80 Er zijn namelijk kalveren nodig voor de penteterische spelen. Deze brief geeft aan dat er kalveren nodig zijn voor een vijfjarig festival dat waarschijnlijk ook in februari begon. 81 Deze datum in midwinter maakt een identificatie mogelijk met het festival waarin de processie van Kallixeinos plaatsvond. Of dit dan de Ptolemaia waren, blijft de vraag. Een paar jaar later is er een belastingafschrift waarin ook een kalf voor de penteterische spelen opgegeven is. 82 Ook hieruit kunnen wij geen conclusies trekken over de datum en identiteit van de bedoelde spelen. Het jaar van het afschrift past echter wel in de reeks jaartallen van Thompson. De datum van de Ptolemaia blijft ook na dit overzicht lastig vast te stellen. Op basis van het document over de soldaten op doortocht naar Alexandria en de brief van Zenodoros zou men zeggen dat in 251 BCE de Ptolemaia gehouden werden in augustus/september. Als de (Grote) Theadelpheia echter vlak na de Ptolemaia gehouden werden, is de traditionele datum in midwinter waarschijnlijker.83 Een verplaatsing van de datum van de Ptolemaia kan ook een door Euergetes ingevoerde innovatie zijn. De aanwijzingen in het decreet voor Kallias voor de datum compliceren dit echter weer. Als beide festivals in ongeveer dezelfde periode gevierd
78
PSI 4.409. Thompson, ‘Philadelphus’ procession’, 387 n90. De jaartallen zijn: 279/8, 275/4, 271/0, 267-6, 263/2, 259/8, 255/4, 251/0, 247/6, 243/2, 239/8, 235/4, 231/0, 227/6, 223/2. Daarna zijn er geen bronnen meer voor de Ptolemaia of de penteterische spelen. 80 P. Heid. 6.362 (5 February 226 BC) = Bagnall en Derow, nr. 94. 81 Thompson, ‘Philadelphus’ procession’, 386. 82 P. Grad. 6 (223 - 222 BCE). 83 Misschien leidde de instelling van de Theadelpheia als uitbreiding van de Ptolemaia tot de grootse processie van Kallixeinos. 79
90
werden, zou dat echter ook een verklaring geven voor het gebruik van “penteterische spelen” in de verschillende bronnen als combinatie van beide festivals. Het enige festival waar wij weet van hebben na de 3e eeuw wordt genoemd in de inscriptie uit Aphroditopolis ter ere van Herodes, zoon van Demetrios. 84 Inhoud en herkomst van dit festival, de Nikephoria, zijn echter onbekend.85 Ptolemaios IV kreeg de titel Nikephoros na de slag van Raphia in 217 BCE. Verder gebruikte Kleopatra III deze titel ook.86 Het festival was in ieder geval verbonden met de koninklijke cultus, er werden offers gebracht aan de koningin en haar kroost. Daarnaast gaf Herodes een diner voor de mannen, en op de tweede dag een voor de strategos, bezoekende Alexandriërs en de soldaten in het gymnasium. De inscriptie geeft verder geen informatie over het festival, mede door lacunes in de inscriptie. Het diner in het gymnasium zou kunnen betekenen dat er ook enige atletische wedstrijden gehouden werden. Anderzijds was het gymnasium een centrale plaats geworden binnen de elitecultuur van Egypte en daarbuiten. Het gymnasium kan dan ook gewoon het locale multifunctionele centrum zijn.
Festival en identiteit Wat zeggen deze verschillende festivals over de identiteit van de deelnemers en initiatiefnemers? Hiervoor zal ik eerst kijken naar de processie van Kallixeinos. Het stuk dat bewaard is gebleven, concentreert zich voornamelijk op het onderdeel van de processie ter ere van Dionysos. Tijdens dit onderdeel van de processie werden verschillende thema’s uit het leven van Dionysos uitgebeeld. Het belangrijkste onderdeel hiervan was de triomftocht van Dionysos uit India. Dionysos werd getoond terwijl hij een (licht komisch) leger aanvoert van mythische handlangers (satyrs, te voet, op strijdwagens en op pony’s).87 Hierna werd de door dit leger veroverde buit getoond bestaande uit allerlei exotische dieren: luipaarden, olifanten, antilopen, vogels, (jacht)honden etc. uit Ethiopië, Arabië en India. Na deze menagerie volgen er ook een groot aantal vrouwen verkleed als verschillende barbaarse volken en stammen uit dezelfde streken. Deze mythische triomftocht laat een duidelijke overeenkomst zien met de veroveringstochten van Alexander de Grote door het Perzische Rijk. Het Griekse mythische
84
IProse 41 (57 BCE). Perpillou-Thomas, Fêtes d'Égypte ptolémaïque et romaine, 158. 86 Huß, ‘Ägypten in hellenistischer Zeit’, 639-40, 662. 87 Athenaios, Deipnosophistai 200c-201a. 85
91
leger heeft het Oosten overwonnen en de (exotische) dieren en verbeelde barbaren moeten deze overwinningen tonen. Hier wordt impliciet ook een verbintenis gelegd tussen Alexander en de Ptolemaiïsche koninklijke familielijn. De herkomst van de dieren is overwegend het Ptolemaiïsche rijk en zijn invloedssfeer. Philadelphos heeft tijdens zijn regeerperiode werk gemaakt van het Afrikaanse achterland, met name Ethiopië om de toevoer van Afrikaanse olifanten veilig te stellen.88 Tegelijkertijd werd hiermee een (goddelijke) legitimatie verstrekt voor het bestaan van dit koninkrijk: Dionysos was volgens het officiële verhaal de stamvader van de Ptolemaiïsche familie. Ptolemaios I Soter en Philadelphos treden in de voetsporen van hun voorvader. De verbanden tussen Alexander en Dionysos werden aangehaald om de eigen verdiensten en het beleid te etaleren en te verantwoorden. De bedoeling van de optocht is hiermee duidelijk van propagandistische aard, niet alleen een religieus evenement. Met het uitnodigen van allerlei Griekse steden uit het Mediterrane gebied kon men de eigen (gedroomde) politieke en militaire positie tonen. Het is daarom ook van belang om op te merken dat hier duidelijk een Griekse visie op de Hellenistische wereld getoond wordt. Het Griekse leger, gepersonifieerd in het leger van Dionysos, heeft het Oosten en Afrika veroverd. Overwegend Griekse (religieuze) voorwerpen, goden en praktijken worden getoond (zoals vazen en amforen uit Delphi, Korinthe, Athene en Sparta, o.a. Athenaios 199d-e), met de 'Oosterse', 'barbaarse' elementen als mythische buit. 89 Het waarborgen van een dergelijk Grieks imago is nodig om de volgende stap te zetten: de Ptolemaiën neer te zetten als voorgangers van de Griekse wereld. De Griekse (tribuut)staten moesten daarnaast gerustgesteld worden dat zij in hun (Griekse) waarde gelaten zouden worden, ook als ze veroverd zouden worden. Indirect zorgt een dergelijke opzet van festivals voor een scheiding tussen Grieken en Egyptenaren. In plaats van een integratie van beide identiteiten hebben beide bevolkingsgroepen (ogenschijnlijk) aparte festivals: tijdens Egyptische festivals zetten de Ptolemaiën een Egyptisch masker op en bij Griekse festivals zoals deze een Grieks masker. Aan de andere kant houdt Philadelphos wel degelijk rekening met de gevoelens van de Egyptische bevolking. De nadruk van de Dionysische optocht, in het bijzonder de buit van het mythologische satyrleger, ligt buiten Egypte: voor de gebruikte dieren lag de nadruk voornamelijk op Ethiopië en Afrika, en op de praalwagens over de barbaarse volken zaten 88
OGIS 54; Stanley M. Burstein, 'Elephants for Ptolemay II. Ptolemaic policy in Nubia in the third century BC', in: Ptolemy II Philadelphus and his world, 135-77, aldaar 140. 89 Rice, The grand procession, 181-2.
92
vrouwen uit India en elders verkleed als krijgsgevangen.90 Een van de taken van de farao was natuurlijk het beschermen van Egypte tegen haar vijanden. De Ptolemaiën maakten hier gebruik van door de veroverde gebieden buiten Egypte te presenteren als strafexpedities en door de Perzen buitgemaakte religieuze objecten terug te brengen. 91 In mijn optiek blijft Philadelphos hier binnen de perken voor zijn rol als farao, terwijl hij zijn aantrekkingskracht voor Grieken juist probeert uit te bouwen. Echter een scheiding tussen de Egyptische en Griekse sfeer blijft bestaan.92 Het publiek zal een dergelijke houding ook toegedaan zijn. Ook in de bronnen voor de andere festivals wordt weinig gerept over de Egyptische omgeving. Voor de meeste festivals is er echter te weinig bekend om conclusies te trekken. Werden of bleven er gescheiden festivals gehouden voor Egyptische en Griekse goden? Of zorgde de gelijkschakeling van Griekse en Egyptische goden ook voor het samengaan van festivals ter ere van deze goden? Er werden in ieder geval bijna geen tempels gebouwd in de Griekse stijl. Op het moment kunnen wij deze vragen nog niet beantwoorden. Daarnaast is er op het moment niets bekend over de inhoud en vorm van de festivals van Egypte na de derde eeuw. Uitgebreidere bronnen uit de tweede helft van de derde eeuw BCE zouden al een verbetering betekenen van de huidige kennis. De lijst met winnaars van de Basileia van Amadokos laat een diverse groep immigranten zien, waarin immigranten uit de Griekse wereld (in de breedste zin) zich mengen met Macedoniërs en Thraciërs. De relatief vroege datum van deze inscriptie zorgt er echter voor dat wij hier nog weinig uit kunnen concluderen. De deelnemers waren nog grotendeels eerste en tweede generatie. Eerste generatie immigranten blijven doorgaans etnische grenzen stellen zoals zij die kenden in het thuisland. 93 Het verschil tussen Atheners en Spartanen blijft bijvoorbeeld nog van belang binnen deze groep. De tweede generatie wordt met deze categorisering opgevoed en die blijft daarmee invloed uitoefenen op de identiteitsvorming van deze groep. Pas vanaf de derde generatie zijn de categorieën van de eerste generatie grotendeels uit het collectieve geheugen verdwenen. De derde en daaropvolgende generaties zijn de Grieken van de Ptolemaiïsche periode. Interne onderverdelingen spelen in deze
90
Athenaios 201a-c. Anatole Mori, ‘Piety and diplomacy in Apollonius’ Argonautika’, in: McKechnie en Guillaume, Ptolemy II Philadelphus and his World, 149-69, aldaar 153; Quack, ‘Innovations in ancient garb?’, 282. Ptolemaios III Euergetes gebruikte deze tactiek zelfs om uitgebroken onlusten in Egypte in te dammen, waardoor hij zijn grootschalige inval van het Seleucidische rijk af moest blazen, 246-5 BCE. Daniel 11.7‑9; Justinianus 27.1; Hieronymus, Commentaar op Daniel 11.7-9; OGIS 54, 55. 92 Vgl. Thompson, Memphis under the Ptolemies, 263-4. 93 Eugene Roosens, ‘The primeordial nature of origins in immigrant ethnicity’, in: Hans Vermeulen en Cora Govers (ed.), The anthropology of ethnicity. Beyond “Ethnic groups and boundaries”, 81-106, aldaar 88-9, 97. 91
93
generatie een minder grote rol en het etnische proces van Egyptenaren – Grieken wordt daarmee niet meer mede gevormd door geïmporteerde categorieën. Alleen met het vinden van informatieve bronnen uit latere tijden kan iets gezegd worden over de ontwikkeling van etnische grenzen met betrekking tot het festivalwezen. Bleven regionale identificaties bijvoorbeeld van belang of verdwenen zij net als het geval is in de lijst met namen van de vereniging van de Artiesten van Dionysos te Ptolemaïs? Welke regionale identificaties kwamen erbij of verdwenen? Als de regionale identificaties behouden blijven tot Boiotiër, Thraciër en Macedoniër zou dat een duidelijke aanwijzing zijn dat de wedstrijdfestivals onderdeel waren van de sociale en etnische grenzen tussen Grieken en Egyptenaren.
94
Hoofdstuk 7. Heimatsvermerke en sport in Egypte ‘De’ Nederlander bestaat niet. - Kroonprinses Maxima1
Het is lastig om uit het bronmateriaal de betekenis en het belang van etniciteit te halen met betrekking tot de sportfestivals en -voorzieningen. Etnische groepen worden gevormd op basis van het sociale toekenningproces van categorieën die gezien worden als biologisch bepaald. In het besproken bronmateriaal blijft deze toekenning echter grotendeels achterwege. De redenen hiervoor zullen verschillend zijn: in het persoonlijke briefverkeer wordt de identiteit als bekend aangenomen of de context maakt een andere identificatie, bijvoorbeeld op basis van beroep of sociale klasse, belangrijker. Elke interpretatie van het bronmateriaal is daardoor provisorisch. In dit hoofdstuk zal ik ingaan op de identificaties die wel gebruikt werden in het besproken bronmateriaal. Ik ga er hier vanuit dat de regionale benamingen de meeste kans geven op etnische categorisering. Namen laat ik buiten beschouwing, omdat een naam niet direct betrekking heeft op de (primaire) identificatie(s) van een persoon. Iemand met een Egyptische naam kan nog altijd bij de Grieken ingedeeld worden, zoals de boeren in Kerkeosiris die in een belastinglijst worden gecategoriseerd als hellenoi georgoi. 2 Griekse namen kunnen daarnaast ook gedragen worden door personen die zich ook als niet-Grieks identificeren, zoals de Edomieten in Memphis.3 Aan het gebruik van regionale identificaties, de Heimatsvermerke, kleven echter ook haken en ogen. Deze identificaties waren grotendeels juridisch vastgelegd, zodat de identificaties uit ambtelijke bronnen niet per se een gevoelde identiteit weergeven. Volgens Goudriaan leidde deze juridische praktijk ertoe dat de etnische betekenis van deze Heimatsvermerke vanaf de derde eeuw afnam.4 De afname van de grote verscheidenheid aan regionale identificaties was echter waarschijnlijk ook een gevolg van de sociale marginalisering van een dergelijke identiteit. Men zette zich voornamelijk af tegen de Egyptenaren, zodat interne verschillen in
Toespraak van Prinses Maxima, 24 september 2007 bij de presentatie van het WRR-rapport Identificatie met Nederland, Den Haag. http://archief.koninklijkhuis.nl/Actueel/Toespraken/Toesprakenarchief/2007/Toespraak_ van_Prinses_ Maxima_24_september_2007 (10 oktober 2010). 2 P. Tebt. 1107 r.279 e.v. Goudriaan, Ethnicity in Ptolemaic Egypt, 86. 3 SB 1.681 samen met OGIS 737. Thompson Crawford, ‘The Idumaeans of Memphis’, passim. 4 Goudriaan, Ethnicity in Ptolemaic Egypt, 19. 1
95
de immigrantengroepen sociaal minder relevant werden.5 Alleen grotere groepen of groepen die meer afweken van de norm, bleven een eigen identiteit behouden. Complicerende factoren zijn echter de Macedonische en de Perzische identificaties. De Macedonische identiteit bracht een verhoogd aanzien met zich mee door de Macedonische afkomst en zelfidentiteit van de Ptolemaiën. Hierdoor had de Macedonische identiteit een statusfunctie.6 De Perzische identiteit werd vanaf de tweede eeuw gebruikt voor een juridische tussenpositie. De Perzische identiteit was hiermee met name bedoeld om bepaalde groepen te bevoordelen. In Boven-Egypte werd zij bijvoorbeeld gebruikt om Egyptische soldaten aan te geven.7 De groep die zichzelf als Macedoniërs aanduidt is het grootst. Verschillende gymnasiarchen identificeerden zichzelf als Macedoniër. In het eerste geval wordt de Macedonische Philoxenos geëerd door de leden van het gymnasium te Thmouis, waarschijnlijk nadat hij de gymnasiarch geweest is.8 In het tweede geval, ook uit Thmouis, eert Leonides zijn vader, de Macedonische Leonides.9 Een andere gymnasiarch die zichzelf Macedoniër noemt is de zoon van Philostratos.10 Hij eerde het koningspaar met standbeelden. Hij was verder een officier in het leger. Een andere legerofficier was de Ptolemaios herdacht in een grafschrift in Koptos.11 Deze Ptolemaios was de hegemon van een Macedonische divisie. Wij kennen verschillende ‘etnische’ divisies van Macedonische tot Perzische en Bithynische. Rekrutering hiervoor werd echter niet alleen gedaan op basis van etniciteit. In de loop der tijd waren er te weinig ‘pure’ immigranten, zodat bijvoorbeeld ook niet-Macedoniërs gerekruteerd werden.12 Legerdivisies werden echter voornamelijk geïdentificeerd door het noemen van de commandant. Binnen dergelijke divisies komt men dan ook verschillende identificaties tegen. Hierdoor kan de Macedonische identiteit van de zoon van Philostratos wel enige etnische waarde hebben. De identificatie van Ptolemaios blijft echter problematisch, omdat hij alleen de officier van de Macedonische troepen wordt genoemd. Verder hebben wij enkele klachten van Macedoniërs, ingediend bij het kantoor van een strategos. Aristomachos, de manager van het gymnasium voor Polykleitos, identificeert zich
5
Clarysse en Thompson, Counting the people, 142. Thompson, ‘Hellenistic Hellenes’, 314. 7 Vandorpe, ‘Persian soldiers and Persians of the Epigone’, 103-4. 8 SEG 8.504 (2e eeuw). 9 SEG 2.864 (ca. 150 BCE). 10 Scheuble, ‘Eine Weihung an Herakles’, 31. 11 Bernand, Inscr. Métr. 4. 12 Goudriaan, ‘Ethnical strategies, 78. 6
96
bijvoorbeeld als Macedoniër.13 Ook Hermon die onder zijn lampadarchie uit wilde, is een Macedoniër.14 De etnische betekenis van de term Macedoniër in juridische contexten is echter problematisch, zoals hierboven aangegeven is. Een inscriptie waar misschien wel Macedoniër gebruikt wordt in de ‘originele’ etnische betekenis is die van het gymnasium van Sebennytos. Zij noemen zich collectief de Macedoniërs van het gymnasium gewijd aan Herakles. 15 Als de vergelijking met de Edomitische politeuma te Memphis opgaat, hebben wij hier te maken met een etnische organisatie die (voor een deel) samenkwam in het locale gymnasium. Naast de grote groep Macedoniërs zijn er ook enkele regionale identificaties die maar één keer voorkomen in de bronnen over sport. Uit de Fayoum in het midden van tweede eeuw kennen wij een Thraciër, Leonides, die onderdelen van het locale gymnasium herstelde.16 Het gaat hier waarschijnlijk wel om een etnische identificatie, omdat hij zijn militaire functie bekend maakt door het noemen van de commandant, Heksakon, van zijn compagnie. De Thracische immigranten bleven zichzelf in Egypte onderscheiden gedurende de Ptolemaiïsche periode.17 Ze integreerden echter in de loop der tijd volledig, zodat ze gaandeweg uit beeld verdwijnen. In de Romeinse periode wordt er in ieder geval niets meer van hen vernomen. Deze Thraciërs gingen grotendeels op in de Griekse sfeer van Egypte: ze namen voornamelijk Griekse namen aan.18 In Samareia werd rond het midden van de derde eeuw een gymnasium gebouwd door Apollodoros uit Nagidos.19 Dit is een stad aan de zuidkust van Klein-Azië en een kolonie van Samos. Waarschijnlijk is Apollodoros als soldaat onder Ptolemaios II Philadelphos naar Egypte toegegaan. Nagidos was in de eerste helft van de derde eeuw in handen van de Ptolemaiën. Door zijn herkomst uit een polis en een kolonie van Samos zal hij waarschijnlijk ook als Grieks beschouwd zijn. De voormalige ephebe Ammonios komt misschien uit Apollonia te Kreta.20 Hiermee kan echter ook de deme te Alexandria bedoeld worden. In dat geval was hij burger van Alexandria en zegt het niet al te veel over mogelijke etnische identificaties.
13
P. Enteux. 8 (221 BCE). BGU 6.1256 (147 of 136 BCE). 15 SB 1106; Van ’t Dack, ‘Notice au subjet de SB I 1106’, passim. 16 I. Fayoum 2.103; 104 (150-49 BCE). 17 Bingen, ‘The Thracians in Ptolemaic Egypt’, passim; Goudriaan, ‘Ethnical strategies’, 77-9. 18 Ibidem, 79 19 P. Enteux. 8 (221 BCE). 20 I. Fayoum 1.21 (eind 2e of 1e eeuw). 14
97
In Egypte was ook een Bithynische divisie actief.21 De chiliarchoi en protoi philoi van deze divisie eren hun collega Karaduses. De naam van Karaduses wijst er waarschijnlijk op dat hij (en zijn compagnie) uit Bithynië kwam of daar wortels had. De Pers Boïdas is echter een lastiger geval. 22 Zoals ik hierboven betoogd heb, geeft de benaming van Boïdas als Pers waarschijnlijk wel een zekere etnische spanning aan. Hij werd in ieder geval als ongewoon genoeg beschouwd om hem als Anders te identificeren. Hiermee is dit de sterkste aanwijzing dat een Griekse etnische identiteit als normaal gezien werd in het gymnasium. Egyptische atleten identificeerden zich buiten Egypte met de originele Griekse (familie)herkomst of waren burgers van Alexandria.23 Voor de identificatie van atleten en de andere wedstrijddeelnemers in Egypte zelf hebben wij slechts enkele bronnen uit de derde eeuw. Olympias, de Attische danseres, wordt verder niet geïdentificeerd met een regionale aanduiding.24 Haar kyrios, Zopyros, is echter een Galaat. Wat de relatie tussen de twee is, is hieruit niet op te maken. Het kan gaan om een familielid, haar echtgenoot, of iemand anders. De fluitspeler die Olympias inhuurt, Sosos, is de zoon van een immigrant uit Syrakuse. Nikias, die meedeed aan de wedstrijd van de cavaleristen te Psinachis, identificeert zichzelf als Macedoniër.25 De reden voor het noemen is voornamelijk de juridische functie, net als bij Aristomachos en Hermon. In de enige overwinnaarlijst uit Egypte beschikken de deelnemers allemaal over een regionale identificatie of een polis van herkomst. De grootste groepen deelnemers worden geïdentificeerd als Macedoniërs en Thraciërs, respectievelijk vijf en zes. Daarnaast komen er winnaars uit Boiotië, Halikarnassos, Naukratis, Tarente en Thessalië. Voor deze lijst heeft de opsteller dus de Griekse traditie gevolgd om de herkomst te noemen. Deze internationaal lijkende lijst bestaat bijna geheel uit immigranten gevestigd in Egypte. 26 De familie van Demetrios uit Naukratis kan daar ook al gewoond hebben voor de verovering van Egypte door Alexander de Grote.
21
SEG 8.357 (3e-2e BCE). I. Prose 15 (ca. 170 BCE?). 23 Remijsen, ‘Challenged by Egyptians’, 248-9. 24 CPR 18 1 (231BC). 25 P. Genova 3.107 (236BCE?). 26 Koenen, Eine agonistische Inschrift, 19–28. 22
98
In dit gezelschap is verder geen Egyptische invloed te herkennen.27 Jammer genoeg hebben wij verder geen soortgelijke lijsten van overwinnaars, zodat wij geen vergelijkingsmateriaal hebben. Apollophanes die het worstelen tijdens een Basileia won, krijgt bijvoorbeeld geen regionale identificatie mee. 28 Hij werd echter geëerd buiten de context van het gewonnen festival, zodat wij hier geen grote conclusies uit kunnen trekken. Het zou interessant zijn of in de tweede of eerste eeuw BCE identificaties zoals Boiotië, Halikarnassos, of Tarente nog gebruikt werden. Opvallend aan dit overzicht is de afwezigheid van de aanduidingen Grieks en Egyptisch. Het gebrek van de term Helleen is begrijpelijk, omdat dat altijd beperkt was. De afwezigheid van Egyptenaren in dit overzicht is echter interessant. Van de beide identiteiten gold waarschijnlijk de Griekse als normaal in het gymnasium. Het gymnasium was een van de vele tradities die de Grieken introduceerden in Egypte, zodat de Griekse dominantie in het begin waarschijnlijk absoluut was. Dit wordt verder ondersteund door de vele vooroordelen over Egyptenaren in de derde eeuw BCE, de stilte qua Egyptische invloeden en de gebruikte Griekse namen in het gymnasium. Een ander argument is dat het midden tussen de extremen van Pers en Thraciër bijna zeker ingenomen werd door de Griekse identiteit. De meeste van de hierboven staande identificaties in de bronnen weken dan op grond van deze stelling af van de norm (Macedoniër, Thraciër, etc.). De overige identificaties zouden dan de norm ondersteunen, bijvoorbeeld Boiotië, Halikarnassos, en anderen.
27 28
Bingen, ‘The Thracians in Ptolemaic Egypt’, 88-9. Bernand, Mus. du Louvre 12.
99
Conclusie No longer does thy mother, Philoxenos, welcome thee, Throwing her arms around thy lovely neck in a long embrace, No longer dost thou walk with the youth through our famed city Happy from the shady exercise ground of the gymnasium. No, your father brought hither your pale bones When Kaunos had consumed thy flesh with greedy flame. - Bernand, Inscr.Métr. 62 (vert. Fraser, Ptolemaic Alexandria, I 613)
In deze scriptie heb ik gekeken in hoeverre de festival- en sportcultuur een rol speelde in de demarcatie van grenzen tussen de immigranten uit Griekenland en Macedonië en de autochtone Egyptenaren. Op deze vraag is echter geen eenduidig antwoord te geven. Dit was gedeeltelijk te verwachten, omdat etniciteit per individu, omstandigheid en tijdsperiode verschilt. In het bronnenmateriaal is echter te weinig te vinden om meer dan enkele fragmenten van de motivaties, publiek en doelgroep naar boven te halen. De toegang van het gymnasium werd in de meeste gevallen niet bepaald door het burgerschap. Alleen de poleis van Egypte hadden ephebeia, en ook hier was het burgerschap alleen niet bepalend voor de toegang, net als in de rest van de hellenistische wereld. Buiten de poleis zijn de toegangreglementen geheel onbekend. Waarschijnlijk was voornamelijk status en genoeg vrije tijd van belang bij de interesse voor het gymnasiale leven. Misschien werden er echter ook slaven opgeleid om deel te nemen aan sportwedstrijden. Op het platteland was het leger sterk vertegenwoordigd in het gymnasium. Gedurende de Ptolemaiïsche periode werd het leger steeds gemêleerder en komen wij steeds meer Egyptenaren tegen. Ook de verschillende koningsgezinde verenigingen uit de tweede eeuw geven een intrigerende samenkomst van Egyptische en Griekse elementen. In hoeverre dit uitwerking had op de opbouw van het gymnasiale ledenbestand, is echter niet te zeggen. In het gymnasium bleef de Griekse cultuur dominant en komen Egyptische elementen bijna niet voor. Dit zegt echter weinig over de gevoelens en motivaties van de leden zonder kennis van de directe ervaring hiervan. Enige etnische demarcatie is te vinden in het bronnenmateriaal. De identificatie van Boïdas als Pers in zijn erebesluit is een aanwijzing dat het gymnasium een globale etnische scheiding kende. Die werd echter meteen overschreden door het lidmaatschap en bestuursfuncties van Boïdas. De vraag blijft of hij dan een Egyptenaar was die zijn wortels binnen de muren van het gymnasium zijn tweede identiteit moest verloochenen, of lid van een andere minderheid. In een ander geval komen wij een groep Macedoniërs tegen die misschien een etnische 100
organisatie kende en (een gedeelte van) het ledenbestand van een gymnasium vormde. In beide gevallen gaat het over niet-Egyptenaren. Onze kennis over het festivalwezen van Egypte is beperkt tot de 3e eeuw. De processie beschreven door Kallixeinos was een vrijwel geheel Grieks evenement. Dit betekende een ideële scheiding tussen de Griekse deelnemers en toeschouwers en de Egyptische toeschouwers. De Basileia van Amadokos laat verder voornamelijk een belangstelling zien met de interne verdelingen van de immigranten uit Griekenland, Italië, Macedonië en Thracië. In het festivalwezen van de eerste helft van de derde eeuw is er dus een scheiding te vinden tussen een Griekse en Egyptische sfeer. Hoe dit in de loop der tijd verder ontwikkelde is echter op het moment niet na te gaan. Ook in de gebruikte regionale identificaties ontbreken de Egyptenaren. Het zijn voornamelijk onderverdelingen van de immigrantenpopulatie die zich onderscheiden van de (hoogst)waarschijnlijk Griekse norm. Ook als de Perzische identificatie van Boïdas andere redenen heeft, is het tekenend dat hij ingedeeld werd in de categorie ‘tussen’ de Grieken en Egyptenaren in. Grote verschillen zijn er dus niet te vinden tussen het gymnasium en het festival. De beperkte periode beschreven door de bronnen over het festivalwezen, beperkt echter het gewicht van deze vergelijking. Op het moment is er dus nog geen bewijs voor of tegen de stelling van Bringmann dat niet-Grieken makkelijker toegang hadden tot het festivalcircuit.1 De festivalcultuur van de derde eeuw en het gymnasium van de gehele periode laten weinig invloeden van ‘buitenaf’ zien. Het Grieks is de voertaal en de ons bekende tradities zijn een voortzetting van de tradities uit de klassieke periode. De betekenis van deze culturele grens voor de individuele leden en de buitenstaanders is echter niet na te gaan. Er is een grote verscheidenheid aan mogelijke reacties op een dergelijke dominante cultuur. Het kan enerzijds actief gebruikt worden om Egyptenaren buiten te sluiten. In dat geval werden de gymnasia en festivals gebruikt voor de constructie van de etnische grens tussen Egyptenaren en Grieken als een deel van de culturele inhoud. De Grieken gebruikten deze instituties dan om de grens tussen een ‘ons’ en een ‘hen’ te leggen zoals Turner beweert en oefenden macht uit om deze instellingen zuiver te houden.2 Anderzijds kan de Griekse culturele context van het gymnasium en de festivals een sociaal gegeven zijn waar iedereen zonder (al te veel) morren gehoor aan geeft.3 Sociale grenzen rondom het lidmaatschap van gymnasia hoeven
1
Bringmann, ‘Gymnasion und griechischer Bildung’, 327. Turner, ‘Ptolemaic Egypt’, 167; vgl. Jenkins, Rethinking ethnicity, 55. 3 Een modern voorbeeld hiervan is de praktijk van Friezen om altijd en overal naar het Nederlands over te schakelen, wanneer er een Nederlander zich in dezelfde ruimte bevindt. Dit in tegenstelling tot de Marokkanen 2
101
daarnaast niet specifiek gericht zijn op etniciteit, maar ook op sociale klasse, religie, enzovoort, of een combinatie hiervan. De vraag is dus niet alleen of het gymnasium en de festivals onderdeel waren van een etnische grens, maar ook hoe belangrijk die etnische grenzen waren. Daarnaast verschilde de omgang hiermee, zoals gezegd, waarschijnlijk per regio, periode en persoon.4 In het bronnenmateriaal zijn echter dergelijke expliciete uitingen niet te vinden. Het achterliggende proces blijft daarmee op het moment buiten bereik. Het is in ieder geval kenmerkend dat ons tot nu toe alleen niet-Egyptische namen bekend zijn. Dit geeft waarschijnlijk aan dat de Egyptische omgeving ondergeschikt gemaakt werd in de idealen van het gymnasium. In welke mate dit tot uitsluiting van Egyptenaren leidde en onder welke voorwaarden zij misschien wel toegang kregen tot het gymnasium is hier echter niet uit op te maken.
die bijna altijd vreemd aangekeken worden, hoe goed hun Nederlands ook is en ook al hebben ze wollen truien aan à la Mart Smeets. 4 Vgl. Weber, ‘Kulturbegegnungen in Alexandreia’, 23.
102
Literatuurlijst ‘Alexandria ?. Document of unknown character, 2nd cent. B.C. (SEG 34-1532).’ Supplementum Epigraphicum Graecum. A. Chaniotis, T. Corsten, R.S. Stroud, R.A. Tybout (ed.). Brill, 2011. Brill Online. University of Groningen. 02 August 2011 <http://brillonline.nl/subscriber/entry?entry=seg_a34-1532>. “Vocabulary. Πολίτευμα. (SEG 44-1775).” Supplementum epigraphicum graecum. Current editors: A. Chaniotis; T. Corsten; R.S. Stroud; R.A. Tybout. Brill, 2011. Brill Online. University of Groningen. 27 July 2011 http://brillonline.nl/subscriber/entry?entry=seg_a44-1775. Aneziri, Sophia, Die Vereine der dionysischen Techniten im Kontext der hellenistischen Gesellschaft. Untersuchungen zur Geschichte, Organisation und Wirkung der hellenistischen Technitenvereine. Historia Einzelschriften 163 (Stuttgart 2003). Austin, Michel Mervyn, The Hellenistic world from Alexander to the Roman conquest. A selection of ancient sources in translation (2e herz. ed.: Cambridge e.v. 2006). Bagnall (ed.), Hellenistic Egypt. Monarchy, society, economy, culture (Edinburgh 2007). Barth, Fredrik, ‘Enduring and emerging issues in the analysis of ethnicity’, in: Vermeulen en Govers, The anthropology of ethnicity,11-32. Barth, Fredrik, ‘Introduction’, in: idem (ed.), Ethnic groups and boundaries. The social organisation of culture difference (Bergen 1969) 1-16. Bennett, Chris, http://www.tyndalehouse.com/ egypt/index.htm - ‘Berenice I’ n15 (10 november 2010). Bennett, Chris, http://www.tyndalehouse.com/egypt/ptolemies/ affiliates/aff_ptolemies.htm – High Priests of Ptah at Memphis en High Priests of Letopolis (24 Jan. 2011). Bennett, Chris, http://www.tyndalehouse.com/egypt/ptolemies/genealogy.htm - Ptolemy I n. 6.1 (13 augustus 2011). Bernand, André, De Thèbes à Syène (Parijs 1989). Bernand, André, Le Delta égyptien d'après les textes grecs. Les confins libyques 4 delen (Cairo 1970). Bernand, Étienne, Recueil des inscriptions grecques du Fayoum III La "Méris" de Polémôn (Cairo 1981). Bilde, Per e.a. (ed.), Ethnicity in Hellenistic Egypt (Aarhus 1992). Bingen, Jean, ‘Egyptians and Greeks according to PSI V 502’, in: Bagnall (ed.), Hellenistic Egypt, 229-39 = ‘Grecs et Égyptiens d’après PSI 502’, Proceedings of the twelfth international congress of papyrology (Toronto 1970) 35-40. Bingen, Jean, ‘Greco-Roman Egypt and the question of cultural interaction’, in: Bagnall, Hellenistic Egypt, 240-55. = ‘L’Égypte Gréco-romaine et la problématique des interaction culturelles’, Proceedings of the XVI international congress of papyrology (Chicago 1981) 3-18. Bingen, Jean, ‘Greek economy and Egyptian society in the third century’, in: Bagnall, Hellenistic Egypt, 215-28, aldaar 223-4. = ‘Economie grecques et société égyptienne au IIIe siècle’, in: H. Mähler en V.M. Strocka (ed.), Das ptolemäischen Ägypten (Mainz am Rhein 1978) 211-9.
103
Bingen, Jean, ‘Kerkeosiris and its Greeks in the second century’, in: Bagnall, Hellenistic Egypt, 122-31. = Ibidem, ‘Kerkéosiris et ses Grecs au IIe siècle avant notre ère’, Actes du XVe congrès international de papyrologie IV (Brussel 1979) 87-94. Bingen, Jean, ‘The Thracians in Ptolemaic Egypt’, in: Bingen, Hellenistic Egypt, 83-93. = Ibidem, ‘Les Thraces en Egypte ptolémaïque’, in: Pulpudeva. Semaines Philippopolitaines de l’histoire et de la culture thrace 4 (Sofia 1983) 72-9. Bowie, E.L, ‘Hellenes and Hellenism in writers of the early Second Sophistic’, in Suzanne Saïd (ed.), Ἑλληνισμoς. Quelques jalons pour une histoire de l'identité grec (Leiden, 1991), 183-204 Breccia, E., Iscrizioni greche e latine (Cairo 1911). Bringmann, Klaus, ‘Gymnasion und griechischer Bildung im Nahen Osten’, in: Kah en Scholz, Gymnasion, 323-33. Burstein, Stanley M., ‘Elephants for Ptolemay II. Ptolemaic policy in Nubia in the third century BC’, in: McKechnie en Guillaume, Ptolemy II Philadelphus and his world, 135-77. Burstein, Stanley M., The Hellenistic age from the Battle of Ipsos to the death of Kleopatra VII Translated documents of Greece and Rome 3 (Cambridge 1985). Carter, Bob en Steve Fenton, ‘Not thinking ethnicity. A critique of the ethnicity paradigm in an over-ethnicised sociology’, Journal for the theory of social behaviour 40 (2009) 1-18. Chaniotis, Angelos, ‘Sich selbst feiern? Städtische feste des Hellenismus im Spannungsfeld von Religion und Politik’, in: Wörlle en Zanker (ed.), Stadtbild und Bürgerbild im Hellenismus, 147-72. Clarysse, Willy en Dorothy J. Thompson, Counting the people in Hellenistic Egypt II Historical studies (Cambridge 2006). Clarysse, Willy en Jan Krzysztof Winnicki, ‘Documentary papyri’, in: Van ‘t Dack e.a. (ed.), The Judean-Syrian-Egyptian conflict of 103-1 BC. A multilingual dossier concerning a “war of sceptres” Collectanea hellenistica 1 (Brussel 1989) 37-81. Clarysse, Willy en Kathelijn Vandorpe, Zenon, un homme d’affaires Grec á l’ombre des pyramides (Leuven 1995). Clarysse, Willy, The great revolt of the Egyptians (205–186 BC) Lezing gehouden op het Centre for the Tebtunis Papyri, University of California te Berkeley, op 16 maart 2004 http://tebtunis.berkeley.edu/lecture/revolt.html (24 maart 2011). Cohen, Getzel. M., The Hellenistic settlements in Syria, the Red Sea Basin and North Africa (Berkeley, Londen en Los Angeles 2006). Collidge, Malcolm, ‘Greek and non-Greek interaction in the art and architecture of the Hellenistic East’, in: Kuhrt en Sherwin-White, Hellenism in the East, 134-62. Dack, Edmond van ’t, ‘Notice au subjet de SB I 1106’, Atti del XVII congresso internazionale di papirologia (Napels 1984) 1325-33. Dietze, Gertrude, ‘Temples and soldiers in southern Ptolemaic Egypt. Some epigraphic evidence’, in: Mooren, Politics, administration and society, 77-89. Dreyer, Boris, ‘Der Beginn der Freiheitsphase Athens 287 V. Chr. und das Datum der Panathenäen und Ptolemaia im Kalliasdekret’, Zeitschrift für Papyrologie und Epigraphik 111 (1996) 45-67. Edgar, Campbell Cowan, ‘A Note on the Ptolemaieia’, in: Pierre Jouguet (ed.), Mélanges Maspero II Orient grec, romain et byzantin (Cairo, 1934-1937) 53-6. 104
Evans, James Allan Evans, ‘Das Ehrendekret für den Strategen Kallimachos by Rudolf Hutmacher (review)’, Phoenix 22 (1968) 182-183. Fischer-Bovet, Christine, Army and society in Ptolemaic Egypt (Stanford 2008). Fraser, Peter M., ‘Graeco-Roman Egypt Greek Inscriptions (1960)’, The Journal of Egyptian Archaeology 47 (1961) 139-149. Fraser, Peter M., Ptolemaic Alexandria 3 delen (Oxford 1972). Gauthier, Philippe, ‘Notes on the role of the gymnasion in the Hellenistic city’, in: König, Greek athletics, 87-101. Vert. door Margarita Lianou = ‘Notes sur le rôle du gymnase dans les cites hellénistiques’, in: Wörlle en Zanker, Stadtbild und Bürgerbild im Hellenismus,111. Goudriaan, Koen, ‘Ethnical strategies in Graeco-Roman Egypt’, in : Bilde e.a., Ethnicity in Hellenistic Egypt, 74-99. Goudriaan, Koen, Ethnicity in Ptolemaic Egypt (Amsterdam 1988). Groß-Albenhausen, Kirsten, ‘Funktion und Bedeutung der Gymnasien für die Hellenisierung des Ostens’, in Kah en Sholz, Gymnasion, 312-22. Habermann, Wolfgang, ‘Gymnasien im ptolemäischen Ägypten’, in: Kah en Sholz, Gymnasion, 335-48. Hall, Jonathan M., Hellenicity. Between ethnicity and culture (Chicago 2002). Hazzard, Richard A., Imagination of a monarchy. Studies in Ptolemaic Propaganda (Toronto 2000). Helck, Wolfgang und Eberhard Otto (ed.), Lexikon der Ägyptologie V Pyramidenbau – Steingefäße (Wiesbaden 1972-1992). Hengstl, Joachim (ed.), met medewerking van Günther Häge en H. Kühnert, Griechische Papyri aus Ägypten als Zeugnisse des öffentlichen und privaten Lebens (Darmstadt 1978). Henne, Henri, ‘Inscriptions grecques (§ I)’, Bulletin de l’institut français d’archéologie orientale 22 (1923) 191-202. Huß, Werner, Ägypten in hellenistischer Zeit. 332-30 v. Chr. (München 2001). Hutmacher, Rudolf, Das Ehrendekret für den Strategen Kallimachos Beiträge zur Klassischen Philologie 17 (Meisenheim am Glan 1965). Hylland Eriksen, Thomas, Ethnicity and nationalism. Anthropological perspectives (2e herz. dr.; Londen 2002). Jenkins, Richard, Rethinking ethnicity (2e herz. dr.; Londen e.v. 2008). Kah, Daniel en Peter Scholz (ed.), Das hellenistischen Gymnasion (Berlijn 2004). Kasher, Aryeh, ‘The civic status of the Jews in Ptolemaic Egypt’, in: Bilde e.a., Ethnicity in Hellenistic Egypt, 100-21. Kloner, Amos, ‘Maresha in the reign of Ptolemy II Philadelphos’, in: McKechnie en Guillaume, Ptolemy II Philadelphus and his world, 171-81. Koenen, Ludwug, Eine agonistische Inschrift aus Ägypten und frühptolemäische Königsfeste (Meisenheim am Glan 1977) 15-6. König, Jason (ed.), Greek Athletics (Edinburgh 2010) Kuhrt, Amélie en Susan M. Sherwin-White (ed.), Hellenism in the East (Londen 1987).
105
Kuhrt, Amélie en Susan M. Sherwin-White, From Samarkhand to Sardis. A new approach to the Seleucid empire (Londen 1993). La’da, Csaba A., Prosopographia Ptolemaica X Foreign ethnics in Hellenistic Egypt (Leuven, Parijs en Dudley 2002). Legras, Bernard, Néotês. Recherches sur les jeunes grecs dans l’Égypte ptolémaïque et romaine (Genève 1999). Lewis, Naphtali, Greeks in Ptolemaic Egypt. Case studies in the social history of the hellenistic World (Oxford 1986). Malešević, Siniša, The sociology of ethnicity (Londen 2004). Malkin, Irad (ed.), Ancient perceptions of ethnicity (Cambridge 2001). Manning, J.G., The last pharaoh’s. Egypt under the Ptolemies. 305-30 BCE (Princeton 2010) McCoskey, Denise Eileen, ‘Race before “whiteness”. Studying identity in Ptolemaic Egypt’, Critical sociology 28 (2008) 13-39. McKechnie, Paul en Philippe Guillaume (ed.), Ptolemy II Philadelphus and his world (Leiden 2008) Michels, Christoph, Kulturtransfer und monarchischer ‚Philhellenismus’. Bithynien, Pontos und Kappadokien in hellenistischer Zeit (Göttingen 2009). Minnen, Peter van, ‘Euergetism in Graeco-Roman Egypt’, in: Mooren (ed.), Politics, administration and society, 437-69. Mooren, Leon (ed.), Politics, administration and society in the Hellenistic and Roman world. Proceedings of the international colloquium, Bertinoro 19-34 july 1997 (Leuven 2000). Mooren, Leon, The Aulic titulature in Ptolemaic Egypt. Introduction and prosopography. Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België 78 (Brussel 1975). Mori, Anatole, ‘Piety and diplomacy in Apollonius’ Argonautika’, in: McKechnie en Guillaume, Ptolemy II Philadelphus and his World, 149-69. Orrieux, Claude, Les papyres de Zenon. L’horizon d’un grec en Egypte au IIIe siècle avant J.C. (Parijs 1983). Perpillou-Thomas, Françoise, Fêtes d'Égypte ptolémaïque et romaine d'après la documentation papyrologique grecque. Studia hellenistica 31 (Leuven 1993). Pfeiffer, Stefan, ‘The god Serapis, his cult and the beginnings of the ruler cult in Ptolemaic Egypt’, in: McKechnie en Guillaume, Ptolemy II Philadelphus and his world, 387-408. Plaumann, Gerhard, Ptolemaïs in Oberägypten. Leipziger historische Abhandlungen 18 (Leipzig 1910). Pleket, Henry Willy, ‘Games, prizes, athletes and ideology. Some aspects of the history of sport in the Greco-Roman world’, in König, Greek Athletics,145-74. Quack, Joachim Friedrich, ‘Innovations in ancient garb? Hieroglyphic texts from the time of Ptolemy Philadelphus’, in: McKechnie en Guillaume, Ptolemy and his world, 275-89. Remijsen, Sofie, ‘Challenged by Egyptians. Greek Sports in the Third Century BC’, The international journal of the history of sport 26 (2009) 246-71. Rice, Ellen E., The grand procession of Ptolemy Philadelphus (Oxford 1983). Roosens, Eugene, ‘The primordial nature of origins in migrant ethnicity’, in: Vermeulen en Govers, The anthropology of ethnicity, 81-106. 106
Saïd, Suzanne, ‘The discourse of identity’, in: Malkin, Ancient perceptions of ethnicity, 275299. Salles, Jean-Francois, ‘The Arab-Persian Gulf under the Seleucids’, in: Hellenism in the East, 75-109. Scheuble, Sandra, ‘Eine Weihung an Herakles zu Ehren Ptolemaios VI. Philometor’, Archiv für Papyrusforschung 51 (2005) 30-9. Scholl, Reinhold, Corpus der ptolemäischen Sklaverei. Forschungen zur antiken Beiheft 1 (Stuttgart 1990). Shear, Theodore Leslie Jr., ‘Kallias of Sphettos and the Revolt of Athens in 286 B. C.’, Hesperia Supplements 17 (1978). Sherwin-White, Susan, ‘Seleucid Babylonia. A case-study for the installation and development of Greek rule’, in: Sherwin-White en Kuhrt, Hellenism in the East (Londen 1987) 1-31. Sørensen, Jørgen Pedemann, ‘Native reactions to foreign rule and culture in religious literature’, in: Bilde, Ethnicity in Hellenistic Egypt, 164-81. Swarney, Paul R., The Ptolemaic and Roman Idios Logos. American studies in papyrology 8 (Toronto 1970). Thompson Crawford, Dorothy J., ‘The Idumaeans of Memphis and the Ptolemaic politeumata’, Atti del XVII congresso internazionale, 1069-75. Thompson, Dorothy J., ‘Language and literacy in early Hellenistic Egypt’, in: Bilde, Ethnicity in Hellenistic Egypt, 39-52. Thompson, Dorothy J., ‘Philadelphus’ procession. Dynastic power in a Mediterranean context’, in: Mooren, Politics, administration and society, 365-88. Thompson, Dorothy J., Memphis under the Ptolemies (Princeton 1988). Thompson, Dorothy Joan, ‘Hellenistic Hellenes. The case of Ptolemaic Egypt’, in: Malkin, Ancient perceptions of Greek ethnicity,310-22. Tilly, Charles, ‘War Making and State Making as Organized Crime’, in: Peter Evans, Dietrich Rueschemeyer, and Theda Skocpol (ed.), Bringing the State Back (Cambridge, 1985). Turner, Eric G, ‘Ptolemaic Egypt’, in: F. W. Walbank, A. E. Astin, M. W. Frederiksen en R. M. Ogilvie (ed.), The Cambridge Ancient History VII deel 1 The Hellenistic World, Cambridge Histories Online (2e herz. ed; Cambridge 1984) 118-74. Vandorpe, Katelijn, ‘Persian soldiers and Persians of the Epigone. Social mobility of soldiersherdsmen in Upper Egypt’, Archiv für Papyrusforschung 54 (2008) 87-108. Veïsse, Anne-Emmanuelle, Les ‘révoltes Égyptiennes’. Recherches sur les troubles intérieurs en Égypte du règne de Ptolémée III á la conquête romaine. Studia Hellenistica 41 (Leuven, Parijs en Dudley 2004). Vermeulen, Hans en Cora Govers (ed.), The anthropology of ethnicity. Beyond ‘Ethnic groups and boundaries’ (Den Haag 1994). Wallace-Hadrill, Andrew, Rome’s cultural revolution (Cambridge 2008). Weber, Gregor, ‘Kulturbegegnungen in Alexandreia und im ptolemäischen Ägypten. Begriffe, Probleme, Perspektiven’, in: ibidem (ed.), Alexandreia und das ptolemäische Ägypten. Kulturbegegnungen in hellenistischer Zeit (Berlijn 2010) 9-29.
107
Whitmarch, Tim, ‘“Greece is the world.” Exile and identity in the Second Sophistic’, in: Simon Goldhill (ed.), Being Greek under Rome. Cultural identity, the second sophistic and the development of empire (Cambridge 2001) 269-305. Winnicki, Jan Krzysztof, ‘Die Ägypter und das Ptolemäerheer’, Aegyptus 65 (1985) 41-55. Wörlle, Michael en Paul Zanker (ed.), Stadtbild und Bürgerbild im Hellenismus. Kolloquium, München, 24. bis 26. Juni 1993 Vestigia 47 (München 1995) 147-72.
Literaire bronnen Apollonius, Epistulae
Aristoteles, Politeia Athenaios, Deipnosophistai Diodorus Siculus Dionysios van Halikarnassos Strabo Herodotos Pausanias Polybios Theocritus
Robert J. Penella, The letters of Apollonius of Tyana. A critical text with prolegomena, translation and commentary Mnemosyne. Supplement 56 (Leiden 1979). Aristoteles, Politics vert. Benjamin Jowett (New York 2000). Athenaeus, The learned banqueters, vert. S. Douglas Olson (Cambridge 2006-). Bil Thayer (ed.), Lacus Curtius, http://penelope.uchicago.edu/Thayer/E/Roman/home.html. Perseus Collection - Greek and Roman Materials, http://www.perseus.tufts.edu/hopper/collection?collection =Perseus:collection:Greco-Roman.
Afkortingen bronnen John F. Oates, Roger S. Bagnall, Sarah J. Clackson, Alexandra A. O'Brien, Joshua D. Sosin, Terry G. Wilfong, and Klaas A. Worp, Checklist of Greek, Latin, Demotic and Coptic Papyri, Ostraca and Tablets, http://scriptorium.lib.duke.edu/papyrus/texts/clist.html. Bernand, Inscr. Métr.
Bernand, Étienne, Inscriptions métriques de l'Égypte gréco-romaine. Recherches sur la poésie épigrammatique des Grecs en Égypte. Annales littéraires de l'Université de Besançon 98 (Parijs 1969). Bernand, Mus. du Bernand, Étienne, Inscriptions grecques d'Égypte et de Nubie au Musée du Louvre (Parijs 1992). Louvre BGU Aegyptische Urkunden aus den Königlichen (later Staatlichen) Museen zu Berlin, Griechische Urkunden (Berlin 1895-). C.Jud.Syr.Eg. Dack, Edmond van ‘t e.a. (ed.), The Judean-Syrian-Egyptian conflict of 103-1 BC. A multilingual dossier concerning a “war of sceptres” Collectanea hellenistica 1 (Brussel 1989). Corpus des inscriptions de Delphes 4 delen (Parijs 1977-). CID Corpus Papyrorum Raineri meerdere delen (Wenen 1895-). CPR
108
Delta I
Bernand, André, Le Delta égyptien d'après les textes grecques, I: Les Confins libyques. 3 vols. Institut Français d'Archéologie Orientale du Caire, Mémoires publiés par les membres 91 (Cairo 1970). Ephesos McCabe, Donald F, Ephesos inscriptions. Texts and list. The Princeton Project on the Inscriptions of Anatolia (Princeton 1991). I. Fayoum Bernand, Étienne, Recueil des inscriptions grecques du Fayoum. 3 vols. (Leiden en Parijs 1975-1981). I. Philae Bernand, André, en Étienne Bernand, Les inscriptions grecques de Philae 2 delen (Parijs 1969). I. Prose Bernand, André, La Prose sur pierre dans l'Égypte hellénistique et romaine 2 delen (Parijs 1992). I. Teos McCabe, Donald F, Teos Inscriptions. Texts and List. The Princeton Project on the Inscriptions of Anatolia (Princeton 1985). Bernand, André, De Thèbes à Syène (Parijs 1989). I. Th. Sy. IG II Johannes Kirchner (ed.), Inscriptiones Graecae II et III: Inscriptiones Atticae Euclidis anno posteriores 2 delen (Berlijn 1913-1940). IG V,2 Friedrich Hiller von Gaertringen (ed.), Inscriptiones Graecae, V,2. Inscriptiones Arcadiae (Berlijn 1913). IG XII,7 Jules Delamarre (ed.), Inscriptiones Graecae XII,7. Inscriptiones Amorgi et insularum vicinarum (Berlin 1908). IvO Dittenberger, Wilhelm, en Karl Purgold, Die Inschriften von Olympia. Olympia 5 (Berlin 1896). Milne, Cairo Mus. Milne, Joseph G, Greek inscriptions Service des Antiquités de l'Égypte. Catalogue géneral des antiquités égyptiennes du Musée du Caire (Oxford 1905). O. Theb. Theban ostraca University of Toronto Studies. Philological Series I (London 1913). OGIS Dittenberger, Wilhelm, Orientis Graeci Inscriptiones Selectae. 2 vols. (Leipzig 1903-1905). P. Amh. Grenfell, B.P. en A.S. Hunt (ed.), The Amherst papyri, being an account of the Greek papyri in the collection of the Right Hon. Lord Amherst of Hackney, F.S.A. at Didlington Hall, Norfolk (London 1900-1). P. Cair. Zen. Edgar C.C (ed.), Zenon Papyri, Catalogue général des antiquités égyptiennes du Musée du Caire (Cairo 1925-40). P. Dryton Vandorpe, Kathelijn, The Bilingual family archive of Dryton, his wife Apollonia and their daughter Senmouthis Collectiana hellenistica (Brussels 2002). P. Enteux. Guéraud, O.(ed.), ΕΝΤΕΥΞΕΙΣ: Requêtes et plaintes adressées au Roi d'Égypte au IIIe siècle avant J.-C. (Cairo 1931-32). Mitteilungen aus der Freiburger Papyrussammlung meerdere delen. P. Freib. P. Genova 3.107 Papiri dell'Università di Genova meerdere delen. P. Grad. Plaumann, Gerhard (ed.), Griechische Papyri der Sammlung Gradenwitz (Heidelberg 1914). P. Hal. Graeca Halensis (ed.), Dikaiomata. Auszüge aus alexandrinischen Gesetzen und Verordnungen in einem Papyrus des Philologischen Seminars der Universität Halle (Pap.Hal. 1) mit einem Anhang 109
P. Heid. P. Lond. P. Mich. P. Oxy. P. Petr. P. Ryl. P. Tebt. P. Tor. Choach.
P. Yale P.Col. P.Zen.Pestm. PSI
SB SEG SIG3 UPZ W.Chr.
weiterer Papyri derselben Sammlung (Berlijn 1913). Veröffentlichungen aus der Heidelberger Papyrussammlung meerdere delen. Greek Papyri in the British Museum meerdere delen (London). Michigan Papyri meerdere delen. The Egypt Exploration Society in Graeco-Roman Memoirs, The Oxyrhynchus Papyri (London). The Flinders Petrie Papyri Royal Irish Academy, Cunningham Memoirs 3 delen (Dublin 1891-1905). Catalogue of the Greek and Latin Papyri in the John Rylands Library, Manchester (Manchester). The Tebtunis Papyri meerdere delen (London). P.W. Pestman (ed.), l Processo di Hermias e altri documenti dell'archivio dei choachiti, papiri greci e demotici conservati a Torino e in altre collezioni d'Italia (Turijn 1992). Yale Papyri in the Beinecke Rare Book and Manuscript Library (meerdere delen). Columbia Papyri meerdere delen. Pestman, P.W. (ed.), Greek and Demotic Texts from the Zenon Archive Papyrologica Lugduno-Batava 20 (Leiden 1980). G. Vitelli en M. Norsa e.a. (ed.), Papiri greci e latini. Pubblicazioni della Società Italiana per la ricerca dei papiri greci e latini in Egitto (Florence 1912-). Sammelbuch griechischer Urkunden aus Aegypten meerdere delen. Supplementum Epigraphicum Graecum meerdere delen. Dittenberger, Wilhelm e.a. (ed.), Sylloge inscriptionum graecarum (Leipzig 1915-1924). Wilcken, U. (ed.), Urkunden der Ptolemäerzeit (ältere Funde) (Berlijn en Leipzig 1927-57). Mitteis, L. and U. Wilcken, Grundzüge und Chrestomathie der Papyruskunde 2 delen (Leipzig-Berlin 1912).
110