Toen alles nog D mogelijk was Foto’s van je ouders voordat ze je ouders waren – eindeloos kun je er naar kijken. Omdat zij nog niet wisten hoe het verhaal verder ging. En jij nu wel. TEKST KALIEN BLONDEN
6
Z AT E R DAG 20 DE C E M B E R 2 0 1 4
e zon is bijna voelbaar op deze foto, ook al is de achtergrond donker. Drie vrouwen in het felle licht, rechtsachter een jongetje in korte broek. Waarom dragen ze winterjassen? En waarom precies dezelfde? De foto komt uit de nalatenschap van mijn ouders. Ik word in eerste instantie getroffen door de aanblik van mijn moeder (rechts), Iris France Spalding (Makassar, 1926). Wat straalt ze, wat is ze mooi. Haar lach nog lief en onbevangen. Ook Edith, haar oudere zus (midden), lacht. In haar blik zit iets van ‘kijk mij eens’. De oudste, Ilse, kijkt bedrukt. Een sjaaltje om haar hoofd, de vingers van haar linkerhand onnatuurlijk gekromd. Pas later vallen me die winterjassen op. Als ik de foto omdraai, zie ik een rood stempel. Magasins Ekonomakis Suez. En ineens kan ik de foto plaatsen. Rudy Kousbroek vertelt in zijn boek ‘Het OostIndisch kampsyndroom’ over de tussenstop die de schepen met repatrianten uit Nederlands-Indië maakten in een haven aan de Golf van Suez. Daar werden ze naar een reusachtig kledingmagazijn (‘Ataka’ heette het) vervoerd dat midden in de woestijn was ingericht door de Nederlandse repatriëringsdienst. Hier kregen de Indische evacués warme winterkleding die ze in Holland hard nodig zouden hebben. Kousbroek: ‘Daar heeft de grote verkleedpartij plaatsgehad die van ons voorgoed Europeanen heeft gemaakt’. Veel repatrianten lieten zich in hun nieuwe kleren fotograferen, ik denk bij Magasins Ekonomakis. Er moeten honderdduizenden van dit soort foto’s zijn, met het rode stempel op de achterkant. Mijn moeder heeft er nooit over gepraat, over haar enkele reis naar Holland. En ik heb er nooit naar gevraagd. Nu, na haar dood, zoek ik naar haar verhaal, het verhaal achter deze foto. Ik ontdek dat ze op 19 januari 1946 aan boord ging van het schip ‘De Boissevain’ in de haven van Ba-
fotoalbum
tavia, Tandjong Priok. Op 16 februari kwam ze aan in Amsterdam. Via een ver familielid krijg ik de passagierslijst en het vaarplan in handen. De geschiedenis wordt ineens tastbaar. Daar staat mijn moeders naam, achter nummer 1371. Eén van de 1800 evacués aan boord van De Boissevain, bijna zeventig jaar geleden. Hoe is ze uit Indië vertrokken? Werd ze uitgezwaaid? Stond ze net zolang aan de reling te kijken tot de haven uit het zicht was verdwenen? Hoe was haar aankomst in Holland? Nu ik eindelijk de juiste vragen weet te stellen, zijn de antwoorden niet meer te achterhalen. En toch komt door de feiten deze foto tot leven. Volgens het vaarplan is hij genomen tussen eind januari en 2 februari 1946, toen De Boissevain weer uit Suez vertrok. Hier staat mijn moeder, 19 jaar oud, tussen twee continenten. Haar moederland verlaten, op weg naar een vaderland waar ze nog nooit is geweest. Maar ze spreekt de taal en ze heeft op school geleerd waar Hoogezand-Sappemeer ligt. Veel repatrianten zagen in die jaren net na de oorlog hun verblijf in Holland als tijdelijk. Bijkomen van de Japanse bezetting en dan weer terug naar Indië. Mijn moeder heeft er zo te zien zin in. Hoe kan ze weten dat ze Nederlands-Indië nooit meer terug zal zien? Aan boord van De Boissevain is het gezin nog compleet. Op de passagierslijst staan mijn moeder, haar zussen en haar ouders, mijn opa en oma. Maar na een paar maanden reist mijn opa terug naar Indië om zijn werk weer op te pakken. Na mijn moeders dood in 2011 vind ik zijn brieven uit het ontredderde en chaotische Indië van net na de oorlog. Voor de oorlog was hij werktuigkundige bij de Gouvernementsmarine, daarna, als hij deze brief schrijft, is hij hoofd van de Gouvernementsmotordienst in Tandjong Priok: Je ziet kinderen, veel is er niet meer over van ons mooi Indië. ’t Is een hopelooze bende.
Neen, Indië zal al deze slagen haast niet te boven komen. Wij maar zwoegen en nogmaals zwoegen. Waarvoor. Wat je aan de eene kant opbouwt, wordt aan de andere kant afgebroken. Geen mensch kan zeggen wat de toekomst biedt. Alles wacht op de politieke ontwikkeling. De knoop wordt vaster en vaster en zal men wel eens tot de ontdekking komen, dat er nog zooiets als een bijl bestaat om dit door te hakken. Wanneer? Ik weet het niet. (Batavia, 29-12-1946) Ik kijk nog eens naar de foto. Het bedrukte gezicht van mijn tante met het hoofddoekje past beter bij de situatie dan de stralende lach van mijn moeder, hoewel ook mijn tante nog niet weet wat haar in Holland te wachten staat. Ze hebben alle drie nog geen idee van de kille ontvangst in een land dat zelf net een oorlog, een bezetting en een Hongerwinter achter de rug heeft. Van het dedain waarmee Indische mensen lange tijd bekeken zullen worden. Ze moeten van nul af aan beginnen met het opbouwen van een toekomst in een onbekend land. Misschien voelen mijn moeder en haar zussen al wel de spanning tussen hun ouders. Maar ze zullen zich nog
niet kunnen voorstellen dat het huwelijk zal stuklopen en dat hun vader voor lange tijd uit beeld zal verdwijnen. Ontheemd en verweesd, drie zussen in een winterjas in de bloedhitte van de woestijn. Kom meiskes, ik eindig hiermee. Flink zijn, veel bidden en tevreden zijn met je lot. Innig gekust en omhelsd door Je Vader (BataviaCentrum, 6 december 1946) Mijn oma reist nog één keer naar Indië, in een laatste poging haar huwelijk te redden. In 1947 komt ze terug naar Holland. Alleen. Mijn opa wordt doodverklaard. Gestorven op zee, krijg ik als kind te horen. Mijn moeder vertelt me pas op mijn veertiende dat hij nog leeft en in Amsterdam woont. We zoeken hem op, een oude, zachtaardige man, dolblij dat het contact met zijn jongste dochter is hersteld. Maar wat aan de ene kant wordt opgebouwd, wordt aan de andere kant afgebroken. Als haar vader weer in haar leven komt, verbreekt mijn moeder het contact met haar moeder. Mijn oma, op wie ik dol was. Bij wie ik, toen ik klein was, graag logeerde. ▶
#"%$! T I J D
7
}
Ze hebben alle drie nog geen idee van de kille ontvangst
In mijn herinnering bliezen mijn zusje en ik urenlang bellen met een rietje vanaf haar kleine keukenbalkon. Ineens hoor ik dat zij een vreselijke vrouw is die mijn opa het leven zuur heeft gemaakt. Ze wilde dat hij met hoger geplaatsten omging, om zo een betere positie te bereiken in de Indische klassenmaatschappij. Toen dat niet lukte, verachtte ze hem en vernederde hem voor de ogen van zijn kinderen, ook toen hij gebroken terugkwam uit het Jappenkamp. Dat vertelt mijn opa ons, vlak voor zijn dood in 1982. Maar in zijn brieven uit Indië schrijft mijn opa in 1946 aan zijn dochters hoe hij zijn vrouw mist en hoe blij hij is dat ‘Mams’ weer naar huis komt. Hij wordt weliswaar in Indië goed verzorgd door een vriendin van de familie (die later ‘De Andere Vrouw’ bleek te zijn), maar ‘Mams’, zo schrijft hij, is ‘onvervangbaar.’ Mijn oma’s versie van dit scheidingssdrama bijt ze me voor haar dood (in 1997) woedend toe. Die andere vrouw (door haar ook wel aangeduid als ‘de Satan’) heeft haar man verleid, terwijl zij met hun dochters in Holland zat. Als deze foto wordt genomen heeft deze geschiedenis zich nog niet voltrokken en is alles nog mogelijk. Mijn grootouders kunnen hun huwelijk nog redden. Indië is nog niet definitief verloren. Het is nog mogelijk dat onze familie niet tot in de volgende generatie uit elkaar zal vallen, bloedbanden niet keer op keer worden doorgesneden. Dat mijn moeder niet de moeder wordt met wie ik zo’n hartverscheurend ingewikkelde relatie zou krijgen. Ik lijst de foto in en zie mijn moeder voor altijd stralend, op dit wonderlijke punt in haar leven. Haar toekomst voor zich, een ongeschreven verhaal. Maar achter zich Indië, die ‘ontoegankelijke put’, zoals Kousbroek schrijft: ‘een kuil om snikkend in te vallen’. ■
8
Z AT E R DAG 20 DE C E M B E R 2 0 1 4
De jurk van mijn moeder, het overhemd van mijn vader Shirley Niemans 2008 Jeanette Niemans 1977
Fotografe Judith van IJken (1977) vroeg aan vrienden en bekenden of ze een kledingstuk van een van hun ouders bezitten. En of ze een foto hebben waarop hun ouders die jurk, dat T-shirt of overhemd dragen. Zo kwam ze tot een fotoserie over twee generaties in hetzelfde kledingstuk: een tastbare verbinding tussen ouders en kinderen, een punt in de tijd.