3 minute read
Conquistadores en het goud van de Inca’s
Columbus en Pinzón zijn zeevaarders, ontdekkingsreizigers, zeilers of ‘navigateurs’ die onbekende zeeën doorkruisen en niet eerder door Europeanen betreden kustgebieden in Zuid-Amerika in kaart brengen. Ze meten de baaien, de dieptes van inhammen en brengen de loop van rivieren in kaart. Die kaarten zijn goed beschermde geheimen waar de concurrentie jacht op maakt. Schilders en tekenaars aan boord van de schepen leggen met pen en penseel vast wat ze zien: de landschappen, planten, dieren en mensen. Lang blijven ze niet in die groene zee. Zij zijn niet de veroveraars die het gebied intrekken op zoek naar rijkdom, die komen later. Na de ontdekking van de nieuwe wereld volgen de ontwikkelingen elkaar razendsnel op. Er komt al spoedig een aanzwellende stroom van gelukzoekers en criminelen op gang die hun leven wagen en naar de istmus trekken, de smalle landengte bij Panama, vanwaar ze verder het vasteland intrekken. Een van de eersten is Francisco Pizarro die in 1509 uit Spanje naar Zuid-Amerika vertrekt. Hij zal in de vele jaren die hij in het continent doorbrengt, tot zijn gewelddadige dood op 26 juni 1541, de reputatie opbouwen van de ultieme wreedaard, de genadeloze veroveraar op jacht naar goud en roem. Hij is de eerste Europeaan die over de istmus trekt en vanaf daar over de Pacifische Oceaan uitkijkt die uiteindelijk naar Cathay leidt. Maar hij is daar niet in geïnteresseerd. Hij verovert Cuzco, de hoofdstad van het Incarijk, en benoemt zichzelf tot onderkoning van het gebied. Het betekent de ondergang van het Incarijk en het bevestigt de suprematie van de Spaanse veroveraars, de conquistadores, in wat nu Peru heet.
Je geluk beproeven in de nieuwe wereld stelt extreme eisen aan moed, wilskracht, doorzettingsvermogen en fysieke conditie. Moerasvlaktes, bergruggen, wouden; de ene na de andere barrière moet genomen worden. En niet te vergeten zijn daar de inheemse bewoners die hun gebied beschermen tegen de indringers. Voorop gaan de krijgsheren te paard. Zij leiden de expeditie en financieren die vaak. In hun gevolg lopen de gelukzoekers en avonturiers, soldaten en huurlingen, ondersteund door honderden inheemse dragers en verzorgers. Francisco Pizarro en al die andere veroveraars trekken met hun troepenmacht verder op naar het Incarijk, waar volgens de geruchten het goud in overvloed wacht. Ze hebben hun arme geboortestreek in Spanje verlaten en beginnen aan een levensgevaarlijk avontuur waarvan velen niet terugkomen. Het zijn niet alleen Spanjaarden, maar ook avonturiers uit Engeland en Duitsland. Bijna geen van hen zal het begeerde goud met eigen ogen te zien krijgen. Behalve dan de gouden sieraden, religieuze symbolen en ornamenten van de Inca’s die worden geroofd en omgesmolten. Ook onvindbaar is de man van goud, El Dorado, over wie toch zo velen met zekerheid weten te vertellen waar hij zich bevindt. Hoe hij er uitziet en waar dat meer van goud is waarin hij zich onderdompelt, zal voor altijd een raadsel blijven. Francisco Pizarro en zijn jongere broer Gonzalo staan model voor de bloeddorstige, gewelddadige, niets ontziende veroveraars, totaal geobsedeerd door het vinden van goud.
De jacht van Gonzalo op het goud van de Inca’s is een iconisch verhaal van hebzucht, verraad, afzien en verlies. Maar ook van doorzettingsvermogen, intelligentie en moed, getoond door zijn luitenant Francisco Orellana. Samen hebben ze de leiding over wat zonder overdrijven de meest spectaculaire ontdekkingstocht is die ooit heeft plaatsgevonden in het Amazonewoud. Gonzalo Pizarro is door zijn oudere broer in 1541 benoemd tot gouverneur van de op de Inca's veroverde stad Quito, hoog in het Andesgebergte. Het gerucht gaat dat in het woud ten oosten van de stad het mysterieuze en nog onontdekte El Dorado gelegen moet zijn. Hij twijfelt niet en organiseert een expeditie om op verovering uit te gaan. Rond de 340 huurlingen en vierduizend inheemsen worden bijeengebracht en in februari 1541 vertrekken ze. Onder leiding van Pizarro en Orellana trekken ze over de bergen en door het woud naar de Río Coca en de Río Napo, rivieren die diep in het Amazonewoud liggen. De expeditie loopt uit op een drama. De groep mannen verdwaalt in het bos, wordt aangevallen en misleid door de inheemsen die hen naar alle kanten sturen, wanneer ze erachter proberen te komen waar het goud te vinden is. Van ellende, honger, ziekte en uitputting heeft Pizarro tenslotte geen andere keuze dan terugkeren naar Quito met wat er nog over is van zijn troepen.