2 minute read
Het grote verhaal
Wanneer het vlechten van strohoeden in de Cariben is ontstaan is onduidelijk. En hoewel de Inheems-Amerikaanse culturen bekend staan om hun eeuwenoude prekoloniale traditie van het vlechten van korven en andere gebruiksvoorwerpen lijkt van hoeden bij hen geen sprake te zijn geweest. De hoeden zijn wel te zien vanaf de komst van de Europeanen en hun expansie van de slavernij. Slavenopzichters en anderen wilden zich tijdens hun werk beschermen tegen de tropische zon en ook slaafgemaakten begonnen hoofddeksels te dragen. Helaas zijn er weinig prenten of andere illustraties van de Curaçaose bevolking uit die tijd. Maar andere koloniën laten deze ontwikkeling duidelijk zien.
De negentiende eeuw
Op Curaçao en de andere Nederlands-Caribische eilanden zal dat niet veel anders zijn geweest, getuige de beschrijvingen uit die tijd. Zo schreef gouverneur Kikkert in 1817: ‘Men maakt hier een soort van gemeene stroohoeden die om derzelver lichtheid door de inwoneren gekogt en gedragen worden.’ 1 En in de jaren 1820 zag dominee Bosch dat de bevolking van kleur doeken om het hoofd bonden ‘en daar boven op den strooijen hoed […] Aan dezen doek hechten zij eene zekere waarde, iets zwemende naar den eerbied, welke den Oosterling aan zijn’ tulband toedraagt, hetgeen ook daaruit blijkbaar is, dat een gevecht, hetwelk men wel eens onder Negerinnen, zeldzamer echter onder negers ziet, terstond van een’ meer ernstigen aard wordt, als men elkander de doeken van het hoofd plukt, die dan, bij het eindigen van het gevecht, met de uiterste verontwaardiging, en onder het uitspreken van scheldnamen en verwenschingen weder worden opgeraapt en om het hoofd gedraaid.’ 2 In het algemeen lijkt overigens het dragen van een hoed bovenop een hoofddoek meer iets van vrouwen te zijn geweest en droegen mannen vooral een hoed.
1 Geciteerd in H.D. Benjamins en Joh. F. Snelleman (red.), Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië, Den Haag/ Leiden: M. Nijhoff en E.J. Brill, 1914-1917, 362.
Het bedekken van het hoofd tegen de zon was een algemene gewoonte. Vrouwen uit de meer welgestelde kringen droegen allerlei (Europese) creaties en vrouwen uit de armere sociale lagen droegen dus een hoofddoek. ‘Dit is het pronkstuk van iedere vrouw, dat zij zeer goed kunnen knopen en vaak als enige zondagse kledingstuk
Voorbeeld van een vrouw die op haar hoofddoek een strohoed draagt, Suriname 1839 (Benoit) bezitten naast hun alledaagse bonte katoenen rok en dito jakje.’ 3 Veelzeggend, zowel wat betreft de vanzelfsprekendheid van een hoofddeksel als de koloniaal-paternalistische blik was de anekdote die pater Zwijsen vertelde. Toen hij namelijk een arme Afro-Curaçaose familie bezocht, werd hij begroet door een jongetje dat in zijn blootje voor een woning stond. Dat was totaal niet ongebruikelijk voor de armere, nog niet
3 Martin, Westindische Skizze, 132
Jongen met strohoed, circa 1900 afgebeeld in Neerlandia 1907 (foto Soublette & Fils) geslachtsrijpe jeugd in die tijd, maar in kerkelijke ogen ongepast. Het jongetje snapte het gebaar van de pater, rende naar binnen en kwam meteen weer terug… met een strohoed op zijn hoofd. Hij had de vermaning opgevat als niet blootshoofds in de zon te mogen staan.4
Strohoeden en hoofddoeken horen zonder twijfel tot het cultureel erfgoed van Afro-Antillianen. Dat geldt voor de strohoeden temeer, omdat die eigenhandig werden gemaakt. Dat er door slaafgemaakten in ieder geval al in de achttiende eeuw werd gevlochten valt op te maken uit een terloopse opmerking in het verslag van een rechtszaak uit 1774 dat slaafgemaakten op een plantage ranken gingen snijden om makotten