TaalCompleet A1 Woorden 3

Page 1


Woorden 3 Inhoudsopgave Woorden 3.1 Woorden 3.2 Woorden 3.3 Woorden 3.4 Woorden 3.5 Woorden 3.6 Woorden 3.7 Woorden 3.8

45 49 53 57 61 65 69 73


WOORDEN

3

44


Woorden 3.1 **

typen

lezen

schrijven

De man luistert.

De vrouw praat.

kijken

licht

zwaar

hangen

De vrouw helpt de man.

Hij geeft informatie.

Het water is diep.

1

Wat betekenen de woorden?

Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst.

2 3 4 * 5 * 6 **

Maak de opdrachten.

Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdrachten op de computer.

45


WOORDEN

Speel spel 3.1* Ga naar www.taalsterk.nl en speel het spel op de computer.

7

Vul in.*

Kies uit: hangen – kijken – lezen – licht – luistert – praat – schrijven – typen – zwaar

3

…...............kijken..............… .………....................……………… .………....................………………

.………....................……………… De man …………….............…… De vrouw ………............……….

.………....................……………… .………....................……………… .………....................………………

46


8

Kies het goede antwoord.*

1. Ik …………………… een boek. a. help b. luister c. lees 2. Onze jassen …………………… daar. a. eten b. schrijven c. hangen 3. Hij …………………… een brief voor zijn zus. a. hangt b. schrijft c. drinkt 4. De vrouw praat. Ik …………………… naar haar. a. luister b. typ c. schrijf 5. Kun jij mij …………………… met deze opdracht? a. kijken b. helpen c. hangen 6. Het kleine meisje is licht. De grote jongen is …………………… . a. zwaar b. diep c. informatie

9

Vul in.**

Kies uit: diep – informatie – kijkt – lezen – schrijf – typen 1. Mijn zoon .………....................……………… tv. 2. Wij .………....................……………… de vraag. 3. Ik .………....................……………… mijn naam. 4. Hoe .………....................……………… is het water? 5. Kunt u mij .………....................……………… geven? 6. Op de computer kun je .………....................……………… .

47


WOORDEN

10 Maak de puzzel.** Je ziet een aantal zinnen en een aantal woorden. Er is steeds een woord weg. Vul de woorden in de puzzel in. Kies uit: diep – hangen – informatie – kijken – lezen – licht – luisteren – praten – schrijft – typen – zwaar

3

Let op: de ij is één letter en moet dus in één hokje! Van links naar rechts 4. Met je mond kun je … . 9. Als iets niet … is, dan is het zwaar. 10. Ik luister naar de … . 11. Met je ogen kun je … . Van boven naar beneden 1. Ik wil niet schrijven. Ik wil … op de computer. 2. Mijn kleren … over de stoel. 3. Met je oren kun je … . 5. Als iets niet … is, dan is het licht. 6. Hij … een brief. 7. Het water is … . 8. Wij … een boek. 1.

2.

3.

4.

5. 6. 7.

8. 9.

10.

11.

48


Woorden 3.2 **

De pen is in de pot.

De pot is achter de stoel.

De pot is op de stoel.

De jas hangt over de stoel.

De pot is voor de stoel.

De pot is onder de stoel.

De pot is naast de stoel.

De pot is tussen de stoelen.

bellen

rijden

Zij woont in dit huis.

de groep

11 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst.

49


WOORDEN

12 13 14 * 15 ** 16 **

Maak de opdrachten.

Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdrachten op de computer.

Speel spel 3.2* Ga naar www.taalsterk.nl en speel het spel op de computer.

3

17 Trek een lijn.* bellen

de groep

in

op

tussen

over

rijden

naast

50


18 Welke zin is goed?* 1. a. Het meisje is op de bank. b. Het meisje is onder de bank.

2. a. De sla is tussen het brood. b. De sla is naast het brood.

3. a. De man is achter de auto. b. De man is voor de auto.

4. a. De man is voor de vrouw. b. De man is naast de vrouw.

5. a. De vrouw is in het bad. b. De vrouw is onder het bad.

51


WOORDEN

19 Maak de puzzel. Zoek de woorden in de puzzel.

3

o

v

e

r

b

d

n

w

a

c

h

t

e

r

a

o

r

e

p

e

l

n

a

n

ij

l

i

g

l

t

s

e

d

g

r

o

e

p

t

n

e

o

p

i

n

d

e

t

n

a

f

o

n

d

e

r

e

t

u

s

s

e

n

l

achter bellen groep in naast onder over rijden tussen wonen

Welke zin kun je maken met de letters die je niet gebruikt hebt? Lees van links naar rechts. ………………………………………………………………………………………………..

52


Woorden 3.3 **

de winkel

kopen

De vrouw verkoopt brood.

de verkoper

de prijs

betalen

€ 60

,-

€ 500.000,De auto is duur.

de boodschappen

De jas kost € 60,-.

Met je oren kun je horen.

Met je ogen kun je zien.

lekker

20 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst.

21 22 23 * 24 ** 25 **

Maak de opdrachten.

Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdrachten op de computer.

53


WOORDEN

Speel spel 3.3* Ga naar www.taalsterk.nl en speel het spel op de computer.

26 Vul in.* Kies uit: betalen – de boodschappen – horen – kopen – kosten – lekker – de verkoper – de winkel – zien

3

…...............kopen..............… Met je ogen kun je ........……. .………....................………………

€ 60

,-

.………....................……………… .………....................……………… .………....................………………

.………....................……………… .………....................……………… .………....................………………

54


27 Is de zin goed of fout?* 1. Ik hoor vies. a. goed b. fout 2. De pen is lekker. a. goed b. fout 3. Ik betaal bij de verkoper. a. goed b. fout 4. Met mijn oren zie ik de winkel. a. goed b. fout 5. De boodschappen zijn zwaar. a. goed b. fout 6. De broek kost € 100,-. Dat is veel geld. a. goed b. fout

28 Vul in.** Kies uit: betaal – duur – horen – kost – lekker – prijs – winkel – zie 1. Ik eet sla. Sla is .………....................……………… . 2. Hij werkt in een .………....................……………… . 3. Deze fiets .………....................……………… € 600,4. € 600,-? Dat is .………....................……………… ! 5. Wat is de .………....................……………… van één ui? 6. Ik .………....................……………… mijn boodschappen. 7. Waar kijk je naar? Ik .………....................……………… een mooie bloem! 8. Mijn oren doen pijn. Nu kan ik niet goed .………....................……………… .

55


WOORDEN

29 Maak de puzzel.** Je ziet een aantal zinnen en een aantal woorden. Er is steeds een woord weg. Vul de woorden in de puzzel in. Als je alle woorden hebt ingevuld, lees je van boven naar beneden een woord. Kies uit: betalen – horen – kosten – lekker – prijs – verkopen – winkel – zien

3

Let op: de ij is één letter en moet dus in één hokje! 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

Zij … broeken en jassen in de winkel. Je kunt … met je oren. Bananen zijn … . In deze … koop ik een boek. Deze pennen … € 1,-. De … van dit boek is € 20,-. Deze jas is € 60,-. Ik moet € 60,- … . Je kunt … met je ogen.

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. Welk woord lees je van boven naar beneden? ………………………………………………………………………………………………..

56


Woorden 3.4 **

werken

Ik werk in dit bedrijf.

De deur is open.

de baas

Ik heet ‌

hallo

hoi

tot ziens

het werk

Wat is jouw baan? Ik werk in een ziekenhuis.

De auto is snel.

De man is langzaam.

30 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst.

57


WOORDEN

31 32 33 * 34 ** 35 **

Maak de opdrachten.

Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdrachten op de computer.

Speel spel 3.4* Ga naar www.taalsterk.nl en speel het spel op de computer.

3

36 Vul in.* Kies uit: de baas – bedrijf – heet – langzaam – open – snel – tot ziens – het werk – werkt

De deur is ….......open…..... . Ik ………................……… Farid. .………....................………………

De vrouw ……............….……. . .………....................……………… .………....................………………

Het dier is ……..........………… . De trein is ………............……. . Ik werk in dit ...…...........…... .

58


37 Kies het goede antwoord.* 1. Ik ga naar huis. …………………… ! a. Hoi b. Open c. Tot ziens 2. Ik ben Kim. Hoe …………………… jij? a. werk b. baan c. heet 3. Hij werkt tien jaar bij dit …………………… . a. bedrijf b. hoi c. heten 4. Ik heb een …………………… in het ziekenhuis. a. baan b. prijs c. euro 5. Ik lees een boek. Het boek is ………………… . a. snel b. open c. baas 6. De man is oud. Hij kan niet ……………… lopen. a. snel b. langzaam c. bedrijf

38 Vul in.** Kies uit. baas – bedrijf – heet – Hoi – langzaam – werken 1. Hallo. Ik .………....................……………… Sam. 2. Ik praat met mijn .………....................……………… . 3. .………....................……………… Sam. Ik ben Stefan. 4. Wij .………....................……………… in het ziekenhuis. 5. Hij heeft een baan in dit .………....................……………… . 6. De vrouw is oud. Ze loopt .………....................……………… .

59


WOORDEN

39 maak de puzzel.** Je ziet een aantal zinnen en een aantal woorden. Er is steeds een woord weg. Vul de woorden in de puzzel in. Als je alle woorden hebt ingevuld, lees je van boven naar beneden een woord. Kies uit: baas – baan – bedrijf – boodschappen – heten – langzaam – open – snel – werken – ziens

3

Let op: de ij is één letter en moet dus in één hokje! 1. Ik ga naar huis. Tot … ! 2. Zij … David en Michael. 3. In deze winkel koop ik mijn … . 4. De deur is … . Kom binnen! 5. Wij … vandaag en morgen. 6. Is hij snel? Nee, hij is … . 7. Hij is hier de … . 8. Ik werk in een winkel. Daar heb ik een … . 9. Ik werk bij een groot … . 10. Als je niet langzaam bent, dan ben je … .

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. Welk woord lees je van boven naar beneden? ………………………………………………………………………………………………..

40 Maak de opdracht.** Ga naar www.taalsterk.nl en maak de toets op de computer.

60


Woorden 3.5 **

zitten

lopen

liggen

staan

De vrouw geeft een boek.

De man krijgt een boek.

De man is ziek.

De man is beter.

de pijn

jong

oud

De vrouw kijkt naar de man.

41 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst.

42 43 44 * 45 ** 46 **

Maak de opdrachten.

Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdrachten op de computer.

61


WOORDEN

Speel spel 3.5* Ga naar www.taalsterk.nl en speel het spel op de computer.

47 Trek een lijn.*

3

de pijn

staan

oud

liggen

ziek

jong

zitten

lopen

62


48 Kies het goede antwoord.* 1. De baby is …………………… . a. oud b. jong c. pijn 2. De baby …………………… in bed. a. krijgt b. geeft c. ligt 3. Er …………………… bloemen in de tuin. a. staan b. geven c. lopen 4. De vrouw kijkt …………………… haar kind. a. naar b. na c. op 5. De vrouw …………………… naar de winkel. a. staat b. zit c. loopt 6. De jongens …………………… op de stoelen. a. zitten b. lopen c. krijgen

49 Vul in.** Kies uit: krijgt – loopt – oud – pijn – staat – ziek 1. Ik ben ziek en ik heb .………....................……………… . 2. Ik ben beter. Ik ben niet .………....................……………… . 3. Het kind is jong. De man is .………....................……………… . 4. Hassan .………....................……………… in het park met zijn hond. 5. Ik ben boven. Mijn zus .………....................……………… beneden. 6. Hij geeft haar bloemen. Zij .………....................……………… bloemen.

63


WOORDEN

50 Maak de puzzel.** Je ziet een aantal zinnen en een aantal woorden. Er is steeds een woord weg. Vul de woorden in de puzzel in. Kies uit: beter – geven – jong – krijgen – liggen – lopen – naar – oud – pijn – staan – ziek – zitten

3

Let op: de ij is één letter en moet dus in één hokje! Van links naar rechts 2. Een baby is niet … . 8. De pennen … op tafel. 10. Wij … op de bank. 11. Hij was ziek. Nu is hij … . 12. De kinderen hebben het koud. Zij … een jas van hun moeder. Van boven naar beneden 1. Een kind is … . 3. Au! Mijn oren doen … . 4. Wij … antwoord op de vraag. 5. Ik ga niet met de auto. Ik ga … . 6. Ik ga met de fiets … huis. 7. Vijf grote bomen … in de tuin. 9. Ik ga niet werken. Ik ben … . 1.

2. 4.

3.

5.

6.

7.

8.

9. 10.

11.

64

12.


Woorden 3.6 **

Deze auto is oud.

Deze auto is nieuw.

slapen

moe

de buurt

het voorbeeld

het begin

het eind

De vrouw is binnen.

De vrouw is buiten.

Deze plaats heet Eemnes.

De man heeft andere kleren dan de vrouw.

51 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst.

65


WOORDEN

52 53 * 54 * 55 ** 56 **

Maak de opdrachten.

Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdrachten op de computer.

Speel spel 3.6* Ga naar www.taalsterk.nl en speel het spel op de computer.

3

57 Vul in.* Kies uit: het begin – binnen – buiten – de buurt – het eind – moe – nieuw – oud – slapen

.......……de buurt….......…... De auto is ……...............…… .

De auto is ………..............…… .

.………....................……………… De vrouw is ……..........……… . De vrouw is ……............…… .

.………....................……………… .………....................……………… .………....................………………

66


58 Welke zin is goed?* 1. a. De tuin is buiten. b. De kamer is buiten. 2. a. Ik kijk naar moe. b. Ik kijk naar het voorbeeld. 3. a. In welke plaats ander jij? b. In welke plaats woon jij? 4. a. Ik ben moe. Ik ga slapen. b. Ik ben nieuw. Ik ga slapen. 5. a. Ik koop een andere jas. b. Ik koop een andere buurt. 6. a. Ik woon al drie jaar in deze oud. b. Ik woon al drie jaar in deze buurt.

59 Vul in.** Kies uit: begin – binnen – buurt – moe – nieuw – voorbeeld 1. Ik lees het .………....................……………… . 2. Het is koud. Ik ga naar .………....................……………… . 3. Twaalf uur is het .………....................……………… van de middag. 4. Veel mensen wonen in deze .………....................……………… . 5. Mijn huis is oud. Jouw huis is .………....................……………… . 6. Mijn dochter ligt op de bank. Ze is .………....................……………… .

67


WOORDEN

60 Maak de puzzel. Zoek de woorden in de puzzel.

3

b

i

n

n

e

n

b

v

u

i

p

k

i

s

u

o

i

n

l

c

n

h

u

o

t

i

a

n

d

e

r

r

e

e

a

r

ij

f

t

b

n

u

t

e

m

e

n

e

b

w

s

r

o

i

e

e

s

l

a

p

e

n

f

l

b

e

g

i

n

o

u

d

ander begin binnen buiten buurt eind moe nieuw oud plaats slapen voorbeeld

Welke zin kun je maken met de letters die je niet gebruikt hebt? Lees van links naar rechts. ………………………………………………………………………………………………..

68


Woorden 3.7 **

lachen

Zij is blij.

Zij is alleen.

Er zit een aantal mensen op de bank.

wassen

de foto

de stad

Zij weet het antwoord.

De vrouw is na de man.

Dit is zoet.

Dit is zuur.

Dit is zout.

61 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst.

69


WOORDEN

62 63 64 * 65 * 66 ** 67 **

Maak de opdrachten.

Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdrachten op de computer.

Speel spel 3.7* Ga naar www.taalsterk.nl en speel het spel op de computer.

3

68 Trek een lijn.* lachen

zoet

weten

alleen

blij

stad

zout

wassen

69 Welke zin is goed?* 1. a. Ik woon in deze foto. b. Ik woon in deze stad. 2. a. Hamza lacht. Hij is blij. b. Hamza lacht. Hij is zuur.

70


3. a. Hij eet een ijsje. Het ijsje is zoet. b. Hij eet een ijsje. Het ijsje is zout. 4. a. Wij eten soep. De soep is blij. b. Wij eten soep. De soep is zout. 5. a. Het meisje weet het antwoord. b. Het meisje slaapt het antwoord. 6. a. Dit is één vrouw. Zij is alleen. b. Dit is één vrouw. Zij is een aantal mensen.

70 Vul in.** Kies uit: aantal – foto – stad – wast – Weet – zout 1. Er zit veel .………....................……………… in het eten. 2. Ik woon in een grote .………....................……………… . 3. De moeder .………....................……………… haar kind. 4. .………....................……………… jij hoe duur de tomaten zijn? 5. Aan de muur hangt een mooie .………....................……………… . 6. Daar loopt een .………....................……………… mensen: vier mannen en vijf vrouwen.

71


WOORDEN

71 Maak de puzzel. Zoek de woorden in de puzzel.

3

w

a

s

s

e

n

f

s

h

o

e

v

e

e

l

o

t

m

e

n

s

a

a

n

t

a

l

e

n

b

l

ij

w

o

d

a

e

r

z

l

k

e

z

n

c

i

n

u

e

h

e

o

t

h

b

e

u

e

d

r

e

ij

e

f

?

r

n

w

e

t

e

n

aantal alleen blij foto lachen stad wassen weten zoet zuur

Welke zin kun je maken met de letters die je niet gebruikt hebt? Lees van links naar rechts. ………………………………………………………………………………………………..

72


Woorden 3.8 **

de sport

voetballen

de toets

de klas

de juf

de les

de school

het land

de wereld

het slot

de tent

dubbel

72 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst.

73 74 75 * 76 **

Maak de opdrachten.

Ga naar www.taalsterk.nl en maak de opdrachten op de computer.

73


WOORDEN

Speel spel 3.8* Ga naar www.taalsterk.nl en speel het spel op de computer.

77 Vul in.* Kies uit: dubbel – de juf – de klas – de les – het slot – de sport – de tent – voetballen – de wereld

3

……….......de les.....…………… .………....................……………… .………....................………………

.………....................……………… .………....................……………… .………....................………………

.………....................……………… .………....................……………… .………....................………………

74


78 Is de zin goed of fout?* 1. Ik slaap de toets. a. goed b. fout 2. Wij slapen in de tent. a. goed b. fout 3. De juf werkt op school. a. goed b. fout 4. De deur heeft een slot. a. goed b. fout 5. Welke sport doet jouw les? a. goed b. fout 6. Ik heb deze foto één keer. De foto is dubbel. a. goed b. fout

79 Vul in.** Kies uit: klas – land – school – tent – toets – voetballen 1. De jongens .………....................……………… buiten. 2. De juf staat voor de .………....................……………… . 3. In de klas maken we een .………....................……………… . 4. De .………....................……………… is klein. Je kunt er niet in staan. 5. Uit welk .………....................……………… kom jij? Ik kom uit Marokko. 6. De vader brengt zijn kinderen naar .………....................……………… .

75


WOORDEN

80 Maak de puzzel.** Je ziet een aantal zinnen en een aantal woorden. Er is steeds een woord weg. Vul de woorden in de puzzel in. Als je alle woorden hebt ingevuld, lees je van boven naar beneden een woord. Kies uit: dubbel – klas – landen – les – schrijven – slot – sport – tent – toets – wereld

3

Let op: de ij is één letter en moet dus in één hokje! 1. Wij … de antwoorden op. 2. De … heeft tien vragen. 3. In de … moeten we lezen en schrijven. 4. Welke … doe jij? Ik voetbal. 5. Ik heb deze krant twee keer. Ik heb hem … . 6. De juf staat voor de … . 7. Hoeveel mensen wonen er op de … ? 8. Hij krijgt het … niet open. 9. Slaap jij in een … ? 10. Nederland, Turkije en Polen zijn … .

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. Welk woord lees je van boven naar beneden? ………………………………………………………………………………………………..

81 Maak de opdracht.** Ga naar www.taalsterk.nl en maak de toets op de computer.

76


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.