FysioPraxis april 2018 - thema Arbeid

Page 1

Vakblad voor de fysiotherapeut - ledenblad KNGF

jaargang 27 april 2018

Themanummer Arbeid

Balans tussen zitten, staan en bewegen

SPRINT@Work: sensortechnologie

Casus arbeidsrevalidatie

nr 3


advertorial

Braces als onderdeel van de behandeling bij rugklachten. Binnen de fysiotherapie waren rugklachten in 2016 het meest voorkomende gezondheidsprobleem.(¹) Deze klachten resulteren in een fors economisch probleem vanwege ziekteverzuim. Mede door inzet van fysiotherapie is er wel een dalende trend zichtbaar in deze kosten: van 4,3 miljard in 2002 naar 3,5 miljard euro in 2007.(²) De meningen over de inzet van rugbraces zijn verdeeld. Dit artikel gaat in op de verschillende aspecten van braces als onderdeel van de behandeling. EFFECT EN WERKING VAN EEN RUGBRACE In 2009 is het effect van een lumbale rugbrace onderzocht op klinische en economische aspecten.(³) In deze multicenter RCT (n=197) werd aangetoond dat de lumbale brace zorgt voor:

1

Snellere en significante afname van pijnintensiteit (-74% vs -60% in 90 dagen)

2

Sneller en uitgebreider functioneel herstel (-68% vs -54% in 90 dagen)

3

Besparing in kosten voor medicatie (60,8 % vs 40% stopte met medicatie na 90 dagen)

4

Hoge tevredenheid van de patiënt (93,7%)

Biomechanisch gezien zorgt de rugbrace voor compressie, verhoging van intra-abdomiale druk en een vermindering van de belasting op wervels, door een 3-puntdruk systeem. Daardoor werkt het ook als een houdings- en bewegingsreminder voor de patiënt tijdens zitten, staan en dagelijkse activiteiten. VERZWAKT EEN RUGBRACE DE ROMPSPIEREN? Een systematische review uit 2016 (4) leverde geen bewijs dat het dragen van een rugbrace tot verzwakking van rompspieren leidt. Uit twee andere onderzoeken (5,6) blijkt dat een rugbrace de spieractiviteit bij tillen niet negatief beïnvloedt.

KEUZE VAN DE JUISTE RUGBRACE De acceptatie van de patiënt en daarmee de effectiviteit van de rugbrace wordt grotendeels bepaald door de keuze van de juiste brace. Figuur 1 laat zien hoe de indicatiestelling en het activiteitenniveau van de patiënt de basis vormen voor de keuze van de brace. Verder is de morfologie van de patiënt leidend voor de maatkeuze. A-specifieke lage rugklachten INDICATIE

ACTIVITEITENNIVEAU

acuut Gemiddeld

preventief Hoog

Gemiddeld

Houdings- Sacroiliacaal gerelateerd

Hoog

lumbaal

OrtelCross

LombaSkin

LombaStab

klinisch bewezen

Lombacross activity

thoracolumbaal Osteomed Acute

sacraal Lombamum Lomba

Figuur 1: Bracekeuze op basis van indicatie en activiteitenniveau. 1. Jaarrapport Fysiotherapie 2016 2. The trend in total cost of back pain in The Netherlands in the period 2002 to 2007, Lambeek et al. - Spine 2011 3. Effectiveness of a lumbar belt in subacute low back pain: an open, multicentric, and randomized clinical study. Calmels P. et al. - Spine 2009 4. Can Lumbosacral orthoses cause trunk muscle weakness? Fatemeh Azadinia e.a. – Spine Journal 2016 5. Effect of belt pressure and breath held on trunk electromyography, Lee,Y et al. – Spine 2002 6. Comperative study of the activity level of the abdominal muscles with and without a flexible lumbar belt in back pains, C.L. Hamonet et al. - Human Factors: The journal of the Human Factors and Ergonomics Society 1999

CONCLUSIE Rugbraces kunnen een complementaire behandelmethode zijn bij revalidatie, beweging en pijnverlichting. De keuze van de juiste brace is essentieel voor het effect. Uit onderzoek blijkt er geen verband te bestaan tussen de intzet van braces en verzwakking van de rompspieren.

Interesse in dit onderwerp? We komen graag met u in gesprek. Mail ons voor een afspraak bij u op de praktijk: info@thuasne.nl


colofon

FysioPraxis is het officiële tijdschrift van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) en verschijnt 10 keer per jaar. Redactieadres

KNGF Postbus 248 3800 AE Amersfoort E: info@miekevandalen.nl Eindredactie

Mieke van Dalen E: info@miekevandalen.nl M: 06 502 43 735 Redactie

Adri Apeldoorn Saskia Bon (hoofdredacteur) Karin Haks Lidwien van Loon (specialistenkatern) François Maissan Caroline Speksnijder Advertenties

Dock35 Media Misha Stork E: misha@dock35media.nl T: 0314 355 832 I: www.dock35media.nl Abonnementen niet-KNGF leden Een particulier abonnement kost per jaar € 106 en buitenlandse abonnees betalen € 45 voor een digitale versie (prijswijzigingen voorbehouden). Abonnementen kunnen op ieder moment starten en u betaalt aan het begin van het jaar voor het aankomend jaar. Beëindiging kan op elk moment, met inachtneming van één maand opzegtermijn. Er volgt een verrekening naar rato en teveel betaald abonnementsgeld wordt gecrediteerd. Abonnementen / adreswijzigingen

KNGF, Postbus 248, 3800 AE Amersfoort T: 033 467 29 00 E: ledenadministratie@kngf.nl Verantwoordelijkheid

De redactie beslist over de samenstelling van FysioPraxis. De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de door hen geschreven artikelen en het KNGF voor het KNGF-katern. Auteursrecht © 2018 KNGF. Artikelen mogen alleen worden overgenomen en/of vermenigvuldigd na schriftelijke toestemming van het KNGF en met bronvermelding. Voor overname voor commerciële doeleinden vragen we een passende vergoeding. Vormgeving / bladconcept

Jessica Dales, Dock35 Marketing

redactioneel

Fysiotherapie werkt! ‘Werk’ als behandeldoel. Het kan zelfs therapeutisch zijn. Veel patiënten willen weer werken, blijven werken, of beter werken. ‘Werk’ is ook vanuit maatschappelijk perspectief zeer relevant. Zelfs steeds relevanter in het licht van een vergrijzende arbeidspopulatie, waarbij door natuurlijke veroudering en een toename van chronische aandoeningen de belastbaarheid zal afnemen. Werk aan de winkel voor de fysiotherapeut. Het werkveld van de bedrijfs- en arbeidsfysiotherapie is breed en uitdagend. In dit themanummer van FysioPraxis komt een deel hiervan aan bod, waarbij we hebben getracht om de bijdragen van de auteurs praktijkgericht weer te geven voor de reguliere fysiotherapeut. Geen zware artikelen dus – daar zijn andere tijdschriften voor. Dit nummer bevat onder andere bijdragen over het meten van arbeidsuitkomsten, het meten van belastbaarheid, de Vragenlijst Arbeid en Re-integratie, lagerugpijn als reden voor ziekteverzuim, en sensortechnologie voor het monitoren van fysieke arbeidsbelasting. Plus een interview met Hidde van der Ploeg over lang en veel zitten, een overzicht van kenniscentra, een casus over arbeidsrevalidatie, een infographic van het arbo-curatieve veld en een quiz over werken met een knieprothese. Zo krijgt u een ‘snapshot’ van praktische en wetenschappelijke kanten van de bedrijfs- en arbeidsfysiotherapie. We willen hiermee alle collegae een kijkje in de keuken geven van het werkveld van deze gespecialiseerde fysiotherapeuten. We hopen dat u hiermee dit werkveld wat (beter) leert kennen en waarderen, indien nodig. Misschien wilt u ook wel eens een gespecialiseerde collega consulteren of naar hem of haar doorverwijzen. Ook hopen we dat deze inkijk u alerter maakt op werkgerelateerde context en doelstellingen, en u enkele handvatten geeft voor de dagelijkse, niet-gespecialiseerde praktijk. Uit onderzoek blijkt dat dit nodig is: er is te weinig aandacht voor en fysiotherapeuten hebben te weinig specifieke kennis en vaardigheden. Werk als behandeldoel. Niet alleen patiënten willen het; werkgevers, verzekeraars en ‘de maatschappij’ willen het ook. De fysiotherapeut kan helpen: fysiotherapie werkt!

Yvonne de Leeuw-van Zaanen en Michiel Reneman Gastredacteuren themanummer Arbeid

Drukwerk Senefelder Misset B.V. Foto omslag

Wiep van Apeldoorn ISSN

0927- 5983

fysiopraxis@kngf.nl @FysioPraxis

FysioPraxis april 2018 | 3


op de cover

Miloushka Kronstadt Ik ben trots op…

Registerbedrijfsfysiotherapeut, coach duurzame inzetbaarheid en zzp’er, o.a. werkzaam in het Deventer Ziekenhuis. Ontwikkelaar van een online coachingprogramma en gesprekskaarten duurzame inzetbaarheid, en gastdocent ergonomie aan de opleiding voor operatieassistenten en anesthesiemedewerkers.

… medewerkers die op basis van de verkregen inzichten uit trainingen en coaching veranderingen doorvoeren die ertoe doen en die zelfs hun collega’s inspireren gezond te werken. Dit gun ik heel werkend Nederland. En ik ben er trots op dat het Deventer Ziekenhuis op grond van medewerkerstevredenheid verkozen is tot beste werkgever.

Waar is de coverfoto gemaakt? In de afwaskeuken van het Deventer Ziekenhuis. Ik coach en train medewerkers op hun werkplek, individueel en in teamverband, met als doel gezond werkgedrag.

Foto: Wiep van Apeldoorn

Wie bent u?

Ik heb gekozen voor fysiotherapie omdat… Ik lees FysioPraxis vooral… … de artikelen over gedragsverandering.

… het een veelzijdig vak is. Ofschoon ik nu geen patiënten meer behandel, zet ik wel mijn fysiotherapeutische kennis mensgericht in.

Viel u iets op, hebt u een opmerking of aanvulling? We horen het graag! Reacties kunt u sturen naar: fysiopraxis@kngf.nl @FysioPraxis

OPROEP

Wilt u zelf een artikel aanleveren? Wij nodigen u daartoe graag uit. Ga naar www.kngf.nl/fysiopraxis voor de auteursrichtlijnen. De redactie behoudt zich het recht voor bijdragen die niet aan de kwaliteitseisen van FysioPraxis voldoen, af te wijzen.

advertenties

Universitaire Masterstudie

Evidence Based Practice in Health Care MSc/Drs

Verdieping op Masterniveau? Volg een master of korte mastercourse Saxion Parttime School

Start 17e academisch jaar september 2018 Tweejarige universitaire deeltijd masterstudie tot klinisch epidemioloog (medisch wetenschappelijk onderzoeker). Bridging health care and science ■ een eersteklas carrièrestap als startpunt naar een hoog wetenschappelijk niveau ■ modern en actueel onderwijs met een multidisciplinaire benadering ■ (inter)nationaal gerespecteerd en NVAO-geaccrediteerd ■ voor medici, paramedici, promovendi, verpleeg- en verloskundigen Voor contact, voorlichtingsdata, informatie en aanmelding: www.amc.nl/masterebp

4 | FysioPraxis april 2018

Mastercourse Adviseur Arbeid en Gezondheid (12 dagen)

Charge your career

Master Musculoskeletaal (3 jaar):

Kom naar de voorlichting! 19 april in Enschede 23 mei in Deventer 18.30 of 20.00 uur

• Manuele therapie • Sportfysiotherapie

Fysiotherapie-Hartfalen (3 dagen) Of volg de post-hbo cursus Fysiotherapie-Schoudercombi of Fysiotherapie bij lage rugpijn, of de masterclass Werkbehoud bij rugklachten. Lees meer op saxion.nl/parttimeschool

saxion.nl/parttimeschool


inhoud

THEMA ARBEID: 11/29 Quiz

Weer werken met een knieprothese

14 Netwerk bij verzuim Infographic

8

12

8 Hidde van der Ploeg

12 FCE: twee tiltests

“We moeten zorgen voor een betere balans tussen zitten, staan en bewegen.” FysioPraxis sprak met dr. Hidde van der Ploeg, een van de belangrijkste onderzoekers van sedentair gedrag. Juist in de grote groep inactieven is de gezondheidswinst het grootst als zij in beweging komen. Maar deze mensen zijn wel het lastigst in beweging te krijgen.

Belastbaarheid voor arbeid kun je meten met behulp van een Functionele Capaciteiten Evaluatie (FCE). Dat is een testbatterij van 20 tot 25 tests. Met elke test wordt een aparte activiteit gemeten die de cliënt op een gestandaardiseerde wijze uitvoert. Michiel Reneman geeft een update van de wetenschappelijke ontwikkelingen en beschrijft twee tests: tillen laag en tillen hoog.

16 Onderzoeksgroepen

Universiteiten, hogescholen en andere organisaties

21 Rugklachten en werk

Ideeën uit een workshop met 60 (arbeids)fysiotherapeuten

26 Verzuim en terugkeer naar werk Meten van werkgerelateerde uitkomsten

30 Casuïstiek arbeidsrevalidatie

Nekpijn en hoge werkdruk

VERDER:

6 Studenten | Geschiedenis 7 Column Jeroen van Egmond

33 Specialistenkatern

18 18 SPRINT@Work

Om de werkbelasting van werkenden te verbeteren, is door het UMCG en center of research excellence SPRINT een onderzoek gestart naar het meten van de werkbelasting met behulp van sensortechnologie: SPRINT@Work. Een inkijkje in de nieuwste systemen om werkenden bewust te maken van arbeidsbelasting en gedrag. En dat is weer belangrijk voor een duurzame inzetbaarheid van werkenden.

24 De VAR-2

Lex Vendrig ontwikkelde de Vragenlijst Arbeid en Re-integratie (VAR-2), waarmee psychosociale risicofactoren in de arbeidssituatie in kaart gebracht kunnen worden. Hij vertelt over dit meetinstrument, het wetenschappelijk onderzoek naar de VAR-2 en de bruikbaarheid ervan voor de fysiotherapeut.

KNGF katern 38 KNGF Nieuws 40 Achter het nieuws Nieuw kwaliteitsregister KRF NL

FysioPraxis april 2018 | 5


studenten | geschiedenis

De fysiotherapiestage van Jeroen Pisart

‘Elke patiënt is uniek’

Wie ben je en waar studeer je? Ik ben Jeroen Pisart. Op dit moment studeer ik fysiotherapie aan de Hogeschool Leiden. Ik ben wat ouder dan de meeste studenten (28); vóór mijn studie fysiotherapie heb ik een economische hbo afgerond. Mijn interesse ging daarna toch meer uit naar werk in de zorg.

Waar loop je stage? Op dit moment loop ik stage in het HMC Westeinde (Den Haag).

Wat heb je gedaan? De stage is op dit moment nog bezig, dus ik heb nog niet alle onderdelen meegemaakt. Het ziekenhuis biedt de eerste twee weken een meelooprooster, waarbij je als stagiair meeloopt op alle afdelingen. Na deze twee weken loop je als stagiair negen weken op de afdeling neuro-

logie en negen weken op de ic/longafdeling. Op dit moment loop ik nog stage op de afdeling neurologie.

Wat viel je op en/of wat is anders in de praktijk dan je op de opleiding hebt geleerd? Ondanks de simulatiepatiënten is de opleiding toch anders dan de werkelijkheid. Elke patiënt is uniek en heeft zijn of haar eigen problemen en doelen. De verschillende gradaties in ernst en uiting van zowel somatische als neuropsychologische functiestoornissen worden mij nu, in de praktijk, pas goed duidelijk. Deze diversiteit maakt de stage uitdagend en soms ingewikkeld. Het is duidelijk dat er geen standaardpatiënt is, bij wie een standaardaanpak werkt. Toch wordt er zoveel mogelijk evidence based gewerkt bij het HMC Westeinde.

Wil je in dezelfde setting en met dezelfde patiëntengroep werken? Voor ik aan de opleiding begon, heb ik altijd gezegd in een revalidatiesetting te willen werken. Hoewel het werk als fysiotherapeut binnen elke setting mijn interesse heeft, komt het ziekenhuis nu toch op de eerste plaats! Vooral de neurologie heeft nu mijn interesse, maar wellicht verandert dit beeld in de tweede helft van mijn stage.

Hoe ben je aan je stageplek gekomen? Op de Hogeschool Leiden kun je je eigen stageplaats aandragen, maar je kunt ook solliciteren of een voorkeursplaats kiezen. Bij het HMC Westeinde is het alleen mogelijk om via een sollicitatie binnen te komen.

Beschrijf je stage adres in 3 woorden. Inspirerend, uitdagend en vooral leuk!

Stichting Geschiedenis Fysiotherapie

Noodkreet van een heilgymnast “In elk ziekenhuis een heilgymnast-masseur! Een maatschappelijke eisch!” Met deze oproep deed heilgymnast J. Eijkman uit Zeist in 1934 in het Nederlands tijdschrift voor Heilgymnastiek en Massage een verwoede poging om de heilgymnastiek en massage de ziekenhuizen binnen te loodsen in Nederland. Wat was de achtergrond van zijn oproep? Tekst: Huub Vossen PT, MMT en dr. Anton de Wijer

Eijkman constateerde dat patiënten vijf maanden bedrust kregen bij een ontstoken gewricht, dat bij een enkelfractuur na veertien weken verpleging de patiënt nog steeds niet kon lopen en dat contracturen door verplegers werden ‘behandeld’. Deze stelling leek eerder een noodkreet dan een oproep.

Begin jaren dertig van de vorige eeuw deed de ziekenhuisfysiotherapie voor het eerst haar intrede. Gelukkig kunnen we nu bogen op richtlijnen en zorgstandaarden voor de ziekenhuisfysiotherapeuten en zijn er netwerken met fysiotherapeutische specialisten voor aandoeningen in de klinische setting. Maar kunnen we achterover leunen? Fysiotherapeuten beweren nog steeds dat artsen te weinig weten van de ontwikkelingen in het vak fysiotherapie. Medisch specialisten waren talrijk vertegenwoordigd als docent in de jaren

6 | FysioPraxis april 2018

zeventig en tachtig op de Academie voor Fysiotherapie om fysiotherapiestudenten te onderrichten in de medische vakken. Dit is nog steeds gebruikelijk België en Duitsland, maar in Nederland heeft de arts nauwelijks een rol op de huidige opleidingen fysiotherapie. Hierdoor is de natuurlijke verbinding tussen de medische en paramedische sector verdwenen. Toch zien we een kentering. Sinds drie jaar is er een universitaire opleiding fysiotherapie waar de neuroloog weer als vanouds het vak neurologie doceert. De medische vakdocenten keren gelukkig weer terug, samen met vakdocenten uit de fysiotherapie, zodat een meer complementair en diepgaand beeld ontstaat.

Volledig artikel: www.kngf.nl/fysiopraxis


kort nieuws

column

Website Beter Werken

Online hulpprogramma’s bij chronische aandoeningen Online hulpprogramma’s die mensen met een chronische aandoening helpen om aan het werk te komen of te blijven, zijn lastig te vinden. Onderzoeksinstituut Nivel bracht samen met de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, het RIVM en het Vlaamse JKVG de bestaande programma’s bijeen. De onderzoekers brachten twintig online zelfmanagementprogramma’s uit Nederland en Vlaanderen in kaart. Uit de analyse hiervan bleek dat de programma’s vooral bedoeld zijn voor mensen met een chronische lichamelijke of psychische aandoening. Voor mensen met een verstandelijke beperking bleken maar twee programma’s beschikbaar. De programma’s voor mensen met een chronische lichamelijke aandoening heeft Nivel gebundeld op de overzichtssite Beter Werken.

Wet verbetering Poortwachter De wet verbetering poortwachter is ingesteld om het aantal werknemers dat langdurig ziek is, terug te dringen. Het uitgangspunt hierbij is dat snel en effectief ingrijpen het verzuim korter maakt. De werkgever is samen met de zieke werknemer in de eerste twee ziektejaren verantwoordelijk voor de re-integratie. Naast de re-integratiebegeleiding door de arbeidsdeskundige casemanager en de bedrijfsarts kan extra inzet soms nodig zijn, bijv. van: •e en bedrijfsfysiotherapeut voor verbetering van de lichamelijke belastbaarheid (bijv. bij RSI); • een psycholoog voor verbetering van de mentale belastbaarheid (bijv. cognitieve therapie bij een burn-out); • een bedrijfsmaatschappelijk werker voor verbetering van de sociale situatie (bijv. bij overlijden van partner van werknemers of bij scheiding); • een loopbaanadviseur voor loopbaanondersteuning; • een mediator voor conflictbemiddeling; • een arbeidskundig consultant voor inventarisatie van de verzuimoorzaken in een bedrijf.

Arbeid Beste collega, Arbeidsethos, arbeid adelt en wat beladener: Arbeit macht frei; het moge duidelijk zijn dat arbeid een in en in moreel en ethisch begrip is. En of je nou aanhanger bent van het marxisme of juist van the American dream, arbeid is ook een politiek begrip. Fysiotherapeuten leveren zelf arbeid, vaak met betrekking tot de arbeid van hun patiënten. Fysiotherapie is dus inherent moreel, ethisch en politiek. Er gaan echter steeds meer stemmen op dat fysiotherapeuten wat politiek naïef zijn en, sorry, ik ben het daar wel mee eens. Maar wat betekent dat dan, dat politieke? Politiek gaat over hoe de samenleving in elkaar steekt, hoe we dingen regelen en: hoe macht en verantwoordelijkheden worden verdeeld en ingezet. Twee voorbeelden. Veel zorgarbeid wordt geleverd door ouders, familie of mantelzorgers. Deze arbeid wordt gerekend tot het privédomein, het is geen ‘werk’. Het rare is dat zorgen in het privédomein een lagere sociaaleconomische status heeft, net als zorgarbeid die te maken heeft met bijvoorbeeld afval en lichamelijke dienstverlening, denk aan billen wassen (en: masseren!?). Geen wonder dus dat het animo voor mantelzorg lijkt af te nemen. Toch is deze arbeid van groot belang om de samenleving in stand te houden. Zouden (arbeids)fysiotherapeuten net zo vaak een werkplekonderzoek doen bij iemand die belast is met het verzorgen van een buurman als bij iemand met een bureaubaan? Fysiotherapeuten werken mee aan het promoten van leefstijlverandering, vaak met de motivatie dat dit belangrijk is om kosten in de zorg te beheersen. De verantwoordelijkheid voor de verandering wordt vaak bij het individu gelegd, maar gezien de risicofactoren voor een minder gezonde leefstijl is dat eigenlijk niet terecht. Toch wordt steeds meer macht ingezet om het individu te veranderen, bijvoorbeeld met geld; nu nog met korting, maar over niet al te lange tijd waarschijnlijk ook met boetes. Of door het inzetten van ICT en e-health (tip: zoek eens op het disciplinerend effect van het panopticum). Ik hoop van harte dat wij als beroepsgroep meer oog gaan krijgen voor de netwerken van relaties waarin mensen staan (of juist het gebrek daaraan). De politieke lading van de focus op eigen regie, vrijheid en verantwoordelijkheid kan dan zichtbaar worden. We kunnen ons dan afvragen of de macht en verantwoordelijkheden door ons wel goed worden ingeschat en zo ervoor zorgen dat ons mensbeeld niet juist bijdraagt aan de kwetsbaarheid die we eigenlijk zo graag willen helpen oplossen. Onze arbeid zal dan in ieder geval moreel en ethisch beter werken.

Bron: www.regiopoortwachters.nl

MEER WETEN? Ga naar www.arboportaal.nl voor de Wet verbetering poortwachter.

Vriendelijke groet, Jeroen van Egmond Voorzitter KNGF Ethiekcommissie j.van.egmond@hva.nl

FysioPraxis april 2018 | 7


interview

Hidde van der Ploeg:

‘We moeten zorgen tussen zitten, staan

NRC 070913 / StS. EvG / Bron: Medicine & Science in Sports & Exercise, shutterstock

8 | FysioPraxis april 2018


voor een betere balans en bewegen’ Bewegen is gezond. Volgens de nieuwe Beweegrichtlijnen van de Gezondheidsraad uit 2017 moeten we ten minste 150 minuten per week matig intensief bewegen. Maar ook bij voldoende beweging is stilzitten een risicofactor voor hart- en vaatziekten, diabetes en andere ziekten. Wat kunnen fysiotherapeuten doen om die risicofactor aan te pakken?

Tekst: Pieter van Megchelen

“Zitten is niét het nieuwe roken”, zegt dr. Hidde van der Ploeg, associate professor aan de afdeling Sociale Geneeskunde van het VU medisch centrum in Amsterdam en een van de belangrijkste Nederlandse onderzoekers van sedentair gedrag. “Zitten is een vorm van natuurlijk gedrag, terwijl roken altijd ongezond is. Maar we hebben ons leven zo eenvoudig ingericht, dat we bijna de hele dag stilzitten. Thuis zitten we het liefst voor de tv, achter een tablet of met een boekje. We zitten in de auto of de trein op weg naar ons werk en als we een kantoorbaan hebben, zitten we daar ook het grootste deel van de dag. En dan wordt het te veel voor ons lichaam. Onze beenspieren vormen de grootste spiergroep en die gebruiken we bij het zitten vrijwel niet. Daardoor wordt er onvoldoende suiker en vet opgenomen, waardoor de kans toeneemt op diabetes en op hart- en vaatziekten. Om dat aan te pakken, moeten we zorgen voor een betere balans tussen zitten, staan en bewegen.”

Sterfte In de nieuwe Beweegrichtlijnen1 staat het advies: ‘Voorkom veel stilzitten’. De Gezondheidsraad heeft daar nog geen getallen aan verbonden, zoals bij bewegen. Van der Ploeg: “Naar de gunstige effecten van bewegen wordt al veel langer onderzoek gedaan. Onderzoek naar stilzitten als risicofactor is pas een jaar of tien oud. En dat is kort, want het duurt een tijd voordat je de gevolgen ziet in langlopend onderzoek. De meeste studies zijn dan ook epidemiologisch, die gaan over grote aantallen mensen bij wie een schatting wordt gemaakt van de hoeveelheid tijd dat zij zitten. Intus-

sen worden ook interventiestudies gedaan, waarbij mensen door loting worden verdeeld over twee groepen, een die veel zit en de ander die minder moet gaan zitten. Vervolgens wordt daadwerkelijk gemeten hoeveel zij zitten, staan en bewegen. Als we daar de resultaten van hebben, kunnen we preciezere aanbevelingen doen.”

‘Juist in de grote groep inactieven is de gezondheidswinst het grootst als zij in beweging komen’ Die epidemiologische cijfers van de Gezondheidsraad zijn toch verontrustend genoeg om het zitten als risicofactor serieus te nemen. Mensen die meer dan acht uur per dag zitten en ook nog eens minder dan de aanbevolen 150 minuten per week bewegen, hebben een 27% grotere kans om vroegtijdig te overlijden dan mensen die slechts vier uur per dag zitten en te weinig bewegen. Wie wel de beweegnorm haalt of zelfs veel meer beweegt, verkleint het risico op vroegtijdig overlijden. Hoewel de boodschap dus blijft dat bewegen belangrijk is, komt daar het advies bij om het stilzitten terug te dringen. Van der Ploeg wil wel een eerste indicatie geven: “Wie per dag gemiddeld acht uur of meer stil zit, doet er verstandig aan om minder te gaan zitten. En probeer in ieder geval te voldoen aan de nieuwe Nederlandse Beweegrichtlijnen. Vergeet daarbij niet dat langer, vaker en/of intensiever bewegen extra gezondheidsvoordeel geeft.” FysioPraxis april 2018 | 9

»


Gezondheidsvoordeel

» Bedrijfsfysiotherapie Het veranderen van menselijk gedrag is meestal niet eenvoudig. Wie gewend is om elke avond achter de televisie neer te ploffen, zal niet gemakkelijk de gewoonte ontwikkelen om in plaats daarvan een stevige avondwandeling te gaan maken of de sportschool op te zoeken. En ook op het werk is het aanpakken van sedentair gedrag een hele uitdaging. Toch zijn er steeds meer werkgevers die hun werknemers gezondere keuzemogelijkheden willen bieden, zoals bureaus waaraan men ook kan staan of zelfs fietsen, en faciliteiten voor staand of lopend vergaderen. Ook worden medewerkers aangespoord om regelmatig even in beweging te komen in plaats van lang achtereen stil te zitten. Dat laatste zou volgens laboratoriumstudies al een verbetering in de (suiker)stofwisseling opleveren. Van der Ploeg is zelf betrokken bij een groot onder-zoek bij Achmea, waarbij de bedrijfsfysiotherapeuten van de verzekeraar een belangrijke rol spelen. “De locaties zijn door loting verdeeld in interventielocaties en controlelocaties. Op de interventielocaties staan op de flexwerkplekken bijvoorbeeld bureaus die in hoogte verstelbaar zijn, zodat medewerkers eraan kunnen zitten of staan. Ook door andere interventies worden medewerkers gestimuleerd om minder stil te zitten. Op de controlelocaties blijft alles bij het oude. En overal krijgen medewerkers een apparaatje in hun broekzak waarmee ze via hun smartphone kunnen zien hoeveel ze nu eigenlijk bewegen, zitten en staan. Na een jaar gaan we kijken wat het effect is geweest van de interventie op o.a. zitgedrag, werkproductiviteit en op de gezondheid van medewerkers, bijvoorbeeld hun gewicht.”

extra

groot

inactief

Van der Ploeg bespreekt het probleem van stilzitten voortdurend in één adem met andere risicofactoren en het gunstige effect van bewegen. En de getallen die hij noemt, vallen in de categorie goed nieuws en slecht nieuws. Het slechte nieuws is dat meer dan de helft van de Nederlanders minder beweegt dan het minimum van de beweegrichtlijn en dat we 85% van onze vrije tijd zittend doorbrengen. Dat blijkt respectievelijk uit onderzoek van het RIVM2 en het Nederlandse Tijdsbestedings Onderzoek.3,4 Het goede nieuws blijkt uit bijgaande grafiek (zie figuur 1): juist in de grote groep inactieven is de gezondheidswinst het grootst als zij in beweging komen.

10 | FysioPraxis april 2018

zeer actief

Mate van activiteit

Figuur 1 Beginnen met bewegen levert het grootste gezondheidsvoordeel op

‘De mensen die het het hardst nodig hebben, krijg je vaak het lastigst in beweging’

Gezondheidswinst

matig actief

Bron: www.gezondheidsraad.nl (zoek op ‘beweegrichtlijnen 2017’)

Patiënten in beweging De winst van minder zitten en meer bewegen komt overigens niet alleen tot uiting in een kleinere kans op hartproblemen of diabetes. Van der Ploeg: “De zit-stabureaus zijn in Scandinavische landen al veel langer in gebruik. Daar zijn ze geïntroduceerd om nek- en rugklachten terug te dringen bij mensen met een zittend beroep. Afwisseling van houding en afwisselend bewegen zijn natuurlijk ook nodig om het bewegingsapparaat gezond te houden. Het sluit allemaal naadloos op elkaar aan. Een patiënt met klachten aan het bewegingsapparaat die goed behandeld wordt door de fysiotherapeut, kan daarna weer meer gaan bewegen. De fysiotherapeut geeft vaak oefeningen die gericht zijn op het herstel van die specifieke functie. Ik zou me kunnen voorstellen dat de fysiotherapeut de patiënt daarnaast ook adviseert om meer te bewegen en minder stil te zitten in het dagelijks leven. Maar besef wel dat een verandering van gedrag vaak moeite kost. Dat zien we ook in ons onderzoek: de medewerkers die toch al sporten en gezond leven, zijn het makkelijkst enthousiast te krijgen voor een interventie die het stilzitten tegengaat. De mensen die het het hardst nodig hebben, krijg je vaak het lastigst in beweging.”

Literatuur: www.kngf.nl/fysiopraxis


quiz

Vragen

Weer werken met een knieprothese Het aantal werkende patiënten met een knieprothese neemt de komende jaren sterk toe in Nederland.1 Dit komt onder andere door meer overgewicht bij de bevolking. Het RIVM verwacht een stijging van het totale aantal knieprotheseoperaties met 300% tot een aantal van 57.900 per jaar in 2030.2 De helft van deze patiënten is dan jonger dan 65 jaar. Deze ‘jonge’ patiënten vinden het belangrijk om weer te werken na hun operatie.3 Deze quiz bestaat uit 5 vaak gestelde vragen over weer gaan werken na de knieprotheseoperatie en is gehouden tijdens de Dag van de Fysiotherapeut 2017.

Tekst: Paul Kuijer, Yvonne van Zaanen en Arthur Kievit

Hoeveel werkenden wereldwijd keren niet terug naar werk na een totale-knieprothese-operatie (TKP)? A. geen, iedereen werkt weer B. 6 van de 100 C. 15 van de 100 D. > 25 van de 100

Vraag 2 Wat is een groter risico voor knieartrose: het hebben van overgewicht (BMI 25,029,9 kg/m2) of 10 jaar werken als tegelzetter? A. overgewicht (BMI 25,0-29,9 kg/m2) B. 10 jaar werken als tegelzetter (9.200 uur = 10 jaar x 46 weken x 5 dagen x 4 uur knielen/hurken)

Vraag 3 Bij welke patiënt die volgende week een TKP krijgt, besteed je als fysiotherapeut in ieder geval extra aandacht aan de arbo-curatieve samenwerking of adviseer je arbeidsgerelateerde zorg? A. M evrouw Schipper, 62 jaar, BMI 31 kg/ m2, werkt als secretaresse en verzuimt niet van haar werk. B. Meneer Ahmadi, 56 jaar, BMI 33 kg/m2, werkt als leraar Frans en verzuimt sinds drie weken van zijn werk. C. Mevrouw De Korte, 54 jaar, BMI 31 kg/ m2, werkt als schoonmaakster in de thuiszorg en verzuimt sinds drie weken van haar werk.

www.shutterstock.com

Vraag 1

Vraag 4 Hoeveel studies in de medische literatuur van PubMed en Embase beschrijven effectieve fysiotherapie voor werkhervatting na een knieprotheseoperatie? A. 0 B. 13 C. 66 D. 323

Vraag 5 Voor welke twee activiteiten verwachten Nederlandse patiënten die een TKP krijgen, de meeste moeite te houden 6 maanden na de operatie, en met welke twee activiteiten hebben zij daadwerkelijk de meeste moeite 6 maanden na de operatie? A. Verwachting: hurken en knielen Uitkomst: hurken en knielen

B. Verwachting: hurken en knielen Uitkomst: lopen op ongelijke ondergrond en traplopen C. Verwachting: traplopen en werken onder kniehoogte Uitkomst: traplopen en werken onder kniehoogte D. Verwachting: tillen/dragen en besturen van een voertuig Uitkomst: staan en traplopen

De antwoorden staan op pagina 29.

Literatuur bij de vragen en antwoorden (pag. 30): www.kngf.nl/fysiopraxis

FysioPraxis april 2018 | 11


test en techniek

Belastbaarheid voor werk meten

Functionele Capaciteiten Evaluatie In 2003 en 2006 schreef Michiel Reneman over het meten van belastbaarheid voor arbeid met behulp van een Functionele Capaciteiten Evaluatie (FCE). Dit artikel is een update van de wetenschappelijke ontwikkelingen en bevat een beschrijving van twee tests.

Tekst: Michiel Reneman

Onder belastbaarheid wordt verstaan: de mogelijkheid om activiteiten uit te voeren. Binnen de context van werk wordt dit arbeidsbelastbaarheid genoemd. De fysiotherapeut zal meestal de mogelijkheden van een cliënt uitvragen, en deze vergelijken met de eisen van het werk (arbeidsbelasting). Dit is goed in te passen in een anamnese. Een nadeel is de beperkte reproduceerbaarheid, zeker wanneer dit niet gestandaardiseerd gebeurt.1 Vragenlijsten zijn betrouwbaarder, maar meten zelfgerapporteerde mogelijkheden of beperkingen in het uitvoeren van (arbeidsgerelateerde) activiteiten. Maar wat zijn de daadwerkelijke mogelijkheden van een cliënt? Om deze vraag te beantwoorden zijn testbatterijen beschikbaar, bekend onder de verzamelnaam Functionele Capaciteiten Evaluatie (FCE). In Nederlands Tijdschrift voor Fysiotherapie en in FysioPraxis zijn in 2003 resp. 2006 artikelen gepubliceerd over het meten van belastbaarheid voor arbeid met behulp van een FCE.2,3 De wetenschappelijke ontwikkelingen zijn doorgegaan en worden samengevat in deze update. Aan het einde van het artikel worden twee tests beschreven.

12 | FysioPraxis april 2018

WETENSCHAPPELIJKE ONTWIKKELINGEN Functionele Capaciteiten Evaluatie Een FCE is een testbatterij die in volle omvang bestaat uit 20 tot 25 tests. Met elke test wordt een aparte activiteit gemeten die de cliënt op een gestandaardiseerde wijze uitvoert. Voorbeelden van activiteiten zijn: tillen, dragen, handhaven van lichaamshoudingen (bijvoorbeeld knielen, hurken, bovenhands en gebogen werken), repetitieve handelingen (bijvoorbeeld bukken en reiken) en hand- en vingervaardigheden. Vaak wordt een FCE gecompleteerd met een test naar energetische belastbaarheid. FCEs worden in Nederland in gespecialiseerde centra voor arbeidsfysiotherapie en -revalidatie toegepast. FCEs zijn vaak beschermd met een copyright, aanschafkosten zijn hoog en wanneer alle tests moeten worden afgenomen, neemt een FCE vele uren in beslag. Dit alles hinderde grootschalige implementatie. Er zijn echter protocollen ontwikkeld die beduidend korter zijn, en ook is het mogelijk om één of enkele tests uit te voeren, zonder dat dit gepaard gaat met verlies aan voorspellende waarde.4 Deze tests zijn beschreven in de wetenschappelijke literatuur, en zijn dus publiekelijk beschikbaar. Hiermee komt performance-based testen in beeld voor een bredere toepassing, en kan het vragenlijsten, anamnese en ander bewegingsonderzoek aanvullen. Dat is ook de bedoeling van een FCE, zoals blijkt uit de definitie: een FCE is een onderzoek naar

capaciteiten om activiteiten uit te voeren, dat gebruikt wordt om aanbevelingen te doen ten aanzien van arbeidsparticipatie. Hierbij wordt rekening gehouden met lichaamsfuncties en -structuren, omgevingsfactoren, persoonlijke factoren en de gezondheidssituatie.5 Het betreft dus niet alleen het testen van de belastbaarheid en vergelijken met de arbeidsbelasting; indien de belastbaarheid onvoldoende is, beoogt de testleider ook de reden daarvoor te identificeren. Dit kan hij of zij vervolgens integreren in zijn of haar klinisch handelen.

Meeteigenschappen Van alle FCEs is naar de methode WorkWell het meeste onderzoek gedaan. Onderstaand overzicht van meeteigenschappen betreft deze methode. De twee tiltests verderop in dit artikel zijn onderdeel van deze FCE. Veiligheid – De afname van een FCE leidt bij een cliënt meestal tot een toename van klachten, maar dit is van tijdelijke duur (meestal enkele dagen, soms een week, zelden langer). Er zijn geen complicaties gerapporteerd. De veiligheid is bestudeerd bij gezonde volwassenen,6 patiënten met chronische lagerugpijn,7 chronische nekpijn8 inclusief whiplash,8,9 beginnende artrose aan heup en/of knie,10 handartrose11 en recent ook bij mensen met één arm.12


TESTS Tiltests WorkWell FCE

Betrouwbaarheid – De test-hertestbetrouwbaarheid van de meeste tests is voldoende tot goed.13 Deze is onderzocht bij een verscheidenheid aan populaties. Hoewel de meeste tests betrouwbaar zijn op groepsniveau, blijkt er een substantiële individuele variantie tussen de metingen te bestaan. Deze variantie is nog deels onverklaard (zie validiteit). De inter- en intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid van de observaties die tijdens een FCE worden gedaan, zijn overwegend goed.13,14 De observaties betreffen de veiligheid van testuitvoering en het inspanningsniveau tijdens de tiltests. Ook dit is bij meerdere groepen onderzocht. Validiteit – De validiteit is in meerdere studies onderzocht. Hieruit is gebleken dat functionele capaciteit een biopsychosociaal construct is, passend bij de FCE-definitie.15-17 Dit betekent dat naast fysieke ook psychologische en sociale factoren de testresultaten beïnvloeden. De mate waarin deze factoren een rol spelen, verschilt tussen individuen, maar kan ook bij individuen zelf verschillen. Dit verklaart daarmee ook de individuele varianties van de test-herteststudies. Via observatie is de mechanische belasting valide vast te stellen.18 Er is robuust aangetoond dat FCE-resultaten gering samenhangen met zelfrapportages,19-21 en dus een ander beeld opleveren. Een FCE, en dan vooral de tiltests, hangt samen met huidige of toekomstige arbeidsstatus.22,23 De responsiviteit is niet onderzocht. Toepasbaarheid – Kortere protocollen kunnen worden afgenomen, of zelfs een enkele test.4,24-26 De interpretatie van de testresultaten is verbeterd door de beschikbaarheid van referentiewaarden van gezonde, werkende mensen met een vergelijkbare fysieke arbeidsbelasting.27,28

Deze FCE bevat twee tiltests. Doel van de tests is het vaststellen van het tilvermogen. Een volledige en gedetailleerde protocolbeschrijving, waaronder ook gestandaardiseerde observaties, is hier niet mogelijk. Het volledige protocol is beschermd en dient aangeschaft te worden. De beschrijving hieronder is gebaseerd op gepubliceerd onderzoek. Een korte ‘open source’ Nederlandstalige cursus is in ontwikkeling.

op, draait 90° terug en zet de krat op de tafel. Een set bestaat uit 5 herhalingen. Bereik in 4 tot 5 sets het maximale te tillen gewicht. Begin altijd met een laag gewicht. Dit houdt in dat de gewichtstoename voor sterke cliënten groter is dan voor minder sterke cliënten.

Tillen hoog

• Bloeddrukmeter, hartslagmeter, stopwatch. • Een tilunit met planken die in hoogte verstelbaar zijn. Voor de lage tiltest is alleen een tafel (74 cm) voldoende. • Gewichten; totaal ca. 80 kg. Er wordt gemeten op 1 kg nauwkeurig. • Plastic krat met grijpopening, 40 x 30 x 22 cm.

Testuitvoering: cliënt heeft de handen in de handvatten en tilt de krat van de tafel naar de plank en vice versa. Stel de plank op een dusdanige hoogte, dat wanneer het krat erop staat, de bovenkant van het krat op dezelfde hoogte is als de kruin van de cliënt. Het protocol is verder gelijk aan het protocol ‘tillen laag’.

Algemeen

Interpretatie

• Indien mogelijk dient de test gestandaardiseerd uitgevoerd te worden. Soms is het niet mogelijk of wenselijk. Wanneer van de standaardisatie is afgeweken, is het niet mogelijk om testuitslagen te interpreteren alsof deze op de gestandaardiseerde wijze zijn afgenomen. • Getoetste randvoorwaarden voor veilige testafname zijn beschreven.6-8 Veilige randvoorwaarden dienen weliswaar te worden gegarandeerd, maar zijn niet een prominent onderdeel van de communicatie.29 • De cliënt bepaalt zijn eigen tiltechniek. Moedig de cliënt niet aan. Blindering is niet nodig; cliënt mag weten hoeveel gewicht er in de krat zit.

Maximale testprestatie: het hoogste gewicht dat 5 keer veilig is getild. Vergelijk testprestatie met referentiewaarden.28 Indien belastbaarheid lager is dan arbeidsbelasting, dient de reden hiervoor bepaald te worden (observaties, lichamelijk onderzoek, anamnese, [medische] voorinformatie, vragenlijsten). Indien modificeerbaar, dan kan dit in een specifieke interventiestrategie worden meegenomen, bijvoorbeeld het vergroten van de belastbaarheid, (tijdelijke) verlaging van de arbeidsbelasting of een combinatie hiervan.

Benodigdheden voor de test

Tillen laag Testuitvoering: cliënt heeft de handen in de handvatten en tilt de krat van de tafel, draait 90°, zet de krat kortdurend op de grond zonder dat hij de krat loslaat, tilt de krat

Michiel Reneman, Rijksuniversiteit Groningen, UMCG, afd. Revalidatiegeneeskunde.

m.f.reneman@umcg.nl

Literatuur: www.kngf.nl/fysiopraxis

FysioPraxis april 2018 | 13


overzicht

PRIVÉ NETWERK Partner

Familie

Kinderen REÏNTEGRATIE

Vrienden

ARBODIENST Bedrijfsarts Arbo-professionals Arbeids/bedrijfsfysiotherapeut VERZEKERAAR UWV Verzekeringsarts Arbeidsdeskundige

WERK OR Leidinggevende Collega's Personeelszaken

14 | FysioPraxis april 2018


NETWERK BIJ VERZUIM

ADVISEURS Patiëntenvereniging Kenniscentra

Bedrijfsfysiotherapeut

• De arbeidsfysiotherapeut werkt in een praktijk of een netwerk en wordt via een bedrijfszorgpakket of de zorgverzekeraar vergoed. • De bedrijfsfysiotherapeut is meestal een onafhankelijke adviseur die op offertebasis projecten uitvoert, gericht op fysieke belasting en ergonomie, maar ook op vitaliteit en duurzame inzetbaarheid.

CURATIEVE ZORG Behandelaar Huisarts (Arbeids) Fysiotherapeut

Opleidingen arbeids- en bedrijfsfysiotherapeuten: • Saxion Hogescholen Deventer en Enschede • Breederode Hogeschool Rotterdam

CONCEPT: KERST ZWART - VORMGEVING: C10 ONTWERP

ONAFHANKELIJKE

Literatuur: www.kngf.nl/fysiopraxis

FysioPraxis april 2018 | 15


overzicht

Onderzoeksgroepen arbeid en Op deze pagina’s geven wij een overzicht van onderzoeksgroepen in Nederland die onderzoek doen op het terrein van arbeid en gezondheid en die (mogelijk) relevant zijn voor arbeids- en bedrijfsfysiotherapeuten. Onderzoeksgroepen die zich richten op een bepaalde doelgroep en dan ook (wel eens) een project doen rond arbeidsparticipatie, zijn buiten het overzicht gehouden, evenals alle groepen die zich bezighouden met fysiotherapie maar niet specifiek met arbeid. Tekst: Nathan Hutting en Yvonne Heerkens

UNIVERSITEITEN Amsterdam Public Health (APH) Ontstaan door samenvoeging van het EMGO+-onderzoek met het volksgezondheidsonderzoek van het AMC, als gevolg van de samenwerking tussen VUmc en AMC. Onderzoeksprogramma Societal Participation & Health (een van de 8 onderzoeksprogramma’s): • werkloosheid voorkomen; • participatie (betaald en onbetaald werk) verbeteren bij mensen met een chronische aandoening of met complexe werkgerelateerde gezondheidsproblemen.

Afdeling Sociale Geneeskunde / VUmc Programmalijn ‘arbeid en gezondheid’: • bevordering van een gezonde leefstijl van werknemers; • preventie van werkgerelateerde klachten; • werkhervatting na ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid; • kosten en baten van werkgerelateerde interventies.

Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid / AMC Richt zich op het brede gebied van arbeid en gezondheid: • beter in kaart brengen van het werkvermogen; • begeleiding van oudere werkenden met name in zware beroepen; • onderzoek naar factoren gerelateerd aan stress en werkgerelateerde vermoeidheid.

16 | FysioPraxis april 2018

Research Unit SHARE (Science in Healthy Ageing & healthcaRE) / UMCG Subunit Public Health Research: •a rbeidsparticipatie en re-integratie van kwetsbare groepen; •o nderzoek naar de relatie tussen arbeid en gezondheid vanuit een epidemiologisch levensloopperspectief. Centrum Revalidatie van de Subunit Extremities Pain and Disability: • pijnrevalidatie; •a rbeidsparticipatie – omdat arbeidsparticipatie positief samenhangt met gezondheid en welbevinden, past dit thema goed in het speerpunt Healthy Ageing van het UMCG.

Afdeling Epidemiologie / Maastricht University Onderzoeksprogramma Musculoskeletal Disorders: • k ennis genereren over optreden, prognose en behandeling van mensen met een musculoskeletale aandoening in een transmurale setting om zo hun gezondheid en welzijn te verbeteren. Onderzoeksprogramma Occupational Epidemiology: • k ennis genereren over de relatie tussen gezondheid en werk om zo een bijdrage te leveren aan een meer evidence-based arbozorg. Op deze manier draagt het programma bij aan verbetering van de gezondheid en het welzijn van werkenden en het verminderen van verzuim en arbeidsongeschiktheid.

SPRINT@Work / SPRINT Samenwerking tussen een aantal kennisinstellingen met een cluster van bedrijven in de biomedische, zorg- en fitnesstechnologie, multimediatoepassingen, gaming, sensortechnologie en (tele)monitoring (zie ook pag. 18-20 in dit nummer).

Ambitie: • een bijdrage leveren aan het realiseren van een duurzaam inzetbare arbeidspopulatie in Noord-Nederland.

Afdeling Public Health / Erasmus MC Occupational health is een van de onderwerpen van de afdeling Public Health. Doelen: • identificeren van risicofactoren voor slechte gezondheid bij werkenden; • identificeren van de rol van gezondheid bij het krijgen en behouden van werk; • ontwikkelen en evalueren van preventieve interventies die bijdragen aan het langer aan het werk blijven in goede gezondheid.

Academische Werkplaats Arbeid & Gezondheid van Tranzo / Wetenschappelijk centrum voor zorg en welzijn, Tilburg School of Social and Behavioral Sciences Onderzoeksprojecten binnen deze werkplaats hebben tot doel arbeidsparticipatie te bevorderen. Onderzoekslijnen: • duurzame inzetbaarheid in werk en preventie van arbeidsuitval – daarbij staat vaak het Capability Model centraal; • arbeidsre-integratie van kwetsbare groepen, met name mensen met psychische problemen.

HOGESCHOLEN Kenniscentrum Zorginnovatie / Hogeschool Rotterdam Het Lectoraat Arbeid en Gezondheid valt onder de onderzoekslijnen ‘Zelfmanagement en Participatie’ en ‘Evidence-Based Care’ van het kenniscentrum Zorginno-


gezondheid vatie, en richt zich op werkgerelateerde problemen die veroorzaakt worden door chronische aandoeningen. Het gaat om: • factoren die de werkhervatting en re-integratie bij mensen met chronische aandoeningen beïnvloeden; • interventies die gericht zijn op verbetering van de arbeidsparticipatie bij deze mensen.

Marian van Os Centrum voor Ondernemerschap / Hanzehogeschool Groningen Lectoraat Arbeidsparticipatie: • richt zich op het grote belang van arbeid voor mensen. Het lectoraat probeert samen met de sociale diensten van vier grote noordelijke gemeenten via onderzoek en praktijkinnovatie ervoor te zorgen dat burgers die geen werk hebben, weer aan het werk kunnen komen. Lectoraat Arbeidsorganisatie en Arbeidsproductiviteit: • ondersteunt organisaties bij het zodanig organiseren van het werk, dat tegelijkertijd de prestaties van de organisatie én de kwaliteit van het werk verbeteren. Het lectoraat richt zich op de arbeidsorganisatorische omgeving van medewerkers en de daardoor geboden handelingsmogelijkheden en -beperkingen en op de invloed daarvan op motivaties, vaardigheden en gedrag van medewerkers.

Lectoraat Gezondheid en Bewegen / Saxion Hogeschool ‘Arbeid & Gezondheid’ is een van de drie thema’s van dit lectoraat. Projecten richten zich op: • vitaliteit van medewerkers, van preventie t/m re-integratie, waarin technologie als strategisch speerpunt naar voren komt; • leefstijlinterventies (ontwikkeld in een Living Lab); • belasting van mantelzorgers.

MEER WETEN? Kijk voor een actuele lijst, inclusief contactgegevens per instelling, op https://nvbf.kngf.nl (zoek op ‘onderzoeksgroepen’).

Lectoraat Arbeid & Gezondheid, bijz. Lectoraat Arbeidsdeskundigheid / Hogeschool van Arnhem en Nijmegen

• arbeidsparticipatie voor iedereen door een betere samenwerking en effectievere interventies in de regio.

Onderzoekslijnen Lectoraat Arbeid & Gezondheid: •d uurzame inzetbaarheid van professionals; • optimale arbeidsparticipatie van kwetsbare werkenden; • deskundig begeleiden van (duurzame) inzetbaarheid. Doelstelling Bijzonder Lectoraat Arbeidsdeskundigheid: •d e positie van de arbeidsdeskundige goed voor het voetlicht te brengen; •d e arbeidsdeskundigen te ondersteunen en te versterken in hun professioneel handelen.

RIVM Centrum Gezond Leven biedt via het programma Gezond Werk ondersteuning bij het vormgeven en uitvoeren van gezondheidsbeleid in organisaties. De website biedt: • professionals informatie, tips en handvatten om met gezondheid op het werk aan de slag te gaan; • een overzicht van (erkende) interventies die toepasbaar zijn op de werkvloer.

Breed Platform Arbeid (BPA)

Arbeidsdeskundig Kenniscentrum (AKC)

Netwerk van 28 lectoren van 11 hogescholen op het brede domein arbeid. Onder het BPA hangt een HRM-netwerk en een netwerk Arbeid & Welbevinden. Op dit moment wordt gewerkt aan een kennisagenda. Website is in ontwikkeling (contactpersoon: yvonne.heerkens@han.nl).

AKC heeft als opdracht professionalisering door en voor arbeidsdeskundigen. Interessant voor alle beroepen die zich bezighouden met arbeidsparticipatie van chronisch zieken is de Bibliotheek arbeidsparticipatie en chronische ziekte (www.bibliotheekarbeidenchronischeziekte.nl).

ANDERE ORGANISATIES Kennisbank Gezamenlijk initiatief van ‘Iederin’, Patiëntenfederatie Nederland en MIND (het Landelijk Platform Psychische Gezondheid, de koepel van, voor en door cliënten- en familieorganisaties in de ggz: www.platformggz.nl/lpggz). Hierin staan vragen en antwoorden over zorg en ondersteuning en over werk en inkomen.

Aandachtsgebied Gezond leven: ‘Gezond werken en leven bevorderen’ / TNO Bij gezond werken gaat het om: •e en veilige en gezonde werkomgeving; •b ehouden van gezond, productief en goed gekwalificeerd werk voor de verouderende beroepsbevolking;

Loketgezondheidleven.nl / RIVM

Centrum Werk Gezondheid (CWG) CWG ontwikkelt en verspreidt kennis over werken met een chronische aandoening dicht tegen de praktijk. Het centrum coördineert programma’s, voert projecten uit en ontwikkelt tools. Aandachtsgebieden: • goed werk; • gezondheidsmanagement; • duurzame inzetbaarheid; • werkbehoud, werken met een chronische aandoening.

Dr. Nathan Hutting, fysio/manueel therapeut; onderzoeker HAN.

Dr. Yvonne Heerkens, lector Arbeid & Gezondheid, HAN.

FysioPraxis april 2018 | 17


wetenschap – update

Werk in uitvoering:

Werkbelasting monitoren met sensortechnologie De belastbaarheid van de oudere werkende is lager dan die van een jongere, en dit vormt een bedreiging voor de duurzame inzetbaarheid. Hoe kan de fysieke werkbelasting worden aangepast of verlaagd, en duurzame inzetbaarheid worden behouden of gecreëerd? Vanuit meerdere invalshoeken zijn er mogelijke oplossingen. In dit artikel wordt in een notendop een overzicht gegeven van sensortechnologische ontwikkelingen die helpen de werkbelasting te monitoren en te interveniëren om de werkenden bewust te maken van arbeidsbelasting en gedrag.

Tekst: Charissa Roossien, Michiel Reneman en Bart Verkerke

Vergrijzing De pensioenleeftijd is de afgelopen jaren gestegen en door de vergrijzing is ook de gemiddelde leeftijd van werkenden toegenomen.1,2 Veroudering gaat gepaard met mentale en lichamelijke veranderingen, waaronder de afname van functionele capaciteit.3,4 Hierdoor ervaren vooral fysiek actieve werkenden, zoals bouwvakkers en stratenmakers, veel knelpunten in duurzame inzetbaarheid.5-8 Door biologische verouderingsprocessen maar ook aanwezigheid van chronische ziekten zijn werkenden vaak niet, minder goed, of minder snel in staat hun werk uit te voeren, wat kan leiden tot productieverlies of absentie.3 Dit heeft negatieve gevolgen voor de werkende zelf, maar resulteert ook in hoge maatschappelijke kosten.9-12 Om de werkbelasting van werkenden te verbeteren, zijn het UMCG en center of research excellence SPRINT een onderzoek gestart naar het meten van de werkbelasting van werkenden met behulp van sensortechnologie, genaamd SPRINT@ Work. SPRINT@Work heeft als doel het

UMCG: Universitair Medisch Centrum Groningen SPRINT: Smart Prevention, Rehabilitation & INtervention Technologies for improved mobility

18 | FysioPraxis april 2018

creëren van duurzame inzetbaarheid waarbij de focus ligt op de balans tussen (arbeids)belasting en belastbaarheid van een individuele werkende.13

SPRINT@Work SPRINT@Work is een consortium bestaande uit zorg- en kennisinstellingen, industrie en bedrijfsleven. Vanuit verschillende afdelingen binnen het UMCG en de Rijksuniversiteit Groningen wordt onderzoek uitgevoerd: sociale geneeskunde, experimentele psychologie, technische bedrijfskunde, revalidatiegeneeskunde en biomedische productontwikkeling. Allereerst is er aan de hand van focusgroepen een behoefte-inventarisatie gedaan bij verschillende groepen werkenden en leidinggevenden van de deelnemende bedrijven: NAM, Oosterhof-Holman, Reym groep, Engie services en UMCG. De fysieke en mentale knelpunten die werden geïdentificeerd, zijn uitgewerkt in verschillende onderzoeksprojecten. De projecten beginnen met het objectief meetbaar maken van deze knelpunten (monitoren), om vervolgens interventies te ontwikkelen om deze knelpunten te voorkomen. De focus ligt op bewustwording, zowel van de werkende over zijn of haar eigen arbeidsbelasting en gedrag, als voor leidinggevenden. Dit wordt gedaan door gebruik te maken van bestaande sensortechnische meetsystemen, of het ontwikkelen van nieuwe draagbare sensortechnische systemen. De monitorings- en interventietools worden zowel

gevalideerd in een gecontroleerde laboratoriumsituatie als in de praktijk van verschillende werkomgevingen. Vervolgens dienen deze tools gepersonaliseerd feedback te geven, zodat de data direct betekenisvol worden en sturing geven aan handelingskeuzes.

Fysieke werkbelasting Uit de behoefte-inventarisatie kwamen met name fysieke knelpunten naar voren. Werkhouding, vermoeidheid en temperatuur werden vaak genoemd en zijn uitgewerkt in de volgende projecten. Werkhouding – De werkenden gaven aan langdurig in een ongunstige werkhouding te werken, o.a. monteurs in fabrieken waarbij een machine niet verplaatst kan worden en chirurgen die langdurig voorovergebogen een operatie uitvoeren. Er zijn verschillende onderzoeken gaande over het meetbaar maken van werkhoudingen.14,15 In samenwerking met Roessingh Research and Development (RRD) Enschede is door SPRINT@Work een systeem en software ontwikkeld dat met behulp van bewegingssensoren en elektromyografie (EMG) de werkhouding en de bijbehorende spieractiviteit en rugbelasting kan meten. Dit is getest in een gecontroleerde laboratoriumsituatie waarbij vrijwilligers een serie taken hebben uitgevoerd, en in de werksituatie van drie groepen werkenden: monteurs van Engie services, chemische reinigers van Reym groep en


sterilisatiemedewerkers van het UMCG. De resultaten worden op dit moment nog geanalyseerd, waarbij het doel is resultaten (realtime) terug te koppelen aan de werkenden. Hierbij wordt gebruikgemaakt van een stoplichtmodel gebaseerd op ergonomische richtlijnen, waarbij de gebruiker aan de hand van kleuren feedback krijgt.16 Naast deze monitoringstools zijn er ook steunen ontwikkeld om neken rugspierbelasting te verminderen. Een validatiestudie met een prototype laat een verlaging van de spierbelasting zien en wordt daarom op korte termijn getest op chirurgen. Naast de werkhouding van fysiek actieve werknemers is ook de werkhouding van bureauwerkers onderzocht. Bij vier bedrijven zijn het zitgedrag en beweegpatronen onderzocht. BMA ergonomics heeft een sensorstoel ontwikkeld, Axia Smart Chair, waarmee met behulp van druksensoren in de zitting en rugleuning de zithouding en de zitduur gemeten kan worden. Daarnaast geeft de stoel de gebruiker door een trilsignaal in de zitting feedback op zijn of haar zitgedrag. Met activiteitentrackers is het beweegpatroon buiten de stoel gemeten. In deze studie17 zaten de bureauwerkers gemiddeld 80% van de werkdag waarvan 67% achter hun eigen bureau. De werkenden liepen gemiddeld 3033 (standaarddeviatie 1333) stappen per werkdag. Het feedbacksignaal leidde niet tot minder lang zitten. Na het stoppen van de feedback ging de tijd waarin mensen in een optimaal ondersteunde houding zitten significant omlaag van 14% naar 11%. Deze sensor-

stoel is een geschikt, non-obstructieve methode om meer inzicht te krijgen in het zitgedrag van bureauwerkers. Vermoeidheid – Fysieke vermoeidheid wordt onder andere veroorzaakt door de duur en de intensiteit van het werk. De maximale energetische capaciteit wordt normaliter bepaald aan de hand van een (sub)maximale inspanningstest. Dit is tijds- en kostenintensief en niet uitvoerbaar tijdens werkzaamheden. De energetische capaciteit wordt meestal vergeleken met de energetische belasting, die wordt afgeleid van de hartfrequentie. Hiervoor worden veelal hartslagmeters gebruikt. Deze zijn makkelijk toepasbaar, maar de interpreteerbaarheid op individueel niveau is beperkt. Draagbare ademgasanalyzers zoals de Oxycon Mobile gelden op dit gebied als de gouden standaard.19,20 Echter, deze hebben als nadeel dat het mondmasker communicatie bemoeilijkt. Vooral in situaties waarbij veiligheid een grote rol speelt, is dit een probleem. Bovendien zijn deze apparaten niet geschikt voor langdurige metingen, bijvoorbeeld gedurende een hele werkdag. Ook in steriele omgevingen zijn zij minder geschikt. Binnen SPRINT@Work loopt op dit moment een onderzoek hoe ademgasanalyses mondmaskerloos uitgevoerd kunnen worden en hoe dit te integreren is in een gasmasker. In twee proof-of-concept-studies is de werking van het concept aangetoond, maar er kwamen ook veel verbeterpunten aan het licht. Op dit moment wordt onderzocht hoe omgevingsfactoren zoals temperatuurswisselingen en wind, en hun

invloed op de meting geëlimineerd kunnen worden. Ook wordt bekeken hoe het algoritme hierachter geoptimaliseerd kan worden om de betrouwbaarheid van dit systeem te verhogen en om het systeem inzetbaar te maken voor meting in verschillende werksituaties. Temperatuur – Een ander gemeld knelpunt is het werken met een hoge omgevings- en lichaamstemperatuur. Tijdens het uitvoeren van fysiek actief werk warmt het lichaam op.21-23 Bij werkenden die werken in beschermende kleding, zoals chemische reinigers en brandweermannen, kan deze warmte moeilijk afgevoerd worden, met als gevolg verhoging van de lichaamstemperatuur. Dit speelt ook een rol bij werkenden in warme en

Prototype dat getest wordt tijdens een proof-ofconcept-fietstest

BMA Axia Smart Chair, een slimme bureaustoel18 FysioPraxis april 2018 | 19


Prototype van een ademgasanalyzer ingebouwd in een gasmasker www.imdi-sprint.nl/huidige-projecten/sprint-work

vochtige omgevingen, zoals monteurs in de papier- en kartonfabrieken, en bij buitenwerkers die blootgesteld worden aan diverse weersomstandigheden. Binnen SPRINT@Work is een draagbare thermometer ontwikkeld die zowel de lichaamstemperatuur als omgevingstemperatuur en luchtvochtigheid continu meet. Deze en een commercieel verkrijgbare draagbare thermometer zijn gevalideerd in een labsituatie en in vier werksituaties. In de labstudie (n = 15) had de ontwikkelde thermometer een licht betere correlatie met de referentietemperatuur in vergelijking met de commerciële thermometer (ICContwikkeld = 0,79, ICCcommercieel = 0,72). Echter, de draagbaarheid en het comfort van de commerciële thermometer waren beter. Daarom is deze getest in vier werksituaties. De veldstudie toonde een correlatie van 0,77. De resultaten van enkele werkenden toonden echter onrealistisch hoge lichaamstemperaturen. Naar verwachting wordt dit veroorzaakt door het isoleren van het gebied rondom het oor door het dragen van een helm of gehoorkappen. Dit wordt op dit moment verder onderzocht. Daarnaast wordt op korte termijn de correlatie tussen de draagbare thermometer en een thermometerpil onderzocht.

20 | FysioPraxis april 2018

Een blik vooruit Boven de ontwikkelde oorthermometer, links de commerciële oorthermometer, genaamd Cosinuss0

Toolbox De hiervoor genoemde projecten zijn vooral gericht op fysiek actieve werkenden en op specifieke knelpunten. Binnen SPRINT@Work wordt in samenwerking met de andere afdelingen ook onderzoek gedaan naar mentale vermoeidheid, het geven van feedback, autonomie, en uitkomsten op duurzame inzetbaarheid. Het doel is de data van deze aparte tools te koppelen in een toolbox. Op deze manier krijgt de gebruiker gerichte betekenisvolle feedback. Een eerste studie is uitgevoerd bij kantoormedewerkers bij wie een combinatie van sensortechnologieën is toegepast en feedback is gegeven op zitgedrag, mentale vermoeidheid, beweeggedrag, en kantooromgeving. De deelnemers kregen hierop feedback in diverse frequenties om het effect van feedbackfrequentie en controle over feedbackfrequentie te kunnen analyseren. Resultaten zijn nog niet bekend, maar reacties vanuit het bedrijf en de individuele medewerkers zijn positief. Ervaringen uit deze studie zullen meegenomen worden in de verdere ontwikkeling van de SPRINT-toolbox.

Er is een dringende behoefte aan objectieve, draagbare meettools om de werkbelasting goed in kaart te kunnen brengen, en er is een grote vraag naar gepersonaliseerde betekenisvolle feedback. Belangrijkste uitdagingen zijn niet alleen om goede data te verzamelen, maar deze data direct betekenisvol te maken in het kader van inzetbaarheid. Het doel is om deze tools, zodra dat mogelijk is, beschikbaar te maken voor verdere doorontwikkeling en toepassing in de praktijk van de bedrijfs- en arbeidsfysiotherapie, ergonomie en voor (wetenschappelijk) onderzoek. Maar vooral wordt beoogd om de werkenden in de toekomst bewuster te maken van hun arbeidsbelasting, en daardoor een bijdrage te leveren aan duurzame inzetbaarheid.

Ir. Charissa Roossien, promovenda revalidatiegeneeskunde, Rijksuniversiteit Groningen (RUG), UMCG. Prof. dr. Michiel Reneman, hoogleraar pijnrevalidatie en arbeidsparticipatie, RUG, UMCG. Prof. dr. ir. Bart Verkerke, hoogleraar biomedische productontwikkeling, RUG, UMCG en Universiteit Twente.

Literatuur: www.kngf.nl/fysiopraxis


in de praktijk

Hoofdrol voor de fysiotherapeut?

Rugklachten, werkbehoud en werkhervatting Fysiotherapeuten leggen vaak geen relatie tussen rugklachten en werk en zetten daar ook niet structureel interventies op in. Dit artikel beoogt hen ervan bewust te maken dat met goede vragen aan de cliënt een veel completer beeld van de relatie tussen werk en klacht verkregen kan worden. Dit gebeurt aan de hand van een aantal ideeën uit een workshop met 60 (arbeids)fysiotherapeuten.

Inleiding Lagerugpijn is een belangrijke reden voor verminderde arbeidsproductiviteit, ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid en veroorzaakt daarmee hoge maatschappelijke kosten.1 Toch leggen fysiotherapeuten vaak geen relatie tussen rugklachten en werk en zetten daar ook niet structureel interventies op in.2 Daarmee laten zij kansen liggen om bij te dragen aan de oplossing van een maatschappelijk probleem en daarvoor de waardering te krijgen. Ze vinden werk wel belangrijk, maar hebben onvoldoende kennis van o.a. wetgeving en werkplekfactoren en werken weinig samen met andere professionals in de bedrijfsgezondheidszorg,2 mogelijk o.a. vanwege het niet in rekening kunnen brengen van een werkplekbezoek.3

Psychologische factoren Uit sessies over arbeid op het World Congress Physical Therapy (WCPT) blijkt deze situatieschets wereldwijd op te gaan, hoewel fysiotherapeuten in bijv. Zweden, de Verenigde Staten en Australië in praktijk en onderzoek zeer actief zijn op dit terrein. Twee psychologen en een bedrijfsfysiotherapeut4 publiceerden een praktijkgericht artikel met aanbevelingen voor de fysiotherapeut hoe ‘werk’ in de behandeling is op te nemen.4 Zij baseren dit op 5 systematische literatuurreviews over belemmerende factoren voor werkbehoud en werkhervatting bij lagerugklachten.4 Uit deze review blijkt dat het bij werkbehoud en werkhervatting om andere factoren gaat dan bij het ontstaan van rugklachten. Biomechanische factoren als manueel hanteren van zware lasten, veelvuldig buigen en draaien van de rug, trillingen en schokken zijn risicofactoren voor het ontstaan van rugklachten.

Voor herstel en werkhervatting blijken echter vooral 7 psychosociale factoren van belang, te weten: 1. ervaren (on)mogelijkheid van taakaanpassing; 2. angst voor recidief tijdens werk; 3. ervaren gebrek aan ondersteuning; 4. werkstress; 5. ervaren hoge fysieke belasting tijdens werk; 6. ontevredenheid over het werk; 7. lage verwachting over herstel en werkhervatting.

Tekst: André Bieleman en Asse Bruinenberg

Methodiek van Shaw et al. De aanpak van Shaw, Main and Johnston4 beoogt de reguliere fysiotherapeut in de behandeling van mensen met rugklachten effectiever aandacht te laten geven aan de factor werk, zonder de werkplek te bezoeken. Het is een oplossingsgerichte strategie waarin de individuele cliënt centraal staat, met de elementen onderzoek en beoordeling van de cliënt, advisering over activiteit en leefstijl, therapeutische oefeningen, communicatie met andere zorgverleners en rapportage aan stakeholders (zorgverleners, casemanagers). De belangrijkste aanbevelingen zijn: 1. gebruik vragenlijsten voor zelfrapportage door de cliënt; 2. interview de cliënt gericht op diens individuele zorgen over werkbehoud en werkhervatting; 3. bespreek vroegtijdig mogelijke werkaanpassingen; 4. neem de zorgen van cliënt over diens werk op in rapportages aan andere betrokkenen. Deze aanpak is besproken in een workshop met 60 (arbeids)fysiotherapeuten uit het Fysergo-netwerk. Doel daarvan was: ideeën verzamelen voor oplossingen die in samenspraak tussen fysiotherapeut en cliënt tot stand gebracht kunnen worden, aan de hand van de methodiek van Shaw et al. Met dit artikel willen we de reguliere fysiotherapeut met behulp

» FysioPraxis april 2018 | 21


»

van enkele van die ideeën ervan bewust maken dat met goede vragen aan de cliënt een veel completer beeld van de relatie tussen werk en klacht verkregen kan worden.

Werkwijze In 3 ronden namen 60 fysiotherapeuten deel: 41 mannen (leeftijd 51 ± 8,9) en 19 vrouwen (leeftijd 43 ± 8,6). Factoren als werkervaring of aantal werkgerelateerde cliënten zijn niet geregistreerd, naar schatting was twee derde arbeidsfysiotherapeut en een derde regulier fysiotherapeut. De deelnemers zien cliënten die via bedrijfszorgpakketten van werkgevers aanspraak kunnen maken op behandeling door een (arbeids)fysiotherapeut. Als voorbereiding op de workshop bestudeerden zij het artikel van Shaw et al. Ook selecteerden zij uit de 7 besproken psychosociale factoren een persoonlijke top 3 van factoren die naar eigen ervaring het belangrijkst zijn bij cliënten met werkgerelateerde of werkrelevante klachten. Dit lijkt arbitrair, maar sluit aan op het advies van Shaw et al. om in rapportages het relatieve belang van de verschillende belemmerende factoren voor werkhervatting over te brengen. Na een presentatie over het artikel van Shaw et al. beschreef iedere deelnemer in de workshop een recente casus volgens het stappenplan uit dit artikel. Relevante factoren die volgens de cliënt een rol speelden bij het al of niet kunnen blijven werken, werden benoemd en plenair besproken. Voor dit artikel werden 4 casussen geselecteerd om het stappenplan te illustreren.

Tabel 1 Ervaren (on)mogelijkheid van taakaanpassing

32

Angst voor recidief tijdens werk

32

Ervaren gebrek aan ondersteuning

30

Werkstress

27

Ervaren hoge fysieke belasting

26

Ontevredenheid over het werk

21

Lage verwachting over herstel en werkhervatting

12

Totaal

180

De 7 belemmerende factoren voor werkhervatting bij rugklachten (volgens Shaw, Main and Johnston) gescoord op voorkomen (top 3) door deelnemers van de workshop

22 | FysioPraxis april 2018

Resultaten van de workshop In tabel 1 wordt gepresenteerd hoe vaak de belemmerende factoren door de deelnemers zijn genoemd in hun top 3.

Werkgerelateerde casussen Uit de volgende 4 casussen blijkt dat beantwoording van werkgerelateerde vragen een rijk beeld van de context van cliënten geeft. De aanpak van Shaw et al. brengt doelgericht in kaart wat de sterkste belemmeringen zijn om met de aanwezige klachten aan het werk te blijven of naar werk terug te keren.

1. Baliemedewerker, vrouw, 58 jaar, nek-schouderklachten, verzuim Oriëntatie: Staat negatief tegenover veranderingen als gevolg van reorganisatie, voelt zich niet gehoord. Ervaren fysieke belasting: Nieuwe computersysteem werkt onhandiger (vaker muisklikken); moet flexplek steeds opnieuw instellen: het is zwaarder. Zorgen over het werk: Kan, vooral met haar klachten, moeilijk wennen aan de veranderde werkomstandigheden. Ervaren steun in de organisatie: Leidinggevende is zelf overspannen; mevrouw heeft geen aansluiting bij groepjes collega’s. Brainstorm werkaanpassingen: Het lucht mevrouw al op dat haar problemen aangehoord en geanalyseerd worden; tips over instelling flexplek; rapportage van haar specifieke zorgen, zoals het computersysteem (leidend tot meer muisklikken).

Afspraken over werkhervatting: Mevrouw kan zelf werkplek instellen, leidinggevende wordt geïnformeerd, fysiotherapeut kan ondersteunen.

2. Cv-ketelinstallateur, man, 35 jaar, aspecifieke lagerugklachten, geen verzuim Oriëntatie: Werkt graag, maakt zich vanwege klachten zorgen over duurzame inzetbaarheid. Ervaren fysieke belasting: Onhandige en ongunstige situaties, inherent aan het werk (kleine ruimtes, bochtige trappen). Zorgen over het werk: Overtuiging dat dit werk slecht voor zijn rug is, op den duur wel vol te houden? Ervaren steun in de organisatie: Niet zo relevant, werkt voornamelijk alleen. Brainstorm werkaanpassingen: Aantal opdrachten (case load) bespreken met leidinggevende; houdingen variëren, micropauzes inbouwen, werktempo verlagen. Afspraken over werkhervatting: Door irreële gedachten en mogelijke aanpassingen te bespreken, heeft hij klachtenvrij verder kunnen werken.

3. Vrachtwagenchauffeur, man, 54 jaar, nekklachten na trauma (whiplash), verzuim Oriëntatie: Trauma/aanrijding was zeer ingrijpend; overuren zijn noodzaak voor redelijk inkomen, dat is nu belastend. Ervaren fysieke belasting: Laden en lossen is zwaar, langdurig zitten tijdens rijden is pijnlijk; angst speelt sterke rol. Zorgen over het werk: Zijn de lange dagen met de combinatie van belastende factoren wel vol te houden?


Discussie

Ervaren steun in de organisatie: Hij is na eerste hervatting opnieuw uitgevallen, dat heeft de relatie verslechterd. Brainstorm werkaanpassingen: Aanpassing werktijden bespreken. Taken: alleen nog lading lossen, niet beladen; betere materialen om lading vast te zetten. Afspraken over werkhervatting: Meneer gaat trainingsprogramma doen en bespreekt aanpassingen op het werk.

4. Laborant afdeling Development, vrouw, 43 jaar, recidiverende nekklachten, geen verzuim Oriëntatie: Door specifieke karakter van het werk een geringe arbeidsmarkt, reisafstand eigenlijk te groot, houdt weinig vrije tijd over. Ervaren fysieke belasting: Langdurige statische belasting, moeilijk te veranderen vanwege drukte. Zorgen over het werk: Het werk is statisch, met weinig regelmogelijkheden; door reorganisatie veel onrust, elders weinig werkmogelijkheden. Ervaren steun in de organisatie: Ook leidinggevenden zitten klem; matig onderling contact tussen collega’s. Brainstorm werkaanpassingen: Herstellen door overuren opnemen, pauzes nemen en hersteloefeningen doen. Afspraken over werkhervatting: Mevrouw verzuimde niet en is nu de adviezen gaan opvolgen: af en toe vrije middag, is weer gaan sporten en investeert meer tijd in zichzelf.

Verwachtingen – Vooral de factor ‘lage verwachtingen over herstel en werkhervatting ’ lijkt minder belangrijk gevonden te worden dan de overige. Echter, bij mensen met chronische lagerugpijn hangen hoge verwachtingen over werkhervatting sterk samen met succesvolle werkhervatting.5 Screening op deze verwachting en het aanbieden van interventies gericht op het veranderen van die verwachting (bijvoorbeeld cognitief-gedragsmatige therapie of zelfmanagementinterventies) kunnen bijdragen aan daadwerkelijke werkhervatting. Dat een cliënt geen mogelijkheden ziet voor taakaanpassingen, werd in de workshop herkend en genoemd en ook door Shaw et al. als belangrijk bespreekpunt genoemd. Enkele fysiotherapeuten melden dat de cliënt soms aanneemt dat er in zijn of haar werk geen aanpassingen mogelijk zijn, terwijl bij bespreking met de leidinggevende regelmatig het tegendeel blijkt. De fysiotherapeut kan de cliënt stimuleren het gesprek met de leidinggevende aan te gaan. Deze stimulans kan voor de cliënt doorslaggevend zijn. Profilering – In de plenaire bespreking in de workshop bleken deelnemers regelmatig werkgerelateerde problemen bij cliënten te signaleren, met name bij oudere werknemers. Gezien de discussie over duurzame inzetbaarheid en verhoging van de pensioenleeftijd ligt hier een kans tot profilering voor fysiotherapeuten. Werknemers willen meestal graag blijven werken en zijn financieel afhankelijk van hun werk. Goede hulp en advisering door de fysiotherapeut kunnen hierbij effectief zijn. Inspiratie – De workshop met 60 cases pretendeert niet een representatief beeld van ‘werkend Nederland’ te geven. Wel heeft dit creatieve proces, gebaseerd op een nieuwe werkwijze, een aantal ideeën ter inspiratie voor fysiotherapeuten opgeleverd (zie de casussen). De presentatie van diverse aspecten van het werk van patiënten maakt duidelijk dat meer oplossingsrichtingen in beeld komen dan alleen de klassiek fysiotherapeutische (die vanzelfsprekend ook een rol kunnen spelen). Werkhervatting kan bevorderd worden door de relatie klachtwerk te verhelderen, mogelijke werk-

aanpassingen te bespreken en andere betrokkenen hierop te attenderen. Onderzoek naar de effectiviteit hiervan is wenselijk. Oplossingen – Een belangrijk verschil tussen de werksetting van de reguliere fysiotherapeut en van de fysiotherapeuten in de workshop is dat de laatsten cliënten vaak zien in het kader van een bedrijfszorgpakket. Daarin krijgt het functioneren van de cliënt in de werksituatie per definitie aandacht. Ook reguliere fysiotherapeuten vinden ‘werk’ belangrijk, maar het aanpakken daarvan kent praktische bezwaren.2,3 Een interessante discussie is hoe zich een en ander tot de doelmatigheidsafspraken met de zorgverzekeraar verhoudt. Shaw et al. verdelen hun strategie standaard in 6 behandelsessies. In vergelijking met de KNGF-praktijkrichtlijn Lagerugpijn benoemen Shaw et al. 5 werkgerelateerde factoren meer. De aanpak van Shaw et al. is oplossingsgericht. De fysiotherapeut hoeft niet naar de werkplek, maar helpt de werknemer specifieke belemmeringen voor zijn of haar werksituatie te herkennen en daarvoor oplossingen te genereren. Dit sluit goed aan bij de coachende rol van de fysiotherapeut en bij het stimuleren van zelfmanagement. Als op deze wijze meer mensen met rugklachten aan het werk gehouden kunnen worden, is dat een waardevol, maatschappelijk resultaat voor de beroepsgroep.

André Bieleman, associate lector Arbeid en Gezondheid, Saxion.

Asse Bruinenberg, senior kwaliteitscoördinator, Fysergo.

Literatuur: www.kngf.nl/fysiopraxis

FysioPraxis april 2018 | 23


in de praktijk

Screening van psychosociale risicofactoren in de arbeidssituatie

VAR-2: Vragenlijst Arbeid en Psychosociale risicofactoren spelen een belangrijke rol bij de ontwikkeling van acute naar chronische klachten en vormen een belemmering voor herstel.1 De Vragenlijst Arbeid en Re-integratie (VAR-2) is ontwikkeld om snel zicht te krijgen op psychosociale risicofactoren in de arbeidssituatie. wordt gegeven van onderzoek naar de betrouwbaarheid en validiteit van de VAR-2.2 In het overzichtsartikel wordt bevestiging gevonden voor de bruikbaarheid en validiteit van de VAR-2 bij verschillende groepen zoals gezonde werknemers en patiënten (n = 2514). Tabel 1 toont de interne consistentie van de VAR-2-schalen die gevonden zijn bij patiënten en gezonde werknemers en de stabiliteit (test-hertestbetrouwbaarheid). In een studie naar de voorspellende waarde van de ‘return-towork self-efficacy scale’ (RTW-SE) bleek dat de subschaal ‘klachteninterferentie’ van de VAR-2 een betere voorspeller was van werkhervatting bij zieke werknemers (n = 493) dan de RTW-SE.3 Op dit moment loopt een grote studie naar de ontwikkeling van een aangepaste versie van de VAR-2 voor zelfstandigen. De VAR-2 wordt aanbevolen in twee richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde: ‘overspanning en burn-out’ en ‘kanker en werk.’

Tekst: Lex Vendrig

De uitslag van de VAR-2 geeft richting aan het betrekken van de psychosociale context bij de behandeling. Antwoorden worden verkregen op vragen zoals: Speelt werkstress een rol? Is er sprake van een psychische stoornis of inadequaat pijn/ziektegedrag? Is er risico op langdurig verzuim? Welke hulpbronnen (zoals sociale steun op het werk) zijn aanwezig?

Toepassingen De VAR-2 kent 3 toepassingen: 1. Preventief medisch onderzoek (PMO) bij werknemers. Het in kaart brengen van werknemers waarbij gezondheidrisico’s aanwezig zijn. Advies voor interventies worden gegeven op geleide van de preventie-indexen (zie figuur 1). 2. Re-integratie. Probleemanalyse en in kaart brengen van het risico op langdurig verzuim bij werknemers die kort verzuimen. 3. Arbeidsrevalidatie. Belemmeringen en mogelijkheden in kaart brengen ten aanzien van werkhervatting bij patiënten die een revalidatietraject (gaan) volgen.

Tabel 1 VAR-2-schaal

Alpha (werknemers) n = 1087

Alpha (patiënten) n = 167

Stabiliteit (r) n = 88

Sociale steun thuis

.78

.82

.78

Sociale steun werk

.83

.86

.84

Arbeidssatisfactie

.84

.84

.84

Regelmogelijkheden

.84

.85

.89

Belastende thuissituatie

.80

.79

.90

Werkdruk

.84

.86

.88

Vermijding

.86

.87

.82

Perfectionisme

.79

.80

.83

Stress

.81

.82

.86

Moeheid

.84

.83

.86

Wetenschappelijk onderzoek

Angst

.81

.83

.82

De VAR-2 is in verschillende studies onderzocht. Recentelijk is in samenwerking met EMGO+ van VU/VUmc een artikel gepubliceerd in Journal of Occupational Rehabilitation waarin een overzicht

Depressie

.81

.88

.76

Klachteninterferentie

.89

.88

.84

Het instrument De VAR-2 telt 94 items en bevat 13 schalen verdeeld over 5 domeinen. De schalen tezamen geven richting aan oplossingen. Bijvoorbeeld: hoge werkdruk en perfectionisme vragen een andere oplossing dan hoge werkdruk en weinig sociale steun. Daarnaast worden 5 indexen berekend. De antwoorden worden gegroepeerd in thema’s die als een gestructureerd interview nader bevraagd kunnen worden. Het invullen van de VAR-2 duurt gemiddeld 7 minuten.

24 | FysioPraxis april 2018

Interne consistentie (Cronbach’s alpha) en stabiliteit (Pearson r) van de VAR-2-schalen


Re-integratie VAR-2-app De VAR-2 wordt online afgenomen met de VAR-2-app (https://app.var-2.nl). Aan het gebruik zijn kosten verbonden. De VAR-2-app is ontwikkeld omdat online testafname min of meer de standaard is geworden. Online testen bespaart de professional veel tijd. Een andere reden is dat in het verleden verschillende verouderde versies van de VAR (voorloper van de VAR-2) in omloop waren. Met de VAR-2-app kan de kwaliteit van het instrument worden gegarandeerd. Men beschikt dan altijd over de nieuwste normen en updates. De opbrengsten van de VAR-2-app worden besteed aan wetenschappelijk onderzoek en verdere ontwikkeling van de VAR-2 en VAR-2-app.

Figuur 1

Bruikbaarheid voor de fysiotherapeut De VAR-2 zal met name meerwaarde hebben voor fysiotherapeuten die gericht zijn op arbeidsintegratie, preventie/ vitaliteit, multidisciplinair werken of die affiniteit hebben met coaching. De VAR-2 bespaart de fysiotherapeut tijd en maakt de analyse van psychosociale factoren scherper en beter onderbouwd.

Dr. A.A. (Lex) Vendrig, klinisch psycholoog en psychotherapeut.

Literatuur en een voorbeeld van een rapport op basis van de VAR2: www.kngf.nl/fysiopraxis BRAVO: Bewegen, Roken, Alcohol, Voeding, Ontspanning FysioPraxis april 2018 | 25


wetenschap – review

Verzuim en terugkeer naar werk

Aanbevelingen voor het meten van werkgerelateerde uitkomsten Binnen de fysiotherapeutische behandeling kunnen werkgerelateerde behandeldoelen onderdeel zijn van het behandelplan. Het meten en evalueren van werkgerelateerde behandeldoelen is (nog) niet gangbaar binnen de fysiotherapie. In dit artikel beschrijven we aan de hand van de literatuur twee uitkomstmaten die relevant zijn voor de praktijk van de fysiotherapie: verzuim en terugkeer naar werk (return to work, RTW). Ook doen we een aanbeveling voor het meten van verzuim en RTW. Daarnaast gaan we in op andere werkgerelateerde uitkomsten die bruikbaar zijn voor het evalueren van herstel: werkvermogen, functioneren in werk en productiviteit.

26 | FysioPraxis april 2018


Tekst: Femke Abma, Michiel Reneman, Yvonne van Zaanen, Karen Nieuwenhuijsen, Sandra Brouwer

Aanleiding Werkgerelateerde uitkomsten worden gezien als relevante behandeluitkomsten.1 Het meten daarvan is echter een uitdaging, onder andere door een gebrek aan eenduidige definities. Standaardisatie van deze belangrijke maten heeft voordelen: er ontstaat duidelijkheid over operationalisatie en standaardisatie vergemakkelijkt interpretatie. Bij (dreigend) verzuim door klachten kan de (arbeids)fysiotherapeut een rol spelen in het verminderen van klachten, het versterken van werkvermogen en het bespoedigen van terugkeer naar werk. Als iemand eenmaal teruggekeerd is na verzuim, is het van belang te monitoren hoe hij of zij functioneert in zijn of haar werk. Zo kunnen eventuele nieuwe klachten tijdig worden opgemerkt en kan terugval worden voorkomen.

Methode De wetenschappelijke literatuur is geraadpleegd om te kijken hoe deze maten worden gebruikt in onderzoek. Hiervoor is in PubMed gezocht op zoektermen die gerelateerd zijn aan verzuim en RTW, in combinatie met de psychometrische eigenschappen van het meetinstrument. Geselecteerde artikelen dienden aan de volgende criteria te voldoen: 1. onderwerp: verzuim of RTW; 2. beschrijft resultaten van onderzoek of overzicht naar meeteigenschappen; 3. literatuuronderzoek of empirisch onderzoek; 4. Engels- of Nederlandstalig; 5. maximaal 15 jaar oud.

Resultaten

www.shutterstock.com

Er zijn 13 studies geïdentificeerd, waarvan 4 met het onderwerp RTW en 9 met het onderwerp verzuim. Ziekteverzuim – In Nederland wordt onder ziekteverzuim verstaan het niet uitvoeren van de functie wegens afwezigheid door ziekte. Er is sprake van ziekteverzuim als een persoon een aantoonbare ziekte of gebrek heeft én daardoor ongeschikt is voor de uitvoering van het werk.2 In de wetenschappelijke literatuur

worden vele vormen van verzuim beschreven en gebruikt in onderzoek; we stellen de volgende indeling voor (vereenvoudigd naar Hensing et al.3): • frequentie: het aantal verzuimepisodes in een bepaalde tijdsperiode; • duur: de duur van een of meerdere verzuimepisodes in een bepaalde tijdsperiode; • volume: het totaal aantal verzuimdagen (of uren) in een bepaalde tijdsperiode. Grofweg zijn er twee bronnen voor verzuimdata: zelfrapportagedata en administratieve data (verzuimregistraties, registraties van verloonde uren). Een meta-analyse liet zien dat er een goede correlatie is tussen zelfrapportage en administratieve data (r = 0,73).4 Dat geeft aan dat er een sterke samenhang is, maar dat beide methoden nog wel verschillende resultaten opleveren. Zelfrapportage bleek minder accuraat in vergelijking met administratieve data: in 18 van de 21 studies was er sprake van een onderrapportage als de werknemer het verzuim zelf inschatte. Gemiddeld rapporteren werkenden 2 dagen minder verzuim (range 0,05 tot 8,4 dagen, op een verzuimduur variërend van 1 tot 18 maanden). De onderrapportage was groter naarmate de periode waarover gerapporteerd wordt, langer wordt en de verschillen waren groter bij het meten van verzuimfrequentie dan bij verzuimvolume. Er wordt geadviseerd tot maximaal 2 maanden terug te vragen.5

In twee kwalitatieve studies worden stakeholders betrokken (o.a. de werkende, bedrijfsarts, leidinggevende, collega’s en fysiotherapeuten) bij het komen tot een definitie voor (succesvol) RTW.8,9 De belangrijkste bevindingen: er zijn grote verschillen tussen wat de betrokken stakeholders belangrijke aspecten vinden bij RTW en op welk moment in het proces van RTW dit van belang is. Daarnaast is de duurzaamheid van RTW van belang, dat wil zeggen dat de terugkeer van langere duur is, zonder opnieuw uit te vallen, met daarbij aandacht voor het daadwerkelijk functioneren in werk. Eén artikel gaat in op drie verschillende RTW-maten en bijbehorende meeteigenschappen in twee populaties werkenden met lagerugpijn.10 De uitkomstmaten betreffen zowel registerdata als zelfrapportage (o.a. aantal verzuimde dagen tot aan één dag werkhervatting, en aantal verzuimde dagen tot aan 28 dagen aaneengesloten werkhervatting). De conclusie van de auteurs is dat de verschillende RTW-maten een hoge correlatie met elkaar hebben, dat ze vergelijkbare voorspellende waarde hebben, maar dat ze geen hoge samenhang hebben met functionele status gemeten met de Roland Morris Disability Questionnaire (RMDQ), een maat voor fysiek functioneren bij lagerugpijn. Enkel de status teruggekeerd naar werk (of niet langer een uitkering ontvangen) zegt daarmee onvoldoende over iemands functionele status.

Terugkeer naar werk is niet hetzelfde als volledig herstel Return To Work – RTW kan betrekking hebben op de huidige status (wel/niet RTW), of de periode tot terugkeer naar werk ([werk]dagen, weken, etc.). De definitie van terugkeer naar werk varieert. Daarnaast kan iemand volledig of gedeeltelijk zijn teruggekeerd, en in eigen of ander werk. Twee internationale studies beschrijven RTW als een proces met verschillende fasen: nog niet aan het werk, re-integratie, volhouden/duurzaamheid en carrièrevervolg.6,7 Bij het beschrijven van deze fasen baseren de auteurs zich op een literatuurstudie en een indeling volgens de ICF.

In de kwalitatieve studies wordt het aspect van duurzaamheid door meerdere stakeholders genoemd (o.a. werkende, bedrijfsarts en leidinggevende).8,9 Een in Nederland veelgebruikte definitie voor duurzaamheid is meer dan 28 kalender dagen werkhervatting. Deze definitie wordt o.a. gebruikt in de Wet verbetering poortwachter. In veel onderzoek spreekt men over RTW bij minimaal 12 uur uitgevoerde werkzaamheden per week. Dit is dus meer dan werken op therapeutische basis of louter aanwezig zijn. Dit sluit ook aan bij de grens die het UWV en het CBS hanteren, hoewel ook steeds vaker meer FysioPraxis april 2018 | 27

»


» dan één uur wordt gehanteerd. Op dit moment zijn er onvoldoende argumenten om een keuze te maken voor één meetinstrument of -methode. Andere werkgerelateerde uitkomsten – Eenmaal teruggekeerd in werk is aandacht voor werkvermogen, functioneren in werk en productiviteit van belang. Werkvermogen is de mate waarin een medewerker zowel fysiek als psychisch in staat is om te werken.11 Verschillende instrumenten zijn ontwikkeld om werkvermogen in kaart te brengen. De bekendste daarvan is de Work Ability Index (WAI)12 en de daarop gebaseerde Nederlandse Werkvermogensmonitor.13 Eén vraag uit de totale WAI heeft zich bewezen als sterke voorspeller van iemands werkvermogen in de toekomst, namelijk: “Als u aan uw werkvermogen in de beste periode van uw leven 10 punten geeft, hoeveel punten zou u dan aan uw werkvermogen op dit moment toekennen (op een schaal van 0-10)?”14 Voordeel van deze ‘singleitem’-vraag (single item Work Ability Score, WAS) is dat deze iets meet wat in de invloedsfeer van de fysiotherapeut ligt en routinematig kan worden toegepast. Nadeel is dat er nog maar weinig bekend is over de betrouwbaarheid. Voor het functioneren in het werk zijn verschillende instrumenten beschikbaar.15-17 In Nederland zijn beschikbaar o.a. de Nurses Work Functioning Questionnaire (NWFQ)18, de Work Functioning Screener-Healthcare (WFS-H)19 – beide speciaal voor verpleegkundigen – en de

Work Role Functioning Questionnaire v2.0 (WRFQ) voor de gehele werkende populatie. De WRFQ meet de ervaren moeite met het uitvoeren van de verschillende taakeisen in de afgelopen 4 weken, gegeven de mentale en fysieke gezondheid.20-23 Het instrument meet waar de werknemer moeite mee heeft tijdens het uitvoeren van zijn of haar werk. Ook kan het gebruikt worden om inzicht te geven in het functioneren, hierover een gesprek te starten en inzichtelijk te maken in welke taakeisen van het werk aanpassingen gewenst zijn (voor voorbeeldvragen uit de WRFQ v2.0 zie kader). Daarnaast kan het instrument gebruikt worden bij evaluatie van interventies. Het instrument is in staat om onderscheid te maken tussen groepen respondenten met hoge/lage mentale en fysieke gezondheid, vermoeidheid en herstelbehoefte.22 Om productiviteitsverlies tijdens het werk te meten, bestaan verschillende Nederlandstalige vragenlijsten, zoals de PROductivity and DISease Questionnaire (PRODISQ),24-26 de Health and Work Performance Questionnaire (HPQ)27,28 en de op de PRODISQ en HPQ gebaseerde iMTA Productivity Cost Questionnaire (iPCQ).29 De iPCQ bestaat uit drie modules: productiviteitsverlies in betaald werk door: 1. verzuim; 2. verminderd functioneren op het werk door ziekte (ook wel presenteïsme); 3. productiviteitsverlies in onbetaald werk. Het is een eenvoudig te begrijpen instrument. Daardoor is het geschikt voor gebruik in de gehele populatie.

Tabel 1 Bruikbare werkgerelateerde uitkomstmaten

Operationalisatie en meetinstrumenten

Verzuim

Frequentie Duur Volume Zelfrapportage: maximaal 2 maanden terugvragen

RTW

Werkhervatting > 28 kalenderdagen Werkhervatting (100% in eigen werk)

Werkvermogen

Work Ability Index (WAI)/ Werkvermogensmonitor Single item work ability score (WAS)

Functioneren in werk

Work Role Functioning Questionnaire v2.0 (WRFQ) Nurses Work Functioning Questionnaire (NWFQ) Work Functioning Screener Healthcare (WFS-H)

Productiviteit

iMTA Productivity Cost Questionnaire (iPCQ) PROductivity and DISease Questionnaire (PRODISQ) Health and Work Performance Questionnaire (HPQ)

28 | FysioPraxis april 2018

Conclusie Werkgerelateerde uitkomsten zijn relevant voor de (arbeids)fysiotherapie. Welke uitkomstmaat relevant is, hangt af van het stadium van werkhervatting. Nadat iemand eenmaal is teruggekeerd, is het belangrijk aandacht te hebben voor werkvermogen, functioneren in werk en productiviteit. Tabel 1 geeft een overzicht van in Nederland bruikbare werkgerelateerde uitkomstmaten.

DRIE VRAGEN UIT WRFQ V2.0 Hoeveel van de werktijd, in de afgelopen 4 weken, hebben uw fysieke gezondheid of emotionele problemen het moeilijk gemaakt om het volgende te doen? Ik vond het moeilijk om… 1. mijn werk zonder extra pauzes of rustmomenten uit te voeren. 2. op het werk voorwerpen te tillen, te dragen of te verplaatsen die meer dan 5 kilo wegen. 3. mij op het werk te concentreren. De in totaal 27 vragen worden beantwoord als percentage van de tijd dat er moeite wordt ervaren met het uitvoeren van de taakeisen waarbij: 0 = de hele tijd (100%), 1 = een groot deel van de tijd, 2 = de helft van de tijd (50%), 3 = een klein deel van de tijd, 4 = helemaal niet (0%). Er is ook een antwoordmogelijkheid ‘niet van toepassing op mijn werk’.

Femke Abma, Rijksuniversiteit Groningen (RUG), UMCG, afd. Gezondheidswetenschappen. Michiel Reneman, RUG, UMCG, afd. Revalidatiegeneeskunde. Yvonne van Zaanen, AMC, UvA, Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid, Amsterdam Public Health research institute; voorzitter Nederlandse Vereniging voor Bedrijfs- en Arbeidsfysiotherapeuten (NVBF). Karen Nieuwenhuijsen, AMC, UvA, Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid, Amsterdam Public Health research institute. Sandra Brouwer, RUG, UMCG, afd. Gezondheidswetenschappen.

Literatuur: www.kngf.nl/fysiopraxis


quiz

Antwoorden

Weer werken met een knieprothese Antwoord vraag 1 D. Meer dan 25 van de 100 werkenden wereldwijd keren niet terug naar werk na een totale-knieprotheseoperatie. Kievit en collega’s presenteren een overzicht van studies die rapporteren hoeveel werkenden niet terugkeren naar werk na een totale-knieprothese-operatie.1 Het percentage dat wel terugkeert naar werk gerekend over alle studies is 70%, variërend per studie van 56% tot en met 85%, dus 3 op de 10 patiënten hervatten hun werk niet. Van de 173 Nederlandse patiënten keert 34% terug binnen 3 maanden, 25% tussen de 3 en 6 maanden, 9% na 6 maanden en de overige 28% keren niet terug naar werk; 4% had deze vraag niet beantwoord.1

Antwoord vraag 2 A. Het hebben van overgewicht (BMI 25,0-29,9 kg/m2) Verbeek en collega’s hebben een systematische review uitgevoerd inclusief dosisresponse-analyse naar de relatie tussen knieartrose en knielen en hurken.4 De dosis-response-analyse staat in figuur 2. Daaruit blijkt dat werkenden na 10.000 uur knielen en hurken een 1,75 keer zo grote kans hebben op knieartrose als werkenden die niet knielen en hurken. Daarbij is gecorrigeerd voor Body Mass Index, trauma, geslacht en leeftijd. Het risico op knieartrose door overgewicht is volgens de systematische review en meta-analyse van Zheng & Chen 2,45 en dus groter.5 Na 27 jaar iedere werkdag 4 uur knielen en hurken (totaal 24.500 uren) is het risico op knieartrose het grootst, namelijk ongeveer 2,5.4 Dus als de tegelzetter op zijn 16e jaar is begonnen

Figuur 1 De dosis-responserelatie tussen de kans op knieartrose en het aantal uren knielen en hurken op het werk, met op de x-as de eenheden per 5000 uur.

met werken, dan is op zijn 43e het risico op knieartrose door zijn werk groter dan door het hebben van overgewicht. En dan mag de tegelzetter nog meer dan 20 jaar op zijn knieën werken tot aan zijn pensioen!

beantwoordt. Opmerkelijk genoeg kon zij ook geen studies vinden die lieten zien dat fysiotherapie effectief was voor het weer gaan sporten na de knieprotheseoperatie.

Antwoord 3

A. Verwachting: hurken en knielen Uitkomst: hurken en knielen

C. Mevrouw De Korte, 54 jaar, BMI 31 kg/m2, werkt als schoonmaakster in de thuiszorg en verzuimt sinds drie weken van haar werk. Vijf patiëntkenmerken blijken voorspellers voor niet terugkeren naar werk bij Nederlandse patiënten: 1. meer dan 2 weken verzuimen voor de operatie; 2. van mening zijn dat de knieklachten door het werk zijn veroorzaakt; 3. kniebelastend werk hebben; 4. vrouw zijn; 5. ernstig overgewicht hebben (BMI ≥ 30,0).6 Deze vijf patiëntkenmerken zijn elk sterkere voorspellers voor niet terugkeren naar werk dan de mate van pijn of de mate waarin deze patiënten functioneren in het dagelijks leven of in sport na de TKP-operatie.

Antwoord vraag 4 A. Geen enkele studie beschrijft effectieve fysiotherapie voor werkhervatting. Van Haeren heeft in haar bachelorthesis samen met een gespecialiseerde bibliotheekmedewerker gezocht naar studies over dit onderwerp in PubMed en Embase.7 De zoekstrategie resulteerde in 3877 mogelijk relevante artikelen. Na inclusie met een onafhankelijke tweede beoordelaar bleek dat geen enkele studie deze vraag

Antwoord vraag 5

De poster op de Dag van de Fysiotherapie van bedrijfsfysiotherapeut Yvonne van Zaanen8 laat het goede antwoord zien: knielen en hurken (figuur 2, oranje en donkergroene lijn).

Figuur 2 Het percentage Nederlandse werkende patiënten met een knieprothese dat aangeeft ‘erg veel moeite te hebben of de activiteit niet kan verrichten’ voor de operatie (lichtgroen) en 6 maanden na de operatie (donkergroen) en de preoperatieve verwachting voor 6 maanden na de operatie (oranje) gemeten met de WORQ-vragenlijst.9

Literatuur: www.kngf.nl/fysiopraxis

Paul Kuijer, Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid, AMC, Amsterdam Public Health onderzoeksinstituut. Yvonne van Zaanen, Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid, AMC, Amsterdam Public Health onderzoeksinstituut; voorzitter Nederlandse Vereniging voor Bedrijfs- en arbeidsfysiotherapeuten (NVBF). Arthur Kievit, AMC, afd. Orthopedie. p.p.kuijer@amc.nl FysioPraxis april 2018 | 29


casuïstiek, diagnostiek en behandeling

Arbeidsrevalidatie vanuit het perspectief van de arbeidsfysiotherapeut

Nekpijn en hoge werkdruk Politieagent Eef heeft na een bedrijfsongeval last gekregen van toenemende nekpijn en meldt zich ziek. Zij ervaart een hoge werkdruk. Eef wordt behandeld door de revalidatiearts, psycholoog, manueeltherapeut en arbeidsfysiotherapeut. Doel is volledige terugkeer naar werk. Hoe werken de verschillende disciplines samen, en wat is de rol van de arbeidsfysiotherapeut? Van de verzuimdagen in Nederland is 42% werkgerelateerd.1 Dit kost de werkgever jaarlijks ruim 11 miljard aan loondoorbetalingskosten.1 Hoe eerder een werknemer een adequate interventie krijgt, hoe groter de kans is dat de terugkeer naar werk voorspoedig verloopt.2 Dit vereist een concrete aanpak van arbeidsrelevante klachten, korte communicatielijnen met de werkomgeving van de werknemer en specifieke kennis van de wet- en regelgeving. Een gezonde arbeidsparticipatie wordt mede bepaald door de individuele kenmerken van de werknemer, de baankenmerken en de werkprivébalans.3

Groepsbijeenkomsten worden door de betrokken deelnemers vaak als belangrijk onderdeel ervaren door de groepsdynamiek en het delen van ervaringen (foto Heliomare).

Uitval na bedrijfsongeval Casuïstiek – Bij Eef, 29 jaar, politieagent, stagneert de opbouw in arbeidsbelasting na een bedrijfsongeval (aanhouding met weerstand). Ze rapporteert aanhoudende nekklachten sinds zeven maanden en een vergrote herstelbehoefte na meer dan zes uur werk. Eef wil haar werkzaamheden zo snel mogelijk volledig hervatten en vraagt om concrete handvatten bij deze opbouw. In de zeven voorafgaande maanden is dit tot zes uur per dag gedurende drie weken gelukt in eigen taken en uren met behulp van eerstelijnsfysiotherapie (massage en mobilisatie van de cervicale wervelkolom). Hierna is zij volledig uitgevallen vanwege toename van pijnklachten en hoog ervaren werkdruk. Zij geeft aan dat zij in de zes arbeidsuren haar volledige takenpakket probeert uit te voeren dat zij normaliter in acht uur verricht. Zij heeft een vast contract met voltijds dienstverband van 36 uur per week. Er speelt geen letstelschadezaak. Diagnostiek – Eef wordt gezien door de revalidatiearts, psycholoog, manueeltherapeut en arbeids-

30 | FysioPraxis april 2018

Tekst: Gabriëlle Rovers en Sara Gijzen

fysiotherapeut. Diverse vragenlijsten worden afgenomen waaronder de Vierdimensionele klachtenlijst (4DKL), de Tampa (kinesiofobie) en de VAR-vragenlijst (zie pag. 24-25 in dit nummer). Uit de semigestructureerde anamnese, interviews en vragenlijsten komt naar voren dat Eef beperkte regelmogelijkheden en een hoge werkdruk ervaart. Op de Tampa scoort ze verhoogd op bewegingsangst (score 43). Tijdens het fysieke onderzoek blijkt een inefficiënte aansturing van de nekspieren en een positieve cranio cervicale flexie test (CCFT).4 Eef geeft verder aan beperkingen te ervaren bij dynamische belasting (hardlopen) en statische houdingen (langer dan twee uur dragen van koppel/vest en beeldschermwerkzaamheden meer dan twee uur). Behandeling – Gedurende vijftien weken volgt Eef een intensief gedragsmatig multidisciplinair arbeidsrevalidatieprogramma met mentale coaching, fysieke training en werkgerichte begeleiding. Programmaonderdelen zijn functionele


arbeidstraining, individuele gesprekken, groepsbijeenkomsten, een werkplekbezoek en huiswerkopdrachten. Vanwege de gedragsmatige componenten worden de fysieke training, werktaken en uren volgens een tijdcontingent stappenplan opgebouwd. Hierbij worden de principes van graded activity toegepast en functionele werkspecifieke handelingen getraind.5 In het begin van het arbeidsrevalidatieproces wordt de werksituatie in kaart gebracht door een werkplekonderzoek. De werkafspraken over de grenshantering en de re-integratie worden opgesteld en besproken met Eef en haar direct leidinggevende. Hierin worden de adviezen over opbouw in werkuren en taken afgestemd en in een schema inclusief tijdpad weergegeven. Gedurende het traject worden korte lijnen behouden tussen de arbeidsfysiotherapeut en de rest van het multidisciplinaire team enerzijds en de werkgever, leidinggevende en bedrijfsarts anderzijds. Er wordt gehandeld volgens de werkwijzer Poortwachter (stappenplan en tijdpad bij ziekte en verzuim).6 Tijdens de arbeidsrevalidatieperiode wordt aandacht besteed aan het ontwikkelen van een effectieve copingstijl om goed om te kunnen gaan met grenshantering tijdens de werk- en re-integratieopbouw. Om duurzame inzetbaarheid te waarborgen, worden regelmatig voortgangsgesprekken gehouden tussen Eef en de direct leidinggevende tot zes maanden na volledige re-integratie. Gedurende de training verschuift de gedragsmatige graded activity-aanpak naar een oplossingsgerichte copingstijl, waarbij Eef steeds meer zelfregie ontwikkelt in het bewaken van haar belastingbelastbaarheidbalans.7 Herstel – Eef is na afronding van de arbeidsrevalidatie met de aangereikte coaching, adviezen en werkgerichte ondersteuning volledig hersteld gemeld. Ze is één jaar na afloop van de arbeidsrevalidatie nog steeds duurzaam inzetbaar. Eef geeft aan veel geleerd te hebben en de praktische handvatten dagelijks toe te passen in haar werksituatie.

Arbeidsrevalidatie Belastbaarheidsprofiel – Binnen een arbeidsrevalidatiesetting zijn meerdere disciplines inzetbaar. Daardoor kan er adequaat en persoonspecifiek geïntervenieerd worden bij de verzuimende werknemer. Door een gezamenlijke screening op medisch, psychologisch, fysiek en arbeidskundig vlak vindt multidisciplinaire afstemming plaats. Uit deze multidisciplinaire screening volgt een inventarisatie van knelpunten. Deze inventarisatie levert een belastbaarheidsprofiel op dat wordt weergegeven volgens de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De bedrijfsarts en werkgever kunnen hiermee in één oogopslag zien wat de huidige belastbaarheid is, zonder medische taal te gebruiken. Daardoor ontstaat uniformiteit in communicatie en re-integratieaanpak. De werknemer krijgt een rapportage met een concreet advies, opgesteld aan de hand van de STECR Werkwijzer Werkaanpassing.8 Duurzame re-integratie – De arbeidsfysiotherapeut in een multidisciplinaire arbeidsrevalidatiesetting informeert, adviseert en behandelt, met als doel re-integratie te bespoedigen. De interventie bestaat uit een multidisciplinair gedragsmatig programma met een werkplekonderzoek, gericht op functioneel herstel. Hierin worden geadviseerde werkaanpassingen gecombineerd met effectieve leerstijlen in gedrag en communicatie. De continue terugkoppeling naar alle belanghebbenden in het re-integratieproces ondersteunt de effectieve aanpak bij (dreigend) verzuim. De casus belicht de integrale rol van de arbeidsfysiotherapeut in deze multidisciplinaire setting, waarbij het primaire doel in deze casus duurzame terugkeer naar eigen werk is. Duurzame re-integratie wordt omschreven als een aaneengesloten periode van minimaal zes maanden werkzaam zijn in eigen functie met volledige loonwaarde. Dit betreft het objectief bepalen van de mate van arbeid die iemand nog kan uitvoeren, uitgedrukt in euro’s. Figuur 1 geeft procesmatig de verschillende facetten weer. Arbeidsfysiotherapeut – Het werken als arbeidsfysiotherapeut binnen een multidisciplinaire setting, met wisselingen in de belastbaarheid van de clienten tijdens de re-integratieperiode is een dynamisch en interactief proces. Het samenwerken met verschillende belanghebbenden zoals de werknemer, bedrijfsarts, arbeidsdeskundige en werkgever in een arbeidsrevalidatie- en re-integratieproces maakt deze tak van fysiotherapie divers en uitdagend.

Figuur 1

Gabriëlle Rovers, fysiotherapeut, Heliomare Arbeidsintegratie, Wijk aan Zee. Sara Gijzen, fysiotherapeut, arbeidsfysiotherapeut i.o., Rijndam Arbeidsrevalidatie, Rotterdam.

Literatuur: www.kngf.nl/fysiopraxis

FysioPraxis april 2018 | 31


Finetuning van Motor Control legt de basis voor optimaal bewegen.

Werkt u al met het Veldon® concept?!

T 010 416 93 93 E info@veldon.nl www.veldon.nl

ONTWIKKEL JEZELF MET EEN MASTER FYSIOTHERAPIE

Modulen 2018

www.PsychFysio.nl

Nieuws en cursussen voor fysiotherapeuten ✔ ✔ ✔ ✔ ✔ ✔

De Mindful Fysiotherapeut ACT bij pijn Praktijk NLP Dansante Fysiotherapie Fysiopilates opleiding Pijn- en Stressmanagement

Ontwikkelingen binnen de fysiotherapie staan niet stil. Problematiek wordt complexer, hulpvragen van patiënten uitdagender en de behoefte aan specialisten groter. Heeft u al eens nagedacht over een fysiotherapie masteropleiding van Avans+?

-8 dagen start 6/9. -3 dagen vr 7/9, 21/9, 12/10. -3 dagen di 11/9, 25/9, 9/10. -8 dagen start vr/za 5/10. -9 dagen start di 9/10. -3 dagen vr 9/11, 23/11, 7/12.

Opleidingen@PsychFysio.nl /06-21867046 / Nieuwegein

www.psychfysio.nl -

SCCH

MASTEROPLEIDINGEN VAN AVANS+ Avans+ biedt 4 fysiotherapie masteropleidingen aan waarmee u zich kunt specialiseren: + Master Pediatric Physical Therapy + Master Geriatric Physical Therapy + Master Oncologic Physical Therapy + Master Pelvic Physical Therapy

is een zeldzame ziekte

MOGELIJKHEDEN EN RESULTAAT Alle opleidingen duren 3 jaar, starten tweemaal per jaar (september en februari) en maken gebruik van Blended Learning. Dit leidt tot efficiënt en praktijkgericht onderwijs. Hiermee houden wij studeren flexibel en kiest u het meest geschikte moment om verder te bouwen aan goede zorg voor uw patiënten. Uiteraard ontvangen deelnemers na het afronden de graad Master of Science.

Zó zeldzaam, dat deze botaandoening helaas niet of (te) laat wordt gediagnosticeerd!

MEER WETEN? Alle informatie vindt u op www.avansplus.nl/ fysiotherapie. Heeft u concrete vragen? Neem contact op met Yvonne Westenberg via 076-5258842 of mail naar ywestenberg@avansplus.nl.

Sternocostoclaviculaire Hyperostosis (SCCH)

is een zeldzame, chronische botaandoening veroorzaakt door een steriele ontsteking van het borstbeen, de daaraan bevestigde sleutelbeenderen en de ribben. Andere delen van het skelet kunnen ook wel aangetast worden, bijvoorbeeld de wervelkolom.

Raadpleeg de website voor behandeling of doorverwijzing. Voor meer informatie: www.scch.nl

fysiopraxis-scch 171102.indd 1

AV adv-fysio MOPT 90x265 masters 03-2018.indd 1

27-03-18 10:12

02-11-17 13:49


specialistenkatern

Redactie: de Beroepsinhoudelijke Verenigingen CoĂśrdinatie en eindredactie: Lidwien van Loon

NVMT

Geen causaal verband, wel opletten Complicaties en manuele therapie in de cervicale regio

34

NVZF

Investeren in beweeg-DNA

Veranderen van mindset van zorgprofessionals en patiĂŤnten is een uitdaging

36 FysioPraxis april 2018 | 33


NVMT | NEDERLANDSE VERENIGING VOOR MANUELE THERAPIE

specialistenkatern

Complicaties en manuele therapie in de cervicale regio

Geen causaal verband, wel opletten In 2014 werd het ‘International Framework for Examination of the Cervical Region for Potential of Cervical Arterial Dysfunction’ van de IFOMPT gepubliceerd.1 Het framework had als doel het klinisch redeneerproces te ondersteunen met betrekking tot het inschatten van cervicale arteriële disfunctie.1,2 Over enkele onderdelen van het framework is discussie.2,3 Met ons artikel vatten we de huidige kennis over manuele therapie van de cervicale wervelkolom (CWK) op een kritische wijze samen als leidraad voor het klinisch redeneerproces. Tekst: Nathan Hutting, Michel W. Coppieters, Roger Kerry en Wendy Scholten-Peeters

Manipulaties en mobilisaties zijn effectieve interventies bij mensen met nekpijn. De grootte van het effect is echter beperkt.4 Wanneer verschillende behandelingen met manipulatie worden gegeven, resulteert dit in een grotere pijnvermindering en functieverbetering in vergelijking met medicatie op korte en middellange termijn.4 Onlangs concludeerden de auteurs van een best evidence synthesis over de effectiviteit van manuele therapieën dat mobilisatie en massage effectieve interventies zijn bij de behandeling van patiënten met nekpijn.5 Een andere review vond dat multimodale zorg bestaande uit manuele therapie, educatie en oefentherapie, effectief is voor mensen met graad 1 en 2 whiplash en aspecifieke nekpijn.6

Indicatiestelling De (contra-)indicaties voor manipulaties van de CWK moeten zorgvuldig worden afgewogen. Uit een review van 93 casereports bleek dat 45% van de complicaties voorkomen had kunnen worden.7 Indicaties voor het gebruik van cervicale manipulatie zijn onder andere mechanische nekpijn, stijfheid, cervicogene hoofdpijn en cervicale radiculopathie.8 Een typisch klinische presentatie waarbij er een indi-

34 | FysioPraxis april 2018

catie voor cervicale manipulatie is, omvat primaire nekklachten, een mechanisch probleem volgens een biomechanisch patroon, een beperkte mobiliteit, pijn die verergert of vermindert door bepaalde houdingen of bewegingen, en lokale provocatietests die de herkenbare klachten oproepen.9

Risico’s Het risico op het optreden van ernstige complicaties na cervicale manipulatie wordt geschat op 1 per 50.000 tot 1 per 5,85 miljoen manipulaties.10-12 De meest recente case-control- en case-crossoverstudies vonden een vergelijkbare associatie tussen chiropractie en huisartsenzorg voor het optreden van een infarct van de a. vertebrobasilaris en a. carotis.13,14 Het is dan ook plausibel dat de associatie tussen cervicale manipulatie en dissectie van de craniocervicale arteriën13-16 wordt veroorzaakt, doordat mensen met een reeds bestaande vasculaire pathologie zich voor behandeling melden (confounding by indication) bij een zorgverlener.13,14,17-21

De (contra-)indicaties voor manipulaties van de CWK moeten zorgvuldig worden afgewogen Dissectie van de craniocervicale arteriën komt het meeste voor in de hoog CWK19 en is een belangrijke oorzaak van een infarct bij jonge mensen.15,22-25 De oorzaken voor dissectie van de craniocervicale arteriën is grotendeels onbekend. Hoogstwaarschijnlijk spelen hierbij zowel een onderliggende afwijking aan de vaatwand een rol, als triggerende factoren, zoals een (gering) hoofd- en/of nektrauma of een infectie.26-29 Een inschatting van een verhoogd risico moet echter ook afgewogen worden tegen het risico op een spontane dissectie van de craniocervicale arteriën.2 De jaar-

lijkse incidentie van een spontane dissectie van de a. carotis is 2,3-3,0 per 100.000 mensen en de incidentie van een spontane dissectie van de a. vertebralis is 1,0-1,5 per 100,000 mensen.15,22,23 Een mechanische trigger, bijvoorbeeld een (onbeduidend) nektrauma of een cervicale manipulatie, kan dan mogelijk de trigger zijn voor een dissectie.23,28,30-32 Het is echter ook mogelijk dat deze mensen sowieso een spontane dissectie van de craniocervicale arteriën zouden hebben gehad,2 alhoewel het niet uitgesloten kan worden dat cervicale manipulatie in zeer uitzonderlijke gevallen een ernstige complicatie zou kunnen veroorzaken, zoals een dissectie.33 In het IFOMPT framework wordt het acroniem ‘CAD’ gebruikt voor de term Cervical Arterial Dysfunction: een breed spectrum van aandoeningen van cervicale arteriën, inclusief atherosclerose, trombose, aneurysma, vasculaire afwijkingen en dissectie.1 Dit acroniem kan echter tot verwarring leiden, aangezien ‘CAD’ in de medische literatuur gebruikt wordt om Coronary Artery Disease, Carotid Artery Dissection, of (Cranio)cervical Arterial Dissection aan te duiden.3 Om het verschil met deze aandoeningen duidelijker te maken, stellen we voor het acroniem in de manueeltherapeutische literatuur te veranderen in CADF (Cervical Arterial DysFunction).

Risicofactoren Met name jongere mensen (< 45 jaar) hebben een verhoogd risico op een dissectie van de craniocervicale arteriën, in tegenstelling tot oudere mensen met multiple risicofactoren voor atherosclerose.13-16,25,34-36 In een review van 134 casereports van ernstige complicaties na cervicale manipulatie was de gemiddelde leeftijd van deze mensen 44 (range 23-86) jaar en slechts 26,1% van hen was ouder dan 50 jaar.7 Bij slechts 13,3% van mensen bij wie een ernstige complicatie optrad na cervicale manipulatie, waren vasculaire risicofactoren aanwezig.7 Een andere studie liet zien dat cardiovasculaire risicofactoren niet sterk vertegenwoordigd waren in de dissectiegroep in vergelijking met de controlegroep zonder


dissectie van de craniocervicale arteriën.31 De odds ratio’s in deze studie gaven zelfs aan dat factoren zoals hypertensie, roken en hoog cholesterol bij jongeren een beschermend effect lijken te hebben.2,31,34 Cardiovasculaire risicofactoren, met uitzondering van migraine, lijken geen belangrijke risicofactoren te zijn voor een dissectie van de craniocervicale arteriën, maar wel voor andere vasculaire pathologieën, zoals artherosclerose.23,31,37 De risicofactoren zijn vaak aanwezig bij oudere mensen bij wie ook trombotische beroertes voorkomen.23 Het is dan ook belangrijk om bij oudere mensen aandacht te hebben voor aan atherosclerose gerelateerde risicofactoren, omdat de aanwezigheid een risicofactor is voor vasculaire pathologie en een contra-indicatie kan zijn voor cervicale manipulaties.

Klinisch redeneerproces Binnen het klinisch redeneerproces zijn er drie belangrijke stappen: 1. identificeren van een mogelijke vasculaire oorzaak van de klachten of aanwezige ernstige pathologie; 2. vaststellen of er een indicatie of contra-indicatie is voor mobilisatie of manipulatie; 3. beoordelen of er mogelijke risicofactoren voor ernstige nawerkingen en complicaties na mobilisatie of manipulatie aanwezig zijn. Het identificeren van een mogelijke vasculaire component als oorzaak van de klachten is belangrijk, aangezien hoofdpijn en nekpijn vaak de eerste symptomen zijn van een onderliggende craniocervicale dissectie.23,38 Klinische tests voor hoogcervicale instabiliteit of premanipulatieve vertebrobasilaire insufficiëntie lijken geen belangrijke rol te hebben in de premanipulatieve screening, vanwege hun lage diagnostische accuraatheid en lage voorafkans in de eerste lijn.39,40 Met name de lage sensitiviteit van deze tests kan resulteren in het fout classificeren van ‘laag-risico-patiënten’ (vals negatief testresultaat) voor ernstige complicaties.39,40 Vanwege de hoge specificiteit van deze tests kunnen ze wel van waarde zijn in het aantonen van hoogcervicale instabiliteit en/of vertebrobasilaire insufficiëntie bij een positieve test,39,40 beide contra-indicaties voor manuele therapie van de CWK. Het uitvoeren van deze tests bij een verdenking op hoogcervicale instabiliteit of vertebrobasilaire insufficiëntie vanuit de anamnese lijkt echter niet

aangewezen en kan zelfs schadelijk zijn voor de patiënt. Aangezien cardiovasculaire risicofactoren over het algemeen niet geassocieerd zijn met een dissectie van de craniocervicale arteriën bij jonge mensen, lijkt het routinematig onderzoeken van deze factoren bij jonge mensen (bijvoorbeeld bloeddrukmeting) niet zinvol.31,41 Bij ouderen zou het overwogen kunnen worden omdat hypertensie een erkende risicofactor is voor zowel een beroerte als cardiovasculaire aandoeningen.36,42

Er is geen bewijs voor dat een bepaalde techniek een hoger of lager risico op ernstige complicaties geeft Als de indicatie voor manuele therapie in de vorm van mobilisatie of manipulatie is vastgesteld, dan dienen de juiste techniek en intensiteit bepaald te worden. Er is geen bewijs voor dat een bepaalde techniek een hoger of lager risico op ernstige complicaties geeft.1 Alle technieken met een kleine bewegingsuitslag en kleine hefboom en niet in de eindstand (extensie en rotatie) kunnen worden uitgevoerd.1 Mobilisatie kan een waardevol alternatief zijn voor manipulatie, maar er is onvoldoende informatie beschikbaar over de mogelijke complicaties na mobilisatie. De contra-indicaties die in het IFOMPT framework besproken worden, gelden ook voor mobilisaties en oefentherapie.

Conclusie Er lijkt geen causale relatie te zijn tussen cervicale manipulaties en het optreden van ernstige complicaties. Desondanks is het belangrijk dat manueel therapeuten de anamnese, klinische beoordeling, analyse en interpretatie goed uitvoeren om de indicatiestelling voor een manueeltherapeutische interventie te bepalen en het risico op ernstige complicaties te minimaliseren.

Dr. Nathan Hutting is fysio/ manueel therapeut in Het Centrum Fysiotherapie & Manuele Therapie in Rijen, en onderzoeker bij het Lectoraat Arbeid & Gezondheid van Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Prof. dr. Michel Coppieters is hoogleraar aan de Faculteit der Gedrags- en Bewegingswetenschappen van Vrije Universiteit Amsterdam, en aan Menzies Health Institute Queensland van Griffith University, Gold Coast (Australië). Dr. Roger Kerry is associate professor aan Division of Physiotherapy and Rehabilitation Sciences van University of Nottingham (UK). Dr. Wendy Scholten-Peeters is senior onderzoeker aan de Faculteit der Gedrags- en Bewegingswetenschappen van Vrije Universiteit Amsterdam.

nathan.hutting@han.nl

Literatuur: www.kngf.nl/fysiopraxis

Het volledige artikel met flowchart van belangrijke stappen in het klinisch redeneerproces is voor NVMT-leden gratis te downloaden via www.nvmt.nl/artikel-cwk.

FysioPraxis april 2018 | 35

NVMT | NEDERLANDSE VERENIGING VOOR MANUELE THERAPIE

specialistenkatern


NVZF | NEDERLANDSE VERENIGING VOOR ZIEKENHUIS FYSIOTHERAPIE

specialistenkatern

Veranderen van mindset van zorgprofessionals en patiënten is een uitdaging

Investeren in beweeg-DNA Tijdens een ziekenhuisopname speelt het leven van patiënten zich af rondom het bed: televisiekijken, eten en bezoek ontvangen. Er komt echter steeds meer aandacht voor het belang van bewegen en het activeren van mensen tijdens een ziekenhuisopname. Het streven is dat meer bewegen tijdens een opname onderdeel wordt van reguliere zorg. De NVZF heeft met het KNGF onderzoek gedaan naar de aanpak en behoefte van ziekenhuizen bij het stimuleren van beweeggedrag, en naar de rol hierin van ziekenhuisfysiotherapeuten.

Figuur 1 De facetten van beweeggedrag zaken verandering kunnen stimuleren en faciliteren. ‘Zorgen dat’ in plaats van ‘zorgen voor’. Verder moet er geïnvesteerd worden in de mindset van patiënten. Nu nemen ze nog een pyjama mee om in het ziekenhuis ‘beter gemaakt te worden’, terwijl het wenselijk is dat ze zo fit mogelijk het ziekenhuis binnenkomen en zo veel mogelijk hun normale leefpatroon behouden gedurende de opname.

Tekst: Sjoerd van Huffelen en Hannah Boven

Aan het onderzoek namen twaalf ziekenhuizen deel: academische, topklinische en algemene ziekenhuizen. De uitkomsten dragen bij aan de ontwikkeling om beweeggedrag in ziekenhuizen onderdeel te maken van het DNA van zorgprofessionals, patiënten en hun omgeving. Afdelingen ziekenhuisfysiotherapie kunnen zich via het beweeg-DNA beter positioneren en profileren.

Kennis delen en borgen geving bijdraagt aan het stimuleren van bewegen, evenals het voorhanden zijn van voldoende en juiste hulpmiddelen. De mate waarin ziekenhuizen fysieke aanpassingen doen, hangt vaak samen met ver- of nieuwbouwplannen. Maar ook zonder deze plannen worden ruimten

De grootste uitdaging ligt in de gedragsverandering bij zowel zorgprofessionals als patiënten Sleutelrol fysiotherapeut De fysiotherapeut vervult een sleutelrol bij het stimuleren van beweeggedrag. Dit reikt verder dan de behandeling. De ambitie is dat bewegen het ‘nieuwe normaal’ wordt voor, tijdens en na een opname. Hiertoe zetten ziekenhuizen in op: •a anpassen van de inrichting; •b eschikbaar stellen en stimuleren van gebruik van goede hulpmiddelen; • v eranderen van de mindset bij zorgverleners, patiënten en hun omgeving (zie figuur 1).

Investeer in omgeving en mindset Tijdens het onderzoek kwam naar voren dat een bewegingsgerichte fysieke om-

36 | FysioPraxis april 2018

anders ingericht om beweging te stimuleren, bijvoorbeeld met een ontbijtbuffet, een huiskamer en een beweegruimte. De grootste uitdaging ligt in de gedragsverandering bij zowel zorgprofessionals als patiënten. Voor een verandering is draagvlak cruciaal onder belangrijke stakeholders, zoals raden van bestuur, artsen en verpleegkundigen. De meeste raden van bestuur onderschatten het belang van beweeggedrag, blijkt uit het onderzoek. Dat het belangrijk is om artsen er van het begin af aan bij te betrekken, wordt ook onderschat. Artsen kunnen vanuit hun autonomie invloed uitoefenen op patiënten en op verpleegkundigen, die op hun beurt in de dagelijkse gang van

Alle respondenten gaven aan behoefte te hebben aan het (georganiseerd) delen van kennis en informatie, bijvoorbeeld over de aanpak, de inhoud en do’s-anddon’ts. Een andere veelgehoorde behoefte bleek op het gebied van borging: hoe zorg ik ervoor dat de gerealiseerde verandering in het project onderdeel wordt van het DNA en de reguliere zorg? De NVZF speelt op deze behoefte in door het platform Bewegen* en een vijfdaagse opleiding op het gebied van beweeggedrag. De opleiding in het voorjaar is al vol, maar naar verwachting start de tweede scholing in het najaar. Op basis van de rapportage naar aanleiding van het onderzoek bepaalt de NVZF waarin zij gaat investeren om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling op het gebied van bewegen. Houd onze mailings en de website goed in de gaten! *https://nvzf.kngf.nl/platform

Sjoerd van Huffelen is voorzitter van de NVZF. Hannah Boven is zelfstandig organisatieadviseur gezondheidszorg.

info@nvzf.nl


Foto’s: Ledenraadpleging maart 2018

38 DVDF 2018 | Lezing Voetentraining | Agenda 39 Wetenschapsdag 2018 | Herziening richtlijn COPD 40 Kwaliteitsregister KRF NL

FysioPraxis april 2018 | 37


KNGF kort

Dag van de Fysiotherapeut 2018 DvdF, zaterdag 8 december 2018 1931 Congrescentrum ’s-Hertogenbosch

KNGF-lezing:

Zo pas je voetentraining toe in jouw praktijk De lezing gaat in op het ‘hoe’ van voetentraining. Hoe zet je voetentraining als therapie met evidence based oefenprotocollen op? Je maakt kennis met deze systematisch opgezette oefenprogramma’s voor hallux valgus, metatarsalgie, hallux limitus, hallux rigidus, fasciitis plantaris en Mortons neuroom. In de lezing wordt onder andere de richtlijn voor de Hallux Valgus besproken.

maandag 14 mei 2018 19:30 - 21:45 Spier www.mijnkngf.nl

Inschrijving start na de zomervakantie

agenda

April 26 april

Training DCDDaily en DCDDaily-Q, Amersfoort

Mei 14 mei

• Lezing Zo pas je voetentraining toe in jouw praktijk, Vught • Interactieve lezing De individuele patiënt en evidentie: zorg of zegen, Amersfoort

16 mei Lezing Heup- en knieprothese in dagbehandeling; kwestie van teamwork!, Heerenveen

23 mei

7 juni

Lezing Heup- en knieprothese in dagbehandeling; kwestie van teamwork!, Haarlem

• Cursus Acquisitievaardigheden, Amersfoort • KNGF-lezing Richtlijn Nekpijn, Alkmaar

24 mei

11 juni

Lezing Voeding & Gezond bindweefsel, Enschede

Het hip-spine-syndroom bij sportgerelateerde liesblessures, Groningen

29 mei

14 juni

KNGF-lezing Richtlijn Nekpijn, Voorschoten

Lezing Voeding & Gezond bindweefsel, Groningen

Juni 4 juni

Cursus Blessurepreventieve hardlooptechniek, Cuijk

17 mei

6 juni

Kwaliteitsconferentie Beweegzorg!, Noordwijkerhout

Lezing Zo pas je voetentraining toe in jouw praktijk, Nieuwerkerk aan den IJssel

38 | FysioPraxis april 2018

• Informatie, inschrijven en meer scholingen, congressen, lezingen en trainingen van het KNGF: www.mijnkngf.nl • Het totale scholingsaanbod: www.fysionetwerken.nl - kalender


KNGF kort

Proefschriftprijswinnaar 2018:

Marieke van Engelenburg-van Lonkhuyzen Op de Wetenschapsdag Fysiotherapie op 21 maart jl. heeft Marieke van Engelenburg-van Lonkhuyzen de proefschriftprijs gewonnen. Haar promotieonderzoek beschrijft de rol van bekkenfysiotherapie in de behandeling van kinderen met heterogene mictie- en defecatieklachten (MDKK), die gerelateerd kunnen zijn aan het disfunctioneren van de bekkenbodemspieren. Dit proefschrift geeft aanwijzingen dat bekkenfysiotherapie bij de behandeling van MDKK effectief is. De resultaten van de RCT laten zien dat bekkenfysiotherapie een waardevolle behandelingsoptie

is voor obstipatie bij kinderen van 5 tot 16 jaar. Aangezien de trend volgens de Cochrane systematic review neigt naar meer effectiviteit bij fysiotherapie, moet worden overwogen bekkenfysiotherapie in (inter)nationale richtlijnen op te nemen om de patiëntenzorg te verbeteren. Over dit promotieonderzoek is een artikel verschenen in FysioPraxis, december 2017/ januari 2018. In dezelfde uitgave is ook de ontwikkelde CBBDQ-vragenlijst gepubliceerd en toegelicht. CBBDQArtikel FysioPraxis (dec 2017/jan 2018)

vragenlijst

Gezamenlijk project van KNGF en VvOCM

Herziening richtlijn COPD Er is een start gemaakt met de herziening van de KNGF-richtlijn COPD. De herziening is een gezamenlijk project van KNGF en de Vereniging van Oefentherapeuten Cesar en Mensendieck (VvOCM). In twee focusgroepbijeenkomsten hebben in totaal 19 fysiotherapeuten en 2 oefentherapeuten gediscussieerd over de knelpun-

ten die zij ervaren in de zorg voor mensen met COPD. De deelnemers komen uit verschillende settingen: eerste lijn (16), ziekenhuis (2), longrevalidatie (1), langdurige zorg (1), opleiding (1), onderzoek (1) of als coördinator (1). Sommigen zijn werkzaam in meerdere settingen.

Knelpuntenanalyses De focusgroepbijeenkomsten zijn onderdeel van de knelpuntenanalyse ter voorbereiding op de ontwikkeling van de nieuwe richtlijn. Naast de bijeenkomsten met fysio- en oefentherapeuten vindt ook een knelpuntenanalyse onder patiënten plaats. Op korte termijn worden in verschillende regio’s focusgroepen met patiënten georganiseerd om het patiëntperspectief in kaart te brengen. De informatie uit de knelpunteninventarisatie wordt voorgelegd aan de projectgroep. De projectgroep gebruikt deze informatie om vragen te formuleren waar de richtlijn antwoord op moet gaan geven. De richtlijn beschrijft de best mogelijke fysiotherapeutische zorg voor mensen met COPD, vanuit de huidige stand van de wetenschap en de (organisatorische) mogelijkheden van zorg.

Projectgroep: werk- en klankbordgroep

Foto: Hilde Vreeken

De projectgroep bestaat uit een werk- en klankbordgroep met bevlogen collega’s uit de fysiotherapie, oefentherapie en andere zorgdisciplines, patiënten, wetenschappers en andere organisaties, betrokken in de zorg voor mensen met COPD. FysioPraxis april 2018 | 39


KNGF achter het nieuws

Doorwerken aan kwaliteit:

Afgerond MKIB levert pijlers voor nieuw kwaliteitsregister KRF NL Tussen 2013 en 2017 is het Masterplan Kwaliteit in Beweging (MKIB) uitgevoerd. Dit heeft als doel een integraal kwaliteitssysteem te ontwikkelen dat voldoet aan de ambitie van fysiotherapeuten en de maatschappelijke en politieke vraag om kwaliteit van fysiotherapie beter inzichtelijk te maken, te borgen en voortdurend te verbeteren. MKIB heeft een aantal pijlers opgeleverd waarvan ook wetenschappelijk is vastgesteld dat zij een positieve impact hebben op de kwaliteit van fysiotherapeuten. MKIB is afgerond en deze pijlers worden nu ingezet in het nieuwe Kwaliteitsregister Fysiotherapie Nederland (KRF NL). KRF NL gaat medio 2018 van start en vervangt per 1 januari 2020 het CKR. In dit artikel een terugblik en alvast een vooruitblik.

Tekst: Brenda van Dam | beeldelementen: C10 Ontwerp

“We hebben nu het CKR, het Centraal Kwaliteitsregister dat iedere fysiotherapeut kent. Maar de wereld om ons heen verandert en ook de wereld van fysiotherapeuten is veranderd”, aldus KNGF-bestuurslid Kitty Bouten. “Mensen om ons heen willen meer transparantie; patiënten, verwijzers en verzekeraars willen meer informatie over fysiotherapeuten kunnen vinden. Fysiotherapeuten zelf willen zich meer kunnen profileren, willen laten zien wat zij te bieden hebben.”

Dit heeft MKIB opgeleverd In het MKIB-programma is tussen 2013 en 2017 gewerkt aan drie belangrijke pijlers voor kwaliteit: 1. Het opzetten van de Landelijke Database Fysiotherapie (LDF), waarin informatie rond de kwaliteit van fysiotherapeutische zorg wordt opgeslagen: patiëntgerapporteerde uitkomsten (PROMs), en algemene verslagleggingsgegevens (procesdata) uit elektronische patiëntendossiers (EPD’s). 2. Een intervisiemodel voor fysiotherapeuten. Er is een raamwerk voor intervisiemodules ontwikkeld dat uitgaat

40 | FysioPraxis april 2018

van de competenties uit het beroepsprofiel. Er is een viertal modules opgezet die naar keuze kunnen worden ingezet in groepsgewijze intervisiebijeenkomsten. Intervisie bevordert de voortdurende ontwikkeling van de competenties van de fysiotherapeut. 3. Een intercollegiaal visitatiesysteem waarin praktijken fysiotherapie gevisiteerd kunnen worden door daartoe opgeleide visiteurs. Het is een interne kwaliteitstoets die de praktijk inzicht geeft in sterke en zwakke punten. De uitkomsten worden niet genormeerd en geven handvatten voor interne verbetering. Deze resultaten van MKIB worden toegepast in het nieuwe kwaliteitsregister, dat KRF NL gaat heten.

Terugblik MKIB-pijlers De bovengenoemde onderdelen zijn tussen 2013 en 2017 tot stand gekomen na een intensieve samenwerking in diverse regionale pilots met ruim vijfhonderd eerstelijnsfysiotherapeuten. Onderzoeksbureau IQ healthcare van het Radboudumc was verantwoordelijk voor de inhoudelijke begeleiding en de wetenschappelijke evaluatie van de pilots. “We hebben het kwaliteitsbeleid al doende, samen met de fysiotherapeuten ontwikkeld. Dat was

Kitty Bouten, bestuurslid KNGF

een belangrijk uitgangspunt”, vertelt senior onderzoeker Philip van der Wees. “We hebben getest hoe je PROMs en PREMs, die o.a. zijn verzameld in de LDF, kunt gebruiken om naar je kwaliteit te kijken. Van daaruit hebben we samen een systeem ontwikkeld voor intervisie en visitatie.”


KNGF achter het nieuws

Pilot met intervisie Bij de intervisiepilots reflecteerden fysiotherapeuten in kleine groepjes met elkaar op zaken als klinisch redeneren, behandelplan en behandeling. Later werden ook filmopnames gemaakt van een patiëntgesprek over de uitkomst van de anamnese en het behandelplan. Video’s en EPD’s konden worden geüpload naar een beschermde website. De intervisiesessies, onder leiding van een getrainde

coach, leverden input voor een individueel ontwikkelplan. “Het was heel erg billenknijpen in het begin”, bekent JanDiet Berendsen, voorzitter van Fysio-Omni Zeeuws-Vlaanderen. “Je moet toch een filmpje van jou met een patiënt laten zien. Tijdens de intervisiebijeenkomsten werd het filmpje nog eens bekeken en werden verhelderende vragen gesteld en opmerkingen gemaakt. Mensen waren bang dat men elkaar zou afmaken, maar dat is niet gebeurd. Wij hebben intervisie nu intern in ons praktijksysteem zitten. Als een fysiotherapeut een probleem met een patiënt wil voorleggen, bespreken we dat aan de hand van een filmpje en pakken we er het EPD bij.” Ron van Heerde, bestuurslid van de coöperatie Fysiocare Zuidoost Gelderland, wijst op het belang van een veilige omgeving. “Je moet je goed aan de spelregels voor intervisie

JanDiet Berendsen, voorzitter Fysio-Omni Zeeuws-Vlaanderen

Ron van Heerde, bestuurslid coöperatie Fysiocare Zuidoost

houden. De intervisiecoach heeft daarbij een belangrijke taak; die moet binnen een veilige omgeving het klinisch redenatieproces en de mogelijke verbeterpunten bespreekbaar krijgen.” “We zijn als een van de eerste groepen begonnen met de PROMs”, vertelt Van Heerde. “Hoe kun je die outcome measures inzetten in je behandeling en hoe krijg je daar in je EPD weer voordeel uit? Om te voorkomen dat je méér gaat administreren hebben we daarbij een visie ontwikkeld over wat we wel en niet wilden administreren; we hebben een kortere, slimme versie van het EPD gecreëerd, met een aantal PROMs als belangrijke pijler. Alle praktijken in de coöperatie werken nu met hetzelfde EPD-systeem, doen op dezelfde manier verslaglegging. Daardoor hebben we nu een Fysiocare-database waarbij we alle praktijken gekoppeld hebben.” Berendsen: “Door die PROMs zijn we in ons netwerk op een andere manier gaan praten over het handelen in de praktijk: wat is jouw uitkomst, hoe doe jij het? We zagen bijvoorbeeld ook dat leveranciers van patiëntendossiers gingen meedenken en mee-ontwikkelen. Zo zag je een heel mooie beweging op gang komen: er was een scholingstraject, en meetresultaten – verzameld in de LDF – werden gedeeld.” FysioPraxis februari 2018 | 41


KNGF achter het nieuws

Jon Schaefer, directeur onderzoeksbureau Mediquest

Pilot visitatie Waar intervisie helpt de kwaliteit van een fysiotherapeut te verbeteren, toetst visitatie de kwaliteit van een praktijk. Van der Wees: “Bij visitatie werd doorgevraagd op de resultaten uit de intervisie: hoe heb je intervisie ingericht, wat leverde dat op? Dan krijg je een geïntegreerd geheel. Binnen de netwerken hebben we visiteurs opgeleid om de kwaliteit in hun netwerk te kunnen beoordelen.” Van Heerde: “Al onze praktijken hebben de visitatiecyclus doorlopen. Twee visiteurs bezoeken een praktijk en bespreken wat verbeterpunten zijn en waar sterke punten mogelijk verder ontwikkeld kunnen worden. Na een halfjaar wordt gekeken of de verbeterpunten behaald zijn, of er nieuwe ontwikkeldoelen gesteld moeten worden. Zo nodig kun je daarbij hulp vragen bij praktijken die al hoger scoren. Uiteindelijk is het de bedoeling dat gevisiteerde praktijken verbetering of ontwikkeling laten zien. Als niet aan een bepaalde norm voldaan wordt, moet je ook afscheid durven nemen van een praktijk.”

Pilot LDF In de LDF wordt kwaliteitsinformatie van inmiddels zo’n 11.000 fysiotherapeuten bijeengebracht. Jon Schaefer is directeur van Mediquest, het onderzoeksbureau dat verantwoordelijk is voor de techniek

42 | FysioPraxis april 2018

van de dataverzameling en de terugkoppeling van informatie. “In het eerste jaar hadden we iets van 12.000 behandelepisodes”, vertelt Schaefer. “Inmiddels zijn meer dan 1,5 miljoen behandelepisodes vastgelegd. De kwaliteit van de data groeit ook nog steeds. In het begin was de kwaliteit van de aangeleverde data minder goed en bleef weinig data over om goed tussen praktijken te kunnen vergelijken. Aan dat soort zaken hebben we samen met het KNGF kunnen werken, zodat de informatie uit de database steeds zinvoller wordt.” De data kunnen ingezet worden voor intervisie en visitatie. Met de data die beschikbaar komen, heb je echt wel iets in handen, vindt ook Schaefer. “Je kunt heldere analyses maken. Als fysiotherapeut zie je wat de resultaten van je behandeling zijn, hoeveel behandelingen bij bepaalde patiënten nodig zijn. Praktijken kunnen de informatie gebruiken om zich te positioneren of specialiseren. En ook op landelijk niveau kun je data inzetten om besluiten te nemen of beleid te onderbouwen.” Een goede koppeling met het EPD is volgens Schaefer van groot belang. “Informatie wordt centraal verzameld, met bijna geen aanvullende registratielast. We hebben inmiddels bereikt dat we uit vijftien heel verschillende EPD-systemen redelijk uniforme data krijgen, waar je al veel mee kunt. Ik denk wel dat we nog stappen kunnen zetten in de terugkoppeling naar fysiotherapeuten en hoe men die data het beste kan gebruiken.” De LDF is sinds 2017 een formeel beleidsonderdeel binnen het KNGF geworden. Het is ondersteunend aan KRF NL, maar wordt ook ingezet bij beleidsvorming en in diverse pilotvormen waarin geëxperimenteerd wordt met de wijze waarop de verzamelde data ingezet kan worden.

Daadwerkelijke kwaliteitsverbetering? Van Heerde ziet collega’s sinds de pilots bewuster worden van hun handelen. “Ze vragen zich vaker af: is dit wel de juiste weg, moet ik het misschien anders doen, een collega mee laten kijken? Wij krijgen zelfs in gesprekken met verzekeraars terug dat de behandelindex in onze coöperatie naar beneden is gegaan. In onze Fysiocare database hebben wij een dash-

board gecreëerd en de behandelindex is een van de items waarnaar wij kijken. Als een praktijk een hogere behandelindex heeft of een hogere score op een bepaalde PROM, gaan wij kijken waaraan dat ligt: zijn er verklaarbare redenen voor of kunnen wij de behandelwijze juist gebruiken als best practice en verder in de coöperatie inzetten?” Berendsen over de administratieve lasten: “Het systeem moet goed draaien. Als je goed met elkaar afspreekt wat je meet en hoe, gaat het je uiteindelijk tijd schelen en informatie opleveren. Wij hebben nu veel meer gesprekken binnen de praktijk over patiënten, op een leuke manier. We gebruiken de informatie om door te verwijzen, onderling of naar andere praktijken. Die beweging zie je wel.” “Het is belangrijk dat je tripartite gaat samenwerken”, vindt Van Heerde. “We hebben samenwerking gezocht met patiënten en verzekeraars om een breed gedragen kwaliteitsbeleid te krijgen. Daarbij kunnen een kwaliteitsregister, intervisie en dergelijke zaken transparant maken.”

Nederland loopt voorop “We hebben het project ook wetenschappelijk kunnen evalueren”, vertelt Van der Wees. “In publicaties hebben we weten-


KNGF achter het nieuws

schappelijk aangetoond dat fysiotherapeuten hun professionele handelen hebben verbeterd op basis van het kwaliteitsbeleid. Daarmee kun je ook aan je stakeholders laten zien dat wat we doen duidelijk impact heeft.” Internationaal gezien loopt Nederland hiermee voorop, vertelt hij. “Er wordt met bewondering gekeken naar wat wij hier voor elkaar gekregen hebben. Amerikanen vinden met name die database heel belangrijk. Als je continu data verzamelt over je praktijkvoering en over je zorguitkomsten en dat weer inbrengt in een kwaliteitssysteem, krijg je een continue leercirkel: wat weet ik nu over mijzelf, over mijn praktijk? Of over mijn netwerk of mijn beroepsgroep? Daarmee kun je je beleid weer vormgeven, of dat nu op individueel niveau, praktijkniveau of landelijk niveau is.” Zowel het KNGF als het Radboudumc onderschrijven de noodzaak van verdere

kan terugkoppelen.” Eind 2018 zal een update van het dashboard worden opgeleverd, dat beter voldoet aan de wensen van de praktijk. Dit vernieuwde dasboard is samen met een brede afvaardiging uit het werkveld vormgegeven.

Doorontwikkeling: van MKIB naar KRF NL

Philip van der Wees, senior onderzoeker

ontwikkeling van de LDF. Van der Wees: “Data moeten als vanzelf uit het patiëntendossier naar het kwaliteitssysteem gekoppeld worden en via een mooi dashboard worden teruggekoppeld. Daar zijn we nog niet. We zijn met fysiotherapeuten samen aan het kijken hoe je die data

MKIB heeft een aantal zeer bruikbare pijlers voor een kwaliteitssysteem opgeleverd: een landelijke database, diverse intervisiemodules en een concept voor visitatie. De eerste twee pijlers worden gebruikt in het nieuwe kwaliteitsregister KRF NL. De plaats van visitatie is nog onderwerp van bespreking. “KRF NL is een kwaliteitsregister met een andere inhoud, die beter past bij de behoeften van iedereen”, vertelt Bouten. “De patiënt wordt er beter van want die krijgt meer informatie over de fysiotherapeut. De fysiotherapeut wordt er beter van want die heeft meer mogelijkheden om zich te ontwikkelen en te profileren.” De gedegen aanpak van MKIB zal in het nieuwe kwaliteitsregister zijn vruchten afwerpen, denkt Bouten. “Juist doordat we het op zo’n hoog niveau ontwikkeld hebben, is er een robuust systeem ontstaan dat bijdraagt aan kwaliteitsververbetering, borging en transparantie, maar waarbij je tegelijkertijd niet méér administratieve lasten hebt.”

KRF NL neemt de pijlers uit MKIB mee De pijlers uit MKIB worden ingezet in het nieuwe Kwaliteitsregister Fysiotherapie Nederland, KRF NL. Met het nieuwe kwaliteitsregister zijn fysiotherapeuten beter in staat hun kwaliteit aan te tonen en zichzelf te blijven ontwikkelen.

Meer transparantie KRF NL biedt fysiotherapeuten straks een portfolio met: • een gesloten deel met basisgegevens voor en over de individuele fysiotherapeut; • een openbaar deel met actuele informatie voor de patiënt over ervaring en competenties. Hiermee kan de fysiotherapeut zich profileren.

Voortdurend verbeteren Voor (her)registratie moeten fysiotherapeuten aan bepaalde eisen voldoen. Intervisie is een nieuw element in het kwaliteitssysteem dat bijdraagt aan borging van de kwaliteit van fysiotherapie. De plaats van visitatie is nog onderwerp van bespreking.

Gefaseerde invoer KRF NL 1e kwartaal 2018 Opstellen van documenten op gebied van reglement, beleid en governance. 2e kwartaal 2018 • Start met een selecte groep fysiotherapeuten. • Oplevering van Mijn KRF. • Portfolio is zichtbaar op www.defysiotherapeut.com. • Intervisie wordt landelijk uitgerold. 3e kwartaal 2018 / 1 januari 2019 KRF NL is volledig open voor alle fysiotherapeuten die aan de eisen voldoen. Aanmelding is op vrijwillige basis. CKR blijft bestaan. Vanaf inschrijving wordt intervisie gevolgd. 1 jan 2020 CKR wordt beëindigd en vervangen door één landelijk kwaliteitsregister: KRF NL.

FysioPraxis april 2018 | 43


Over de rug van Chemodol

U kent Chemodol, de hypo-allergene afwasbare massage-olie. Maar Chemodis heeft meer massage-oliĂŤn. Zoals Chemotherm, een massage-emulsie met milde en verantwoorde warmtewerking. Het zuiver plantaardige Olivine, zonder conserveermiddelen en emulgatoren. Chemovine, speciaal voor de sterk behaarde huid. En, speciaal voor de overgevoelige huid, Chemoderm met natuurlijke werkstoffen en de ongeparfumeerde Baselin Emulsion met biologische eigenschappen. Uw leveranciers kunnen u er alles over vertellen. Of bel voor meer informatie: 0800-chemodis (0800-24 36 63 47). www.chemodis.nl

Dat ligt voor de hand

Chemodis B.V. | Para-medische Farmacie | Postbus 9160 | NL-1800 GD Alkmaar | Tel. +31 (0)72 - 520 50 83 |Fax +31 (0)72 - 512 82 14

Over_de_rug2.indd 2

28-02-17 09:10


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.