va k b l a d vo o r d e f y s i o t h e r a p e u t
Fysiopraxis JAARGANG 23 • NUMMER 3 • maart 2014
ACHTER HET NIEUWS
OPVATTINGEN
Fysiotherapeuten Perioperatieve fysiotherapie slecht in acquisitie
11
Manoeuvres Dix-Hallpike en Epley Casus BPPD: diagnose en behandeling
20
WETENSCHAP REVIEW
Hoogcervicale instabiliteit
30
IMITATION iS THE BEST FORM OF FLATTERY... G-Star, Lacoste, Nike, Rolex en Louis Vuitton. Grote merken worden nagemaakt. CureTape hoort ook in dat rijtje. Wees dus gewaarschuwd en koop alleen via onze officiële dealers. Alleen met onze originele, TÜV-gecertificeerde & latexvrije tape garanderen wij het beste materiaal voor optimaal herstel. Pas op voor namaak, er is maar één echte CureTape!
www.curetape.nl
3
INHOUD
41
5 Reacties/Agenda/Op de cover 7 KNGF-kort 8 Kort nieuws 11 Opvattingen 12 Nieuwe praktijken 16 Reactie 18 KNGF-service 19 Profiel 20 Achter het nieuws 22 Casuïstiek, diagnostiek en behandeling 26 Test en techniek in beeld 29 FysioWijzer 30 Wetenschap – review 35 Wetenschap – PTJ 37 Specialistenkatern
REDACTIONEEL
Vergeten groenten Mijn vrouw heeft een moestuin waarin ze naast de standaardgroenten met wisselend succes ook vergeten groenten verbouwt. Dit zijn soorten die in de loop der tijd in de vergetelheid zijn geraakt, zoals de aardpeer, pastinaak en snijbiet. Een deel van de vergeten groenten is vervangen door een nieuwer ras met een hogere opbrengst, maar er is ook een deel verdwenen om redenen als een te lage opbrengst of een te uitgesproken smaak. Ook in de fysiotherapie zijn de afgelopen decennia diverse therapievormen verdwenen of ze worden nauwelijks meer toegepast. Om er een paar te noemen: de scoliose- en wervelkolombehandelmethodes van Becker, Schroth of Klapp (‘das Klappsche Kriegverfahren’), neurologische behandelmethodes als Vojta en Bobath of de meer alzijdige interventies als het PNF-concept (proprioceptive neuromuscular facilitation), methode Bugnet, Kneippse begietingen, meridiaantherapie en het Stangerbad, waarbij de patiënt in een ligbad via metalen platen met gelijkstroom wordt behandeld. Inmiddels kunnen we hier ook de bindweefselmassage en een groot deel van de elektrotherapie toe rekenen. De redenen voor het (deels) verlaten van deze methodes zijn divers. Zo zijn voorgangers van bepaalde methoden gestopt, hebben bepaalde methoden een ouderwets imago of zijn methoden geïncorporeerd in nieuwe methoden. Hoewel we niet met veel weemoed hoeven terugkijken naar die goede oude tijd, zijn er mogelijk methoden verdwenen voordat er überhaupt serieus onderzoek naar is gedaan. Zo kan ik mij voorstellen dat PNF en bindweefselmassage nog eens een revival gaan krijgen. En Stangerbaden ‘mit Unterwasserdruckstrahlwanne’ zijn nog te koop. Wel even naar Duitsland rijden. Namens de redactie, Adri Apeldoorn Reacties kunt u mailen naar fysiopraxis@kngf.nl.
Meer info vindt u op www.fysionet.nl
FysioPraxis is het officiële tijdschrift van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) en verschijnt 10 keer per jaar.
REDACTIEADRES
KNGF Postbus 248 3800 AE Amersfoort E: info@miekevandalen.nl
EINDREDACTIE
Mieke van Dalen E: info@miekevandalen.nl M: 06 502 43 735
REDACTIE
Adri Apeldoorn Saskia Bon (hoofdredacteur) Karin Haks Lidwien van Loon (specialistenkatern) François Maissan Caroline Speksnijder
ADVERTENTIES
Bureau Van Vliet B.V. advertentietarieven op aanvraag Frank Oudman E: f.oudman@bureauvanvliet.com Remco Wijnhout E: r.wijnhout@bureauvanvliet.com T: 023 571 47 45 I: www.bureauvanvliet.com
ABONNEMENTEN NIET-KNGF LEDEN
Een particulier abonnement kost per jaar € 106 en buitenlandse abonnees betalen € 45 voor een digitale versie (prijswijzigingen voorbehouden). Abonnementen kunnen op ieder moment starten en u betaalt aan het begin van het jaar voor het aankomend jaar. Beëindiging kan op elk moment, met inachtneming van één maand opzegtermijn. Er volgt een verrekening naar rato
en teveel betaald abonnementsgeld wordt gecrediteerd.
doeleinden vragen we een passende vergoeding.
ABONNEMENTEN / ADRESWIJZIGINGEN
BLADCONCEPT
KNGF, Postbus 248, 3800 AE Amersfoort T: 033 467 29 00 E: ledenadministratie@kngf.nl
VERANTWOORDELIJKHEID
De redactie beslist over de samenstelling van FysioPraxis. De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de door hen geschreven artikelen en het KNGF voor het verenigingsnieuws.
AUTEURSRECHT
Onnink Grafische Communicatie BV
VORMGEVING
Aad Koeleman, X-Media Solutions
DRUKWERK
Senefelder Misset B.V.
FOTO OMSLAG
Charlene van Kasteren
ISSN
0927- 5983
© 2014 KNGF. Artikelen mogen alleen worden overgenomen en/of vermenigvuldigd na schriftelijke toestemming van het KNGF en met bronvermelding. Voor overname voor commerciële
FysioPraxis | maart 2014
Ter overname aangeboden Maatschapsaandeel in volledig HCA gecertificeerde fysiotherapiepraktijk gevestigd in een eigen gezondheidscentrum. De praktijk is gevestigd in een modern paramedisch multidisciplinair centrum in Zuid-Oost Brabant (omgeving Eindhoven-Weert). Het centrum maakt deel uit van een gezondheidsplein waar alle 1e lijns medische zorg en diverse poli’s van het ziekenhuis worden aangeboden. Naast fysiotherapie biedt de praktijk diverse specialisaties, gecertificeerde beweegprogramma’s en podotherapie en wordt er nauw samengewerkt met de oefentherapeut, ergotherapeut, logopedist en osteopaat die eveneens gevestigd zijn in het gezondheidscentrum.
Evidence Based Practice MSc/Drs START 13E ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2014
In de praktijk zijn naast de twee maten meerdere medewerkers in loondienst werkzaam, in totaal circa 7 fte. Het over te nemen aandeel betreft 50% van de praktijk bestaande uit inventaris, goodwill en een praktijkpand. Bent u geïnteresseerd en ontvangt u graag meer informatie? Neem dan contact op met Yvonne Lacroix Praktijkadviseur van VvAA, e-mailadres yvonne.lacroix@vvaa.nl.
Tweejarige universitaire deeltijd masteropleiding tot klinisch epidemioloog (medisch wetenschappelijk onderzoeker) voor medici, paramedici, verpleegkundigen en verloskundigen
Bridging healthcare and science ■
■
■ ■
een eersteklas carrièrestap als startpunt naar een hoog wetenschappelijk niveau modern en actueel onderwijs met een multidisciplinaire benadering (inter)nationaal gerespecteerd en NVAO-geaccrediteerd locatie Faculteit der Geneeskunde - AMC
Voor contact, voorlichtingsdata, informatie en aanmelding:
www.amc.nl/masterebp
Accreditatievrijstelling (min. 5 - max. 10 jaar) voor een deelregister naar keuze
3-daagse cursus: 15, 16 en 17 april 2014 Locatie: Burggolf Haverleij, Den Bosch Docenten: Jay Platt (USA) & René Claassen (NL) De cursus is geaccrediteerd voor algemeen register (22 pnt) Meer informatie en inschrijven via:
www.backtogolf.nl
OEDEEMTHERAPIE?
www.vodderschool.nl
5
REACTIES/AGENDA Reactie op ‘Knieklachten door een m. plantarishypertonie’, FysioPraxis 1-2014, pag. 20-23 “Bij de beschrijving van de techniek staat dat het gaat om het manueel aandrukken van 3 triggerpoints gecombineerd met massage van de knieholte. De definitie van een triggerpoint is: ‘hyperirritable spot in a taut band of a skeletal muscle, which is painful on compression, stretch, overload, or contraction of the muscle and usually has a distinct referred pain pattern’ (Fernandez 2013 myofascial trigger points). Mij lijkt de term ‘manipulatie’ dan ook niet op z’n plaats. Daarnaast blijkt bij het raadplegen van de bronnen dat de beschrijving van de techniek nagenoeg overgenomen is uit het artikel van Alsemgeest, iets wat duidelijker vermeld had moeten worden. En in het artikel van Spina (J Can Chiropr Assoc 2007) worden passieve manuele therapievormen geadviseerd, zoals ‘instrument assisted soft tissue mobilization, or myofacial release’. Echter, dit artikel gaat over m. plantarisklachten op basis van musculaire schade. Tot slot geeft de auteur als conclusie van zijn case report aan dat de plantaris-‘manipulatie’ kan leiden tot een volledige en blijvende pijnafname. Gezien het feit dat het resultaat is gebaseerd op een case report met n=1, zou het beter zijn geweest een aanbeveling te doen voor verder wetenschappelijk onderzoek naar behandeling van m. plantarishypertonie.” Casper Freriks, fysiotherapeut Master manueel therapeut Msc in manual therapy i.o.
OP DE COVER Reactie van de auteur van het artikel “Er kan inderdaad verwarring ontstaan over het gebruik van de termen ‘manipulatie’ en ‘triggerpoints’. Echter, deze termen worden van oorsprong bij deze pathologie gebruikt (Hendriks 1983). Verder is na de term ‘manipulatie’ direct gerefereerd aan het artikel van Alsemgeest, dat verwijst naar de bron van de beschreven manipulatietechniek. En nergens in het case report wordt gerefereerd aan de specifieke technieken beschreven door Spina, dit inderdaad omdat het hier om spierschade en niet om hypertonie gaat. Het lezen van dit artikel creëert echter een completere context betreffende m. plantarisgerelateerde klachten; denk hierbij aan anatomie, pathologie, differentiaaldiagnostiek en beeldvorming. Tot slot had, zoals in veel wetenschappelijke literatuur, een aanbeveling voor verder wetenschappelijk onderzoek ook hier geplaatst kunnen worden, maar de noodzaak hiertoe spreekt voor zich. Ondanks dat het hier gaat om een case report (n=1), is er door het bijzonder goede behandelresultaat, structureel in kaart gebracht met gevalideerde meetinstrumenten, bewust gekozen voor de woorden ‘kan leiden tot…’ en niet ‘leidt tot…’ Wanneer deze laatste woorden waren gekozen, had inderdaad gelezen kunnen worden dat de resultaten van dit case report generaliserend waren geïnterpreteerd. Dat is niet het geval.” Tom Ehlen MPt Master Sportfysiotherapeut Master Orhopedisch Manueel therapeut tom@fysiostofberg.nl
AGENDA APRIL 2014
24 april
10 april
Presentatie Tijdig starten met stoppen Locatie: Vught Informatie: www.mijnfysionet.nl/ Event/00001386
Studiedag kinderfysiotherapeuten ‘Morele kwesties in de praktijk’ Locatie: Ede Informatie: www.marktwo.nl - kijk bij ‘overzicht cursusaanbod’
JUNI 2014
23, 24 en 25 april
13 en 14 juni
Congres Orchestration of pediatric simulation: intensity, elegance and harmony Locatie: Wenen Informatie: http://ipssglobal.org
FysioCongres Locatie: DeFabrique in Maarssen Informatie: www.fysiocongres.nl
Kimberly Smits Wie bent u? “Ik ben Kimberly Smits en ik ben in 2011 afgestudeerd als fysiotherapeut aan de Hogeschool Rotterdam. Vier dagen per week werk ik bij Fysiotherapie Spaland in Schiedam en daarnaast doe ik één dag per week de masteropleiding manuele therapie in Rotterdam.” Waar is de foto gemaakt? “In een behandelkamer in onze praktijk. Op de foto is de eerste positie van de DixHallpike-manoeuvre te zien, waarbij we onderzoeken of bij een patiënt sprake is van benigne paroxysmale positie duizeligheid, oftewel BPPD.” Ik lees in FysioPraxis vooral: “De wetenschapsartikelen Ik vind het vooral interessant om casuïstieken te lezen die ik meteen kan toepassen en die voor mij klinisch relevant zijn.” Ik ben trots op: “De artikelen die in deze FysioPraxis staan, zeker ook omdat ik één ervan al tijdens mijn studie heb geschreven. Maar ik ben ook wel trots op het feit dat ik, naast mijn werk, een masteropleiding volg.” Ik heb gekozen voor fysiotherapie omdat: “Ik op mijn zeventiende bij een ongeluk in het buitenland hersenletsel gehad heb. Ik kwam er toen achter dat ik graag mensen zou willen helpen. Mijn eigen ervaring stelt me in staat om patiënten écht te begrijpen. Gelukkig ben ik helemaal hersteld.”
Informatie en inschrijven: FysioNet – agenda. Meer congressen, lezingen en trainingen: www.fysionetwerken.nl - kalender.
FysioPraxis | maart 2014
U kent Chemodol, de hypo-allergene afwasbare massage-olie. Maar Chemodis heeft meer massage-oliĂŤn. Zoals Chemotherm, een massageemulsie met milde en verantwoorde warmtewerking. Het zuiver plantaardige Olivine, zonder conserveermiddelen en emulgatoren. Chemovine, speciaal voor de sterk behaarde huid.
Over de rug
van Chemodol. En, speciaal voor de overgevoelige huid, Chemoderm met natuurlijke werkstoffen en de ongeparfumeerde Baselin Emulsion met biologische eigenschappen. Uw leveranciers kunnen u er alles over vertellen. Of bel voor meer informatie: 0800-chemodis (0800-24 36 63 47). www.chemodis.nl
CHEMODIS
Dat ligt voor de hand
Chemodis B.V. Para-medische Farmacie Postbus 9160 NL-1800 GD Alkmaar Tel. +31 (0)72 - 520 50 83 Fax +31 (0)72 - 512 82 14
KNGF-KORT
KORT NIEUWS
FYSIOTHERAPIE Bijeenkomsten Kwaliteit in Beweging IN DE MEDIA Veel blessures bij kinderen die skiën en snowboarden Medio februari verspreidde het KNGF een persbericht over ski- en snowboardblessures bij kinderen. De Telegraaf besteedde hier vervolgens aandacht aan. In het persbericht riep het KNGF ouders op om kinderen goed voor te bereiden op de wintersport om zo blessures te voorkomen. Op deze manier komt er aandacht in de media voor de rol en het belang van de fysiotherapeut en zijn of haar expertise: verstandig bewegen. En als men dan onverhoopt toch een blessure oploopt, kan men ook goed terecht bij de fysiotherapeut. Lees het bericht op www.telegraaf.nl - zoek op ‘brekebeen’. Fysiotherapeut Rik Geus gaf hierover ook interviews aan Radio Gelderland en de NOS, zie nos.nl, www.nosop3.nl, zoek op ‘ fysiotherapie’, datum 13 februari: ‘Ga je snowboarden? Bereid je voor!’
Inmiddels hebben we al in verschillende regio’s met leden gesproken over het Kwaliteitsbeleid van onze beroepsgroep. We zijn heel blij dat leden zich uitspreken en we echt met elkaar in gesprek zijn hierover. Wilt u hierover ook eens met ons van gedachten wisselen? We verwelkomen u graag op een van de volgende bijeenkomsten: Datum
RGF
Locatie
26-mrt
Noord Holland
AFAS AZ Stadion, Alkmaar
31-mrt
Amstel, Meerlanden & Amsterdam
De Veranda, Amsterdam
3-apr
Midden Nederland
Kontakt der Kontinenten, Soesterberg
7-apr
Groot IJsselland
De Vijverhoeve, Zwolle
9-apr
ZuidWest Nederland
De Raayberg, Bergen op Zoom
16-apr
Maasvallei
Hotel Van der Valk, Venlo
24-apr
Randstad West
Bijhorst Wassenaar
Twente & IJsselzoom
Boode, Bathmen
Groot Gelre
Papendal, Arnhem
7-mei 15-mei
Programma 19.00 uur: Ontvangst Vanaf 19.30 uur: - Korte uitleg stand van zaken Kwaliteit in Beweging - Stel uw vragen over Kwaliteit in Beweging - Vervolgstappen Kwaliteit in Beweging: geef uw mening 22.00 uur: Sluiting met drankje & hapje U kunt zich aanmelden bij het regiokantoor van de betreffende RGF of via MijnFysionet.nl. U ontvangt 2 CKR-punten voor uw aanwezigheid. Deze bijeenkomst is uitsluitend toegankelijk voor KNGF-leden.
UITGELICHT: DE KNGF-VACATUREBANK Zoekt u een baan als fysiotherapeut? Of zoekt u een nieuwe collega in uw praktijk? De vacaturebank brengt vraag en aanbod bij elkaar.
Bent u op zoek naar nieuwe collega’s, dan is de vacaturebank precies wat u nodig hebt. In één opslag ziet u welke fysiotherapeuten zich aanbieden en kunt u hun ambities en ervaring toetsen aan uw eisen. Verder kunt u kosteloos vacatures plaatsen. Bent u praktijkhouder en KNGF-lid, dan kunt een vacature plaatsen met uw account. Bent u geen lid, dan kunt u zich registreren. Bent u op zoek naar geschikte kandidaten, dan gaat u naar de pagina voor werkzoekenden. Uw vacature wordt automatisch na
6 weken verwijderd. U kunt altijd uw vacature wijzigen of verwijderen.
U zoekt een baan? In de Vacaturebank vindt u een overzicht van interessante vacatures. Verder kunt u als werkzoekende eenvoudig een profiel aanmaken, zodat werkgevers een goed beeld krijgen van uw kwalificaties en drijfveren. Als KNGF-lid maakt u een profiel aan met uw account. Bent u geen lid, dan kunt u zich registreren.
www.shutterstock.com
Op zoek naar de geschikte kandidaat?
Voor vragen of opmerkingen kunt u contact opnemen met onze Ledenvoorlichting via ledenvoorlichting@kngf.nl of telefonisch via 033 - 467 29 29. FysioPraxis | maart 2014
7
OVERIG KORT NIEUWS
KORT NIEUWS
Journal of physiotherapy
nu vrij toegankelijk Na zestig jaar heeft de Australische Fysiotherapie Association (APA) besloten Journal of Physiotherapy digitaal toegankelijk te maken. Sinds januari 2014 is de inhoud van het tijdschrift, vanaf nr. 1 in 1954, voor iedereen gratis in te zien via de website van Elsevier via ScienceDirect. Daarnaast kunnen instellingen zich tegen een kleine vergoeding abonneren op de inhoud van de rubriek Appraisal. Het tijdschrift is volledig open access en rekent ook geen kosten voor het submitten van nieuwe papers. Deze papers worden grondig in een peer-reviewproces opgenomen. Alle publicaties en instructies voor auteurs zijn online te raadplegen via www.elsevier.com/locate/jphys.
WIE IS WIE?
beeldingen van behandelingen of materialen die daarbij werden gebruikt. De collectieve identiteit als middel tot cohesie. Stuur foto’s en illustraties naar ons op en de Stichting Geschiedenis Fysiotherapie zorgt voor documentatie en registratie. Wie kan zeggen wie er op bijgaande foto staan afgebeeld en bij welke gelegenheid?
In Europa van Geert Mak of de Canon van de vaderlandse geschiedenis zijn projecten waarmee we als Nederlanders op zoek zijn naar ons historisch bewustzijn. Wie was ik? leidt naar Wie ben ik? Zo zoekt de Stichting Geschiedenis Fysiotherapie naar foto- en filmmateriaal van beroepsgenoten, bijzondere gebeurtenissen, praktijken of praktijksituaties. Van congresbezoekers en feesten die aan ons vak zijn gerelateerd tot aan af-
Mail naar stgefy@kpnmail.nl of kijk op www.sgfinfo.nl.
Groepstraining kwetsbare ouderen
NIET EFFECTIEF Kwetsbare ouderen zijn gebaat bij individuele fysiotherapie. Oefentherapie moet zo functioneel mogelijk gegeven worden, het liefst in de thuissituatie en aangepast aan de dagelijkse activiteiten. Dat stelt Betsy Weening-Dijksterhuis in haar proefschrift waarop zij 22 januari jl. promoveerde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Een trainingsprogramma dat gericht is op bepaalde fitheidseigenschappen kan bijdragen aan fitheid, zelfredzaamheid en kwaliteit van leven, zo blijkt uit haar onderzoek. De promovenda ontwikkelde en testte een trainingsprotocol dat bestaat uit een combinatie van spierkrachttraining, balanstraining en functionele training. Ze testte het protocol onder ouderen met spierzwakte, ondervoeding, verminderde loopsnelheid, uitputting en een laag FysioPraxis | maart 2014
niveau van fysieke activiteit, of ten minste drie van deze aspecten. In totaal namen 164 ouderen met een gemiddelde leeftijd van 84 jaar deel aan het onderzoek.
Opvallend Groepstrainingen blijken niet effectief om de zelfredzaamheid te verbeteren en zorgafhankelijkheid te verminderen. Opvallend, vindt de promovenda. Zij pleit daarom voor een individuele aanpak met meer oog voor actuele fitheid en meer overleg tussen zorgverleners. De titel van het proefschrift is ‘Physical exercise to improve or maintain activities of daily living performance in frail institutionalized older persons’. Bron: www.artsennet.nl
www.shutterstock.com
8
TAPING CONCEPTS is een praktische cursus voor alle fysiotherapeuten over eigenschappen en toepassings‐ mogelijkheden van elastische én niet‐elastische tape met veel aandacht voor klinisch rederenen.
The Tidhar Method©
Docenten: René Claassen Gecertificeerd Kinesiotaping / taping instructor sinds 2000, en Peter van Dalen, taping instructor sinds 2007. Beide TAPING CONCEPTS docenten zijn daarnaast docent Mulligan Concept. Accreditatie: De cursus Taping Concepts is geaccrediteerd. Organisatie: Mulligan Opleidingen.
Ga voor cursuslocaties en data naar:
www.tapingconcepts.com
6 day aqua Lymphatic therapy dorit tidhar Dorit Tidhar as trained in lymphedema therapy by Prof. Judith Casley-Smith in 1999 and was certified by her as a teacher in Self Management and Exercise for Lymphedema in 2003. Dorit designed a program of Aqua Lymphatic Therapy to help people who suffer from lymphedema maintain and improve the results of conventional treatment and conducted a RCT to examine this method. Dorit is an active member of the steering committee of the Israel Lymphatic Therapy Interest Group of Physiotherapists. She has published 5 articles in scientific journals. She is now working at Maccabi health care services where she is in charge of lymphedema services nationally. programme summary Course objectives: The lymphatic therapist will be able to implement the principles of the aqua lymphatic therapy with a group of lymphedema sufferers, while assessing the impact of the treatment on each patient and thereby tailoring programs to the individual. The therapists will be able to train their patients in aqua lymphatic therapy for self management of lymphoedema. Ask for the 6 day detailed programme.
Tijdens de cursus gebruiken wij NASARA, Original Kinesiology Tape: kwalitatief goede en, qua prijs, voordelige tape. Deze tape wordt van harte aanbevolen door de Duitse Olympische Sportfederatie en de Duitse Vereniging van Toegepaste Sportgeneeskunde.
Ga voor bestellen van taperollen naar:
www.mulliganproductstape.com
6 day aqua Lymphatic therapy course in engLish
course costs: date: time:
€ 1295,00 31 may and 1 & 2 June 2014 29 & 30 June and 1 July 2014 09h00 - 17h00
only 12 places! closing date of applications: 14 april 2014
www.deberekuyl.nl
For more information: www.deberekuyl.nl or contact hmunsterman@deberekuyl.nl aangevraagde accreditatie punten: 36 Therapeutisch Centrum De Berekuyl • Duinweg 17 • 3849 NJ Hierden (T) 0341 - 45 31 77 • (F) 0341 - 27 01 06 • (E) info@deberekuyl.nl • (I) www.deberekuyl.nl
Opleiding Orthopedische Revalidatie volgens de 4xT Methode
KNGF accreditatie 66 punten voor het register Algemeen Fysiotherapeut
Ga jij ook voor snel resultaat? Dan is deze opleiding echt iets voor jou!
Manuele therapie Sportfysiotherapie
• • • • • • • • •
Nieuwe anatomische inzichten Myofasciale release technieken Uniek myofasciaal testsysteem Nieuwe manuele technieken Duidelijke behandelprotocollen Orthopedische Revalidatie Training Makkelijk toepasbaar Beter & sneller resultaat Inclusief 4xT starterskit
Martijn Kort Master manueel therapeut: ‘Hoezo crisis? Steeds meer patiënten zijn bereid te betalen voor resultaat. Dankzij de 4xT Methode boek ik sneller resultaat en heb ik inmiddels een wachtlijst!’
Bekkenfysiotherapie Fysiotherapie in de Geriatrie Praktijkles myofasciale- & manuele technieken
Lifelong learning
Start Locatie Duur Cursusgeld
80 enthousiaste professionals gestart in januari 2014!
: zaterdag 21 juni 2014 : IJsselstein : 11 cursusdagen + 1 dag casuïstiek : € 1750,- (betalen in termijnen mogelijk)
Kijk voor meer info en/of reacties van cursisten op: www.fysiophysics.nl. Of bel: 030- 687 8360.
10
OVERIG KORT NIEUWS
KORT NIEUWS
Patiënten met reuma hebben meer kans op andere chronische ziekten. Dat blijkt uit een publicatie van onderzoekers van het NIVEL en VUmc in het wetenschappelijke tijdschrift BMC Family Practice. Zo ontwikkelde 56% van de patiënten met reuma binnen drie jaar een extra chronische aandoening. Het gaat dan met name om COPD, hoge bloeddruk, carpaaltunnelsyndroom of hartfalen. In een controlegroep was dit 46%. In Nederland hebben 48 op de 10.000 patiënten reuma. Dat betekent dat in een gemiddelde huisartsenpraktijk van 2.350 patiënten zo’n 12 patiënten reuma hebben. Op het moment dat de diagnose reuma wordt gesteld, heeft 70% van de patiënten al minimaal één an-
dere chronische aandoening. Na de diagnose krijgt dus meer dan de helft van de patiënten met reuma er binnen drie jaar nog een chronische aandoening bij. Bovendien is de kans om een extra chronische ziekte te ontwikkelen groter naarmate patiënten ouder zijn. NIVEL-programmaleider Joke Korevaar: “De snelheid waarmee een extra chronische aandoening zich ontwikkelt en het hoge percentage patiënten bij wie dat gebeurt, onderstreept het belang van preventie in de huisartsenpraktijk. Het uitstellen van extra chronische aandoeningen kan een positief effect hebben op het dagelijks leven van patiënten met reuma.” Bron: NIVEL
www.shutterstock.com
Patiënt met reuma extra gevoelig voor chronische ziekten
Eerste kind met uitschuifbare rugstaaf Voor het eerst is in Nederland bij een kind met een ernstig vergroeide ruggengraat een uitschuifbare staaf ingebracht. Die kan met een afstandsbediening langer worden gemaakt als het kind groeit. De patiënt, een meisje van elf, heeft een ernstige groeistoornis van de wervelkolom. Zij werd in december jl. geopereerd en het gaat goed met haar, zegt chirurg René Castelein van het UMC Utrecht. Bij
ADVERTENTIE
de traditionele methode krijgen kinderen met de vergroeiing scoliose om de paar maanden operatief een nieuwe, langere staaf in hun rug om de wervelkolom te corrigeren. Door de magnetische staaf, die met schroeven aan de wervelkolom vastzit, hoeft het meisje niet nog een keer te worden geopereerd. De staaf kan pijnloos worden uitgeschoven in de polikliniek. Castelein heeft meer patiënten die in aan-
merking komen voor een magnetisch uitschuifbare staaf in de rug. De vraag is echter of verzekeraars dat vergoeden, omdat het een dure operatie is. “De staaf kost 32.000 euro. Maar we voorkomen hiermee een hoop operaties”, aldus Castelein. In het buitenland wordt de techniek al langer toegepast, met name in GrootBrittannië en Hongkong. Bron: ANP
BIJNA HALF NEDERLAND LIJNT Nederlanders zijn massaal aan het afvallen. Bijna de helft van de bevolking lijnt, blijkt uit onderzoek van TNS NIPO in opdracht van het AD. Van de ondervraagden is 47% aan het afvallen of van plan dat op korte termijn te doen. Onder vrouwen (54%) ligt dat percentage een stuk hoger dan onder mannen (38%). In de groep mensen ouder dan 65 wordt veel minder gelijnd. Slechts 30% is ermee bezig. De percentages zijn opvallend hoog, zegt professor Frans Kok, hoogleraar voeding en gezondheid aan de Wageningen Universiteit. Volgens hem heeft het alles te maken met de aandacht die er tegenwoordig is voor een gezonde levensstijl, op tv maar ook via gezonde bedrijfs- en sportkantines, waardoor veel mensen aan de slanke lijn gaan denken. “Het lijkt of er een maatschappelijke verandering plaatsvindt, net zoals dat met roken ging. Gezond leven is normaler geworden”, aldus Kok. De motieven van de lijners lopen uiteen. Een kwart zegt dat het uiterlijk de belangrijkste rol speelt, maar voor meer dan de helft is gezondheid de voornaamste motivatie. Bron: MoveMens
FysioPraxis | maart 2014 fysiopraxis-samm 140306.indd 1
06-03-14 14:27
o p v at t i n g e n
11
Tekst: Monique ten Heuvel (Taalent Communicatie)
“ Fysiotherapeuten zijn slecht in acquisitie” “Fysiotherapeuten zijn gedreven door de passie voor hun vak. De meeste patiënten verkrijgen ze door mond-totmondreclame. Toch moeten ze zichzelf ook regelmatig verkopen, bijvoorbeeld bij het toetreden tot een maatschap, bij het aangaan van een samenwerking met een huisarts of bij het genereren van nieuwe patiënten. Patiënten leveren voor veel behandelingen zelf een financiële bijdrage. Om nieuwe patiënten binnen te halen moeten fysiotherapeuten een beroep doen op hun ondernemende kwaliteiten. In mijn ogen zijn ze zeker in staat om acquisitie te plegen. Zo worden fysiotherapeuten zich steeds meer bewust van de verschillende manieren waarop ze zich kunnen profileren.
Velen hebben een interactieve website en zijn actief op social media. Ook zie je dat fysiotherapeuten zich steeds meer focussen op één bepaalde dienst. Die specialistische werkwijze is goed voor de concurrentiepositie van de fysiotherapeut. Bovendien faciliteert het KNGF verschillende diensten zodat fysiotherapeuten nog beter worden in acquisitie. Wij bieden cursussen marketing en bedrijfsvoering aan en producten als FysioFactor en De Praktijkscan. Met De Praktijkscan nemen we de fysiopraktijk onder de loep en bekijken we welke zaken efficiënter ingericht kunnen worden en op welke manier de fysiotherapeut nieuwe patiënten kan aanspreken.”
Arjan Visscher, productontwikkelaar voor de ondernemende fysiotherapeut bij het KNGF
“De huidige markt dicteert concurrentie. Praktijken moeten strijden om klanten en acquisitie is daarbij van groot belang. Doet een praktijk die acquisitie goed, dan droogt het klantenbestand niet op. Daar ben ik van overtuigd. Maar veel fysiotherapeuten zijn hier niet goed in. Ze zien het werven van nieuwe klanten als een noodzakelijk kwaad. Dat is ook niet gek, want acquireren is een vak op zich. Ik denk dat veel praktijken het beste een praktijkmanager kunnen aanstellen die de acquisitie op zich neemt. Als je acquisitie leuk vindt om te doen, dan moet je het vooral doen. Maar je moet ook kunnen delegeren en je bezighouden met datgene waar je goed in bent, anders kom je in een onmogelijke spagaat terecht. En dat komt niet ten goede aan de dienstverlening. Fysiotherapeuten hebben liefde voor het vak en dat maakt waarom ze zo goed zijn. Dus als iemand stelt dat fysiotherapeuten slecht zijn in acquisitie, dan zeg ik: gelukkig maar!
Fysiotherapeuten moeten gestuurd worden vanuit de zorgvraag van de patiënt, niet vanuit de commerciële belangen die ermee gepaard gaan.”
Basia Verwey, directeur van het Academie Instituut in Utrecht en gastdocent Ondernemerschap bij Hogeschool Utrecht
“Het gros van de fysiotherapeuten houdt zich onvoldoende bezig met het acquireren van nieuwe patiënten. Ik denk dat het verstandig is om deze fysiotherapeuten bij te scholen, zodat ze hun kennis van acquisitie kunnen vergroten. Het is namelijk de hoogste tijd dat fysiotherapeuten deze omslag maken. De fysiotherapie staat onder druk en ik maak me hier oprecht zorgen over. We zijn een verdringingsmarkt geworden in plaats van een groeimarkt en we moeten oppassen dat andere zorgprofessionals ons domein niet aantasten. Het is daarom belangrijk dat we wetenschappelijk gaan aantonen wat de meerwaarde is van een bepaalde fysiotherapeutische behandeling.
Steeds meer verzekeraars en patiënten hebben behoefte aan outcome measures van de aangeboden fysiotherapie. Met wetenschappelijk onderlegde onderzoeken staat niet alleen de acquirerende fysiotherapeut sterker, ze zijn ook belangrijk voor het voortbestaan van onze professie. Gelukkig hebben we al wel de PROMs-meetinstrumenten en het landelijke kennisnetwerk OrthoNet tot onze beschikking. In OrthoNet werken orthopeden en fysiotherapeuten met wetenschappelijk onderbouwde behandelprotocollen voor patiënten met onder andere een voorstekruisbandreconstructie of een heup- en knieprothese, maar in de toekomst zullen ook protocollen ontwikkeld worden voor patiënten met COPD of kanker.
Rob Tamminga, directeur van Medicort Sports & Orthopedic Care met meerdere vestigingen in Nederland
FysioPraxis | maart 2014
12
Nieuwe Praktijken
Fitte patiënt doorstaat grote operatie beter
Better In, Better Out Hoe beter de conditie van een patiënt vóór een operatie, des te beter het herstel naderhand. Dat is in het kort de gedachte achter Better In, Better Out (BiBo). Het BiBoconcept blijkt toepasbaar bij alle major life events. Inmiddels zijn er diverse proefschriften over geschreven, is er een KNGF-advies ontwikkeld en verschijnt medio 2014 een richtlijn. Tekst: Angelique Rockx (Taalent Communicatie)
In 2003 publiceerden Erik Hulzebos en Nico van Meeteren een artikel in Physical Therapy over pulmonale complicaties na een openhartoperatie. Ze onderzochten of er risicofactoren waren die de kans op deze complicaties bij patiënten vergrootten en ontwikkelden een voorspellingsmodel waarin zes factoren werden opgenomen: leeftijd, productieve hoest, roken, diabetes, inspiratoire vitale capaciteit en de maximale uitademingsmonddrukkracht. De ‘hoog risico’-patiëntengroep had ook meer longcomplicaties. Het bleek dat het trainen van de inademspieren voorafgaand aan de operatie complicatieincidentie verminderde, wat gepubliceerd werd in JAMA. Daarnaast rees het vermoeden dat het concept ook op patiënten die andere vormen van chirurgie ondergaan, toepasbaar zou zijn. Van Meeteren verzamelde daarom een groep fysiotherapiewetenschappers om zich heen die de perioperatieve fysiotherapie, samen met hem, verder wilden innoveren en valideren. Aanvankelijk kwam de groep samen bij Van Meeteren thuis in Bunnik – daarom heeft de groep nog steeds de bijnaam Bunnik-groep. Inmiddels is de groep zodanig gegroeid, dat de bijeenkomsten plaatsvinden in het Diakonessenhuis in Utrecht en, voor de collegae in het buitenland, over de telefoon of via Skype.
Onderzoek Jordi Elings, fysiotherapeut in het Diakonessenhuis en bezig met promotieonderzoek naar de optima-
‘Het is aangetoond dat BiBo bij hartoperaties leidt tot een kortere intubatieduur, korter verblijf op de IC, minder complicaties en een kortere opnameduur in het ziekenhuis’ FysioPraxis | maart 2014
lisatie van fysiotherapie bij patiënten die een totale heupoperatie krijgen, is een van de leden van de groep. “Iedere zes weken komen we bij elkaar om onze vorderingen te bespreken. De groepsleden zijn allemaal op een innovatieve wetenschappelijke manier bezig met fysiotherapie en met name met BiBo. Op dit moment zijn meerdere leden bezig met promotieonderzoek, onder wie ikzelf. Jaap Dronkers en Thomas Hoogeboom zijn recent al gepromoveerd. Hun onderzoek spitste zich toe op mensen die een operatie aan de bovenbuik of aan de knie of heup moeten ondergaan.”
Risicofactoren Het is heel interessant om te zien hoe zo’n generiek concept voor zoveel verschillende typen operaties en patiënten uitkomst kan bieden. “Wanneer je gaat kijken welke complicaties er bij een bepaalde operatie vaak optreden, wat de gevolgen zijn van een operatie en of iedereen evenveel last heeft van die gevolgen, dan zie je dat bepaalde groepen mensen beter door de operatie heen komen dan andere. Aan de hand daarvan kun je kijken of mensen die het lastiger hebben, componenten met elkaar gemeen hebben. Zoals de zes risicofactoren die Erik Hulzebos vond. Ook voor heupoperaties is inmiddels een voor collega’s bruikbaar risicomodel ontwikkeld en ter publicatie ingediend. Het gaat om de factoren leeftijd, geslacht, BMI en de Charnley-score. Wat voor patiënten het meest interessant is, is dat in het risicomodel ook de Time Up and Go-test zit. Dat is de tijd waarin iemand kan opstaan uit een stoel, drie meter kan lopen, omdraaien, teruglopen en weer zitten. Dat is een maat voor de conditie van de patiënt. Een patiënt die hier slecht op scoort kan de conditie thuis trainen onder begeleiding van een daartoe competente fysiotherapeut. Dat ligt in het verlengde van het eerdere werk van Hulzebos en Van Meeteren, waarbij patiënten die een hartoperatie ondergingen, thuis de ademhalingsspieren trainden.” Samenwerking Op dit moment bestaat BiBo nog voornamelijk uit fysiotherapie. Daarbij wordt samengewerkt met chirurgen en anesthesisten en in toenemende mate met diëtisten, huisartsen en apothekers. Elings: “In het kader daarvan is een fenomeen als Fast Track of Rapid Recovery heel interessant. Daarbij wordt er met toppro-
13
fessionaliteit, cultuur- en infrastructuuraanpassingen naar gestreefd om de patiënt na de operatie zo snel mogelijk weer uit bed te hebben, zodat die de operatie en het ziekenhuisverblijf zo goed mogelijk doorstaat. Een van de ontwikkelingen die op dat gebied worden onderzocht, is bijvoorbeeld het gebruiken van pijnmedicatie waar patiënten niet misselijk van worden, zodat ze zich snel goed voelen, weer kunnen gaan eten en binnen vier uur na de operatie actief kunnen participeren in het herstel. Ook krijgen patiënten twee uur voor de operatie een calorierijk drankje, zodat zij goed gevoed de operatie in gaan en er met voldoende energie weer uit komen. Omdat BiBo uitgaat van de patiënt is samenwerking tussen eerste, tweede en derde lijn essentieel. Patiënten met een hoog risico op vertraagd herstel kunnen we het beste thuis voor en na de operatie therapeutisch trainen. Daarom werken we met preferente eerste- en derdelijns collega’s samen in
‘Omdat BiBo uitgaat van de patiënt is samenwerking tussen eerste, tweede en derde lijn essentieel. Patiënten met een hoog risico op vertraagd herstel kunnen we het beste thuis voor en na de operatie therapeutisch trainen’ een netwerk in het adherentiegebied van ieder ziekenhuis dat volgens het BiBo-advies werkt. Zij helpen het concept ook verder door te ontwikkelen. De reden dat we patiënten bij voorkeur thuis trainen, is dat onderzoek aantoont dat daarmee de meeste winst te behalen is, zowel in de vaak korte periode voor de operatie als direct na de ingreep bij thuiskomst. Thuis doen vaak ook partner, fami-
>>
Advertentie
4 TH B I A N N UA L I N T E R N AT I O N A L MULTIDISCIPLINAIRY PAIN CONGRESS
DOWNLOAD OUR CONGRESS APP!
FOLLOW US
040 CONGRESS & EVENTS VAN DER VALK HOTEL EINDHOVEN
ALL CURRENT INFORMATION:
www.paincongress.org
FysioPraxis | maart 2014
MINDER PAPIER, MEER PATIENT. ..
De vraag naar zorg neemt toe, uw administratie helaas ook. Maar u wilt graag succesvol zijn als zorgverlener en niet als boekhouder, praktijkmanager of financieel specialist. Infomedics helpt u met integrale oplossingen die bijdragen aan efficiënte en betere zorg. Bijvoorbeeld door de facturering en debiteurenbeheer van u over te nemen. Ieder zijn vak. Geef dat ‘papier’ dus gerust aan ons, dan heeft u meer tijd voor wat u het liefste doet: uw patiënten de best mogelijke zorg verlenen.
ruimte voor succes I www.infomedics.nl T 036 - 547 22 99
Nieuwe Praktijken
>>
De Bunnik-groep: MSc Anouck Betterman – eerstelijnsfysiotherapeut in FysioStiens te Stiens en momenteel bezig met een systematische review naar de prognostische waarde van preoperatieve psychosociale factoren op functioneel herstel en opnameduur na een THP of TKP.
MSc Marie-Rose van Lieshout – docent Hogeschool Gezondheidszorg Fysiotherapie, master Geriatrie; eerstelijnsfysiotherapeut in Wijk bij Duurstede en bezig met een promotieonderzoek naar de zelfredzaamheid van (kwetsbare) ouderen.
dr. Jaap Dronkers – fysiotherapeut en bewegingswetenschapper werkzaam in Ziekenhuis Gelderse Vallei in Ede en bij de masteropleiding Fysiotherapie van de Hogeschool Utrecht. Hij is vorig jaar aan de VU gepromoveerd op het proefschrift ‘Physical fitness in older patients’.
MSc Ellen Oosting – fysiotherapeut in Ziekenhuis Gelderse Vallei, externe promovendus Maastricht Universiteit op het onderwerp ‘preoperatieve fysieke fitheid/Better in, Better out bij totale heup arthroplastiek’.
MSc Jordi Elings – fysiotherapeut in het Diakonessenhuis in Utrecht, externe promovendus Maastricht Universiteit op het onderwerp: risicomodellen bij patiënten na een totale heupoperatie in het ziekenhuis. MSc Karen Harmelink – eerstelijnsfysiotherapeut bij FysioGym Twente, bezig met een promotieonderzoek aan het Lectoraat Musculoskeletale revalidatie (Hogeschool Arnhem Nijmegen). MSc Linda van HeusdenScholtalbers – fysiotherapeut, master of science in psychology en junior onderzoeker in het Radboudumc in Nijmegen, bezig met een promotieonderzoek naar de kwaliteit van de perioperatieve fysiotherapeutische zorg bij thoracale en abdominale chirurgie. Dr. Thomas Hoogeboom – postdoc aan de Maastricht Universiteit met als aandachtsgebied Better In, Better Out bij orthopedische ingrepen en therapeutische validiteit van Oefentherapie. Wim van Houtert – fysiotherapeut bij ziekenhuis Nij Smellinghe in Drachten en student Psychologie. MSc Mercia Ketelaar-Spek – fysiotherapeut bij Tergooi Ziekenhuis in Hilversum en bezig met onderzoek bij patiënten met COPD.
MSc Geert van der Sluis – fysiotherapeut bij ziekenhuis Nij Smellinghe in Drachten en bezig met een promotieonderzoek naar risicomodellen en zorgpadoptimalisatie bij patiënten na een totale knieoperatie in het ziekenhuis. Peter Smout – fysiotherapeut in Reinier de Graafgroep in Delft en master of science in epidemiology in spe. Momenteel bezig met een onderzoek naar het stratificatiemodel bij fragiele ouderen met mobiliteitsbeperking, zodat men gericht kan doorverwijzen naar tweedelijnszorg. MSc Marcella Vrolijk – fysiotherapeut bij Deventer Ziekenhuis en master of science psychologie, momenteel als tweede auteur bezig met een systematische review naar de prognostische waarde van preoperatieve psychosociale factoren op functioneel herstel en opnameduur na een THP of TKP. MSc Sybrand Zoethout – fysiotherapeut bij Deventer Ziekenhuis en kwaliteitsmedewerker Paramedisch Centrum. prof. dr. Nico van Meeteren – directeur van het Innovatiegebied Levenslang Gezond van TNO en vanaf 1 november 2013 hoogleraar Fysiek functioneren bij chronische aandoeningen in Maastricht.
lie en andere mantelzorgers mee om de patiënt te helpen activeren.”
Cultuuromslag
Dat patiënten die voorafgaand aan een operatie hebben getraind, sneller herstellen, is niet alleen voor henzelf prettig. Elings: “Het is aangetoond dat BiBo bij hartoperaties leidt tot een kortere intubatieduur, korter verblijf op de IC, minder complicaties en een kortere opnameduur in het ziekenhuis. Voor patiënten met knieen heupoperaties doet de Bunnik-groep daar nu nader onderzoek naar, in afstemming met Deense, Zwitserse en Amerikaanse onderzoekers. Het onderzoek tot nu toe suggereert dat BiBo juist bij de fragiele oudere zorgt voor een beter fysiek functioneren, kortere opnameduur en minder postklinische opnames in de verpleeg- of revalidatiesetting. Daarmee valt een behoorlijke kostenbesparing te realiseren. Al met al betekent BiBo een verdere
‘BiBo betekent een verdere professiona liseringsslag voor de fysiotherapie’ professionaliseringsslag voor de fysiotherapie. Maar ook op beleidsniveau kunnen fysiotherapeuten bijdragen in en om hun ziekenhuis. In mijn dagelijkse praktijk zag ik dat bijna alle patiënten zeer inactief zijn tijdens hun ziekenhuisopname. Ze liggen het grootste deel van de tijd in bed of zitten op de stoel naast het bed. Dat is logisch, want het hele zorgproces is hieromheen opgebouwd. De televisie bijvoorbeeld hangt hoog aan het plafond en is alleen vanuit bed goed te zien, het eten wordt in bed genuttigd en de artsen komen aan het bed tijdens hun visiteronde. Naast therapeutisch trainen streven we ernaar om op beleidsniveau de inactiverende infrastructuur, cultuur en omgeving van de patiënt in het ziekenhuis te veranderen. Bijvoorbeeld door te adviseren televisies niet boven het bed te hangen en door, samen met de verpleging, plannen uit te denken hoe patiënten overdag -aangekleed en wel- meer actief kunnen meedoen bij de ADL. Bedden kunnen dan overdag worden omgebouwd tot bureaus, naar idee van de hoogleraar orthopedische chirurgie Ide Heyligers, waaraan desgewenst gehobbyd of gewerkt kan worden. Ook zouden woorden als ligduur en wachtkamer eigenlijk niet meer gebruikt moeten worden. Een cultuuromslag dus, om zo bij te dragen aan de optimalisatie van de perioperatieve zorg voor alle patiënten. Niet alleen in Nederland, maar ook in het buitenland is veel interesse voor deze manier van denken en doen. Door BiBo stapsgewijs wereldwijd uit te rollen, hebben we een exportproduct in handen waar de Nederlandse fysiotherapie trots op kan zijn.”
FysioPraxis | maart 2014
15
16
REACTIE
Dystonie, je ziet het pas als je het (her)kent
Over de schaatser met de zwabbervoet Reactie op ‘Een schaatser met een zwabbervoet’, door Leon Meijer, FysioPraxis augustus 2013, pag. 22-25. Tekst: Joost van den Dool, Bart Visser, Hans Koelman en Marina de Koning-Tijssen
MET VEEL INTERESSE hebben wij het bovengenoemde case report gelezen over een schaatser met een zwabbervoet. De casus beschrijft een 24-jarige vrouw die zich presenteert met onvrijwillige bewegingen van haar linkervoet, die ze zonder aanwijsbare oorzaak ontwikkelde vanaf haar 17e jaar. Tijdens het schaatsen is duidelijk een exorotatie van haar ondervoet te zien vlak voordat ze de schaats op het ijs plaatst. Het fysiotherapeutische onderzoek dat zich richtte op artrogene en musculaire problematiek van voet, onderbeen, knie, heup en rug lieten geen bijzonderheden zien, behalve een verminderde coördinatie van het linkerbeen (kneeing-in-fenomeen en verhoogde amplitude van het bovenlijf). De auteur concludeerde dat het klinisch onderzoek de klachten niet kan verklaren en dat deze casus een mysterie blijft. De casus is minder mysterieus dan in het case report gesuggereerd wordt. Zoals in veel gevallen zie je het pas als je het herkent. Als onderzoeksgroep bewegingsstoornissen van de afdelingen neurologie van het UMCG en AMC zien wij veel patiënten met veel verschillende soorten bewegingsstoornissen. Patiënten worden vaak ook in een multidisciplinair team besproken tijdens de wekelijkse videobesprekingen. Tijdens een van deze videobesprekingen hebben we ook de bij de case report horende video besproken. Samen met onze collega’s kwamen we tot de conclusie dat het bij de zwabbervoet in de video om een taakspecifieke dystonie gaat. Deze aandoening komt vaker voor, vooral bij professionele schaatsers. In Japan staat deze aandoening onder Olympische schaatsers ook wel bekend als Bura Bura disease, wat ‘floppy’ of ‘swin-
‘De casus is minder mysterieus dan in het case report gesuggereerd wordt’ FysioPraxis | maart 2014
22
Casuïstiek, diagnostiek en behandeling
Case report
Een schaatser met een zwabbervoet Regelmatig eindigt een schaatscarrière vanwege een ‘zwabbervoet’. Bij een zwabbervoet is de coördinatie van het been verstoord. De zwabbervoet presenteert zich niet alleen binnen het marathonschaatsen en langebaanschaatsen, maar ook binnen de skeelersport. De meest geopperde hypothese voor het ontstaan van een zwabbervoet is een neurogeen probleem, dan wel een sportspecifiek compartimentsyndroom. Er is onduidelijkheid over de incidentie en prevalentie. Tekst: Leon Meijer
Casus Een 24-jarige schaatsster presenteerde zich met een zwabbervoet die ze, zonder aanwijsbare oorzaak, ontwikkelde op haar zeventiende. In 2010 stopte ze met schaatsen. Een halfjaar voordat patiënt zich realiseerde dat er iets mis was met haar linkervoet waren er diverse mogelijke factoren. Er vond een wisseling plaats van een harde naar een zachtere schaatsschoen en ze was een keer hard gevallen op haar linkerheup. De voorgeschiedenis kende rechts een genezen stressfractuur (fibula). De sfeer in de schaatsploeg was destijds goed. Schaatsen was een automatisme die opeens een motorisch moeilijke opgave werd. Bij elke slag moest worden nagedacht. De linkervoet kwam niet meer in glijrichting op het ijs, maar over dwars. Patiënt gaf aan: “Het is niet alleen de voet, maar het gehele been voelt technisch anders aan.”
‘Inspectie van de enkel, voet en onderbeen toonde geen klinische verschillen in links en rechts, en ook geen range of motion van het bovenste en onderste spronggewricht’ Onderzoek Het fysiotherapeutisch onderzoek was gericht op het in kaart brengen van mogelijke belemmeringen op stoornis-, activiteiten-, en participatieniveau vanuit de hypothese functionele enkelinstabiliteit. Het verleden kende verschillende onderzoeken en behandelingen voor dit probleem zonder het gewenste resultaat (tabel 3, FysioNet). Gezien de locatie en aard van de klacht is ingezet op een bewegingsonderzoek van de enkel ter uitsluiting van artrogene dan wel musculaire problematiek. Manu-
ele krachttesten werden ingezet om een indruk te krijgen van de kennspieren in het onderbeen.1 Vanuit de gedachte dat er een mogelijke functionele enkelinstabiliteit aanwezig was, werd er gekozen voor de Single Leg Hop Test (SLHT), de Star Excursion Balance Test (SEBT), de One Leg Standing Test (OLST) en de Position Sense Test (PST).2-9 De SLHT geeft een actieve dynamische waarde weer, terwijl de SEBT meer een actieve statische waarde geeft. De combinatie van de SLHT, de PST en de OLST geeft een betrouwbare beoordeling van functionele enkelinstabiliteit.9 Ook proximaal gelegen regio’s werden geëvalueerd (knie, heup en rug). Er is videomateriaal gemaakt om het beeld van de zwabbervoet visueel te maken (QR-code). De volgende activiteiten zijn beoordeeld: schaatsen, skeeleren en ‘droogschaatsen’ (schaatsplank). De Foot and Ankle Ability Measure (FAAM) werd gebruikt om inzicht te krijgen in het functioneren op ADLen op sportniveau.10
Resultaat
Inspectie van enkel, voet en onderbeen toonde geen klinische links/rechts-verschillen, en ook geen range of motion (ROM) van het bovenste en onderste spronggewricht (BSG en OSG). Er was een normale kracht volgens de krachttesten van Mink1 voor plantair- en dorsaalflexie en inversie en eversie van het enkelgewricht. Er was geen verschil in omvang waarneembaar voor wat betreft de kuitmusculatuur (links = 26 cm, rechts = 26 cm) en er was geen pijn over ligamentaire structuren van de linkerenkel. De anterior en posterior drawtest11 liet meer schuiflade op het linker BSG zien. Er was geen laterale en/ of mediale enkelinstabiliteit. De uitkomst van de PST en OLST gaf geen verschil in links/rechts8 (tabel 4, FysioNet). De SLHT en de SEBT lieten geen klinisch relevante verschillen zien tussen de aangedane en de niet-aangedane zijde (tabel 1 en 2). Echter, de coördinatie van de linker extremiteit was duidelijk minder (kneeing-in-fenomeen en verhoogde amplitude bovenlijf). Onderzoek van het kniegewricht liet, behalve laxiteit van het linker mediale collaterale ligament, geen afwijkingen zien. De heupmobiliteit was normaal evenals de kracht van de abductie en exorotatie12 (tabel 5, FysioNet). Er waren geen afwijkingen van
FysioPraxis | augustus 2013
CASUÏSTIEK.indd 22
07-08-13 14:50
ging’ betekent. Echter, er is geen wetenschappelijke literatuur over deze specifieke vorm van dystonie bekend.
Wat is dystonie?
Dystonie is een zeldzame, invaliderende neurologische aandoening die zich kenmerkt door aanhoudende contracties van spieren/spiergroepen die leiden tot onvrijwillige bewegingen en/of dwangstanden.1 Er zijn verschillende soorten dystonie te onderscheiden. Als dystonie uitsluitend uitgelokt wordt door bepaalde activiteiten, dan wordt het taakspecifieke dystonie genoemd. Taakspecifieke dystonie is een overmaat aan activiteit van spieren die betrokken zijn bij taken waar veel behendigheid voor nodig is, en die vaak repetitief worden uitgevoerd. Hierbij kan men denken aan taken zoals typen, schrijven, het bespelen van een muziekinstrument of bepaalde sportactiviteiten zoals schaatsen. De spiercontracties komen uitsluitend voor bij het uitvoeren van deze taken, terwijl andere taken waarbij de aangedane ledematen zijn betrokken normaal uitgevoerd kunnen worden.2
17
Dit komt overeen met de patiënte uit de casus, die uitsluitend onvrijwillige spiercontracties van haar linkervoet en onderbeen kreeg tijdens het schaatsen, vlak voor het neerzetten van de schaats. De diagnose taakspecifieke dystonie wordt gesteld op basis van de klinische presentatie. Het lichamelijke onderzoek en het neurologische onderzoek laten, zoals bij de patiënte uit de casus, meestal geen afwijkingen zien anders dan de dystonie gerelateerde afwijkingen.2 Structureel beeldvormend onderzoek zoals röntgenfoto’s en MRI-scans laten ook geen afwijkingen zien.3 Dit maakt het stellen van de diagnose erg lastig; deze kan bijna alleen maar gesteld worden als de typische kenmerken van dystonie herkend worden.
Oorzaak
De oorzaak van dystonie in het algemeen en taakspecifieke dystonie in het bijzonder is nog grotendeels onduidelijk. Beeldvormende en elektrofysiologische studies wijzen op afwijkingen in het neuronale circuit van de sensorimotor cortex, de basale ganglia, de hersenstam en het cerebellum.3 Verminderde inhibitie van deze circuits leidt tot een toename van de activiteit van de sensorimotor cortex. Het gevolg hiervan is dat er overmatige en onvrijwillige spiercontracties ontstaan.4,5 In het afgelopen decennium is er steeds meer bewijs gekomen voor maladaptieve neuroplasticiteit van het centraal zenuwstelsel als veroorzaker van dystonie.6,7
Behandeling Tot op heden is er geen goede behandeling voor Bura Bura bekend. De behandeling van dystonie in het algemeen richt zich op symptoombestrijding. De eerstekeusbehandeling is injecties toedienen met botulinetoxine (BTX) in de aangedane spieren. Of dit in het geval van de schaatster ook de juiste benadering is, is nog onbekend. De voordelen van de verminderde onvrijwillige contracties wegen mogelijk niet op tegen de nadelen van de botulinetoxine zoals krachtsafname en veranderde intermusculaire coördinatie. Naast de BTX-injecties worden dystoniepatiënten vaak ook doorverwezen voor fysio- of oefentherapie. Hoewel de evidentie voor de effectiviteit van fysio- en oefentherapie laag is, zijn er wel steeds meer aanwijzingen dat specifieke motorische hertraining in combinatie met botulinetoxine de meest effectieve methode is voor taakspecifieke dystonie.8,9 Wellicht kan dit ook uitkomst bieden voor de schaatster.
www.shutterstock.com
‘Er is geen wetenschappelijke literatuur over taakspecifieke dystonie bekend’
Referenties 1. F ahn S, Marsden CD, Calne DB. Classification and investigation of dystonia. Mov Disord 1987;2:332-58. 2. Torres-Russotto D, Perlmutter JS. Task-specific dystonias: A review. Ann New York Acad Sci 20081142:179-199. 3. Zoons E, Booij B, Nederveen AJ, Dijk JM, Tijssen MAJ. Structural, functional and molecular imaging of the brain in primary focal dystonia A review. NeuroImage 2011;Article in press. 4. Hallet M. Physiology of dystonia. Adv Neurol 1998;78:11-8. 5. Hallet M. Dystonia: abnormal movements result from loss of inhibition. Adv Neurol 2004;94:1-9. 6. Cassidy A. Pathophysiology of Idiopathic Focal Dystonia. ACNR 2010;10:14-8. 7. Quatarone A, Rizzo V, Morgante F. Clinical features of dystonia: a pathophysiological revisitation. Current Opinion in Neurology 2008;21:484-90. 8. Delnooz C, Horstink MWIM, Tijssen MA, Warrenburg van der BPC. Paramedical Treatment in Primary Dystonia: A Systematic Review. Movement Disorders 2009;24:2187-98. 9. Bleton JP, Vidailhet M, Bourdain F, Ducorps A. Somatosensory cortical remodelling after rehabilitation and clinical benefit of in writer’s cramp. J Neurol Neurosurg Psychiatry 2011;82:574-7.
Joost van den Dool is fysiotherapeut, promovendus bewegingsstoornissen, coördinator DystonieNet, afdeling neurologie UMCG en lectoraat oefentherapie Hogeschool van Amsterdam. Bart Visser is bewegingswetenschapper en lector opleiding oefentherapie aan de Hogeschool van Amsterdam. Hans Koelman is neuroloog / klinisch neurofysioloog, afdeling klinische neurofysiologie AMC. Marina de Koning-Tijssen is hoogleraar bewegingsstoornissen en neuroloog, afdeling neurologie UMCG. Kijk voor meer informatie over de botulinebehandeling en fysio- en oefentherapie bij dystonie op www.dystonienet.nl. FysioPraxis | maart 2014
18
K N G F - s e r v i ce
FysioCongres 2014 In de steigers In het jaar dat het KNGF zijn 125-jarig jubileum viert, vindt op 13 en 14 juni in DeFabrique in Maarssen de 26e editie van het FysioCongres plaats. Wietse Groenink is vanuit het Algemeen Bestuur verantwoordelijk voor het congres en de bijbehorende FysioExpo. Hij blikt vooruit op dit nu al bijzondere weekend in juni.
Alweer de 26e editie van het FysioCongres, wat is er nieuw dit jaar? “De vakinhoudelijke programmering en het netwerken met vakgenoten blijven de twee belangrijkste pijlers onder het congres. Vertrouwde elementen die terugkomen zijn bijdragen vanuit de Beroepsinhoudelijke Verenigingen, actuele relevante thema’s, abstractprogrammering en de Jaco den Dekker Afstudeerprijs die in 2014 wordt uitgebreid met een Publieksprijs. Nieuwe ingrediënten zijn bijvoorbeeld de Ledenraadpleging, een sterkere integratie van de wetenschap in het congresprogramma, het Fysio Skills Lab en het StudentenCongres.”
Een programma voor studenten bestond de afgelopen edities toch al? “Klopt. In 2012 in Maastricht en vorig jaar in Utrecht was er een studentenprogramma voor circa 70 studenten. Dat smaakte naar meer bij zowel de studenten als bij het KNGF. In 2014 pakken we het groots aan met een StudentenCongres op zaterdag 14 juni waarbij 200 tot 250 studenten een eigen programma doorlopen én de mogelijkheid hebben kennis en meningen met de gevestigde professionals te delen. Het is een nieuw concept, maar eerste reacties vanuit de initiële opleidingen fysiotherapie zijn ronduit positief.”
En de FysioExpo, opnieuw stands en een kop koffie? “De FysioExpo is dit jaar nog meer dan anders een ontmoetingsplek. In 2013 konden we de vraag van standhouders niet aan en was standruimte twee maanden voor het congres uitverkocht. Dit jaar wordt de Expo niet alleen groter maar is er ook meer ruimte voor interactie tussen de standhouders en FysioPraxis | maart 2014
deelnemers. Naast drie horecapleinen hebben we dit jaar het Fysio Skills Lab. Daar kunnen leden in kleine groepjes actief kennismaken met de nieuwste technieken en verrichtingen. Kijken, proberen en oefenen onder toeziend oog van professionals uit verschillende vakgebieden.”
Klinkt goed allemaal, waar kan ik me aanmelden? “Vanaf begin april is de registratie geopend. De geheel vernieuwde congreswebsite biedt dan alle informatie over het congres en de inhoudelijke programmering. Tot die tijd informeren we de leden regelmatig via de FysioEnieuws.” Kijk op www.fysiocongres.nl.
Profiel
19
Prof. dr. Nico van Meeteren
Geen patiënten, maar mensen Als directeur Innovatiegebied Levenslang Gezond bij TNO hield prof. dr. Nico van Meeteren zich al bezig met innovatieve zorgconcepten, inclusief technologie. Vanuit zijn toegevoegde rol als strategisch hoogleraar Fysiotherapie, Fysiek functioneren bij chronische aandoeningen aan het Maastricht UMC+ zal hij, door middel van onderzoek, innovatie en onderwijs inzetten op een benadering waarbij de mens centraal staat. Tekst: Angelique Rockx (Taalent Communicatie)
Van Meeteren heeft een heldere visie op wetenschap en innovatie. “Ik word in april weliswaar ook hoogleraar Fysiotherapie, maar ik vind dat we af moeten van de gescheiden terreinen van aanbodgericht fysiotherapeutisch onderzoek, medisch onderzoek etcetera. Vraaggericht, vanuit patiënten, daar gaat het om: waar hebben zij behoefte aan? En eigenlijk zouden we ook van die hele term ‘patiënt’ af moeten. Want het gaat in de eerste plaats over mensen. Die dan toevallig, op enig moment in hun leven, administratief gezien patiënt zijn. Als hoogleraar zie ik het als mijn opdracht om
zaal oefent. Ik ben er stellig van overtuigd dat minstens 80% van deze mensen gebaat is bij revalideren in de thuissituatie na bijvoorbeeld een CVA of een dwarslaesie. We spreken momenteel nog te weinig de eigen kracht van mensen in hun eigen omgeving aan. Alleen al het feit dat de dokter of de therapeut de deur voor iemand openhoudt! Kijk eerst eens of mensen dat zelf veilig kunnen. Probeer de dynamiek in de thuissituatie te benutten door daar te revalideren, eventueel (tijdelijk) geholpen door domotica en robotica. Want dat is de real life-situatie waarmee iemand dagelijks te maken heeft,
‘We spreken nog te weinig de eigen kracht van mensen in hun eigen omgeving aan’ vanuit die visie met en voor hen nieuwe manieren te ontwikkelen om mensen die een major life event meemaken, daar doorheen te helpen. Zo’n major life event kan van alles zijn: van de trap vallen, een operatie of een flinke griep bij een fragiel persoon.”
Patiëntgericht De gezondheidszorg in Nederland, en ook de fysiotherapie, is goed. “Toch moeten we veel veranderen en verbeteren. Ik hoor zorgverleners vaak zeggen: hier werken we héél patiëntgericht. Maar dat zeggen ze dan vanuit een praktijk of een ziekenhuis waar de patiënt naartoe komt en - in het geval van bijvoorbeeld een revalidatiekliniek - langdurig verblijft en in een oefen-
Prof. dr. Nico van Meeteren, fysiotherapeut, promoveerde aan de Universiteit Utrecht in 1994 op fundamenteel onderzoek naar schade en herstel van het bewegingsapparaat van de rat en begeleidde sindsdien vele promovendi. Hij werkte achttien jaar in het UMC Utrecht en is sinds 2010 directeur bij TNO van het innovatiegebied ‘Levenslang Gezond’. Van Meeteren is tevens Chair van EUNAAPA, Boardmember van Body@Work (VU, EMGO, TNO) en CCTR (NIVEL, MUMC/ UM, TU Twente, TNO) en bekleedt vele bestuurlijke posities in diverse gremia.
handen te hebben en te houden. Dat is het mooie aan mijn werk bij TNO, en dat is ook wat ik in mijn hoogleraarschap uitdraag. Het is een mooie aanvulling op het werk dat ik al doe. Heerlijk om verschillende rollen te combineren vanuit topinstituten. Het vloeit allemaal heel natuurlijk in elkaar over vanuit één visie.”
niet de statische oefenzaal.”
Parameters
Spoedig zal deze visie en allerhande technologie een grote rol gaan spelen. “Nu al kunnen mensen allerlei parameters thuis meten. Niet meer alleen bloedsuiker of koorts, maar ook andere waardes. Mensen die in afwachting zijn van een operatie zouden bijvoorbeeld hun heart rate onset of recovery zelf kunnen monitoren, waarna ze met technologische beslisondersteuning bepalen wanneer ze fit zijn om de operatie aan te kunnen. Vervolgens plannen ze zelf de operatie in, in overleg met de chirurg. Mensen kunnen zichzelf echt (laten) empoweren om hun gezondheid in eigen
De oratie van Nico van Meeteren is op 10 april 2014 aan de Universiteit Maastricht. U bent van harte welkom om de oratie om 16.30 uur en het inleidend symposium van 11.00 uur tot 16.00 uur bij te wonen (aanmelden via www.tno.nl, zoek op ‘Nico van Meeteren’).
FysioPraxis | maart 2014
achter het nieuws
Perioperatieve fysiotherapie
Innovatietraject moet effectiviteit aantonen Patiënten die met een goede conditie een operatie ingaan, lopen minder risico op complicaties en herstellen sneller. Daarover leest u meer in het artikel ‘Better In, Better Out, Fitte patiënt doorstaat grote operatie beter’ op pagina 12 e.v. Drie pilotziekenhuizen in Nederland screenen en trainen patiënten preoperatief. Inmiddels is een groter innovatietraject opgestart om de evidentie voor perioperatieve training te verkrijgen. Tekst: Angelique Rockx (Taalent Communicatie)
Vijf jaar geleden is Ziekenhuis Gelderse Vallei een haalbaarheidsonderzoek gestart naar preoperatieve fysiotherapie bij patiënten die een totale heup- of knieoperatie ondergingen. Ook Nij Smellinghe in Drachten en het Diakonessenhuis in Utrecht zijn al langere tijd bezig met onderzoek en implementatie rondom Better in, better out. Ellen Oosting is fysiotherapeut in Ziekenhuis Gelderse Vallei. Ze doet promotieonderzoek naar de effectiviteit van perioperatieve fysiotherapie bij patiënten die een totale
‘In ons ziekenhuis neemt de opnameduur af en gaan minder mensen revalideren in een instelling. Steeds meer mensen gaan meteen naar huis’
heuparthroplastiek ondergaan. “Het bleek dat patiënten gemotiveerd zijn om mee te doen aan een preoperatief trainingsprogramma, zeker wanneer dat in de thuissituatie plaatsvindt. We konden de patiënten goed intensief en functioneel trainen in de thuissituatie, zonder bijwerkingen, en we zagen dat ze minder achteruitgingen in conditie dan de patiënten in de controlegroep. Bij perioperatieve fysiotherapie spelen de eerstelijnsfysiotherapeuten uit de regio van het ziekenhuis dan ook een grote rol. We hebben contact gezocht met een bestaande organisatie van eerstelijnsfysiotherapeuten in onze regio, de Regionale Organisatie Fysiotherapie Gelderse Vallei. Met acht fysiotherapeuten hebben we een werkgroep gevormd en samen hebben we het hele zorgpad en de transmurale werkwijze doorlopen. Hoe doen we het nu? Wat is het ideale plaatje? Wat moeten we doen om daar te komen? We hebben dat allemaal op papier gezet en een training georganiseerd voor de fysiotherapeuten. Het is immers belangrijk dat alle therapeuten op één lijn zitten, waarbij veel aandacht is voor functioneel trainen. Wij screenen in het ziekenhuis de patiënten die een heupoperatie krijgen op de kans op vertraagd functioneel herstel. Vervolgens sturen we de hoogrisicopatiënten door naar de eerstelijnsfysiotherapeuten, die intensief met de patiënt aan de slag gaan.”
Onderzoek
www.shutterstock.com
20
FysioPraxis | maart 2014
Deze manier van werken lijkt zijn vruchten af te werpen in Ziekenhuis Gelderse Vallei, maar ook in de andere ziekenhuizen die volgens deze methode werken. Oosting: “Met de data die we nu verzameld hebben, kunnen we steeds beter voorspellen hoe het functioneel herstel zal zijn. En wat we ook zien is dat in ons ziekenhuis de opnameduur afneemt en dat er minder mensen gaan revalideren in een instelling. Steeds meer mensen gaan meteen naar huis. In hoeverre perioperatieve fysiotherapie bijdraagt aan een sneller herstel, willen we nu wetenschappelijk gaan aantonen. In de onderzoeken die tot nu toe zijn gedaan, is de effectiviteit nog niet overtuigend aangetoond. Dat komt doordat voor de meeste onderzoeken die al gedaan zijn, niet de hoogrisicopatiënten zijn geselecteerd en doordat zij niet altijd een training kregen met een goede opbouw en intensiteit.”
www.shutterstock.com
21
Aanhaken
In 2012 heeft KNGF samen met TNO, CBO en NPI al een advies ontwikkeld over perioperatieve fysiotherapie bij totale heup- en knieoperaties en medio 2014 volgt een richtlijn. Maar om de effecten écht goed te kunnen meten, is het innovatietraject nodig waaraan minimaal tien ziekenhuizen in Nederland meedoen. Luuk Engbers, projectmanager Lifestyle bij TNO Lifestyle, probeert ziekenhuizen aan te laten haken bij het innovatietraject. “In oktober is een informatiebijeenkomst gehouden waar medewerkers van 46 ziekenhuizen aanwezig waren. Tijdens een presentatie hebben we laten zien hoe een ziekenhuis alleen al door preoperatief te meten aan de patiënt, een risicoscreening dus, niet alleen de zorg aan kwetsbare patiënten verbetert, maar ook de doelmatigheid van de zorg die zij leveren verhoogt. Het biedt kansen om de eigen afdeling fysiotherapie te professionaliseren en het verbetert de transmurale zorg, omdat de eerste, tweede en derde lijn veel intensiever gaan samenwerken. Ziekenhuizen kunnen dus veel voordeel hebben van deelname aan het innovatietraject. De praktijk is echter dat het voor ziekenhuizen iets meer tijd kost om zich aan het traject te verbinden. Ergens is dat natuurlijk wel begrijpelijk, in een tijd waarin budgetten steeds meer onder druk staan. Ze investeren dan minder snel in innovaties. Maar het biedt ziekenhuizen juist een unieke kans om de kwaliteit van de zorg te verbeteren, de patiënttevredenheid te verhogen en om het proces te optimaliseren. Bovendien biedt het ook de kans om de doelmatigheid van de zorg te meten
en bij te stellen. Eigenlijk is het gek dat we bij topsporters allerlei metingen verrichten om de prestaties van een atleet te verbeteren, maar dat we in de zorg nauwelijks iets meten. We zouden in de gezondheidszorg sowieso meer moeten meten. Uiteindelijk leidt dat tot kostenbesparing en dus tot het terugverdienen van de investering. We gaan binnenkort van start met een kleiner aantal ziekenhuizen dan gepland, maar hopelijk zien de komende tijd meer ziekenhuizen het nut in van dit innovatietraject.”
Innovatietraject Aangezien ziekenhuizen gefaseerd kunnen instromen in het project, kan er nog tot 1 juni 2014 worden ingeschreven voor dit innovatietraject. Door het gefaseerde verloop starten steeds twee ziekenhuizen tegelijk met de voorbereidingen van de invoer van perioperatieve fysiotherapie volgens het KNGF-advies. Na drie maanden start de volgende groep van twee ziekenhuizen, die gebruik kan maken van de ervaringen van de ziekenhuizen die al begonnen zijn. Op die manier leren ziekenhuizen van elkaar. Het onderzoek dat aan het innovatietraject gekoppeld is, maakt gebruik van de data die ziekenhuizen zelf ook gebruiken en die dus al in hun informatiesystemen aanwezig zijn. Werkt u in een ziekenhuis en wilt u graag meer weten over het innovatietraject? Neem dan contact op met Luuk Engbers, luuk.engbers@tno.nl of kijk op: http://nabij-vitalewijk.nl/, zoek op ‘better in better out’.
FysioPraxis | maart 2014
22
casuïstiek, diagnostiek en behandeling
Casus BPPD
Duizeligheid en waar het om draait In deze casus bespreken wij het fysiotherapeutisch methodisch handelen bij een cliënt met benigne paroxysmale positie duizeligheid (BPPD). Dat is een goedaardige, plotseling opkomende, positiegebonden draaiduizeligheid. U krijgt als fysiotherapeut inzicht in hoe u tot de diagnose BPPD kunt komen. Aangezien het soms niet alleen de cliënt duizelt maar ook de fysiotherapeut, ligt het accent tijdens het onderzoek op het klinisch redeneren, de interpretatie van de onderzoeksbevindingen en de daaraan gekoppelde therapie. Tekst: Kimberly Smits, Adriaan Visser en Sander Hilberink
Casus Een vrouw van 55 jaar, gehuwd en moeder van twee uitwonende kinderen, bezoekt haar huisarts vanwege duizeligheidsklachten. Ze is 30 uur per week werkzaam als ziekenverzorgster in een verpleeghuis. Mevrouw gaat wekelijks naar de sportschool, waar ze in groepsverband lessen volgt. Op verdenking van BPPD verwijst de huisarts mevrouw naar de fysiotherapeut. Anamnese Mevrouw ervoer sinds drie maanden duizeligheid. De duizeligheid omschreef ze als volgt: “Ik heb het gevoel alsof de kamer om me heen draait.” Deze draaiduizeligheid was plotseling ontstaan en was positieafhankelijk. Mevrouw ervoer de klachten tijdens het omhoog kijken en voornamelijk in bed tijdens het omdraaien naar rechts. De draaiduizeligheid hield maximaal één minuut aan en reduceerde vervolgens. Zowel de aanwezigheid van de aanvallen als de intensiteit hiervan waren in de drie maanden hetzelfde gebleven. De draaiduizeligheid ging niet gepaard met hoofd- en/of nekpijn. Oorsuizen, een verminderd gezichtsvermogen, hyperventilatie, oorontsteking, een recente bovenste luchtweginfectie en gewichtsafname werden uitgesloten. Mevrouw gaf aan geen medicatie te gebruiken. Door de klachten werd ze belemmerd in haar werk en sport. Mevrouw gaf aan zich door deze klachten onzeker en angstig te voelen.
Kader 1. Definitie BPPD Benigne paroxysmale positie duizeligheid (BPPD) is een relatief frequent voorkomende vorm van positieduizeligheid. De jaarlijkse incidentie varieert van 10,7 tot 64 nieuwe gevallen per 100.000 inwoners, met een lifetime prevalentie van 2,4% (Bhattacharyya et al., 2008; Von Brevern et al., 2007). Door onbekendheid met deze aandoening zal het werkelijke aantal gediagnosticeerde cliënten die een fysiotherapeut bezoeken, lager uitvallen. Benigne wijst erop dat het om een goedaardige aandoening gaat en dat de symptomen meestal verdwijnen na enkele weken tot maanden. Paroxysmaal duidt erop dat de duizeligheid als zeer heftig kan worden ervaren en met tussenpozen optreedt. Positieduizeligheid betekent dat de draaiduizeligheid door het innemen van een bepaalde positie wordt uitgelokt.1,2
Hulpvraag Mevrouw wil weten waardoor de draaiduizeligheid wordt veroorzaakt en wil graag zonder de draaiduizeligheid en angst kunnen functioneren.
tietijd. De latentietijd is de tijd tussen het beëindigen van de testbeweging en het optreden van de nystagmus en de draaiduizeligheid.1 Gedurende de latentietijd zijn geen symptomen observeerbaar (zie voor verdere uitvoering van de Dix-Hallpike manoeuvre verderop in dit nummer van FysioPraxis, rubriek Test en Techniek in Beeld, pagina 26-27).
Fysiotherapeutisch onderzoek
Bevindingen
Er werd gestart met een bewegingsonderzoek, waarbij werd nagegaan of er bewegingsbeperkingen in de cervicale wervelkolom aanwezig zijn. Vervolgens vond neurologisch onderzoek plaats en met de Draaistop-proef werd de mogelijke betrokkenheid van het vestibulaire systeem onderzocht. De Dix-Hallpike manoeuvre werd uitgevoerd om de vermoedens van de diagnose BPPD te onderbouwen.3 Hierbij werd gelet op de nystagmus (zie kader 2) en de latenFysioPraxis | maart 2014
In het fysiotherapeutisch onderzoek werd geconstateerd dat er geen bewegingsbeperkingen in de hoogcervicale wervelkolom zijn. De draaiduizeligheid werd niet geprovoceerd door bewegingen in de cervicale wervelkolom. In combinatie met het feit dat mevrouw geen nek- en hoofdpijn aangaf, is het aannemelijk dat er geen sprake is van vertebrobasilaire insufficiëntie (VBI).3 De neurologische testen waren negatief. En de Draai-stopproef was positief: het vestibulaire systeem is betrokken
Foto: www.shutterstock.com
23
Figuur 1. Anatomisch figuur van het vestibulaire systeem9
Kader 2. Nystagmus Bij een nystagmus is sprake van onwillekeurig ritmisch snelle oogbewegingen, meestal synchroon in beide ogen. Onwillekeurig betekent dat de bewegingen niet-intentioneel van aard zijn en dat ze niet direct door de cliënt gecontroleerd kunnen worden. Ritmisch wil zeggen dat de bewegingen een bepaald patroon vertonen met een vrij vaste snelheid en richting.4
bij de draaiduizeligheid. De draaiduizeligheid werd tijdens de Dix-Hallpike manoeuvre geprovoceerd. De latentietijd bij mevrouw was 15 seconden en de draaiduizeligheid en nystagmus hielden 20 seconden aan. De nystagmus was torsioneel en verticaal gemengd. Ook was de nystagmus geotroop (bovenste pool van het oog roteert naar het onderliggende, aangedane oor) en bevatte deze een opwaartse component. Terug in zittende positie ontstond een omkering van de nystagmus, ook wel reversal phase genoemd.1
Klinisch redeneren
De fysiotherapeut is gedurende de anamnese en het onderzoek bedacht op eventuele differentiaaldiagnoses van BPPD (zie tabel 1). Tijdens de anamnese werd nauwkeurig uitgevraagd of er symptomen en tekens aanwezig zijn die de vermoedens van de diagnose BPPD versterken. Als eerste was het belangrijk duidelijk te krijgen welke soort duizeligheid de cliënt ervoer. Mevrouw had last van draaiduizeligheid en legde dit ook uit met de woorden: “Ik heb het gevoel alsof de kamer om mij heen draait.” Dit verwijst naar draaiduizeligheid, een vestibulair symptoom. Het vestibulaire systeem bestaat uit een perifeer deel, het labyrint en een centraal deel, met name de vestibulaire kernen in de hersenstam (figuur 1).4 Aandoeningen van het vestibulaire systeem zijn meestal perifeer gelegen en een enkele keer centraal. Om
dit te achterhalen moet de fysiotherapeut bedacht zijn op eventuele rode vlaggen: oorsuizen, een verminderd gezichtsvermogen, hyperventilatie, oorontsteking of, in de afgelopen maanden, een bovenste luchtweginfectie.5 Observeren van het type nystagmus tijdens de Dix-Hallpike manoeuvre helpt een centrale van een perifere oorzaak te onderscheiden. Wanneer een puur rotatoire, verticale of horizontale nystagmus wordt gezien, dan duidt dat op een centrale (hersen)aandoening. Als er sprake is van een perifere oorzaak van de nystagmus, wordt er een verticaal-torsionele gemengde nystagmus gezien, net zoals bij mevrouw het geval was.6 Bij het ontbreken van neurologische symptomen is het aannemelijk dat de oorzaak perifeer gelegen is. Naast BPPD zijn er andere aandoeningen die een perifere oorzaak hebben en draaiduizeligheid als symptoom bevatten (zie tabel 1). De duur van de draaiduizeligheid dient goed vastgelegd te worden, dit geeft namelijk veel informatie over een eventuele oorzaak. Mevrouw gaf duidelijk aan dat de aanvallen een paar seconden tot maximaal een minuut duren en ze heeft geen last van oorsuizen en gehoorverlies. In combinatie met de anamnestische gegevens worden hierdoor de vermoedens versterkt van BPPD. Om de juiste behandelingsmanoeuvre te kunnen kiezen, moet de vorm van BPPD bepaald worden, welk kanaal er betrokken is en wat de aangedane zijde is. Mevrouw gaf tijdens de anamnese aan voornamelijk last te hebben van de draaiduizeligheid als ze in bed naar haar rechterzijde draait. Dit vergroot het vermoeden dat rechts de aangedane zijde is. Dit werd bevestigd in het onderzoek door middel van de Dix-Hallpike manoeuvre. Tijdens deze manoeuvre wordt ook het oorzakelijk mechanisme van BPPD duidelijk. In 90% van de gevallen is het posteriore halfcirkelvormige kanaal van het evenwichtsorgaan betrokken, aangezien dit het laagstgelegen punt is, zowel in rechtopstaande houding als in ruglig.2 De aangedane kant, evenals het aangedane kanaal en de vorm van BPPD, worden vastgesteld op basis van de analyse van de door de Dix-Hallpike manoeuvre uitgelokte >> FysioPraxis | maart 2014
24
casuïstiek, diagnostiek en behandeling
Tabel 1. Differentiaaldiagnoses draaiduizeligheid4,5 Perifere oorzaak: Centrale oorzaak: Otologische aandoeningen Neurologische aandoeningen Ziekte van Ménière
Migraine-geassocieerde duizeligheid
Neuritis vestibularis
Vertebrobasilaire insufficiëntie
Labyrinthitis
Demyeliniserende ziekten
Superior canal dehiscence syndroom
Transient Ischemic Attack (TIA) / Cerebro Vasculair Accident (CVA)
Posttraumatische vertigo
Brughoektumor
Benigne Paroxysmale Positionele Draaiduizeligheid (BPPD)
nystagmus. De fysiotherapeut let hierbij vooral op de latentietijd, duurtijd en het soort nystagmus. De latentietijd is ongeveer tot 30 seconden mogelijk, de nystagmus kan maximaal een minuut aanhouden en de cliënt krijgt gelijktijdig last van de herkenbare draaiduizeligheid.6,7 De nystagmus is torsioneel en verticaal gemengd. Ook is de nystagmus geotroop en bevat deze een opwaartse component. Dit zijn symptomen en tekenen die verwijzen naar een aandoening van het posterieure kanaal van het rechter evenwichtsorgaan. Als de nystagmus ageotroop was geweest (bovenste pool van het oog roteert naar het bovengelegen oor), had de Dix-Hallpike manoeuvre nog een keer uitgevoerd moeten worden voor de andere zijde. Dit wijst er namelijk op dat de aandoening zich in het andere evenwichtsorgaan bevindt. Er is geen sprake van een verlengde nystagmusduur en er is geen afwezigheid van een latentieperiode. Dit wijst erop dat er geen sprake is van de cupulolithiasisvariant.1 Hieruit worden de vermoedens versterkt dat er sprake is van BPPD met betrokkenheid van het posteriore halfcirkelvormige kanaal aan de rechterzijde, met als oorzaak canalithiasis.
Diagnose Naar aanleiding van de anamnestische en onderzoeksgegevens werden de vermoedens van de diagnose BPPD met betrokkenheid van het posteriore halfcirkelvormige kanaal aan de rechterzijde, met als oorzaak canalithiasis, versterkt. Kenmerken van BPPD zijn kortdurende draaiduizeligheid na het maken van een specifieke beweging van het hoofd, zoals voorover buigen, omrollen in bed of naar boven kijken. De draaiduizeligheid duurt meestal niet langer dan een minuut. De klachten zijn uitputbaar, dat wil zeggen dat herhaling van de snelle hoofdbewegingen de klachten doet verminderen of verdwijnen. De aandoening komt voor op alle leeftijden, maar meestal bij personen ouder dan 50 jaar, met een piekincidentie in de zesde en zevende decade. Vrouwen hebben BPPD tweemaal zo frequent als mannen.1,6 FysioPraxis | maart 2014
Oorzaak BPPD
Er zijn twee hypotheses bekend over de oorzaak van BPPD: ‘canalithiasis’ en ‘cupulolithiasis’. BPPD wordt veroorzaakt door losgebroken otolieten (oorsteentjes), deze bevinden zich in het utriculum, een gedeelte van het binnenoor. Na een hoofdtrauma, infectie of degeneratieve afwijking van het binnenoor verplaatsten de otolieten zich naar de (posterieure) kanalen. Het verplaatsen van de otolieten leidt tot overprikkeling van de zintuigcellen en wordt door de cliënt ten onrechte als een versnelling waargenomen. Dit leidt tot draaiduizeligheid. Dit oorzakelijke mechanisme wordt canalithiasis genoemd. Als de verplaatste otolieten zich vasthechten aan de zintuighaarcellen van de cupula, spreekt men van cupulolithiasis. In meer dan 90% van de gevallen is er sprake van een canalithiasis van het posterieure kanaal.1
Beschrijving van de behandeling Het doel van de behandeling was het repositioneren van de otolieten die zich bevinden in het posteriore halfcirkelvormige kanaal. Een veelgebruikte behandelingstechniek is de Epley manoeuvre. Het onderzoek van Richard et al.8 heeft aangetoond dat deze behandeling effectief is. Van de groep die met de Epley methode wordt behandeld, is na één maand 89% van de cliënten symptoomvrij en na zes maanden is dat 92% van de cliënten. Mevrouw is met een frequentie van één keer per week behandeld met de Epley manoeuvre. Mevrouw gaf na twee behandelingen aan geen draaiduizeligheid en angst meer te ervaren. Verrichtingen
Onder de repositiemethoden worden twee typen met verschillende varianten onderscheiden, namelijk de Epley manoeuvre en de manoeuvre van Sémont. Tijdens de manoeuvre van Sémont zit de cliënt op de zijkant van de behandelbank. De cliënt wordt snel zijdelings naar de aangetaste kant gekanteld met het hoofd 45° naar boven gericht. Vervolgens wordt de cliënt snel in de spiegelbeeldpositie naar de andere zijde ge-
Literatuur kanteld, nu met het hoofd 45° naar beneden gedraaid. Tijdens de behandeling werd de Epley manoeuvre voor het rechter posterieur halfcirkelvormige kanaal uitgevoerd. Er was voor de Epley manoeuvre gekozen en niet voor de Manoeuvre van Sémont, aangezien deze met hogere snelheid wordt uitgevoerd en geschikter is als er het vermoeden is van een cupulolithiasis variant.1 (Zie voor verdere uitvoering van de Epley manoeuvre de rubriek Test en Techniek in Beeld in dit nummer van FysioPraxis, pagina 26-27).
Conclusie Benigne paroxysmale positionele draaiduizeligheid (BPPD) is een goed te behandelen aandoening van het perifere vestibulaire systeem. Om als fysiotherapeut tot de diagnose van BPPD te komen, moet tijdens de anamnese worden onderscheiden of de positieafhankelijke draaiduizeligheid aan BPPD ten grondslag ligt, of aan een andere oorzaak. Vervolgens wordt gepoogd, door anamnestische gegevens te achterhalen, welk halfcirkelvormig kanaal betrokken is en welk evenwichtsorgaan aangedaan is. Als er sprake is van BPPD met betrokkenheid van het posteriore halfcirkelvormige kanaal, is de Dix-Hallpike manoeuvre positief. Naast het informeren en adviseren is het voornaamste doel van de behandeling het repositioneren van de in de halfcirkelvormige kanalen aanwezige otolieten. De behandelingstechniek bij BPPD met betrokkenheid van het posteriore halfcirkelvormige kanaal aan de rechterzijde, met als oorzaak canalithiasis, is de repositioneringsmanoeuvre van Epley.
1. V ereeck L. Jaarboek Kinesitherapie fysiotherapie. Onderzoek en behandeling van patiënten met benigne paroxysmale positionele vertigo. Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2010; 2:36-52. 2. Vereeck L. Fysiotherapeutische casuïstiek. Evaluatie en behandeling van patiënten met benigne paroxysmale positionele vertigo. Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2003; 17:1-19. 3. Dix MR, Hallpike CS. Proceedings of the Royal society of medicine. The pathology symptomatology and diagnosis of certain common disorders of the vestibular system. 1952 June; 45(6):341-354. 4. Jongh TOH de, Vries H de, Grundmeijer HGLM,http://books. google.nl/books/about/Diagnostiek_van_alledaagse_klachten. html?hl=nl&id=tyoJCn1cMPsC. Diagnostiek van alledaagse klachten. Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2005;812. 5. Chih-Hung Kuo. Australian Family Physician. Vertigo Part 1 – Assessment in general practice 2008; nr. 5:341-347. 6. Bhattacharayya N. Otolaryngology – Head and Neck Surgery. Clinical practice guidline benign paroxysmal positional vertigo 2008;139,S47-S81. 7. Graamans K. Keel-, neus- oorheelkunde en hoofd-halschirurgie. Casuïstiek uit de dagelijkse praktijk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2008;222. 8. Richard W, Bruintjes T, Oostenbrink P. Ear Nose Throat J. Efficacy of the Epley maneuver for posterior canal BPPV. A long-term controlled study of 81 patients. 2005 Januari;84:22-5. 9. Internetsite Apeldoorns Duizeligheidscentrum. Bereikbaar via: http://www.duizeligheidscentrum.nl/uploads/pics/4a_innerear.jpg.
Kimberly Smits is fysiotherapeut, Fysiotherapie Spaland Schiedam, en Master manueel therapeut in opleiding, Transfergroep Rotterdam. Zij is te bereiken via mail: kimberly_smits@hotmail.com. Adriaan Visser is senior onderzoeker aan de Hogeschool Rotterdam, Kenniscentrum Zorginnovatie, Rotterdam. Sander Hilberink is onderzoeker aan de Hogeschool Rotterdam, Kenniscentrum Zorginnovatie, Rotterdam.
FysioPraxis | maart 2014
Foto: www.shutterstock.com
25
26
test en techniek in beeld
Diagnose en behandeling BPPD
De Dix-Hallpike manoeuvre en Epley manoeuvre De Dix-Hallpike manoeuvre is een test om de vermoedens van de diagnose Benigne Paroxysmale Positie Duizeligheid (BPPD) te onderbouwen. Bij volledige informatie vanuit het onderzoek kan men overgaan op therapie, de Epley manoeuvre. In dit artikel wordt de uitvoering van de Dix-Hallpike manoeuvre en de Epley manoeuvre omschreven, uitgevoerd in een eerstelijns praktijksetting. Als uitgangspunt geldt dat er sprake is van BPPD met betrokkenheid van het linker posterieure semicirculair kanaal met als oorzaak canalithiasis. Wanneer er sprake zou zijn van cupulolithiasis, wordt de Sémont manoeuvre toegepast. De Sémont manoeuvre wordt hier niet verder uitgewerkt, omdat dit artikel gerelateerd is aan de case report in dit nummer (pagina 22-25). Tekst: Kimberly Smits | Foto’s: Charlene van Kasteren
Het onderzoek: de Dix-Hallpike manoeuvre Met de Dix-Hallpike manoeuvre wordt de vorm van BPPD bepaald, welk semicirculair kanaal er betrokken is en wat de aangedane zijde is. De uitgangspositie is bepalend en afhankelijk van welke zijde is aangedaan. Hier wordt de manoeuvre besproken met betrokkenheid van de linker zijde. De fysiotherapeut staat aan de aangedane zijde bij de behandeltafel. De cliënt zit in langzit op de behandeltafel en het hoofd wordt 45º naar links geroteerd (afbeelding 1). Hierdoor wordt het linker posterieure semicirculair kanaal in het vlak van de beweging gebracht en getest. Vervolgens wordt de cliënt snel in ruglig gebracht met het hoofd over de rand van de behandeltafel in 30° hyperextensie, het hoofd blijft 45° naar links geroteerd (afbeelding 2). De fysiotherapeut observeert de ogen van de cliënt en kijkt hierbij naar de latentietijd, duurtijd en richting van de nystagmus. Gelijktijdig met de nystagmus ontstaat de draaiduizeligheid (zie voor verdere uitleg rubriek Casuïstiek, Diagnostiek en Behandeling in dit nummer van FysioPraxis, pagina 22-25).
Kimberly Smits is fysiotherapeut, Fysiotherapie Spaland Schiedam, en Master manueel therapeut in opleiding, Transfergroep Rotterdam. FysioPraxis | maart 2014
De behandeling: de Epley manoeuvre
De Dix-Hallpike manoeuvre en de Epley manoeuvre gaan in elkaar over en hebben daardoor dezelfde uitgangspositie. Het doel van de behandeling is het repositioneren van de otolieten die zich bevinden in het posterieure semicirculair kanaal. Deze repositie vindt plaats door middel van de Epley manoeuvre. De Epley manoeuvre wordt vanuit langzit uitgevoerd. De fysiotherapeut staat aan de aangedane zijde bij de behandeltafel. De cliënt bevindt zich in langzit met het hoofd 45° naar de aangedane zijde geroteerd (afbeelding 1). De cliënt wordt versneld in ruglig gebracht met het hoofd 45° naar de aangedane zijde geroteerd en in 30° hyperextensie (afbeelding 2). Tijdens de derde positie wordt het hoofd van de cliënt over 90° naar de niet-aangedane zijde gedraaid, hierbij wordt de hyperextensie behouden en bevindt het hoofd zich in 45° rotatie (afbeelding 3). Vervolgens positioneert de cliënt zich op de zij, waarbij de hoofdpositie ten opzichte van de romp wordt behouden (afbeelding 4). Tijdens de eindpositie komt de cliënt tot zit en wordt het hoofd in neutrale positie gebracht (afbeelding 5). Elke positie wordt 30 seconden aangehouden.
27
Afbeelding 1. De fysiotherapeut staat aan de aangedane zijde. De cliënt zit in langzit op de behandeltafel met het hoofd 45º naar rechts geroteerd.
Afbeelding 2. De cliënt wordt versneld in ruglig gebracht met het hoofd over de rand van de behandeltafel in 30° hyperextensie, het hoofd blijft 45° naar rechts geroteerd.
Afbeelding 3. Het hoofd van de cliënt wordt over 90° naar de niet-aangedane zijde gedraaid. Hierbij wordt de hyperextensie behouden en bevindt het hoofd zich in 45° rotatie.
Afbeelding 4. De cliënt positioneert zich op de zij, waarbij de hoofdpositie ten opzichte van de romp wordt behouden.
Afbeelding 5. Tijdens de eindpositie komt de cliënt tot zit en wordt het hoofd in neutrale positie gebracht.
FysioPraxis | maart 2014
fysiopraxis-naob 140214.indd 1
11-03-14 16:30
Fysiowijzer
Fysiowijzer
Herziene KNGF-richtlijn Beroerte
Nog meer evidence-based De KNGF-richtlijn voor de behandeling van patiënten met een beroerte stamt uit 2004. Hoog tijd voor een herziening, die onder leiding van prof. dr. Gert Kwakkel is uitgevoerd. Eerste auteur Janne Veerbeek, fysiotherapeut en klinisch gezondheidswetenschapper van de afdeling revalidatiegeneeskunde, unit neurorevalidatie van het VU Medisch Centrum in Amsterdam, licht de belangrijkste wijzigingen toe. Tekst: Angelique Rockx (Taalent Communicatie)
bevelen we aan dat een fysiotherapeut postinitieel onderwijs gevolgd moet hebben op het gebied van neurorevalidatie en CVA en minimaal vijf patiënten met een CVA per jaar moet behandelen om bekwaam te zijn en te blijven. In tegenstelling tot andere richtlijnen zijn ook lacunes op het gebied van wetenschappelijk onderzoek benoemd.”
De richtlijn Beroerte is de omvangrijkste van alle KNGF-richtlijnen. Dit komt doordat wereldwijd veel onderzoek wordt gedaan naar de fysiotherapeutische behandeling van patiënten na een CVA. Daarom heeft deze richtlijn een grote body of knowledge, vertelt Janne Veerbeek. “Ten opzichte van de richtlijn uit 2004 is alleen al het aantal geïncludeerde randomized controlled trials (RCT’s) verviervoudigd. Voor interventies geldt dat we alleen maar onderzoeken hebben opgenomen die voldoen aan de twee hoogste bewijsniveaus volgens de Nederlandse CBO/EBRO-richtlijnen. Intensiteit en taakspecificiteit blijven belangrijke aspecten die de effectiviteit van interventies bepalen. In de nieuwe richtlijn is ook meer ruimte gewijd aan de functionele prognose. Volgens de herziene richtlijn beginnen fysiotherapeuten al binnen twee dagen na het CVA met het maken van een eerste functionele prognose in plaats van tussen de eerste en de tweede week. Ook voor de prognose voor patiënten in de chronische fase, zes maanden of langer na de CVA, is meer aandacht. Welke patiënten lopen risico op verslechtering of juist verdere verbetering? We hebben nu meer inzicht in voorspellende factoren. Die zijn verwerkt in algoritmen om patiënten te kunnen monitoren. Verder wordt duidelijker stelling genomen ten aanzien van de expertise van de fysiotherapeut. Een CVA is een complexe aandoening, niet alleen lichamelijk, maar ook op het cognitieve vlak. Daarom
Breed draagvlak De herziening van de richtlijn vond plaats onder leiding van prof. dr. Gert Kwakkel. In de stuurgroep hadden naast Kwakkel en Veerbeek ook dr. Erwin van Wegen, dr. Roland van Peppen, dr. Erik Hendriks, drs. Marc Rietberg, dr. Philip van der Wees en Karin Heijblom zitting. Daarnaast heeft een groep fysiotherapeuten kritisch meegedacht en meegelezen: Jos Goos, Walter Hanssen, Barbara Harmeling-van der Wel, Lex de Jong, Jip Kamphuis, Margo Noom, Rob van der Schaft, Caroline Smeets, Tom Vluggen, Dennis Vijsma en Caroline Vollmar. Ook zijn referenten betrokken uit dertien beroepsgroepen en patiëntenverenigingen. Daarmee heeft de richtlijn een breed draagvlak. Veerbeek: “Om een start te maken met implementatie organiseert KNGF lezingen in het land. Verder wordt er een IOF-jaarprogramma geschreven en wordt de richtlijn naar verwachting ingebed binnen relevante professional masteropleidingen. Het unieke karakter van de richtlijn wordt onderstreept door het feit dat deze een template is voor een Europese richtlijn. Er is interesse vanuit 22 Europese landen.” Platform Door de herziening van de richtlijn heeft de fysiotherapeut een belangrijke tool in handen om de kwaliteit van de fysiotherapeutische zorg voor patiënten met een CVA verder te optimaliseren volgens de laatste stand van zaken. “Verder wordt er een landelijk platform opgericht voor fysiotherapeuten die zijn gespecialiseerd in de behandeling van een CVA. Daaruit komt een soort ‘zorgzoeker’ voort, zodat mensen in hun thuissituatie op zoek kunnen naar een fysiotherapeut met expertise in de buurt. Dit is een initiatief van de Edwin van der Sar Foundation, de Hersenstichting Nederland, de Hart&Vaatgroep, het KNGF en het Kennisnetwerk CVA Nederland. Hopelijk start in de loop van dit jaar een pilot.” www.shutterstock.com
29
De interventies die door middel van meta-analyses zijn geanalyseerd, zijn onlangs gepubliceerd in het wetenschappelijk tijdschrift PLOS ONE: http://dx.plos.org/10.1371/journal. pone.0087987, of zoek op www.plosone.org, zoekterm ‘poststroke’.
FysioPraxis | maart 2014
29
30
WETENSCHAP - REVIEW
De diagnostische waarde van hoogcervicale instabiliteitstests: een systematische review Drs. Nathan Hutting, dr. Wendy Scholten-Peeters, drs. Veerle Vijverman, drs. Martin Keesenberg, dr. Arianne Verhagen
Dit artikel is een vertaling van: Hutting N, Scholten-Peeters GG, Vijverman V, Keesenberg MD, Verhagen AP. Diagnostic Accuracy of Upper Cervical Spine Instability Tests: A Systematic Review. Phys Ther. 2013;93:1686-1695.
Samenvatting Doel: Evaluatie van de diagnostische waarde van screeningstests voor hoogcervicale instabiliteit bij patiënten en gezonde personen. Methode: Diagnostische systematische review volgens de standaarden van de Cochrane Collaboration. Twee onafhankelijke onderzoekers zochten, selecteerden en beoordeelden studies naar de diagnostische waarde van hoogcervicale instabiliteitstests bij patiënten of gezonde proefpersonen. In de studies moest de sensitiviteit en specificiteit zijn gerapporteerd of berekend kunnen worden met een 2x2-tabel. De methodologische kwaliteit is beoordeeld met de QUADAS-2. In het geval van klinische of statistische heterogeniteit werd een beschrijvende analyse uitgevoerd. Resultaten: We vonden vijf studies waarin zeven tests zijn onderzocht. De meeste tests zijn slechts één keer onderzocht, veelal in specifieke patiëntenpopulaties. Over het algemeen was de accuratesse matig. Conclusie: Screenen op hoogcervicale instabiliteit kan op dit moment niet valide worden gedaan.
Inleiding De prevalentie van hoogcervicale instabiliteit is laag (0,6 %) en varieert tussen verschillende patiëntengroepen.1 Hoogcervicale instabiliteit komt vaker voor bij patiënten met inflammatoire aandoeningen zoals reumatoïde artritis en de ziekte van Bechterew. Ook bij patiënten na een trauma en met congenitale afwijkingen (syndroom van Down) komt hoogcervicale instabiliteit vaker voor.2 Symptomen van hoogcervicale instabiliteit variëren van nekpijn, beperkte range of motion of torticollis tot neurologische verschijnselen.4 Hoofdpijn, nekpijn, en beperkte mobiliteit zijn FysioPraxis | maart 2014
veelvoorkomende redenen voor het toepassen van manuele of fysiotherapeutische interventies. Echter, als er een verdenking is van (hoog) cervicale instabiliteit, is het van belang dat patiënten niet behandeld worden met speciale technieken zoals manipulaties, vanwege het mogelijke risico op complicaties. Om het risico op complicaties na behandeling zoveel mogelijk te beperken, wordt aanbevolen om patiënten te screenen op de aanwezigheid van een hoogcervicale instabiliteit, met name bij patiënten met een verhoogd risico.8 In de literatuur worden verschillende klinische tests beschreven voor het screenen op hypermobiliteit en instabiliteit van de craniocervicale ligamenten, namelijk de Sharp-Purser test (SPT), de ‘side-bending test’, de hoogcervicale flexiekniktest en de laterale verschuifbaarheidstest. Deze tests zijn echter alleen bruikbaar als de betrouwbaarheid en validiteit van deze tests voldoende zijn. Ondanks internationale aanbevelingen op screening van hoogcervicale instabiliteit, bestaat in de praktijk geen consensus over het gebruik van screeningstests. Uit een Australische survey bleek dat 34,3% van de leden van de Australian Physiotherapy Association zelden instabiliteittests voor de hoogcervicale wervelkolom uitvoerden en 23% nooit, terwijl 12,3% van de therapeuten alleen hoogcervicale instabiliteittests uitvoerden wanneer ze cervicale manipulaties als behandelstrategie overwogen.12 Er is weinig bekend over de diagnostische waarde van de hoogcervicale instabiliteitstests en er zijn, voor zover bekend bij de auteurs, geen systematische reviews uitgevoerd over dit onderwerp. Het doel van deze systematische review is dan ook de diagnostische waarde van de hoogcervicale instabiliteitstests, in termen van sensitiviteit, specificiteit, voorspellende waarden en likelihood ratios, te evalueren bij patiënten en gezonde personen.
Methode Zoekstrategie Twee onafhankelijke onderzoekers (NH, MK) zochten naar relevante literatuur in de elektronische databases van PUBMED, CINAHL, EMBASE en RECAL Legacy (tot eind oktober
2012). Er is gebruikgemaakt van MeSH termen (PUBMED), Thesaurus (EMBASE, CINAHL) en vrije tekstwoorden. De zoektermen waren gerelateerd aan de diagnostische waarden, manipulatie en hoogcervicale instabiliteit. De volledige zoekstrategie kan worden opgevraagd bij de corresponderende auteur van dit artikel.
Studieselectie Studies die de diagnostische waarde van hoogcervicale instabiliteitstests bij patiënten of gezonde proefpersonen onderzochten en waarbij sensitiviteit en specificiteit waren gerapporteerd of berekend konden worden met een 2x2-tabel, zijn geïncludeerd. Alle artikelen zijn op titel en abstract beoordeeld door twee onafhankelijke onderzoekers (NH, MK). Van de relevante artikelen zijn de volledige teksten beoordeeld aan de hand van de selectiecriteria. Er was geen restrictie wat betreft het jaartal van publicatie of taal. In geval van meningsverschillen tussen beide reviewers werd een derde persoon (WSP) geraadpleegd. De referenties van de geïncludeerde artikelen vanuit de zoekstrategie werden handmatig gecontroleerd op relevantie van studies die niet in de elektronische databases waren gevonden.
Dataextractie Twee onafhankelijke onderzoekers (NH, WSP) voerden de dataextractie uit door middel van een gestandaardiseerd formulier. De volgende data werd geëxtraheerd: auteur, jaar van publicatie, kenmerken van de studiepopulatie, de indextest, de referentietest en de waarden van sensitiviteit, specificiteit, voorspellende waarden en likelihood ratios. Wanneer geen ruwe data werden gerapporteerd in het artikel, is de eerste auteur van het artikel per e-mail benaderd voor aanvullende informatie.
Methodologische kwaliteit De methodologische kwaliteit van de geïncludeerde artikelen is onderzocht met behulp van de QUADAS-2.13 De QUADAS-2 bestaat uit vier domeinen die vertekening (bias) in kaart brengt met betrekking tot de selectie van patiënten, indextest, referentiestandaard, patiëntstroom en tijdstip van index en referentietest.13 Twee onderzoekers (NH, MK) scoorden onafhankelijk
31
RESULTATEN Studieselectie De zoekstrategie in de verschillende databases leverde in totaal 773 potentiële artikelen op. Figuur 1 geeft de flowchart weer van het selectieproces. Na het verwijderen van dubbele referenties en selectie op basis van titel en abstract, bleven vier studies18-21 over waarvan de volledige tekst werd bekeken. Van deze artikelen zijn drie studies geïncludeerd.19-21 Eén studie werd geëxcludeerd omdat deze studie geen diagnostische waarden of ruwe data rapporteerde.18 Via handmatig doorzoeken van de referenties van de geïncludeerde artikelen werden 2 extra studies getraceerd. Uiteindelijk voldeden 5 studies aan de selectiecriteria en zijn opgenomen in deze systematische review.31-35 De eerste auteur van een van de vijf studies is gecontacteerd met het verzoek tot aanlevering van ruwe data en data likelihood ratios.20 We ontvingen alleen de likelihood ratios van deze studie.
Beschrijving van de studies Karakteristieken van de geïncludeerde studies zijn weergegeven in tabel 1. Vier studies zijn gepubliceerd tussen 1969 en 1999. Het gemiddeld aantal geïncludeerde personen was 115,5 (range 31-123). Slechts drie studies rapporteerden de gemiddelde leeftijd van de
Identificatie
Studies gevonden door middel van de zoekstrategie (n=773 )
Studies gevonden in referenties van geïncludeerde artikelen (n=2 )
Studies na verwijdering van dubbele artikelen (n=686 )
Screening
De overeenkomst van de beoordeelde methodologische kwaliteit tussen beide reviewers werd berekend en weergegeven met kappawaarde (k). Een kappawaarde werd beoordeeld als slechte (≤0,00), geringe (0,00-0,2), matige (0,210,40), redelijke (0,41-0,60), voldoende tot goede (0,61-0,80) of bijna perfecte overeenstemming (0,81-1,00).14 In principe werden de gegevens bij elkaar opgeteld (gepoold), maar in het geval van klinische (verschil in patiënten, indextest of referentietest) of statistische heterogeniteit (I2 test van Higgens et al.15 > 40%) werd een beschrijvende analyse uitgevoerd. Wanneer de diagnostische waarden niet waren weergegeven in het oorspronkelijke artikel, zijn de ruwe data gebruikt om de diagnostische waarden met behulp van een 2x2-tabel te berekenen. Bij lege cellen in de 2x2-tabel is de waarde 0,5 toegevoegd aan elk veld in de 2x2-tabel.16 Een sensitiviteit, specificiteit en voorspellende waarde van minimaal 80% is als voldoende beschouwd. Een positieve likelihood ratio van >10 en een negatieve likelihood ratio van <0,1 werd ook beschouwd als voldoende.17
Figuur 1: Flowchart van de geïncludeerde studies.
Geschiktheid
Datasynthese en data-analyse
Figuur 1: Flowchart van de geïncludeerde studies
Geïncludeerd
van elkaar alle items als ‘laag’, ‘hoog’ of ‘onduidelijk’. Verschillen in beoordeling werden onderling besproken en wanneer geen consensus bereikt kon worden is een derde persoon (WSP) geraadpleegd.
Gescreende studies (n=686 )
Geëxcludeerde studies (n=680 )
Studies waarvan volledige tekst is doorgenomen (n=6 )
Studies geëxcludeerd met reden (n=1 )
Studies geïncludeerd in de kwalitatieve analyse (n=5 )
proefpersonen. Vier studies includeerden patiënten met reumatoïde artritis. In drie studies was de diagnose reumatoïde artritis gesteld op basis van de criteria van de American Rheumatism Association en in één studie waren de criteria niet duidelijk beschreven.20 Eén studie includeerde patiënten met whiplash associated disorders (WAD).21 Twee studies includeerden ook gezonde proefpersonen, twee studies includeerden patiënten die het ziekenhuis bezochten en één studie includeerde patiënten die de afdeling fysiotherapie van een ziekenhuis bezochten.22 In een andere studie was de setting niet duidelijk.20 De prevalentie van hoogcervicale instabiliteit in de geïncludeerde studies varieerde tussen de 0,07 en 0,44%.
deeld. Over de betrouwbaarheid van de andere tests is geen informatie bekend.
Vier studies vergeleken één of meer instabiliteitstests met röntgenonderzoek als referentie4 test. De atlas dens interval (ADI) werd gemeten op een laterale röntgenfoto. In één studie werd de ADI gemeten in cervicale flexie en in extensie,19 in drie andere studies alleen in flexie. In vier studies werd een ADI ≥ 3 mm geclassificeerd als abnormaal. Eén studie berekende ook sensitiviteit en specificiteit met een ADI ≥ 4mm.19 Eén studie vergeleek de TLA, TLTA, TTM en TPAM met Magnetic Resonance Imaging (MRI).21
Indextests
Methodologische kwaliteit
In totaal werden zeven verschillende tests geevalueerd: de Sharp-Purser test (SPT), ‘clunking test’,22 ‘palate sign’,22 test van het ligament alare (TLA),21 test van het ligament transversum atlantis (TLTA),21 test van het tectoriaal membraan van het atlanto-axiale gewricht (TTM)21 en test van het posterieur atlanto-occipitaal membraan (TPAM)21 (zie tabel 1). Alleen de SPT werd geëvalueerd in meer dan één studie. De interbeoordelaars-betrouwbaarheid van de SPT varieerde tussen de kappawaarden 0,06 en 0,67 en de SPT werd als niet betrouwbaar beoor-
De interbeoordelaars-betrouwbaarheid van de beoordeling van de methodologische kwaliteit met behulp van de QUADAS-2 had een kappawaarde van 0,58 (betrouwbaarheidsinterval 0,32-0,83), wat een redelijke betrouwbaarheid aangeeft. De totale overeenstemming tussen de reviewers was 80%. Alle meningsverschillen werden opgelost tijdens een consensusbijeenkomst. De verschillende studies vertoonden verschillende typen vertekening van de resultaten (bias) en bij ongeveer de helft van de items werd de optie ‘onduidelijk’ gescoord (zie tabel
Referentietests
FysioPraxis | maart 2014
>>
32
WETENSCHAP - REVIEW
Tabel 1. Kenmerken van de geïncludeerde studies. Eerste auteur, jaar van publicatie
Populatie (n)
Gemiddelde leeftijd (spreiding) in jaren
Indextest
Referentietest
Forrester, 199920
RA (31)
57.5 (29-74)
- Sharp-Purser test
Röntgenfoto (lateraal, flexie)
Kaale, 200821
WAD (92) GP (30)
39.1 45.3
- Test van het ligament alare - Test van het ligament transversum atlantis - Test van het tectoriaal membraan van het atlanto-axiale gewricht - Test van het posterieur atlanto-occipitaal membraan
MRI
Mathews,196922
RA (76) GP (28)
- Sharp-Purser test - ‘Clunking test’ - ‘Palate sign’
Röntgenfoto (lateraal, flexie)
Stevens, 197123
RA (100)
- Sharp-Purser test
Röntgenfoto (lateraal, flexie)
Uitvlugt, 198819
RA (123)
- Sharp-Purser test
Röntgenfoto (lateraal, flexie, extensie)
54.2 (21-75)
RA=reumatoïde artritis, WAD=whiplash associated disorders, GP=gezonde personen, MRI=magnetic resonance imaging 2). Dit was met name het geval bij de patiëntselectie en de index- en referentietest.
Diagnostische waarden De sensitiviteit, specificiteit, voorspellende waarden en likelihood ratios van de verschillende tests zijn weergegeven in tabel 3. We berekenden diagnostische waarden met de ruwe data uit drie studies. Het statistisch poolen van de data van de drie studies die de SPT onderzochten was niet mogelijk vanwege statistische heterogeniteit (sensitiviteit I2 = 87,8%, specificiteit I2 = 91,6%). De sensitiviteit varieerde van 0,19 tot 0,96 en de specificiteit van 0,91 tot 1,00 (zie tabel 3). De positief voorspellende waarde van de ‘clunking test’ en het ‘palate sign’ was niet voldoende en die van de SPT was variabel. De negatief voorspellende waarde van de ‘clunking test’ en het ‘palate sign’ was voldoende en die van de SPT variabel. In het algemeen waren de voorspellende waarden van de TLA, TLTA, TTM en TPAM voldoende.
Discussie Belangrijkste bevindingen De diagnostische waarden van de SPT, de enige test die in meerdere studies werd onderzocht, waren over het algemeen niet voldoende. De sensitiviteit was onvoldoende van nagenoeg alle tests; dit betekent dat de test niet gebruikt kan worden om hoogcervicale instabiliteit uit te sluiten. De betrouwbaarheidsintervallen van de likelihood ratios waren groot. Dat duidt op een gemis aan precisie. De methodologische kwaliteit van de meeste studies was slecht tot matig, FysioPraxis | maart 2014
waardoor de resultaten mogelijk vertekend zijn.
Klinische implicaties Met het screenen van patiënten op hoogcervicale instabiliteit willen we voorkomen dat deze patiënten risicovol behandeld worden, waardoor ze kans lopen op een complicatie. Het is daarom belangrijk om vals-negatieve resultaten te voorkomen, dat wil zeggen dat de patiënt toch een behandeling van de hoogcervicale wervelkolom ondergaat, terwijl er sprake is van instabiliteit. Om dit te bereiken moet de sensitiviteit van de tests hoog zijn.25 De sensitiviteit
Tabel 3. Diagnostische waarden van de geïncludeerde studies.
BI=betrouwbaarheidsinterval, SPT=SharpPurser Test, CL=’clunking test’, PS=’palate sign’, TLA-R=test van het rechter ligament alare, TLA-L=test van het linker ligament alare, TLTA=test van het ligament transversum atlantis, TTM=test van het tectoriaal membraan van het atlanto-axiale gewricht, TPAM=test van het posterieur atlanto-occipitaal membraan *met atlas dens interval >4 mm
van de meeste tests is onvoldoende om hoogcervicale instabiliteit uit te sluiten. De klinische waarde van deze tests is dan ook laag. Voldoende specificiteit geeft de mate aan waarmee een test in staat is om fout-positieve resultaten te voorkomen. Specificiteit is in dit kader minder belangrijk dan sensitiviteit omdat een fout-positief resultaat de patiënt niet kan schaden.25 Echter, een in potentie effectieve behandelmethode kan de patiënt hierdoor worden onthouden. De likelihood ratio is een alternatief om de diagnostische waarde van een test weer te
Eerste auteur, jaar van publicatie
Test
Prevalentie
Forrester, 199920
SPT
?
Kaale, 200821
TLA-R TLA-L TLTA TTM TPAM
0.44 0.44 0.35 0.13 0.19
Mathews, 196922
SPT CL PS
0.41 0.08 0.09
Stevens, 197123
SPT
0.36
Uitvlugt, 198819
SPT SPT*
0.26 0.20
33
Tabel 2. Beoordeling methodologische kwaliteit met de QUADAS-2. Studie
Risico op bias
Zorgen m.b.t. toepassing
Patiëntselectie
Indextest
Referentiestandaard
Patiënt stroom en timing
Patiëntselectie
Indextest
Referentiestandaard
Forrester, 199920
?
?
?
?
L
L
?
Kaale, 200821
L
L
L
L
L
?
L
Mathews,196922
H
L
?
L
L
L
?
Stevens, 197123
L
?
?
L
L
L
?
Uitvlugt, 198819
L
?
?
?
L
L
?
L Laag risico
H Hoog risico
? Onduidelijk risico
geven.26 Likelihood ratios ≥ 10 en ≤ 0,1 worden verondersteld sterk bewijs te leveren voor het aantonen of uitsluiten van een aandoening.17 De likelihood ratios van de TTM en TPAM waren voldoende. Dat geeft aan dat deze tests gebruikt zouden kunnen worden om hoogcervicale instabiliteit uit te sluiten. Echter, de betrouwbaarheidsintervallen waren groot, mogelijk door de kleine onderzoekspopulatie. Daarnaast werden deze tests slechts in één studie geëvalueerd. Niettemin zijn deze tests veelbelovend en toekomstige studies zullen de klinische waarde van deze tests verder moeten aantonen. Een diagnostische test is van belang wanneer deze ook een acceptabele betrouwbaarheid heeft. De hoogcervicale-flexiekniktest toonde een acceptabele intra- en interbeoordelaarsbetrouwbaarheid bij kinderen met het syndroom van Down.24 Dit is echter niet generaliseerbaar naar de patiënt met nekpijn in de praktijk. De
SPT en de laterale verschuifbaarheidstest waren niet betrouwbaar.
Sterke en zwakke punten van de studie Dit is de eerste systematische review die de diagnostische waarde van de hoogcervicale instabiliteitstests heeft onderzocht. Helaas werd alleen de SPT in meer dan één studie onderzocht en geen van de studies onderzocht de waarde van de tests als screeningtest in de gewone fysiotherapiepraktijk. Dit betekent dat de generaliseerbaarheid van de resultaten naar de praktijk laag is. De prevalentie van hoogcervicale instabiliteit is laag, maar is in de tweede lijn vaak hoger dan bij patiënten in de eerste lijn. De prevalentie van hoogcervicale instabiliteit zoals aangetoond door de referentietest tussen de geïncludeerde studies, varieerde. Deze varieerde zelfs in één studie die verschillende tests
onderzocht. Het is vreemd dat de prevalentie varieerde, omdat dezelfde populatie gebruikt werd. Er was in de geïncludeerde studies onvoldoende rapportage van gegevens, mogelijk omdat een aantal studies relatief oud zijn. Dit kan leiden tot verschillenden typen bias en dit beperkt de kracht van onze conclusies. De interbeoordelaars-betrouwbaarheid van het scoren van de methodologische kwaliteit met de QUADAS-213 was redelijk. Verschillen tussen de onderzoekers werden voornamelijk veroorzaakt door leesfouten en verschillen in interpretatie. Beide beoordelaars hadden moeilijkheden met het scoren met de QUADAS-213 vanwege vaak onduidelijke of onvolledige informatie in de studies. Het wordt aanbevolen het rapporteren in de toekomst te verbeteren door gebruik te maken van de STARD richtlijnen.28 Vier studies18,19,21,22 gebruikten het ADI op een röntgenopname om instabiliteit vast te stellen.
Sensitiviteit (95% BI)
Specificiteit (95% BI)
Positief voorspellende waarde (95% BI)
Negatief voorspellende waarde (95% BI)
Positieve likelihood ratio (95% BI)
Negatieve likelihood ratio (95% BI)
0.43
0.77
0.34
0.89
1.88 (1.14-3.09)
0.74 (0.53-1.02)
0.69 (0.56-0.81) 0.72 (0.60-0.84) 0.65 (0.51-0.79) 0.94 (0.82-1.06 0.96 (0.87-1.04)
1.00 (1.00-1.00) 0.96 (0.91-1.00) 0.99 (0.96-1.01) 0.99 (0.97-1.01) 1.00 (1.00-1.00)
1.00 (1.00-1.00) 0.93 (0.85-1.01) 0.97 (0.90-1.03) 0.94 (0.82-1.06) 1.00 (1.00-1.00)
0.80 (0.71-0.89) 0.81 (0.73-0.90) 0.84 (0.76-0.91) 0.99 (0.97-1.01) 0.99 (0.97-1.01)
94.09 (5.91-1498.02) 16.37 (5.35-50.10) 51.44 (7.25-365.12) 98.44 (13.94-695.15) 185.6 (11.67-2952.63)
0.33(0.22-0.47) 0.29 (0.19-0.48) 0.35 (0.12-0.53) 0.06 (0.01-0.42) 0.04 (0.01-0.30)
0.19 (0.08-0.38) 0.33 (0.06-0.76) 0.71 (0.30-0.95)
0.71 (0.55-0.83) 0.76 (0.64-0.85) 0.80 (0.68-0.88)
0.32 (0.14-0.57) 0.11 (0.02-0.35) 0.26 (0.10-0.51)
0.56 (0.42-0.70) 0.93 (0.82-0.98) 0.96 (0.87-0.99)
0.67 (0.29-1.57) 1.37 (0.41-4.58) 3.52 (1.82-6.82)
1.13 (0.94-1.38) 0.88 (0.50-1.56) 0.36 (0.11-1.16)
0.44 (0.28-0.62)
0.98 (0.90-1.00)
0.94 (0.70-1.00)
0.76 (0.65-0.84)
28.44 (3.93-205.72)
0.56 (0.42-0.76)
0.69 (0.50-0.83) 0.88 (0.68-0.97)
0.96 (0.89-0.99) 0.96 (0.89-0.99)
0.85 (0.64-0.95) 0.85 (0.64-0.95)
0.90 (0.81-0.95) 0.97 (0.91-0.99)
15.64 (5.83-41.94) 21.56 (8.17-56.91)
0.33 (0.20-0.55) 0.13 (0.04-0.36) >> FysioPraxis | maart 2014
WETENSCHAP - REVIEW
Ondanks dat deze methode frequent wordt gebruikt bij het vaststellen van hoogcervicale instabiliteit, heeft deze methode enkele beperkingen. Omdat de test-hertest-betrouwbaarheid van een röntgenopname niet voldoende is,29 is dit niet de perfecte referentietest. Volgens de American Association of Radiologists zijn de referentiewaarden voor het vaststellen van instabiliteit een ADI > 2,5-3 mm voor volwassenen en een ADI > 4,5-5 mm voor kinderen.24 Ongeveer 95% van de gezonde personen heeft een ADI van 0,3-1,8 mm in flexie, van 0,4-0,2 mm in de neutrale positie en van 0,3-2,2 mm in extensie.4 Omdat de ADI klein is, dienen beoordelaars bewust zijn op de kans op meetfouten.4 Enkele auteurs hebben gesuggereerd dat de diameter van het spinale kanaal een beter diagnostisch criterium is. Anderen geven aan dat Computed Tomography (CT) en MRI de voorkeur hebben als referentietest voor het diagnosticeren van hoogcervicale instabiliteit.4 Eén studie vergeleek het verlies van collagene integriteit, beoordeeld op MRI (graad 0-3), met de mate van vergrote mobiliteit beoordeeld door middel van klinisch onderzoek (categorie 0-3).21 Deze auteurs gingen na of laesies van een specifieke nekstructuur invloed hadden op de mobiliteit van die structuur. Tot op heden wordt MRI gezien als de beste manier om collageenintegriteit van weke delen te visualiseren,31 en wordt deze gezien als de ‘gouden standaard’.21 Eén studie onderzocht of de resultaten van een klinische test (TLA, TLTA, TTM, TPAM) correspondeerden met tekenen van lichamelijk letsel, beoordeeld op MRI.21 Bij letsel van weke delen kan in deze regio een vergrote mobiliteit worden verwacht.21 Helaas classificeerden de auteurs deze vergrote beweeglijkheid niet als instabiliteit.
Conclusies De geïncludeerde studies vertonen verschillende vormen van bias met betrekking tot patiëntselectie, gebruikte indextest, referentiestandaard, patiëntenstroom en timing. De sensitiviteit van de onderzochte testen is variabel. Wij concluderen dat screenen voor hoogcervicale instabiliteit op dit moment niet valide kan worden gedaan. De TTM en TPAM vertonen de beste accuratesse bij WAD-patiënten in slechts één kleine studie. Nathan Hutting is fysiotherapeut, manueel therapeut, wetenschappelijk onderzoeker, promovendus, Faculteit Geneeskunde en Farmacie, Vrije Universiteit Brussel, België en Lectoraat Arbeid & Gezondheid Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. E-mail: nhutting@fysiotherapiehetcentrum.nl. Wendy Scholten-Peeters is fysiotherapeut, manueel therapeut, senior onderzoeker, Faculteit Geneeskunde en Farmacie, Vrije Universiteit Brussel, België en Lectoraat Diagnostiek, Avans Hogeschool en afdeling huisartsengeneeskunde Erasmus MC Rotterdam. Veerle Vijverman is fysiotherapeut, manueel therapeut, Faculteit Geneeskunde en Farmacie, FysioPraxis | maart 2014
www.shutterstock.com
34
Vrije Universiteit Brussel, België en praktijk voor fysiotherapie in Geel, België. Martin Keesenberg is fysiotherapeut en klinisch gezondheidswetenschapper, Corpus Mentis, Centrum Fysiotherapie & Wetenschap in Leiden en bestuurslid Vereniging Fysiotherapie & Wetenschap. Arianne Verhagen is fysiotherapeut, manueel therapeut, lector, Lectoraat Diagnostiek, Avans Hogeschool en universitair hoofddocent afdeling huisartsengeneeskunde Erasmus MC Rotterdam.
Referenties
1. Beck RW, Holt KR, Fox MA, Hurtgen-Grace KL. Radiographic anomalies that may alter chiropractic intervention strategies found in a New Zealand population. J Manipulative Physiol Ther. 2004;27(9):554-559. 2. Swinkels R, Beeton K, Alltree J. Pathogenesis of upper cervical instability. Man Ther. 1996;1(3):127-132. 3. Aspinall W. Clinical testing for the craniovertebral hypermobility syndrome. J Orthop Sports Phys Ther. 1990;12(2):47-54. 4. Swinkels RA, Oostendorp RA. Upper cervical instability: fact or fiction? J Manipulative Physiol Ther. 1996;19(3):185-194. 5. Rivett DA, Thomas L, Bolton P. Pre-manipulative testing: where do we go from here? NZ journal of physiotherapy. 2005;33(3):78-84. 6. Colloca CJ, Pickar JG, Slosberg M. Special focus on spinal manipulation. J Electromyogr Kinesiol. 2012;22(5):629-631. 7. Refshauge KM, Parry S, Shirley D, Larsen D, Rivett DA, Boland R. Professional responsibility in relation to cervical spine manipulation. Aust J Physiother. 2002;48(3):171-179. 8. Mintken PE, Metrick L, Flynn TW. Upper cervical ligament testing in a patient with os odontoideum presenting with headaches. J Orthop Sports Phys Ther. 2008;38(8):465-475. 9. Di Fabio RP. Manipulation of the cervical spine: risks and benefits. Phys Ther. 1999;79(1):50-65. 10. Hing WA, Reid DA, Monaghan M. Manipulation of the cervical spine. Man Ther. 2003;8(1):2-9. 11. Rushton A, Rivett D, Carlesso L, Flynn T, Hing W, Kerry R. International Framework for Examination of the Cervical Region for potential of Cervical Arterial Dysfunction prior to Orthopaedic Manual Therapy Intervention: International Federation of Orthopaedic Manipulative Physical Therapists; 2012. 12. Osmotherly PG, Rivett DA. Knowledge and use of craniovertebral instability testing by Australian physiotherapists. Man Ther. 2011;16(4):357-363. 13. Whiting PF, Rutjes AW, Westwood ME, et al. QUADAS-2: a revised tool for the quality assessment of diagnostic accuracy studies. Ann Intern Med. 2011;155(8):529-536. 14. Landis JR, Koch GG. The measurement of observer agreement for categorical data. Biometrics. 1977;33(1):159-174. 15. Higgins JP, Thompson SG, Deeks JJ, Altman DG.
Measuring inconsistency in meta-analyses. BMJ. 2003;327(7414):557-560. 16. Altman D, Machin D, Bryant T, Gardner MJ. Statistics with confidence: Confidence intervals and statiscical guidelines. London: BMJ Books; 2000. 17. Guyatt G, Rennie D, Meade M, Cook M. Users’ Guides to the Medical Literature. Chicago: McGrawHill Professional; 2008. 18. Olson K, Paris S, Spohr C, Gorniak G. Radiographic assessment and reliability study of the craniovertebral sidebending test. J Man Manip Ther. 1998;6(2):8796. 19. Uitvlugt G, Indenbaum S. Clinical assessment of atlantoaxial instability using the Sharp-Purser test. Arthritis Rheum. 1988;31(7):918-922. 20. Forrester G, Barlas P. Reliability and validity of the Sharp-Puser test in the assessment of atlato-axial instability in patients with rheumatoid arthritis. Physiotherapy. 1999;85(7):376-376. 21. Kaale BR, Krakenes J, Albrektsen G, Wester K. Clinical assessment techniques for detecting ligament and membrane injuries in the upper cervical spine region - a comparison with MRI results. Man Ther. 2008;13(5):397-403. 22. Mathews JA. Atlanto-axial subluxation in rheumatoid arthritis. Ann Rheum Dis. 1969;28(3):260-266. 23. Stevens JC, Cartlidge NE, Saunders M, Appleby A, Hall M, Shaw DA. Atlanto-axial subluxation and cervical myelopathy in rheumatoid arthritis. Q J Med. 1971;40(159):391-408. 24. Cattrysse E, Swinkels R, Oostendorp R, Duquet W. Upper cervical instability: are clinical tests reliable? Man Ther. 1997;2(2):91-97. 25. Hutting N, Verhagen AP, Vijverman V, Keesenberg DM, Dixon G, Scholten-Peeters GGM. Diagnostic accuracy of premanipulative vertebrobasilar insufficiency tests: a systematic review. Man Ther. 2013;18:177-182. 26. Deeks JJ, Altman DG. Diagnostic tests 4: likelihood ratios. BMJ. 2004;329(7458):168-169. 27. Neva MH, Hakkinen A, Makinen H, Hannonen P, Kauppi M, Sokka T. High prevalence of asymptomatic cervical spine subluxation in patients with rheumatoid arthritis waiting for orthopaedic surgery. Ann Rheum Dis. 2006;65(7):884-888. 28. Bossuyt PM, Reitsma JB, Bruns DE, et al. The STARD statement for reporting studies of diagnostic accuracy: explanation and elaboration. Clin Chem. 2003;49(1):7-18. 29. Gajdosik CG, Ostertag S. Cervical instability and down syndrome: Review of the literature and implications for physical therapists. Pediatr Phys Ther. 1996(8):31-36. 30. White KS, Ball WS, Prenger EC, Patterson BJ, Kirks DR. Evaluation of the craniocervical junction in Down syndrome: correlation of measurements obtained with radiography and MR imaging. Radiology. 1993;186(2):377-382. 31. Erickson SJ. High-resolution imaging of the musculoskeletal system. Radiology. 1997;205(3):593-618.
w e t e n s c h a p s k at e r n P T J
Summary
PTJ #2, February 2014
The Groningen Meander Walking Test: Een dynamische looptest voor ouderen met dementie Willem Bossers, Lucas van der Woude, Froukje Boersma, Erik Scherder, Marieke van Heuvelen
Klinische vraag Is de Groningen Meander Walking Test (GMWT) een uitvoerbare en betrouwbare test bij ouderen met dementie? Conclusie van de auteurs De GMWT is goed uitvoerbaar bij ouderen met dementie. De tijdscore is een betrouwbare uitkomstmaat en gevoelig om veranderingen te meten. De foutenscore blijkt echter onvoldoende betrouwbaar te zijn. Onderzoeksopzet Een test-hertest-opzet met 1 week tussen de metingen. Onderzoekslocatie Wandelgangen (ten minste 10 meter lang en 2 meter breed) van een psychogeriatrische afdeling van een verpleeghuis.
Samenvatting Achtergrond: Dynamische looptesten zijn oorspronkelijk ontworpen voor ouderen met intacte cognitieve functies. Deze functies zijn nodig bij de uitvoering van een test, bijvoorbeeld om de testinstructies te onthouden en om de test volgens protocol uit te voeren. Een voor ouderen met dementie geschikte looptest om de dynamische loopvaardigheid te meten, was nog niet beschikbaar. Daarom is de GMWT ontwikkeld. Tijdens de GMWT loopt de deelnemer 2 keer over een smalle S-vormige lijn van 6 meter lang, waarbij snelheid en nauwkeurigheid van het lopen worden gemeten. De uitvoerbaarheid van de GMWT en de betrouwbaarheid van de GMWT-tijdscore en foutenscore zijn onderzocht. Methode: De GMWT is 2 keer afgenomen met 1 week tussen de metingen. In totaal hebben 42 verpleeghuisbewoners met lichte tot matigzware dementie deelgenomen (gemiddelde leeftijd 87 jaar, 79% vrouw). Alle deelnemers konden zelfstandig lopen, met of zonder een loophulpmiddel. Resultaten: Alle deelnemers waren in staat om de test volgens protocol uit te voeren en er zijn geen nadelige effecten geconstateerd.
De GMWT-tijdscore blijkt een betrouwbare en gevoelige uitkomstmaat (ICC = 0,97; Minimal Detectable Change (MDC) = 2,96s). Echter, het gebruik van een rollator leidt tot een lagere betrouwbaarheid en een mindere gevoeligheid voor verandering voor de GMWT-tijdscore (ICC = 0,75; MDC = 10,35s). De GMWT-foutenscore blijkt onvoldoende betrouwbaar te zijn (ICC = 0,63; MDC = 4,38 stappen naast de lijn). Conclusie: De GMWT is een zeer goed uitvoerbare test voor ouderen met lichte tot matigzware dementie. Daarbij is de GMWT-tijdscore betrouwbaar en gevoelig voor veranderingen, zodat effecten na bijvoorbeeld een training meetbaar zijn. De GMWT-foutscore is onvoldoende betrouwbaar bevonden. Wij adviseren de foutenscore toch te rapporteren in het kader van de interpretatie van de tijdscore. Toekomstig onderzoek richt zich op de vraag welke specifieke balans- en loopeigenschappen de GMWT meet en op de vraag of de prestatie op de test een maat is voor valrisico. MSc Willem Bossers, Centrum voor Bewegingswetenschappen, Universitair Medisch Centrum Groningen, Rijksuniversiteit Groningen; www.dementiefit.nl.
PTJ #2, February 2014
Development and Validation of the ComputerAdministered Animated Activity Questionnaire to Measure Physical Functioning of Patients With Hip or Knee Osteoarthritis Caroline Terwee, Charlotte Coopmans, Wilfred Peter, Leo Roorda, Rudolf Poolman, Vanessa Scholtes, Jaap Harlaar, Riekie de Vet
Klinische vraag Meet een nieuw te ontwikkelen computergestuurde animatievragenlijst dezelfde aspecten van fysiek functioneren bij patiënten met heupen knieartrose als fysieke testen? Conclusie van de auteurs De Animated Activity Questionnaire (AAQ) lijkt een veelbelovend alternatief voor het meten van fysiek functioneren van mensen met heupen knieartrose. De AAQ kan aangepast worden voor andere patiëntenpopulaties. Verdere ontwikkeling en validatie is nodig voor toepassing
in de dagelijkse praktijk. Onderzoeksopzet Een klinimetrische pilotstudy. Onderzoekslocatie Poliklinisch revalidatiecentrum en een polikliniek orthopedie van een ziekenhuis.
Samenvatting Het meten van fysiek functioneren bij patiënten met heup- en knieartrose gebeurt met zelf gerapporteerde vragenlijsten en fysieke testen. Onderzoek toont aan dat deze twee soorten meetinstrumenten niet hoog met elkaar correleren. Dit indiceert dat ze verschillende aspecten van fysiek functioneren meten. Een vragenlijst meet hoeveel moeite een activiteit kost (patiëntperceptie), afhankelijk van onder andere pijn of vermoeidheid. Een fysieke test meet hoe snel een patiënt een activiteit uitvoert in een ‘laboratoriumsituatie’. Een fysieke test is tijdrovend en belastend voor zowel patiënt als therapeut. Een computergestuurde animatievragenlijst kan een alternatief zijn. Bij de AAQ worden verschillende video’s getoond van een activiteit, uitgevoerd in verschillende gradaties van beperkingen. De patiënt wordt gevraagd de uitvoering van de activiteit te kiezen die het beste past bij hoe hij/zij deze zelf uitvoert. Door deze manier van vragen wordt het subjectieve referentiekader van de patiënt verminderd. De AAQ bestaat uit 7 activiteiten (trap op- en aflopen, gaan zitten en opstaan van een bank of toilet en lopen). Bij 33 patiënten zijn scores van de AAQ vergeleken met scores op de zelf gerapporteerde vragenlijsten (HOOS/KOOS subschalen ADL en sport) en fysieke testen (Timed Up and Go test, Timed Chair stand Test en de Timed Stair Test). Zoals verwacht correleerde de AAQ sterker met de totaalscore op de fysieke testen (r = 0,79; 95%CI 0,61-0,89) dan met scores op de HOOS/KOOS subschaal ADL (r = 0,60; 95%CI 0,32-0,78) en subschaal sport (r = 0,68; 95%CI 0,44-0,83). 58% van de patiënten gaf de voorkeur aan de AAQ boven de vragenlijsten en fysieke testen. Het verder ontwikkelen van een meer complete set van activiteiten, meer gradaties van uitvoering per activiteit en het testen van validiteit en betrouwbaarheid zijn nodig voor gebruik in de dagelijkse praktijk. Wilfred Peter, Reade, centrum voor revalidatie en reumatologie, en de afdeling Epidemiologie en Biostatistiek, VU medisch centrum, Amsterdam. FysioPraxis | maart 2014
35
messegelände köln | exhibition centre cologne
JOIN GLOBAL FITNESS AT FIBO: 3 – 6 APRIL 2014
TRADE VISITOR TICKETS ONLINE AND AT THE CASH DESK ON-SITE the leading international trade show for fitness, wellness & health
Organised by
MED_185x268+3_GB.indd 1
WWW.FIBO.DE
18.02.14 16:42
S p e c i a l i s t e n k at e r n
Specialisten katern Redactie: de Specialistenverenigingen coรถrdinatie en eindredactie: Lidwien van Loon
NVFG
Aandacht voor positionering geriatriefysiotherapeut Gesprek met bestuurder Louis Nijhuis NVFK
Indianen en piraten
Informatie voor de kinderfysiotherapeut NVFS
Talent Award 2013 voor Katie Steenman Kinematica bij toproeiers met en zonder lagerugpijn NVMT
State of the art
Nieuw boek over spinal control en lagerugpijn
Symposium PAINles
Nieuwe inzichten in pijnclassicificatie VHVL
Travel Grant
Nieuwe reisbeurs en andere berichten
38 39 40 42 44 45
37
N V F G | NE D ERLAN D S E V ERENI G IN G V O O R F Y S I O T H ERAPIE IN D E G ERIATRIE
38
S p e c i a l i s t e n k at e r n
In gesprek met bestuurder Louis Nijhuis
Nog klein in aantal maar onmisbaar voor de toekomst Sinds mei vorig jaar versterkt Louis Nijhuis het bestuur van de NVFG. Op de algemene ledenvergadering van de NVFG werd hij unaniem gekozen tot nieuw bestuurslid met Markt als zijn belangrijkste aandachtsgebied. Hoog tijd om eens nader kennis met hem te maken. Walter Hanssen vroeg hem naar zijn drijfveren. Tekst: Walter Hanssen
Wat was voor jou de doorslaggevende factor om voor de geriatriefysiotherapie te kiezen? “Mijn interesse in de geriatrie is mede ingegeven door het feit dat met name in dit domein de complexiteit zo groot is. Het is een uitdaging voor de fysiotherapeut om in de diversiteit van aandoeningen en morbiditeiten een keuze te maken die de cliënt in zijn functionaliteit het beste dient. Analyseren en prioriteren zijn twee begrippen die in de geriatrie belangrijk zijn.” Hoe kijk je in het algemeen tegen het vak fysiotherapie aan? “Fysiotherapie heeft de tijd mee gehad. We zijn de haarlemmerolie in de gezondheidszorg geweest. Ons domein is te groot geworden. Nieuwe ontwikkelingen die ons beroep beter definiëren, zijn noodzakelijk. Neem als voorbeeld het traject ‘Kwaliteit in Beweging’, waarbij de fysiotherapeut door middel van Patient Reported Outcome Measures zijn kwaliteit transparant, doelmatig en effectief neerzet. Daarnaast zie je een ontwikkeling ontstaan waarbij de fysiotherapeut de hulpvraag van de
cliënt of zijn mantelzorger vertaalt naar een fysiotherapeutische diagnose en tegelijkertijd een behandelplan met doelstellingen opstelt. Er moet rekening mee gehouden worden dat deze interventie doelmatig, doeltreffend en kosteneffectief is.” Het kabinet probeert de kostenstijgingen op allerlei manieren te beteugelen, waarbij de fysiotherapie al jaren niet wordt gespaard. Vind je dat terecht? “Nee, dat is een strategie die niet te begrijpen is. Investeren in een omgeving waarin gezondheid de sturende factor is, lijkt mij een goede insteek. De fysiotherapie is hier zeer creatief en intensief mee bezig, gezien alle projecten die van de grond komen.”
Het risico van verdere verschraling in de zorg is groot. Het is belangrijk om je meerwaarde voor het voetlicht te brengen Ben jij van mening dat zorgverzekeraars teveel de dienst uitmaken binnen de gezondheidszorg? “Ik vind dat het speelveld niet evenwichtig is verdeeld. Patiënten, zorgverleners en zorgverzekeraars dienen een even grote stem te hebben in deze zorgmarkt. Verzekeraars verschuilen zich achter de verantwoordelijkheid die ze opge-dragen hebben gekregen om kwalitatief goede zorg in te kopen. Het zou goed zijn als de Nederlandse Patiënten en Consumenten Federatie (NPCF) hier een krachtigere positie inneemt.”
voor het voetlicht te brengen, zeker bij die partijen die die zorg inkopen of beleid hierop maken.” Welke ideeën heb jij om deze portefeuille in de komende jaren vorm te gaan geven? “De gezondheidsmarkt is er niet een van elkaar iets gunnen; het is een keiharde marktsituatie. Je moet met heldere producten en onderbouwing daarvan op de proppen te komen. We zijn nog steeds gewend om in behandelingen te denken, maar een behandeling alleen geeft niet het eindresultaat. Verslaglegging, overleggen en coaching zijn net zulke essentiële factoren. Daar moet veel meer de nadruk op worden gelegd.” Wat zijn volgens jou de speerpunten waaraan het NVFG-bestuur de komende vijf jaar moet gaan werken? “Er moeten heldere eisen aan de opleidingen worden gesteld zodat er goede en competentiegerichte geriatriefysiotherapeuten op de markt komen. Er is meer pr nodig om het beroep beter onder de aandacht te brengen. Resultaten van onderzoek moeten als bewijs gebruikt worden om ons handelen te onderbouwen, ook bij betalende instanties. En netwerken om de juiste personen en instanties aan te spreken is van groot belang.” Zijn er nog zaken die je de lezers wilt meegeven? “We zijn misschien klein in aantal, maar we bestrijken wel een domein waar iedereen vroeg of laat mee te maken krijgt. Geven we daar een goed visitekaartje voor af, dan geloof ik in een mooie toekomst.” Walter Hanssen is geriatriefysiotherapeut bij Amstelring in Amsterdam. Ook is hij hoofdredacteur van Fysiotherapie en Ouderenzorg, het vakblad van de NVFG. Hij is bereikbaar via whanssen@amstelring.nl.
Louis Nijhuis FysioPraxis | maart 2014
Binnen het bestuur beheer je de portefeuille Markt. Wat moet ik me daarbij voorstellen? “Het bestuur heeft voor deze specifieke portefeuille gekozen omdat het positioneren van de geriatriefysiotherapeut op dit moment van groot belang is. Door verregaande bezuinigingen is het risico van verdere verschraling in de zorg groot. Het is dan belangrijk om je meerwaarde in de zorg
Het volledige interview verschijnt in het maartnummer van Fysiotherapie en Ouderenzorg.
Beatrixoord hanteert CIMT-BIT-methode
Pediatric Physical Therapy gebruiksaanwijzing Samen met de American Physical Therapy Association (APTA) geeft de NVFK het tijdschrift Pedriatric Physical Therapy uit. NVFK-leden hebben volledig toegang tot alle artikelen en tot het archief van de afgelopen twintig jaar. Sinds 2011 worden er ook artikelen van Nederlandse bodem in het tijdschrift gepubliceerd; steeds meer landen sluiten zich bij het tijdschrift aan. Bovendien worden de gebruiksmogelijkheden steeds groter. Het tijdschrift biedt inmiddels diverse toepassingen aan, waaronder de mogelijkheid tot e-PUB export, e-mail alerts van ePubs ahead of print, en mogelijkheden om het tijdschrift via een iPhone en iPad te downloaden. Het inloggen op de website van Pedriatric Physical Therapy kan via een link op de homepage van de website van de NVFK. Enkele kinderfysiotherapeuten hebben echter inlogproblemen. De NVFK is nu samen met de APTA hard bezig om deze inlogproblemen op te lossen. De laatste informatie over het gebruik van Pediatric Physical Therapy leest u op de website van de NVFK: www.nvfk.fysionet.nl/ppt.
Constraint Induced Movement Therapy - Bimanuele Training (CIMT-BIT) is een kortdurende intensieve behandelmethode voor kinderen met een eenzijdige verminderde handfunctie (unilaterale CP, NAH of plexusleasie). Langdurig gedwongen gebruik van de aangedane arm lijkt effectiever dan reguliere ergo- of fysiotherapie gedurende één à twee keer per week. Het UMCG biedt sinds drie jaar programma’s aan voor kinderen tussen de 2,5 en 18 jaar. Dit gebeurt in het Centrum voor Revalidatie, locatie Beatrixoord in Haren. Voor kinderen tussen 2,5 en 8 jaar is er de Indianengroep, gebaseerd op het piratenconcept. Voor kinderen van 8 tot 12 jaar is er rondom de herfstvakantie de Eigenhandig groep. Voor pubers van 12 tot18 jaar is er in de zomervakantie het Tweehandig Zelfstandig kamp. De handfunctietraining is taak- en hulpvraaggericht, en bestaat uit minimaal 72 uur. De behandelmethode wordt aanbevolen in de CPrichtlijn. Uit onderzoek blijkt dat de behaalde resultaten voor ten minste zes maanden behouden blijven. Naast verbetering in handfunctie geven ouders en kinderen ook verbetering aan in zelfstandigheid, sociaal welzijn en zelfvertrouwen. Neem voor meer informatie contact op met kinderfysiotherapeuten Margriet van Dam of Jolanda Visser, of met ergotherapeut Iny van de Zandt. Ze zijn bereikbaar via telefoonnummer 050 - 533 84 50. Op YouTube is er een promotiefilm beschikbaar over de indianengroep en over Tweehandig Zelfstandig.
Diagnosecodelijst NVFK “Welke diagnosecodes moet ik gebruiken bij de aandoeningen die ik behandel?” Regelmatig ontvangt de NVFK vragen van leden over het gebruik van codes. Om hierover helderheid en uniformiteit te verschaffen heeft de NVFK een overzicht gemaakt van de meest voorkomende coderingen. Een steeds actueel overzicht is te vinden op: www.nvfk.fysionet.nl/coderen. Het is voor onze beroepsgroep van belang dat we op een correcte en transparante wijze coderen. Bent u van mening dat er een code niet in de lijst is opgenomen, dan adviseert het NVFKbestuur om uw keuze voor te leggen aan de desbetreffende verzekeraar. Zou u de NVFK
hiervan op de hoogte willen stellen? Dan kan de lijst mogelijk worden aangepast.
Tortle afgeraden De Tortle is een soort mutsje met een rol in de nek die het liggen op een voorkeurszijde zou verhinderen. Er is nog geen uitgebreid onderzoek naar dit product gedaan maar Stichting Wiegedood raadt het gebruik ervan af. Het bedekken van het hoofdje kan namelijk oververhitting geven, wat een verhoogde kans op wiegedood geeft. De Stichting Wiegedood heeft op haar site een lijst met producten staan waarover zij advies geeft: www.wiegedood.nl.
Meer informatie over de onderwerpen op deze pagina vindt u op nvfk.fysionet.nl/ fysiopraxis of op de genoemde links in de artikelen. U kunt ook de QR-code gebruiken:
FysioPraxis | maart 2014
39
NVFK | NEDERLANDSE VERENIGING VOOR KINDERFYSIOTHERAPIE
S P E C I A L I S T E N K AT E R N
N V F S | NE D ERLAN D S E V ERENI G IN G V O O R F Y S I O T H ERAPIE IN D E S P O RT G E Z O N D H EI D S Z O R G
40
S p e c i a l i s t e n k at e r n
Kwalitatief onderzoek wint NVFS Talent Award 2013
Kinematica bij toproeiers met en zonder lagerugpijn De NVFS Talent Award 2013 is gewonnen door Katie Steenman en haar collega’s. Uit hun onderzoek blijkt dat roeiers met een voorgeschiedenis van lagerugpijn zich tijdens training meer zijwaarts verplaatsen dan roeiers zonder een voorgeschiedenis van lagerugpijn. Ook concluderen ze dat het 3D-model voor dynamisch verbonden segmenten (3D-MDVS) toepasbaar is tijdens trainingen op een roei-ergometer. U leest de hoofdzaken uit het onderzoek. Tekst: Katie Steenman MPST, MPPT
Lagerugpijn is de meest voorkomende blessure onder toproeiers. In de laatste dertig jaar is de incidentie toegenomen van 18,8% van alle roeiers tot 45,5%. (Para)medische begeleiders weten momenteel niet goed wat ze hiertegen kunnen doen. Er wordt gesuggereerd dat de biomechanica van roeiers een relatie heeft met de klachten, maar deze relatie is tot nu toe niet onderzocht. De meest waarschijnlijke mechanismen zijn zijwaartse verplaatsing van het zwaartepunt van de roeier op het bankje en links-rechtsverschil in afzetkracht op het voetenboord. Dit hebben we onderzocht, net als het meetbaar maken van de belasting op de gewrichten via het 3D-model voor dynamisch verbonden segmenten (3D-MDVS). Roeien Eerst iets meer over roeien. Olympisch roeien gebeurt over een afstand van 2.000 meter in een smalle boot. De boot versnelt door de krachten van de bladen of riemen als ze door het water worden geduwd. De roeier zit in de boot met
zijn rug in de bewegingsrichting. Hij zit op een rollend bankje zodat hij zijn gehele lichaam kan inzetten. Er zijn twee typen van roeien: • skullen: de roeier heeft in elke hand een riem (met één, twee of vier personen in een boot) • boordroeien: de roeier heeft één riem vast met beide handen (met twee, vier of acht personen in een boot) Een roeibeweging wordt ook wel een haal genoemd; het aantal halen per minuut wordt het tempo genoemd. De haal kan onderverdeeld worden in drie fasen die van belang zijn voor het voortstuwen van de boot: de inpik, de acceleratie en de uitpik, zie foto 1-3. Onderzoeksdeelnemers Alle toproeiers die deel uitmaakten van het Nederlands Nationaal Roeiteam, waren uitgenodigd om mee te doen aan het onderzoek. De roeiers moesten gezond zijn en op het moment van het onderzoek het volledige trainingsprogramma uitvoeren. Specifieke exclusiecriteria waren lagerugklachten meer dan een jaar geleden zonder een episode in de laatste twaalf maanden, en leeftijd onder de achttien jaar. We hebben de roeiers onderverdeeld in een groep met en een groep zonder een voorgeschiedenis van lagerugklachten. Lagerugklachten hebben we gedefinieerd als roeispecifieke pijnklachten in de onderrug die ervoor zorgden dat in de laatste twaalf maanden de roeier een wedstrijd moest missen of op z’n minst twee trainingen moest overslaan en/of een medisch specialist had ingeschakeld. In totaal konden we 42 deelnemers includeren.
Aanleiding uit de praktijk gegrepen Het idee voor dit project is ontstaan door de vele blessures die ik ben tegengekomen tijdens mijn roeicarrière en mijn dagelijkse praktijk als fysiotherapeut. Ieder jaar zijn er weer toproeiers die door lagerugpijn langere periodes niet volledig kunnen meetrainen. Er is nog maar weinig onderzoek gedaan naar een manier om de incidentie te verminderen. Opvallend is wel dat er vaak een link wordt gelegd met asymmetrische biomechanica, maar dat verband is nog niet eerder onderzocht. In ons onderzoek hebben we verschillende (mogelijk asymmetrische) biomechanische mechanismen tijdens het roeien vergeleken tussen toproeiers met en zonder een voorgeschiedenis van lagerugpijn.
FysioPraxis | maart 2014
Onderzoeksopstelling Om de kinematica van de roeiers meetbaar te maken, hebben we gebruikgemaakt van een 3DMDVS. We hadden een extra krachtenplatform nodig onder het bankje van de roei-ergometer om alle krachten in kaart te kunnen brengen. De roei-ergometer was uitgerust met drie zesassige krachtplatformen (range 1500 N, AMTI, Watertown, MA, USA) en een één-askrachtopnemer in de kabel van de roei-ergometer (range 2000N, AST, Duitsland). Daarnaast maakten we gebruik van een 3Dcamera (Optotrak 3020, Northern Digital Inc. Canada) waarmee we aan de hand van infraroodmarkers de kinematica in kaart konden brengen. In totaal hebben we dertig markers in clusters van drie gebruikt. Om de data te analyseren hebben we een eerder ontwikkeld matrixscript gebruikt (MATLAB, versionR2012a, MathWorks, Inc., Natrick, MA, USA). We hebben de data - de middelste tien halen van iedere stap - geanalyseerd van de inpik tot de uitpik. Dit deden we voor de voetreactiekracht, lateraalflexie, flexie-extensie en rotatiekracht van de wervelkolom op L5S1 en zijwaartse verplaatsing op het bankje. Daarnaast hebben we een extra vergelijking uitgevoerd, waarbij we de krachten van de handen naar L5S1 hebben berekend en van de voeten naar ditzelfde punt. Deze waarden moesten vergelijkbaar zijn om te kunnen stellen dat de meetmethode bruikbaar is. Testprotocol We hebben getest op een roei-ergometer. Aangezien de biomechanica van roeiers verandert naarmate het tempo verandert, hebben we ervoor gekozen de roeiers op vier verschillende intensiteiten te testen: • stap 1: 4 minuten, tempo 18, hartslag tussen 130 en 150 slagen per minuut • stap 2: 4 minuten, tempo 20, op een snelheid van de recente 30 minuten-maximaal-test • stap 3: 500 meter op de gemiddelde snelheid van de meest recente 2.000-metertest • stap 4: 1 minuut maximaal Resultaten De zijwaartse verplaatsing hebben we vergeleken aan de hand van een Mann-Whitney Uvergelijking. We vonden een significant verschil
op de eerste twee stappen van het protocol (stap 1: U:130 Z:-2.277 met P0.023; stap 2: U:116 Z: -2.629 met P0.09). Met een afhankelijke t-test vonden we bovendien een significant verschil tussen de linker- en rechtervoetreactiekracht voor alle deelnemers (t 1.27 met P0.011). We hebben daarnaast een onafhankelijke t-test uitgevoerd om de twee groepen met elkaar te vergelijken; hier kwam geen significant verschil uit (t 0.54-0.45 met P0.14-0.35). Om de wervelkolombelasting op L5S1 te vergelijken hebben we een onafhankelijke t-test uitgevoerd voor alle drie de belastingsrichtingen. Hier kwam geen significant verschil uit tussen de twee groepen (t 0.25-1.29 met P0.12-0.89). De twee verschillende rekenmethoden om de wervelkolombelasting te berekenen hebben we vergeleken met een ANOVA. Ook hier kwam geen significant verschil naar voren (F(1,5):4.726.68 P0.124-0.091). DISCUSSIE Het doel van ons onderzoek was om de kinematica te vergelijken tussen roeiers met en zonder een voorgeschiedenis van lagerugklachten. De roeiers met een voorgeschiedenis van lagerugpijn verplaatsten zich meer zijwaarts op het bankje tijdens trainingsintensiteit dan roeiers zonder een voorgeschiedenis van lagerugpijn. We vinden dit een interessante bevinding, omdat uit eerder onderzoek gebleken is dat langdurig trainen op een laag tempo een risicofactor is voor het ontwikkelen van lagerugpijn. Daarnaast zijn we van mening dat het 3D-MDVS bruikbaar is om gewrichtsbelasting te meten bij roei-ergometertrainingen.
Foto 1. De roeibeweging inpik.
Foto 2. De roeibeweging acceleratie.
Het volledige artikel inclusief literatuur, tabellen en figuren staat op FysioNet, www.fysionet.nl. Katie Steenman is sportfysiotherapeut en werkt bij FysioFysiek in Amsterdam. Ze volgt de Master Kinderfysiotherapie en de Master Sportfysiotherapie aan Avans+ in Breda. Ze is bereikbaar via
41
NVFS | NEDERLANDSE VERENIGING VOOR FYSIOTHERAPIE IN DE SPORTGEZONDHEIDSZORG
S P E C I A L I S T E N K AT E R N
Foto 3. De roeibeweging uitpik.
katiesteenman@hotmail.com. FysioPraxis | maart 2014
NVMT | NEDERLANDSE VERENIGING VOOR MANUELE THERAPIE
42
S P E C I A L I S T E N K AT E R N
Onderzoekers en clinici over state of the art en praktische toepassing
Nieuw boek over spinal control en lagerugpijn Er bestaan verschillende zienswijzen over de juiste controle van houding en beweging van de wervelkolom. Verandert de controle bij lagerugpijn, is dit relevant voor het beloop van rugpijn en hoe zou behandeling hierop moeten aangrijpen? Het beantwoorden van deze vragen levert in hoog tempo nieuwe bevindingen op maar van een coherent beeld is nog geen sprake. Het boek Spinal Control: The Rehabilitation of Back Pain vertaalt nieuwe wetenschappelijke kennis naar de klinische praktijk. Tekst: prof. dr. Jaap H. van Dieën
Zonder een duidelijk beeld leidt de interpretatie van onderzoeksbevindingen naar de kliniek tot een debat waarin de meningsverschillen eerder uitvergroot worden dan dat er consensus bereikt wordt over de beste benadering van lagerugpijn. Daar brengt dit boek verandering in. In het boek wordt controle van houding en beweging van de wervelkolom, ‘spinal control’, gezien als de combinatie van neurofysiologische, anatomische en biomechanische mechanismen die bijdragen aan de controle van de wervelkolom. Het boek vormt de neerslag van een bijeenkomst van onderzoekers en clinici die zich bezighouden met spinal control. AANLEIDING TOT HET BOEK De snelle ontwikkeling van kennis in het vak en de schijnbare tegenstellingen in de interpretatie van de beschikbare gegevens vormden de stimulans om een bijeenkomst van experts uit het veld te organiseren. De doelstellingen van deze bijeenkomst waren: • samenvatten van de huidige kennis • identificeren van terreinen waarop begrip en interpretatie uit elkaar lopen • discussiëren over klinische implicaties
De bijeenkomst werd eind 2009 georganiseerd door het Centre of Clinical Research Excellence in Spinal Pain Injury and Health, gevestigd aan de University of Queensland in Brisbane in Australië. De bijeenkomst was mogelijk dankzij financiering door de National Health and Medical Research Council of Australia, verzorgd op South Stradbroke Island, een prachtige locatie niet ver van Brisbane. FysioPraxis | maart 2014
INBRENG VAN EXPERTS Samen met Paul Hodges en Jacek Cholewicki vormde ik het organiserend comité. Als eerste stap stelden we een lijst samen van internationale experts die verschillende disciplines, onderzoeksmethoden en meningen representeerden. Van de voorgestelde experts was 83% bereid deel te nemen aan de bijeenkomst. De uiteindelijke opkomst was 70% omdat enkele genodigden vanwege persoonlijke omstandigheden niet aanwezig konden zijn. Het gezelschap bestond uit de Australiërs Paul Hodges, Mark Pearcy, Lorimer Moseley en
Julie Hides, de Belg Simon Brumagne, de Britse Patrica Dolan, de Canadezen Stuart McGill, Jack Callaghan en Greg Kawchuck, de Iraniër Mohamad Parnianpour, de Amerikanen Jacek Cholewicki, Peter Reeves, Linda van Dillen en Joel Pickar, en de Nederlanders Maurits van Tulder en ik. Naast een behoorlijke geografische spreiding was ook de spreiding over disciplines ruim, met achtergronden als fysiotherapie, biomechanica, neurofysiologie, chiropraxie, psychologie, biomedische technologie en epidemiologie.
Deel 1 van het boek De bijeenkomst opende met een presentatie van alle deelnemers. Ze werden uitgenodigd de onderwerpen waarover meningsverschillen bestaan, expliciet te benoemen en daarover hun mening te verduidelijken. Deze presentaties vormden de basis voor het eerste deel van het boek. Daarin geeft elke deelnemer een overzicht van de kennis over de controle van de wervelkolom. Deel 1 van het boek bestaat zo uit hoofdstukken over de modellen en methoden die beschikbaar zijn om de controle van de wervelkolom te bestuderen, naast hoofdstukken over motorische controle van de wervelkolom, over proprioceptie en de klinische evidentie met betrekking tot de training van de controle. Uit de meningsverschillen die de deelnemers aandroegen, stelden we vijf thema’s vast, geconcretiseerd in een stelling per thema. Per thema werden twee deelnemers aangewezen die sterke en uiteenlopende meningen hadden ten aanzien van het thema. Deze personen bereidden elk een discussie voor aan de hand van de volgende vragen: • Wat is er bekend over dit thema? • Wat zijn de belangrijkste subthema’s? • Waar liggen punten van consensus en meningsverschil? • Wat zijn de openliggende vragen? Deel 2 van het boek Het tweede deel van het boek bestaat uit een serie van vijf hoofdstukken waarin verslag wordt gedaan van de discussie over de vijf thema’s. De hoofdstukken bespreken hoe modellen voor controle kunnen helpen om lagerugpijn beter te begrijpen. Er wordt ingegaan op de vraag hoe behandeling is af te stemmen op subgroepen van patiënten en individuele patiënten. Ook wordt de vraag beantwoord of veranderingen in motorische controle een oorzaak of gevolg zijn van lagerugpijn, wat de relatie is tussen proprioceptie en lagerugpijn, en hoe recent onderzoek met betrekking tot de functie van rompspieren bij lagerugpijn vertaald moet worden in de behandeling. Deze hoofdstukken zijn gebaseerd op de presentaties en discussies tijdens de bijeenkomst, aangevuld met literatuurstudie. Deel 3 van het boek Het derde deel van het boek beschrijft de gevonden consensus over de diagnostiek en behandeling. Hierin geven de deelnemers praktische handreikingen met betrekking tot de diagnostiek en de oefentherapeutische behandeling van lagerugpijn. In deze benadering worden de verschillende ‘scholen’ samengebracht.
43
N V M T | NE D ERLAN D S E V ERENI G IN G V O O R M AN U ELE T H ERAPIE
S p e c i a l i s t e n k at e r n
Klinische relevantie Het onderzoek naar de controle van de wervelkolom bevindt zich in een opwindende fase waarin snel nieuwe kennis wordt gegenereerd. De uitdaging is de relevantie van deze kennis te bewijzen voor de behandeling van lagerugpijn. Het boek geeft een overzicht van de stand van zaken; dit genereert weer een grote hoeveelheid klinische en wetenschappelijke vragen. In het tot stand komen van het boek zijn de deelnemers gemotiveerd geraakt door elkaars kijk op deze problematiek. Ze hebben ontdekt dat er feitelijk meer consensus is dan meningsverschil. We hopen dat de lezers van dit boek dit zullen herkennen en net zo geïnspireerd zullen raken
om na te denken over spinal control en lagerugpijn. Ik hoop dat het boek richting mag geven aan de klinische praktijk. Prof. dr. Jaap van Dieën is hoogleraar aan MOVE Research Institute Amsterdam, Faculteit der Bewegingswetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam. Hij is bereikbaar via j.van.dieen@vu.nl. Hodges PW, Cholewicki J, Dieën van JH. Spinal Control: The Rehabilitation of Back Pain. Amsterdam: Elsevier/Churchill Livingstone, 2013 (print book ISBN 9780702043567 New edition, e-book ISBN 9780702054549).
FysioPraxis | maart 2014
N V M T | NE D ERLAN D S E V ERENI G IN G V O O R M AN U ELE T H ERAPIE
44
S p e c i a l i s t e n k at e r n
Nieuwe inzichten in pijnclassificatie
Denk mee tijdens symposium PAINles “Mag ik u uitnodigen om mee te denken over optimale behandelvormen op basis van de nieuwste inzichten over pijnclassificatie?” Deze vraag stelt prof. dr. Jo Nijs. Hij is voorzitter van het NVMT-symposium PAINles dat op 12 april 2014 plaatsvindt. “Aan de hand van innovatief onderzoek presenteren de sprekers van het symposium een pijnmatrix die u ondersteunt in het maken van de juiste behandelkeuze voor uw pijnpatiënten. U bent van harte welkom.” Tekst: Lidwien van Loon
Prof. dr. Jo Nijs is spreker en voorzitter van het NVMT-symposium PAINles dat op 12 april plaatsvindt in De Kuip in Rotterdam. Nijs is bijzonder enthousiast over dit symposium. De deelnemers wordt namelijk gevraagd in debat te gaan over de nieuwste inzichten in (sub)acute en chronische pijn met sprekers van internationale allure: prof. dr. Ben Wand uit Australië, prof. dr. Mira Meeus en hijzelf uit België, en dr. Lennard Voogt en prof. dr. Paul van Wilgen uit Nederland. Trendwatcher Adjidj Bakas zal op verrassende wijze het symposium afsluiten. Congressen en symposia van de NVMT zijn befaamd om hun uitbundige sfeer.
delaars blijken deze processen te beïnvloeden en kunnen leiden tot het voortbestaan van de klachten. De nieuwe inzichten geven aanleiding om de bestaande classificatie in neuropathische, nociceptieve en centrale sensitisatiepijn te enten op een innovatieve pijnmatrix.” Nieuwe kijk “Manueel therapeuten kunnen niet alle patiënten met pijn gezond manipuleren”, stelt Nijs. “Bij sommigen patiënten is er meer aan de hand dan een probleem in spieren of gewrichten. Bij deze patiënten is er vaak een primaire disfunctie in het pijnsysteem. Een dergelijke disfunctie kan het musculoskeletale of artrogene systeem activeren, waardoor je geneigd bent daarin te zoeken. Helaas kom je met de bestaande kennis dan niet tot de juiste oplossing. Dat lukt wel aan de hand van innovatieve behandel- en evaluatiemethoden. Het gaat dan niet langer om het bot- of spiersysteem, maar om het pijnsysteem dat een nieuwe kijk geeft op het pijngedrag van de patiënt.” Met het belang van de juiste classificatie voor ogen geven de sprekers van het symposium antwoord op de vraag welke interventies geschikt zijn voor welke patiënten met pijn. “De manueel therapeut kan het gedachtegoed van de pijnmatrix als basis beschouwen voor het
Pijngedrag De aanleiding voor het symposium lijkt vanzelfsprekend: patiënten gaan vooral vanwege pijn naar een manueel therapeut. De vraag is echter of manueel therapeuten pijn daadwerkelijk goed behandelen. Aanpalende wetenschapsgebieden bieden namelijk veel nieuwe inzichten die de NVMT-symposium dagelijkse praktijk van de manueel therapeut 2014 nog nauwelijks hebben bereikt. PA I N les Zaterdag 12 april 2014 in Volgens Nijs zijn manueel therapeuten goed De Kuip in Rotterdam opgeleid in pijnbehandeling en zijn ze ook pijnfyTHEMA In een gevarieerd samenspel van kennis, praktijk en wetenschap wordt op dit symposium de State of the Art siologisch goed onderlegd, maar de kennis over gepresenteerd over pijn. pijn evolueert snel. Deelnemen aan het sympoTEAM VAN SPREKERS Prof. dr. Jo Nijs l Prof. dr. Mira Meeus l Dr. Lennard Voogt l sium PAINles is een efficiënte en aangename Prof. dr. Paul van Wilgen l Prof. dr. Ben Wand l Drs. Adjiedj Bakas vorm om als klinisch actieve manueel therapeut Meld u snel aan, het aantal plaatsen is beperkt. NVMT-leden en studenten betalen € 50,-, niet-leden € 225,-. bij te blijven. Informatie over accreditatie, registratie “Uit onderzoek blijkt dat er duidelijk veranderinen meer: www.nvmt.nl Beleef De een ex Kuip met gen merkbaar zijn in de hersenen van patiënten rondle clusieve iding in d lu n ch met pijn”, legt Nijs uit. “Het gaat om wijzigingen pauze e ! in het functioneren van de hersenen, zoals overmatige activiteit van hersengebieden die voor de pijnverwerking zorgen. Ook treden er struc- Behalve het symposium organiseert de NVMT vrijdag 25 2014.indd april 2014 ook een post course Advertentieop FysioPraxis NVMT februari 1 12-2-2014 15:08:20 turele veranderingen op, zoals verlies van de met medewerking van prof. dr. Jo Nijs, prof. dr. grijze stof in bepaalde hersenregio’s. Gedachten Mira Meeus en prof. dr. Paul van Wilgen. Meer en overtuigingen van patiënten en hun behan- informatie volgt op de website van de NVMT. FysioPraxis | maart 2014
uitvoeren van hands-on manueeltherapeutische interventies”, zegt Nijs en geeft als voorbeeld een patiënt met knieartrose. “Stel dat je bij deze patiënt centrale sensitisatiepijn analyseert. Daarmee heb je de eerste stap in de matrix gezet, namelijk de herkenning van het type pijn. De volgende stap is de keuze voor de juiste aanpak van de behandeling, bijvoorbeeld pijneducatie gevolgd door Mulligan-achtige mobilisaties. Het ligt in de lijn van de nieuwe inzichten om de Mulligan-mobilisaties en andere hands-on manueeltherapeutische interventies in te passen in het concept van de pijnmatrix. De handson vaardigheid blijft weliswaar onveranderd, maar de communicatie met de patiënt over het interpreteren van de signalen die zich tijdens de mobilisaties voordoen, verandert wel.” Meedenken Tijdens het symposium wordt de deelnemers gevraagd mee te denken over behandelvormen die logischerwijs voortvloeien uit de nieuwe inzichten over pijnclassificatie. Ook hun ideeën over manieren om deze behandelvormen te integreren in de dagelijkse praktijk worden warm onthaald. Nijs benadrukt dat het niet gaat om enorme aanpassingen. “De bestaande interventies gaan niet overboord maar worden aangepast, zodat de pijnmatrix in de therapie betrokken raakt. De boodschap van het symposium is niet dat manueel therapeuten hun behandelvormen bij dergelijke patiënten aan de kant moeten schuiven en voortaan uitsluitend gedragsmatig moeten gaan werken. Daar is geen klinische evidentie voor. Het symposium richt zich op aanknopingspunten om in het licht van de pijnmatrix behandelmethoden bij te stellen. Daarvoor nodigen we graag onze collega’s uit.” Prof. dr. Jo Nijs is werkzaam als hoofddocent aan de Vrije Universiteit Brussel. Hij is medeoprichter van de internationale onderzoeksgroep Pain in Motion, een groep fysiotherapeuten die wetenschappelijk onderzoek uitvoert naar de wisselwerking tussen (chronische) pijn en beweging (www.paininmotion.be). Jo Nijs is bereikbaar via jo.nijs@vub.ac.be (twitter @PaininMotion).
Tijdens het symposium kunt u vragen stellen en discussiëren via Twitter: #MT2day.
Prof. dr. Viviane Conraads overleden Op 12 december 2013 overleed prof. dr. Viviane Conraads aan de gevolgen van kanker. Ze werd slechts vijftig jaar. Viviane Conraads was als hoogleraar Cardiologie verbonden aan de Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen van de Universiteit Antwerpen en als adjunct-diensthoofd Cardiologie aan het Universitair Ziekenhuis Antwerpen. Ze was onder meer toonaangevend op het gebied van de cardiale revalidatie van personen met chronisch hartfalen. In de laatste maanden voor haar overlijden toonde ze nog steeds grote betrokkenheid bij het wetenschappelijk onderzoek. Dit resulteerde recent in een publicatie in Circulation Heart Failure (Physical Activity, Measured with Implanted Devices, Predicts Patient Outcome in Chronic Heart Failure. Circ Heart Fail. 2014; Feb 11. [Epub ahead of print]). Het doorzettingsvermogen van Viviane Conraads zal voor altijd een voorbeeld blijven voor cardiologen, fysiotherapeuten en inspanningsfysiologen die onderzoek doen.
Nieuwe Europese bestuursleden Onlangs hebben de leden van de European Respiratory Society (ERS) nieuwe bestuursleden verkozen voor de wetenschappelijke werkgroepen ‘Physiotherapy’ (ERS Group 09.02) en ‘Rehabilitation & Chronic Care’ (ERS Group 01.02). Dr. Joe Williams (Leicester, UK) zal vanaf september 2014 voor een periode van drie jaar voorzitter zijn van de ERS Group 09.02, onder-
steund door dr. Chris Burtin (Eindhoven, NL; Leuven, België) als secretaris. Dr. Ioannis Voagistzis (Athene, Griekenland) zal vanaf september 2014 voor een periode van drie jaar voorzitter zijn van de ERS Group 01.02, ondersteund door dr. Frits Franssen (Horn, NL) als secretaris. We wensen de nieuwe bestuursleden veel succes met hun nieuwe taken!
Correctie website inzending abstracts ERS 2013 Het juiste websiteadres voor het inzenden van abstracts voor ERS 2013 luidt: http:// www.ersnet.org/learning_resources_player/abstract_print_13/main_frameset.htm
Promotie drs. Maurice Sillen Drs. Maurice J.H. Sillen is werkzaam als fysiotherapiewetenschapper in CIRO+, het expertisecentrum voor chronisch orgaanfalen in Horn. Op donderdag 10 april 2014 zal hij om 14.00 uur zijn proefschrift publiekelijk verdedigen aan de Universiteit van Maastricht. Zijn proefschrift is getiteld: Neuromuscular electrical stimulation in dyspneic COPD patients: a new training modality. Onder meer prof. dr. Rik Gosselink zal deel uitmaken van de corona.
VHVL gaat internationaal Het bestuur van de VHVL heeft besloten om in 2014 een reisbeurs in te stellen met als naam ‘VHVL Travel Grant’. Met deze reisbeurs stelt het bestuur een van de VHVL-leden in staat om een Europees hart-, vaat- of longcongres te bezoeken. Uitsluitend VHVL-leden komen voor de VHVL Travel Grant in aanmerking. De reisbeurs wordt beschikbaar gesteld voor een periode van twaalf maanden na toekenning. De VHVL Travel Grant kan uitsluitend worden gebruikt voor reiskosten, toegangsbewijzen voor congres/symposium, verblijfkosten en een reisverzekering. Binnen vier weken na het congres/symposium verwacht het bestuur een reisverslag over het bezochte congres. Dit verslag wordt gepubliceerd op de website van de VHVL en in de digitale nieuwsbrief. Meer informatie is te vinden in de VHVL digitale nieuwsbrief. FysioPraxis | maart 2014
45
V H V L | V ERENI G IN G V O O R H ART- , VAAT- EN L O N G F Y S I O T H ERAPIE
S p e c i a l i s t e n k at e r n
De Berekuyl, European College for Lymphoedema Therapy organiseert in samenwerking met de VUB:
P
ost-HBO cursus Opleiding tot Oedeem Fysiotherapeut Gebaseerd op Modern Treatment for Lymphoedema ad modum Casley Smith (Australische methode).
Doelgroep: fysiotherapeuten die in hun dagelijkse praktijk geconfronteerd worden met patiënten met oedeem aandoeningen. Inhoud: theoretisch achtergronden en praktijk behandeling met de componenten:
• Manuele lymfdrainage • Bandageren • Specifieke oefentherapie • Ademhalingsoefeningen
• Hydrotherapie • Huidhygiëne • Psychosociale vaardigheden • etc.
Toets: praktijk en theoretisch examen plus 8 klinische uren. Doel: Na het behalen van het afsluitende theoretisch en praktisch examen is de cursist in staat zelfstandig een diagnose, een behandelplan op zowel korte als lange termijn op te stellen en een bijbehorende correct uitgevoerde behandeling te praktiseren.
Mobilisation with Movement®
Een veilige, 100% pijnvrije en effectieve manier van mobiliseren voor alle fysiotherapeuten met sterke wetenschappelijke bewijsvoering
Cursus Mulligan Concept AB: 2 x 2 dagen Cursus Mulligan Concept C: 2 dagen Cursussen zijn geaccrediteerd.
Voor meer informatie, data en inschrijven ga naar onze website www.mulliganconcept.nl
Opleiding is geaccrediteerd door KNGF en NVFL
DATA BASIS CURSUS OEDEEM NAJAAR 2014 8/9/10 mei en 26/27/28 juni 2014 .......Module 1 17/18/19/20 september 2014...............Module 2 29/30/31 oktober en 1 november 2014.. ................................Module 3 10/11/12/13 december 2014 ................Module 4
www.deberekuyl.nl
Het maximale aantal deelnemers is 12. Inschrijving geschiedt op volgorde van binnenkomst aanmelding. Meer informatie? Vraag de prospectus aan of ga naar onze website. Therapeutisch Centrum De Berekuyl • Duinweg 17 • 3849 NJ Hierden (T) 0341 - 45 31 77 • (F) 0341 - 27 01 06 • (E) info@deberekuyl.nl • (I) www.deberekuyl.nl
V.l.n.r.: docent Peter van Dalen, Brian Mulligan, docent René Claassen
www.mulliganconcept.nl
accountants en belastingadviseurs
www.yvlo.nl
info@yvlo.nl
de Najaarsopleiding ZwangerFit® start 24 september Nieuwe Workshops 1 april ZwangerFitmassage 5 april Training & Materiaal 14 april Peutermassage 22 april Spataderen PeriPartum 19 mei Prolaps & Preventie 3 juni Ademen & Ontspannen
dé onafhankelijke adviseur voor de fysiotherapeut. ook bij praktijkoverdracht.
Wij organiseren regelmatig cursussen voor (toekomstige) ondernemers in de zorg. Een kleine greep: - Waarnemen of loondienst, - Praktijkstart, - Financiële en fiscale aspecten voor ondernemers, - Uw praktijk financieel bekeken, - Zin en onzin van het financiële jaarverslag, … Misschien ook wat voor uw IOF of studievereniging?
Cursus Babymassage _ 17 mei / 6 pnt Register Kinderft YVLO is praktijkgericht! Morgen aan de slag!
www.PsychFysio.nl Modulen 2015
Psychologie voor fysiotherapeuten P Gezondheidspsychologie - 5 dagen di 6/1, 20/1, 3/2, voor de fysiotherapeut 3/3, 17/3. P Neurolinguïstisch programmeren - 3 dagen za 10/1, 24/1, 7/2. P ACT bij chronische pijn - 3 dagen do 15/1, 29/1, 12/2. P Pijn en stressmanagement techn - 3 dagen di 10/3, 24/3, 7/4. P Motiverende gespreksvoering+SFT - 3 dagen di 31/3, 14/4, 28/4.
www.backtogolf.nl
bel voor meer informatie met Jacqueline van eekelen, 0317-41 91 35, of mail j.van.eekelen@seres.nl of kijk op www. seres.nl
Opleidingen@PsychFysio.nl • 06-15571070 Leslocatie: Utrecht • www.psychfysio.nl
De zorg van morgen in uw handen met mywellness cloud
mywellness cloud, de digitale oplossing voor professionele begeleiding in de fysiotherapiepraktijk en daarbuiten Met mywellness cloud kunnen u en uw patiënten gebruik maken van een online trainingsbibliotheek gevuld met afbeeldingen en filmpjes van de meest uiteenlopende oefeningen. Vanuit de cloud heeft u standaard beschikking over een uitgebreid aantal programma’s en oefeningen. Bovendien is het mogelijk om eigen oefeningen toe te voegen aan de bibliotheek en kunt u simpel een koppeling maken met externe partijen voor ledenadministratie en meetapparatuur. U en ook uw patiënten hebben altijd inzicht in persoonlijke oefenschema’s en resultaten. Wanneer een patiënt ook buiten uw praktijk aan zijn gezondheid werkt, kan hij zijn lichamelijke activiteiten registreren in de mobiele mywellness cloud app. De patiënt kan via deze app ook vragen aan u stellen. Alles voor optimale zorg en optimale resultaten!
Wilt u meer weten over de toepassingen en gebruik van mywellness Cloud binnen uw praktijk? www.technogym.com TECHNOGYM BENELUX Essebaan 63 - 2908 LJ Capelle aan den IJssel - Tel: +31 (0) 10 - 422 32 22 - Email: info_blx@technogym.com