TEKSTEN VASTE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER MUSEUM Dit boekje bevat informatie over een selectie van de werken uit de vaste collectie. De nummers bij de werken corresponderen met de nummers in het boekje.
NL
Welkom in het Kröller-Müller Museum! Wij willen u graag een veilig en plezierig bezoek bieden. Daarom vragen we u een aantal regels te volgen.
• Toegang tot het museum is alleen mogelijk met een vooraf gekocht kaartje.
• Hoest en nies in de binnenkant van uw elleboog. • Gebruik papieren zakdoekjes.
• Maximaal twee personen per gezelschap, tenzij u tot één huis- houden behoort.
• Verkouden of koorts? We ontvangen u graag op een ander moment.
• Houd 1,5 meter afstand. • Volg de aangegeven looproute.
We wensen u een mooi bezoek aan het Kröller-Müller Museum!
• Was of desinfecteer uw handen regelmatig. In het museum zijn desinfectiemiddelen aanwezig.
3
WELKOM
4
Van Gogh galerij
3
1
2
7 6
5
8
ROUTE DOOR HET MUSEUM
4
Route door het museum Expo 2 / 3 / 4
De collectie Kröller-Müller
Van Gogh galerij Vincent van Gogh. De verzameling van Helene en Anton Kröller-Müller
Hoofdingang
Entree beeldentuin
5
ROUTE DOOR HET MUSEUM
Van Gogh galerij
DE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER
6
De collectie Kröller-Müller In de eerste jaren van de twintigste eeuw begint Helene KröllerMüller (Horst, Duitsland 1869-Otterlo 1939) met het verzamelen van kunst. Ze kan beschikken over een enorm kapitaal, afkomstig van het bedrijf van haar vader, de handelsmaatschappij Wm H. Müller & Co, waarvan haar echtgenoot Anton Kröller in 1889 directeur wordt. Met de adviezen van kunstpedagoog en kunstcriticus H.P. Bremmer verzamelt Helene Kröller-Müller van circa 1907 tot 1939 bijna 11.500 kunstvoorwerpen: een grote collectie schilderijen, maar ook tekeningen, beelden, Delfts blauw, antiek aardewerk, Chinese kunst en grafiek. Al vroeg verzamelt ze niet meer alleen voor zichzelf. Ze droomt van een ‘museumhuis’ dat ze wil bouwen en aan de gemeenschap wil schenken. Deze droom verklaart de grootschaligheid en de samenstelling van haar collectie, waarmee ze de ontwikkeling van realisme naar abstractie in de kunst vanaf circa 1850 inzichtelijk wil maken. Zelf spreekt ze liever van een ontwikkeling van realisme naar idealisme. Zo beschouwt ze Jean-François Millet, Jan Weissenbruch, Paul Gabriël, Isaac Israels, George Breitner, Auguste Renoir en Henri Fantin-Latour als realisten. Om de ontwikkeling van realisme naar idealisme te laten zien koopt ze schilderijen van Odilon Redon, Paul Signac, Georges Seurat en Jan Toorop. Dan volgen de idealisten Pablo Picasso, Juan Gris, Auguste Herbin, Piet Mondriaan en Bart van der Leck. Later keert ze weer terug naar meer realistische, neoklassieke tendensen met werken van Jean Metzinger, Gino Severini en Charley Toorop. Ook koopt ze enkele werken aan uit de zestiende en zeventiende eeuw, van onder anderen Hans Baldung Grien en Lucas Cranach, die ze als voorlopers van de modernen beschouwt. Vincent van Gogh is voor Helene Kröller-Müller boven alles 7
DE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER
verheven. Het bijzonder grote aantal werken dat zij van hem koopt, vormt de kern waar omheen haar collectie is opgebouwd. Ook in haar museum moet de centrale positie van Van Gogh tot uiting komen. In 1938, een jaar voor haar dood, komt haar droom uit om een monument van cultuur na te laten. Haar ‘museumhuis’ op de Hoge Veluwe wordt geopend, het begin van het huidige Kröller-Müller Museum.
1 JACOPO ROBUSTI TINTORETTO Portret van een man, 1547 Dit schilderij is het enige dat Helene Kröller-Müller koopt van Tintoretto, maar het is wel een hoogtepunt binnen zijn vroegere werk. Tintoretto schildert al vanaf het begin van zijn loopbaan portretten, naar zeggen om zich toegang te verschaffen tot de kringen van rijke Venetiaanse opdrachtgevers. Om aan hun wensen tegemoet te komen, bedient hij zich van de beproefde beeldtypen van zijn voor ganger Titiaan, die zijn modellen meestal in hun geheel of voor driekwart afbeeldt tegen een donkere achtergrond. Ook deze overwegend in het zwart geklede man staat tegen een donkere achtergrond, waarin de stenen balustrade de enige verwijzing is naar een ruimte. Alle aandacht gaat naar het gezicht en naar DE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER
de zacht glanzende bontranden, die met geraffineerde kleur- en lichteffecten zijn weergegeven. Ondanks het statige en monumentale karakter lijkt het portret niet geïdealiseerd. Eerder lijkt de levendige, op de toeschouwer gerichte blik een indruk te geven van de persoonlijkheid van de man.
2 LUCAS CRANACH DE OUDE Venus met Amor als honingdief, na 1537 Dit monumentale schilderij van de godin Venus en haar zoon Amor heeft een aanstekelijk thema. De kleine Amor heeft honing gestolen. Hij houdt de honingraat nog in zijn hand en boze bijenzwermen hem om het hoofd. Zijn moeder Venus leert hem hier een lesje: de brandende liefdespijlen waarmee hij 8
nogal eens mensen treft, steken net zo hard als de bijen en nu voelt hij zelf eens wat hij teweegbrengt. De Latijnse tekst linksboven maakt een vergelijking tussen een angel en kortstondig liefdesgenot, dat gevolgd wordt door hartenpijn. Los van deze thematiek gaat de meeste aandacht uit naar Venus, die op een voor Cranach typerende manier is weergegeven met een lelieblanke huid, langgerekte ledematen en een klein, fijn gezicht. De ragfijn geschilderde sluier benadrukt haar naaktheid eerder dan dat er iets door wordt verhuld. Dit soort voorstellingen van Cranach van het vrouwelijk naakt zijn in zijn tijd al zeer populair.
3 HANS BALDUNG GRIEN Venus en Amor, 1524-1525 Hans Baldung gaat al op zestienjarige leeftijd in de leer als schilder en krijgt daarom de bijnaam Grien (Groentje). Onder invloed van de Italiaanse renaissance schildert hij mythologische figuren zoals deze Venus, de Romeinse godin van liefde, schoonheid en vruchtbaarheid. Haar zoon Amor naast haar heeft in zijn rechterhand een gloeiende pijl, als symbool van de brandende liefde. Hij trekt aan de mantel van zijn moeder om haar aandacht te vragen. Amor is geblinddoekt en zit op een bol, die symbool staat voor de waarheid. Als hij zijn blinddoek afdoet, zal hij de waarheid zien en ontdekken dat de lichamelijke 9
liefde tussen mensen altijd liefde voor God. Maar voor Baldung Grien is deze religieuze thematiek zeker ook een aanleiding om juist een zeer vleselijke Venus te schilderen. Haar meer dan levensgrote naakte lichaam, nog eens benadrukt door de donkere achtergrond, maakt ook nu nog een overdonderende indruk.
4 PAUL CÉZANNE La route vers l’étang, circa 1880 Op het eerste gezicht is dit een klassiek landschap, met een bochtige zandweg die te midden van hoge bomen langs een veld met korenschoven naar een meer voert. Maar bij nadere beschouwing blijkt dat het schilderij is opgebouwd uit sterke horizontale en verticale elementen en vlakken. Hierdoor wordt het traditionele perspectief, met naar achteren weglopende lijnen en geleidelijk vervagende kleuren, voor een groot deel teniet gedaan. De dieptewerking van de weg wordt onderbroken door de horizontale lijnen van het lage struikgewas, de rand van het water en de heuvels daarachter. De gebouwen zijn als platte dozen in het landschap geplaatst. Dit alles vestigt de aandacht op de ‘constructie’ van het schilderij: de vormen en vlakken met elk een eigen kleur, neergezet in krachtige, parallelle penseelstreken. Met deze manier van werken heeft Cézanne grote invloed op de moderne schilderkunst DE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER
en slaat hij een weg in die uiteindelijk zal leiden tot abstractie.
5 CLAUDE MONET Le bateau-atelier, 1874 Vanaf 1841 doen zinken verftubes hun intrede, waardoor schilderen in de openlucht een stuk eenvoudiger wordt. De verf droogt niet meer zo snel uit en is makkelijk mee te nemen. De impressionisten doen er hun voordeel mee. Ze verlaten het atelier en gaan in de openlucht schilderen, ‘en plein air’. Claude Monet woont van 1871 tot 1878 in Argenteuil, een plaatsje aan de Seine net buiten Parijs. In navolging van de schilder Charles-François Daubigny laat hij een boot bouwen waarin hij overdekt, vanaf het water, de omgeving kan schilderen. Zo kan hij vanaf elke geschikte plek de effecten van het licht op het water en op het landschap weergeven. Op dit schilderij ligt de schildersboot, vastgemeerd tussen twee palen, roerloos in het water. In de kajuit is vaag een figuur te onderscheiden, waarschijnlijk Monet zelf. Het overgrote deel van het doek wordt in beslag genomen door de kalm stromende rivier, waarin de boot en de bomen, maar ook de lucht zich weerspiegelen. Monet geeft in dit schilderij een impressie van de rust op het water tijdens een zomerse dag.
6 CAMILLE PISSARRO L’Arc-en-ciel, Pontoise, 1877 Pissarro is een van de meest invloedrijke en vernieuwende impressionisten. Op advies van Jean-Baptiste Camille Corot, die hij erg bewondert, gaat hij landschappen schilderen in de buurt van dorpjes en stadjes rondom Parijs, zoals Pontoise en Montmartre. Hij is een van de eerste bewonderaars van Vincent van Gogh en inspireert hem tijdens zijn verblijf in Parijs tot het gebruik van heldere kleuren en een vrijere manier van schilderen. Zelf sluit hij zich in de jaren tachtig aan bij jongere kunstenaars als Georges Seurat en Paul Signac en onderzoekt hij nieuwe technieken zoals het pointillisme. Pissarro is gefascineerd door het effect van licht op zijn onderwerpen. Dat is niet alleen te zien aan zijn schilderijen van Parijse straten in verschillende weersgesteldheden, zoals bij regen en mist, maar ook in zijn talloze landschappen. In dit werk schildert hij een regenboog boven Pontoise, met het bijzondere licht van de doorbrekende zon bij een wegtrekkende regenbui.
7 PAUL JOSEPH CONSTANTIN GABRIËL Il vient de loin, circa 1887 Hij komt van ver ademt rust en ruimte. Alle lijnen in dit schilderij wijzen naar
DE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER
10
één punt aan de horizon, waardoor een enorme diepte ontstaat. De rust wordt benadrukt door de summiere aankleding van het landschap: wat eenden aan de waterkant, een visser en een man die met een hengel in zijn hand wegloopt. Toch gaat het in dit schilderij niet alleen om de weergave van de idyllische sfeer van een Hollands polderlandschap. In de verte komt, met een forse rookpluim, een stoomtrein aan gedenderd. De moderne tijd is ineens volop aanwezig in het tijdloze landschap. Gabriël is niet de enige schilder die gefascineerd is door dit nieuwe, snelle vervoermiddel. Ook William Turner, Claude Monet en Vincent van Gogh beelden de stoomtrein af in het landschap of op het station. Gabriël wordt gerekend tot de Haagse School. Deze kunstenaars werden ook wel de Hollandse impressionisten genoemd. Hij is vooral bekend om zijn polderlandschappen met een molen, een vaart, een enkele visser en hoge luchten. Kenmerkend voor zijn landschappen is de streng geordende compositie, bijna volgens mathematische regels, zoals ook in dit schilderij.
8 WILLIAM DEGOUVE DE NUNCQUES La maison aveugle, 1892 Het oranje huis is sterk verlicht, maar de lichtbron is nergens te zien. Bij de onderste vensters zijn de gordijnen gesloten, boven schijnt licht uit de lege kamers. Het huis gaat deels schuil achter 11
bomen. Zij staan volop in blad, in tegenstelling tot de kale struiken tegen het huis. Het heldere licht links verraadt de aanwezigheid van een ander gebouw, verborgen in het donker. In deze nachtelijke schildering gebeurt niets, maar toch is er spanning. Een spanning die wordt bekrachtigd door de titel. William Degouve de Nuncques wil met dit werk de kijker het gevoel geven dat het leven tot stilstand is gekomen: ‘Het blinde huis, dat was de stomme, sombere natuur die mij haar spiegel voorhield; en in die spiegel zag ik ontroerend leven dat was vastgelopen in de dood.’ De schilderijen van Degouve worden gerekend tot het symbolisme, een stroming waarin de verbeelding en de fantasie centraal staan. Vanwege de geheimzinnige en onwerkelijke sfeer die zijn werk oproept, wordt Degouve ook beschouwd als een voorloper van het magisch realisme.
9 ODILON REDON Le cyclope, circa 1914 Odilon Redon is een groot liefhebber van literatuur. Hij put zijn inspiratie uit verhalen van negentiendeeeuwse schrijvers als Gustave Flaubert, Edgar Allan Poe en Charles Baudelaire, maar ook uit christelijke bronnen en uit verhalen uit de oudheid en de mythologie. Le cyclope is gebaseerd op een passage uit de Metamorfosen van de Romeinse schrijver Ovidius. De eenogige cycloop DE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER
Polyphemus begluurt de slapende zeenimf Galatea, maar zijn liefde blijft onbeantwoord. Galatea geeft de voorkeur aan de knappe herder Acis. Het enorme oog van de cycloop is het meest opvallende onderdeel van het schilderij. Bij Redon is het oog vaak een alles beheersend, zelfstandig wezen, een symbool van de menselijke ziel en van het onbekende innerlijk.
10 ODILON REDON Pégase et l’hydre, circa 1907 Het mythische gevleugelde paard Pegasus is een bekend symbool van de artistieke inspiratie. In de vele versies die Redon maakt van de hengst probeert Odilon Redon deze symboliek te vatten door de weergave van de kracht van het dier. In dit schilderij is Pegasus in gevecht met de Hydra, de veelkoppige slang waaraan voor iedere kop die wordt afgehakt een nieuwe kop verschijnt. De 190 werken van Redon in de collectie van het Kröller-Müller Museum zijn voor het overgrote deel door Helene KröllerMüller zelf bijeengebracht. Na 1929 voegt zij nog maar weinig nieuwe werken toe, mede door de financiële crisis van Müller & Co, het familiebedrijf van de Kröllers. Toch koopt zij in 1930 nog Pégase et l’hydre voor ƒ 4.000 bij de Haagse kunsthandel d’Audretsch.
DE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER
11 ODILON REDON Le paravent rouge (avec Pégase), 1906-1908 Odilon Redon maakt dit kamerscherm voor zijn vriend, de verzamelaar Andries Bonger. Redon schrijft dat hij de inspiratie ervoor opdoet tijdens een reis door de Zwitserse Alpen en door het zonlicht op de bergtoppen. In het bijna abstracte geheel is in de rechterbovenhoek het gevleugelde paard Pegasus zichtbaar. Volgens de mythe vloog Pegasus naar de berg Helicon, waar de negen Muzen leefden. Op de plek waar Pegasus met zijn hoeven de grond raakte, ontstond een heilige bron: wie ervan dronk, kreeg de gave van het dichten. Pegasus wordt daarom vaak gebruikt als symbool voor de dichterlijke, of meer algemeen de artistieke inspiratie.
12
13
DE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER
Van Gogh galerij
VAN GOGH GALERIJ
14
Vincent van Gogh
De verzameling van Helene en Anton Kröller-Müller In de verzameling van Anton en Helene Kröller-Müller, de stichters van het Kröller-Müller Museum, neemt het werk van Vincent van Gogh een bijzondere plaats in. Dankzij hen heeft het museum de op één na grootste Van Gogh-collectie ter wereld. In 1908 koopt Helene op een veiling voor ƒ 110,haar eerste schilderij van Van Gogh: Bosrand (1883). Daarna volgen maar liefst 90 schilderijen en meer dan 180 werken op papier. Het budget is vrijwel onbeperkt. Helene beschouwt Van Gogh als ‘een van de grote geesten van de moderne kunst’. Als Van Gogh zich in augustus 1880 na een mislukte loopbaan als kunsthandelaar, onderwijzer, theologiestudent en predikant besluit toe te leggen op het kunstenaarschap is hij 27 jaar. De domineeszoon is ervan overtuigd dat hij ook als kunstenaar dienstbaar kan zijn aan God. Helene, zelf op zoek naar een spirituele dimensie in haar leven, kan zich vinden in de manier waarop Van Gogh deze zoekt in het leven: in de mens en in de natuur. Sinds de opening van het Kröller-Müller in 1938 hangen de werken van Van Gogh in het hart van het museum: een omloop rond een kleine patio, nu de Van Gogh galerij genoemd. In de huidige opstelling hangen schilderijen uit Van Goghs Nederlandse en Franse tijd zij aan zij, waarbij in de eerste helft van de omloop de mens centraal staat en bij het vervolgen van de route het landschap.
15
VAN GOGH GALERIJ
12 VINCENT VAN GOGH Treurende oude man, mei 1890 Anton schenkt dit schilderij op 15 mei 1913 aan Helene bij hun 25-jarig huwelijksjubileum, samen met Portret van Eva Callimachi-Catargi van Henri Fantin-Latour. Met deze twee topwerken van Helene’s favoriete schilders toont Anton zijn waardering voor zijn vrouw en haar collectie. Tijdens Van Goghs verblijf in het ZuidFranse Saint-Rémy vat hij het plan op om een serie ‘Herinneringen aan het Noorden’ te maken en vraagt Theo om oude tekeningen van zijn hand op te sturen. Voor dit schilderij dient een tekening uit 1882 tot voorbeeld. Hij ‘vertaalt’ de tekening in kleur met contrasterende tinten paarsblauw en geelgroen.
13 VINCENT VAN GOGH La Berceuse, december 1888-januari 1889 Als Anton in april 1912 voor zaken in Parijs is, reist Helene hem samen met Bremmer achterna om ‘alle beste Van Goghs op te sporen’. Al op de eerste avond in Parijs vinden ze La Berceuse. Het is ‘de rust waarmee Van Gogh tegenover de gecompliceerdheid der dingen stond’, die volgens Helene laat VAN GOGH GALERIJ
zien ‘wat of eigenlijk in zijn Franschen tijd de grootheid van Van Gogh is geweest’. Die rust is voor haar het belangrijkste wat een kunstwerk kan uitdragen. Augustine Roulin, de vrouw van Joseph Roulin, postbeambte op het station van Arles, is door Van Gogh geschilderd als een wiegster (‘berceuse’). Ze houdt een koord vast waarmee ze de wieg van haar pasgeboren, hier niet zichtbare, dochter Marcelle in beweging houdt. Het gaat Van Gogh vooral om de sfeer van het schilderij. De kleuren, allerlei tinten groen en rood, moeten, net zoals de muzieknoten in een wiegenliedje, troost en warmte oproepen.
14 VINCENT VAN GOGH Vier uitgebloeide zonnebloemen, augustus-oktober 1887 Helene Kröller-Müller koopt dit stilleven in 1908, nog geen jaar na haar besluit om een verzameling moderne schilderkunst bijeen te gaan brengen. Het is het tweede schilderij van Van Gogh voor haar collectie; Bosrand koopt ze enkele maanden eerder. Vier uitgebloeide zonnebloemen is een bijzonder schilderij. Vincent van Gogh schildert hier geen bloemen in een vaas of pot, geen samengesteld boeket van diverse bloemen, geen entourage en geen achtergrond; alleen een paar afgesneden, verdroogde zonnebloemen. 16
De bloemen zijn op ware grootte geschilderd en vullen het hele doek. Niet alleen de combinatie van warme en koele kleuren en de wervelende penseelstreken die alle richtingen op gaan, maar ook de vreemde, ondefinieerbare ruimte waarin de zonnebloemen zich bevinden, maken dit schilderij tot een hoogtepunt uit zijn Parijse periode.
15 VINCENT VAN GOGH Kop van een vrouw met witte muts, november 1884-mei 1885 ‘En dan, die vrouwenkoppen van hier met de witte mutsen - het is moeilijk, maar het is zo eeuwig mooi’, schrijft Van Gogh in januari 1885 vanuit Nuenen aan Theo. Hij doelt op het contrast tussen de witte muts en de donkere achtergrond. Dit schilderij is een van de vele studies van ‘boerenkoppen’ die Van Gogh maakt in de aanloop naar De aardappeleters.
16 VINCENT VAN GOGH Kop van een man met pijp, november 1884-mei 1885 Vooral in Nuenen is Van Gogh uitzonderlijk productief. Van december 1883 tot november 1885 maakt hij meer dan vijfhonderd schilderijen, aquarellen, 17
tekeningen en schetsen. Ruim vijftig van de schilderijen zijn studiekoppen. Helene verwerft er negen, waaronder voor ƒ 1.100,- deze kop van een man met pijp op de veiling van de collectie Lodewijk Enthoven. Van Gogh probeert om met deze serie koppen zijn techniek te verbeteren. Duidelijk is te zien hoe hij hier worstelt met het weergeven van een man die schuin naar rechts kijkt. De ogen zitten op verschillende hoogten en de knoop in de zakdoek klopt ook niet. De pijp hangt zo scheef dat de tabak eruit zou vallen.
17 VINCENT VAN GOGH Weefgetouw met wever, april-mei 1884 Het Kröller-Müller Museum bezit drie schilderijen waarbij een wever met zijn weefgetouw het onderwerp is. In Nuenen combineren veel boeren hun bedrijf met weefwerkzaamheden aan huis om rond te komen. ‘Ik heb ze ’s avonds bij lamplicht zien weven, dat zeer Rembrandtieke effecten geeft’, schrijft Van Gogh. Hij probeert het schilderachtige effect van de schaars verlichte werkplaatsen weer te geven. Ook wil hij het zware werk van de wevers uitbeelden door ‘ziel en leven’ in het weefgetouw te brengen: ‘Er moet soms een soort zucht of klacht uit die lattentrommel komen’, schrijft hij aan Theo. Dat is voor hem belangrijker dan een correcte weergave van de machine zelf. VAN GOGH GALERIJ
18 VINCENT VAN GOGH De aardappeleters, april-mei 1885 Na studies van landschappen, boeren en wevers vindt Van Gogh het tijd worden voor zijn eerste grote schilderij, waarin het boerenleven centraal moet staan: De aardappeleters. In een brief aan zijn broer Theo beschrijft hij het als ‘die boeren rond een schotel aardappels’. Van Gogh aarzelt of hij de familie aan tafel bij daglicht of bij kunstlicht zal uitvoeren, maar uiteindelijk kiest hij voor het laatste. Hij besteedt veel aandacht aan de werking van de lichtbron. Het meisje op de voorgrond is als silhouet geschilderd, de andere figuren zijn wat spookachtig verlicht. De aardappeleters heeft een wat schetsmatig karakter: Van Gogh werkt er niet aan door omdat hij bang is dat het zijn levendigheid verliest. Hij beschouwt het definitieve schilderij (Van Gogh Museum) als een van zijn beste werken. Het is zonder enige twijfel het meesterwerk uit zijn Nederlandse periode.
Liefde voor de mens Als Van Gogh in augustus 1880 besluit kunstenaar te worden, wil hij het harde bestaan vastleggen van mensen die moeten ploeteren voor hun brood. Aanvankelijk werkt hij in de Borinage en in Brussel, maar in 1881 keert hij terug naar zijn ouderlijk huis in Brabant. VAN GOGH GALERIJ
Daar vormt de arme boerenbevolking het onderwerp voor veel studies. Uit bewondering voor de oude meesters, vooral Rembrandt, schildert hij de boeren in donkere, aardse tinten, met sterke licht-donkercontrasten. Zijn belangrijkste voorbeeld is de Franse schilder Jean-François Millet, volgens hem de ware boerenschilder, die ‘ons de ogen weer geopend heeft voor de mens die leeft in de natuur’. De terugkerende, seizoensgebonden arbeid van de boer is voor Van Gogh nauw verbonden met de eeuwige levenscyclus. Waar zaaiers een voorbode zijn van het leven, snijden maaiers het weer af. In november 1885 gaat Van Gogh naar Antwerpen om zich aan de academie te bekwamen in het figuurtekenen. Maar de academie is hem te schools en te traditioneel en na drie maanden houdt hij het voor gezien. Hij reist door naar Parijs en trekt bij zijn broer Theo in. In de Franse hoofdstad ziet hij met eigen ogen het werk van de impressionisten. Hun heldere, sprankelende kleurgebruik en aandacht voor het licht inspireren hem om zijn donkere palet in te ruilen voor heldere en lichte kleuren. In de portretten die hij vanaf 1888 maakt in het Zuid-Franse Arles is dat goed te zien. Van Gogh is niet geïnteresseerd in het traditionele portret, maar wil moderne, krachtige weergaves van personen maken. Het gaat hem om het uitbeelden van een type. Hij geeft deze portretten titels als De wiegster (La Berceuse) of De minnaar.
18
19 VINCENT VAN GOGH De zaaier (naar Millet), januari 1890 In Van Goghs beginjaren is de Franse schilder Jean-Francois Millet zijn grote voorbeeld. Millet is voor hem de ware ‘boerenschilder’. Hij maakt tientallen tekeningen en schilderijen naar Millet’s De zaaier uit 1850, overigens niet altijd met evenveel succes. Zoals hij zelf in 1881 opmerkt in een brief aan zijn mentor en vriend de schilder Anthon van Rappard: ‘Over een paar jaar dan zal ik er pas toe komen om een zaaier die zaait te maken, dat ben ik met u eens.’ Het thema van de zaaier heeft voor Van Gogh ook een religieus aspect: het uitstrooien van het zaad op het land staat voor hem symbool voor het zaaien van het woord van God. Helene Kröller-Müller koopt het schilderij in 1909 in Parijs, gelijktijdig met Vier uitgebloeide zonnebloemen. Het is een van haar eerste Van Goghs en het blijft een van haar favorieten.
20 VINCENT VAN GOGH De minnaar (portret van luitenant Milliet), eind septemberbegin oktober 1888 ‘Het is geen onknappe kerel, heel ongedwongen, met veel nonchalance in zijn 19
houding, en ik zou hem verdraaid goed kunnen gebruiken voor een schilderij van verliefden’, schrijft Van Gogh aan zijn broer Theo. Paul-Eugène Milliet is luitenant bij de legereenheid der Zouaven (de maan en ster in de rechterbovenhoek verwijzen hiernaar) en schilder- en stapmaat van Van Gogh in Arles. Milliet volgt enige tijd tekenlessen bij Van Gogh en vergezelt hem op zijn schildertochten. Van Gogh heeft bewondering voor de amoureuze escapades van zijn vriend en zet hem in dit werk neer als het prototype van een minnaar.
21 VINCENT VAN GOGH L’Arlésienne, februari 1890 In Arles raakt Van Gogh goed bevriend met Joseph-Michel Ginoux en zijn vrouw Marie, de eigenaars van Café de la Gare, waar hij vele uren doorbrengt. In de inrichting van Saint-Rémy schildert hij vijf vrijwel identieke portretten van Marie, naar een portrettekening die Paul Gauguin ruim een jaar eerder van haar maakt. Van Gogh geeft het werk de naam L’Arlésienne, waarmee duidelijk wordt dat het hem niet zozeer om een gelijkend portret gaat, maar om het uitbeelden van een type. Gauguin reageert enthousiast op één van de exemplaren dat hij ten geschenke krijgt: ‘Heel mooi en heel opmerkelijk, ik vind het mooier dan mijn tekening. Ondanks uw ziekte hebt u nooit zo evenwichtig gewerkt.’ VAN GOGH GALERIJ
Van Gogh galerij
DE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER
20
22 PABLO PICASSO Violon, 1911-1912 Samen met Georges Braque ontwikkelt Picasso in de jaren 1905-1915 het kubisme. Dit werk is een voorbeeld van het zogenoemde analytisch kubisme. Hierin wordt een voorwerp uit de werkelijkheid, in dit geval een viool, ontleed, in fragmenten opgebroken en van alle kanten getoond. De illusie van het natuurlijke perspectief verdwijnt. In plaats daarvan ontstaat een bijna tweedimensionale structuur, een netwerk van vlakken naast en achter elkaar, door lijnen en schaduwen van elkaar onderscheiden. De vormen van het voorwerp, hier vooral te zien in het midden van het schilderij, gaan op in de achtergrond, die op dezelfde manier in vlakken is opgebroken. In het midden bevinden zich ook de nog herkenbare onderdelen van de viool, zoals de krul van de hals, de snaren, de welving van de klankkast en de ‘f-vormen’ van de klankgaten. De kleuren in het schilderij zijn weinig uitgesproken. Alle aandacht gaat uit naar de experimenten met de vorm.
23 ALEXANDER ARCHIPENKO Torse de femme, 1914 Alexander Archipenko onderzoekt in de eerste jaren van zijn kunstenaarschap vooral de plastische mogelijkheden van 21
het beeld en de werking van hol en bol, open en gesloten. Daarvoor gebruikt hij een grote verscheidenheid aan materialen, zoals hout, glas, gips, metaal en papier-maché. Vaak beschildert hij zijn beelden, die hij dan ‘sculpto-peintures’ noemt. Na een studie in Kiev en Moskou vertrekt Archipenko in 1908 naar Parijs. Daar studeert hij aan de Ecole des Beaux-Arts, maar hij ontwikkelt zich vooral door kunstwerken te bestuderen in het Louvre. Onder invloed van de Egyptische kunst en de primitieve Afrikaanse beeldhouwkunst maakt hij in die tijd beelden met sterk gereduceerde, geometrische vormen, in combinatie met harmonische, vloeiende lijnen. In deze Torso benadrukt hij de elegantie van het vrouwelijk lichaam. De benen en het onderlichaam zijn buiten proportie verlengd ten opzichte van het boven lichaam. Door een extreme draaiing rond de as van het lichaam en de plaatsing van het ene been voor het andere, ontstaat een zeer gracieus beeld.
24 FERNAND LÉGER La partie de cartes, 1917 Léger begint zijn carrière als impressionistisch schilder. Als hij in 1907 naar Parijs gaat, begint hij onder invloed van het werk van Cézanne en later van Picasso en Braque kubistisch te werken. Léger combineert het kubisme met de esthetiek van de machine. Zoals meer DE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER
tijdgenoten gelooft Léger dat de technologische ontwikkelingen van zijn tijd een betere toekomst zullen brengen. Léger’s voorstellingen van mensen en voorwerpen hebben inderdaad iets mechanisch. De kaartspelers in dit schilderij zijn geen mensen van vlees en bloed, maar lijken meer op robotten met hun robuuste, geometrische vormen en hun armen als uit staal gesmede buizen. De zich herhalende elementen doen denken aan de ritmiek van een stampende machine. Ook door de afwisseling van kleine en grotere kleurvlakken krijgt het schilderij dynamiek. Het motief van de kaartspelende soldaten ontleent Léger aan zijn diensttijd tijdens de Eerste Wereldoorlog. Hij maakt het schilderij tijdens zijn herstel in Parijs na een gifgasaanval.
25 JACQUES LIPCHITZ Homme assis à la guitare, 1918 Aanvankelijk werkt de in Parijs wonende Russisch-Litouwse kunstenaar Lipchitz in een realistische stijl. Onder invloed van onder anderen Picasso en Juan Gris stapt hij over op het kubisme en vertaalt hij organische vormen in geometrische volumes. Vanaf 1914 ontstaan reeksen kubistische sculpturen van harlekijns, muzikanten en baadsters, waarmee hij veel aandacht trekt. Maar een jaar later neemt hij alweer afstand van deze ingeslagen weg naar abstractie. Hij vernietigt DE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER
zelfs zijn meest radicale kubistische figuren, die hij te ver verwijderd vindt van de menselijke figuur. De spanning tussen figuratie en abstractie zal hem zijn verdere leven bezighouden. Dit werk is deel van een grote schenking van zijn erfgenamen, bestaande uit zesendertig grotere en kleinere werken in gips. Deze kwetsbare studies geven een direct inzicht in zijn manier van modelleren en zijn manier van bewerken van het materiaal. Zittende man met gitaar is een van de meest monumentale en uitgebalanceerde werken in de reeks.
26 PIET MONDRIAAN Tableau no. 1, 1913 Piet Mondriaan is vooral bekend door zijn abstracte werk en door zijn voortrekkersrol in de kunstenaarsgroep De Stijl. Zijn vroegste werk is echter naturalistisch, in de stijl van de Haagse School en hij doorloopt verschillende stijlen voor hij tot volledige abstractie komt. Via de werken van Cézanne, Picasso en Braque komt hij in aanraking met het kubisme en eind 1911 vestigt hij zich in Parijs. Dit werk laat de invloed zien van het analytisch kubisme van Picasso en Braque. Hierin wordt een voorwerp ontleed, in fragmenten opgebroken en omgezet in een complexe structuur. In dit schilderij, opgebouwd uit vlakken in grijzen en okers langs zwarte lijnen, is geen concreet voorwerp te herkennen. Toch is het waarschijnlijk een geabstraheerd boommotief. Net als bij 22
de kubisten is de compositie vanuit het midden opgebouwd, de vormen vervagen naar de randen. In het schilderij is goed te zien, hoe drastisch Mondriaan in Parijs van koers verandert.
27 PIET MONDRIAAN Compositie 10 in zwart wit, 1915 Tijdens een bezoek van Mondriaan aan Nederland breekt de Eerste Wereldoorlog uit. Voorlopig kan hij niet terug naar zijn woonplaats Parijs. Het gedwongen verblijf in zijn geboorteland, ver van de Franse kunstmetropool, heeft gevolgen voor zijn productiviteit, die sterk daalt. In oktober 1915 laat hij in het Stedelijk Museum in Amsterdam zijn eerste nieuwe werken zien, waaronder Compositie 10. Hierin worden lijnen als zelfstandige elementen gebruikt, ze vormen geen rechthoekige vlakken meer. Hoewel alle topografische sporen zijn uitgewist, baseert Mondriaan dit werk vermoedelijk op de pier van Scheveningen, de verticalen verwijzend naar de in de verte wijzende pier, de horizontalen naar de golven van de zee. Kleur ontbreekt. Naar eigen zeggen is Mondriaan aanvankelijk wel van plan om kleur te gebruiken, maar door tijdgebrek komt dat er niet meer van en hij vindt dat het schilderij zo ook voldoet. Het is het eerste schilderij van Mondriaan in uitsluitend zwart en wit.
23
28 PIET MONDRIAAN Compositie in kleur A, 1917 In dit werk van Mondriaan vormen de kleuren voor het eerst strak begrensde rechthoeken. Ze lopen niet vloeiend in elkaar over, zoals in eerdere schilderijen. De kleuren zijn een zachtere variant van de primaire kleuren: donker rozerood, diepblauw en donker oker. De kleurvlakken zijn op alle mogelijke manieren geschakeld, samen met een of meer zwarte lijnstukken. Soms zijn ze tegen elkaar aan geschoven, soms overlappen ze elkaar, zonder duidelijke systematiek. Het gevolg is dat de verschillende elementen in een ondefinieerbare ruimte lijken te zweven. Het wit is geen neutrale achtergrond, maar een levend onderdeel van het schilderij. Het is net zo goed vorm als de vlakken en lijnen. Uit brieven van Mondriaan en andere bronnen is bekend dat hij nog tot 1919 motieven uit de zichtbare werkelijkheid gebruikt als uitgangspunt voor zijn schilderijen. Maar van dit werk zijn geen voorstudies of andere aanwijzingen bekend waaruit blijkt dat het is gebaseerd op een specifiek onderwerp.
DE COLLECTIE KRĂ–LLER-MĂœLLER
29 CONSTANTIN BRANCUSI Le commencement du monde, 1924 Le commencement du monde is van een bedrieglijke eenvoud. Dit ‘ei van Brancusi’ is bij nader inzien volledig asymmetrisch. De sculptuur rust op zijn vlakke zijde. De titel vat Brancusi’s hele artistieke streven samen. Niet tevreden met de uiterlijke verschijningsvorm van de dingen is hij voortdurend op zoek naar de essentie. In een reeks beelden van liggende hoofden is zijn zoektocht goed te volgen. Tête d’enfant endormi uit 1908 heeft nog de trekken van zijn pas geboren petekind. Maar gaandeweg laat Brancusi de individuele trekken en ook de algemene kenmerken van een hoofd zoals mond, neus, wenkbrauwen en haren weg. In Le commencement du monde is alles gereduceerd tot een eivorm, het begin van het leven, van de wereld. Brancusi heeft hier tot de kern teruggebracht wat al in het hoofdje van de pasgeborene besloten ligt. Dat bevat immers, in al zijn kwetsbaarheid, net als een ei het hele leven.
30 CHARLEY TOOROP Zelfportret, 1943-1944 Van het gehele oeuvre van Charley Toorop maken haar zelfportretten misschien wel de meeste indruk. Ze DE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER
schildert zichzelf streng en genadeloos, vrijwel altijd frontaal of driekwart. Haar gezicht is als gebeeldhouwd, met harde lijnen en vlakken. In elk zelfportret overheersen de ogen, die ze buiten proportie vergroot en die het portret een enorme kracht verlenen. In dit Zelfportret schildert Charley Toorop zichzelf tijdens de Tweede Wereldoorlog, waarin zij vrienden verliest en wordt gedwongen haar huis en atelier te verlaten. De peinzende blik en haar hele gezichtsuitdrukking tonen haar gemoedstoestand. De zwarte hoed met voile en de zwarte jas staan voor rouw. Opvallend in al het zwart is de paarse bloem, mogelijk bedoeld als symbool van een nieuw begin. Het schilderij heeft een strenge compositie. De lijnen van de mond, de neus en de gezichtsplooien zijn strak. Vanuit een scherpe observatie van niet alleen haar uiterlijke, maar ook haar innerlijke gesteldheid geeft Charley Toorop in dit schilderij het meest wezenlijke van zichzelf compromisloos weer.
31 BART VAN DER LECK Compositie 1917 no. 3 (uitgaan van de fabriek), 1917 Het uitgaan van de fabriek, het moment dat een grote groep arbeiders de fabriek verlaat en de straat op stroomt, is een thema dat Van der Leck boeit. Hij maakt meerdere schilderijen en tekeningen 24
van dit thema, van tamelijk realistisch tot vrijwel abstract. Deze versie maakt hij in de periode dat hij deel uitmaakt van de kunstenaarsgroep De Stijl. Door het gebruik van smalle en brede vlakken in zwart en in de primaire kleuren blauw, geel en rood tegen een witte achtergrond, komt hij tot een steeds verdere abstrahering. Van der Leck wil de werkelijkheid echter niet helemaal loslaten. Daarom breekt hij uiteindelijk ook met De Stijl. In de strakke horizontale en verticale elementen bovenin dit schilderij is de architectuur van de fabriek nog te herkennen: vooral de raampartijen en een schoorsteen. De kleinere, verspringende blokken in het midden verbeelden de zich voortbewegende massa, de horizontale vlakken daaronder de straat.
32 BART VAN DER LECK Havenarbeid, 1916 Bart van der Leck roept hier met strakke schematische vormen en primaire kleuren een dynamisch beeld op van de bedrijvigheid in een grote haven aan het begin van de 20ste eeuw. Een schip wordt gelost met behulp van een kraan en havenarbeiders sjouwen kisten en andere goederen in de richting van een paard en wagen. Links staat een groepje passagiers, achter hen wordt een koffer op de wagen gezet. Havenarbeid is een typerend schilderij voor Van der Leck, die doorgaans 25
situaties en scènes uit het dagelijks leven van de werkende mens tot onderwerp neemt. Het is ook het eerste schilderij waarin hij alleen de primaire kleuren rood, geel en blauw gebruikt, plus zwart en wit. In dit geval hangt de thematiek ook samen met het feit dat Van der Leck van 1914 tot 1916 in dienst is van Müller & Co als beeldend kunstenaar en ontwerper. Voor deze transport- en handelsonderneming, die onder leiding staat van Anton Kröller, ontwerpt hij onder meer een glas-in-loodraam en een affiche voor ‘De Batavierlijn’, een lijndienst van de firma tussen Rotterdam en Londen.
33 OSKAR SCHLEMMER Abstrakte Figur, 1921 Oskar Schlemmer is een Duits schilder, beeldhouwer, ontwerper en choreograaf. Vanaf 1920 speelt hij een belangrijke rol als docent aan het Bauhaus, een vooruitstrevende kunstopleiding in het Duitse Weimar, die door de architect Walter Gropius is opgezet en waar vele bekende kunstenaars les geven. Daar ontwikkelt hij de multidisciplinaire cursus ‘Der Mensch’. In de menselijke gestalte ziet hij een maat die houvast kan geven in de verscheurdheid van zijn tijd. In zijn kunst en in zijn theaterontwerpen komen menselijke figuren steeds terug als gezichtsloze, universele typen, die zakelijk, maar nooit streng DE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER
constructivistisch zijn weergegeven. Er zit altijd iets ronds en zachts aan Schlemmers vormen. In Abstrakte Figur, ontstaan in de Bauhauswerkplaatsen, vat Schlemmer zijn centrale thema van de geabstraheerde mens samen. Het beeld is een synthese van geometrische en organische vormen, zoals bollen, cilinders en combinaties daarvan. Het beeld heeft geen voor- en achterkant, elk aanzicht is even belangrijk.
34 GINO SEVERINI La Tour Eiffel, 1913 In 1910 ondertekent Severini, samen met Umberto Boccioni, Carlo Carrà, Luigi Russolo en Giacomo Balla het Manifesto dei pittori futuristi (‘Manifest van de futuristische schilders’). De groep stelt zich ten doel het futuristische kern begrip ‘dynamische sensatie’ tot uitdrukking te brengen in de schilderkunst. De geluiden, het lawaai en zelfs de geur van het moderne leven moeten vorm krijgen in de lijnen, volumes en kleuren op het schilderij. De rol van de toeschouwer moet niet beperkt blijven tot observeren, hij moet meegezogen worden in het spektakel op het doek. Anders dan zijn collega-futuristen associeert Severini de eigentijdse dynamiek niet zozeer met de verworvenheden van de moderne technologie, maar meer met de wervelende danszalen en nachtclubs van zijn woonplaats Parijs. Maar de Eiffeltoren in dit schilderij is bij DE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER
uitstek een symbool van vooruitgang en technologische ontwikkeling. Severini combineert hier onderdelen van de destijds revolutionaire constructie met abstracte lijnen en vlakken en licht bundels tot een draaiende carrousel.
35 VILMOS HUSZÁR Vincent, 1915 Huszár vestigt zich in 1906 in Den Haag, waar hij de kunstcriticus H.P. Bremmer leert kennen. Bremmer, de adviseur van onder anderen Helene Kröller-Müller, is een grote pleitbezorger van het werk van Vincent van Gogh, die dan nog niet erg bekend is. In 1915 schildert Huszár Vincent, als een eerbetoon aan de ook door hem zeer bewonderde Van Gogh. Op de nog originele lijst is de titel VINCENT te lezen. Het schilderij toont een gestileerde zonnebloem, opgebouwd uit vormen in fel blauw, groen, rood, oranje en geel. Het geheel maakt een dynamische indruk en laat zien dat Huszár zich oriënteert op de internationale avantgardebewegingen van het kubisme en het futurisme. Kort na Vincent komt Huszár in contact met Theo van Doesburg en gaat hij in een abstract-geometrische stijl werken. In 1917 is Huszár, met Van Doesburg, Piet Mondriaan en Bart van der Leck, een van de oprichters van De Stijl.
26
36 UMBERTO BOCCIONI Forme uniche della continuità nello spazio, 1913 (gegoten in 1972) Boccioni behoort tot het Italiaanse futurisme, een stroming die aan het begin van de twintigste eeuw streeft naar een radicale vernieuwing van de cultuur, gebaseerd op de dynamiek en de technologie van de moderne samenleving. Om de eigentijdse dynamiek ook tot uitdrukking te brengen in de kunst, ontwikkelen de futuristen het begrip ‘dynamische sensatie’, wat in de praktijk neerkomt op het streven om een bewegend object op verschillende momenten in één beeld weer te geven. Boccioni zoekt naar een ruimtelijke vertaling van de futuristische uitgangspunten. Hij vindt dat de beeldhouwkunst de dingen tot leven moet wekken door hun relatie tot de ruimte te laten zien en hun beweging weer te geven. In dit werk worden de bewegingen van een voortsnellende man gesuggereerd door vloeiende, zich in verschillende richtingen in de ruimte uitstrekkende vormen. Met dit zeer vernieuwende beeld schept Boccioni een icoon van het futurisme.
27
37 GIACOMO BALLA Volo di rondini, 1913 Voordat Balla zich aansluit bij het futurisme is hij al bekend als neo-impressionistisch schilder. In 1913 doet hij onder het motto ‘Balla is dood’ al zijn ‘oude’ schilderijen in de verkoop. Daarop ontstaan reeksen schilderijen en tekeningen van snelle motorvoertuigen en zwaluwen in vlucht, de twee belangrijkste thema’s waarin Balla toewerkt naar een abstracte weergave van beweging en snelheid. De futuristen associëren mobiliteit, snelheid en dynamiek met vooruitgang in algemene zin, in tegenstelling tot de oude statische waarden. Deze studie van vliegende zwaluwen, met op de achtergrond een aanduiding van een deur, elektriciteitsdraden en de hoekige lijn van een dakgoot, werkt Balla later uit in een schilderij dat hij Gaande lijnen + dynamische opeenvolgingen noemt. De zich herhalende bewegingen van de vlucht van de vogels worden voortgezet in de statische delen, zoals de deur en de dakgoot. Het effect daarvan is te dergelijken met de opeenvolging van afzonderlijke beelden in het toen nieuwe medium van de film.
DE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER
38 GIACOMO BALLA Forme rumore di motocicletta, 1913 Balla is een van de voormannen van het futurisme, een van oorsprong Italiaanse stroming aan het begin van de twintigste eeuw die de dynamiek en de techno logie van de moderne samenleving omarmt. De futuristen verheerlijken de snelheid en het lawaai van auto’s en andere nieuwe machines. Balla maakt Forme rumore di motocicletta naar aanleiding van een ritje op een motorfiets (‘motocicletta’), destijds een ongekende sensatie. De cirkelende banen en lijnen in het schilderij roepen de bewegingen op van de motorfiets in de ruimte: de ronddraaiende banden, de tandwielen en de ketting. De twee witte stervormen die als metalige vonken uit de tand wielen lijken te exploderen, zijn de feitelijke ‘forme rumore’: de geluiden van de verbrandingsmotor en met name de knallen van de uitlaat. De gele en groene vlakken refereren aan de tuinen van de Villa Borghese en de heuvel van de Pincio in Rome, waar Balla zijn inspirerende tochtje maakt.
DE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER
28
29
DE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER
Van Gogh galerij
VAN GOGH GALERIJ
30
39 VINCENT VAN GOGH Stilleven met baardmankruik, november 1884april 1885 Een paar jaar na de start van zijn schilders loopbaan in het atelier van Mauve gaat Van Gogh les geven aan een groepje amateurs. Net als hijzelf destijds beginnen ze met het stilleven. Hij schildert enthousiast mee: ‘Ik heb verleden week dag in dag uit stillevens geschilderd bij de lui’, schrijft hij aan Theo in november 1884. Stilleven met baardmankruik is één van de werken die in deze periode tot stand komen. Van Gogh is zelf ook nog lerende en het docentschap stimuleert hem. Zijn leerlingen betalen hem, ‘maar niet in geld, doch hun te zeggen: ge moet me tubes verf geven. Want ik wil veel schilderen, aanhoudend’.
40 VINCENT VAN GOGH Meisje in het bos, augustus 1882
bomen en de afstanden ertussen goed weer te geven, zodat er ‘lucht’ in de compositie komt. Hij gebruikt bruinen, groenen en gelen uit zijn ‘praktisch palet’. Hij schildert vermoedelijk op zijn knieën. Dat is te zien aan het lage perspectief, maar ook zijn er stukjes blad van de bosbodem in de verf terechtgekomen.
41 VINCENT VAN GOGH Grasgrond, eind april 1890 In Grasgrond kiest Van Gogh voor een close-up van een grasveld. Door de hoge horizon is het mogelijk op ieder individueel grassprietje en bloemetje in te zoomen. Hij schildert ze met veel detail en verfijning. De regelmaat van zijn verf streken zorgt voor een zeker ritme in het schilderij. Een stukje natuur dat in een schilderij meestal onderdeel is van een groter geheel, wordt zo in de handen van Van Gogh een zelfstandig onderwerp.
Dankzij een financieel extraatje van zijn broer Theo kan Van Gogh voor het eerst zijn eigen olieverf kopen. Hij kiest voor ‘een praktisch palet met gezonde kleuren’ die hij niet zelf hoeft te mengen. Ook laat hij een perspectiefraam maken dat op een moeilijke ondergrond opgesteld kan worden. Hij gebruikt het hier om de naar achter toe dunner wordende 31
VAN GOGH GALERIJ
Liefde voor de natuur Van Gogh voelt zich beter thuis op het platteland dan in de stad. De moderne stadsmens vindt hij ‘decadent’. Men moet volgens hem een ´Natuur mensch´ zijn, ‘al is men beschaafd of wat ook´. Ook in de stad zoekt hij naar landelijke motieven, zoals in het Parijse Montmartre, in zijn tijd nog deels een landelijk gebied met moestuintjes en talloze molens. Tijdens zijn tweejarig verblijf in Parijs ontdekt Van Gogh dat de landschapsschilderkunst door de impressionisten flink is gemoderniseerd. Zijn kijk op het landschap verandert ook door zijn bewondering voor de Japanse prentkunst. Hij laat het drukke Parijs achter zich en vertrekt naar Zuid-Frankrijk. Daar hoopt hij ‘de helderheid van de atmosfeer en de vrolijke kleureffecten’ van de Japanse prenten te vinden. In de Provence, waar hij van 1888 tot 1889 verblijft, bereikt Van Gogh als landschapschilder een ongekend meesterschap. Zelfs als hij ziek wordt en zich laat opnemen in een inrichting in Saint-Rémy blijft hij zo veel mogelijk schilderen. De motieven vindt hij in zijn directe omgeving: het korenveld vanuit zijn raam, de tuin van het hospitaal, de olijfgaarden, de cipressen en het omringende heuvellandschap. Zijn laatste meesterwerken schildert Van Gogh in Auvers-sur-Oise vlakbij Parijs. Op 27 juli 1890 verwondt hij zichzelf in een korenveld met een pistool en sterft twee dagen later in Theo’s bijzijn.
VAN GOGH GALERIJ
42 VINCENT VAN GOGH Olijfgaard, juli 1889 Als er één schilderij is dat de zinderende hitte, de kurkdroge grond, de kromme, bochtige stammen en takken en de sfeer van een olijfgaard in de Provence intens verbeeldt, dan is het wel dit werk van Vincent van Gogh. ‘Er zijn hier zeer mooie velden olijfbomen. Die grijs-en zilverachtig groen zijn, als knotwilgen. Dan verveelt de blauwe lucht mij nooit’, schrijft hij aan zijn moeder. Van Gogh gebruikt in deze natuurstudie lange verfstreken voor de boomstammen, takken en contouren. Voor het overgrote overige deel van het schilderij – de grond, de bladeren van de olijf bomen en de lucht – werkt hij met korte, gebogen toetsen. Hierdoor lijkt de lucht te trillen en wordt de hitte in de olijfgaard bijna voelbaar. Zonder de zon zelf te schilderen verbeeldt hij hier de energie van de zon en de kracht in de natuur.
43 VINCENT VAN GOGH Het ommuurde korenveld met opkomende zon, eind mei 1889 In mei 1889 laat Van Gogh zich na enkele inzinkingen vrijwillig opnemen in een hospitaal in Saint-Rémy. Ook tijdens deze opname blijft hij zo veel mogelijk schilderen. Hij maakt in deze periode 32
van een jaar meer dan honderdveertig schilderijen, een groot aantal tekeningen met krijt, potlood en rietpen en een serie aquarellen. Zo schildert en tekent hij meerdere malen het korenveld dat hij vanuit het raam van zijn kamer op de eerste verdieping kan zien. Het ommuurde korenveld met opkomende zon is waarschijnlijk het eerste van deze serie. Het koren is nog gedeeltelijk groen en vooraan in het veld bloeien klaprozen en margrieten. Van Gogh is verrukt van dit uitzicht: ‘Maar wat een mooie streek en wat een mooi blauw en wat een zon! En dan heb ik alleen nog maar de tuin gezien en wat ik voor het raam zie.’
44 VINCENT VAN GOGH Tuin van de inrichting, mei 1889 Op 8 mei 1889 meldt Vincent van Gogh zich voor behandeling bij de inrichting Saint-Paul-de-Mausole in Saint-Rémy, niet ver van Arles. De arts van dit hospitaal vermoedt dat hij aan epilepsie lijdt en neemt hem ter observatie op. Eenmaal in het hospitaal pakt Van Gogh vrij snel het schilderen weer op. Voor De tuin van de inrichting kiest hij een bijzonder standpunt, vlak naast de muur van het hospitaal. Door het pad met het stenen bankje, dat diagonaal door het schilderij loopt, krijgt het werk een ruimtelijk effect. De uitbundig bloeiende struiken en bomen zijn 33
weergegeven in een wirwar van pasteus geschilderde verfstreken, die vaak nat-in-nat zijn aangebracht. Ondanks de enorme veelheid aan vormen en kleuren is Van Gogh erin geslaagd diepte en structuur aan te brengen in de weergave van de bloeiende bomen.
45 VINCENT VAN GOGH Boomstammen in het gras, eind april 1890 In zijn Parijse periode schildert Van Gogh al eens op een zeer ongebruikelijke, originele manier een bos: niet de hoge bomen en het gebladerte, maar de grond, de onderkant van de stammen en de lage begroeiing, zoals klimop, gras en kleine planten. Ook in de hospitaaltuin in Zuid-Frankrijk maakt hij zo’n ‘close-up’ van een stuk grasland met bloemen en de stammen van twee dennenbomen. Hij schildert met dikke en dunne lijnen, stevige contouren en kleine rondjes voor de vele bloemen. De karakteristieke structuur van de ruige bast van de twee dennenbomen is bijna abstract weer gegeven, terwijl het grasveld met de witte bloemen en de gele paarden bloemen een bepaalde verfijning uitstraalt. Door de nadruk op de voorgrond – de bomen en het gras – en het gebruik van een krachtige diagonaal ontstaat, zoals in veel van zijn schilderijen, een sterke ruimtewerking.
VAN GOGH GALERIJ
46 VINCENT VAN GOGH Caféterras bij nacht (Place du Forum), circa 16 september 1888 Ruim een half jaar na zijn aankomst in het Zuid-Franse Arles schildert Van Gogh dit caféterras bij het licht van een gaslantaarn. Hij heeft zichzelf voor de moeilijke opgave gesteld om een nachtschilderij te maken zonder zwart te gebruiken. Het wordt een van de hoogtepunten in zijn oeuvre. Door het overvloedige licht op de wanden en de luifel en door de oranje vloer laat hij het terras sterk afsteken bij de donkere blauwe en groene tinten van de rest van het schilderij. Het gele licht van de lantaarn doet het blauw van de sterrenhemel, de eerste uit zijn oeuvre, beter uitkomen. Het schilderij ademt de onbezorgde sfeer van een zwoele zomeravond. Dat Van Gogh weergeeft wat hij ziet, blijkt uit later sterrenkundig onderzoek. Hij heeft de sterrenconstellatie precies geschilderd zoals die er in de nacht van 16 of 17 september 1888 uitzag.
47 VINCENT VAN GOGH Gezicht op Saintes-Mariesde-la-Mer, 1-3 juni 1888 Eind mei 1888, tijdens zijn verblijf in Arles, gaat Vincent van Gogh naar het VAN GOGH GALERIJ
vissersdorp Saintes-Maries-de-la-Mer aan de Middellandse zee. Hij wil de zee terugzien en zeegezichten schilderen. Hij blijft er een paar dagen en maakt in die korte tijd negen tekeningen, twee schilderijen met strand- en zeegezichten met vissersboten en een schilderij van het dorp zelf. Het schilderij baadt in het stralende, mediterrane licht. De op de zon gelegen zijden van de huizen schildert Van Gogh in warme en lichte tinten, de schaduwkanten in blauw. In het schilderij valt het ‘azuurgroen van de witgloeiende hemel’ op, zoals Van Gogh het noemt. Hij schrijft: ‘[…] de Middellandse Zee heeft een kleur als van makrelen, dat wil zeggen wisselend – je weet niet altijd of het groen is of paars, je weet niet altijd of het blauw is, want het volgende moment heeft de steeds veranderende weerschijn een roze of grijze tint aangenomen’.
48 VINCENT VAN GOGH Interieur van een restaurant, zomer 1887 Cafés, restaurants en andere uitgaansgelegenheden van het moderne Parijs, bevolkt met gewone en excentrieke personages, zijn geliefde thema’s van de impressionisten. Voor Van Gogh is dit interieur van een middenklasse restaurant in Parijs een zeldzaam voorbeeld van zo’n stads onderwerp. Het is niet bekend welk restaurant Van Gogh heeft afgebeeld. Vrijwel alle restaurants die hij 34
in Parijs bezoekt zijn wel eens genoemd. Anders dan bij de impressionisten is Van Goghs restaurant volkomen leeg. Alleen de zwarte hoed, die ongewoon hoog aan de muur hangt, suggereert enige menselijke aanwezigheid. Van Gogh heeft weinig op met de hectiek van het stadse leven en met de in zijn ogen decadente stadsmens. Ruim een half jaar na het voltooien van dit schilderij verlaat hij Parijs, op zoek naar rust in Zuid-Frankrijk.
49 VINCENT VAN GOGH Cipressen met twee figuren, juni 1889februari 1890 Te midden van een typisch Provençaals landschap met een blauwe lucht en een rij statige cipressen wandelen twee vrouwen. Toch gaat het in dit werk niet om de wandelaars, maar om de bomenrij achter hen: ‘De cipressen houden me nog steeds bezig’, schrijft Van Gogh aan zijn broer Theo, ‘Ze zijn qua lijnen, qua verhoudingen zo mooi als een Egyptische obelisk. En het groen is zo uitzonderlijk.’ Hij beschrijft de cipres als een zwarte vlek in een zonnig landschap. De dikke verflaag waarmee hij de bomen in dit schilderij neerzet, versterkt dit effect. Pas later voegt Van Gogh de twee figuren toe, voor hij het schilderij schenkt aan de Parijse kunstcriticus Albert Aurier, die als eerste lovend over zijn werk schrijft. 35
50 VINCENT VAN GOGH Brug te Arles (Pont de Langlois), midden maart 1888 Helene Kröller-Müller koopt dit schilderij op 21 mei 1912 op de veiling van de collectie Hoogendijk. De aankoop doet enig stof opwaaien: in haar opdracht biedt Bremmer meer dan het vijfvoudige van het bedrag waarop het was ingezet. Helene noemt het werk een van de ‘mooisten, de sterksten, de glasheldersten’ van Van Gogh die zij bezit. Na een verblijf van bijna twee jaar in Parijs heeft Vincent van Gogh aan het begin van 1888 genoeg van de stad. Van bevriende kunstenaars hoort hij over het zuiden van Frankrijk, ‘het land van de blauwe tonen en vrolijke kleuren’, en hij besluit dat zijn volgende bestemming de Provence zal zijn. Het blijkt een goede keuze: ‘Nooit heb ik zo’n geluk gehad. Hier is de natuur uitzonderlijk mooi. […] Zo mooi kan ik het niet schilderen, maar ik ben er zo van vervuld dat ik mij laat gaan zonder aan enige regel te denken.’ In Arles maakt Van Gogh verschillende versies van de ophaalbrug over een kanaal iets ten zuiden van de stad. Het helderblauwe water vormt een diagonaal in het beeld, waardoor het oog naar de brug en naar de passerende huifkar wordt geleid.
VAN GOGH GALERIJ
51 VINCENT VAN GOGH Landweg in de Provence bij nacht, circa 12-15 mei 1890 In het voorjaar van 1890, tijdens de laatste maanden van zijn verblijf in de inrichting in Saint-Rémy, schildert Van Gogh Landweg in de Provence bij nacht. Misschien werkt hij er tijdens zijn verblijf in Auvers nog aan door. De stand van de maan en de grote en de kleine ster geven de hemel weer van 20 april 1890, een dag na de nieuwe maan. Het schilderij bevat alle motieven die voor hem verbonden zijn met het zuiden van Frankrijk: het riet langs de weg dat doet denken aan het goudgele koren dat hij vaak schildert, de cipres, het donkerblauwe silhouet van de Alpilles op de achtergrond en de plattelandsherberg.
VAN GOGH GALERIJ
52 VINCENT VAN GOGH Roze perzikbomen, circa 30 maart 1888 Tijdens de bloesemtijd in het ZuidFranse Arles werkt Van Gogh bijna vier weken lang onafgebroken aan een serie bloeiende fruitbomen. Al in Parijs krijgt hij belangstelling voor dit motief, onder invloed van de Japanse prentkunst. Hij besluit Roze perzikbomen, dat hij beschouwt als het beste in de reeks, op te dragen aan de recent overleden Anton Mauve: zijn leermeester en aangetrouwde neef. Hij vindt dat een schilderij ter nagedachtenis aan hem ‘iets teders en heel vrolijks’ moet zijn en niet ‘een studie in een serieuzer gamma’. Theo stuurt het op aan de weduwe, hun beider nicht Jet, van wie Anton en Helene Kröller-Müller het in 1918 kopen.
36
37
VAN GOGH GALERIJ
Van Gogh galerij
DE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER
38
53 PAUL SIGNAC La salle à manger, Opus 152, 1886-1887
54 THÉO VAN RYSSELBERGHE En juillet – avant midi, 1890
De jonge Signac begint zijn schilders carrière als impressionist. Dat verandert wanneer hij in 1884 Georges Seurat ontmoet. Hij raakt niet alleen innig met hem bevriend, maar is ook erg onder de indruk van Seurats kleurentheorieën en pointillistische schildermethode. De eetkamer is een vroeg pointillistisch werk van Signac. Hij experimenteert hier volop met kleur en met de werking van complementaire kleurenparen, vooral oranje en blauw. Net als zijn vriend mengt hij de kleuren niet langer op het palet, maar plaatst hij ze als zuivere kleuren in kleine stippen en veegjes naast elkaar op het doek. Van een afstand bezien geven ze het kleur effect dat de schilder voor ogen heeft. In dit schilderij zitten een vrouw en een oudere man aan tafel. Een dienstmeisje komt de post brengen. De twee vrouwen en de man zijn nauwelijks mensen van vlees en bloed. Ze lijken in hun beweging verstard en in zichzelf verzonken. De totale afwezigheid van interactie tussen de figuren geeft dit gewone, alledaagse tafereeltje iets ongemakkelijks.
Théo Van Rysselberghe schildert aanvankelijk in een impressionistische stijl. Dat verandert wanneer hij in 1886 in Parijs op een tentoonstelling Georges Seurats Zondagmiddag op het eiland La Grande Jatte ziet. Dit pointillistische schilderij maakt zo’n indruk op hem dat hij zelf ook in de stippeltechniek gaat werken, maar op een eigen, vrije manier. In juli – voor de middag is daar een mooi voorbeeld van. Het gaat Van Rysselberghe hier vooral om de weergave van de zomerse sfeer en het heldere licht. De vijf vrouwen hebben geen contact met elkaar en zijn ieder voor zich bezig. Dat versterkt de sfeer van rust en stilte op deze zomermiddag en geeft het tafereel ook een tijdloos karakter. Van Rysselberghe begint in de zomer van 1889 aan dit schilderij. De vrouw in de blauwe jurk links op de voorgrond is Maria Monnom, met wie hij in de herfst zal trouwen. De familie Monnom verblijft die zomer in Thuin, in het zuiden van België. De tuin die hier is afgebeeld, is waarschijnlijk de boomgaard van de nabijgelegen abdij van Aulne.
39
DE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER
55 GEORGES SEURAT Le chenal de Gravelines: direction de la mer, zomer 1890 Georges Seurat brengt de laatste zomer van zijn korte leven door in het havenstadje Gravelines, net ten zuiden van Duinkerken. Voor de vier schilderijen die hij hier maakt kiest hij een plek uit bij de gekanaliseerde rivier de Aa, die de stad met de zee verbindt. Hij schildert deze plek telkens op een ander moment van de dag en steeds vanuit een ander standpunt. In deze versie wordt het grootste deel van het schilderij ingenomen door het havenbekken met de boten, die worden gebruikt voor het vangen van haring en kabeljauw. Toch zijn er geen mensen of activiteiten te bekennen. Op de zeilboot die de haven binnenvaart, lijkt zelfs geen schipper te zien. De lucht is even onbeweeglijk als de zee. Het licht is egaal en diffuus. Op het eerste gezicht lijkt Het kanaal van Gravelines een weergave van een haven op een toevallig rustig moment van de dag. Maar Seurat heeft hier de zichtbare werkelijkheid teruggebracht tot een verstilde, harmonische compo sitie, opgebouwd uit talloze stipjes in een uiterst fijn pointillé.
DE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER
56 GEORGES SEURAT Le Chahut, 1889-1890 Georges Seurat baseert zijn schilderijen op eigentijdse kleurentheorieën en bouwt ze op uit ontelbare, minutieus gestippelde verftoetsen. Le Chahut, een van zijn belangrijkste werken, ontstaat in de context van het Parijse nachtleven, waar hij zich dikwijls ophoudt. Chahut (herrie of oproer) is een andere benaming voor cancan (klets of schandaal), een dans die rond 1830 opkomt in de Parijse arbeiderswijken en die door het hoge opzwaaien van de benen een schandaal veroorzaakt. Seurat’s danszaal is gedompeld in warme kleuren en gloeiend kunstlicht. De figuren lijken meer typen dan mensen van vlees en bloed. Ze bewegen in een ritmische herhaling. Alle lijnen en bewegingen in het schilderij zijn naar boven gericht om de opgewekte sfeer van de dans en de muziek op te roepen. Le Chahut is geen vluchtig tafereeltje, maar een door en door bedacht schilderij. Een strak geregisseerde weergave van een danszaal, niet zomaar een plaatje uit het Parijse nachtleven.
40
57 ISAAC ISRAELS Mata Hari, 1916 Isaac Israels, zoon van de Haage Schoolschilder Jozef Israëls, ontwikkelt zich tot een van de vertegenwoordigers van het Nederlandse impressionisme. Na zijn academietijd aan de Rijksacademie blijft hij in Amsterdam wonen, waar hij het stadsleven en het turbulente uitgaans leven vastlegt. Hij schildert snel, zonder al teveel details, het gaat hem om het karakteristieke van zijn onderwerpen. Hij schildert tien keer zoveel vrouwen als mannen, aanvankelijk vooral fabrieksarbeidsters en dienstmeisjes, later ook mondaine vrouwen. De Friese Mata Hari, die eigenlijk Margaretha Zelle heet, treedt in heel Europa op als exotisch danseres. Vooral in Parijs is ze een hit. Maar in de Eerste Wereldoorlog wordt ze door de Fransen beschuldigd van spionage voor de Duitsers en in 1917 wordt ze gefusilleerd. Israels schildert haar in dit monumentale portret als een elegante, zelfverzekerde jonge vrouw. Het schilderij is opgezet in losse, snelle toetsen en vegen, met weinig kleur. Alle aandacht gaat naar haar statige, rijzige gestalte.
41
58 HENRI FANTIN-LATOUR Portrait d’Eva Callimachi-Catargi, 1881 Fantin-Latour is, anders dan collega’s en vrienden als Manet en Renoir, geen vernieuwer. Hij is een stille, wat terug getrokken schilder met een voorkeur voor dromerige, op muziek van onder meer Wagner en Brahms gebaseerde voorstellingen. Maar omdat daar nauwelijks een markt voor is, schildert hij vooral bloemstillevens, die hem een inkomen en aan het eind van zijn leven de status van een oude meester bezorgen. De portretten die hij daarnaast schildert, zijn meestal gemaakt van familieleden of, zoals bij Eva CallimachiCatargi, van vrienden. Hij schildert haar bijna levensgroot als een negentiende-eeuwse ‘grande dame’, meer getypeerd door haar statige houding en haar verfijnde kleding dan door overdadige luxe. Het licht en de tinten in het schilderij zijn egaal en sober, met maar enkele kleuraccenten, in de glanzende gouden armband, de waaier en de bloem rechtsonder. Helene Kröller-Müller krijgt dit prachtige, ingetogen portret cadeau van haar man Anton bij hun vijfentwintigjarig huwelijk.
DE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER
59 AUGUSTE RENOIR Le clown musical, 1868
60 AUGUSTE RENOIR Au café, circa 1877
Anders dan de overige impressionisten schildert Renoir weinig landschappen, maar veel portretten en scènes uit het zorgeloze uitgaansleven van de Belle Epoque. Hij schildert al jong personages in café’s en krijgt daardoor ook opdrachten voor portretten. Deze clown, John Prince, maakt hij voor de eigenaars van het café van het Cirque d’Hiver in Parijs. Het schilderij dateert uit zijn begintijd, waarin hij meerdere grote portretten maakt. De typische losse toets van het impressionisme is hier nog niet aanwezig. De clown is juist met veel aandacht voor detail in de schmink, het haar en het met vlinders versierde kostuum weergegeven. De witte stoel en de witte rand van de piste steken sterk af tegen het okergele zand en de overige, vrij donkere kleuren. De toeschouwers zijn veel schetsmatiger weergegeven. Alle aandacht gaat naar de meer dan levensgrote clown, die zijn blik in een geconcentreerde actie richt op iets dat zich buiten beeld bevindt.
Auguste Renoir staat samen met Claude Monet aan de basis van het impressionisme. Maar terwijl Monet bij voorkeur in de openlucht landschappen schildert, neemt Renoir het dagelijkse leven als onderwerp voor zijn schilderijen. Hij schildert graag en vaak in café’s, wat hem ook weer allerlei opdrachten voor portretten oplevert. Renoir wil de realiteit zo dicht mogelijk benaderen, maar hij betrekt alles wat de zintuigen prikkelt – licht, kleur, beweging, sfeer – bij zijn observaties. Dit kleine schilderij in overwegend heldere en donkere tinten blauw is een subtiel spel van contrasten. De hele scène is onscherp, er zijn geen duidelijke omtreklijnen. Door de geraffineerde compositie, met de schetsmatig weergegeven figuren in de achtergrond en de reflectie van nog weer andere bezoekers in de spiegel, wordt duidelijk de indruk gewekt van een druk bezocht café. Deze indruk wordt nog versterkt door de snelle grove verfstreken, waardoor alles in beweging komt. Het resultaat is een levendige momentopname uit het leven in het Parijs van het fin de siècle.
DE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER
42
43
DE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER
Van Gogh galerij
DE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER
44
61 SOLL LEWITT Wall drawing, 1971 De Amerikaanse kunstenaar Sol LeWitt geldt als de pionier van de conceptuele kunst. Hij stelt in 1967 een manifest op, getiteld Paragraphs on Conceptual Art, dat de basis wordt van deze kunststroming. In de conceptuele kunst is de idee of het concept de kern van het kunstwerk. LeWitt legt alle plannen voor zijn werk vast op papier. De uitvoering beschouwt hij slechts als ‘een kwestie van afwikkelen’, iets dat evengoed door anderen kan worden gedaan. Deze grote tekening op een van de muren in het Kröller-Müller Museum is ook niet door hemzelf aangebracht, maar door zijn assistenten, aan de hand van zijn nauwkeurig geformuleerde aanwijzingen. Over de hele wand is eerst met ragfijne potloodlijnen een raster aangebracht. Elk vierkant van het raster heeft de voorgeschreven maat van 4 bij 4 centimeter. Vervolgens zijn vanaf de horizontale middenlijn aan de linker- en de rechterkant van de wand delen van cirkels getrokken. Het uiteindelijke resultaat is een vlak met een regelmatige structuur die als een reusachtig spinnenweb de wand bedekt en er een eenheid mee vormt.
45
62 ALBERTO GIACOMETTI L’homme qui marche II, 1960 In 1922 vestigt Alberto Giacometti zich in Parijs, waar hij in contact komt met onder andere het kubisme en het surrealisme. Hij sluit zich aan bij de surrealisten en besluit het beeldhouwen naar de werkelijkheid los te laten. Maar in 1935 breekt hij met hen en gaat weer ‘ouderwets’ naar model werken. Dit leidt tot het verlies van kunstenaarsvrienden en klanten, maar ook tot een artistieke crisis. Na zijn vlucht uit Parijs voor de oorlog begint Giacometti in Genève draaddunne beelden te maken: uitgemergelde figuren die de vraag lijken te stellen met hoe weinig fysieke aanwezigheid de mens zich in zijn omgeving kan handhaven. Ze zijn kwetsbaar en eenzaam, bang voor de ruimte. Ze worden aanvankelijk door niemand serieus genomen. In 1946 worden de beelden gepubliceerd in een tijdschrift, waardoor Giacometti in een klap nieuwe roem krijgt. Dan ontstaan de reeksen schrijdende figuren met hun zware klompvoeten, die zijn handelsmerk geworden zijn.
DE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER
63 JULIO GONZÁLEZ La prière, 1932 Afkomstig uit een familie van edelsmeden groeit Julio González op in een kunstenaarsomgeving. Na een loopbaan als schilder komt in Parijs zijn achtergrond als ambachtelijk metaalbewerker weer naar boven. Hij ontdekt de sculpturale mogelijkheden van eenvoudig plaatijzer en gebruikt zijn kennis van het lassen en snijden. Een samenwerking met Picasso in 1929 is voor beiden inspirerend en zal van grote betekenis zijn voor de ontwikkeling van de moderne beeldhouwkunst. In La prière verwerkt González simpele ijzeren stangen en staven. De langgerekte figuur met opgeheven armen, eigenlijk deel van een voorstelling met twee acrobaten, wordt door González omgedoopt tot Gebed. De eenvoudige maar expressieve lijnen maken een geconcentreerd, bijna geschreven gebaar. ‘Tekenen in de ruimte’ noemt hij het zelf. González is een vernieuwer door het werken met ijzer, maar ook door het gebruik van de ruimte, dat hij als een nieuw materiaal ziet. La prière is daarvan een prachtig voorbeeld.
64 WILHELM LEHMBRUCK Grosse Stehende, 1910 Deze meer dan levensgrote vrouwen figuur is het hoogtepunt van een fase in Lehmbrucks werk, waarin hij zich DE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER
oriënteert op de klassieke idealen van schoonheid en evenwicht. Het beeld wordt het eerst tentoongesteld op de Parijse Salon d’Automne in 1910. Deze Salon, opgericht als reactie op de conservatieve tentoonstellingen van de officiële Parijse Salon, is het ijkpunt voor de belangrijke ontwikkelingen in de schilderen beeldhouwkunst. De eerste versie van Lehmbrucks beeld is in gekleurd gips, daarna maakt hij minstens zes versies in cement. Kennelijk vindt Lehmbruck dit materiaal het meest geschikt voor wat het beeld moet uitdrukken. Anders dan marmer of brons levert het cementgietsel een zacht en verzadigd oppervlak op, zonder metalige hardheid of lichteffecten, die de in zichzelf verzonken figuur zouden kunnen verstoren. De vrouwengestalte is weergegeven in een klassieke, verstilde pose, zonder beweging of gebaren. Ook het naar links gebogen hoofd met de geloken ogen straalt rust uit.
65 MARINO MARINI Cavallo e cavaliere, 1951-1955 Ruiterbeelden zijn het centrale thema in het werk van Marini. Hiermee sluit hij aan bij de Italiaanse kunstgeschiedenis, waarin ruiterstandbeelden van heersers een belangrijke rol spelen. Maar hij zet zich ook af tegen de fascistische kunst met haar sterke nadruk op macht en heerschappij. Hij maakt zijn ruiterbeelden in brons of hout, vaak met kleur om de 46
expressie te versterken. Er zijn beelden waarbij de ruiter ontspannen rechtop zit en ook beelden van een steigerend paard zonder ruiter. In dit werk steekt de ruiter zijn armen in paniek in de lucht. Het paard gooit zijn hoofd in de nek en lijkt de man af te willen werpen. Marini ziet deze verschillende versies als uitdrukkingen van respectievelijk eenheid, machteloosheid en verstoord evenwicht. Het thema van paard en ruiter is voor hem van grote emotionele betekenis, het staat symbool voor het menselijk bestaan. In dit werk toont hij op een indringende manier de afhankelijkheid en kwetsbaarheid van de mens.
getoverd: een jong uiltje, kwetsbaar, maar waakzaam op zijn hoge pootjes en met zijn licht gebogen kop. Picasso is een meester in het gebruik van ‘objets trouvés’, gevonden voorwerpen die hij verwerkt in zogenoemde assemblages. Uit afval heeft hij een sculptuur gemaakt, die tot de populairste werken van het museum behoort.
66 PABLO PICASSO Petite chouette, 1951-1953 Picasso domineert gedurende zo’n driekwart eeuw de moderne kunst. Steeds weer weet hij de gebaande paden achter zich te laten en een nieuwe weg in te slaan, waarmee zijn werk een symbool is geworden voor vrijheid en onafhankelijkheid. Petite chouette, een relatief laat werk, ontstaat in het Zuid-Franse pottenbakkerscentrum Vallauris. Picasso sleutelt het in elkaar van een aardewerken bakje, dat wordt gebruikt om voorwerpen in de keramiekoven op hun plaats te houden, wat spijkers, schroeven, bouten en het deksel van een blikje. Dit alles wordt bij elkaar gehouden door gips. Uit deze prozaïsche, alledaagse spullen heeft Picasso een ontroerend wezentje 47
DE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER
Van Gogh galerij
DE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER
48
Hoofdingang
Entree beeldentuin
49
DE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER
67 RONI HORN Opposites of white, 2006-2007 Deze twee objecten van de Amerikaanse kunstenaar Roni Horn zijn gemaakt door vloeibaar glas gedurende vierentwintig uur in een mal te gieten en in vier maanden tijd langzaam af te laten koelen. De ruwe zijden laten de textuur zien van de mallen. De bovenkanten zijn glad en glanzend, doordat het glas hier alleen in contact is gekomen met de omringende lucht. Afhankelijk van het standpunt tonen ze zich als een messcherp vlak, of juist als een eindeloze diepte. Roni Horn speelt hier met de dubbel zinnige eigenschappen van glas. Het is vloeibaar gemaakt en weer gestold tot een schijnbaar vaste staat, maar het is in essentie een vloeistof. Met dit spel brengt Horn de toeschouwer in verwarring: het is onmogelijk om met het blote oog vast te stellen wat de ‘identiteit’ van het materiaal is en of het binnenste van de sculpturen vast of vloeibaar is. Opposites of white vormt een paar. Er is geen hiërarchie tussen de onderdelen. De twee elementen, de een zwart, de ander kleurloos, hebben meer gemeen dan dat ze van elkaar verschillen. In Horns optiek zijn deze objecten dubbelgangers, tegenpolen die allebei de afwezigheid van kleur demonstreren, terwijl wit (licht) juist alle kleuren in zich draagt.
DE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER
68 BRUCE NAUMAN Window or Wall Sign, 1967 Window or Wall Sign hangt aanvankelijk voor het raam van Bruce Naumans atelier in een winkelstraat in San Francisco, naast de nog aanwezige reclame voor een biermerk. Op het eerste gezicht lijkt het een gewone neonreclame, maar met een uitdagende tekst: ‘The true artist helps the world by revealing mystic truths’ (De ware kunstenaar helpt de wereld door mystieke waarheden te onthullen). Dit kunstwerk confronteert de beschouwer niet zozeer met een onwrikbare stelling, maar meer met een vraag: is deze stellige uitspraak juist of is het een cliché? Is het Nauman ernst of steekt hij de draak met deze door hem geponeerde waarheid? Nauman verpakt zijn dubbele boodschap in een spiraal: aloud symbool van oneindigheid. De vragen die hij oproept over de rol van de kunst en de kunstenaar blijven actueel en zullen nooit definitief worden beantwoord. Daarom hangt Window or Wall Sign in de entreehal van het Kröller-Müller Museum, als boodschap aan de bezoeker.
50
69 MARK DI SUVERO K-piece, 1972
70 OSWALD WENCKEBACH Monsieur Jacques, 1955
Dit imposante werk dankt zijn naam aan het feit dat de grote, felrode, geklonken stalen H-balken samen de letter K vormen. Maar dit was niet het uitgangspunt van de constructie. Het gaat Mark Di Suvero vooral om de ruimtelijke werking van de lineaire elementen waaruit het beeld bestaat. Hoewel ze perfect in balans zijn, lijken ze voortdurend uit evenwicht te raken, waardoor een zekere spanning ontstaat. De Amerikaanse kunstenaar begint rond 1960 met het maken van grootschalige, speelse constructies van enorme houten en ijzeren balken, die onderling zijn verbonden door middel van touwen en ijzeren kabels. Alle onderdelen houden elkaar in evenwicht en lijken in de ruimte te zweven. Di Suvero voert zijn gigantische beelden meestal zelf uit, en dat geldt ook voor K-piece. Hij bestuurt de kraan waarmee de stalen H-balken opgetild en verplaatst worden en last de delen aan elkaar. Dat is voor hem de manier om zijn beelden met behulp van een kraan te componeren. Hij beschrijft zijn sculptuur als ‘een schilderij in drie dimensies met de kraan als mijn penseel’.
Voor de Nederlandse beeldhouwer Oswald Wenckebach geeft dit levensgrote bronzen de kleine Nederlandse burgerman weer. In zijn lange overjas, de handen losjes op de rug, de linkervoet een half stapje naar voren, het hoofd iets achterover en naar rechts gekanteld, maakt de man een parmantige maar ontwapenend zorgeloze indruk. Op zijn plek bij de entree van het Kröller-Müller Museum staat Monsieur Jacques symbool voor de tentoonstellingsbezoeker. Wenckebach streeft naar een strakke, beheerste vormgeving. Daarbij is de Griekse klassieke beeldhouwkunst zijn voorbeeld. Tijdens een vakantie in 1953 in Zuid-Frankrijk begint hij aan een reeks van acht beelden met meneer Jacques in de hoofdrol. Dit herkenbare en pretentieloze beeld is het laatste in de serie. Het beeld krijgt bij de opening van de beeldentuin in 1961 een prominente plaats op het gazon links van het museum. Op nagenoeg dezelfde plaats siert Monsieur Jacques ook nu nog het entreepad. Hij is niet alleen een publiekslieveling maar ook een boegbeeld van het museum.
51
DE COLLECTIE KRÖLLER-MÜLLER
KRÖLLER-MÜLLER MUSEUM – AUGUSTUS 2020