BIJLAGE NRC • 19 OKTOBER 2023
Natuur, kunst en architectuur omarmd
TUIN VOOR VIER SEIZOENEN
PRIVÉ- WORDT NATIONAAL PARK
TADAO ANDO EN DE NATUUR
BEELDEN IN HET NATIONALE PARK
Tuin voor vier seizoenen
D
Landschapsarchitect Adriaan Geuze wordt in de jaren negentig gevraagd de beeldentuin van het Kröller-Müller Museum grondig aan te pakken. Kunst en natuur worden in nieuw evenwicht gebracht.
De ‘tuin met buitenzalen’ wordt na de Tweede Wereldoorlog ontworpen door Landschapsarchitect Jan Bijhouwer (18981974) om er sculpturen tentoon te stellen. Door bomen omrande ‘zalen’ van strakke, niervormige en Wimbledongroene gazons en een vijver waarop de geabstraheerde zwaan van Marta Pan dansant dobbert. De opening van de beeldentuin in 1961 wordt een sensatie. Men staat versteld. Zo’n dertig jaar later werd het tijd om de bakens te verzetten, legt de met vele prijzen gelauwerde landschapsarchitect Adriaan Geuze (1960) uit in zijn Rotterdamse kantoor met uitzicht op de spectaculaire hoogbouw op de Kop van Zuid. Geuze studeert in 1987 af aan Wageningen University & Research en richt in hetzelfde jaar met een collega West 8 op, een bureau voor stedenbouw en landschapsarchitectuur. Inmiddels is hij partner van het bureau dat internationaal opereert.
‘Er was een lange lijst: achterstallig onderhoud, meer en minder recente aankopen moesten in de tuin worden tentoongesteld, open plekken in de tuin waren dichtgegroeid, de gazons zagen er overal eender uit, de vegetatie was niet afwisselend genoeg. Het Rijksmonument ‘De Bijhouwer-tuin’ moest worden gerestaureerd. West 8 heeft in 1994 het masterplan gemaakt dat ook in een uitbreiding van de beeldentuin voorzag’, legt Geuze uit. ‘Alles is niet in één keer uitgevoerd, elk jaar is er wat aan gedaan. Het Rietveldpaviljoen is vrijgespeeld, dat moet van alle kanten goed zijn te zien – de beelden moeten er als het ware in- en uitrollen. In een later stadium is achterin de tuin het Van Eyckpaviljoen geplaatst tussen de eiken en in een veld met beuken is plaats gemaakt voor grote installaties. Op een van die plekken heeft de Franse kunstenaar Pierre Huyghe recentelijk een cirkelvormige tuin waar het feest van de seizoenen wordt gevierd ontworpen.’
winter als sommige beelden zijn ingepakt. Wij vonden ook dat de tuinlieden gedurende de dag hun werk kunnen doen, in plaats van voor en na sluitingstijd. Dat is aantrekkelijk voor het publiek, men koestert de tuinlieden en suppoosten. Zij zijn de beste ambassadeurs! Een tuin, ook een beeldentuin, gaat over seizoenen, over groeien, bloeien en afsterven. Door de beeldentuin in vier seizoenen te openen, heeft hij zijn ziel teruggekregen. Vanaf dag één stond ons aansluiting bij het gedachtengoed van Helene Kröller-Müller, de stichter van het museum, voor ogen. Het leven beter begrijpen door het vizier van de kunstenaar en wat de natuur ons in alle seizoenen heeft te bieden. Of woorden van soortgelijke strekking. Want, in welk jaargetij is de iglo van Mario Merz het mooist? In de zomer of in de winter met een laagje sneeuw erop? Wanneer is Spin Out, for Robert Smithson van Richard Serra, bestaande uit drie enorme cortenstalen schijven die een vallei doorsnijden het aantrekkelijkst? In alle seizoenen, zeker, maar het beeld wordt adembenemend in de herfst als het oprijst uit het hoog opgewaaide blad en wordt omringd door vallende bladeren. Om de tuin voor vier seizoenen mogelijk te maken, moest er een nieuwe toegang worden ontworpen, omdat de oorspronkelijke zich aan het verre uiteinde van het parcours van museumzalen bevond. Daardoor zouden mensen in de herfst of de winter met mogelijk natte jassen het museum binnenkomen en de vochtigheid op zaal tot ver boven het
‘De tuin heeft zijn ziel teruggekregen’
TOEGANG ‘De belangrijkste ingreep was de tuin het hele jaar open te houden. Tot dan toe was hij alleen in de zomer geopend. De natuurlijke omgeving diende als decor voor de beelden, als achtergrond voor een esthetische ervaring. De appreciatie voor de natuur was ondergeschikt aan de beleving van de kunst. Wij hebben natuur en kunst meer in evenwicht gebracht. Ook met wind en regen is een tuin aantrekkelijk, zelfs in de
gewenste niveau doen stijgen. Architect Wim Quist, die de nieuwe vleugel van het museum begin jaren zeventig heeft ontworpen, heeft toen in de omgeving van de garderobe een nieuwe ingang voor de tuin gemaakt. Extra voordeel is dat iedere bezoeker meteen bij aankomst in het museum kan kiezen: loop ik door de lange gang naar de zalen met schilderijen of ga ik naar buiten naar de tuin met beelden. Het oorspronkelijke tuinontwerp van Jan Bijhouwer wordt door die nieuwe toegang in één keer zichtbaar – een tuinarchitectonisch eerherstel.’
WELKOM ‘Een ander aspect is dat we de enscenering van het welkom bij het museum hebben geïntensiveerd,’ legt Geuze uit. ‘De groene oase van de voortuin hebben we uitgebreid tot over de weg. Het gebouw van Henry van de Velde uit de jaren dertig komt daardoor veel beter tot zijn recht. Je komt via de zanderige wildernis van de Veluwe in het paradijs. Wow! Je maakt een wedergeboorte mee, alle zorgen vallen van je af. Je arriveert op een open groen gazon met beelden van onder anderen Mark di Suvero, Carel Visser en niet te vergeten Meneer Jacques, het burgermannetje van Oswald Wenckebach, dat je begroet. Via een pad loop je naar de museumingang die in de schaduw van de beukenbomen ligt. Daar begint de reis die Quist heeft ontworpen met gangen en zalen die uitzicht bieden op de natuur. Vervolgens hebben we het ontwerp van de tuin aangepast door de beeldentuin meer op de zogenoemde Franse berg te betrekken. De heuvel is een geo-morfologisch unicum, een overblijfsel uit de
Van links naar rechts: • Lucio Fontana, Concetto spaziale ‘Natura’, 1959-1960 • Adriaan Geuze • Richard Serra, Spin Out for Robert Smithson, 1972-1973 • Auguste Rodin, Femme accroupie, 1882 • Luciano Fabro, La doppia faccia del cielo, 1986
TE ZIEN IN ULRICH RÜCKRIEM, OHNE TITEL, 1988 laatste ijstijd. In de vorm van een sikkel omarmt die bijna de gehele tuin, op sommige plekken is hij vijftien tot vijfentwintig meter hoog, een voor Nederland indrukwekkende glooiing in het landschap. De tuin plooit zich aan de voet van de Franse berg, we hebben ze één op één met elkaar in verband gebracht. Daardoor konden veel beelden in een nieuwe context worden getoond. Zowel op het pad op de kam van de Franse berg, maar ook in de zes open velden die vanuit dat pad te zien zijn. En we hebben met de tuindienst bedacht de gazons niet overal meer strak te maaien. Klassieke beelden van Auguste Rodin of Aristide Maillol doen het goed op een geschoren gazon, die je moet beschermen tegen de das, de grootste vijand van de tuinlieden, want die verlustigt zich aan de larven onder de zoden – in één nacht kan een veld worden omgeploegd, wat niet meer recht gelegd kan worden. Beelden van hedendaagse
kunstenaars als Luciano Fabro, Richard Serra en Mario Merz passen beter in een zanderige omgeving met hoger gras. Het museum heeft zo de beschikking gekregen zijn beelden op diverse manieren over het voetlicht te brengen. Het ene beeld komt beter uit op een gemaaid grasveld, het andere in dialoog met zes andere beelden in een vallei, weer een ander beeld moet plotseling opduiken in struweel en ga zo maar door.’
ANDO ‘Wat wij overal in de wereld met grote projecten zoals een botanische tuin proberen is een symbiose te creëren tussen landschap, tuin, beelden en architectuur. Dat hebben we de afgelopen decennia voor Kröller-Müller kunnen doen en dat kunnen we nu met de nieuwbouwplannen van de Japanse architect Tadao Ando vervolmaken. Een godsgeschenk.’ JL
Het is even zoeken, maar dan word je queeste gehonoreerd. Als poortwachters staan ze aan weerszijden van het pad dat leidt naar de fundamenten van het nooit afgebouwde grote museum van Helene Kröller-Müller: twee enorme, rafelig rechthoekige stenen van syeniet, een kwartsarme tot kwartsvrije variant van graniet. Ze zijn bijna vijf meter hoog, meer dan anderhalve meter breed en net geen halve meter diep. Alsof Obelix ze met het grootste gemak op zijn rug heeft meegetorst en daar even heeft geparkeerd om de strijd tegen die rare Romeinen te hervatten. Hoe dan ook lijken ze afkomstig uit oeroude tijden, ze doen denken aan menhirs, dolmen, stèles of zerken. Twee tekens van steen in het landschap om bij stil te staan. Ze zijn ongenaakbaar, onverzettelijk, onveranderlijk. Ze bieden houvast. Ze zijn letterlijk en figuurlijk pijlers van en in de natuur. Geen ontkomen aan. De Duitse beeldhouwer Ulrich Rückriem begint in 1968 in steen te werken. Met groot succes, want wat hij maakt is nog niet vertoond. In de modernistische canon van de beeldende kunst is dat een aanbeveling. Hij splijt, zaagt en boort de stenen tot geometrische of quasi-geometrische objecten. Die ingrepen laten zichtbare sporen in zijn sculpturen na. De breuken en de boorgaten vallen op. Gehavend gaan ze door het bestaan. Die stenen zijn net mensen.
HET NATIONALE PARK DE HOGE VELUWE
KROONJUWELEN De reputatie van Anton Kröller staat in de schaduw van die van zijn vrouw Helene. Zij richt het Kröller-Müller Museum op, dat een langer leven is gegund dan de bedrijven waaraan Anton leiding gaf. Wat niet wegneemt dat zijn ondernemerschap het museum mogelijk heeft gemaakt. Bovendien is de bijzondere plek van het museum in Het Nationale Park De Hoge Veluwe in hoge mate te danken aan de honger naar land en aanzien van Anton. Vanaf 1909 sprokkelt hij enorme stukken grond op de Veluwe bij elkaar om het aanvankelijk aaneen te smeden tot jachtgebied. Helene komt dan op het idee haar ‘museumhuis’, dat ze eerder in Wassenaar wil realiseren, in de natuur op de Veluwe te situeren. Park en kunstcollectie groeien uit tot de kroonjuwelen van het echtpaar.
Hoe Anton Kröller en zijn vrouw Helene Kröller-Müller op de koninklijke familie na de grootste grondbezitters van het land worden.
E TE ZIEN IN HENRY MOORE, THREE UPRIGHT MOTIVES, 1955-1956, 1965 Alsof ze met een ruimteschip op aarde zijn neergedaald, drie buitenaardse objecten die Het Nationale Park De Hoge Veluwe komen verkennen. Ze trekken de aandacht op een heuveltje aan de voet van de zogenoemde Franse berg, uitkijkend over de ongerepte natuur van een oneindige zandverstuiving, vlakbij de plek waar Helene Kröller-Müller haar ‘groote museum’ had gedroomd: drie totems van brons op een enorme sokkel van opzettelijk verweerd beton. Nu eens niet een van zijn geabstraheerde achteroverliggende figuren met gaten in hun lichamen als in een Emmentaler kaas – een uitzonderlijk geslaagd voorbeeld daarvan is te zien in de beeldentuin van het Kröller-Müller Museum – maar drie verticale sculpturen van de Britse Henry Moore, zonder twijfel een van de beroemdste beeldhouwers van de vorige eeuw. De installatie midden in de natuur beantwoordt aan de idealen van zowel Henry Moore als Helene Kröller-Müller, de stichter van het naar haar vernoemde museum. ‘Sculpture is an art of the open air. Daylight, sunlight, is necessary to it, and for me its best setting and compliment is nature,’ aldus Moore in 1951. Helene Kröller-Müller staat op de Veluwe een symbiose van kunst en natuur voor ogen, van park en museum. Als je via Schaarsbergen het park binnenkomt en doorrijdt naar het museum, zijn de totems van Moore een aankondiging van dat ideaal. Dat een utopie ook in een dystopie kan verkeren, besef je als je de moeite neemt de weg te verlaten en door de natuur naar het beeld te lopen. Dan vallen ook de fundamenten van het nooit afgebouwde ‘groote museum’ op. Wegens geldgebrek wordt de bouw ervan in 1922 gestaakt. Met die fundamenten in gedachten laat Moore het beton van de sokkel als het ware huilen.
HET NATIONALE PARK DE HOGE VELUWE
‘Een koopman in grooten stijl van internationaal formaat’ zo karakteriseerden de kranten Anton Kröller bij zijn overlijden in 1941. Hij volgde in 1889 zijn overleden Duitse schoonvader Wilhelm Müller op als directeur in de zaak – hij was 27 jaar jong. Een jaar eerder trad hij in Düsseldorf met diens tweede dochter Helene in een strategisch huwelijk. Het bedrijf Wm H. Müller & Co leverde ijzererts vanuit Spanje, via de Rotterdamse haven, aan de staalindustrie in het Ruhrgebied. Met hulp van een bloeiende effectenbeurs wist Anton Kröller de familieonderneming uit te bouwen tot een concern van wereldformaat. Hij voegde aan de handel graan en mais, kunstmest, hout, wol en bevroren vlees toe. Hij verwierf eigen ijzerertsmijnen in Spanje, Algerije, Rusland en Zweden; graanbelangen in Argentinië, Roemenië en Amerika; houtvesterijen in Rusland en NederlandsIndië. De eigen vloot breidde hij fors uit. De Rotterdamse Batavierlijn, een van de oudste veerdiensten op Londen, werd in 1894 ingelijfd. De bekende ‘Müllerpier’ in Rotterdam, vlakbij de Euromast, herinnert aan de gloriedagen van het bedrijf. Het ging Anton en Helene voor de wind, zij leefden inderdaad in grootse stijl. Met deftige kantoren aan het Lange Voorhout in Den Haag en een kapitale villa bij de Scheveningse Bosjes. Met koetsen, auto’s met chauffeur en een batterij aan huispersoneel. De weelde waarin ze zich wentelden werd overschaduwd door de onmin met hun vier volwassen wordende kinderen. Onder andere debet daaraan was Helene’s levenslange vertrouwensrelatie met Sam van Deventer, de twintig jaar jongere hockeyclubgenoot van haar kinderen. Anton Kröller, zoon van een eenvoudige Rotterdamse aannemer, groeide uit tot de ‘koopman van internationaal formaat’ die voortdurend van huis was.
Van links naar rechts: • Anton en Helene KröllerMüller picknicken op de Veluwe, circa 1925 • Overzichtskaart van het landgoed Hoenderlo, 1914
• De Hoge Veluwe, hek met entree Hooge Veluwe ontworpen door Alexander Kropholler, circa 1920 • Bezoekers op witte fietsen
Particulier domein wordt nationaal park
Zijn echtgenote Helene bracht ondertussen de belangrijkste en omvangrijkste moderne en hedendaagse kunstverzameling van het land bijeen, die op aanvraag te zien was aan het Lange Voorhout. Het aankopen van percelen op de Veluwe waar ze haar verzameling in een ‘museumhuis’ uiteindelijk zou onderbrengen, begon bescheiden. Helene had een vervallen boerenbedrijf gekocht in het dorpje Harskamp, vlak boven Otterlo, ten behoeve van haar oudste zoon, voor wie geen toekomst in het familiebedrijf was weggelegd. Met haar gedreven perfectionisme vormde Helene met hulp van een rentmeester de driehonderd hectare grond om tot een bloeiende modelboerderij. Vanuit ‘De Harscamp’ begon Anton meer grond op de Veluwe te kopen. De middelen hiervoor kwamen van beleggers in het Müller-concern, zonder dat ze het wisten. In 1909 verwierf hij Landgoed Hoenderloo (1300 ha), in 1912 Hoog Baarlo (150 ha), in 1913 De Pampel en De Bunt (samen 700 ha). Keuterboertjes die er hun nering hadden werd de wacht aangezegd. De doorgaande weg tussen Otterlo en Hoenderloo, die nu dwars over Kröllers landgoed liep, liet hij omleggen. Dit zette zoveel kwaad bloed bij de eigenaren van een aantal aanpalende landgoederen, dat zij zworen nooit hun grond aan Kröller te zullen verkopen.
PRINS HENDRIK Zijn grondbezit bracht Kröller in contact met prins Hendrik van Mecklenburg-Schwerin, de echtgenoot van koningin Wilhelmina, die het vijftien kilometer noordelijk gelegen kroondomein Het Loo bestierde. Anton verkeerde nu in de hoogste kringen en begon ook in de politiek relaties op te bouwen. Samen lieten de prins en Anton per trein edelherten uit Duitsland komen. Een jager was Kröller in die begintijd nog allerminst. Het grondbezit diende vooral om de schijn van rijkdom en succes te wekken, waardoor beleggers nog meer geld aan hem zouden toevertrouwen. Scrupules
hierover had hij niet. Als hij van zijn eigen kantoor aan het Lange Voorhout naar het buurpand liep, waar de kunstcollectie van zijn echtgenote en het grondbezit van de firma werden beheerd, zei hij spottend: ‘Nu lopen we van credit- naar de debetzijde.’ Tijdens de Eerste Wereldoorlog rees Kröllers ster snel. Nederland moest en zou neutraal blijven. Tot behoud van de handel en doorvoer van goederen naar de oorlogvoerende landen trad Kröller op als onderhandelaar voor de Nederlandse regering. Zelf profiteerde hij met Müller & Co tegelijkertijd in hoge mate van de handel in graan en ijzererts met zowel Duitsland als Engeland. Het stelde hem in staat om in 1916 aan de zuidkant van zijn Veluwse bezit de woeste gronden van de landgoederen Deelen (2500 ha) en Oud-Reemst (1250 ha) toe te voegen. Architect H.P. Berlage kreeg opdracht om een jachthuis te ontwerpen, bedoeld om belangrijke internationale gasten te ontvangen. Helene vroeg Berlage de jagerslegende van Sint Hubertus als uitgangspunt te nemen en besloot tevens dat haar beoogde ‘museumhuis’ niet meer in Wassenaar, maar op de Veluwe moest komen. Anton Kröller bemoeide zich nauwelijks met de inrichting van het landgoed, maar stond er wel op dat er bij het jachthuis een grote vijver zou worden aangelegd. Dat bleek op de Veluwe nog niet zo gemakkelijk. ‘In de vijver geen drop,’ schreef een wanhopige Helene halverwege 1918. Geld vormde geen belemmering: er werd een pompsysteem geïnstalleerd en een dikke laag bitumen op de bodem aangebracht, zodat het water niet meer
weg kon lopen. De samenwerking tussen de bedilzuchtige Helene en de conflictmijdende Berlage verliep ondertussen uiterst stroef. De architect maakte het jachthuis af, inclusief alle door zijn opdrachtgeefster opgelegde wijzigingen, maar besloot in 1919 te vertrekken. Na afloop van de oorlog wist Anton Kröller aan de zuidkant van het landgoed nog Kemperberg (450 ha) aan zijn bezit toe te voegen. Daarmee had hij, met ruim zesduizend hectare, in iets meer dan tien jaar tijd het op een na grootste landgoed van Nederland gecreëerd. Alleen kroondomein Het Loo, met tienduizend hectare, was groter. Kröller noemde zijn bezit ‘De Hooge Veluwe’. Hij liet het, tot grote irritatie van de omliggende gemeentes, omheinen en afsluiten voor publiek. Er werden reeën en moeflons geïntroduceerd. Er liep zelfs nog heel even een kangoeroe rond.
Er liep nog heel even een kangoeroe rond
CRISIS In 1921 stortten de beurskoersen in. Het Müllerconcern implodeerde. De Rotterdamsche Bank werd meegezogen. Het Verdrag van Versailles had de handel met Duitsland een gevoelige klap toegebracht, nieuwe activiteiten waren lichtzinnig aangegaan. Helene’s gedroomde museum, ontworpen door de beroemde Belgische architect Henry van de Velde, kon niet worden voltooid. In de loop van de jaren twintig werd steeds duidelijker dat de familie Kröller op kosten van het Müllerconcern op veel te grote voet had geleefd. Bankiers en beleggers namen stapsgewijs de macht in het familiebedrijf over. De crisis van de jaren dertig gaf de onderneming de nekslag. Strafrechtelijke vervolging wegens
beleggersbedrog wist Kröller ternauwernood af te wenden. De kunstcollectie van zijn echtgenote had hij in 1928 al veiliggesteld in een stichting. De Hoge Veluwe werd in 1935 van de veilinghamer gered door minister Henri Marchant van Onderwijs, Kunsten & Wetenschappen. In ruil voor schenking van de kunstverzameling leende de Nederlandse staat achthonderdduizend gulden om het landgoed van het noodlijdende Müllerconcern over te nemen. De Hoge Veluwe werd een Nationaal Park. De belofte om ‘het grote museum’ van Henry van de Velde te realiseren kon de regering in crisistijd niet nakomen. Er werd een ‘overgangsmuseum’ gebouwd om de kunstcollectie – naar verwachting tijdelijk – in onder te brengen. Het echtpaar Kröller – 68 en 75 jaar oud – verhuisde in 1937 van Wassenaar naar Jachthuis Sint Hubertus, waar ze hun laatste jaren mochten doorbrengen. Met de nieuwe, publieke status van ‘hun’ landgoed hadden ze grote moeite. De massale toestroom van bezoekers probeerden ze zo lang mogelijk uit te stellen. Het voor die tijd hoge entreegeld bedroeg 25 cent. De toegang van een auto kostte één gulden. Autobussen werden niet toegelaten. Over de bouw van een ‘koffiehuis’ middenin het park sprak Helene haar veto uit. Tot na de Tweede Wereldoorlog moesten bezoekers in het noordelijke deel van het park het stellen met twee mobiele koffiewagens van de Volksbond tegen Drankmisbruik. Anton Kröller noemde ze spottend ‘Café de Paris’. Desondanks kon in 1939 al het recordaantal van 100.000 bezoekers genoteerd worden. Helene Kröller overleed aan het einde van dat jaar, Anton Kröller twee jaar later. Vandaag de dag ontvangt Het Nationale Park De Hoge Veluwe jaarlijks meer dan 500.000 bezoekers. AD
De plek vervolmaakt Voor zijn uitbreiding van het Kröller-Müller Museum heeft de Japanse architect Tadao Ando een spirituele symbiose van natuur, kunst en architectuur in petto.
E
Elke keer lukt het hem weer. Je te raken, je te verbijsteren. Oog in oog met zijn gebouwen word je ontroerd, overdonderd. Als je ze betreedt, gebeurt iets soortgelijks. De architectuur van de Japanse architect Tadao Ando (1941) is magisch, zij dwingt een spirituele ervaring af. Zijn publieke gebouwen hebben een louterende werking, je aardse zorgen verwateren, je wordt naar een ander, hoger niveau getild, al is het maar voor even. Van zijn bibliotheken, theaters en musea maakt hij seculiere bedevaartplaatsen. Bij of in de kerken die hij heeft gebouwd is het alsof je de eeuwigheid kunt aanraken. Door opzienbarende, bouwkundige ingrepen als een venster in de kerk de vorm van een kruis te geven. Een moderne evenknie van de glas-in-lood ramen van gotische kathedralen; even simpel als effectief. Goddelijker licht bestaat niet. Zijn ontwerpen streven naar het schone, het esthetische register waar hij geometrische vormen en proporties harmonisch en perfect op elkaar afstemt. Vervolgens gaat hij een stapje verder door te reiken naar het sublieme, naar het verwarrende, onbevattelijke of paradoxale. Ando zorgt voor verbijstering en verrassing. Door water, lucht en vooral licht (en schaduw) – de elementen in de natuur behalve vuur – optimaal in te zetten. Ook de weersomstandigheden laat hij toe in zijn ontwerpen. Zijn streven is naar eigen zeggen de specifieke sfeer en aard van een plek, de genius loci, te benadrukken of te vervolmaken. Bovengenoemde aspecten zijn ook bij het ontwerp dat Ando heeft gemaakt voor de uitbreiding van het Kröller-Müller Museum aanwezig: sober gebruik van ma-
terialen als beton, dat hij als geen andere architect zo glad en zacht als zijde maakt, glas en metaal, geometrische vormen, dramatische effecten. Om met het laatste te beginnen, als de plannen van Ando worden gerealiseerd zal het museum vanaf de weg niet meer zijn te zien. Pardon!? Een lange muur zal het zicht op de gebouwen ontnemen. De bezoeker zal met zijn neus op het bestaande landschap worden gedrukt, dat door de muur wordt gedramatiseerd. Pas bij een opening in de muur gaat het doek open, dan wordt het ensemble van museumgebouwen onthuld: de oorspronkelijke bouw van Henry van de Velde uit 1938, de uitbreiding van Wim Quist uit 1972 en de nieuwbouw van Tadao Ando. De architect als dramaturg.
KIKKERS Ontzagwekkend wordt het spektakel van natuur, kunst en architectuur dat volgt na de opening in de muur. Aanvankelijk ontwerpt Ando een spiegelvijver met een pad naar de museumentree er dwars door- en overheen. Een vijver is een beproefd stijlmiddel in de bouwkunst, niet alleen in het oeuvre van Ando, vele architecten in verleden en heden maken er gebruik van. Denk alleen maar aan de vijver bij het Jachthuis Sint Hubertus, net als het Kröller-Müller Museum gelegen in Het Nationale Park De Hoge Veluwe, en bij het Kunstmuseum Den Haag, beide hoogtepunten in het oeuvre van Hermanus Petrus Berlage. Maar een vijver op de met waterschaarste kampende Veluwe is geen optie meer. Er zal regenwater opgevangen moeten worden om de kwetsbare natuur niet te belasten. West 8, een bureau voor
Goddelijker licht bestaat niet
landschapsarchitectuur en stedenbouw, heeft in samenwerking met het bureau van Ando daarom een waterige biotoop met kikkers en andere amfibieën ontworpen, een moerasachtige vijver met lelies en begroeide randen. (Zie gesprek met Adriaan Geuze elders in deze bijlage). De ervaring alsof je over water kan lopen, blijft daarmee intact. Vervolgens ritualiseert Ando de entree van het museumgebouw. De bezoeker arriveert in een paviljoen dat als het ware door een wolk wordt overdekt, een schuinzwevende, opbollende, gelijkzijdige driehoek van glas en metaal. Je komt aan op het maaiveld waar behalve het paviljoen ook de gebouwen van Van de Velde en Quist zijn te zien, alsmede het door Ando ontworpen restaurant en de museumwinkel. Vervolgens daal je net als bij het Louvre in Parijs via trappen af naar beneden om te kiezen waar je naartoe wilt: naar de gebouwen van Wim Quist of Henry van de Velde of naar de museumzalen van Tadao Ando, die hij onder de grond situeert. Ruime zalen die worden geflankeerd door ruime lichtschachten waar ook beelden tentoongesteld kunnen worden. Het spel van licht en schaduw, waarop Ando patent heeft, is daarmee gegarandeerd. Die oneindig veranderende combinatie definieert de zalen en maakt ze bijzonder. ‘Het Kröller-Müller Museum wordt zeer gewaardeerd door zijn symbiose van kunst, natuur en architectuur,’ aldus Lisette Pelsers, directeur van het museum. ‘Het bewaren en versterken daarvan is het belangrijkste uitgangspunt voor de uitbreiding geweest. Er is gezocht naar architectuur met een uitgesproken signatuur, die tegelijk een ingetogen relatie aangaat met zowel de natuur als de bestaande museumgebouwen. Tadao Ando is daartoe als geen andere architect instaat.’
Van links naar rechts: • Tadao Ando • Artist impression van de uitbreiding door West 8 • Chichu Art Museum, 2004
EXTREEM Vele architecten willen de natuur bedwingen. Ando daarentegen omarmt haar, hij houdt rekening met haar onvermijdelijkheden om niet te zeggen dat vele van zijn gebouwen erdoor worden bepaald. De weersomstandigheden – zon, sneeuw, regen, wind – spelen op een extreme, guerrilla-achtige manier een belangrijke rol bij een van de eerste huizen die hij in het begin van de jaren zeventig bouwt in een arbeiderswijk in zijn geboorteplaats Osaka. Een rijtjeshuis met twee verdiepingen op een smalle, rechthoekige kavel. Het huis heeft geen vensters in de gevels van beton, alleen een onopvallende deur in de voorgevel. Oké. Bijzonder, zo’n gesloten, ontoegankelijk huis, zo’n bunker. Maar dan. Bij binnenkomst begint het spektakel pas echt. De plattegrond is zonder weerga. Ando splitst de kavel in drie gelijke delen: in het midden een vide die in verbinding staat met de openlucht en aan weerszijden daarvan de twee delen van de woning. In de vide leidt een open trap van de begane grond naar de eerste verdieping, een open loopbrug verbindt de twee woongedeeltes op de eerste etage. Als iemand in het huis van het ene naar het andere deel wil, om bijvoorbeeld van de woonkamer naar de keuken te gaan, of gebruik wil maken van de wc in het andere deel van de woning, is contact met de buitenlucht onvermijdelijk. Of het nou snikheet is of steenkoud, of je nou uit je hempie waait of zeiknat wordt. Het bescheiden huis in Osaka is een voorafschaduwing van de frappante ervaringen die Ando in zijn oeuvre voor ogen staat. Het is een mokerslag. Zijn loopbaan kent daarmee een vliegende start. De autodidact, die door te reizen, te observeren, te lezen en te tekenen de
kunst van het bouwen zich eigen maakt, ontwerpt vele hoogtepunten, op vele plekken in de wereld. Hij verrijkt het idioom van het westerse functionele bouwen met een Japanse sensibiliteit. Soms laat hij zijn gebouwen zelfs geheel in de aarde verdwijnen. Zo zijn de zalen van het Chichu Art Museum op het Japanse eiland Naoshima gebouwd onder de grond. Waardoor optimaal rekening wordt gehouden met de natuurlijke omgeving. Chichu is Japans voor ‘in de aarde’. De koepels, schachten en vides boven en naast de museumzalen zorgen voor een even natuurlijk als artificieel spel van licht en schaduw. Zelfs onder de grond krijgt Ando het voor elkaar een magische plek te laten ontstaan, een architectonische hoogmis met beton, geometrie, licht en lucht als ingrediënten. In samenspraak met Walter De Maria en James Turrell, de Amerikaanse kunstenaars wier werken met die van de impressionist Claude Monet er permanent zijn te zien. Een sensatie als bij het Chichu Art Museum lijkt Ando ook bij zijn ontwerp voor het Kröller-Müller Museum voor ogen te staan. Net als Helene KröllerMüller, de stichter van het museum, streeft Ando naar een symbiose tussen natuur, kunst en architectuur, aangelengd met spiritualiteit. Als zijn nieuwbouwplannen worden verwezenlijkt, wordt Helene’s droom van een groot museum midden in de natuur op de Veluwe bewaarheid. Ooit drukte zij dat visioen als volgt uit: ’Er is een buitengewoon fijn gevoel, én voor de kunst, én voor de natuur, nodig om beide blijkbaar zo contrasterende elementen harmonisch te verenigen. Maar is dit eenmaal geschied, dan blijkt vaak, dat het een het ander nog verheft en meer karakteriseert.’ JL
• Walter de Maria, Time / Timeless / No Time, Chichu Art Museum, 2004 • Church of the Light, Osaka, 1989
TE ZIEN IN
HUANG YONG PING, THE OVERTURNED TOMB, 1994 Als een schildpad op z’n rug. Zo heeft de Chinese kunstenaar Huang Yong Ping zijn graftombe, aan de andere kant van de weg recht tegenover de oude ingang van het museumgebouw van Henry van de Velde, bedoeld. Het beeld is een gestileerde echo van de graftombes die tijdens de Tang dynastie (618-906) in het zuiden van China door de aristocratie werden gebruikt. De vorm herinnert aan een schildpad, het traditionele Chinese symbool van een lang leven en van de eeuwigheid. Antieke grafzerken in China of culturen die door de Chinese zijn beïnvloed rusten vaak op de rug van een schildpad. Doordat Huang zijn tombe heeft omgedraaid zijn twee rechthoekige, gapende gaten zichtbaar. Plek voor niet alleen de overledenen, maar ook voor de grafgiften, al dan niet geglazuurde aardewerken voorwerpen die verwijzen naar het alledaagse bestaan als paarden, kamelen of herten. Door opgravingen en grafroof zijn die voorwerpen terecht gekomen in vele particuliere verzamelingen en musea overal ter wereld. Onder andere in de collectie van Helene Kröller-Müller. Zo bezien is de Chinese graftombe de voorloper van het westerse museum en het museum kan worden beschouwd als een mausoleum. In beide bewaarplaatsen worden kunstvoorwerpen bijgezet. Huang behoort tot de kritische generatie Chinese kunstenaars die tijdens de opendeurpolitiek van Deng Xiaoping internationaal doorbreken. Van die generatie heeft het Kröller-Müller ook van Chen Zhen en Cai Guo-Qiang karakteristieke voorbeelden in de collectie. In 1989 doet Huang mee aan de invloedrijke tentoonstelling Magiciens de la Terre in Parijs, die voor menige, hedendaagse niet-westerse kunstenaar een internationale doorbraak betekent. Tijdens het installeren van zijn werk breekt in Beijing de studentenrevolte op het Plein van de Hemelse Vrede uit. Huang besluit dan in Parijs te blijven. Tien jaar later krijgt hij de Franse nationaliteit en vertegenwoordigt hij zijn nieuwe vaderland op de Biënnale van Venetië.
HET NATIONALE PARK DE HOGE VELUWE
Column Nelleke Noordervliet
René Verhulst ‘ik zou als rondleider bij het museum aan de slag kunnen’
Marta Pan, Sculpture flottante, Otterlo, 1960-1961
WELKOM IN OTTERLO Toeristen hebben een zetje nodig, weg uit de hoofdstad. Amsterdam Castle (Muiderslot) of Amsterdam Beach (Zandvoort) kunnen worden uitgebreid met Amsterdam Heights (Hoge Veluwe/Kröller-Müller). In Amsterdam Heights krijgt de TikTok-toerist natuur, architectuur en kunst in één attractie. Hoe efficiënt wil je het hebben? Het zou Helene Kröller-Müller deugd doen te weten dat haar geschenk aan de Nederlandse staat uit 1935 bijna een eeuw later nog zo hip en happening is. De geschiedenis van Helene, haar schilderijen en haar fortuin is interessant, pikant, controversieel zelfs, maar hoe het oordeel over haar persoon ook mag uitvallen: haar collectie negentiende-eeuwse en vroeg twintigste-eeuwse kunst is ongeëvenaard. Er zijn weinig musea in de wereld die op een zo organische manier kunst en natuur met elkaar verbinden. De staat van genade en ontvankelijkheid die de natuur aan de wandelaar schenkt is bij uitstek geschikt als basis om naar kunst te kijken. En omgekeerd: wie zich in kunst heeft ondergedompeld zal in de natuur haar inspirerende meester herkennen. Dat is wat we noemen een win-winsituatie. Verlaat de bezoeker het Rijks of het Louvre dan wordt hij in de drukte van de stad beroofd van alle verheven indrukken. Maar stapt hij bij het Kröller-Müller naar buiten dan kan hij zijn ervaring van de kunstwerken moeiteloos uitbreiden met het kunstwerk dat de natuur is. Het Kröller-Müller in het Nationale Park De Hoge Veluwe is een dagbestemming van grote klasse. Alle tijd en ruimte om rond te fietsen op een witte fiets, een verder helaas mislukt Provo-idee uit de jaren zestig. Bezoek vooral het Jachthuis Sint Hubertus van de Kröller-Müllertjes, ontworpen als Gesamtkunstwerk door Berlage zelf, spot een wolf op zoek naar een lekker hapje moeflon, wandel door de beeldentuin van het museum, rust binnen uit voor de Brug te Arles, haal diep adem, voel hoe kunst en natuur elkaar omarmen. Karel van het Reve zei, dat van sommige musea naam en plaats als vanzelfsprekend gekend moeten worden door iedereen. ‘Rijks’, ‘Stedelijk’, ‘Louvre’, ‘Prado’. Het is een makkelijke quiz voor de kunstkenner. Kröller-Müller noemde hij een grensgeval. Ben ik niet met hem eens. ‘Amsterdam Heights Otterlo’ hoort er spontaan uit te komen bij de bezoeker uit Cincinnati USA of Wuhan, China, voor wie de uitspraak van Helene’s achternaam toch een moeilijk neembare drempel is. Wel is de bereikbaarheid van het museum een puntje. ‘Who cares’ zal men zeggen: exclusiviteit is ook een plus. En als je uren hebt gevlogen om de mooiste Van Goghs te zien kan er wel een ritje met trein en bus bij. Hoewel dat misschien net het verschil tussen exclusiviteit en nou-dan-maar-niet kan betekenen. Een gratis shuttlebus van station Arnhem naar Otterlo zou helpen om zowel de Nederlandse als de buitenlandse toerist een feestelijk gevoel van welkom te geven. Goede vraag: hoe verwelkomend moet een museum zijn? Moet het Kröller-Müller Vincent look-alikes op Schiphol uitzetten die toeristen naar Otterlo flyert? Past het bij het museum om zich aan te sluiten bij de Voordeeluitjes naar Bobbejaanland of De Efteling? Is een TikTok-filmpje van een door AI gegenereerde Van Gogh, griezelig echt, die een dansje doet voor zijn eigen zonnebloemen, niet helemaal van deze tijd? Nee, doe dat maar niet. Er zijn per slot van rekening grenzen. De nette kunstminnende lezers van NRC zijn een beter en makkelijker doelwit. Misschien op vertoon van deze bijlage een kopje koffie? Een leuke sticker? Een glimlach?
‘weinig musea verbinden zo organisch kunst en natuur’
‘Ruim zes jaar ben ik nu burgemeester van Ede. Met gasten – mensen uit het bedrijfsleven en collega’s uit binnen- en buitenland – ga ik vaak naar het KröllerMüller Museum, omdat het een van de iconen van onze gemeente is, net als Het Nationale Park De Hoge Veluwe. Ik ben er inmiddels zo vaak geweest dat ik als rondleider bij het museum aan de slag zou kunnen. Het ontstaan van het museum en zijn collectie blijft een boeiend verhaal, mijn bezoek is er altijd van onder de indruk. Zelf vind ik de wisselwerking tussen natuur, architectuur en kunst elke keer weer een bijzondere sensatie. Ook het verhaal hoe de Kröller-Müllers hier op de Veluwe terecht zijn gekomen, is fascinerend. In 1909 koopt Anton Kröller Havezate De Harscamp om in de jaren daarna de omliggende percelen grond op te kopen van de in geldnood verkerende adellijke- en regentenfamilies. Op een gegeven moment bezit de familie 6800 hectare en is daarmee een van de grootste grootgrondbezitters in de omgeving. Je zou kunnen zeggen dat Anton Kröller de vorm en de grenzen van de gemeente Ede heeft bepaald. Onder andere door zijn landhonger kan de gemeente Ede, thans 123.000 inwoners, namelijk alleen in westelijke en zuidelijke richting uitbreiden. Als we hier een metro zouden hebben, kan wat mij betreft het station Kröller-Müller Veluwe genoemd worden, in navolging van bijvoorbeeld Louvre-Rivoli in Parijs. De uitbreiding van het museum, die de Japanse architect Tadao Ando heeft ontworpen, is een slimme, want grotendeels ondergronds. Daardoor wordt de omringende natuur zo min mogelijk aangetast. Als het zover is, moet Ede daar een bouwvergunning voor afgeven. Of je nou een dakkapel op je huis wilt zetten of een museum wilt uitbreiden, de gemeente zal daarvoor toestemming moeten verlenen. Dan kijken we naar de ruimtelijke ordening, naar de stikstofbepalingen, naar de bezoekersstroom en ga zo maar door. Hoe dan ook staan we achter de bouwplannen van het museum. En de keuze voor een gebouw van Ando is op zich al een attractie.’
NU TE ZIEN
Paul Drissen, Short Cuts
ROMAN SIGNER. FILME 1975-1989 Tot en met 19 november 2023
PAUL DRISSEN. SHORT CUTS Tot en met 14 januari 2024
SARAH VAN SONSBEECK. MOLES OF MODERNISM Tot en met 7 april 2024
EERST KOMT DE LIEFDE VOOR DE KUNST Art & Project in het Kröller-Müller Museum
Tot en met 25 februari 2024
COLOFON Bijlage van het Kröller-Müller Museum in NRC, oktober 2023 Tekst en redactie Jhim Lamoree (JL) Tekst Ariëtte Dekker (AD) Productie en coördinatie Kröller-Müller Museum Vormgeving Saiid & Smale, Amsterdam Afbeeldingen Tadao Ando, Jurjen Drenth, Maaike Engels, Marjon Gemmeke, Jan de Groen, Kinji Kanno, Cary Markerink, Mitsuo Matsuoka, West 8, archief Kröller-Müller Museum. Afbeelding voorzijde Chris Booth, Echo van de Veluwe, 2003-2005
Dank ministerie van OCW, Vriendenloterij en het Helene Kröller-Müllerfonds. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd of openbaar gemaakt door druk, fotokopie, microfilm, of op welke wijze dan ook, zonder toestemming van de uitgever. We hebben gepoogd de wettelijke voorschriften inzake copyright toe te passen voor zover dat mogelijk was. 2023 ©Kröller-Müller Museum, Otterlo Eenieder die meent rechten te kunnen laten gelden, wordt verzocht zich tot de uitgever te wenden. www.krollermuller.nl