JOHAN DE KONING Laboratorium voor Architektuur
OOSTBURG IN ZICHT KROTofKANS-reeks nummer 4 ©2012
ISBN:
978-90-6354-147-7 Vormgeving:
MARTIEN LUTEIJN WWW.KROTOFKANS.NL
2
PITTORESK OOSTBURG In oktober 1944 was van het oude Oostburg nauwelijks meer iets over. Men besloot tot wederopbouw in de traditionele stijl van de Delftse School. Voor het ontwerp van het nieuwe stratenplan werd ir F.H. Klokke gevraagd. Hij was een bekende figuur in Middelburg, waar hij sinds 1941 meewerkte aan de reconstructie van de stad na de beschietingen en de verwoestende brand van 17 mei 1940. Klokke maakte een ontwerp dat naadloos aansloot bij de overige wederopbouwplannen in Zeeland, met veel aandacht voor individuele gevels uitgevoerd in baksteen en het maken van pleintjes voor de afwikkeling van gemotoriseerd verkeer. Men was met name gericht op het vervoer per bus. Er diende dus ruimte gemaakt te worden voor keer- en parkeerplekken en voor eindstations, die tegen de winkelkern aan gepland waren. Winkels die zich concentreerden in een lange hoofdstraat culminerend in het centrale marktplein, zouden de ruggengraat van het nieuwe Oostburg moeten worden. Op die manier kon het dorp de vanouds aanwezige regionale functie als markt- en winkelplaats, die ook voor het opkomend toerisme van belang is, opnieuw gaan vervullen. Wederopbouw architectuur kenmerkt zich door grote, regelmatige vlakken van baksteen met daarin relatief kleine raamopeningen, die op sobere wijze versiering meekregen, dikwijls bij de dakrand en/of bij de overgang van verschillende onderdelen van de gevel en bij uitstekende onderdelen zoals balkons of luifels. Daarnaast kent ze eenvoudige plattegronden en een tamelijk ingetogen plastische uitdrukking, een matig reliĂŤf in de bouwmassa en een harmonische samenhang tussen panden onderling waardoor een grote mate van eenheid in het stedenbouwkundig ensemble ontstaat. Dat laatste is een typische gedachte van de wederopbouw: maatschappelijke saamhorigheid bevorderen door het creĂŤren van kleine, besloten stedelijke ruimten. Gezellige pleintjes waar het dorpse leven zich kan afspelen. Waar mensen elkaar ontmoeten. Het is een interpretatie van de Middeleeuwse stad, die door de Delftse School bewonderd wordt en die model staat voor de pittoreske beleving die zij voorstaan door het opnieuw realiseren van
3
aaneengesloten straat- en pleinwanden en een voorgeprogrammeerde enscenering van schilderachtige beelden. In Middelburg werden die stadsgezichten, waarin de (kerk)torens centraal staan, zelfs aan de man gebracht op ansichtkaarten die onder de bevolking werden verspreid. Het historische karakter moet op die manier tot uitdrukking gebracht worden. De historische werkelijkheid is minder – of misschien zelfs helemaal niet - van belang. Ook in Oostburg is het stratenplan zodanig aangepast dat niet alleen de afwikkeling van het verkeer meer ruimte krijgt, maar tevens is de historische kaart – die tot 1944 vrijwel ongewijzigd intact gebleven was – drastisch omgewerkt en gewijzigd ten bate van een meer Middeleeuwse beleving van de stad. Een goed voorbeeld daarvan is de aanleg van de Kloosterstraat die vanuit de Brouwerijstraat een mooi perspectief laat zien op de vierkante toren van de nieuwe in Byzantijnse stijl opgetrokken Eligiuskerk. Om de kerk van een behoorlijke entree te kunnen voorzien werd noodgedwongen een bizar, want totaal ongearticuleerd pleintje gerealiseerd rondom een te iel beeld van de patroonheilige. Nog altijd is dit pleintje een gedrocht, te meer daar sinds de afsluiting van de doorgaande Brouwerijstraat al het autoverkeer zich nu door deze beperkte ruimte wringt. Ook werd de Markt verplaatst naar het midden van het dorp. In feite is daar nu een curieuze samenklontering van openbare ruimte ontstaan, die opnieuw door het ontbreken van de benodigde bouwhoogte en articulatie tot een sinistere non-plek is verworden. Ondanks de functie die lucht en adem zou moeten brengen. De architecten van de wederopbouw predikten een nieuwe zedelijkheid en een grote mate van eenvoud, die was gefundeerd op theorieën uit de jaren dertig. Eenvoud was toen niet alleen een reactie op de doorbrekende modernisme – dat eenvoud voorstond uit de stelling dat goede bouwkunst voor iedereen bereikbaar moest worden, niet langer een elitezaak – maar was tevens een antwoord op de al tijden rondgaande vraag naar een vaderlandse stijl. Een stijl die zou passen bij Nederland; bij het karakter en de sfeer van ons eigen stukje Europa. Te lang was ons land al beïnvloed door wat onze grote buren presteerden. Het antwoord leek te komen uit
4
een studie naar de bouwkunst van platteland. Daar, zo was men van mening, leefde het echte Nederland. Bij het ongepolijste bestaan van de boer. Een eenvoudig stenen huis, met kleine ramen en een duidelijke entree en bijgebouwen opgetrokken in hout. Dit alles lieflijk omzoomd door een bloemrijke tuin en keurig aangeharkt erf. Deze idylle werd het paradigma voor de aanhangers van de traditionele stroming die met name bloeide aan de Technische Hogeschool in Delft en daarom de benaming Delftse School mee kreeg. Om te voorkomen dat door de continuĂŻteit van de gevelwanden een enorme saaiheid in het straatbeeld gaat ontstaan wordt door de wederopbouwers bij voorkeur groepsgewijs ontworpen. Straatgevels bestaande uit twintig tot dertig gebouwen, worden dan dus niet door een, maar door wel vier of vijf architecten onder handen genomen. Dat kan omdat men de individualiteit van panden, zoals men die veronderstelde uit de vijftiende eeuw, wilde benadrukken. Een methode die ook nu weer veelvuldig wordt toegepast, zeker wanneer het gaat om invulling in oude centra en wanneer gekozen is voor een traditionele of zelfs retro stijl voor de architectuur. Saaiheid wordt op die manier inderdaad vermeden. Dikwijls is het een genot om wat langer naar de straatgevels te kijken. Gaandeweg gaat je steeds meer opvallen hoeveel de onderlinge panden van elkaar verschillen, terwijl dit op het eerste gezicht totaal niet opvalt. Dat is knap gedaan. Maar er is een ander fenomeen dat blijkbaar lastiger te voorkomen is geweest en dat betreft het grote verschil tussen voor en achter. Door alle aandacht te richten op de voorgevels komt de achterzijde van die lange wanden in het gedrang. En niet door ruimtegebrek, dat is in Oostburg goed zichtbaar. Wel door een tekort aan financiĂŤn en vooral aan zorg. Men vond het simpelweg niet belangrijk wat daar gebeurde. Optimaal functioneren, dat wil zeggen voor winkels een gemakkelijke toegang voor de bevoorrading en voldoende parkeerruimte, ging voor een architectonisch zorgvuldig afgerond geheel. Met als gevolg dat nu nog erger dan destijds de achterkanten vogelvrij worden en er zich een tsunami van achteloze uitbreidingen en rommelige toevoegingen heeft voorgedaan. Juist vanwege de geringe schaal van Oostburg (er was gewoonweg niet voldoende vraag naar meer gebouwd oppervlak) zijn de
5
6
nieuw bedachte bouwblokken aan de kop- en achterzijden niet gesloten maar open gehouden. Dus voor iedereen goed zichtbaar. De zorgvuldig ontworpen voorgevels worden daarmee gereduceerd tot een soort decor; een smalle band cultuur voor een brede strook ongecontroleerde maar pragmatische troep. Rijksbouwmeester Gijsbert Friedhoff ontwierp zijn kantongerecht met twee gezichten. Dit markante overheidsgebouw scharniert tussen twee onoverzichtelijke pleinen: het Ledelplein en de Markt. Jammergenoeg was het programma blijkbaar niet omvangrijk genoeg om te kunnen leiden tot een echt dominant object. Al probeert Friedhoff indruk te maken met een uitgesproken theatrale entree en enkele geforceerde decoraties in vooral de voorgevel. Ondanks de uitbundige groep bomen en het flankerende theater is dit plein geen gezellige verblijfsruimte geworden, laat staan een stedelijk plein. Daarvoor is het te vlak, de omringende gevels te laag en de oversteek van links naar rechts veel te groot. Het nieuwe marktplein vernauwt zich dusdanig dat het eind ervan helemaal oplost in de verte. Friedhoff kan daar met zijn opgewaardeerde zijgevel ook weinig soelaas bieden. Een van de meest geslaagde voorbeelden van wederopbouwarchitectuur is de watertoren ontworpen door A.J. van Eck en gerealiseerd tussen 1948 en 1950. Robuust en zelfbewust torent hij boven alle omringende bebouwing en ook de bomen uit. Op het laagste niveau is alle moeite gedaan om dit schijnbaar bovenschalige bouwwerk in te passen in de omgeving en aan te laten sluiten bij de woonhuizen in de buurt. Al is de toren een dominante verschijning, door de transparante laagbouw op de begane grond, die als een slingerende guirlande de lage tuin bij het verticale element van de toren zelf betrekt. Ook de onderbouw van die toren is met pilaren en glazen stroken opengewerkt onder een uitstekende richel, zodat een spannende ongerijmdheid ontstaat tussen stabiliteit en schijnbaar loskomende zware massa van het torenlijf. Vooral de trans aan de bovenzijde van de toren is een meesterstuk van de ontwerper. Heel subtiel volgt een dunne ronde schijf met het transparante hek van de galerij op twee rijen vierkante raampjes – de tweede rij diep terugliggend onder de schijf – daarna rijst de glazen lantaarn ijl op uit de onderbouw en wordt op zijn beurt wordt afgesloten met een tweede, nog lichtere schijf. Langzaam wordt zo naar de lucht toegebouwd. Uit de watertoren blijkt verder dat bouwen in beton voor de traditionele wederopbouwers geen taboe was. Bij nadere inspectie van de meest prominente gevels blijkt beton vrij veel voor te komen. Zeker waar het gaat om utilitaire gebouwen, werd het gebruik van betonnen gevelelementen niet geschuwd. Ook in woonhuizen komen veel lateien, luifels, dakranden en balkons van beton voor. Daar vormen ze een mooie aanvulling op alle baksteen, die de neiging heeft om vooral somber te zijn in plaats van sober.
7