Kees Opmeer
Inhoud Hoofdstuk 1 Watjes en lelijke honden............................................................................... 5 Hoofdstuk 2 Stelletje lafaards.......................................................................................................... 9 Hoofdstuk 3 Verboden gebied.....................................................................................................13 Hoofdstuk 4 Waar is Gelert?..........................................................................................................17 Hoofdstuk 5 Jelte heeft een plan.............................................................................................20 Hoofdstuk 6 Terug naar de dijk.................................................................................................24 Hoofdstuk 7 Dronken Druppie...................................................................................................28 Hoofdstuk 8 Een slang met lichtgevende ogen..............................................32 Hoofdstuk 9 Zwaailichten..................................................................................................................36 Hoofdstuk 10 Schaduwen...................................................................................................................40 Hoofdstuk 11 Ontsnapt............................................................................................................................44 Hoofdstuk 12 Geen kant meer op..........................................................................................48 Hoofdstuk 13 De zuipschuit...........................................................................................................52 Hoofdstuk 14 Tegen de stroom in.........................................................................................56 Hoofdstuk 15 Woeste golven met schuimkoppen......................................60 Hoofdstuk 16 Zwaaien en schreeuwen.........................................................................64 Hoofdstuk 17 Een reusachtige vogel...............................................................................68 Hoofdstuk 18 Noem je hem een lafaard?.................................................................72
1. Watjes en lelijke honden Jelte staart door het raam naar buiten. Het is net opgehouden met regenen, eindelijk. Dagen achter elkaar bleef het maar gieten, alsof er boven een douche was opengedraaid. ‘Gelert, ga je mee?’ De hond tilt zijn kop op. Als Jelte naar de gang loopt, springt hij op van de bank en rent achter hem aan. ‘Ik ga op de fiets!’ roept Jelte naar zijn moeder. ‘Dan krijgt hij wat meer beweging.’ Kwispelstaartend loopt Gelert achter hem aan naar de schuur. Jelte wikkelt het uiteinde van de riem stevig om zijn pols. Hij weet hoe snel Gelert schrikt. Als hij dan in paniek wegrent en er komt net een auto aan… Het is al eens eerder gebeurd. Hij hoort nog het piepen van de remmen. Het liep maar net goed af. Jelte fietst de straat uit en dan aan het eind linksaf. De volgende zijweg naar rechts gaat het dorp uit. In de verte ziet hij de dijk al liggen. Het water in de rivier moet behoorlijk hoog staan na al die regen. Ze zeggen dat er dijkbewaking komt. Jelte moet er niet aan denken wat er gebeurt als de dijk doorbreekt. Dat kan toch niet? Binnenkort moet hij maar weer eens gaan kijken. Hij vindt het een mooi gezicht. De brede rivier die naar zee stroomt. Het water dat tegen de dijk klotst. In gedachten drijft hij wel eens met het water mee langs de dorpen en weilanden. Hij schrikt op als hij iets in zijn jaszak voelt trillen. Hij stopt langs de kant van de weg en vist de mobiel uit zijn zak. Een berichtje van zijn broer. Hey Jelte. Wat hoor ik nou? Krijgen jullie dijkbewaking? Je weet wat je moet doen, hè? Zo hoog mogelijk in een boom klimmen. Ha, ha, ha.
5
Hartstikke grappig, denkt Jelte, maar niet heus. Hij weet waarom Dennis dit berichtje stuurt. Vorig jaar was hij in een brede sloot achter de dijk bezig geweest om een vlot te bouwen. Hij had een dik touw en een paar oude planken uit de schuur meegenomen. Maar dat was niet genoeg. Onder een boom, een eindje verderop, lagen dikke takken die door een storm waren afgebroken. Net wat hij nodig had. Toen hij met zijn armen vol takken terugliep, leek het of de grond onder hem trilde. In volle vaart stormde een stier recht op hem af. Jelte rende terug naar de boom. Met zijn lange, dunne benen en armen was het voor hem niet moeilijk om erin te klimmen. Briesend en schuddend met zijn dikke kop bleef het monster onder de boom staan. Hij wist niets anders te verzinnen dan met zijn mobiel een berichtje naar Dennis te sturen. De stier was nog steeds in de buurt toen zijn broer op zijn bromfiets aan kwam rijden. Hij liep met grote stappen naar het beest toe, klapte een paar keer in zijn handen en de stier rende weg. Het was een koe, volgens Dennis, een jong beest nog. Hij kwam niet meer bij van het lachen. ‘Dat kon ik hiervandaan niet zien,’ zei Jelte. Hij duwt met zijn duimen op het scherm van zijn mobiel. Grappig hoor. Ik lach me kapot. Maakt me niet uit wat je van me vindt. Het maakt hem wel uit, maar dat hoeft Dennis niet te weten. Jelte fietst verder langs een boerderij met een rieten dak. Halverwege de oprit staat een schuur van groene planken en een plat dak van golfplaten. Het is een zuipkeet van een paar grote jongens. Zijn broer kwam er ook vaak. Nu woont hij hier niet meer. Hij wilde liever bij zijn vader wonen die naar de stad verhuisde. Jelte wilde dat niet en het kon ook niet. Twee
6
kinderen werd een beetje te druk, vond zijn vaders nieuwe vriendin. Dat kwam goed uit. Hoefde Jelte niet te kiezen. Het voordeel is dat hij en zijn broer nu niet meer zo vaak ruzie kunnen maken. De laatste ruzie was het ergst, toen... Hij wordt afgeleid door twee jongens die met een stok in de sloot langs de weg roeren. Wilfried en Sander, de grootste pestkoppen uit zijn klas. Vooral Wilfried is erg, omdat hij zo’n gemeen lachje heeft. Vorige week op het schoolplein moest Wilfried hem weer hebben. ‘Die rare zwerfhond van jou met die achterlijke naam heeft bij ons in de voortuin gepoept,’ zei hij. ‘Waarom noem je hem geen poeperd in plaats van Gelert? Ik heb zin om jou met je grote neus erin te duwen.’ Op zijn gezicht verscheen weer dat gemene lachje. Dat kwam door zijn kat, denkt Jelte. Een kleine, pikzwarte kat die het leuk vond om Gelert uit te dagen. Miauwen en vlak voor zijn neus langs lopen. Gelert moest wel achter haar aanrennen, zo de voortuin in. En dan kan er wat gebeuren natuurlijk. Jelte kon de woorden niet tegenhouden. ‘Volgens mij heb je zelf in je voortuin gepoept, omdat jullie geen wc hebben.’ Wilfried gaf hem een duw. En nog één. Jelte zag aan zijn ogen hoe kwaad hij was. Voor alle zekerheid ging hij kreunend op de grond liggen, alsof hij pijn had. Voetballers doen dat ook altijd, weet hij van de tv. ‘Aansteller!’ schreeuwde Wilfried. Gelukkig liep hij toen weg. Hij schrikt op uit zijn gedachten als de riem weer strak trekt. ‘Niet snuffelen,’ sist Jelte. Hij geeft een ruk aan de riem. Wat zal hij doen? Omdraaien of doorfietsen? Kom op. Ze hebben het niet eens in de gaten als hij snel langs rijdt. Jelte begint harder te trappen. Gelert vindt het maar niks. Hij ruikt van alles en probeert alle kanten op te rennen. Een paar keer moet Jelte hard aan de riem trekken. Plotseling ontdekt
7
Gelert de twee jongens met hun stokken. ‘Waf! Waf!’ Bij elke blaf springt hij op en neer. ‘Doorrennen, stom beest,’ sist Jelte. Wilfried en Sander kijken tegelijk om. ‘Stop!’ schreeuwt Wilfried. ‘Verboden terrein voor watjes en lelijke honden.’ Zwaaiend met hun stokken stormen ze achter hem aan de weg op. Als Jelte over zijn schouder kijkt, geeft Gelert net een ruk aan de riem. De fiets maakt een rare zwieperd over het gladde asfalt. Hij kan het stuur niet houden en het voorwiel klapt dubbel. Even later ligt hij op de grond, met de fiets bovenop hem. Het achterwiel draait snel in het rond. Wilfried en Sander komen dichterbij. Ze rammen met hun stokken op de grond. ‘Zullen we je fiets even verbouwen?’ schreeuwt Wilfried. Gelert is blijven staan. Bij elke blaf maakt hij een sprongetje. Wat moet zo’n hondje tegen twee van die jongens? Ze zwaaien met hun stokken boven hun hoofd en krijsen als eksters. Met de oren in zijn nek stormt Gelert weg, naar de struiken aan de overkant van de weg. De riem kronkelt als een slang achter hem aan. In paniek vliegt Jelte overeind. Hij springt op zijn fiets en vlucht weg. Zijn voorwiel loopt met een schurend geluid aan, maar hij merkt het niet. Hij hoort alleen de woeste stemmen van de jongens.
8
2. Stelletje lafaards Jelte zit op een bankje onderaan de dijk. In gedachten ziet hij Gelert in het gras liggen, aan de rand van de sloot. Hij jankt zachtjes van de pijn. Uit zijn bek drupt een beetje bloed. In de verte lopen twee jongens weg, zwaaiend met hun stokken. Ze lachen hard alsof ze heel stoer zijn. Lafaards, denkt hij, met zijn tweeën tegen zo’n klein hondje. Maar wat is hijzelf? Hij fietste weg zonder aan Gelert te denken. Dennis weet het antwoord wel. Vanuit zijn ooghoek ziet hij op de dijk iets bewegen. Daar lopen twee mannen in lange gele jassen. Dijkbewaking, denkt Jelte. Hebben ze niks beters te doen? Hij heeft zo vaak daar bovenop gelopen met Gelert. Niks is sterker dan de dijk. Ga terug, klinkt een boze stem in zijn hoofd. Misschien heeft je hond hulp nodig. Maar als Wilfried en Sander daar nog zijn, denkt Jelte. Als ze op me wachten en me in elkaar willen slaan? Dan vecht je terug, klinkt de stem. Of is Gelert het niet waard om voor te vechten? ‘Ja!’ roept hij hardop. ‘Natuurlijk wel!’ De twee mannen op de dijk kijken verbaasd naar beneden. Maar Jelte ziet het niet. Hij loopt naar de overkant van de weg. Tussen de bomen vindt hij een dikke, afgewaaide tak op de grond. Hij breekt de zijtakken eraf, totdat er een flinke stok overblijft. Met de stok als een zwaard in zijn hand geklemd, fietst hij terug. Als hij de bocht om gaat, ligt de rechte weg voor hem. In de verte ziet hij de zuipkeet en de boerderij. Wilfried en Sander zijn nergens meer te zien. Niet nadenken, denkt hij. Dat maakt het alleen maar moeilijker. Op de plek waar Gelert geschrokken wegvluchtte, remt hij af. Hij kijkt naar de sloot en naar de struiken aan de andere kant van de weg.
9
Als het t water kom Jelte woont in een klein dorp. Het dorp ligt in een kom tussen twee rivieren. Het regent al dagen zo erg dat de dijken het dreigen te begeven. Het dorp moet worden geĂŤvacueerd en de bewoners maken zich klaar om te vertrekken. Alleen Gelert, de hond van Jelte, is nergens te bekennen. Jelte wil niet weg zonder hem. Hij bedenkt een list zodat hij achter kan blijven om Gelert te zoeken. Avi M6/E6
Omslagillustratie van Roelof van der Schans
Bestelnummer 5048 ISBN 978-90-5788-519-8